Commissie voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw

Commission de l'Economie, de la Politique scientifique, de l'Education, des Institutions scientifiques et culturelles nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture

 

van

 

dinsdag 18 maart 2008

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mardi 18 mars 2008

 

Après-midi

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 15.34 uur en voorgezeten door de heer Bart Laeremans.

La séance est ouverte à 15.34 heures et présidée par M. Bart Laeremans.

 

01 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Rita De Bont aan de minister van Klimaat en Energie over "de productie en het gebruik van biodiesel in België" (nr. 2866)

- de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Klimaat en Energie over "alternatieve biobrandstoffen" (nr. 2903)

- de heer Flor Van Noppen aan de minister van Klimaat en Energie over "het gebruik van biobrandstoffen in België" (nr. 2909)

- mevrouw Katia della Faille de Leverghem aan de minister van Klimaat en Energie over "het gebruik van algen bij de productie van biobrandstoffen" (nr. 2950)

01 Questions jointes de

- Mme Rita De Bont au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la production et l'utilisation de biodiesel en Belgique" (n° 2866)

- M. Jean-Jacques Flahaux au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les biocarburants alternatifs" (n° 2903)

- M. Flor Van Noppen au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'utilisation de biocarburants en Belgique" (n° 2909)

- Mme Katia della Faille de Leverghem au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'utilisation d'algues dans la production de biocarburants" (n° 2950)

 

01.01  Rita De Bont (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, zoals u vorige week zelf nog eens bevestigde in de commissie voor de Volksgezondheid, moet tegen 2020 in Europa 10 procent van de transportbrandstof groen zijn en zou België ernaar streven om tegen 2010 5,75 procent biodiesel bij zijn fossiele brandstof te mengen. In 2007 zaten wij op 1,15 procent biodiesel. Hiermee heeft België ten opzichte van vele Europese buurlanden toch nog een zekere achterstand in te halen. Het gebruik van biodiesel is weliswaar een beetje omstreden, maar bij mijn weten is de Europese doelstelling nog altijd niet afgeblazen. Als het van het Sloveense voorzitterschap afhangt, wordt dat misschien nog wel besproken, maar momenteel is dat nog niet het geval.

 

In ieder geval, als wij biodiesel moeten gebruiken, gebeurt de productie volgens mij zowel om economische als om ecologische redenen best in eigen land, vooral op die plaatsen waar een optimale logistieke omkadering mogelijk is, zoals bijvoorbeeld aan de Moervaart in Gent.

 

Nochtans is de leefbaarheid van de Belgische, strategisch ideaal gelegen biodieselfabrieken niet gegarandeerd. Zij produceren niet optimaal omdat zij hoofdzakelijk afhankelijk zijn van de export. Op dat vlak is er een zeer grote concurrentie. Een verplichting om ook in België biodiesel bij de diesel te mengen, zou hen wellicht meer zekerheid kunnen bieden, vandaar mijn volgende vragen.

 

Ten eerste, denkt de minister dat de Europese Unie – en in extenso ook de lidstaten – zullen blijven vasthouden aan de vooropgestelde doelstellingen? U hebt wellicht ook gelezen dat premier Janez Janša van Slovenië dat in twijfel trekt. Ik zou graag weten wat de mening van de minister daarover is.

 

Ten tweede, als wij toch die doelstellingen willen halen, denkt de minister dan de vooropgestelde doelstellingen te kunnen halen zonder de verdelers te moeten verplichten het nodige percentage biodiesel bij te mengen?

 

Ten derde, wat denkt de minister van het voorstel dat van de sector afkomstig is, om een vermijdbare heffing op brandstof in te stellen? Dat wil zeggen dat degene die niet bijmengen, een extra heffing zouden moeten betalen, om hen zo over de brug te halen om het nodige percentage biodiesel bij te mengen.

 

01.02  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, l'alternative aux produits pétroliers que représentent les biocarburants fait l'objet de débats nourris. Ces biocarburants sont déjà décriés car ils sont à l'origine de déforestations importantes – l'OCDE vient d'ailleurs de faire un rapport à ce sujet – détruisant ainsi des poumons verts, essentiels au maintien des équilibres climatiques. Les incendies que l'on provoque à cet effet produisent du CO2, en plus de celui qu'émettent les biocarburants lors de leur utilisation.

 

Ils sont aussi et surtout décriés du fait qu'ils entraînent la substitution à grande échelle de cultures spécialement dédiées à la production de diester et autres produits à celles de cultures vivrières, détruisant ainsi des équilibres souvent fragiles et mettant la planète en danger en termes d'autosuffisance alimentaire. Une étude récente a d'ailleurs montré qu'on pourrait ne produire que du biocarburant mais, dans ce cas, on devrait se passer de manger!

 

Une alternative à la production terrestre semble pourtant exister en la production d'algues permettant d'épargner les espaces cultivés. Ces algues productrices d'oxygène seraient neutres en termes d'émissions de CO2 lors de la combustion du carburant qui en serait extrait.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous nous communiquer des informations plus précises sur l'utilisation d'algues pour la production de biocarburant?

 

01.03  Katia della Faille de Leverghem (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag sluit aan bij de vragen van de vorige sprekers.

 

Het nieuwe Europese klimaatbeleid verplicht België tot het gebruik van 10% biobrandstof. Rond de huidige productie van gewassen bestemd voor de aanmaak van biobrandstof rijzen steeds meer ethische vragen. Het resultaat zou kunnen zijn dat de globale ecobalans van de tot nog toe geproduceerde biobrandstoffen wel eens bijzonder negatief zou kunnen uitvallen.

 

Uit een recent onderzoek blijkt echter dat het mogelijk is om, zoals de heer Flahaux zei, biobrandstof te produceren uit algen, die een veel hogere productiviteit hebben. In vergelijking met de klassieke landbouwgewassen die voor biobrandstoffen worden gebruikt, zou de opbrengst dertig keer hoger kunnen liggen per hectare. Een jaarlijkse opbrengst van 45 tot 70 ton olie per hectare zou mogelijk zijn, wat een veelvoud is van de klassieke energiegewassen.

 

Bovendien kunnen algen overal worden gekweekt, is er geen landbouwgrond voor nodig en er is minder ruimtebeslag, wat voor een dichtbebouwd land als België een enorm voordeel betekent.

 

Alsof dit nog niet genoeg is, kan voor de kweek restwarme van centrales en bedrijven worden gebruikt. Algen zetten bovendien CO2 om in zuurstof.

 

Voor grootschalige toepassing van algenkweek is er echter nog verder onderzoek nodig. Blijkbaar werden slechts 20 van de 200.000 algensoorten ernstig onderzocht. Een aantal grote bedrijven zoals Shell en Boeing zouden reeds interesse hebben getoond. Het lijkt echter aangewezen dat ook de overheid zou investeren in deze mogelijkheid, mede gezien het feit dat onze energieonafhankelijkheid zou worden verhoogd.

 

Mijnheer de minister, ik krijg graag een antwoord op de volgende vragen. De eerste vraag werd reeds door mijn collega gesteld. Hebt u weet van deze nieuwe technologie en de mogelijkheden van algen voor de productie van biobrandstoffen?

 

Hoever staat het met het onderzoek daarnaar in België? Overweegt u dit onderzoek te steunen? Indien ja, op welke manier? Indien nee, waarom niet?

 

Ten slotte, hebt u hierover en over het gebruik van biobrandstoffen in het algemeen al overleg gepleegd met de Gewesten? Indien ja, wat was het resultaat daarvan?

 

01.04 Minister Paul Magnette: Ik zie op dit ogenblik geen redenen waarom de Europese Commissie en de lidstaten zich niet zouden houden aan de doelstelling van 10% biobrandstoffen tegen 2020. Tijdens de top in de lente van 2007 werd de doelstelling van 10% bovendien gekoppeld aan andere voorwaarden die ik steun, zoals de ontwikkeling van duurzaamheidcriteria bij de productie van biomassa en de ontwikkeling van biobrandstoffen van de tweede generatie.

 

Het in België ingevoerde systeem is vrijwillig. Dat wil zeggen dat de ingebruikstelling van biobrandstoffen wordt georganiseerd via verlaagde accijnzen op mengsels van biobrandstoffen en brandstoffen, in tegenstelling tot brandstoffen zonder bijmenging waarop de volledige accijnzen moeten worden betaald. De vorige regering heeft evenwel het principe van verplichte bijmenging goedgekeurd in de programmawet van 27 april 2007 waarbij de Koning de datum van de verplichte bijmenging nog moet bepalen.

 

In het raam van de verplichte bijmenging zijn mijn diensten aan het bekijken wat mogelijk is binnen het door België gehanteerde quotastelsel waarbij aan bedrijven de nodige volumes FAME en bio-ethanol zijn toegekend om de Belgische doelstellingen te halen. Als er om bepaalde redenen geen verplichte bijmenging op korte termijn mogelijk zou zijn, zullen andere pistes worden onderzocht. Een gelijkaardig systeem zoals in Frankrijk, met een heffing voor zij die geen biobrandstoffen mengen, wil ik op dit ogenblik dan ook nog niet uitsluiten.

 

Wat het gebruik van algen voor biobrandstoffen betreft, werden, op korte termijn, de meeste van uw bezorgdheden opgenomen in de Belgische wetgevingscontext. Zo beoogt de wet van 10 juni 2006 betreffende de biobrandstoffen, met name door middel van erkenning, productie-eenheden te certificeren op basis van duurzaamheidcriteria. Deze criteria hebben betrekking op de productie-eenheid zelf, maar ook op de bronnen van bevoorrading met biomassa. De wet voert wel degelijk een promotiebeleid voor erkende biobrandstoffen via accijnsverlagingen op mengsels van brandstoffen en erkende biobrandstoffen. Deze aanpak heeft aangezet tot een in Europa gecentraliseerde productie van biomassa van energie, met een geringe invoer van geïmporteerde verbindingen als palm- en sojaolie. Dit deel zal minder dan 10% van het volume biomassa uitmaken dat nodig is om erkende biobrandstoffen te produceren teneinde de doelstelling van 5,75% te halen.

 

Tot op heden is er in België nog geen belastingvrije bio-ethanol aan de pomp verkrijgbaar. De productie-eenheden zijn nog in aanbouw en de eerste liters zouden klaar moeten zijn tegen eind 2008. Bio-ethanol zal hoofdzakelijk worden geproduceerd op basis van tarwe en suikerbieten. Ook hier gaat het over Europese teelten.

 

Wat biodiesel betreft, werden de eerste liters gemengd in 2006. Het ging over een totaal van 1.150 ton koolzaadmethylester in 2006 en 117.000 ton in 2007, wat neerkomt op een verhouding van 1% op basis van het energiegehalte biobrandstof in vergelijking met de totale verkoop van fossiele brandstoffen.

 

Biodiesel zal overwegend worden geproduceerd op basis van koolzaad dat ofwel in België ofwel in andere landen wordt geproduceerd. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat andere oliehoudende planten worden ingevoerd, is de mogelijkheid dat grondstoffen worden ingevoerd vanuit verre landen erg klein rekeninghoudend met de bepalingen van de wet van 10 juni 2006 en de naleving van de specificaties voorzien in de Europese norm voor biodiesel.

 

Les travaux de recherche sur les algues s'inscrivent dans le développement des biocarburants de deuxième et troisième générations qui, en comparaison des biocarburants actuels, sont fabriqués à partir de matières organiques vivantes (la plante entière ou les algues) ou mortes (les déchets organiques). Pour le moment, ces biocarburants ne sont pas encore disponibles à grande échelle et des innovations technologiques majeures sont nécessaires avant de passer à la phase de production industrielle.

 

En effet, les algues offrent le bénéfice de ne pas entrer en concurrence avec l'utilisation des sols pour la production de denrées alimentaires et la protection des écosystèmes. Pour valoriser la recherche et la diffusion de ces technologies, il importe de développer des programmes de recherche en réseaux, qui impliquent de nombreux scientifiques de plusieurs pays et disciplines. Telle est la volonté de l'Union européenne, notamment à travers le septième programme-cadre et le Plan de développement technologique (SET-Plan).

 

Belgische teams werken mee aan het onderzoek naar de productie van biobrandstoffen door algen. Zij houden zich bezig met genetische manipulatie en bioraffinage en spelen een rol in het Europese netwerk.

 

Wij beschikken in België ook over uitstekende algologen, meer bepaald in het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. Zij hebben een reputatie die ver buiten de Europese grenzen reikt.

 

Over het specifieke onderwerp van de biobrandstoffen op basis van algen en het onderzoek ter zake werd nog geen overleg gepleegd. Een gezamenlijke werkgroep bestaande uit, enerzijds, CCPI-CCIM en, anderzijds, CONCERE/ENOVER werd belast met specifieke kwesties zoals de ontwikkeling van een doeltreffend systeem voor criteria inzake duurzaamheid en de uitwerking van brandstofnormen die de impact op het leefmilieu en het sociaaleconomische beperken.

 

01.05  Rita De Bont (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, indien ik het goed heb begrepen, komt er ook in België een verplichting, wat de industrie toch meer zekerheid geeft. Voornoemde zekerheid is belangrijk om de industrie ertoe te bewegen nog meer in nieuw onderzoek naar nieuwe technologieën en mogelijkheden te investeren teneinde de hernieuwbare energiebronnen verder te ontwikkelen.

 

01.06  Jean-Jacques Flahaux (MR): Je remercie également le ministre pour sa réponse. Dans le domaine des biocarburants, il va falloir travailler vite et bien, en synergie avec la Politique scientifique, comme le ministre l'a précisé, et avec le ministère des Finances en termes de fiscalité. Cela dit, le colza pose énormément de problèmes, notamment alimentaires. Les scientifiques semblent opter pour la promotion de la production de carburant à partir d'arbres. Cela peut faire l'objet d'une autre question.

 

01.07  Katia della Faille de Leverghem (Open Vld): Dank u, mijnheer de minister, voor uw uitgebreide antwoord.

 

Ik verneem dat er nog geen overleg werd gepleegd met de Gewesten. Dit zal waarschijnlijk nog volgen. Ik ben blij te vernemen dat er via het Koninklijk Belgisch Instituut werk wordt gemaakt van onderzoek in verband met alternatieve biobrandstoffen van de derde of de vierde generatie, meer bepaald algen. Ik denk dat het zeer belangrijk is dat men hierin veel researchmiddelen steekt om het ethisch nadelige en nefaste effect van biobrandstoffen weg te zuiveren.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

02 Question de M. Philippe Henry au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la lisibilité de l'information concernant les émissions de CO2 des véhicules dans la publicité" (n° 2938)

02 Vraag van de heer Philippe Henry aan de minister van Klimaat en Energie over "de leesbaarheid van de informatie inzake de CO2-uitstoot van voertuigen in de reclame" (nr. 2938)

 

02.01  Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, vous aurez lu comme moi dans la presse l'un ou l'autre article au sujet des publicités pour les voitures. Cela fait partie d'un constat plus général sur l'utilisation de l'argument écologique par la publicité et ce pour un grand nombre d'activités économiques, que ce soit l'habitat, les voitures ou d'autres produits. Que cet argument oriente le choix du consommateur serait une bonne chose s'il reflétait les caractéristiques réelles de ces produits.

 

Un chercheur a établi une comparaison, à l'instar de plusieurs interventions internationales, selon laquelle la mention ­– régie par une directive européenne – des émissions de CO2 du véhicule était écrite la plupart du temps, pour ne pas dire systématiquement, en caractères trop petits dans les publicités par voie d'affiche ou dans la presse écrite. Au regard de cette directive transcrite en droit belge par un AR du 5 septembre 2001 – il y a sept ans déjà -, différentes ONG européennes ont invité le consommateur à porter plainte contre ces publicités pour des voitures. Cet arrêté prévoit que les émissions de CO2 d'un véhicule doivent être facilement lisibles, au moins aussi lisibles que les informations principales figurant dans la publicité.

 

En dépit de cet arrêté, on peut constater sur les panneaux publicitaires que ces émissions sont mentionnées en très petits caractères, bien plus petits que pour les éléments principaux de la publicité. Deux notions ne sont pas très précises dans l'arrêté: celle de "facilement lisible" et celle de "partie principale des informations" mais avec un peu de bon sens, on peut estimer que ces mentions doivent être d'une dimension comparable à celle du slogan principal.

 

Si le citoyen ne peut démontrer que l'infraction à cette disposition entraîne pour lui un préjudice grave, les ONG peuvent intervenir en se référant à la loi de 1993 leur permettant d'intenter une action en cessation contre l'auteur d'une infraction à la législation visant à protéger l'environnement. Une ONG pourrait décider de poursuivre l'État belge. Par ailleurs, l'arrêté royal du 5 septembre 2001 précise que les fonctionnaires et agents désignés par le ministre ayant les Affaires économiques dans ses attributions sont désignés pour rechercher et constater les infractions. C'est ce qui m'avait poussé à poser ma question à Mme Laruelle dans un premier temps, avant qu'elle ne me renvoie vers vous. On pourrait penser que la totalité des publicités automobiles est en infraction.

 

Monsieur le ministre, mes questions sont les suivantes. Peut-on recenser à l’heure actuelle le nombre de fois où l’arrêté royal n’a pas été respecté. Une décision d’arrêt ou de modification des publicités faisant l’objet de plaintes est-elle à l’ordre du jour? D’autres sanctions sont-elles prévues? La ministre Laruelle m’avait donné quelques informations concernant différents constats d’infraction. Des procès-verbaux ont-ils été dressés? Il se peut que cette question ne relève pas de vos compétences.

 

Une enquête pourrait-elle définir de façon plus explicite le caractère lisible ou non d’une information, la disposition actuelle permettant aux publicitaires d’ergoter sur d’éventuels problèmes d’impression, par exemple? Est-il à l’ordre du jour de donner un caractère contraignant au Code de déontologie? D’autres actions sont-elles mises en œuvre par le gouvernement face à ces différents débordements?

 

02.02  Paul Magnette, ministre: Monsieur le président, monsieur Henry, en ce qui concerne le Code de la publicité écologique, je viens de proposer au Conseil de la Consommation d’élaborer un accord collectif de la consommation, tel que prévu et organisé par la loi du 15 mai 2007, qui serait basé sur ce code. Un tel accord étant considéré comme l’expression de la norme relative aux usages honnêtes en matière commerciale, il peut donc être contrôlé par les autorités. En tout état de cause, le Code de la publicité écologique pourrait être rendu obligatoire par un arrêté royal pris en vertu de la loi sur les pratiques du commerce. Je creuserai ces deux pistes dans les prochains jours, si j’ai le bonheur d’exercer la même fonction. Pour le reste, Mme Laruelle pourra également vous répondre si elle est également maintenue dans sa fonction.

 

02.03  Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, cette réponse est assez brève. Par rapport au problème du non-respect de la législation, cela revient à dire que, depuis sept ans, on ne sait pas faire respecter cette législation qui a pourtant été transposée en arrêté royal en droit belge. Je suis d’accord qu’il faut le préciser. Néanmoins, je suis assez surpris qu’il ne soit pas possible de le faire respecter.

 

J’entends bien que vous comptez prendre des initiatives. Tant mieux! Nous devons réussir à faire respecter cette législation en Belgique, y compris si possible aux publicités faisant l’objet de plaintes qui datent parfois de plusieurs années.

 

02.04  Paul Magnette, ministre: Monsieur Henry, dans la répartition des compétences qui a été fixée aujourd’hui, c’est le ministre en charge de la protection à la consommation (…) qui peut rendre ces matières plus contraignantes. Mais c’est le ministre en charge des Affaires économiques qui peut vous répondre au sujet des sanctions.

 

02.05  Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Dans ce cas, j’espère que nous pourrons voir, dès demain, si tout cela est clarifié et que nous pourrons avoir une politique cohérente. C’est extrêmement illustratif! Nous avions dénoncé, dès la constitution du gouvernement provisoire, le fait que cette disparité entre les compétences ministérielles poserait des problèmes. Nous en avons vraiment l’illustration aujourd’hui mais je ne m’y attarderai pas puisque c’est la fin du gouvernement provisoire. Nous verrons ce qu’il en est dans le gouvernement définitif!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Aan de orde is vraag nr. 3028 van de heer Jean-Jacques Flahaux over de veralgemeende installatie van de roetfilters op dieselwagens.

 

02.06 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, die vraag is voorzien voor de commissie voor de Volksgezondheid. Ik heb het antwoord niet bij.

 

De voorzitter: Vandaag is echter de laatste dag, anders is het voor na de paasvakantie. Morgen zijn er geen commissies meer.

 

(…): Surtout si vous n'êtes plus ministre.

 

De voorzitter: Anders moeten wij wachten op het antwoord en de vraag verplaatsen naar het einde van de vergadering.

 

02.07  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, la question porte sur la généralisation des filtres à particules sur les véhicules diesel.

 

Le président: Cela vaut-il la peine d'attendre?

 

02.08  Jean-Jacques Flahaux (MR): Si vous restez ministre, il n'y a pas de problème.

 

02.09  Paul Magnette, ministre: Si je ne le reste pas, je vous donnerai une réponse personnelle.

 

Le président: Nous pouvons attendre la fin de cette séance de commission.

 

02.10  Jean-Jacques Flahaux (MR): Va-t-on vous apporter la réponse? Cette question est à l'ordre du jour. Elle a été ajoutée sur le site internet de la Chambre.

 

02.11  Paul Magnette, ministre: Je n'ai pas de réponse écrite, je pense donc qu'il est préférable de reporter la question.

 

03 Vraag van de heer Bruno Tobback aan de minister van Klimaat en Energie over "de door NIRAS opgestelde inventaris van de nucleaire passiva" (nr. 3032)

03 Question de M. Bruno Tobback au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'inventaire du passif nucléaire établi par l'ONDRAF" (n° 3032)

 

03.01  Bruno Tobback (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, op de valreep nog een vraag want het is misschien mijn laatste kans om u een vraag te stellen in uw huidige functie.

 

NIRAS heeft op 11 maart het tweede vijfjaarlijks rapport gepubliceerd over de analyse van de toekomstige nucleaire passiva. Dat rapport wordt gemaakt met om te beginnen de doelstelling om duidelijke, transparante informatie te krijgen maar ook om het ethische principe te respecteren dat de generatie die gebruik maakt van de elektrische energie die wordt geproduceerd ook de generatie moet zijn die opdraait voor de zeer langdurige kosten voor opslag en verwerking van nucleair afval.

 

Het tweede rapport toont nu een redelijke verbetering van de kwaliteit van de gegevens. NIRAS wijst echter op nogal wat bezorgdheden, met name de moeilijkheid om de toereikendheid van de provisies en de beschikbaarheid ervan duidelijk in kaart te brengen. Met name het verkrijgen van de informatie over de beschikbaarheid van de provisies wordt zwaar gehinderd door nogal wat ingewikkelde technisch-financiële constructies tussen de verschillende entiteiten van de betrokken bedrijven. Het gaat vooral om het feit dat er behalve voor de gebruikte splijtstof van de kerncentrales sinds de wet van 2003 geen verplichting is voor de verantwoordelijken voor nucleaire materialen om echt financiële provisies aan te leggen. Het is dus moeilijk om te controleren in hoeverre die provisies daadwerkelijk beschikbaar zijn.

 

Mijnheer de minister, in de nasleep van dat rapport heb ik dan ook enkele vragen. Ziet u mogelijkheden om de informatieplicht voor eenieder die betrokken is bij of verantwoordelijk voor nucleaire passiva aan te scherpen, bijvoorbeeld via een verscherping van de vergunningsvoorwaarden?

 

Ziet u de mogelijkheid om bijvoorbeeld over te gaan naar het systeem waarbij de middelen voor het beheer van de passiva worden samengebracht in een specifiek fonds met een eigen juridische structuur onder een veel duidelijker controle van de overheid, dit gekoppeld aan een duidelijk wettelijk en reglementair kader voor het aanleggen van provisies, met de duidelijke verplichting om die provisies aan te leggen, eventueel met een internationale benchmarking tussen de manier waarop de beschikbaarheid van die provisies wordt geëvalueerd?

 

Ten slotte stellen we vast dat de nucleaire provisies voor de ontmanteling van de kerncentrales en het beheer van de splijtstoffen op dit ogenblik zitten bij Synatom. De wet bepaalt dat 75% van die middelen kan worden gebruikt voor leningen aan de nucleaire exploitanten zelf en dat 25% wordt belegd in activa buiten die nucleaire exploitanten onder het toezicht van de specifiek opgerichte commissie. NIRAS stelt niet onterecht dat dit onrechtstreeks eigenlijk betekent dat in het slechtste geval de werkelijke provisies zich kunnen beperken tot 25% en dat al de rest eigenlijk bij de exploitanten blijft. De wet voorziet in de mogelijkheid om die verdeelsleutel aan te passen en een hoger percentage dan 25% te gaan diversifiëren. Wat is het standpunt van de minister daarover?

 

03.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Tobback, eerst en vooral wens ik te preciseren dat de opdracht van NIRAS erin bestaat op basis van de informatie die haar wordt verstrekt door de exploitanten en eigenaars van installaties en sites die radioactieve stoffen bevatten, potentiële nucleaire passiva te identificeren en na te gaan of de betrokken exploitanten en eigenaars de nodige maatregelen treffen en provisies aanleggen om dergelijke potentiële passiva te vermijden.

 

NIRAS heeft mij haar rapport over de inventaris van de nucleaire passiva overhandigd op 20 februari 2008. Ik heb mijn diensten de opdracht gegeven om het rapport grondig te analyseren en na te gaan in welke mate en op welke wijze gevolg dient te worden gegeven aan de aanbevelingen die NIRAS in haar rapport formuleert. Het geachte lid zal begrijpen dat dit enige tijd vergt en ik bijgevolg nog niet over de elementen beschik die mij toelaten om concreet op zijn vragen te antwoorden.

 

De beschikkingen waarin in de huidige wetgeving zijn voorzien met betrekking tot de informatieplicht lijken voldoende te zijn om de identificatie van potentiële nucleaire passiva mogelijk te maken. Dezelfde vaststelling kan worden gemaakt voor het aanleggen van provisies, waarop trouwens ook de bepalingen van de boekhoudwetgeving van toepassing zijn. De eventuele aftrekbaarheid van de aangelegde provisies en de externalisering van die provisies in een afzonderlijk fonds zijn mogelijke pistes die eventueel samen met de ministers, bevoegd voor Financiën en Economie moeten worden bekeken.

 

In het rapport van NIRAS wordt een vergelijking gemaakt met de maatregelen die in de VS, Zwitserland en Zweden werden genomen om het ontstaan van nucleaire passiva te vermijden. Het Internationaal Wetenschappelijk Leescomité dat het rapport heeft geanalyseerd, bevestigt trouwens in zijn bevindingen dat de door NIRAS gemaakte evaluatie volledig en geldig is.

 

Wat de nucleaire provisies voor de ontmanteling van kerncentrales en het beheer van de door deze centrales voortgebrachte splijtstoffen betreft, kan worden gemeld dat een verlaging van het maximaal leningspercentage van 75% kan worden doorgevoerd, bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en op advies van de kernprovisievennootschap en van de Commissie voor nucleaire voorzieningen. Indien men op het vlak van de provisies alleen rekening houdt met de hoge kredietwaardigheid van de kernexploitant, dan zijn er op dat vlak momenteel geen redenen om het maximaal leningspercentage van de nucleaire voorzieningen aan de kernexploitant met 75% te verlagen. Ik sluit evenwel niet uit dat er naast de beschikbaarheid van de provisies ook andere redenen kunnen zijn om die 75% te verlagen, zoals het vrijmaken van bijkomende investeringsmiddelen voor projecten inzake energiebesparing en hernieuwbare energie.

 

03.03  Bruno Tobback (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik moet niet verduidelijken dat ik vooral van de laatste suggestie een grote voorstander ben en met veel spanning het moment zal afwachten waarop dat daadwerkelijk zal gebeuren. Ik noteer verder dat het algemeen regeerakkoord nog weinig specifieke elementen over deze vraag bevat en dat u nog wat tijd nodig hebt. Ik zal de vraag in de nabije toekomst nogmaals stellen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "de betaling van de door de oranjeblauwe onderhandelaars bestelde kernenergiestudies" (nr. 3074)

04 Question de Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le paiement des études sur l'énergie nucléaire commandées par les négociateurs de l'orange bleue" (n° 3074)

 

De voorzitter: De vraag werd al op verschillende momenten gesteld.

 

04.01  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik stel de vraag al voor de derde keer, omdat er telkens een nieuw element opduikt. De vraag is natuurlijk hoe vaak de vraag onder de nieuwe regering nog aan bod zal komen.

 

Ik schets even de geschiedenis.

 

Op 20 december 2007 werd tijdens de plenaire vergadering goedkeuring gegeven aan de vierde aanpassing van de algemene uitgavenbegroting. In voornoemd begrotingsontwerp merkten wij dat 80.000 euro werd ingeschreven voor de betaling van twee studies met als onderwerp de kernuitstap en de manier waarop de kernuitstap kan worden teruggeschroefd. Het ging over studies van Stibbe en van KPMG die daartoe respectievelijk 30.000 euro en 50.000 euro zouden ontvangen.

 

Op 15 januari 2008 ondervroeg ik u over de studies. Toen antwoordde u dat noch uzelf noch uw administratie met de bestelling van voornoemde studies waren geassocieerd. U kon dus ook niets over de studies zeggen. Het enige wat u toen over de studies wist, was wat in de pers was verschenen, met name de problemen die zich in dat verband op begrotingsvlak hadden gesteld.

 

Vervolgens wendden wij ons op 22 januari 2008 tot de minister van Begroting, Yves Leterme. Hij verklaarde dat de betaling van de studies door de Ministerraad moest worden goedgekeurd. Hij voegde eraan toe dat de FOD Economie een dossier had voorbereid dat u tijdens de Ministerraad naar voren moest brengen. Yves Leterme zei ook dat hij met u over het dossier contact had gehad.

 

Wij kwamen daarop op 29 januari 2008 opnieuw naar hier. Toen verklaarde u – ik citeer uit het verslag –: “Ik heb de studies nog niet gezien. Ik heb ze niet gevraagd en niet betaald. Ik ben er ook niet erg in geïnteresseerd. Ik heb een zeer kort contact gehad met de heer Leterme. Inderdaad, in de plenaire vergadering heeft hij mij met twee woorden gezegd wat hij zou antwoorden. U heeft het antwoord waarschijnlijk gehoord. Het spijt mij, maar ik heb daaraan niets toe te voegen, aangezien de betrokken studies noch op mijn diensten, noch op mijn kredieten betrekking hebben.”

 

Ondertussen ondervroeg mijn collega, Peter Vanvelthoven, op 11 maart 2008 in de commissie voor de Financiën en Begroting opnieuw Yves Leterme. Dat was vorige week. Ik citeer opnieuw uit het verslag: “Mijnheer de voorzitter, collega Vanvelthoven, om u volledige transparantie te geven, wat de betrachting is, zal ik u de stukken overhandigen. De realiteit is vrij eenvoudig. Bij wege van het vierde aanpassingsblad 2007 heeft mevrouw Van den Bossche in de begroting een krediet laten inschrijven van 80.000 euro ter betaling van die studie. De heer Magnette heeft mijn akkoord gevraagd om die betaling te kunnen doen.”

 

Daarop werd door de heer Leterme wat briefwisseling tussen de kabinetten van Leterme en Magnette aan de commissieleden uitgedeeld.

 

Bovendien staat in het verslag nog te lezen – ik citeer opnieuw –: “de vraag van de heer Magnette vindt u daarvoor. Als u gewoon de moeite wil doen om een aantal bladzijden om te slaan, zult u lezen “Cellule stratégique Energie”. U ziet onderaan staan: Cabinet du ministre Paul Magnette – 11 januari 2008. Dat is de registratie van de invordering van de erelonen en de kostenstaten. Het is een normale, administratieve procedure. Ik begrijp dat u mist wil spuien, maar er is helemaal geen mist. De normale procedure is hier gevolgd.” Aldus luidde het antwoord van Yves Leterme.

 

Voor de volledigheid voeg ik er nog aan toe dat ik op 17 januari 2008 aan het Rekenhof heb gevraagd om inzage te krijgen in alle documenten met betrekking tot voornoemde twee studies. Het Rekenhof antwoordde mij op 30 januari 2008: “Zijn College deelt u mee dat er met betrekking tot de bovenvermelde studies geen enkele vastlegging, noch ordonnancering is gedaan. Het Rekenhof vindt geen informatie in zijn betaling- of vastleggingdossier terug met betrekking tot deze studies, noch zijn er verantwoordingsstukken voorhanden.”

 

Ik weet niet wie ondertussen nog kan volgen. Ik kan het alvast niet. Ik heb dus een aantal vragen.

 

Ten eerste, bent u de bevoegde minister voor het dossier in kwestie? Zijn het uw dossiers, uw diensten, uw kredieten? Hebt u iets met het dossier te maken?

 

Ten tweede, hebt u de toelating gevraagd om de betaling van de studies uit te voeren? Wanneer gebeurde dat?

 

Ten derde, werden de studies effectief betaald? Zo ja, wanneer werden ze betaald? Hoeveel bedroeg het uiteindelijke bedrag voor Stibbe, enerzijds, en voor KPMG, anderzijds? Zo neen, waarom werden ze niet betaald? Werd de factuur in dat geval reeds ontvangen? Hoeveel bedraagt het uiteindelijke bedrag van de factuur, opnieuw, enerzijds, voor Stibbe, en, anderzijds, voor KPMG?

 

Ten vierde, beschikt u over de bedoelde studies?

 

Ten slotte, wat gebeurt er verder met de studies?

 

04.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van der Straeten, zoals ik inderdaad reeds heb geantwoord, hebben de betrokken studies geen betrekking op mijn diensten, noch op mijn kredieten. Als bevoegd minister voor Klimaat en Energie heb ik geen factuur ontvangen, maar enkel een overzicht van de erelonen en kostenstaten vanwege advocatenkantoor Stibbe, gericht aan het kabinet van minister Verwilghen. Aangezien dit rekeningoverzicht vanwege Stibbe betrekking had op een juridisch advies inzake de kerncentrales dat ikzelf niet heb gevraagd en het bovendien gericht was aan het vorige kabinet van minister Verwilghen, heb ik contact opgenomen met de minister van Begroting, met de mededeling dat mijn diensten, noch mijn kredieten iets met dat advies te maken wilden hebben. Vervolgens heb ik hem die stukken doorgefaxt. Ik heb voor u een kopie van de fax bij, zodat u het kunt nalezen.

 

Ik heb op 28 januari een brief ontvangen van de minister van Begroting waarin hij zich akkoord verklaarde met het dossier “studie kernuitstap Stibbe”. Tevens werd een kopie van die brief verstuurd naar de stafdienst Budget en Beheerscontrole van de FOD Economie die instaat voor de uitbetaling. Ik heb voor u ook een kopie van die brief.

 

Op uw vragen kan ik dus het volgende antwoorden.

 

Ten eerste, als bevoegde minister heb ik een last uit het verleden geërfd omdat het een juridisch advies betreft waarvoor mijn voorganger in het raam van de regeringsonderhandelingen de opdracht heeft gekregen. Mijn diensten, noch ikzelf hebben die adviezen of studies gevraagd en willen of kunnen dan ook geen kredieten vrijmaken om ervoor te betalen.

 

Ten tweede, aangezien ik enkel een rekeningoverzicht gericht aan het kabinet van mijn voorganger, heb ontvangen betreffende een advies waarvoor ikzelf de opdracht niet heb gegeven en waarvoor er geen enkel verantwoordingsstuk was, heb ik op 23 januari 2008 aan de minister van Begroting medegedeeld dat de betaling niet op de kredieten van mijn kabinet of mijn administratie ten laste kunnen worden genomen.

 

Ten derde, ik heb naar deze betalingen laten informeren. Blijkbaar is het juridisch advies van Stibbe ontvangen en is de betalingsverrichting bezig voor een bedrag zoals vermeld op het rekeningoverzicht van Stibbe, met name 31.000 euro. Daarentegen blijkt er vanwege KPMG niets ontvangen te zijn, geen advies en ook geen factuur. Bovendien zullen die betalingen gebeuren op de werkingsmiddelen van de minister bevoegd voor Economie, aangezien de werkingsmiddelen van de minister bevoegd voor Energie zijn ingeschreven op de begroting van de FOD Volksgezondheid.

 

Ten vierde, de administratie Energie heeft ondertussen ook het advies van Stibbe inzake het openhouden van de kerncentrales ontvangen.

 

Ten vijfde, ik heb begrepen dat de studie van Stibbe al is rondgedeeld in de commissie, zodat – wat mij betreft – ieder kan kiezen wat hij ermee doet. In het huidige beleid vind ik de studie overbodig, gelet op het bestaan van de wet inzake de kernuitstap

 

04.03  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik heb begrepen dat we met deze vraag nog naar de minister van Economie moeten gaan. Dat heb ik daaruit begrepen. Het zijn nog altijd niet uw diensten en niet uw kredieten maar waarschijnlijk gaat u er wel voor betalen. Het zal uiteindelijk wel worden betaald maar ik hoop dat u minister blijft want ik heb dan toch begrepen dat als u minister blijft er niet meer aandacht aan de studie moet worden gegeven dan nodig, zijnde wat ophef rond de betaling en de procedure. Daarmee is de kous dan af.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Question de M. Jean-Marc Delizée au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'application du tarif 'basse tension résidentiel' aux communes en matière d'éclairage public" (n° 2901)

05 Vraag van de heer Jean-Marc Delizée aan de minister van Klimaat en Energie over "de toepassing van het residentieel laagspanningstarief voor de gemeenten met betrekking tot de openbare verlichting" (nr. 2901)

 

05.01  Jean-Marc Delizée (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, la loi sur la libéralisation de l'énergie n'a pas défini le tarif applicable aux gestionnaires de réseau de distribution d'électricité (GRD) pour ce qui concerne l'éclairage public. Il s'agit donc d'un vide juridique; bien sûr, il est comblé par des négociations et des discussions avec la CREG.

 

Quelle est la situation actuelle? Chaque GRD a négocié ses tarifs avec la CREG. Certaines intercommunales pures (publiques) se sont vu imposer un tarif "résidentiel" alors que les intercommunales mixtes peuvent utiliser le tarif "direct basse tension" ou "trans basse tension" ou, selon le jargon, le "trans BT". Les deux tarifications coexistent donc, le motif technique étant que, dans un cas, le réseau fonctionne avec des compteurs et, dans l'autre cas, sans compteurs.

 

Pour une commune qui paie l'éclairage public, la différence selon le type de tarif est significative. Ainsi, pour ma petite commune, de moins de 6.000 habitants, l'application du tarif "basse tension résidentiel" par une intercommunale pure revient à quelque 19.000 euros, tous aspects confondus, alors qu'à consommation égale, une tarification "trans BT" donnerait un montant de 7.300 euros, soit un différentiel de 2,5. L'impact budgétaire est loin d'être négligeable pour les communes.

 

Les intercommunales mixtes, quant à elles, sont autorisées par la CREG à utiliser actuellement le tarif "trans BT".

 

Ma question est qu'il nous revient que la CREG, qui a notamment dans ses compétences la détermination des tarifs appliqués par les GRD, envisagerait de faire appliquer aux consommations de l'éclairage public communal le tarif "basse tension résidentiel" pour les quatre prochaines années.

 

Ainsi, à titre indicatif et sur base des informations en ma possession, l'écart entre ces deux tarifs représente pour les villes et communes wallonnes – je ne dispose pas des chiffres pour l'ensemble du pays –, pour le secteur mixte, environ 4 millions d'euros par an, TVAC, de surcoût par rapport à la situation actuelle.

 

On peut comprendre et s'inscrire dans une logique d'unicité tarifaire, ce qui concourrait à l'équité pour tous les secteurs, mais il faudrait alors intégrer les réalités techniques et juridiques, notamment en matière de propriété des réseaux d'éclairage public.

 

De fait, tenant compte que les communes sont propriétaires desdits réseaux ou qu'elles en ont assumé financièrement les investissements, l'application du tarif "basse tension résidentiel" reviendrait à leur faire payer une deuxième fois les coûts de ces réseaux.

 

Monsieur le ministre, confirmez-vous les intentions de la CREG en la matière? Le cas échéant, quelles seraient les raisons de ces choix techniques, à savoir l'application à toutes les intercommunales, tous les GRD, du tarif résidentiel, raison technique peut-être contestable? Ne pourrait-on mettre en place un groupe d'experts associant les représentants des secteurs mixtes et des secteurs purs, des GRD, ainsi que des représentants des villes et des communes au travers de leurs organes fédérateurs (Union des Villes et Communes tant flamandes, bruxelloises que wallonnes), dont les conclusions serviraient de base à l'élaboration et à l'adoption d'un arrêté définissant les coûts de distribution de l'éclairage public?

 

En d'autres termes, pouvez-vous organiser une concertation de tous les acteurs concernés, avant qu'une décision n'intervienne, celle-ci n'étant pas neutre pour les finances communales et finalement pour les citoyens, qui paient indirectement la facture via les communes? Dans l'affirmative, si cette proposition reçoit votre adhésion et compte tenu de l'obligation pour les GRD de soumettre à la CREG pour juin 2008 leur tarif d'utilisation des réseaux pour les années 2009 à 2011, pouvez-vous prendre les mesures nécessaires en vue de finaliser cette démarche avant cette date?

 

05.02  Paul Magnette, ministre: Monsieur Delizée, le tarif "basse tension résidentiel" est effectivement appliqué par le gestionnaire de réseau dans le cas où l'éclairage public est raccordé au réseau basse tension de distribution. Dans cette hypothèse, les tarifs sont effectivement similaires aux tarifs BT des clients résidentiels. Dans la majorité des cas toutefois, l'éclairage public est alimenté par un réseau indépendant, à savoir le réseau dit "trans BT" (trans basse tension) et dans ce cas, le GRD applique un tarif nettement plus favorable aux communes, à savoir le tarif du même nom, tarif "trans BT".

 

Ces tarifs sont approuvés par la CREG. Il s'agit du tarif réseau des GRD et non du tarif fourniture que le fournisseur fixe librement, puisqu'il n'est pas soumis au contrôle de la CREG. Comme vous le savez, le fournisseur adresse à la commune une facture qui reprend le tarif du GRD, soumis à l'approbation de la CREG, et le prix de la commodity.

 

Pour les tarifs des GRD, je viens d'introduire une modification de la législation pour que les GRD puissent également proposer des tarifs pluriannuels cette année. D'une certaine manière, cela répond à votre question sur un éventuel groupe d'experts puisque cela leur permet d'apporter une contribution et même une proposition.

 

La question des tarifs pour la période 2009-2012 ne pourra être examinée qu'après l'introduction de propositions tarifaires et leur évaluation par la CREG pour cette période. Des arrêtés royaux dits "tarifs pluriannuels" seront adoptés dans les deux mois pour permettre aux GRD de déposer à la CREG leurs propositions de tarifs pluriannuels, au plus tard le 30 juin de cette année.

 

05.03  Jean-Marc Delizée (PS): Je remercie le ministre pour sa réponse. Les intercommunales pures qui se sont vu imposer le tarif "basse tension résidentiel" le contestent sur le plan technique. Quant aux intercommunales de secteurs mixtes, si la décision devait être d'imposer également le tarif "basse tension résidentiel", cela représenterait pour les communes wallonnes concernées par ce secteur quelque 4 millions d'euros. On peut étendre l'estimation à l'ensemble du pays, ce serait sans doute de même nature.

 

S'il existe un espace de dialogue pour les intervenants, y compris les communes qui sont directement concernées par cette décision, j'espère qu'il servira à la décision finale. En effet, si on veut harmoniser les tarifs entre les deux types de réseau de distribution, le tarif "basse tension résidentiel" est celui qui conviendrait en l'occurrence.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Président: Jean-Marc Delizée.

Voorzitter: Jean-Marc Delizée.

 

06 Vraag van de heer Bart Laeremans aan de minister van Klimaat en Energie over "de toekomstige monitoring van de gas- en elektriciteitsprijzen door de CREG" (nr. 3052)

06 Question de M. Bart Laeremans au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le futur monitoring des prix du gaz et de l'électricité par la CREG" (n° 3052)

 

06.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, we vernemen dat de regering diverse maatregelen uitwerkt om de bevoegdheden van de CREG inzake prijsmonitoring uit te breiden. Op zichzelf is dat een goede zaak, maar toch rijzen er heel wat vragen bij, zodat de vorige regering besliste te wachten met aanpassingen aan die bevoegdheden tot het onderzoek van de Raad voor de Mededinging inzake Electrabel klaar zou zijn gelet op de relevante informatie die eruit zou voortvloeien.

 

Bijkomende bedenking in dat verhaal is dat een dergelijk systeem er ook toe zou kunnen leiden, als men het te excessief wil toepassen, dat de energieproducenten hun beslissingcentra naar het buitenland zouden verschepen om excessieve controle tegen te gaan.

 

Een ander aspect is het volgende. Intussen werd aan de CREG gevraagd om de mogelijkheden van de invoering van een programmacontract naar analogie van wat geldt voor aardolie, te onderzoeken en daarover voorstellen te formuleren.

 

Mijnheer de minister, wanneer mogen we de resultaten verwachten van het onderzoek, ingesteld bij de Raad voor de Mededinging? Het onderzoek was al in het vooruitzicht gesteld door minister Verwilghen en was eigenlijk bedoeld voor het einde van vorig jaar, maar we hebben nog altijd niets ontvangen. Hebt u inmiddels kennis van die resultaten? Kunt u ze meedelen of wanneer worden ze verwacht?

 

Ten tweede, heeft de CREG u de studie bezorgd inzake het programmacontract? Werden er voorstellen geformuleerd? Tegen welke datum diende de CREG dat voor te leggen?

 

Ten derde, in uw persnota van 29 februari vermeldt u dat de CREG onbeperkte toegang moet kunnen krijgen tot wat u noemt de reële kosten van alle producenten, invoerders en leveranciers. Wat is nu de finaliteit van dat soort van vergaande monitoring? Is het de bedoeling om aan de producenten, invoerders en leveranciers van aardgas of elektriciteit uiteindelijk een maximumprijs te kunnen opleggen waartegen zij energie in België mogen verkopen, of is het de bedoeling om taksen te heffen op bepaalde hoge winsten, of is het de bedoeling een jaarlijkse cheque te kunnen innen voor de opvulling van budgettaire hiaten, of zijn er andere bedoelingen?

 

Ten vierde, wat moet ik mij voorstellen bij “de periodieke toegang tot de reële kosten” van alle producenten, invoerders en leveranciers, actief op de Belgische markt? Wat betekent dat in de praktijk? Gaan de personeelsleden van de CREG om de veertien dagen, bij wijze van spreken, naar Noorwegen, Nederland, Qatar, Algerije, om daar inzage te krijgen in de boekhouding en internationale contracten? Of, anders gezegd, hoe zult u vermijden dat bedrijven die hier actief zijn, hun beslissingscentra of hun diensten van contractenbeheer wegtrekken uit ons land, met alle mogelijke gevolgen inzake werkgelegenheid?

 

Ten vijfde, bestaat een dergelijke prijsmonitoring van de reële kosten van gas of elektriciteit ook in andere Europese lidstaten? Als dat het geval is, wat is dan hun ervaring hiermee? Beschikt u over documentatie ter zake?

 

Ten zesde, is er ter zake geen Europese regelgeving in de maak? Is het niet logisch dat wij ons daarop afstemmen?

 

Ten zevende, hoe is de verhouding tussen de prijsmonitoring, uit te voeren door de CREG, en de beslissing aan Vlaamse zijde om de VREG monitoring te laten uitvoeren over de totale energiekosten en de componenten daarvan? Als CWaPE, BRUGEL en de CREG een en ander volgen en die vier regulatoren komen tot andere conclusies, wat is dan de oplossing?

 

Ten achtste, wat is de impact van een dergelijke monitoring op het budget van de CREG? Volstaat het huidige personeelsbestand of zullen er nieuwe aanwervingen moeten gebeuren? In hoeveel extra personeelsleden wordt voorzien? Wat is de kostprijs van een monitoringinstrument?

 

06.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, naar aanleiding van de prijsstijging voor aardgas heeft mijn voorganger een officiële klacht ingediend wegens misbruik van machtpositie. Een formeel antwoord wordt verwacht tegen eind april.

 

De CREG heeft mij de studie bezorgd. Ze wordt momenteel door mijn diensten geanalyseerd.

 

Als aanvulling bij haar opdracht inzake de opvolging van de markten via een analyse stroomopwaarts, zal ik de CREG nieuwe bevoegdheden toekennen met onder meer specifiek de monitoring van de prijzen en, algemeen, ook een permanente monitoring van de markten voor gas en elektriciteit.

 

Op verzoek van de voormalige ministers van Energie heeft de CREG gerichte studies met betrekking tot de finale prijzen voor elektriciteit en aardgas gerealiseerd. Zij volgt de evolutie van de elektriciteitsprijzen op Belpex, maar tot op heden beschikte de CREG niet over voldoende middelen om een permanente monitoring van de leveringsprijzen voor gas en elektriciteit te verrichten. De monotoring zou ook de controle moeten omvatten van de gegevens die de CREG in staat stelt om indexeringsparameters te bepalen en de bestanddelen daarvan te controleren. De monitoring impliceert dat men periodiek toegang heeft tot de werkelijke kosten, commodity en commodity exclusive, van alle producenten, invoerders en leveranciers van gas en elektriciteit die in België over een leveringsvergunning beschikken.

 

Zo'n monitoring zou leiden tot een grotere transparantie van de markt en zou de bevoegde overheden informatie aanreiken over de concrete maatregelen die moeten worden genomen voor een betere werking van de markt. Ik meende dat die bevoegdheid essentieel was en ontbrak in het arsenaal van de CREG. Het was dus verantwoord dat ik onmiddellijk ingreep, zonder te wachten op de resultaten van een diepgaande studie over de reguleringsmechanismen die momenteel bij mijn kabinet plaatsvindt.

 

Naar aanleiding van mijn contacten met de voorzitter van het directiecomité van de CREG is gebleken dat het niet nodig is om bijkomende mensen aan te werven. Er zal worden overgegaan tot heroriëntatie van personeel gelet op de nieuwe bevoegdheid. Het personeel dat zich momenteel bezighoudt met de tarieven van de distributienetbeheerders, zou na de regionalisering van de tarieven immers geen taken meer hebben.

 

06.03  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. In tegenstelling tot veel antwoorden die u vandaag hebt gegeven, was het veeleer beknopt.

 

Wat die studies betreft, die van de Raad voor de Mededinging is gepland voor eind april. Ik hoop dat u die, zodra u ze ontvangt, eind april of vroeger, zo snel mogelijk aan de commissie en het Parlement bezorgt. Hetzelfde geldt voor de studie van de CREG, die nu al bestaat. U bent ze nu aan het analyseren en ik hoop dat u ze in de loop van deze week of uiterlijk in de loop van paasvakantie aan de commissieleden bezorgt. Ik denk dat wij als parlementsleden recht hebben op inzage daarin.

 

Het monitoren van de prijsevolutie is op zichzelf een nuttige en noodzakelijke zaak. U ziet dat echter op een heel intensieve en misschien wel excessieve manier. U zegt dat u alle kosten van alle producenten en invoerders op onze markt wil bestuderen. Als er echter een ding is met een internationaal karakter, dan is het precies de energiemarkt. Dat weten we allemaal. Dat is tegenwoordig inherent aan de manier waarop in Europa energie wordt geproduceerd en geleverd.

 

Het grote risico van een systeem zoals u dat op dit moment aan het uitbouwen bent, vooral de inzameling van verregaande informatie over de ontwikkeling van alle kosten met alle details over de totstandkoming van een prijs, zou erin kunnen bestaan dat alle bedrijven die nu internationaal zijn verweven maar hier nog hun personeel hebben, hun belangrijkste beslissingen nemen en hun contracten met leveranciers enzovoort beheren, beslissen om zich niet aan die onderzoeken te onderwerpen en hier weggaan. Ze zullen hier dan enkel een filiaal overhouden dat enkel moet zorgen voor een aantal minimale prijsmarges, terwijl alle echte beslissingen naar Frankrijk, Noorwegen of waar dan ook worden versast, zodanig dat er geen controle meer kan zijn.

 

Mijnheer de minister, wij gaan heel het debat nog voeren in de commissie, maar ik denk dat u vooral door de manier waarop u een en ander wil doorvoeren, zult zorgen voor een omgekeerd effect waardoor de transparantie kleiner zal worden dan ooit.

 

Ik heb begrepen dat u omtrent de hele materie nauwelijks contact met de bedrijven uit de sector hebt gehad.

 

Dan ligt de fout bij uw diensten, uw kabinet, die ter zake het omgekeerde doen van wat zou moeten gebeuren. U bemoeilijkt de zaken en de transparantie en u zorgt ervoor dat er werkgelegenheid in ons land verdwijnt.

 

Ik wil u vragen om, vóór u naar de commissie komt, de nodige initiatieven te nemen en te excessieve zaken die een contraproductief effect hebben, te vermijden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.33 uur.

La réunion publique de commission est levée à 16.33 heures.