Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene Zaken en het Openbaar Ambt

Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique

 

van

 

woensdag 9 juli 2008

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 9 juillet 2008

 

Après-midi

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.25 uur en voorgezeten door de heer Michel Doomst.

La séance est ouverte à 14.25 heures et présidée par M. Michel Doomst.

 

De voorzitter: Collega’s, ik denk dat wij kwantitatief en kwalitatief in aantal zijn om geldig te vergaderen. Er is een vraag, vanwege de actualiteitswaarde en omdat wij anders een aantal mensen van de media hier lang moeten laten wachten, of wij de voorrang mogen geven aan agendapunt 25, een aantal samengevoegde vragen omtrent een aantal personeelsdossiers bij de federale politie die vanuit het Parlement zijn aangekaart. De minister heeft gevraagd daarvoor nog even de tijd te krijgen.

 

Mijnheer Van de Velde, u hebt meer vooraan op de agenda een vraag over de voortgang van een aantal dossiers die recent in de pers zijn verschenen. Misschien kunt u die vraag als eerste stellen.

 

Collega’s, gaat u akkoord met die werkwijze?

 

 Josée Lejeune (MR): Monsieur le président, je regrette cette modification de l'ordre du jour car les commissaires qui devaient passer en premier lieu sont présents. Il n'y a aucune raison de faire passer le point 25 avant les autres! Je ne vois pas pour quelle raison on modifie l'ordre du jour. En outre, nous aurions pu en être informés au préalable. Je viens de quitter la commission de Droit commercial pour être à l'heure en commission de l'Intérieur et j'apprends qu'il y a une modification dans l'ordre des questions. Je regrette cette méthode, monsieur le président!

 

De voorzitter: Ik weet niet wat de andere fracties daarover denken?

 

(…): Même opinion, monsieur le président.

 

 Gerolf Annemans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik vond uw voorstel verstandig; ingegeven door het gezond verstand, maar wij weten al lang dat dit in deze commissie en in dit Parlement natuurlijk niet aan de orde.

 

 Jean Marie Dedecker (LDD): (…)

 

De voorzitter: Het gaat over de realiteit en de actualiteit. Mag ik vragen om die lijn te volgen? Anders laten wij de mensen van de pers hier eigenlijk drie uur wachten, voor een actueel onderwerp.

 

De heer Van de Velde heeft het woord.

 

01 Vraag van de heer Robert Van de Velde aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de voortgang van een aantal dossiers die recentelijk in de pers verschenen" (nr. 6569)

01 Question de M. Robert Van de Velde au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'état d'avancement d'un certain nombre de dossiers récemment évoqués dans la presse" (n° 6569)

 

01.01  Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, in de pers, meer bepaald in De Morgen, is recent een en ander verschenen over problemen met betrekking tot het Comité P naar aanleiding van gebeurtenissen bij zowel de federale als de lokale politie. In bepaalde gevallen zijn er zelfs door de geïnterviewde betrokkenen tegenstrijdige verklaringen afgelegd aan de journalisten.

 

Een week of drie geleden – de vraag dateert al van een paar weken geleden – heeft de parlementaire begeleidingscommissie in besloten vergadering hierover het Comité P gehoord. De conclusie van deze vergadering zou geweest zijn, naar wij uit verklaringen van bepaalde leden van die parlementaire begeleidingscommissie hebben mogen vernemen in de pers, dat er eigenlijk geen vuiltje aan de lucht zou zijn. Daarom hadden wij nu toch wel graag geweten wat er nu uiteindelijk concreet met de volgende vernoemde politieambtenaren is gebeurd op zowel strafrechtelijk als tuchtrechtelijk vlak.

 

Wanneer zijn er beslissingen genomen? Wanneer zijn er eventuele sancties genomen? Liefst kreeg ik ook de motivering van de eventuele beslissing op zowel strafrechtelijk als tuchtrechtelijk vlak, evenals de datum van de eventuele promoties die ieder van de vernoemden heeft verkregen. Ik overloop eventjes het lijstje.

 

Adjunct-directeur-generaal Hans D. die bij de dienst Enquêtes van het Comité P was, over een zaak van valse aangifte van diefstal; commissaris Geert D. en Roger B. van de dienst Criminele Informatie van de federale te Brugge; hoofdcommissaris Peter V. van de dienst Criminele Informatie van de federale te Brugge; commissaris D. van de lokale politie Brussel-Hoofdstad;inspecteurs Q. en J. van pz Brussel-Hoofdstad, hoofdcommissaris Yves C. van pz Brussel en hoofdinspecteur Ronny J. van dezelfde afdeling.

 

Ik had daarover van u graag de juiste informatie verkregen.

 

01.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, de vraagsteller heeft verwezen naar een bepaalde krant waar effectief artikelen in zijn verschenen over het functioneren van het Comité P. De parlementaire begeleidingscommissie heeft zich over deze zaak gebogen en heeft een perscommuniqué uitgegeven op 4 juni. In dat communiqué heeft het zijn vertrouwen in het Comité P uitgesproken.

 

Als lid van de regering, van de uitvoerende macht, neem ik daar gewoon akte van. U weet, collega Van de Velde, dat het Comité P een orgaan is dat rechtstreeks ressorteert onder de bevoegdheid van het Parlement.

 

Op basis van diezelfde krantenartikelen vraagt u mij welke gevolgen zijn gegeven op disciplinair en strafrechtelijk vlak ten aanzien van een aantal politieambtenaren. U geeft mij telkens de voornaam en de eerste letter van de achternaam. Ten eerste kan ik op basis daarvan onmogelijk nagaan welke gevolgen op tuchtrechtelijk vlak zouden zijn gegeven.

 

Dat buiten beschouwing gelaten, maar inzake het feit dat ik als minister van Binnenlandse Zaken überhaupt in deze zaken zou gefungeerd hebben als tuchtoverheid, laat ik nogmaals opmerken dat ik als lid van de regering niet werd betrokken bij de bespreking van deze dossiers in de parlementaire begeleidingscommissie. Ik heb daar dus zelfs geen inzage van gehad. Wat het strafrechtelijk aspect aangaat, weet u dat de gerechtelijke autoriteiten en dus ook de minister van Justitie ter zake bevoegd zijn. Ik voeg er nogmaals aan toe dat er in disciplinaire of strafrechtelijke onderzoeken onderzoeksdaden worden gesteld door de dienst Enquêtes van het Comité P. De minister van Binnenlandse Zaken wordt van het resultaat daarvan niet op de hoogte gesteld. Als die processen-verbaal worden opgemaakt gaan ze rechtstreeks naar het parket of de tuchtoverheid. Dat is echter niet uw dienaar.

 

Met andere woorden, het is een orgaan – ik herhaal het – dat functioneert in de schoot van het Parlement om de parlementaire controle op de werking van de politie mogelijk te maken. U ondervraagt echter de uitvoerende macht om de resultaten te kennen van een orgaan dat eigenlijk onder uw bevoegdheid ressorteert. Dat is toch een beetje de wereld op zijn kop.

 

01.03  Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, u kunt niet ontkennen dat hier zaken naar boven zijn gekomen die niet alleen onderzoek vereisen maar die dat ook met zich mee moeten brengen. Op een bepaald moment kan men zo’n kluwen van mystiek rond een dossier creëren dat men zich kan verbergen achter allerlei feiten en mogelijke drempels. Ik denk dat de verantwoordelijkheid bij Binnenlandse Zaken ligt om ervoor te zorgen dat dit wordt uitgeklaard en dat wij niet in een situatie verzeild raken waarin men zich gaat verschuilen achter het Comité P of een begeleidingscommissie die misschien een aantal aanduidingen kan geven, terwijl u zwart op wit op basis van gegevens kunt vaststellen dat er dingen zijn die moeten onderzocht worden. Dat laat u dan zonder meer passeren onder het mom van de verschillende commissies en instituten.

 

01.04 Minister Patrick Dewael: Mijnheer Van de Velde, op dit ogenblik vergadert ook de parlementaire begeleidingscommissie. Wat wil het Parlement? Destijds werden de Comités P en I opgericht om een parlementaire controle mogelijk te maken op de werking van de politiediensten. Heel belangrijk was de onafhankelijkheid van die werking. Men zei dus eigenlijk dat de uitvoerende macht, de regering, zich daarmee niet te bemoeien had. Het zijn organen die eigenlijk functioneren onder auspiciën en controle van het Parlement zelf. Ik vind het uitermate belangrijk – ik zeg dit als minister van Binnenlandse Zaken – dat men die onafhankelijke werking zou respecteren. U vraagt nu eigenlijk dat ik zou interfereren in de werking van een parlementair controleorgaan.

 

Ik doe dat niet. Als dat parlementair controleorgaan immers zou stuiten op bepaalde disfuncties, daarom moet het die controle uiteraard ernstig doen, tot op het bot, heeft het de mogelijkheid om disciplinair en strafrechtelijk in te grijpen. De dienst Enquêtes kan zich rechtstreeks richten tot de bevoegde tuchtoverheid van de politie en kan zich rechtstreeks richten tot het parket als er eventuele strafrechtelijke zaken in het geding zouden zijn.

 

Als u nu vraagt aan mij als minister van Binnenlandse Zaken dat ik uw controleorgaan, zijnde de parlementaire controlecommissie, ga depanneren, dan is dat de wereld op zijn kop.

 

01.05  Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ten eerste, het is niet mijn controleorgaan. Wij zijn geprivilegieerd om daar niet aanwezig te zijn. Wij mogen daar niet aanwezig zijn. En dus ben ik wel verplicht om mij tot u te richten.

 

Sowieso denk ik dat wij zowel de functionering van de parlementaire begeleidingscommissie als van het Comité P moeten bekijken tegen de achtergrond van de voorliggende feiten in deze zaak. U draait het nu om door te zeggen dat wij ons moeten richten tot die parlementaire commissie en tot het Comité P. Uiteindelijk heeft het gewoon te maken met het feit dat er misschien welbepaalde zaken worden weggemoffeld.

 

01.06 Minister Patrick Dewael: Ik heb zelfs geen inzagerecht bij dat orgaan. Ik heb als lid van de uitvoerende macht, en zo heeft men het destijds willen concipiëren, zelfs geen inzagerecht. Dat is een beetje zoals in financiële kwesties het Rekenhof. Het Rekenhof is ook een orgaan dat ten behoeve van het Parlement functioneert en dat het Parlement moet toelaten om zijn financiële controle uit te oefenen. Hier is de controlecommissie, het orgaan dat te uwen dienste, te uwen behoeve moet functioneren.

 

U vraagt mij nogmaals dat ik daar ga interfereren. Als ik dat zou doen, als ik een brief zou schrijven en zeggen dat men mij al dossiers eens moet geven, dan zou u mij mogen ondervragen en zeggen dat ik mij daar niet mee moet bemoeien en dat dit het controleorgaan van het Parlement is.

 

U bent een nieuwe collega. Ik geef u het voordeel van de goede intentie, maar dat moet ik u toch wel duidelijk maken.

 

01.07  Robert Van de Velde (LDD): Binnen uw eigen organisatie, wanneer u manifest op de hoogte bent van dingen die mislopen, laat u dat zomaar gebeuren en verbergt u zich achter een aantal schermen, een aantal mechanismen, zonder de verantwoordelijkheid te nemen om het te onderzoeken. Dat is hetgeen ik heb vernomen.

 

01.08 Minister Patrick Dewael: (…) hun orgaan heeft gezegd dat het vertrouwen uitspreekt. Het controleorgaan van het Parlement heeft gezegd dat het voor hem goed was.

 

01.09  Robert Van de Velde (LDD): (…) Toen ik daarnet sprak over de problemen hebt u ook ja geknikt. U was dus goed genoeg op de hoogte van hetgeen speelde.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Samengevoegde vragen van

- de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het 'verlof' van de woordvoerster van de federale politie" (nr. 6881)

- de heer Gerolf Annemans aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het op non-actief zetten van de woordvoerster van de federale politie, mevrouw Cleemput" (nr. 6886)

- de heer Ludwig Vandenhove aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het op non-actief zetten van de politiewoordvoerster" (nr. 6904)

- de heer Stefaan Van Hecke aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de detachering van politiewoordvoerster mevrouw Cleemput" (nr. 6964)

- de heer Jean Marie Dedecker aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de promotie van de secretaresse van het hoofd van de federale politie en het imago van de federale politie" (nr. 7013)

02 Questions jointes de

- M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le 'congé' de la porte-parole de la police fédérale" (n° 6881)

- M. Gerolf Annemans au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la mise en disponibilité de la porte-parole de la police fédérale, Mme Cleemput" (n° 6886)

- M. Ludwig Vandenhove au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la mise à l'écart de la porte-parole de la police" (n° 6904)

- M. Stefaan Van Hecke au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le détachement de la porte-parole de la police Mme Cleemput" (n° 6964)

- M. Jean Marie Dedecker au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la promotion de la secrétaire du chef de la police fédérale et l'image de la police fédérale" (n° 7013)

 

02.01  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, mevrouw Els Cleemput is al sinds twaalf jaar woordvoerster van de federale politie. Dat is een serieuze staat van dienst. Na drie termijnen in het Parlement zou men al als een ervaren parlementslid worden beschouwd. Zij zou ook het beeld van het korps in het post-Dutrouxtijdperk goed hebben verzorgd. De vaststelling is dat er, volgens onze informatie, geen negatieve evaluatie was gedurende meer dan tien jaar. Nu zou er tegen haar wel een intern onderzoek lopen.

 

Ik wou een verband leggen met een vraag die ik vorig jaar, naar aanleiding van elementen uit dit dossier, in het Parlement heb gesteld. Het gaat met name over de promotie van mevrouw Ricour. Toen is hier verklaard dat we begrip moeten opbrengen voor het feit dat de commissaris-generaal graag terugvalt op vertrouwensfiguren. Ik denk dat dit standpunt te verdedigen is. Bovendien werd het toen uitgelegd als een tijdelijke toelage aan de betrokken persoon. U hebt toen daarop het volgende geantwoord: “Dit is een interne personeelszaak. Ik vertrouw de administratie van de federale politie. Ik zal het Comité P vragen een onderzoek in te richten op basis van die klacht. Het is op basis van het KB van november 2006 dat de commissaris-generaal en de drie directeurs-generaal autonoom een beperkt aantal medewerkers kunnen kiezen voor de dienst voor de politieondersteuning.”

 

Het is een beetje verbazend dat er nog een tweede promotie van dezelfde aard is gebeurd bij de directeur-generaal, ik neem aan in dezelfde logica. De creativiteit groeit daar natuurlijk wel. De kritiek die daaruit voortvloeit, is dan ook normaal. Is hier geen sprake van favoritisme? Bovendien vraagt men zich af of er nog andere “tia hellebautsprongen” zijn gebeurd. Zo ja, is het dan niet best dat die op dit ogenblik zouden worden bekendgemaakt?

 

Alles geraakt nog in een meer persoonlijke sfeer omdat mevrouw Ricour blijkbaar ook officiële representaties doet en bepaalde samenwerkingsverbanden patroneert voor de school waar de eigen kinderen schoollopen.

 

Ik zou de minister om duidelijkheid en snelheid willen vragen, samen met ons in dit dossier. Het verslag van het Comité P aangaande de eerste zaak zou klaar zijn. Ik zal dus ook zelf vanuit het Parlement vragen om daarover duidelijkheid te krijgen. Ik denk dat men daarvoor de tijd heeft gehad en dat dit verslag mag komen.

 

Ook in de situatie van mevrouw Cleemput kan het eigenlijk niet ingewikkeld zijn om de reden voor die verwijdering duidelijk te maken. Mocht dit gebeuren in een lokaal korps, dan denk ik dat men met een beperkt onderzoek toch te weten zou kunnen komen wat daarvan de redenen zijn, want die lijken mij toch vooral van organisatorische aard te zijn.

 

Ik vrees ervoor dat we het imago van de politie, dat we met deze personeelsleden willen opkrikken, schade zullen berokkenen.

 

Ik wil u vandaag dus om duidelijkheid vragen omtrent deze organisatorische situatie.

 

02.02  Gerolf Annemans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik wil aan uw vragen nog een aantal andere aspecten toevoegen om het hele plaatje duidelijk te maken.

 

Mijnheer de minister, sinds de heer Koekelberg mevrouw Ricour heeft aangesteld als de verantwoordelijke voor zijn imago, is zijn imago nog nooit zo slecht geweest. Vervolgens zakt de hele politietop weg in een verhaal dat allesbehalve ordentelijk en goed bestuur suggereert.

 

De roddels blijven maar aandikken. U hebt daarnet verwezen naar het ontstaan van het concept van het Comité P, met name de zaak-Dutroux, zaak die u heel goed kent. Van die tijd kennen zowel u als ik mevrouw Cleemput, die toen woordvoerster van de rijkswacht was en nadien van de federale politie. Daar is niets op aan te merken. Als consumenten van het communicatiebeleid van de federale politie hebben wij nooit opmerkingen moeten formuleren, integendeel. Er schijnen nu helemaal geen opmerkingen te zijn wat haar betreft. Er schijnt alleen een mededeling van de federale politie te zijn dat er een onderzoek tegen haar loopt.

 

In de pers gaat men intussen verder door met speculaties. Het is omdat ze een vrouw is, het is omdat ze Vlaams is, en dies meer. Wij willen weten wat er precies aan de hand is. Blijft u staan achter Koekelberg en zijn beleid, nu gebleken is, minstens wat de pers en de roddelrubrieken betreft, dat er een verband zou bestaan tussen het opzijzetten van Cleemput en het bevorderen van een en nadien een tweede secretaresse van of rond de heer Koekelberg?

 

Als dat soort zaken gebeurt aan de top van het politieapparaat, en de chef niet in staat blijkt om dat te beheersen – integendeel, hij geeft nog wat gas bij en zegt dat die mevrouw voor zijn imago zorgt en hij haar daarom moet bijbetalen – en als hij niet beseft dat zijn imago alleen al daardoor helemaal verdwenen is, dan lijkt het mij in het belang van het veiligheidsbeleid van dit land een daad van goed bestuur om die man aan het hoofd van de politie – zoals hij met mevrouw Cleemput heeft gedaan – tijdelijk opzij te zetten en te vervangen door iemand die onberispelijk is en een deftig imago heeft. Het veiligheidsbeleid van ons land heeft daaraan absoluut nood.

 

Mijn vraag, de enige vraag van vandaag trouwens, is of u verder staat achter de heer Koekelberg en heel zijn uitleg, die mij heel ingewikkeld begint te lijken, of bent u genuanceerd? Hebt u reeds inzage kunnen krijgen in het rapport van het Comité P? Bent u van oordeel dat de heer Koekelberg minstens tijdelijk een stapje opzij moet zetten?

 

02.03  Ludwig Vandenhove (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, ik wil mij graag aansluiten bij de twee eerste sprekers. Ik ga niet in herhaling vallen.

 

Mijn vraag is ook hoe u op dit ogenblik tegenover de top van de federale politie staat?

 

Het gaat volgens mij om twee elementen. Het gaat natuurlijk ten eerste, over de inhoud van het dossier, waarover de twee topmensen eergisteren uitleg hebben gegeven, maar het gaat ten tweede, ook over het feit dat door alles wat is gebeurd, de federale politie of de politie in het algemeen in een negatief daglicht komt te staan. Mijn vraag is: wat is uw houding op dit ogenblik ten opzichte van de twee personen waarover het gaat?

 

Ik heb nog een aanvullende vraag. In tegenstelling tot de collega’s van Lijst Dedecker heb ik wel het volste vertrouwen in de werking van het Comité P, dat een instantie is van het Parlement. Ik ga daar straks trouwens naartoe, want er is een extra vergadering om 16 uur van het Comité P. Ik hoop daar meer uitleg te krijgen – want zij zijn bezig met een onderzoek – over die hele aangelegenheid.

 

Als ik hoor dat wij volgende week nauwelijks nog commissievergaderingen zullen hebben, vraag ik mij het volgende af. Stel dat straks uit het rapport van het Comité P blijkt dat er iets aan de hand is. Krijgen wij dan volgende week als Parlement nog de gelegenheid u daarover te ondervragen?

 

De vraag naar wat men nu weet, is gesteld. Maar stel dat uit het rapport P – ik wil daar niet op vooruitlopen, wij zullen dat straks horen – toch bepaalde dingen naar voren komen, dan moeten wij, volgens mij alleszins, toch in het Parlement, in deze commissie voor de Binnenlandse Zaken u daarover kunnen ondervragen en te kijken wat u erover denkt?

 

Het is correct dat u zelf geen lid bent van het toezichtcomité bij het Comité P. Er is een strikte scheiding tussen wetgevende en uitvoerende macht. Maar stel dat uit het rapport bepaalde dingen zouden blijken, dan zouden wij toch de mogelijkheid moeten hebben als Parlement, ook in de moeilijke omstandigheden die er volgende week waarschijnlijk komen naar aanleiding van 15 juli, ons parlementair werk te doen.

 

02.04  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik meen dat in dit dossier het vooral belangrijk is dat mevrouw Cleemput plots wordt gedetacheerd, maar eigenlijk zijn de redenen waarom dat gebeurt vrij onduidelijk. Wij krijgen daar tegenstrijdige gegevens over. Ik meen dat het belangrijk is dat wij vandaag duidelijkheid krijgen wat nu precies het mogelijke probleem is en wat de specifieke reden is waarom mevrouw Cleemput, die inderdaad al 12 jaar die functie uitoefent, van de ene op de andere dag wordt gedetacheerd?

 

Er is een intern onderzoek aan de gang. Ik meen dat het belangrijk is dat wij weten waartoe dat zal leiden. In ieder geval is een ding duidelijk: er wordt gesuggereerd dat het te maken heeft met het feit dat zij loslippig zou zijn geweest over alles wat te maken heeft met de imagoadviseur, mevrouw Ricour. De vraag is dan ook heel duidelijk: is er inderdaad een link tussen wat er ondernomen is ten aanzien van mevrouw Cleemput en de plotse promotie van de imagoadviseur, die inderdaad niet heeft geleid tot een beter imago van de politietop?

 

Ondertussen hebben wij gezien wat de reactie was van de politietop, stellende dat de verhalen die worden verteld manifest foutief en leugenachtig zijn.

 

Dat wordt gezegd.

 

Het is eigenlijk een zwart-witverhaal. Er is het witte verhaal en er is het zwarte verhaal. Mijnheer de minister, vandaag bent u de enige die kan zeggen of het verhaal wit, zwart of grijs is. U bent de enige die kan zeggen of het nu effectief om zware leugens gaat dan wel of het verhaal juist is. Dat is heel belangrijk.

 

Als het verhaal niet juist is en er worden dus leugens verteld, dan is er geen probleem. Is het verhaal wel juist en zijn het geen leugens, dan is er wel een probleem.

 

Mijnheer de minister, dat is ook mijn vraag aan u.

 

Indien het verhaal klopt, wat is dan uw reactie op het verhaal?

 

Hebt u nog vertrouwen in de politietop?

 

Ik stelde in mijn vraag ook heel veel concrete vragen over alles wat is verschenen. Ik zal ze niet herhalen. In uw antwoord zal het verhaal waarschijnlijk wel voldoende worden geschetst.

 

Mijnheer de minister, het belangrijkste is de vraag of het verhaal al dan niet correct is.

 

Wat zijn de politieke conclusies die u uit het hele verhaal kunt trekken?

 

02.05  Jean Marie Dedecker (LDD): Mijnheer de voorzitter, ik dank u, omdat u toestemde om de vraag eerst te behandelen.

 

In tegenstelling tot mijn collega’s heb ik mij meer in het bewuste dossier verdiept. Het dossier is immers niet nieuw, wat de minister wel zal weten. Het dossier was al in november 2007 hangende.

 

Ik zal even het geheugen opfrissen van mijn collega’s, die misschien niet voldoende op de hoogte zijn van de werking en hoe de zaak in een soort mata harisubcultuur is beland.

 

Het is niet alleen met het ontslag of het opzijschuiven van mevrouw Cleemput dat de zaken opnieuw naar boven zijn gekomen. Er is veel meer aan de gang.

 

Mijnheer de voorzitter, u moet even de historie bekijken.

 

De heer Fernand Koekelberg en de heer Jean-Marie Van Branteghem zijn de top twee van de federale politie. Zij werkten vroeger op het administratief-technisch secretariaat van het ministerie van Binnenlandse Zaken, dat door u, mijnheer de minister, wordt geleid. Zij hadden beiden een secretaresse, mevrouw Ricour en mevrouw Savonet.

 

Uit het nagaan van de historie blijkt nu het volgende. Ik heb de maidenspeech van de heer Koekelberg, die hij tijdens zijn eedaflegging op 27 februari 2007 hield, erbij gehaald. Ik zal even een passage voorlezen, omdat zij nogal typisch is voor de cultuur.

 

“Mijn dank gaat ook uit naar de leden van het SAT die mij tijdens de voorbije zes jaar, toen de hervorming nog in de startblokken stond, hebben vergezeld: vooreerst minister Antoine Duquesne, die de ploeg heeft samengesteld en aan wie ik vandaag in het bijzonder denk, vervolgens Benoît Rutten, Jean-Marie Van Branteghem, Bernard Ista, die veel te vroeg van ons is heengegaan, Sylvie Ricour en Anja Savonet.”

 

Hij was inderdaad ontzettend dankbaar. Al die personen gingen immers in zijn kielzog mee naar boven, naar de top van de politie.

 

Ik heb er niets op tegen dat men vertrouwde medewerkers meeneemt maar er bestaan ook wetten. Er is de befaamde wet op de structuren bij de politie, in de wandelgangen de RP Pol genoemd. Ik heb die wet meegebracht. Ik heb wat toelichting gekregen van de heer Axel Poels die u wellicht zult kennen. Ik heb hem zelfs toelichting horen geven op tv. Ik mag hier dus duidelijk voorlezen wat er daar gezegd is. “We vinden hier nergens de sprong terug van mevrouw Ricour. De sprong van niveau C naar niveau A21 is onmogelijk en onwettelijk.” Dat staat er letterlijk in. Dit document komt intern van bij u, van bij de federale politie.

 

Wat heeft de heer Koekelberg gedaan? In navolging - in een vrouwenkwestie gaat dat dikwijls zo – moest ook de secretaresse van de heer Van Branteghem mee die op niveau C is ingeschaald. Men speelt met die woorden en men speelt met die premies, als men er niet mee wil spelen leg mij dan eens de loonfiche voor, dan zullen we dat kunnen zien in de tijd. Is het ingeschaald, is het benoemd, is het als expert aanvaard? Wat die expertencommissies betreft, daar hebben we al ervaring mee. Denk maar aan minister Moerman indertijd. Ze is dus meegenomen naar boven en ze heeft – ik heb me bij de beide vakbonden geïnformeerd – ongeveer 1.000 euro meer per maand.

 

Merkwaardig is dat het advies om die mensen daar te benoemen aanvankelijk negatief was. Ik zal zeggen wie dat advies heeft gegeven. Het was de directeur juridische zaken van de personeelsdienst, de heer Marc De Mesmaeker, die ten andere ook op uw kabinet werkt, mijnheer de minister. U hoeft maar een deur verder te gaan en te informeren. Achteraf is dat omgezet door de heer Duchatelet, het hoofd van personeelszaken, zodanig dat dit aanvaardbaar was. Dat dit voor enige commotie heeft gezorgd is normaal, collega’s. Er zijn 270 universitairen die komen van de vroegere gerechtelijke politie die nog altijd op een job op hun niveau wachten om die te kunnen invullen. Die mensen beschikken over een universitair diploma.

 

Toen dit in november ter sprake kwam heeft men een onderzoek beloofd door het Comité P. Mijnheer de minister, het is hoogst eigenaardig dat u nu zegt dat u wacht op het rapport van het Comité P. Tegen mijn collega hebt u immers zojuist gezegd dat u geen inzage hebt in die rapporten. Deze jeugdzonde zij u echter vergeven. Dat rapport was al klaar in de maand februari. Dat rapport was klaar. De onderzoekers waren de heren Bosmans en Strobbe. Zij hebben dat onderzocht en zij hebben zelfs op 30 december de heer Koekelberg ondervraagd, daags voor Nieuwjaar. We hebben er niets meer van gehoord, dat rapport is in de schuif van de heer Berckmoes verdwenen. De heer Berckmoes is directeur-generaal, hij is verantwoordelijk bij het Comité P. Om een intern rapport op te vragen zijn we nu al acht maanden bezig, voor een onderzoek dat in een paar dagen is afgesloten.

 

Wat de uitslag van dat rapport zal zijn, kan ik al raden: het is in functie van de bescherming die er op dit moment zal moeten gebeuren, wat het ook zal zijn. Ik stel er vragen bij dat een intern rapport 8 maanden moet duren, dat dit is gedaan door die onderzoekers, dat dit is afgegeven in de maand februari en dat we het vandaag nog niet hebben.

 

De voorzitter: De spreektijd die u gebruikt is niet fair tegenover uw collega’s, mijnheer Dedecker.

 

02.06  Jean Marie Dedecker (LDD): Laat me even voortdoen, mijnheer de voorzitter, zoveel kom ik niet. Ik vind dat het wel belangrijk is. We praten hier over de veiligheid van dit land. Ik ga afsluiten.

 

Over mevrouw Ricour ook nog dit. Ik vraag me af wie de werkelijke chef is bij de federale politie. Mijnheer de minister, ik zal mijn vragen klaar en duidelijk stellen. Het gaat ook over een project dat werd uitgevoerd: waarom alleen maar die school waar het kindje van mevrouw Ricour gaat?

 

Mijnheer de minister, ik wens u een aantal heel duidelijke vragen te stellen. Wanneer is het dossier in feite gestart? Hoeveel en welke onderzoekshandelingen werden gesteld in de periode van februari tot vandaag? Klopt het dat het dossier tijdens de hiervoor vermelde periode bij het hoofd van de dienst Enquêtes van het Comité P is blijven liggen? Dat is de heer Berckmoes. Klopt het dat er aanvankelijk een negatief advies werd geformuleerd met betrekking tot de promotie? Klopt het dat de secretaresse effectief is ingeschaald in de loonschaal van niveau A, A21, om correct te zijn? Is het niet zo dat er voor dergelijke inschaling een universitair diploma is vereist? Is het niet zo dat voor dergelijke vacature een plaats vacant dient te worden gesteld? Wat is de actuele stand van zaken in dat dossier? Betreffende het project “De politie van morgen”, de dada van mevrouw Ricour: wat is het budget dat de federale politie tijdens het schooljaar 2007-2008 heeft vrijgemaakt voor dit project? Hoeveel manschappen werden er voor dit project ingezet, hoeveel voertuigen, lucht- of scheepvaartuigen? Op basis van welke grond en capaciteiten werd de secretaresse van het hoofd van de federale politie uitgekozen om dit project te leiden?

 

Nog een voorname vraag, mijnheer de voorzitter. Klopt het dat slechts één school uit alle middelbare scholen in België werd uitgekozen voor dit project? Klopt het dat dit de school betreft waar minstens een van de kinderen van de secretaresse van het hoofd van de federale politie school loopt? Ik zal het hierbij laten en wachten op het antwoord van de minister.

 

02.07 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, misschien eerst en vooral een aantal elementen van antwoord in verband met de maatregel ten aanzien van mevrouw Cleemput. Daar werden nogal wat vragen bij gesteld, ook in de media. Ik kan daar op dit ogenblik, bij de huidige stand van zaken, het volgende over meedelen aan uw commissie.

 

Eerst en vooral meldt de commissaris-generaal mij dat hij op 30 april 2008 op basis van elementen samengesteld uit verklaringen van vroegere en ook huidige leden van de dienst van mevrouw Cleemput een intern onderzoek heeft bevolen naar het functioneren van mevrouw Cleemput. In afwachting van de resultaten van dit onderzoek heeft de commissaris-generaal beslist om mevrouw Cleemput bij wijze van interne ordemaatregel te detacheren naar de algemene directie van de ondersteuning en het beheer. Zij werd dus als woordvoerster vervangen.

 

Dat is een intern onderzoek bij de federale politie. Dat kent bij mijn weten zijn normale verloop. Mevrouw Cleemput is daar uiteraard uitgenodigd om haar verweer te laten kennen.

 

Wat ik niet kan doen, is mij daarover ten gronde uitlaten tijdens de loop van het onderzoek. Ik mag dat trouwens ook niet. Ten eerste, omdat het gaat om een interne procedure. De regels schrijven dat zo voor. Als minister van Binnenlandse Zaken ben ik geen betrokken partij. Hic et nunc. Ten tweede, zelfs al was ik erbij betrokken, dan mag ik niet vooruitlopen, prejugeren, in een lopend onderzoek en dat in het belang van de rechten van de verdediging.

 

Er werden ook een aantal vragen gesteld door de heer Dedecker over het project "De politie van morgen". Ook daar zou ik kunnen verwijzen naar een vroeger antwoord dat ik in de commissie al heb gegeven op vragen die door de heer Crucke werden gesteld. Ik zou ook kunnen verwijzen naar de reactie die de commissaris-generaal daarop zelf heeft gegeven.

 

Het gaat om een pilootproject dat het licht heeft gezien op 9 oktober en dat door de federale politie ook naar andere scholen in Vlaanderen en het Brusselse Gewest zal worden uitgebreid. Het was mij niet bekend dat de kinderen van mevrouw Ricour daar school lopen of liepen. Wat ik wel weet, is dat in september vorig jaar de cel Opleiding en Preventie van de Wegpolitie de bewuste school heeft bezocht om les te geven aan alle scholieren over verkeersveiligheid. Op 17 september heeft de commissaris-generaal en de directeur-generaal Bestuurlijke Politie die school en de opleiding bezocht en heeft de commissaris-generaal voor de scholieren gesproken over de politiewerking. Dat heeft concreet geleid tot het project "Politie voor morgen".

 

Ingevolge het KB van 16 mei 2004 werd het SAT – die vraag hoorde ik hier niet stellen maar ik ontving ze wel schriftelijk – belast met het secretariaat van de federale politieraad. Het is ingevolge die bepalingen dat twee leden van het SAT, waaronder mevrouw Ricour, het secretariaat van die raad waarnamen.

 

Ik maak even een sprong in het verleden naar november 2007. De heer Dedecker was er toen niet bij, maar ik denk dat u de vraagsteller was, mijnheer de voorzitter. U hebt mij op 14 november 2007 vragen gesteld over de aanstelling van mevrouw Ricour in een hogere functie. Alles wat ik u toen heb geantwoord, ga ik niet herhalen, maar beschouw ik integraal wel belangrijk voor dit verslag. Ik vat het even kort samen.

 

Er is een herstructurering van de federale politie gebeurd. Er is op dat ogenblik in de wet, die eenparig in dit Parlement werd goedgekeurd en nadien werd uitgewerkt in een KB, bepaald dat de commissaris-generaal en de drie directeurs-generaal, ik citeer: "een beperkt aantal medewerkers kiezen die zijn dienst voor beleidsondersteuning vormen en uitmaken".

 

De keuze voor die medewerkers is inherent aan de constructie die werd opgezet. Die wordt gemaakt door de mandatarissen zelf. De commissaris-generaal heeft geoordeeld, in het kader van zijn bevoegdheden en verantwoordelijkheden, dat het nodig was om een imagoadviseur in die ploeg op te nemen. Dat is dus iemand die het imago van de federale politie intern maar ook extern moest verzorgen. Mijnheer Dedecker, u zegt dat een negatief advies werd uitgebracht. Ik heb geen weet van een negatief advies dat onder druk tot een positief advies zou zijn omgevormd.

 

U zegt dat de heer De Mesmaeker onder druk zou zijn gezet. De heer De Mesmaeker maakt op dit ogenblik deel uit van mijn kabinet, maar hij zegt dat hij nooit een advies heeft gegeven in dit dossier, laat staan dat hij onder druk zou zijn gezet om een advies te veranderen.

 

Ik weet wel dat het dossier betreffende de aanstelling in een hogere functie van mevrouw Ricour aan mij is voorgelegd, zoals ik al zei, door de commissaris-generaal zelf. Ik vertrouw op diens administratie, die mij dagelijks heel wat personeelsdossiers voorlegt. Hij heeft mij dit dossier persoonlijk voorgelegd en ik heb die tekst ook nog eens laten nakijken, om niets aan het toeval over te laten. Ik heb die tekst laten nakijken door de directeur-generaal die bevoegd is in deze materie zelf. De heer Duchatelet heeft dat nagekeken en heeft een aantal opmerkingen gemaakt. Ik heb u dat toen ook meegedeeld. Hij heeft een aantal amendementen aangebracht in die tekst, die ik heb opgenomen in het besluit.

 

Mijnheer de voorzitter, ik heb destijds ook gezegd dat ik mij op de vorm heb gebaseerd, maar dat ik natuurlijk geen opportuniteitsbeoordeling heb gemaakt over de keuze van de persoon, wat mij overigens ook niet toekomt. Nogmaals, de wet bepaalt dat de betrokken commissaris-generaal een keuze kan maken en een aantal mensen mag kiezen en aanduiden. Als het besluit dat hij mij te dien einde voorlegt klopt, als het aan een legaliteitstoetsing wordt onderworpen door de bevoegde directeur-generaal en als ik bovendien de door hem gemaakte opmerkingen en voorgestelde aanpassingen vertaal in het ministerieel besluit, dan denk ik dat ik de voorzichtigheidsregel meer dan geëerbiedigd heb.

 

Los van de juridische, statutaire kant van de zaak is er ook nog een ander aspect, namelijk het functioneren van de commissaris-generaal van de federale politie zelf.

 

Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik kan u meedelen dat ik bezorgd ben om het imago van de federale politie, bij uitbreiding van de hele geïntegreerde politie, in die mate dat ik mij afvraag of dit hele gebeuren het functioneren van de commissaris-generaal effectief niet bemoeilijkt. Een commissaris-generaal van een belangrijke dienst als de federale politie moet onbesproken zijn. Dat is cruciaal voor de goede werking van de dienst waarover hij de leiding heeft.

 

De commissaris-generaal heeft dat ook begrepen, want hij heeft mij deze voormiddag laten weten dat mevrouw Ricour en mevrouw Savonet worden gedetacheerd. Zij worden dus voorlopig ontzet uit hun functies die zij bekleedden als directe medewerkers in de dienst Beleidsondersteuning van de commissaris-generaal. Daarmee hoopt hij, in afwachting van de resultaten van het onderzoek, de sereniteit te kunnen herstellen.

 

Daarmee kom ik terug op het functioneren van het Comité P, want ook daarover vraagt u mij hoe het zit met het onderzoek, of er nog onderzoeksdaden zijn gesteld, enzovoort.

 

Ik herhaal in mijn antwoord op deze vragen dat het Comité P onder de rechtstreekse bevoegdheid van het Parlement functioneert. Dat controleorgaan is dus geen instantie van de uitvoerende macht, precies om een onafhankelijke parlementaire controle op de politie en de uitvoerende macht mogelijk te maken.

 

U weet dat het onderzoek van het Comité P in november, toen ik hier in het Parlement werd ondervraagd, werd opgestart onder meer op basis van een anonieme klacht. Ik heb nog deze week aan het Comité P gevraagd – en vragen is het enige wat de minister van Binnenlandse Zaken kan doen ten aanzien van het Comité P –, mij de resultaten van dat onderzoek zo snel mogelijk te laten geworden.

 

U dringt daarop aan. Ik dring daar ook op aan. Ik heb er zelfs nog iets aan toegevoegd. Ik heb destijds gevraagd, en ik ondersteun die vraag, om de legalistisch statutaire kwestie te onderzoeken. Ik heb dus in een recent schrijven melding gemaakt van een aantal verwikkelingen die ik in de pers heb gelezen, onder meer over mevrouw Cleemput, en aan de voorzitter van het Comité P gezegd dat het mij toch wel opportuun leek om die kwestie mee te nemen in het onderzoek.

 

Mijnheer Dedecker, u zegt dat het verslag helemaal klaar is. Dan weet u meer dan ik. Ik dring samen met u en met de commissie erop aan dat het volledig onderzoek zo snel mogelijk zou worden afgerond. Voor mij is dat een kwestie van weken. Ik denk, samen met u, dat de recente verwikkelingen waarover u mij allemaal vragen stelt, mee zullen worden opgenomen in het verslag.

 

Tot slot, ik volg de situatie nauwgezet op. Ik kan niet dulden dat de werking van de federale politie wordt geschaad. Ik zal daarop toezien. Ik zou echter zelf de werking van de federale politie schaden indien ik nu op basis van berichten in de media, zelf bepaalde voorbarige beslissingen zou nemen. Ik zeg dit in antwoord op de vragen gesteld door collega Van Hecke. Nogmaals, daarvoor wacht ik de resultaten van het onderzoek af.

 

Aan collega Vandenhove wil ik zeggen dat, als de resultaten de komende uren – wat ik niet denk – maar de komende dagen of weken beschikbaar zijn, ik ter beschikking ben en blijf van uw commissie om daarbij tekst en uitleg te geven.

 

02.08  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor de alerte reactie op een wrevel die bij heel wat parlementsleden leeft.

 

In het licht van een evaluatie van de politiewerking die wij ook in dit Parlement zullen doen, is het heel belangrijk dat snel op dergelijke negatieve berichten wordt gereageerd.

 

Ik denk dat het niet goed is dat persoonlijke rivaliteit de werking van de top van de politie in het gedrang brengt, wetende dat wij hier wellicht in een wettelijk correcte context werken. U hebt dat vorig jaar in antwoord op mijn parlementaire vraag ook zo gesteld.

 

We moeten daaruit besluiten trekken. Misschien kunnen wij namens de hele commissie bij de mensen van het Comité P erop aandringen om op korte termijn resultaten voor te leggen zodat wij hieruit eventueel structurele conclusies kunnen trekken.

 

02.09  Gerolf Annemans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, de inleiding van het antwoord van de minister gaf een beetje de indruk dat hij zich in de rol van Manuel uit Fawlty Towers wou verstoppen: “I know nothing.” Hij is in een tweede versnelling dan toch een beetje de logica gaan volgen die ik ook in verband met de efficiëntie van de top van de politie had geformuleerd.

 

Ik denk dat de principes die hij daar formuleert, de zorg die hij daar bevestigt en de consequenties die de heer Koekelbergs daar zelf ook tijdelijk uit trekt ons voorlopig alleen maar met tevredenheid naar huis kunnen sturen. Wij doen dit onder zeer uitdrukkelijk voorbehoud dat er ook helderheid komt in de zaak van mevrouw Cleemput. Zij zegt zelf dat zij hoopt dat zij nog zal kunnen terugkeren omdat zij blijkbaar nog altijd bereid is om te blijven functioneren.

 

Ik blijf met een vraag zitten, voorzitter. Het begeleidingscomité P is momenteel samengeroepen? Wij werden daarvoor opgeroepen. De agenda die mondeling aan mijn secretaris werd meegedeeld, is “de toestand rond de secretaresses”. Ik hoop dat wij vandaag nog duidelijkheid krijgen. De minister hoopt het, ik hoop het en wij hopen het allemaal zodat wij snel terug een deftig politieapparaat hebben, of op zijn minst voldoende duidelijkheid hebben over de top zodat we een deftig politieapparaat kunnen garanderen.

 

02.10  Ludwig Vandenhove (sp.a+Vl.Pro): (…) het Comité P inderdaad snel werkt zodat wij binnen een uur misschien iets meer te weten komen. Wat mij natuurlijk een beetje verbaasd is dat men aan mijn rechterzijde blijkbaar heel veel weet over dat rapport terwijl de minister mij zegt dat we het de komende dagen of weken niet moeten verwachten. Hij zegt wel dat hij ter beschikking is op het ogenblik dat het er zal zijn.

 

In het belang van de federale politie en de politie in het algemeen lijkt het mij belangrijk dat hierover snel duidelijkheid komt. Afhankelijk van wat wij straks in de begeleidingscommissie van het Comité P te horen krijgen, moet het Comité P zijn werkzaamheden snel voortzetten zodat er duidelijkheid komt over wat al dan niet waar is.

 

Wat wij kunnen missen als de pest, zeker als het over de politie gaat omdat zij in onze democratie een ongelooflijk belangrijke rol speelt, is dat er losse flodders de wereld worden ingestuurd. Ik denk dat wij daarover snel duidelijkheid moeten krijgen van het Comité P.

 

02.11  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): (…) Ik denk dat er een belangrijk antwoord is gegeven, mijnheer de minister. U zegt dat u destijds een legaliteitstoets hebt gedaan. U heeft dit beoordeeld en bent van mening dat dit juridisch eigenlijk wel kan. Toch zien wij vandaag dat er iets beweegt en dat de twee betrokkenen worden gedetacheerd in afwachting van het verdere onderzoek. Ik denk dat dit een belangrijk feit is.

 

Ten tweede, ik denk dat het in het belang is van de werking van de federale politie, de veiligheid en de organisatie van de veiligheid in ons land, zeker in deze zomerperiode waar de parlementaire controle altijd wat minder is, dat er heel snel duidelijkheid komt in zowel het interne onderzoek als het onderzoek dat door het Comité P wordt gevoerd. Nadat wij alle elementen hebben, kunnen wij dan de juiste conclusies trekken.

 

02.12  Jean Marie Dedecker (LDD): Mijnheer de voorzitter, collega, ik moet u melden dat er inderdaad nog parlementsleden zijn die een dossier uitspitten. Jammer genoeg krijgen wij dan echter geen toegang tot het Comité P. Dat is blijkbaar het democratische gehalte van ons land. Ik laat mij niet, door geen enkel Comité, voorliegen.

 

Ik had de indruk dat de P in het Comité P voor Pontius Pilatus staat. Ik kan niet begrijpen dat het voeren van een onderzoek acht maanden duurt, wanneer dat in opdracht van de minister wordt gevraagd.

 

Het onderzoek werd weliswaar uitgevoerd. Ik gaf de namen van de politiemensen die het onderzoek uitvoerden. Ga dat na, bekijk het intern en bekijk de dag waarop het onderzoek werd gesloten. Ondertussen ligt het verslag van het onderzoek vijf maanden in de lade van de heer Berckmoes.

 

Er liggen nog wel meer zaken in de lade. Het Comité P, of liever de begeleidingscommissie, zou beter ook een onderzoek daarnaar doen, maar wij weten wel hoe in ons land de top van de politie wordt benoemd.

 

Ten eerste, mijnheer de minister, u hebt niet geantwoord op mijn vragen over “Samen op weg naar de toekomst”. Ik heb gevraagd hoeveel voornoemd project heeft gekost. Hoeveel personeel werd ingeschakeld? Werden andere scholen aangesproken?

 

U hebt daarop niet geantwoord. U hebt in het algemeen geantwoord. Ik zal niet eerbiediger zijn. Ik zal de uitspraak “I know nothing” niet gebruiken. Ik vraag u hoeveel het project heeft gekost.

 

02.13 Minister Patrick Dewael: Ik verwijs naar het omstandige antwoord dat ik aan de heer Crucke gaf. De gegevens van bedoeld antwoord zijn ook een antwoord op uw vraag.

 

02.14  Jean Marie Dedecker (LDD): Wanneer gaf u dat antwoord?

 

02.15 Minister Patrick Dewael: Ik gaf het een aantal weken geleden in de commissie voor Binnenlandse Zaken. Ik heb toen ook geantwoord dat het project niet tot de bewuste school beperkt blijft, maar dat de politie ook naar andere scholen op zoek is, onder meer in het Vlaams en het Brussels Gewest.

 

Indien u het Integraal Verslag van het Parlement of van de commissie voor Binnenlandse Zaken nakijkt, zal u een antwoord op al uw vragen krijgen.

 

02.16  Jean Marie Dedecker (LDD): Ik hoop dat het antwoord erin staat.

 

U antwoordde ook niet op mijn vraag over de rol van mevrouw Savonet. Ik weet niet of er veel meer dan één imagoadviseuse nodig is. Ik hoor nu echter wel dat de betrokkenen omwille van het onderzoek op non-actief zullen worden gezet, wat mij verheugt. Dat kan alleen maar het imago van de politie ten goede komen.

 

Mijnheer de minister, wat mij het meeste stoort, is dat u de legaliteitstoets hebt gedaan. U hebt de legaliteitstoets door de heer Duchatelet laten doen. Het is trouwens ook de heer Duchatelet die in zijn hoedanigheid van hoofd van Personeelszaken het advies over mevrouw Ricour gaf.

 

Ik raad u aan om de wet erbij te nemen en de artikelen VI.II.77 tot en met VI.II.84 van RPPol te lezen. Indien u wil, kan ik ze hier letterlijk voorlezen. In voornoemde artikelen staat klaar en duidelijk het volgende. Ik zal één klein zinnetje voorlezen, zodat de collega’s ook weten waar de bepaling te vinden is.

 

“Alleen een officier of een personeelslid van het niveau A kan worden aangesteld in een hoger ambt van respectievelijk hoger officier of van niveau A. Een personeelslid van niveau B kan evenwel worden aangesteld voor de uitoefening van een hoger ambt van klasse 1 of A2.”

 

Nergens gaat het over een niveau C.

 

Men moet die Pontius Pilatus-houding daarover stoppen, want dat is een minachting voor al die andere mensen. Het gaat niet alleen over 270 oud-universitairen van de gerechtelijke politie, ook van de rijkswacht worden er mensen over het hoofd gezien, op basis van de mata hari-subcultuur.

 

Ik zou heel graag hebben dat ook dit klaar en duidelijk wordt uitgespit en dat niet alleen de zondebokken worden gevonden, maar dat de mensen die ervoor verantwoordelijk zijn uit deze zaak dan ook de nodige conclusies trekken.

 

02.17 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, ik wil hierop repliceren. Het kan natuurlijk zijn dat het Comité P in dezen traag werkt, zoals de heer Dedecker zegt. Dat is dan een punt van overeenstemming tussen hem en mij. Ik vind dat ook, maar ik herhaal wat ik daarjuist ook aan de heer Van de Velde heb gezegd. Het komt niet aan de uitvoerende macht toe om te zeggen hoe een controleorgaan van het Parlement moet functioneren. Ik heb op dit ogenblik dus nog altijd geen inzage in welk dossier dan ook. Het enige wat ik u kan zeggen is dat ik heb gevraagd om het legaliteitsonderzoek uit te breiden tot de elementen die de jongste dagen in de media zijn verschenen. Het kan zijn dat het Comité P traag werkt.

 

Het staat voor mij echter ook vast, mijnheer de voorzitter, dat collega Dedecker dan toch ook traag functioneert. In november heb ik ongeveer dezelfde elementen van antwoord gegeven. Ik heb toen geantwoord, op vragen van u, dat in de mogelijkheid voor de samenstelling van de beperkte staf in de wet is voorzien. Het werd uitgewerkt in een KB. De commissaris-generaal heeft zijn keuze gemaakt en mij een ontwerp van ministerieel besluit voorgelegd. Ik heb dat teruggestuurd naar de bevoegde directeur-generaal die aan het hoofd staat van het personeel. Ik heb hem gevraagd of dat besluit volgens hem kon. Per mail heb ik een aantal amendementen en opmerkingen gekregen. Ik heb al die amendementen in het ontwerp van besluit vertaald en ik heb het besluit getekend.

 

Ik kan u zeggen, collega Dedecker, ik krijg wekelijks, dagelijks, tientallen dossiers van aanstellingen, benoemingen en disciplinaire maatregelen. Ik vertrouw daarvoor – ik kan ook niet anders – op de top van de federale politie. Als zou blijken dat mijn vertrouwen beschaamd is, is dat het voorwerp van het onderzoek dat nu onder meer loopt bij het Comité P. Het lijkt mij echter iets te gemakkelijk om hier nu vandaag te komen zeggen dat ik iets heb gedaan wat niet kan. Ik heb u in november vorig jaar een antwoord gegeven. Ik ben, met u en met het hele Parlement, vragende partij voor een zo snel mogelijke aflevering van het rapport van het Comité P.

 

De voorzitter: (…)

 

02.18  Jean Marie Dedecker (LDD): Neen, het Parlement heeft het laatste woord.

 

De voorzitter: Ik stel voor dat wij vanuit deze commissie stellen dat wij aan het Comité P vragen dat het verslag, volgens de P, prompt publiek publiceerbaar zou zijn. Onverwijld. Akkoord?

 

02.19 Minister Patrick Dewael: Dat is een term u goed bekend mijnheer de voorzitter.

 

02.20  Gerolf Annemans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, onverwijld is gelogen.

 

02.21  Jean Marie Dedecker (LDD): Mijnheer de voorzitter, ik wil nog even beëindigen. Ik wil klaar en duidelijk zeggen dat de minister wel de politieke verantwoordelijkheid draagt. Daarvoor is hij minister van Binnenlandse Zaken. Het zou immers ontzettend gemakkelijk zijn om alle netelige dossiers door te schuiven naar het Comité P en te zeggen ich habe es nicht gewusst. Dat neem ik ook niet.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Question de M. Éric Thiébaut au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le viol d'une jeune femme à la gare du Midi" (n° 6623)

03 Vraag van de heer Éric Thiébaut aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de verkrachting van een jonge vrouw in het Zuidstation" (nr. 6623)

 

03.01  Eric Thiébaut (PS): Monsieur le ministre, voilà le genre de questions que je voudrais ne pas devoir poser dans cette commission. Quelques journaux ont relaté, le 20 mai dernier, une sordide agression qui serait survenue à la gare du Midi. Sans souhaiter entrer dans le détail de cette affaire, certains quotidiens s'en étant chargés avec plus ou moins de professionnalisme et de rigueur déontologique, retenons l'essentiel, c'est-à-dire le viol d'une jeune fille en gare du Midi par deux hommes non cagoulés et, selon le père de la malheureuse victime, devant de nombreux usagers qui ne lui ont pas porté secours.

 

Monsieur le ministre, je ne reviendrai pas sur la vague d'émotion qui a traversé le pays après l'agression mortelle de Jo Van Holsbeeck. Par contre, il convient de revenir sur la promesse qui avait suivi ce meurtre: plus de sécurité dans les gares et les lieux publics. Si je me refuse à verser dans le populisme, comme certains de mes collègues viennent de le faire, je me refuse également à sombrer dans l'indifférence. C'est pourquoi je souhaite vous interroger sur ce drame qui vous révulse certainement autant que moi, j'en suis certain. La ministre des Entreprises publiques a également été interrogée à ce sujet en commission de l'Infrastructure.

 

Monsieur le ministre, avant toute chose, confirmez-vous les faits? Si l'information est exacte, comment une telle agression a-t-elle été possible? La police a-t-elle été informée par la SNCB via son numéro d'urgence ou par un navetteur? Quel est le dispositif de sécurité en vigueur dans cette gare? Je veux parler de la collaboration entre la police et Securail dans cette zone et des caméras installées en gare du Midi, une des gares les plus importantes du pays. Comment expliquer l'échec absolu de ces mesures? Rappelons que nous ne parlons pas de l'arrachage d'un sac à main qui prend quelques secondes mais d'un viol.

 

De manière générale, comment évaluez-vous la collaboration entre la police et le service de sécurité des chemins de fer? Les nouveaux contrats de gestion du groupe SNCB annoncent une meilleure collaboration entre la police et leur service de sécurité. Qu'est-ce que cela implique pour la police en termes humains et matériels?

 

Enfin, monsieur le ministre, au-delà de ce viol en gare du Midi, il est urgent d'entamer une réflexion globale sur l'adéquation des mesures de sécurité en vigueur dans les gares et dans l'ensemble des lieux publics.

 

03.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chers collègues, d'après mes renseignements, une plainte a été déposée pour viol auprès de la police locale de Bruxelles-Capitale; l'enquête est dirigée par le parquet de Bruxelles. La victime serait retournée chez elle; elle serait allée porter plainte par la suite. J'attends les résultats de l'enquête judiciaire.

 

La police fédérale des chemins de fer (SPC) assure la fonction d'accueil dans la gare de Bruxelles-Midi. Cet accueil est assuré 7 jours sur 7 entre 6 h et 22 h. Le poste SPC Centre, ouvert 24 heures sur 24, se trouve dans les locaux situés sous les voies de la gare de Bruxelles-Midi. La police des chemins de fer SPC organise des patrouilles dans la gare avec des équipes des différents postes Centre, Métro et aussi Eurostar.

 

De plus, il existe un protocole d'accord entre la SPC et la zone de police couvrant Bruxelles-Midi qui stipule que "la police locale oriente ses équipes dans les environs de la gare et, si nécessaire, assiste la SPC lors d'interventions dans la gare".

 

Pour ce qui concerne la collaboration entre la police et Securail, un protocole d'accord entre la police fédérale des chemins de fer et Securail a été signé le 30 novembre 2005. Pour plus d'informations, je me réfère à ma réponse lors de la commission du 7 mai dernier aux questions des députés Flahaux et Perpète.

 

Sur le terrain, la collaboration entre les membres de la SPC et Securail est bonne. Les équipes de patrouille des deux services tentent d'assurer une présence maximale dans l'infrastructure d'une gare aussi vaste. Les caméras installées dans la gare du Midi appartiennent au Security Operations Center (SOC) de Securail.

 

Outre une centrale d'appels, ce service dispose d'opérateurs qui visionnent en permanence les images des caméras disposées dans des gares sur tout le territoire national. Ces images sont mises à la disposition de la police si cela s'avère utile pour l'exécution de ses missions. Pour plus d'informations concernant les caméras de surveillance dans les gares bruxelloises, je me réfère à la réponse de la ministre Vervotte à la question déposée par M. Laeremans.

 

J'espère que l'enquête judiciaire aura vite des résultats. Je partage votre souci concernant la sécurité dans et aux alentours des transports publics. Cependant, à part le rôle que jouent les services de sécurité en la matière, on peut évidemment attendre, sans pour autant me prononcer sur les faits que vous évoquez, que les citoyens assument aussi leur responsabilité.

 

03.03  Eric Thiébaut (PS): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse assez complète. Nous attendrons évidemment le résultat de l'enquête du parquet de Bruxelles.

 

Simplement, je suis surpris qu'un tel drame ait pu se passer malgré la présence de caméras de surveillance dans la gare. Par rapport à cette problématique, j'estime qu'il faudrait creuser davantage pour savoir comment il est possible que, malgré ces caméras, cette agression n'ait pu être arrêtée et qu'une intervention n'ait pas suivi dans les minutes après le drame.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 6623 de M. Peter Vanvelthoven est reportée vu son absence.

La question n° 6668 de Mme Kattrin Jadin est transformée en question écrite.

 

04 Questions jointes de

- Mme Josée Lejeune au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "un rapport des Comités P et R relatif aux menaces terroristes de la fin 2007" (n° 6678)

- M. Éric Thiébaut au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le rapport des Comités P et R concernant les alertes terroristes de décembre 2007" (n° 6760)

04 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Josée Lejeune aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "een verslag van de Comités P en I over de terreurdreiging van eind 2007" (nr. 6678)

- de heer Éric Thiébaut aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het verslag van de Comités P en I met betrekking tot het terreuralarm in december 2007" (nr. 6760)

 

La question n° 6678 de Mme Lejeune est transformée en question écrite.

 

04.01  Eric Thiébaut (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, en décembre 2007, pendant les fêtes de fin d'année, la population bruxelloise a été avertie, sans trop d'explications, d'une probable attaque terroriste sur la capitale et une alerte de niveau 4 (le niveau d'alerte maximale) a été décrétée sur l'ensemble du territoire bruxellois.

 

J'avoue qu'à l'époque, je m'étais félicité des mesures qui avaient été prises.

 

Cependant, en même temps, un bruit provenant de différents services oeuvrant dans l'anti-terrorisme circulait sur la différence de point de vue entre la police et la Sûreté de l'État concernant ladite menace. En effet, cette dernière n'avait pas la même perception que la police quant au degré de dangerosité de cette possible attaque et s'était, dès le début, montrée sceptique à ce sujet.

 

À ce propos, a été rendu public, au travers de différents journaux tant du Nord que du Sud du pays, le rapport des Comités P et R qui avaient été chargés d'enquêter sur cette différence de point de vue entre les services de police et les services de renseignement.

 

Ce rapport met en lumière qu'apparemment, la police aurait correctement fait son travail, contrairement à la Sûreté de l'État. En tout cas, c'est ce qui ressort du rapport dont question.

 

Ce rapport met en exergue un manque de collaboration, voire même un problème de rétention d'informations dans le chef des services de renseignement. Ces derniers affirment pourtant qu'ils n'ont jamais rien caché, qu'ils n'ont jamais disposé d'éléments quant à l'origine de la menace et qu'ils ont joué un rôle actif comme experts techniques dans le cadre de l'enquête judiciaire.

 

Selon la police, la coordination avec le parquet aurait eu lieu dans les règles de l'art et toutes les informations auraient été mises en commun conformément aux critères légaux.

 

Monsieur le ministre, un manque de volonté de coordination provenant des services de renseignement est-il réellement à déplorer? À ce propos, comptez-vous prendre des mesures afin de remédier au manque de coordination et/ou au problème de rétention d'informations entre les différents services?

 

04.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, j'ai effectivement reçu le rapport auquel vous faites référence.

 

Si mes informations sont correctes, les commissions d'accompagnement P et R discutent actuellement pour la première fois de ce rapport. Vous comprendrez que je veuille attendre la fin de ces discussions avant de tirer des conclusions définitives.

 

Apparemment, seule une partie de ce rapport a paru dans la presse voici quelques semaines. Ce rapport étant nuancé et motivé, il me semble difficile de mener un débat serein.

 

Cela dit, je tiens à attirer l'attention sur le fait que la loi relative à l'OCAM vise l'échange d'informations entre tous les services impliqués.

 

En cas de menace simultanée et déconcentrée, l'approche intégrée permet d'appliquer ces mêmes procédures. Je vous rappelle que c'est le centre de crise du gouvernement qui se base sur l'évaluation de la menace, réalisée par l'OCAM, pour décider quelles sont les mesures adéquates de précaution et de protection à prendre.

 

04.03  Eric Thiébaut (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie. Nous attendrons les résultats de ces discussions. Ma réplique sera brève, car nous avons pris du retard à cause du changement d'ordre des questions, et je dois aller assister à mon cours de néerlandais.

 

Je vous souhaite un bon après-midi.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 6702 de M. Jean-Jacques Flahaux est reportée au mois de septembre.

 

05 Questions jointes de

- M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'inaccessibilité du service 100 lors des dernières intempéries en Hainaut" (n° 6715)

- M. Joseph George au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'organisation des secours suite aux violents orages dans la région de Huy-Waremme" (n° 6892)

05 Samengevoegde vragen van

- de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de ontoegankelijkheid van de dienst 100 tijdens het recente noodweer in Henegouwen" (nr. 6715)

- de heer Joseph George aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de organisatie van de hulpverlening na het zware onweer in de regio Hoei-Borgworm" (nr. 6892)

 

05.01  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, le 25 juin, la province de Hainaut, comme d'autres endroits de ce pays, a subi un certain nombre de dégâts liés à des orages assez virulents. Dans ce cas-là, le premier réflexe, c'est l'appel au numéro 100. Il se fait que ce numéro d'urgence a été totalement inaccessible pendant une vingtaine de minutes dans la province de Hainaut. Des défaillances techniques peuvent arriver, nul n'est infaillible. Mais il peut être utile d'analyser les raisons de celles-ci.

 

Que s'est-il réellement passé? Connaît-on l'origine technique de la défaillance en question? Si oui, des aménagements ont-ils été faits de manière à éviter que cet événement ne se répète?

 

Le président: Comme nous n'avons pas réussi à joindre M. George, la parole est au ministre pour sa réponse.

 

05.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, je donnerai une réponse complète puisqu'il s'agit de tempêtes en province de Hainaut, mais également à Liège, Huy et Waremme.

 

Un avis d'orage de niveau d'avertissement orange a bien été émis par l'IRM pour le 2 juillet 2008 à 14.00 heures jusqu'au 3 juillet 2008 à 8.00 heures. Il concernait l'ensemble du pays. Une première vague d'orages s'est déclenchée vers 16.45 heures, touchant plus particulièrement l'est de la région liégeoise, notamment Beyne-Heusay et Fléron. Aucun blessé n'a été déploré et les services d'incendie et la police ont pu faire face avec leurs moyens propres. Aucune phase communale n'a été déclenchée.

 

Vers 19.00 heures, une deuxième vague d'orages a touché l'ouest de la province, en remontant du sud vers le nord, touchant respectivement le Condroz et la Hesbaye. Compte tenu de l'évolution de la situation, les autorités communales confrontées à des situations d'urgence ont rapidement organisé à leur niveau la coordination des divers services engagés pour évacuer une centaine de personnes. Les autorités communales de Hamoir ont déclenché vers 19.50 heures une phase communale.

 

Après un état de la situation fait par les services de planification d'urgence du gouverneur de la province sur la base des informations provenant des différents services, la phase provinciale a été déclenchée par le gouverneur de la province à 20.23 heures.

 

Le comité de coordination provincial a examiné la problématique de la potabilité de l'eau après qu'un état des lieux des inondations ait été effectué. Les diverses sociétés distributrices ont été contactées afin d'obtenir les renseignements souhaités. Le comité de coordination a dépêché un officier de la protection civile afin de s'enquérir directement de la situation. À 23.50 heures, cet officier précisait qu'il y avait un risque de pollution du réseau de distribution d'eau potable de la Compagnie Intercommunale Liégeoise des Eaux. Compte tenu de ce risque et du fait que d'autres sociétés de distribution ont également été concernées, les eaux de certaines communes ont été déclarées non consommables, en application du principe de précaution.

 

Dès le lendemain des intempéries, le gouverneur de la province de Liège a commencé à rassembler les informations nécessaires au lancement d'une procédure de reconnaissance en tant que calamité publique. Aussitôt en possession de celle-ci, l'IRM pourra effectuer une analyse ciblée des données disponibles et définir, avec précision, les zones touchées par un phénomène exceptionnel, au sens de la circulaire du 20 septembre 2006 qui fixe les critères de reconnaissance d'application.

 

Mes services procéderont alors à la rédaction d'un projet d'arrêté royal à soumettre au Conseil des ministres, après signature par le Roi et publication au Moniteur belge. Les sinistrés disposent d'un délai de trois mois, à dater du mois qui suit celui de la publication pour introduire une demande d'intervention financière auprès du gouverneur de la province.

 

Les mesures requises de sauvetage et de protection de la population ont été prises localement à l'intervention des services de secours, essentiellement les services d'incendie et les services de police.

 

En ce qui concerne la question de M. Crucke concernant l'inaccessibilité du service 100 de Mons, je peux vous dire que le centre 100 de Mons est resté injoignable le 25 juin 2008 entre 05.04 heures et 05.14 heures. La raison de cette coupure est imputable à un champ électromagnétique dû à la foudre tombée non loin du centre 100 et qui a provoqué une instabilité globale des équipements électroniques, ce qui a entraîné une perturbation des lignes Belgacom.

 

Les services de police qui utilisent déjà la technologie ASTRID ont un système de sécurité pour de telles situations. En cas de panne, la province avoisinante peut toujours aider. Le 101 reste toujours joignable.

 

Pour les services d'incendie, nous prévoyons également la transition graduelle des centres 100 à la technologie ASTRID. Ainsi, à l'avenir sera-t-il possible d'avoir un même système de sécurité. Il va sans dire que le centre 100 doit alors disposer de la technologie ASTRID.

 

Voici une réponse complète qui satisfera aussi les questions qui n'ont pas été posées en séance mais par écrit.

 

05.03  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, j'ai reçu la réponse à la question que j'ai posée.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Samengevoegde vragen van

- de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de gemeentelijke administratieve sancties" (nr. 6723)

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de gemeentelijke administratieve sancties" (nr. 6937)

06 Questions jointes de

- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les sanctions administratives communales" (n° 6723)

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les sanctions administratives communales" (n° 6937)

 

De voorzitter: Mevrouw Sabien Lahaye-Battheu kan ik spijtig genoeg niet ontwaren. Mijnheer Logghe, u zult het gewicht op uw eigen schouders moeten nemen.

 

06.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal mijn vraag dus alleen stellen.

 

De gerechtelijke molen draait in ons land blijkbaar vrij traag. Een gevolg daarvan zijn de gemeentelijke administratieve sancties, die zowat overal in het land in veel gemeenten en steden werden ingevoerd. Ondertussen, zo verneem ik, worden die op heel wat plaatsen toegepast. Ze moeten zorgen voor een snellere afhandeling van de overtredingen en ze moeten er ook voor zorgen dat de sancties sneller worden geïnd. Kortom, de zaak moet sneller worden gesloten, zonder welkdanige gerechtelijke interventie dan ook.

 

Mijnheer de minister, daarover heb ik de volgende concrete vragen.

 

Hebt u al enig idee hoeveel gemeentelijke administratieve sancties er ondertussen werden opgelegd? U mag mij dat antwoord ook schriftelijk bezorgen. Kunt u mij een idee geven in welke gemeenten en/of steden die GAS werden toegepast?

 

Als u mij nog geen cijfers kunt geven, kunt u mij dan laten weten wanneer die cijfers verwacht mogen worden? Wanneer zou u mij dan wel cijfers kunnen geven?

 

Kunt u mij een idee geven welke overtredingen over het algemeen door de gemeentelijke administratieve sancties – ik zal niet meer die afkorting uitspreken, want met mijn West-Vlaams leidt dat ertoe dat het er anders uitkomt dan het er staat – worden gesanctioneerd? Kunt u mij een procent geven?

 

Kunt u mij meedelen – ik stelde daarover ook een vraag aan de minister van Justitie, van wie ik al een stuk van het antwoord heb gekregen – hoe veel minderjarige daders betrokken waren in die gemeentelijke administratieve sancties?

 

Tot slot, mijn vijfde vraag werd eigenlijk al beantwoord door de minister van Justitie, maar ik wil ze graag toch nog eens stellen. Klopt het, als men in de toepassing van de gemeentelijke administratieve sancties wordt geconfronteerd met een minderjarige dader, dat dan automatisch een advocaat pro Deo moet worden aangesteld, zoals mij werd verteld? Dat leidde er natuurlijk toe dat de zaak toch wel weer wordt uitgesteld. Zo komt men tot de contradictie dat de gemeentelijke administratieve sanctie de zaak sneller moet doen verlopen, terwijl de zaak met de advocaat pro Deo in een vertragingsfase terechtkomt.

 

06.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, de diensten beschikken niet over de gevraagde actuele cijfergegevens. Het behoort tot de lokale autonomie van de gemeenten om te beslissen of zij al dan niet in het systeem van de gemeentelijke administratieve sancties willen instappen en ook voor welke overtredingen zij dat systeem wensen toe te passen. De gemeenten moeten daarvan geen kennis geven aan de federale overheid.

 

Uit een wetenschappelijke studie, uitgevoerd begin 2006, bleek dat op 31 december 2006 al 40% van de Belgische gemeenten het systeem van gemeentelijke administratieve sancties hadden geïmplementeerd. We kunnen er dus van uitgaan dat, gezien vele gemeenten de toepassing ervan toen in het vooruitzicht stelden in afwachting van nieuw verkozen lokale besturen, dit aantal nog is gestegen. Ik zal mijn diensten opdracht geven om deze evaluatie nogmaals te laten uitvoeren, maar dan voor het jaar 2009.

 

Ik wens te benadrukken dat mijn administratie van bij het in werking treden van deze bepaling via een rondzendbrief en infosessies de nodige inhoudelijke begeleiding en ondersteuning heeft geboden aan de gemeenten om een echt overlastbeleid met een heuse reglementering te kunnen ontwikkelen. Het is echter aan de lokale autonomie om een gemeentereglement hiervoor uit te werken en ook goed te keuren in de gemeenteraad. We kunnen bij mogelijke struikelblokken of toepassingsmoeilijkheden wel de verder nodige ondersteuning en informatie geven.

 

Ik wens er ook nog op te wijzen dat voor procedureproblemen ook vanuit de provincies de nodige ondersteuning kan worden geboden via de aanstelling van de verantwoordelijke provincieambtenaar. In de provincies Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant is deze aangesteld. Ik kan ook nog aan collega Logghe bevestigen dat indien de overtreder een minderjarige is, bijstand van een advocaat inderdaad verplicht is. De wetgever heeft hiervoor geopteerd om de waarborgen uit het jeugdbeschermingsrecht te laten gelden voor deze minderjarige overtreders.

 

06.03  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik sluit af met een zeer korte repliek.

 

Ten eerste, ik vraag mij af hoe u een beleid kunt uittekenen als er geen cijfers zijn. Ik durf toch aandringen op het opvragen bij steden en gemeenten van cijfers over die gemeentelijke administratieve sancties. Het is inderdaad bedoeld – ik zie dat in mijn eigen stad – om die overlast heel snel en efficiënt te sanctioneren. Dat is de bedoeling van iedereen die in dat systeem stapt. Ik denk dat het voor een overheid toch wel nuttig is om te weten of dit lukt, of het in die richting gaat. Zo niet, waar moet men bijsturen?

 

Ten tweede, ik denk dat het nuttig zou zijn om bij te sturen, ook op het vlak van overtredingen die eigenlijk worden bedoeld met deze gemeentelijke administratieve sancties. Als dit lukt, waarom zou dit dan niet worden uitgebreid? Ik denk dat elke stad of gemeente eigen overtredingen neemt om in dat gemeentelijk administratief sanctiesysteem te steken. Het zou niet slecht zijn dat er vanuit de overheid gestroomlijnd wordt opgetreden. Dat is wel mijn overtuiging.

 

Voor de rest dank ik u voor uw antwoord. Ik hoop toch dat er cijfermateriaal wordt aangelegd, dat is mijn grootste zorg.

 

06.04 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, de gemeentelijke autonomie heeft ook nog haar rechten. Het subsidiariteitsprincipe impliceert nu eenmaal dat men niet verplicht is overal hetzelfde te doen. Als we een kader creëren, is het de gemeentelijke vrijheid en autonomie om uit te maken in welke mate men daar op een offensieve manier al dan niet wil inspelen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de M. Bruno Van Grootenbrulle au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le Plan d'action intégré de police judiciaire en matière de stupéfiants" (n° 6736)

07 Vraag van de heer Bruno Van Grootenbrulle aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het geïntegreerd actieplan van de gerechtelijke politie inzake verdovende middelen" (nr. 6736)

 

07.01  Bruno Van Grootenbrulle (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, la Wallonie picarde est particulièrement touchée par la problématique des mégadancings et la consommation de produits stupéfiants en ses établissements. Avant la réforme des polices, la gendarmerie dégageait par ailleurs un budget spécifique pour la lutte contre ce phénomène.

 

Depuis 2001, une nouvelle répartition des tâches au niveau policier s'est opérée. Les seules zones de police concernées par la présence d'un établissement de ce type ne sont pas en mesure de faire face à cette problématique. Ainsi, un "Plan d'action intégré de police judiciaire en matière de stupéfiants" a été mis en œuvre l'an dernier par toutes les zones et la police fédérale de l'arrondissement judiciaire de Tournai.

 

Si ce plan d'action a eu des résultats très positifs et encourageants, on peut s'inquiéter de l'ampleur de la problématique lors de l'analyse des chiffres. Au-delà, la mise en œuvre de ce plan n'en demeure pas moins en grande partie à charge des communes, lesquelles connaissent pourtant certaines difficultés financières. Sans la solidarité des zones non concernées par la présence d'un mégadancing, ce projet ne pourrait être poursuivi.

 

Ainsi, on observe que le poids financier à charge des communes est tel qu'elles doivent supporter la totalité des frais (heures de week-end et heures supplémentaires), alors que l'autorité fédérale devrait prendre en compte l'aspect frontalier pour insuffler plus de moyens et que, si des résultats sont enregistrés, ils le sont grâce à l'effort financier des petites zones. Cet effort, eu égard aux résultats et à la problématique des stupéfiants, doit être maintenu.

 

En effet, la lutte contre le trafic ou la consommation de stupéfiants est une priorité du plan national de sécurité tant pour le niveau local que fédéral. En rapport à l'aspect judiciaire du plan intégré, l'augmentation des moyens réclamés est justifiée. Il importe de prendre en considération le fait que les communes concernées mettent régulièrement des policiers sur le terrain le week-end et qu'un problème de capacité au niveau du service local de recherche justifie certains manquements par rapport aux engagements initiaux.

 

Monsieur le ministre, le pouvoir fédéral envisage-t-il de soutenir, en termes de capacité, les efforts fournis par les entités locales? Si oui, de quelle manière? Peut-on envisager un soutien fédéral quant aux coûts et actions de la police administrative, notamment par l'allocation d'une enveloppe budgétaire (heures supplémentaires et heures de week-end) gérée, par exemple, via le niveau déconcentré de la police fédérale à Tournai?

 

Dans le cas plus précis du Tournaisis, est-il envisageable, en sa qualité de zone frontalière, que le fédéral puisse dégager des moyens financiers et humains en adéquation avec la réalité plus particulière de son environnement géographique et judiciaire?

 

07.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, tout d'abord je fais référence aux réponses que j'ai formulées les dernières semaines aux questions du collègue Crucke.

 

07.03  Bruno Van Grootenbrulle (PS): M. Crucke pose des questions sur tous les sujets!

 

07.04  Patrick Dewael, ministre: C'est son droit et c'est notre devoir d'y répondre!

 

Le pouvoir fédéral, par le biais de la police fédérale, maintiendra son engagement en 2008, non seulement en gérant le plan d'action judiciaire intégré mais aussi en maintenant l'effort entrepris en 2007. Ceci concernera tant l'organisation sur base régulière d'opérations judiciaires que l'investissement en capacité ou encore la reprise des dossiers mis à l'instruction.

 

On aborde cette problématique de manière intégrée en collaboration avec la police locale et fédérale et le parquet local, via un plan d'action coordonné par la police judiciaire fédérale de Tournai. Des efforts sont prévus par le niveau fédéral, non seulement de la part de la police judiciaire fédérale mais également du corps d'intervention de la police routière fédérale et de la police fédérale des chemins de fer de Mons.

 

Il est donc inexact d'affirmer que la totalité des frais est supportée par le niveau local. La police fédérale a pris en charge la gestion du plan d'action et une grande partie de son exécution. C'est bien la base du fonctionnement intégré.

 

Le niveau fédéral doit appuyer le niveau local en fonction de problèmes et de phénomènes locaux mais cela ne veut pas dire qu'on doit prévoir en sus de la dotation fédérale prévue pour les zones de police des moyens financiers supplémentaires en faveur des zones de police. En tout cas, l'investissement de la police fédérale sera maintenu en 2008.

 

07.05  Bruno Van Grootenbrulle (PS): Monsieur le président, je remercie le ministre pour l'attention qu'il a eu dans le cadre de ce dosser et pour celle qu'il continuera à avoir, ainsi que pour le respect de ses engagements.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "gehoorproblemen bij het brandweerpersoneel" (nr. 6737)

08 Question de M. Ludwig Vandenhove au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les troubles de l'ouïe au sein du personnel des services d'incendie" (n° 6737)

 

08.01  Ludwig Vandenhove (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, zoals u wellicht weet, klagen brandweermensen, en ook de federaties, steeds meer over het feit dat men de sirenes harder moet zetten om gehoord te worden, onder andere door wagens die te luide muziek voortbrengen. Dat heeft eventuele gehoorproblemen bij het brandweerpersoneel tot gevolg. Er gaan nu stemmen op om eventueel zo ver te gaan dat de brandweer in staat zou zijn om de radiofrequentie te storen van de auto’s die te veel geluid maken. U zult ongetwijfeld op de hoogte zijn van het probleem.

 

Hebt u op korte of halflange termijn plannen om daar al dan niet iets aan te doen?

 

08.02 Minister Patrick Dewael: Collega’s, het feit dat brandweerlieden of andere hulpverleners hun sirenes steeds luider moeten zetten om gehoord te worden, is mij inderdaad bekend. Mijn diensten hebben reeds in het verleden mogelijke oplossingen bestudeerd. Binnenlandse Zaken werkt aan het project “Mute on request”, dat wil zeggen het tijdelijk onderbreken van een radioprogramma door het uitzenden van een stiltesignaal op de RDS.

 

Gesprekken om de nodige knelpunten uit de weg te ruimen, werden ook gevoerd met het BIPT. Er blijft echter nog een belangrijke hindernis te nemen. Het BIPT bevestigt dat overleg wordt gevoerd of moet worden gevoerd tussen de federale overheid en de drie Gemeenschappen, door de hele zendvergunningsproblematiek. Elk brandweervoertuig dat het systeem hanteert, is namelijk een radiozender, die, volgens het decreet van de Gemeenschappen, vergunningsplichtig is. Zodra het overleg tussen de betrokken partijen een meer gevorderd stadium heeft bereikt, zal ik uiteraard niet nalaten verdere stappen te nemen. Ik zal u daarvan ook op de hoogte houden, collega Vandenhove,.

 

08.03  Ludwig Vandenhove (sp.a+Vl.Pro): Als ik het goed begrijp, gaat het echt in de richting van het storen van de frequenties.

 

08.04 Minister Patrick Dewael: Ja.

 

08.05  Ludwig Vandenhove (sp.a+Vl.Pro): Ik dank u voor uw antwoord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Question de M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'obligation faite, pour raisons budgétaires, à la Direction de la Police des Chemins de fer (SPC) de ne plus autoriser son personnel à prester des heures supplémentaires et sur les conséquences pour la sécurité de nos concitoyens" (n° 6739)

09 Vraag van de heer Josy Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de om budgettaire redenen aan de directie van de spoorwegpolitie (SPC) opgelegde verplichting om haar personeel niet langer toe te staan overuren te maken en over de gevolgen voor de veiligheid van onze burgers" (nr. 6739)

 

09.01  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, à plusieurs reprises, vous avez été interpellé sous la précédente législature sur l'insuffisance des effectifs déployés par la police fédérale dans les gares et métro bruxellois. Si j'en crois mes informations, ces carences, vivement dénoncées à cette même tribune lors du drame d'il y a deux ans à la gare Centrale, vont encore s'aggraver.

 

Après son refus, notifié au 1er avril 2008, de payer 400 heures supplémentaires au personnel policier occupé dans les gares et métro bruxellois, la Direction générale de la Police administrative (DGA) vient d'interdire purement et simplement par note officielle à la Direction de la Police des Chemins de fer (SPC) d'autoriser encore ce personnel à prester des heures supplémentaires dans le réseau des 69 stations du métro bruxellois, la gare Centrale, la gare du Nord, la gare du Midi et toutes les gares de la ligne Ostende-Bruxelles, jusqu'à Gand et Louvain, non compris.

 

La raison de cette aberrante décision serait purement budgétaire. En effet, selon les chiffres en ma possession, les policiers occupés dans les gares et métro bruxellois auraient déjà presté trop d'heures supplémentaires, 4.086 heures pour être exact, durant le premier trimestre 2008.

 

Monsieur le ministre, je me permets de vous rappeler que les effectifs déployés par la police fédérale pour la surveillance de la sécurité des usagers des gares et métro bruxellois ne sont que de sept équipes de deux hommes ou femmes et que dans les faits, les patrouilles disponibles sont bien en deçà de ce chiffre. Or, vous estimiez à cette tribune, il y a peu, que ce nombre de sept équipes était vraiment un minimum et devait être revu à la hausse.

 

L'obligation faite par la Direction générale de la Police administrative à la Direction de la Police des Chemins de fer de ne plus autoriser le personnel occupé dans les gares et métro bruxellois à prester des heures supplémentaires pour des raisons budgétaires ne se fera-t-elle pas, in fine, au détriment de la sécurité des usagers?

 

Cette obligation ne va-t-elle pas à contre-courant de la politique du gouvernement et de votre politique personnelle qui est d'avoir plus de bleu dans les rues et, a fortiori, dans les gares et métro de la capitale?

 

Comptez-vous prendre des mesures pour pallier le manque récurrent d'effectifs déployés par la police fédérale dans les gares et métro bruxellois?

 

09.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, il n'est pas correct de dire que la police fédérale vient d'interdire la prestation d'heures supplémentaires. Mais il est vrai que la règle générale en vigueur au sein de la police intégrée est d'éviter la prestation d'heures supplémentaires.

 

Dans cette optique, une note de la DGA invite le cadre officiers à montrer l'exemple et demande aux membres du cadre moyen et du cadre de base de ne pas prolonger leur service sans raison valable.

 

Il n'empêche que la prestation d'heures supplémentaires est toujours autorisée en cas de nécessité et que toutes les heures supplémentaires prestées par le personnel de la Police des Chemins de fer sont payées.

 

L'opérationnalité de l'unité est garantie en tout temps comme, par exemple, en cas d'alerte terroriste ou en cas d'émeute, comme ce fut le cas à Anderlecht récemment. Le personnel a toujours été disponible en nombre suffisant.

 

Pour ce qui est des 4.086 heures supplémentaires évoquées dans la question, je signale que ce chiffre correspond aux heures supplémentaires prestées par des officiers de la DGA et non par des membres de la SPC Bruxelles.

 

À la Police fédérale des Chemins de fer comme dans tous les corps de police du royaume, le plan de "CALogisation" se poursuit et de plus en plus de tâches administratives sont reprises par du personnel civil, libérant ainsi le personnel policier pour les tâches opérationnelles.

 

Il n'est aucunement question de diminuer les efforts fournis pour garantir la sécurité des gares et des stations de métro. La Police des Chemins de fer de Bruxelles a d'ailleurs été renforcée par du personnel détaché, ce qui permet de fonctionner en assurant toutes les missions. Le gouvernement m'a d'ailleurs accordé, lors du budget 2007, des moyens supplémentaires pour renforcer la Police des Chemins de fer de 35 équivalents temps plein.

 

Des mesures supplémentaires ont également été prises pour renforcer la présence policière dans les gares. Je pense notamment aux patrouilles du corps d'intervention et de réserve générale de la police fédérale.

 

09.03  Josy Arens (cdH): Monsieur le ministre, d'abord, j'ai été surpris d'apprendre qu'il n'y avait pas de refus de payer les 400 heures supplémentaires aux personnes occupées dans les gares et métro de Bruxelles.

 

Deuxièmement, sur la question d'heures supplémentaires, je fais partie de ceux qui s'y opposent, simplement du fait que cela révèle un manque d'effectifs à certains endroits et que, inévitablement, il conviendrait d'accroître le nombre de personnes sur le terrain.

 

Je suivrai donc de près ce dossier parce que votre réponse me surprend un peu par rapport aux informations que j'ai obtenues.

 

09.04  Patrick Dewael, ministre: Comme vous le savez, le nombre de recrutements en 2008 a été augmenté pour atteindre 1.350. Et il ne s'agit que de ceux formés par la police fédérale.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de met een camera uitgeruste migratiecontrolehond bij de scheepvaartpolitie" (nr. 6745)

10 Question de Mme Leen Dierick au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le chien de contrôle de la migration équipé d'une caméra utilisé par la police de la navigation" (n° 6745)

 

10.01  Leen Dierick (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, bij de scheepvaartpolitie van Zeebrugge werkt momenteel de enige migratiecontrolehond in Europa die uitgerust is met een camera. Het voordeel van deze hond is dat hij kan kruipen op plekken waar politiemensen net niet geraken. Vaak blijkt dat er in een schijnbaar lege container toch illegalen aan boord zijn. Door de beelden van de camera, die op de kop van de hond is bevestigd, kunnen de agenten de illegalen zien.

 

Vanuit de haven van Zeebrugge vertrekken elke dag ongeveer dertig vrachtschepen naar Engeland. Zij worden zoveel mogelijk gecontroleerd op illegalen, die de oversteek willen maken. Enerzijds gebeurt dat met scanners, anderzijds met migratiecontrolehonden. De honden controleren zo’n honderd containers in een half uur. Een scanner werkt uiteraard niet zo snel; die doet er slechts veertig op een hele dag. Omdat de hond met de camera dit werk uiteraard niet alleen aankan, wordt hij ook bijgestaan door andere honden, maar hij is wel de enige met een camera.

 

Momenteel is er een internationale vraag naar dergelijke camera’s.

 

Graag verneem ik dan ook van de minister hoeveel honden er momenteel worden opgeleid voor dit soort opzoekingswerk. Wat is de budgettaire impact van een dergelijke specifieke opleiding? Wat is de budgettaire impact van het invoeren van dergelijke camera’s? Plant u, mijnheer de minister, een uitbreiding van dit initiatief?

 

10.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, eerst en vooral wil ik een aantal inleidende bemerkingen geven.

 

Aan onze maritieme buitengrens, in dit verband richting het Verenigd Koninkrijk, worden – zoals u weet – de controles geïntegreerd aangepakt. Dat betekent dat de private terminaloperators, de politie en de Britse immigratiediensten elk met hun technische middelen een inspanning of bijdrage leveren. Voor de scheepvaartpolitie behelst dat voornamelijk de volgende middelen die elk voor- en nadelen hebben.

 

Ten eerste maken CO2-meters het speuren in een oplegger naar de uitademing van mensen mogelijk. De scheepvaartpolitie beschikt eveneens over een mobiele X-rayscanner, het enige toestel dat een maximaal zicht en de beste zekerheid geeft over de inhoud van hetgeen er wordt gescand. In de praktijk worden de vrachten bijna steeds een na een tot bij de scanner gereden, tot twaalf gecontroleerde voertuigen per uur. Illegale reizigers komen er gewoon niet voorbij. Ook voor het zoeken naar gestolen voertuigen in dichtgelaste containers werkt dat middel volgens mij zeer goed.

 

Ten derde, momenteel kunnen we ook twee migratiecontrolehonden inzetten. Een hond controleert tot maximum 100 trailers in een half uur. Honden zijn bijzonder performant in die zin dat ze bijna overal inzetbaar zijn. Ze zijn zeer betrouwbaar en verstoren de verkeersstroom in de haven nauwelijks. Daartegenover staat dat de controle van afgesloten metalen containers met honden quasi onmogelijk is. De honden detecteren alleen de aanwezigheid van mensen. Voor de goede concentratie moeten er dus frequente rustpauzes worden ingelast.

 

Ik kom dan bij de vragen die u hebt gesteld. Een van de twee migratiecontrolehonden bij de scheepvaartpolitie is opgeleid om te werken met een camera. Het betreft een experiment dat momenteel nog lopend is en er worden voorlopig geen andere honden bij betrokken. Een opleiding camera werd door de geleider ingepast in de normale training van een reeds afgerichte migratiecontrolehond. Er is geen budgettaire meerkost. De kostprijs van de camera zelf bedraagt zowat 3.600 euro. Bij de federale politie loopt op dit ogenblik de selectie van twee bijkomende migratiecontrolehonden. Wat de camera’s betreft, wachten we de resultaten af van dit project dat ik toch wel erg belovend vind.

 

10.03  Leen Dierick (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw zeer uitgebreid antwoord. Ik ben verheugd dat u dit ook een waardevol project vindt en ik hoop dat er bijkomende mogelijkheden worden gecreëerd om dit meer te gebruiken.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Question de Mme Juliette Boulet au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la mise en place d'une police privée par la Ville de Thuin lors de festivités" (n° 6757)

11 Vraag van mevrouw Juliette Boulet aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het inzetten van een privépolitiedienst door de stad Thuin tijdens festiviteiten" (nr. 6757)

 

11.01  Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, ma question concerne la mise en place par la ville de Thuin d'une police privée, lors des festivités bien connues de la Saint-Roch. Chaque garde de sécurité engagé accompagnait un policier. La commune a dépensé 5.000 euros pour ces gardes privés. La police s'est ainsi concentrée sur les interpellations et les auditions tandis que le reste du travail était pris en charge par cette police privée.

 

Monsieur le ministre, quelle est votre opinion quant au fait qu'une commune doive renforcer sa police pour des événements comme celui de la Saint-Roch? Cela provient-il d'une nécessité de la ville de Thuin? S'agit-il d'une pratique courante? D'autres communes de la province du Hainaut ont-elles souvent recours à ce genre de services? La ville de Mons, par exemple, fait-elle aussi appel à ces services pour les festivités du Doudou qui durent quasiment une semaine?

 

Des outils sont-ils mis en place pour évaluer les besoins réels des communes lors des festivités locales? Existe-t-il des plans de mobilité de policiers, afin d'éviter ce genre de recours? Ces gardes privés sont-ils soumis au ministère des Affaires intérieures? Dans le cas contraire, quel genre de contrôle peut-on effectuer sur ce service de gardes privés?

 

Enfin, sachez que cette police privée avait également disposé des calicots publicitaires à de nombreux endroits sur le parcours des festivités. N'y avait-il dès lors pas une certaine confusion d'intérêts?

 

11.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chère collègue, les fêtes de la Saint-Roch ont eu lieu à Thuin les 17 et 18 mai 2008. Le bourgmestre de Thuin comme la police locale sont entrés en contact avec mon administration préalablement à cet événement, dans le but d'utiliser les agents de gardiennage de la manière la plus correcte possible. Cet événement est organisé par un comité privé notamment subsidié par la ville de Thuin. C'est ce comité qui a signé le contrat avec l'entreprise de gardiennage et non la ville de Thuin.

 

Comme il s'agissait d'une instance privée, ma permission spéciale pour le recours aux agents de gardiennage n'était pas nécessaire. Dans ce cas, il revient aux organisateurs et au bourgmestre qui doit autoriser un tel événement de juger de l'opportunité de recourir à des agents de gardiennage. Le recours à ces agents par le comité répondait à deux objectifs: la surveillance des biens mobiliers ou immobiliers, entre autres la surveillance des parkings, et aussi l'accompagnement de groupes de personnes en vue d'assurer la sécurité routière, entre autres l'accompagnement du cortège.

 

Ces deux activités respectent totalement la loi réglant la sécurité privée particulière. Selon les informations de la police locale, aucun agent de gardiennage n'a été chargé d'effectuer des missions de surveillance et de contrôle de personnes sur la voie publique lors de cet événement, ces tâches étant réservées à la police. Bien sûr, ceci doit se dérouler dans le respect du cadre légal qui garantit que les agents de gardiennage n'effectuent pas des tâches relevant des services de police. Le contrôle des activités des entreprises de gardiennage est effectué par les services de police et par une cellule de contrôle spécialisée faisant partie de mon administration. Vu la concertation préalable, cette dernière n'a pas contrôlé le gardiennage de cet événement.

 

Le sponsoring de l'événement par des entreprises de gardiennage et la publicité qui en découle ne sont pas réglés par la loi.

 

Enfin, je vous transmets un aperçu des instances publiques de la province du Hainaut qui ont fait appel à des entreprises de gardiennage dans le courant 2008. La ville de Mons n'a pas fait appel à une entreprise de gardiennage pour le Doudou.

 

11.03  Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos précisions.

 

Un élément m'avait cependant interpellée: en fait, personne ne s'est plaint, même pas le personnel de la police, mais le côté étrange était que chaque membre de la police privée accompagnait un membre de la police locale, comme s'ils travaillaient par paire durant les festivités. Les gens aussi se demandaient s'il fallait une forme de contrôle sur la police locale ou dans ce sens.

 

Si vous détaillez le fait qu'elle était engagée pour la surveillance de biens mobiliers, notamment les parkings, pour l'accompagnement et pour réglementer la mobilité, ce fonctionnement par paire me semble bizarre.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Interpellatie van de heer Koen Bultinck tot de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de brandweerhervorming in West-Vlaanderen" (nr. 69)

12 Interpellation de M. Koen Bultinck au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la réforme des services d'incendie en Flandre occidentale" (n° 69)

 

12.01  Koen Bultinck (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ongetwijfeld zult u nog weten dat in de vorige legislatuur de brandweerhervorming en ook de hervorming van de civiele bescherming hier in het Parlement gepasseerd is en dat we nu in een fase zitten waarbij een aantal zaken concreet moet worden ingevuld.

 

Vandaag ben ik even ten volle woordvoerder van mijn eigen provincie. Af en toe moet dat kunnen. Hopelijk zult u mij dat niet kwalijk nemen.

 

Op maandag 23 juni hebt u een onderhoud gehad in de ambtswoning van de West-Vlaamse gouverneur met een aantal burgemeesters enerzijds en een aantal brandweercommandanten anderzijds. Dit zal een vrij korte interpellatie zijn, waarmee ook ik de bedoeling heb om een deel van de onrust in West-Vlaanderen te kunnen wegnemen. Na die vergadering bleek immers de onrust veel groter dan voor de vergadering. Daarmee bedoel ik het volgende.

 

Er circuleren een aantal simulaties. Een ervan luidt dat de brandweerhervorming ervoor zou zorgen dat er uiteindelijk overgegaan wordt tot een schaalvergroting waarbij er in West-Vlaanderen maar vier brandweerzones zouden overblijven: Brugge-Oostende, Veurne-Ieper, Roeselare en Kortrijk. Daarnaast circuleren er een aantal geruchten als zou er een brief circuleren onder een aantal brandweerlieden waarin er sprake zou zijn van het eventueel overhouden van zeven brandweerzones in West-Vlaanderen. Ook op dat vlak zou het dus goed zijn dat wij vandaag duidelijkheid krijgen.

 

In dezelfde simulaties blijkt zeer duidelijk dat er wordt gevreesd voor de sluiting van aardig wat kazernes. In West-Vlaanderen zou het gaan over een mogelijke sluiting van dertig van de tachtig brandweerkazernes. In mijn eigen regio Veurne-Ieper bijvoorbeeld, zouden er slechts zeven van de vijfendertig kazernes overblijven. De vrees circuleert van het terugbrengen van het aantal vrijwilligers van tweeduizendachthonderd naar achttienhonderd.

 

In slotsom zien we het verzet van de burgemeesters die, net als bij de politiehervorming, vrezen dat de hervorming van brandweer en civiele bescherming voor het lokale niveau terug een enorm prijskaartje zou krijgen, met andere woorden, dat heel de hervorming voor de lokale besturen duur zou uitvallen.

 

Voor zover wij nu de chronologie kunnen volgen, behoort het tot de intenties van de regering om met een definitief voorstel via de nationale commissie naar de Ministerraad van september te komen.

 

Mijnheer de minister, ik hoop een aantal concrete antwoorden op mijn concrete vragen te krijgen.

 

Ten eerste, het zou goed zijn, mocht u wat duidelijkheid geven aan het Parlement over het resultaat van die vergadering met de West-Vlaamse provinciegouverneur, de brandweercommandanten en een aantal lokale burgemeesters. Dat kan misschien al een deel van de onrust op het terrein wegnemen.

 

Ten tweede, een zeer duidelijke vraag. Kloppen de geruchten dat slechts vier brandweerzones zouden overblijven? Daarnaast zijn er een aantal geruchten over de mogelijkheid van zeven brandweerzones in West-Vlaanderen. Het gaat om simulaties.

 

Kloppen de geruchten dat in West-Vlaanderen dertig van de tachtig brandweerkazernes zouden moeten sluiten?

 

Idem dito in verband met de vrijwilligers. Is het inderdaad de bedoeling om het aantal vrijwilligers zeer drastisch af te bouwen? In West-Vlaanderen spreekt men over het afbouwen van 2.800 naar 1.800. De cruciale vraag handelt over de subsidiariteit van het overleg. Mijnheer de minister, bestaat er voor de burgemeesters de mogelijkheid om de simulaties die circuleren te verfijnen? Is het de bedoeling dat men met een definitief voorstel van de nationale commissie naar de Ministerraad zou trekken in september?

 

Tot daar, mijnheer de voorzitter, een aantal zeer concrete vragen, het is de bedoeling van mijn interpellatie om veel onrust in West-Vlaanderen weg te kunnen nemen.

 

12.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, in het raam van de brandweerhervorming heb ik een aantal maanden geleden aan alle gouverneurs van ons land gevraagd om hun burgemeesters samen te brengen in een provinciaal raadgevend comité met als doel een advies uit te brengen betreffende het aantal zones dat in hun provincie zou worden gevormd. Het advies dat het provinciaal comité in West-Vlaanderen uitbracht, betrof inderdaad vier zones. Dit advies wordt overgezonden aan een nationaal raadgevend comité dat mij een voorstel betreffende de zonevorming zal bezorgen. Daarna kan ik de regering vatten met een voorstel van koninklijk besluit. Dat is de procedure.

 

Ik heb het initiatief genomen om persoonlijk alle provincies te bezoeken om een aantal burgemeesters en brandweercommandanten te ontmoeten, hun vragen en opmerkingen te beluisteren en een korte toelichting te geven omtrent het financiële aspect van de hervorming. De ontmoeting waaraan u refereert in uw provincie vond effectief plaats op 23 juni jongstleden. Net zoals in de overige provincies werd in West-Vlaanderen een presentatie gegeven die een eerste idee geeft over de kosten van de hervorming voor de provincie, specifiek voor de dekkingsgraad. Dat is het percentage van de bevolking dat bij brand kan worden bereikt binnen de termijn die door de commissie-Paulus werd vooropgesteld, 12 à 15 minuten.

 

In de eerste plaats werd daarbij een beeld geschetst van de huidige situatie in de zones zoals deze werden vastgesteld in het advies van het provinciaal raadgevend comité. Het ging om een tabel met de bestaande posten, het aanwezige materiaal, het personeel, enzovoort. Ook de financiële gegevens werden daarin opgenomen – de werkingskosten en de afschrijvingskosten. Voorts werden drie simulaties naar voren gebracht: een dekking van 85% met een aanrijtijd van 8 minuten, een dekking van 85% met een aanrijtijd tussen de 8 en 12 minuten en ten slotte ook een dekking van 75% met een aanrijtijd tussen 8 en 12 minuten.

 

Voor elke provincie werden dezelfde simulaties gemaakt om een objectieve vergelijking tussen de verschillende provincies mogelijk te maken. Een simulatie heeft als doel aan te geven hoeveel kosten, personeel en welk materieel noodzakelijk is om in de provincie de basisbrandweerzorg te kunnen garanderen, rekening houdend met het resultaat van de risicoanalyse die werd opgemaakt.

 

Voor West-Vlaanderen bleek dat deze basisbrandweerzorg gegarandeerd zou kunnen worden met minder kazernes en minder materieel dan momenteel aanwezig. Ik moet u zeggen dat in andere provincies de vrees leefde dat men bijkomend zou moeten investeren om te kunnen beantwoorden aan de norm. Daar was het dus eerder een omgekeerde vaststelling die kon worden gedaan. Dat betekent natuurlijk niet – en dat heb ik ook op de vergadering gezegd – dat er kazernes moeten verdwijnen of dat er vrijwilligers moeten worden afgedankt. Er werd immers alleen rekening gehouden – dat is op de vergadering ook duidelijk gezegd – met het verschaffen van de basisbrandweerzorg. Het gaat dus niet om de bestaande specifieke risico’s en ook andere opdrachten zoals preventie en proactie werden niet in rekening gebracht. Ook dit zijn zaken die voorzien zijn in de wet.

 

Volledigheidshalve moet ik vermelden dat in andere provincies om het vooropgestelde niveau van basisbrandweerzorg te kunnen realiseren bijkomende investeringen in personeel en materieel noodzakelijk waren. Dat betekent dus dat de gemeenten in de provincie West-Vlaanderen erg goed geïnvesteerd hebben in civiele veiligheid en dat de meerkost van de hervorming daar dus in eerste instantie beperkt zal blijven. Ondanks de heel constructieve, serene sfeer die er in al deze vergaderingen bestond heeft er in West-Vlaanderen één burgemeester – die trouwens niet de hele vergadering heeft bijgewoond – gemeend de pers te moeten contacteren met een interpretatie van mijn nota die totaal onjuist is. Ik betreur dat omdat een goede samenwerking met de lokale besturen een conditio sine qua non is om tot een goede hervorming te komen. Er was dus één valse noot, jammer genoeg in West-Vlaanderen. Die valse noot betrof echter slechts één burgemeester. Ik ga dus zeker geen intentieproces maken inzake uw mooie provincie.

 

12.03  Koen Bultinck (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, dank u voor de appreciatie van mijn provincie. Mijnheer de minister, het zal u geruststellen dat de burgemeester die in deze wat averechts was een collega is van de commissievoorzitter maar geenszins een partijgenoot van mij. Het gaat over de CD&V-burgemeester van de stad Veurne. Het ging wel degelijk om een burgemeester van CD&V, iemand die naar het schijnt momenteel theoretisch tot uw eigen meerderheid behoort.

 

Het essentiële van dit verhaal is dat u zeer duidelijk zegt dat het voor u niet de essentie is om over te gaan tot een drastische sluiting van kazernes of een drastische afbouw van het vrijwilligerskorps. Voor mij moet het vrij duidelijk zijn dat er minimaal voldoende ruimte moet blijven om overleg te plegen met het lokale niveau en dit nog niet definitief te gaan beperken tot bijvoorbeeld concreet vier brandweerzones in de provincie West-Vlaanderen. Uit uw antwoord leid ik zeer duidelijk af dat er minimaal nog wat ruimte is om daarover te praten. Uiteindelijk zijn vier brandweerzones in de provincie West-Vlaanderen wat mij betreft te beperkt om de aanrijtijd te beperken en voldoende mogelijkheden qua preventie en brandbestrijding te voorzien voor de provincie. Ik zal dan ook een motie indienen, al was het maar om de minister te steunen zodat dit verder de goede richting uitgaat. Mijnheer de minister, als West-Vlaming voel ik mij uiteraard moreel verplicht om dit dossier constructief te benaderen, dit in tegenstelling tot een van mijn West-Vlaamse collega’s.

 

12.04 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, u kunt moties ter ondersteuning indienen, mij niet gelaten, maar de vier zones maken wel degelijk deel uit van het advies dat door het provinciaal comité werd uitgebracht. Dat wordt misschien niet door heel West-Vlaanderen gesteund, maar toch door een democratische meerderheid.

 

Al die adviezen worden nu voorgelegd aan het nationaal raadgevend comité, dat mij een finaal advies zal bezorgen. Daarna neem ik mijn politieke verantwoordelijkheid op. Dat neemt niet weg dat de procedure van advies toch een beetje ernstig moet worden genomen. Als wij een advies vragen om er dan zelf een slag in te slaan, zou dat niet van veel respect getuigen tegenover de burgemeesters, en zeker tegenover hen die hun taak voortreffelijk hebben waargenomen.

 

12.05  Koen Bultinck (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik zal de minister in de toekomst verder ondervragen over de evolutie in dit dossier. Ik denk dat de minister daarmee geen problemen heeft. Zeker als er kritische stemmen komen vanuit de meerderheid door CD&V-burgemeesters, ben ik als Vlaams Belanger goed geplaatst om te zorgen voor een geruststelling binnen mijn provincie West-Vlaanderen.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heren Koen Bultinck en Peter Logghe en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van de heer Koen Bultinck

en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken,

vraagt de regering

- niet over te gaan tot een afbouw van de brandweerkazernes;

- niet over te gaan tot de afbouw van het aantal vrijwilligers."

 

Une motion de recommandation a été déposée par MM. Koen Bultinck et Peter Logghe et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l’interpellation de M. Koen Bultinck

et la réponse du vice-premier ministre et ministre de l’Intérieur,

demande au gouvernement

- de ne pas procéder au démantèlement des casernes des services d’incendie;

- de ne pas réduire le nombre de volontaires.“

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de heren Josy Arens en Jean-Luc Crucke.

 

Une motion pure et simple a été déposée par MM. Josy Arens et Jean-Luc Crucke.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

De voorzitter: La question n° 6776 de Mme Gerkens est reportée.

 

13 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "Franse nummerplaten in de grensstreek met Frankrijk" (nr. 6781)

13 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les plaques d'immatriculation françaises dans la zone frontalière avec la France" (n° 6781)

 

13.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in de streek rond Ieper, Menen en Kortrijk – ik ken de streek een beetje – wordt meer dan gewoon rondgereden met Franse nummerplaten, zo laat ik mij vertellen door mensen die het kunnen weten, door mensen die de Belgische nationaliteit hebben of gedomicilieerd zijn in onze provincie, op ons grondgebied. Door een aantal politiemensen heb ik mij laten vertellen dat dit misschien wel voor een stuk te maken kan hebben met de quasi straffeloosheid of de vermeende straffeloosheid van die bestuurders bij verkeersboetes of inbreuken. Daarvoor is men nu blijkbaar in de Europese Commissie regelgeving aan het voorbereiden.

 

Vooraleer die regelgeving ook in ons land van kracht wordt, mijnheer de minister, heb ik de volgende vragen voor u.

 

Worden in de grensstreken – ik heb het vooral over de streek rond Ieper, Menen en Kortrijk, maar het kan ook slaan op andere grensstreken, want Wallonië heeft natuurlijk ook een aantal grensgebieden met Frankrijk – met Frankrijk auto’s met Franse nummerplaten regelmatig gecontroleerd? Wordt er geverbaliseerd? Werden er in het verleden speciale opsporingsacties georganiseerd? Zo ja, met welk resultaat? Wordt in de toekomst in speciale opsporingsacties voorzien? Wordt er aan die acties ook een vervolg gebreid door het parket in de streek? Is het rijden met een Franse nummerplaat door een Belgische ingezetene een strafbaar feit? Is het rijden met een Franse nummerplaat door een vreemdeling met een domiciliëring in België een strafbaar feit? Wordt dit ontmoedigd? Ik zou graag uw zienswijze krijgen op dit bijzonder fenomeen in onze grensstreek.

 

13.02 Minister Patrick Dewael: Collega’s, er wordt geen jacht gemaakt op Franse nummerplaten. Auto’s met Franse nummerplaten worden normaal gecontroleerd. Er wordt geverbaliseerd volgens de richtlijnen die vervat zijn in de nationale en lokale veiligheidsplannen – er zijn ook acties in het kader van het Verkeersveiligheidsfonds – en de instructies van de gerechtelijke overheid. Er worden natuurlijk wel op geregelde tijdstippen zogenaamde FIPA-acties georganiseerd. Bij deze full integrated police actions werken de federale en lokale politie, de bestuurlijke en de gerechtelijke overheden en andere overheidsdiensten samen om de prioritaire veiligheidsfenomenen aan te pakken.

 

Deze acties vertalen zich in de zichtbare, buitengewone en geïntegreerde ontplooiing van lokale en federale politie. Zo hebben er in 2007 in het arrondissement Dinant 19 plaatsgevonden en in het arrondissement Doornik 18. De vraag naar de resultaten is te algemeen gesteld om in het korte tijdbestek dat ik had resultaten in te zamelen, maar ik kan daar als u het wilt nog op terugkomen.

 

Op de vraag of er in de toekomst speciale opsporingsacties worden gepland, wil ik bevestigend antwoorden. Verder kan en mag iedereen occasioneel met een auto met een Franse nummerplaat rijden. Ik denk aan bruikleen en aan huur. Anders is het wel natuurlijk wanneer een Belg of een vreemdeling die in België is gevestigd zich permanent zou verplaatsen met een dergelijk voertuig. Het is een taak van de wijkpolitie om die gevallen te detecteren.

 

Om daaraan in de rechtbanken wel of niet prioriteit te geven, moet ik u doorverwijzen naar collega Vandeurzen van Justitie.

 

13.03  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord. Ik ben wel degelijk geïnteresseerd in verder cijfermateriaal in verband met deze problematiek. Ik voel toch wel bij de politiemensen in de streek een nood aan verdere opvolging en aan verdere acties op dat vlak. Ik zal dat dus verder opvolgen. Ik dank u al voor het cijfermateriaal dat u ons zult bezorgen als u erover beschikt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "diefstallen in schoolgebouwen" (nr. 6782)

14 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les vols dans les bâtiments scolaires" (n° 6782)

 

14.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het aantal schooldiefstallen op jaarbasis zou de jongste drie jaar gemiddeld 10.000 gevallen per jaar bedragen. Dat is goed voor 27 diefstallen per dag. In 2000 waren er nog 12.000 gevallen. Er is dus sprake van een lichte daling van het aantal geregistreerde diefstallen, maar daarom nog niet van het aantal werkelijk gebeurde diefstallen.

 

Het aantal geregistreerde inbraken daalt een beetje, maar het probleem blijft toch belangrijk genoeg om er een blijvend aandachtspunt van te maken.

 

Ik zou u dan ook graag de volgende vragen willen voorleggen.

 

Kunt u mij een overzicht geven – dat mag uiteraard schriftelijk – van het aantal geregistreerde diefstallen en inbraken per Gewest?

 

Een moeilijk moment blijven de zomermaanden. Daarom stel ik mijn vraag ook niet toevallig in deze periode, nu de schoolvakanties zijn begonnen. U hebt hierover een draaiboek op internet laten plaatsen. Ik heb geprobeerd het draaiboek op internet te openen, maar ik ben er niet in geslaagd, mijnheer de minister. Kunt u mij misschien de hoofdlijnen van dit draaiboek meedelen? Waaruit bestaan de vooropgestelde preventiemaatregelen?

 

Ik weet dat bedragen en cijfers een Belgisch zeer blijven, maar zou u mij toch een idee kunnen geven van de verliezen die jaarlijks door de scholen worden geleden door deze inbraken?

 

Er moeten toch scholen bij zijn die meermaals het mikpunt zijn van inbraken of inbraakpogingen. Wordt eraan gedacht om die risicoscholen uit te rusten met camerabewaking?

 

Kunt u mij ook een idee geven van de ophelderingsgraad van schooldiefstallen en schoolinbraken?

 

14.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, in de tabel die ik u kan bezorgen, wordt het aantal door de politiediensten geregistreerde feiten weergegeven inzake diefstal en afpersing, gepleegd in een onderwijsinstelling. Die gegevens zijn afkomstig uit de politiële criminaliteitsstatistieken, die in juni vorig jaar werden gepubliceerd.

 

Het draaiboek “Beveiliging van scholen: preventie inbraak, diefstal en vandalisme” is het resultaat van een pilootproject in vijf scholen, in samenwerking met een groep van experts. In dit praktisch instrument kan men algemene informatie vinden over het opstellen van een beveiligingsbeleid, aangevuld met een concreet advies over de manier waarop de verschillende ruimtes binnen en buiten de school kunnen worden beveiligd en richtlijnen voor het uitwerken van procedures.

 

De vele organisatorische, mechanische, bouwkundige en elektronische maatregelen die zijn beschreven in die concrete fiches, bieden richtlijnen om een goede beveiliging van een school in de praktijk om te zetten.

 

In die fiches komen thema’s aan bod zoals toegangscontroles, sleutelbeheer, sensibilisering, waardebeheer, verlichting, openings- en sluitingsprocedures en veilig hang- en sluitwerk.

 

Mijn diensten beschikken niet over gegevens omtrent de geleden schade door de scholen.

 

Camerabewaking kan een instrument zijn, naast organisatorische, mechanische en bouwkundige maatregelen, voor scholen die meermaals het mikpunt zijn van inbraken of inbraakpogingen. Deze maatregel wordt dan ook opgenomen in het draaiboek beveiliging van scholen. Het is echter belangrijk om te benadrukken dat dit niet de enige maatregel kan of mag zijn.

 

Cijfers aangaande de graad van opheldering van misdrijven zijn er niet. Het is maar de vraag wat er precies wordt bedoeld met opheldering. Die cijfers zouden in eerste instantie door Justitie moeten worden aangeleverd. Dat spreekt voor zich.

 

14.03  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn echtgenote is computerspecialist. Wij hebben tevergeefs geprobeerd om het draaiboek te openen op internet. Dat is ons niet gelukt. Wij hebben geen enkele informatie kunnen opvragen. Wij zullen het samen nog eens proberen. Ik hoop dat dit draaiboek voldoende uitgetest is om effectief werkzaam te zijn. Ik heb daar een klein beetje twijfels bij. Ik krijg het niet open, maar ik ben geen specialist. Mijn echtgenote krijgt het echter evenmin open, terwijl zij wel een specialist ter zake is. Er moet daaraan toch iets schorten.

 

Ik laat het haar nog eens nakijken. Ik contacteer u of uw diensten zeker als het niet mocht lukken, want ik vind het toch wel cruciaal. Er staat daarin heel wat informatie. Als dit niet kan worden geopend, is dit toch wel een ernstig mankement.

 

14.04 Minister Patrick Dewael: Ik zal het zelf straks ook eens nakijken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Samengevoegde vragen van

- de heer Robert Van de Velde aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de inzet van politieambtenaren op parketten" (nr. 6792)

- de heer Ludwig Vandenhove aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "politiepersoneel bij het parket" (nr. 6809)

15 Questions jointes de

- M. Robert Van de Velde au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les fonctionnaires de police actifs dans des parquets" (n° 6792)

- M. Ludwig Vandenhove au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le détachement de personnel de police auprès du parquet" (n° 6809)

 

De voorzitter: De heer Vandenhove vraagt zijn vraag uit te stellen.

 

15.01  Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik ga even terug uit de privésfeer komen. We vernemen dat er sinds kort een aantal politieambtenaren wordt ingezet om personeelstekorten op te vangen op het parket, afdeling Verkeer, te Gent en te Dendermonde. Het zou gaan om deeltijdse jobs.

 

In een recente brief van procureur Dufour van Dendermonde is er zelfs sprake van inspraak in het vervolgingsbeleid betreffende politieambtenaren. Met andere woorden, er worden politieambtenaren ingezet die twee petjes opzetten: enerzijds hebben zij deeltijds een taak als politieambtenaar, dus kunnen ze processen-verbaal voor verkeer opstellen, en anderzijds kan diezelfde politieambtenaar dan deeltijds als parketmagistraat optreden. Een stuk inspraak in het vervolgingsbeleid impliceert mogelijke beïnvloeding en belangenvermenging, seponeringen, aanbevelingen voor strafmaat, viseren van overtreders enzovoort. Jaren geleden werd van deze praktijk al afgestapt, niet het minst om de scheiding der machten te garanderen.

 

Bent u als minister op de hoogte van deze praktijken? Druist dat niet lijnrecht in tegen het beleid dat u beweert of tracht te voeren? Is het logisch dat de politie, die zelf kampt met personeelstekort, mankracht gaat leveren aan andere onderbemande overheidsdiensten als Justitie? Kunt u ook toelichten waarom in casu een welbepaalde groep wordt geviseerd? Zijn dat de zogenaamde rode lopers of Vesaliusbenoemingen? Zijn er nog andere gerechtelijke arrondissementen waar deze of gelijkaardige detacheringen worden toegepast? Kunt u ook nog eens kort specificeren over hoeveel ambtenaren het hier gaat?

 

15.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ten eerste werd ik niet betrokken bij deze lokale initiatieven in Gent. Ik ben wel op de hoogte van het feit dat er met het akkoord van het politiecollege van Gent tijdelijk een CALog-medewerker en twee commissarissen rode loper ter beschikking worden gesteld aan het parket.

 

De CALog-medewerker wordt ingeschakeld voor het verwerken van processen-verbaal van flitspalen op het grondgebied van het gerechtelijk arrondissement. Het initieel voorstel ging overigens uit van de korpschef van de politiezone Gent, die daarmee een bijdrage wil leveren om de vooropgestelde verwerkingscapaciteit van 80.000 pv’s van flitspalen mogelijk te maken.

 

Wat de tewerkstelling van de twee commissarissen rode loper betreft, is het de bedoeling hen een analyse te laten maken van de afhandeling van bepaalde daderdossiers bij het parket, zodat het recherchebeleid beter kan worden georiënteerd, tot daar wat ik kan zeggen over het Gentse project.

 

Ik ben uiteraard voorstander van een maximale synergie tussen politie en parket, want hoe beter de werking van politie en parket op elkaar is afgestemd, des te efficiënter het werk van beide kan worden. Het is in dat opzicht dat het Gentse project tot stand is gekomen. Ik blijf toch wel kritisch en op mijn hoede. Het kan niet de bedoeling zijn dat de politie wordt ingeschakeld louter en alleen om een overbelast parket uit de nood te helpen.

 

Dat is trouwens een van de betrachtingen van mijn rondzendbrief van 2006. Wij stellen nog al te vaak vast dat het parket de politie inschakelt voor wat ik oneigenlijke taken noem. Om het met een boutade te zeggen: de politie als loopjongen van het parket.

 

Vergaande samenwerking en afspraken tussen de politie en het parket dragen mijn voorkeur weg als zij in het belang zijn van de werking van beide diensten. Het tegendeel is echter waar als dat alleen gebeurt om het parket te ontlasten. De politie heeft immers zelf al werk genoeg. In die zin heb ik mijn twijfels bij de oproep van de procureur van Dendermonde. Het spreekt voor zich dat het vervolgingsbeleid altijd onder leiding van het openbaar ministerie moet gebeuren. De minister van justitie heeft echter een evaluatie en een algemeen standpunt van de politiediensten gevraagd. Samen met hem wacht ik die evaluatie af, evenals de voorziene evaluatie van de projecten in Gent.

 

Het is vanuit die invalshoek dat ik het dossier verder zal benaderen. Ik neem aan dat u dat ook zo verder zult volgen.

 

15.03  Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, ik zal dat zeker doen. Hebt u een idee wanneer u dat evaluatierapport zult ontvangen?

 

15.04 Minister Patrick Dewael: Ik kan er geen precieze datum daarvoor geven. Ik weet hoe gevaarlijk het is om een datum naar voren te schuiven die dan niet kan worden ingelost.

 

15.05  Robert Van de Velde (LDD): Management by objectives betekent ook dat men weet waar men naartoe gaat.

 

Ik heb nog een vraag over de garantie van de onafhankelijkheid en het feit dat er niet aan belangenvermenging kan worden gedaan. Wordt in extra controle voorzien? Als men de twee bij elkaar zet, wordt het risico immers heel groot.

 

15.06 Minister Patrick Dewael: Ik denk dat het geen kwaad kan dat men ze samen zet, maar dat moet altijd gebeuren onder leiding van het openbaar ministerie, van het parket. Dat principe moet wel in de gaten worden gehouden. Op zich is dat niet verkeerd, zoals dat al gebeurt voor het autonoom politioneel onderzoek.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Questions jointes de

- M. Philippe Henry au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le suivi donné par l'AFCN aux appels téléphoniques" (n° 6799)

- M. Philippe Henry au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le contrôle qualité des containers destinés à stocker les déchets nucléaires" (n° 6800)

16 Samengevoegde vragen van

- de heer Philippe Henry aan de minister van Klimaat en Energie over "het gevolg dat het FANC aan telefoonoproepen geeft" (nr. 6799)

- de heer Philippe Henry aan de minister van Klimaat en Energie over "de kwaliteitscontrole van de containers voor de opslag van kernafval" (nr. 6800)

 

16.01  Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, permettez-moi de m'étonner que mes deux questions soient jointes car elles ne portent pas tout à fait sur le même sujet. Je les aborderai donc successivement. Ce doit être une erreur de ma part.

 

Monsieur le ministre, je ne sais pas si vous connaissez la rubrique "J'ai testé pour vous" d'une célèbre émission humoristique de radio francophone, mais je peux vous dire que j'ai testé pour vous le contact téléphonique avec l'AFCN. En effet, je souhaitais entrer en contact avec ladite agence pour lui transmettre certaines informations. Et j'ai été assez surpris de constater que c'était relativement difficile.

 

Je me suis donc renseigné et j'ai appris que l'Agence mettait à disposition deux lignes d'appel: l'une valable durant les heures de bureau et l'autre valable durant les heures dites de garde. Je rappelle que l'Agence est chargée d'une mission très sensible puisqu'il s'agit d'une mission de contrôle et de surveillance.

 

Je vous rappelle les faits: le 26 juin dernier, à 08.27 heures, j'ai composé le numéro de téléphone de la ligne de garde. En l'absence de réponse, j'ai rappelé 15 minutes plus tard. Une personne m'a répondu en me disant qu'elle assurait effectivement la garde tout en me signalant qu'elle se trouvait dans le train et qu'elle me rappellerait un peu plus tard. Je dois vous dire que cette personne ne m'a jamais rappelé. Cela dit, je ne me suis pas arrêté là et j'ai composé, vers 09.30 heures, le numéro de la ligne normale. Je peux d'ailleurs vous communiquer ces deux numéros si vous le souhaitez. Une personne m'a répondu pour me dire qu'elle ne pouvait pas me passer quelqu'un, mais que l'on me rappellerait. Cela se déroulait, il y a environ deux semaines, et j'attends toujours.

 

C'est la raison pour laquelle je voulais vous interroger spécifiquement à ce sujet. En effet, je suis d'autant plus stupéfait que, lors de mes appels, j'ai précisé qu'il s'agissait d'un problème important et urgent. Pourtant, mes appels sont restés sans suite.

 

Monsieur le ministre, j'en viens à mes questions.

 

Quelle est la responsabilité de l'Agence en termes de disponibilité pour répondre aux appels téléphoniques? En effet, il s'agit de numéros que l'on est susceptible de composer pour communiquer des informations ou pour obtenir des renseignements en cas d'inquiétude en matière de sécurité nucléaire, de déchets, etc.

 

Est-il normal qu'une prise de contact annoncée comme visant à transmettre une information ne soit pas traitée?

 

Une évaluation plus globale du service rendu par l'Agence est-elle prévue? Des mesures sont-elles envisagées?

 

J'en arrive à ma deuxième question, qui n'est pas sans lien avec la première.

 

Comme vous, j'imagine, en date du 27 juin, j'ai pu lire sur le site de l'Agence fédérale que "la police de l'environnement de Bruxelles a reçu une plainte au sujet de certains contrôles de qualité actuellement effectués sur un container utilisé pour le stockage de combustible irradié de la centrale nucléaire de Doel. Ces contrôles ne respecteraient pas les prescriptions en vigueur. Nous prenons cette affaire très au sérieux et les démarches nécessaires ont déjà été entreprises pour examiner la situation".

 

Ce communiqué, relativement bref, est cependant assez interpellant; il peut être lu sur le site de l'AFCN selon son obligation à communiquer un tel problème qu'elle subit.

 

Je viens d'apprendre qu'aujourd'hui, sur le site de l'AFCN, le communiqué avait été modifié. À présent, il est indiqué que "les contrôles ne respecteraient pas les prescriptions en vigueur. Le dossier est actuellement traité par le parquet de Liège et a été placé sous embargo judiciaire".

 

Monsieur le ministre, sur quoi porte la plainte en question et quelles sont les mises en cause du contrôle de qualité?

Comment est organisée de manière générale le contrôle qualité de tels containers?

Quels sont les risques au point de vue de la sécurité à court et long terme, si ces affirmations étaient fondées?

Quelles mesures sont-elles prises par le gouvernement pour faire face à ces risques?

Quelles mesures seront-elles prises par le gouvernement pour garantir qu'à l'avenir, le contrôle qualité sera irréprochable, s'il s'agit bien d'un problème de contrôle qualité de ces containers?

 

16.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, avant tout, la plainte concerne la remise en question de l'assurance de qualité de certaines actions entreprises lors de l'assemblage et de la finition de containers destinés au transport et au stockage de combustibles irradiés de centrales nucléaires.

 

La plainte a été déposée par un ex-employé d'une entreprise belge qui fabrique ces containers pour le compte de TN International, filiale de AREVA. Il s'agit de containers destinés au stockage à sec du combustible des réacteurs de Doel. Après chargement du combustible, ces containers subissent divers contrôles de conformité, notamment en ce qui concerne l'étanchéité requise, les débits de doses à l'extérieur et l'absence de contamination sur les surfaces extérieures. Ils sont ensuite transférés dans le bâtiment d'entreposage du site. Ces containers sont chacun équipés d'un système permanent et continu de contrôle d'étanchéité. Ils subissent des inspections régulières.

 

Chaque entreprise qui participe à la construction d'un tel container est soumise aux spécifications imposées et au système de qualité repris dans le dossier de sûreté du modèle de colis approuvé par l'Agence.

 

Ce système d'assurance qualité comprend des audits et le suivi des travaux sur place, mais aussi des tests et contrôles par des organismes spécialisés. Finalement, le client réceptionne le conteneur sur la base d'un dossier de construction qui comprend l'ensemble des documents produits lors de la fabrication, y compris les PV et comptes rendus des tests et contrôles. Ce dossier de construction découle de l'application du système de qualité et c'est sur cette base que la conformité du conteneur avec le concept approuvé est justifiée.

 

Les services de police et l'Agence ont entendu la personne qui avance ces problèmes. Le dossier a été transféré par la Police fédérale de l'Environnement au parquet de Liège. La nature des éléments connus aujourd'hui ne remet pas en cause la sûreté et la protection offertes par ces conteneurs en stockage sur le site de Doel. Les conclusions de l'enquête permettront de vérifier s'il y a lieu de prendre des mesures complémentaires afin d'améliorer le contrôle qualité lors de la fabrication des emballages de matières radioactives. Comme les conteneurs destinés à l'étranger sont également couverts par l'enquête, les autorités étrangères ont été informées.

 

L'Agence a reçu un appel téléphonique le 26 juin à 08.31 heures au sujet de cette affaire. Elle a essayé à trois reprises, mais en vain, de recontacter cette personne. Il est apparu par la suite qu'à cet instant, un problème technique devait s'être produit chez l'opérateur téléphonique. L'Agence dispose de plusieurs rôles de garde qui sont accessibles vingt-quatre heures sur vingt-quatre. Elle est toujours joignable par des services de secours, ainsi que le centre de crise du gouvernement, les parquets judiciaires et les services policiers. En 2007, l'Agence a traité avec succès 82 appels qu'elle a reçus sur son numéro de garde.

 

16.03  Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse mais je ne suis pas satisfait de deux choses. Au sujet du dernier point que vous avez évoqué, je suis carrément choqué! J'ai personnellement contacté l'Agence sur ses deux numéros de téléphone – le 289.23.00 pour la garde et le 289.21.11 pour la ligne normale. J'ai téléphoné en tout trois fois, avec mon gsm et avec le téléphone de la Chambre. Je ne suis pas au courant de problèmes techniques particuliers. J'ai donné mon identité, ma qualité de parlementaire. Il devrait être facile de retrouver mon appel. Il semble qu'il y ait un problème assez grave de communication qui pourrait prêter à rire s'il ne s'agissait d'un sujet aussi sensible.

 

Le sujet de mon autre question a été traité par l'Agence, puisqu'elle a effectivement diffusé un communiqué. Selon vous, il n'y aurait pas de problème de sécurité par rapport aux défauts constatés. Je ne demande qu'à vous croire, mais dans ce cas pourquoi l'Agence met-elle en évidence qu'il s'agit d'un sérieux problème de contrôle de qualité? Si cela ne pose pas de problème de sécurité, quel type de problème cela pose-t-il? Je ne suis pas rassuré.

 

J'entends qu'une action judiciaire est en cours. J'imagine qu'il faudra attendre les éléments suivants. Je voudrais aussi vous demander où s'arrête le rôle de l'Agence. Il y a un traitement judiciaire en cours quant à des risques de sécurité ou de non-respect du cahier de charges, du côté économique.

 

L'Agence en elle-même est chargée du suivi de la sécurité. À partir du moment où elle a eu des contacts avec la personne dont vous avez parlé, qui a relaté certains éléments bien précis, j'imagine que l'Agence instruit elle-même le dossier et qu'il n'est pas simplement transféré à la justice. Ce n'est pas à la justice de veiller à la sécurité nucléaire. Dans votre réponse, je n'ai pas entendu d'éléments précis quant au suivi qui serait donné au dossier par l'Agence.

 

16.04  Patrick Dewael, ministre: J'ai dit que l'Agence a entrepris elle-même des démarches. J'ai ajouté qu'une enquête était en cours et qu'il faut en attendre les résultats. Ce sera peut-être utile pour voir si d'autres mesures doivent être prises.

 

L'action de l'Agence est une chose et l'enquête qui est en cours en est une autre. Je n'ai pas dit qu'il ne fallait rien faire et attendre la fin de l'enquête judiciaire, mais elle peut apporter des éléments utiles.

 

16.05  Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Oui tout à fait, c'est complémentaire.

 

Nous attendrons la suite. Je reste très surpris quant au problème du contact téléphonique. Je suppose que vous le relaierez.

 

Pour le reste, nous vous interpellerons à nouveau plus tard. En effet, nous avons besoin de garanties absolues en matière de sécurité nucléaire par rapport aux enjeux face auxquels nous nous trouvons et par rapport aux différents incidents qui ont été relayés ces jours-ci en France et en Allemagne, qui mettent en doute la question de la fiabilité nucléaire.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

17 Samengevoegde vragen van

- de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de raid op vijf Brusselse politieagenten" (nr. 6816)

- de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "een aanval op agenten die geen dienst hadden" (nr. 6830)

17 Questions jointes de

- M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'agression dont ont été victimes cinq policiers bruxellois" (n° 6816)

- M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "une agression à l'encontre d'agents de police qui n'étaient pas de service" (n° 6830)

 

17.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, volgens de krant De Morgen van vorige week werden de zondag daarvoor in de vroege ochtend vijf agenten van de Brusselse politie in burger en buiten dienst in het fameuze Brupark op de Heizel opgewacht en afgeranseld door niet minder dan 30 jongeren. Zij werden zo hard aangepakt dat vier van hen een tijd werkonbekwaam waren. Ook hun auto’s werden beschadigd. Alleen al dat ze daar werden opgewacht, maakt duidelijk dat dit geen toevallige confrontatie was.

 

Enkele belagers werden door de agenten herkend van vorige confrontaties. Het was dus een soort van wraakoefening. Alles wijst op een koelbloedige afrekening. Dit is bijzonder zorgwekkend. Ik hoop dat u alvast dit standpunt met mij kunt delen.

 

Mijnheer de minister, ten eerste, kan u de feiten bevestigen? Wat is de toestand van de vijf politiemensen ondertussen?

 

Ten tweede, is de identiteit van de daders inmiddels gekend? Werden zij gefilmd? Werden er inmiddels enkele of een groot aantal van die daders aangehouden? Over wat voor bende ging het hier? Waren er minderjarigen bij? Is de nationaliteit van de bendeleden gekend?

 

Ten derde, hebt u zicht op de strafregisters? Werden de opgelegde straffen uitgevoerd?

 

Ten vierde, tot welke zone behoren deze vijf mensen? Gaat het hier om inspecteurs of agenten? De krant spreekt over agenten, maar dat wil niet altijd zeggen dat het gewone agenten zijn. Hadden zij misschien een speciale functie, behoorden zij tot een speciale vleugel van de politie wat kan verklaren waarom zij werden belaagd? Waren er reeds confrontaties met deze bendeleden?

 

Ten vijfde, wat zijn de motieven van deze raid? Werden de politiemensen gevolgd?

 

Ten zesde, hoe reageert u zelf als minister op dit soort van belaging? Het is immers toch een zeer merkwaardig, verontrustend en onrustwekkend gebeuren.

 

17.02  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, het is een zorgwekkend gebeuren. Dat kan door omstandigheden worden verantwoord. Bij mijn weten zijn er ook reeds een aantal gegevens duidelijk, zoals uit welke zone de betrokken agenten kwamen en in welke omstandigheden het voorval zich heeft voorgedaan.

 

Ik denk echter toch ook dat dit soort van incidenten onaanvaardbaar is. Binnen het raam waarin deze mensen hun beroep moeten uitoefenen, moet aan dit soort incidenten toch wel serieuze gevolgen worden gegeven.

 

Ik denk dat het privéleven van deze mensen gescheiden moet kunnen blijven van de uitoefening van hun beroep. Als wij tot een nabijheidspolitie willen komen, en mensen niet meer kunnen functioneren in privéomstandigheden, dan creëren we ernstige problemen.

 

Ik neem aan dat u op de hoogte bent van de feiten. Stelt u maatregelen in het vooruitzicht om de veiligheid beter te garanderen? Hebt u weet van soortgelijke feiten uit het verleden waaruit we eventueel conclusies zouden kunnen trekken om daaraan een sluitende oplossing te geven? Dit is immers allemaal niet gemakkelijk.

 

17.03 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, u weet dat de feiten het voorwerp uitmaken van een gerechtelijk onderzoek en ik dus karig moet zijn met commentaar.

 

Het betrof inderdaad een vechtpartij tussen vijf politiemensen en dertig tot veertig jonge allochtonen. De politiemensen waren op dat ogenblik niet in dienst en hadden net een filmvoorstelling bijgewoond. Een politieman heeft een gebroken elleboog en drie andere mannelijke agenten liepen kneuzingen op. Een vrouwelijke agente werd ongemoeid gelaten.

 

De aanstoker van de feiten is meerderjarig. Hij had de agenten herkend en de aanwezige jongeren aangespoord om hen aan te vallen. Hij werd door de onderzoeksrechter aangehouden maar is intussen vrijgelaten.

 

Bij mijn weten werden de feiten niet gefilmd. Voor verdere gegevens omtrent het gerechtelijk onderzoek moet ik u verwijzen naar mijn collega voor Justitie, zo hij al bij machte zou zijn om op dit ogenblik meer commentaar te geven.

 

De vijf politiemensen, een hoofdinspecteur en vier inspecteurs, behoren tot de politiezone Brussel-Zuid. Zij oefenen binnen het korps geen gespecialiseerde taak uit. Zij maken deel uit van de wachtdienst en van de gewone interventieploegen.

 

De aangehouden persoon is niet woonachtig op het grondgebied van deze politiezone. De politiemensen werden gevolgd van de uitgang van de bioscoop tot aan de geparkeerde voertuigen.

 

Bij mijn weten zijn degelijke feiten nog niet voorgevallen.

 

Het gerechtelijk onderzoek zal aan het licht moeten brengen wat de precieze motieven van de betrokken jongeren waren.

 

Zonder mij concreet over deze feiten uit te laten, kent u mijn standpunt, namelijk dat politieambtenaren maximaal moeten tegen gewelddaden worden beschermd. Zo niet, tast dit hun gezag aan, wat demotiverend werkt voor het hele korps. Het is dus aan het gerecht om nu een passend signaal te geven.

 

17.04  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben blij met dit antwoord. Nu weten we wat meer. Ik ben blij dat de belangrijkste dader, de aanstoker, gekend en aangehouden is.

 

Ik val echter opnieuw van mijn stoel als blijkt dat bij een dergelijke belaging met tientallen mensen, waarbij politieagenten werden verwond, wij opnieuw moeten meemaken dat het Brussels parket zich bezondigt aan grove laksheid. Het is de zoveelste keer. Ik denk aan de debatten over de incidenten in Anderlecht. Ook toen hebben wij moeten meemaken dat het Brussels parket daders van ernstige gewelddadige feiten liet gaan. Dat is nu opnieuw het geval.

 

De mensen durven al niet meer alleen naar Kinepolis gaan. Met twee is dat al op het randje. Wanneer vijf politiemensen in burger naar Kinepolis gaan, kan men toch veronderstellen dat zij zich enigszins veilig wanen. Zelfs dat is niet meer het geval. Zelfs mensen die getraind zijn om voor de veiligheid te zorgen, worden belaagd. Dat is hallucinant.

 

Ik hoop dat u opnieuw uw ongenoegen laat blijken ten aanzien van het Brussels parket, want tot nu toe heb ik dat nog niet gehoord. Ik zal de minister van Justitie hierover in elk geval ondervragen. Dit is immers weeral eens een feit waarin het Brussels parket in de fout gaat, en weeral ten aanzien van de zone Zuid. Ik vraag mij af hoe men de mensen daar op termijn gaat blijven motiveren om daar te blijven werken, als men op die manier ongehinderd kan worden belaagd en zelfs aangemoedigd door het parket.

 

17.05  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik denk dat we de juridische opvolging inderdaad toch wel in het oog moeten blijven houden. Het is duidelijk dat het Brussels parket moeilijk functioneert binnen die aartsmoeilijke context. Het zal wel niet toevallig zijn dat we dat signaal opnieuw vanuit Brussel-Zuid krijgen, waar er blijkbaar op dit ogenblik toch een totaal gedestabiliseerde context heerst.

 

We zullen aan de minister van Justitie naar de stand van zaken vragen.

 

Ik denk dat ook voor de politiezorg, waar we volgens mij terecht in de richting van een brede maatschappelijke zorg evolueren, dergelijke wraakacties buiten de professionele sfeer absoluut moet worden vermeden. Dat moeten we bekijken. Ook de juridische opvolging zullen we nauwlettend in de gaten houden.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

18 Question de M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la formation des gardiens de la paix" (n° 6859)

18 Vraag van de heer Josy Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de opleiding van de gemeenschapswachten" (nr. 6859)

 

18.01  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, la loi du 15 mai 2007 relative à la création de la fonction de gardien de la paix et à la modification de l'article 119bis de la nouvelle loi communale a permis à de nombreuses communes d'engager des agents dans la fonction de gardien de la paix.

 

Pour que les gardiens de la paix puissent exercer leurs missions dans les meilleures conditions, il était absolument nécessaire d'organiser une formation de base, commune à tous les agents, en fonction des tâches qu'ils sont amenés à exercer. De même, une formation doit également être suivie pour l'exercice de constatations dans le cadre des sanctions administratives communales.

 

Lors des travaux parlementaires, il a été précisé que la formation des gardiens de la paix serait effectuée par les écoles de police reconnues ainsi que par les instituts de sécurité privés et que ces points seraient précisés dans un arrêté royal d'exécution. Dans la pratique, certaines communes ont engagé des gardiens de la paix mais aucune information ne leur a été communiquée concernant ces formations. On leur a même répondu qu'il était probable qu'aucune formation ne voit le jour.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous me confirmer cette situation?

 

Pensez-vous pouvoir concrétiser la mise en place de ces formations? Si des formations ont déjà eu lieu à certains endroits, pourriez-vous me donner le nombre d'agents de la paix qui les ont suivies?

 

Qu'en est-il de l'arrêté royal qui devait être pris en application de cette loi?

 

18.02  Patrick Dewael, ministre: Cher collègue, je puis vous rassurer sur le fait que l'arrêté royal déterminant les conditions de formation auxquelles doivent répondre les gardiens de la paix est toujours d'actualité. Comme vous le savez, le projet de loi portant des dispositions diverses est sur le point d'être voté en séance plénière. Cette loi modifiera la loi du 15 mai 2007 relative à la création du service des gardiens de la paix.

 

Ces modifications affectent notamment les modalités de formation de base de ces agents. Il était donc tout à fait naturel d'attendre la modification de la loi du 15 mai avant de publier l'arrêté d'exécution détaillant ces formations. Dans l'attente de la publication de cet arrêté et l'indication des instituts de formation, l'obligation de suivre une formation de base pour les gardiens de la paix est bien évidemment suspendue.

 

18.03  Josy Arens (cdH): Ces formations vont donc bien être mises en place et les écoles de police sont effectivement reconnues pour ces formations. J'en prends note.

 

Je remercie le ministre pour les précisions qu'il vient de me communiquer.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

19 Question de M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le potentiel projet de construction d'une centrale nucléaire de type EPR à Chooz" (n° 6866)

19 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het eventuele plan om een kerncentrale van het type EPR te bouwen in Chooz" (nr. 6866)

 

19.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, par courrier du 27 juin, différents élus du département des Ardennes, en France, et non des moindres, notamment le maire de Givet, ont fait savoir à leur premier ministre, M. François Fillon, qu'ils souhaitaient que leur département dépose dans les prochaines semaines un véritable dossier de candidature à l'accueil du deuxième site EPR français. Selon leurs vœux, cette centrale nucléaire de nouvelle génération serait installée sur le site de Chooz, en bord de Meuse et de notre frontière, Chooz étant pratiquement enclavé en Belgique.

 

À leur initiative, une réunion des élus concernés s'est tenue ce vendredi 4 juillet à Charleville-Mézières, le chef-lieu du département, pendant laquelle ils ont confirmé leur intérêt pour cette candidature. J'ajouterai que cette information figure sur le portail officiel du département. Leur initiative fait suite à un appel officiel de M. Fillon qui porte pour le gouvernement français le projet de construire une nouvelle centrale nucléaire de type EPR.

 

À nos yeux, monsieur le ministre, il est inconcevable que de telles initiatives se prennent sans concertation aucune avec les autorités et la population belges, pourtant directement concernées par un développement nucléaire aussi proche de nos frontières, dès lors que les vents dominants soufflent vers la Belgique, que la Meuse coule en Belgique – et je ne dois pas vous parler de l'incident de Tricastin sur le Rhône où la matière nucléaire a été transportée par le fleuve avec un grand risque de contamination. En outre, la zone de qualification de dix kilomètres s'étend essentiellement dans notre pays, zone dans laquelle on distribue des pastilles d'iode jusque Dinant.

 

Le dossier récent du démantèlement de la centrale de Chooz A sur lequel je vous avais interpellé a montré l'existence de lacunes importantes, d'un manque d'information mutuelle et de prise en compte des intérêts belges. Il est important à nos yeux de voir corriger cet état de faits.

 

Monsieur le ministre, des contacts ont-ils eu lieu avec des autorités françaises à propos de leur projet d'installer de nouvelles centrales de type EPR? Que pensez-vous de la volonté des mandataires des Ardennes françaises de faire installer une telle centrale sur le site de Chooz? Et surtout, pouvez-vous vous engager à prendre contact le plus rapidement possible avec les autorités françaises pour demander une concertation sur le sujet, une information complète des autorités et de la population belges concernées, notamment dans le cadre de l'enquête publique qui aura lieu le cas échéant dans ce dossier? Pouvez-vous demander un processus de codécision avec possibilité de veto sur le sujet?

 

19.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, la France envisage la construction d'une nouvelle centrale nucléaire pour l'implantation de laquelle la presse française a mentionné plusieurs sites. Chooz n'en faisait pas partie. Des élus de cette zone ont adressé une lettre au premier ministre français, M. Fillon, pour lui recommander chaudement une installation à Chooz.

 

En tant que ministre de l'Intérieur exerçant la tutelle sur l'Agence nucléaire, je peux vous rassurer, car je n'ai pas été contacté à ce sujet. L'Agence n'a pas non plus eu connaissance d'un plan d'installation d'une nouvelle centrale nucléaire à cet endroit.

 

Lors de la dernière réunion du groupe franco-belge qui a eu lieu ce 17 juin, cette possibilité n'a pas été évoquée. Sans prétention, je dois aussi signaler que l'Agence ne sera sans doute pas la première à être contactée s'il existait des plans de groupes industriels et financiers pour un projet aussi important.

 

Ensuite, comme ministre de l'Intérieur, je ne suis absolument pas compétent pour me prononcer sur le bien-fondé d'initiatives de parlementaires français ou de représentants locaux qui se mobilisent pour le développement socio-économique de leur région. La Belgique respecte la souveraineté de l'État français pour la création d'installations à l'origine de nuisances environnementales sur son territoire, dans la mesure où sont respectées toutes les procédures européennes de consultation qui sont prévues.

 

Enfin, vu les missions légales de l'Agence, il ne semble pas non plus que celle-ci ni son ministre de tutelle soient, en dehors du contexte strict de la sûreté, les instances les plus appropriées pour lancer une consultation transfrontalière sur l'opportunité d'une telle implantation.

 

Lors de la prochaine réunion du groupe franco-belge prévue en novembre 2008, les représentants belges insisteront auprès de leurs collègues français pour être informés à un stade aussi précoce que possible, si un projet concret à Chooz devait se confirmer.

 

19.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, vous dites que je devrais être rassuré du fait que vous n'avez pas reçu d'information officielle à ce propos lors de la précédente réunion de coordination. Cela ne me rassure évidemment pas! Que du contraire!

 

Je vous rejoins cependant lorsque vous dites que la Belgique et le ministre de l'Intérieur belge n'ont pas à remettre un avis sur les options de développement socio-économique d'un pays voisin. Ce n'est pas de cela qu'il s'agit mais bien d'un projet avec impact environnemental et de sécurité potentiel important dans une zone qui se situe davantage en Belgique qu'en France.

 

J'entends que la question sera portée à l'ordre du jour en novembre, lors de la prochaine réunion du comité de concertation ad hoc. Je vous demande de faire œuvre d'une démarche proactive et prudente à l'égard de vos équivalents français, en leur faisant part de ces échos relatifs à un projet qui n'est certainement pas très avancé et en leur rappelant notre préoccupation de sécurité et de consultation. En l'occurrence, il faut faire preuve de proactivité et tuer dans l'œuf une mauvaise hypothèse.

 

C'est dans les années 60 ou 70 qu'on se permettait d'implanter, à la frontière d'un autre pays, une industrie aussi dangereuse qu'une centrale nucléaire, surtout de type EPR qui est une technologie qui n'est pas tout à fait maîtrisée à ce stade! Monsieur le ministre, je vous demande fermement de faire preuve de proactivité dans ce dossier, de manière à rassurer le plus rapidement possible les populations concernées, notamment dans l'arrondissement de Dinant-Philippeville.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

20 Question de M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le manque d'effectifs belges au Centre de coopération policière et douanière de Tournai" (n° 6871)

20 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het tekort aan Belgisch personeel in het Centrum voor politie- en douanesamenwerking van Doornik" (nr. 6871)

 

20.01  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, depuis 2002, le Centre de coopération policière et douanière a été mis en place à Tournai. Aux dires des principaux intéressés, il fonctionne bien et constitue même une réussite de ce qu'on appelle la politique transfrontalière de l'Europe. Ce centre, s'il vise à mieux poursuivre les délinquants, est aussi une mine d'informations sur cette délinquance transfrontalière.

 

Néanmoins, un bémol par rapport à cette réussite est relevé par le commissaire De Winter: la carence en personnel. Sur le plan des effectifs, on retrouve un équilibre de 13 Belges, Flamands et francophones, et 24 Français. Je cite les propos du commissaire qui ont été relayés dans le "Nord Eclair" français du 27 juin dernier: "Le gros point noir, en revanche, réside dans "l'analyse", ce fameux recul qui était un des objectifs lors de sa création et qui ne peut être rempli faute d'effectifs suffisants. On brasse une quotité d'informations incroyable venant des deux pays. On aimerait davantage se servir de cette mine d'or pour faire des recoupements et dégager des conclusions sur les phénomènes transfrontaliers comme les cambriolages ou les vols de voiture. Les Français ont des soucis, car nous ne sommes pas aussi nombreux qu'eux au service "analyse". Du coup, il n'est pas possible d'avancer aussi vite qu'on pourrait, mais des effectifs supplémentaires pourraient arriver à la faveur d'un changement de direction." Patience donc! Mais j'ignore de quel changement de direction le commissaire De Winter parle.

 

Monsieur le ministre, êtes-vous informé d'une éventuelle carence en personnel? Dans l'affirmative, peut-on définir les causes de ce manque d'effectifs? Éventuellement, quels sont les remèdes qui permettraient d'y trouver une solution d'autant que ce service semble pour le reste extrêmement bien fonctionner?

 

20.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, dans le cadre de la relance de la collaboration dans la région frontalière franco-belge, une réunion a eu lieu le 23 juin 2008. Un comité stratégique réunissant les parties belges et françaises a convenu de la mise en place d'une nouvelle structure et d'une nouvelle méthode de travail qui vise, au départ de la détermination d'objectifs communs franco-belges, à mettre l'accent sur l'opérationnalité et la résolution des problèmes opérationnels tant sur le plan juridique que sur celui des procédures de travail.

 

La nouvelle structure est basée sur cinq groupes de travail chargés chacun de traiter une matière spécifique, dont un groupe chargé du positionnement du Centre de coopération policière et douanière (CCPD). Ces cinq groupes de travail doivent, à terme, présenter un rapport commun franco-belge reprenant leurs conclusions, c'est-à-dire les solutions envisagées et les propositions en suspens dont la résolution nécessite l'intervention des autorités. La question du manque d'effectifs sera soulevée et examinée dans le cadre des travaux de ce groupe de travail et sera intégrée dans le rapport final qui sera soumis aux autorités belges et françaises.

 

Lors de la création du CCPD de Tournai, une analyse des besoins avait été effectuée en fonction des missions conférées à ce centre. Cette analyse a abouti à une estimation pour la Belgique de seize personnes nécessaires afin de remplir ses missions. Le CCPD n'a jusqu'à présent pu obtenir qu'un personnel constitué de onze fonctionnaires.

 

L'allocation des ressources humaines au sein de la police fédérale repose sur un cadre dénommé "formation du personnel" qui attribue à chaque unité et service des moyens déterminés. Les propositions d'adaptation de cette formation du personnel, pour ce qui concerne le CCPD de Tournai, viennent d'être introduites. Elles retiennent un effectif de quelque dix-neuf membres belges au lieu des onze actuels, en incluant une cellule d'analyse de la criminalité.

 

Le commissaire général de la police fédérale devra, en première analyse, apprécier l'importance des effectifs à allouer à la lumière des autres besoins qui lui seront connus. Je réserve, à mon niveau, un intérêt particulier pour la problématique du CCPD de Tournai et de la collaboration policière au sein de sa région frontalière.

 

Quand je serai saisi du dossier de la formation du personnel de la police fédérale, je ne manquerai pas d'examiner avec attention son profil d'encadrement. Quant à la motivation du personnel du CCPD, elle est réelle; malgré le nombre réduit de ses membres, le CCPD met toujours tout en œuvre pour fournir un travail de qualité, alliant précision et rapidité.

 

20.03  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse mais aussi pour l'intérêt manifeste qu'il porte au CCPD de Tournai. J'ai bien entendu l'intention d'augmenter le volume du personnel. C'est rendre justice à un travail de terrain de qualité et qui nous satisfait. Une analyse en amont peut rendre beaucoup de services pour améliorer encore son travail.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

21 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de aanwezigheid van Belgische politieagenten in Parijs" (nr. 6900)

21 Question de M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la présence de policiers belges à Paris" (n° 6900)

 

21.01  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, blijkbaar patrouilleren op vraag van Frankrijk ook deze zomer Belgische agenten in Parijs. Dat zou gebeuren op basis van een overeenkomst die bepaalt dat wij in juli en augustus twee Belgische agenten ter beschikking stellen. Ik verneem dat ook Nederland, Duitsland en Spanje dergelijke bijstand verlenen.

 

Kan u wat meer uitleg geven over de zin van bedoelde overeenkomst? Wat is het doel van het initiatief?

 

Hoe wordt een en ander financieel uitgeklaard?

 

Is in een evaluatie van dat soort overeenkomsten voorzien?

 

21.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, het betreft een initiatief dat van het programma van het Franse voorzitterschap van de Europese Unie deel uitmaakt.

 

Het Franse voorzitterschap vertrekt van de vaststelling dat er zich bij het onthaal van inwoners van andere lidstaten tijdens het toeristische seizoen en ook bij de organisatie van grote evenementen moeilijkheden voordoen. Frankrijk stelt voor voornoemde moeilijkheden te ontwijken door voor de duur van het evenement of van het toeristische seizoen politieambtenaren van de verschillende betrokken nationaliteiten te detacheren naar de politiediensten van de gaststaat die de detachering verzoekt. De betrokken ambtenaren zullen in de Franse structuren worden geïntegreerd. Zij zullen hun nationaal uniform en hun dienstwapen dragen.

 

Bedoeld eerste experiment wordt op basis van het verdrag van Prüm georganiseerd.

 

De vraag werd rechtstreeks door de directeur-generaal van de Nationale Politie van Frankrijk aan de commissaris-generaal van de Belgische federale politie gericht. De Europese Unie steunt het initiatief. Aan België werd gevraagd om aan het project bij te dragen door twee politieambtenaren voor een periode van een maand, dus van 1 tot 31 juli 2008, te sturen. De betrokken ambtenaren worden ten laatste op 12 juli 2008 in Frankrijk verwacht.

 

Voor het ogenblik werden nog geen politieambtenaren aangeduid. Twee plaatsaanbiedingen zijn binnen de geïntegreerde politie verschenen.

 

Het doel is gedurende het toeristische seizoen of bij de organisatie van een groot evenement een kwaliteitsvolle ontvangst van de inwoners van andere lidstaten te verzekeren.

 

De transportkosten van het land van oorsprong naar de standplaats zijn ten laste van de zendstaat. De kosten voor het logement en de maaltijden zullen door Frankrijk worden gedragen. Ook de salarissen, ten slotte, blijven gedurende de volledige uitzendperiode ten laste van de zendstaat.

 

In het raam van de internationale samenwerking kunnen dergelijke projecten hun meerwaarde zeker aantonen, uiteraard op voorwaarde dat dergelijke initiatieven wederzijds kunnen.

 

De ervaring kan zeker de samenwerking tussen de politie van de twee landen bevorderen. Tot nu toe moest ik vaststellen dat Frankrijk tamelijk terughoudend was tegenover samenwerkingsoperaties met Belgische geüniformeerde en gewapende politiemensen op haar grondgebied. In dat opzicht kan het Franse initiatief een opstap zijn naar een betere samenwerking op dat vlak. Laat ons in dat opzicht niet vergeten dat België in 2010 het voorzitterschap van de Unie zal waarnemen.

 

21.03  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik leer daaruit dat het experiment, want dat is het, na verloop van een jaar zal worden geëvalueerd.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 6921 van mevrouw Galant wordt uitgesteld.

 

Vraag nr. 6936 van mevrouw Dierick wordt uitgesteld.

 

Vraag nr. 6941 van mevrouw Van Broeckhoven wordt uitgesteld.

 

Vraag nr. 6946 van de heer Van Grootenbrulle wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

22 Questions jointes de

- M. Maxime Prévot au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la situation du service régional d'incendie de Sambreville" (n° 6978)

- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la situation problématique au service régional d'incendie de Sambreville" (n° 7008)

22 Samengevoegde vragen van

- de heer Maxime Prévot aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de toestand van de gewestelijke brandweerdienst van Sambreville" (nr. 6978)

- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de problematische situatie bij de regionale brandweerdienst van Sambreville" (nr. 7008)

 

22.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, le service régional d'incendie de Sambreville couvre les communes de Sambreville, Jemeppe et Sombreffe. Comme tous les services d'incendie, il joue un rôle très important en matière de sécurité, particulièrement dans une région qui se caractérise non seulement par une forte densité de population, mais également par la présence d'industries importantes comme Saint-Gobain et Glaverbel, et induisant pour certaines d'entre elles comme l'usine Solvay des risques de type Seveso.

 

Or la situation y est particulièrement problématique suite à un sous-effectif en personnel et à des querelles intestines qui perdurent depuis des mois, tel que cela a été confirmé très récemment par les résultats d'un audit communiqué au conseil communal de Sambreville. La sécurité des familles concernées ne peut plus être garantie de façon optimale.

 

Je vous cite des extraits de cet audit. Les auditeurs notent entre autres que "faute d'un recadrage immédiat, il existe de fortes présomptions pour considérer que la sécurité optimale des citoyens secourus par le SRI de Sambreville risque de ne plus être garantie. Les raisons majeures sont un conflit ouvert altérant la disponibilité des effectifs, la rupture de la chaîne de commandement, une structure hiérarchique professionnelle inadaptée, des formations insuffisantes du personnel et des sabotages présumés du matériel d'intervention". Vous conviendrez qu'il s'agit d'une situation assez grave.

 

D'après les informations complémentaires que j'ai pu glaner, un seul officier gère ce SRI et doit donc assurer 24 heures sur 24. Le cadre théorique de 47 professionnels n'est composé dans les faits que de 26 hommes; c'est totalement insuffisant tel que l'aurait établi un rapport du ministère de l'Intérieur.

 

Monsieur le ministre, malgré le principe de l'autonomie communale, cette situation ne peut vous laisser indifférent en tant que ministre en charge des questions de sécurité dans notre pays.

 

Monsieur le ministre, êtes-vous informé de la situation problématique que vit le SRI de Sambreville? Quel regard portez-vous sur la situation qui y est vécue?

 

Un contact a-t-il été pris ou est-il programmé entre le ministère de l'Intérieur et les responsables communaux? Le cas échéant, sur quelles conclusions a-t-il débouché?

 

Que comptez-vous entreprendre pour remédier à la situation ou contribuer à sa remédiation?

 

L'envoi d'un commissaire spécial ou une mise sous tutelle provisoire sont-elles imaginables?

 

D'une façon générale, quelle est votre capacité d'intervention à l'égard de telles situations? Par exemple, êtes-vous en contact avec le gouverneur de la province de Namur sur le sujet?

 

22.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chers collègues, l'inspection des services d'incendie de la Direction générale de la sécurité civile est informée de l'existence de l'audit, mais elle ne dispose pas encore du rapport des auditeurs. Dès réception du rapport, celui-ci sera examiné par l'inspection en collaboration avec le service juridique de la même direction générale. Les contacts nécessaires seront pris avec les autorités communales et les services du gouverneur de la province afin de mettre au point un plan d'action.

 

Si des actes de sabotage sont avérés, j'inviterai les autorités communales à déposer plainte, avec constitution de partie civile, entre les mains du juge d'instruction et à prendre – le cas échéant – les mesures temporaires d'écartement du service qui s'imposent. À l'issue de la procédure pénale, les autorités communales pourront engager une procédure disciplinaire. L'auteur d'un acte de sabotage s'expose aux sanctions disciplinaires prévues dans le statut qui lui est applicable. La sanction disciplinaire la plus élevée est la révocation pour un membre professionnel du service d'incendie et le licenciement pour un membre volontaire.

 

C'est au bourgmestre qu'il appartient en premier lieu de garantir la sécurité sur le territoire de sa commune en application conjointe des articles 133 et 135 de la nouvelle loi communale. Au niveau de la province, c'est au gouverneur qu'il incombe, en application conjointe des articles 124 et 128 de la loi provinciale, de veiller à la sécurité sur le territoire de sa province. Enfin, en exécution des dispositions de l'article 11 de la loi du 31 décembre 1963 sur la protection civile, le gouverneur de la province peut, lorsqu'une commune reste en défaut de satisfaire à ses obligations en la matière, arrêter d'office les mesures nécessaires et charger un commissaire spécial de se rendre sur les lieux afin de faire procéder à leur exécution.

 

De façon générale, l'inspection des services d'incendie ne peut que formuler des recommandations mais ne jouit d'aucun pouvoir d'injonction à l'égard des autorités communales.

 

En bref, un rapport d'inspection est transmis au bourgmestre, au gouverneur et au commandant du service d'incendie. C'est ainsi que la procédure se déroule.

 

22.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces précisions.

 

Je m'étonne que cet audit dont les meilleurs morceaux ont été dévoilés à la presse ne soit pas encore parvenu à votre service d'inspection du ministère de l'Intérieur. Cela me semble être pourtant la suite logique.

 

Je vous encourage à prendre contact avec les communes concernées pour qu'elles vous le transmettent.

 

Vous avez mis en évidence la responsabilité de l'autorité communale et notamment du bourgmestre de Sambreville dans ce dossier. C'est ce que j'ai retenu.

 

J'ai par ailleurs identifié un manque d'investissement dans ce service d'incendie et ce dans le contexte de la réforme des services d'incendie et des promesses fédérales d'un réinvestissement et d'un financement de ces services qui se font toujours attendre.

 

J'ai également noté la responsabilité du gouverneur de la province et la possibilité d'envoyer sur place un commissaire spécial. J'espère qu'on ne devra pas en arriver là.

 

Néanmoins, dans une région présentant des risques industriels importants, je ne sais pas si on peut attendre un accident pour agir. Je ne sais pas si vous devez attendre ce fameux rapport d'audit pour réagir et conseiller les communes. Vous avez en effet rappelé que vous n'aviez pas autorité d'action mais vous pouvez leur donner un signal clair et leur dire qu'on ne peut pas laisser une situation pourrir de telle façon. J'espère qu'il ne se passera rien de dommageable à quoi les services régionaux d'incendie concernés ne pourraient répondre faute d'investissements ou de recadrage nécessaire.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

23 Question de M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le paiement de certaines indemnités" (n° 6999)

23 Vraag van de heer Josy Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de betaling van bepaalde vergoedingen" (nr. 6999)

 

23.01  Josy Arens (cdH): Monsieur le ministre, à l'heure où le personnel policier fait état d'une série de revendications financières, alors que la marge budgétaire pour y répondre semble des plus étroites, je suis déconcerté par les indemnités que perçoivent certains officiers. Celles-ci entraînent bien sûr une augmentation de salaire non négligeable.

 

Par exemple, la zone de Bruxelles-Ouest a récemment adapté la liste du personnel contactable et rappelable en y ajoutant un officier par division, cette zone comptant cinq divisions. Ceux-ci seront indemnisés en semaine entre 18.00 et 08.00 heures le lendemain matin, ainsi que les week-ends vingt-quatre heures sur vingt-quatre.

 

Or, un officier de semaine OPJ-OPA à même de remplir toutes les tâches de la fonction de police prévue légalement est également repris sur cette liste comme contactable et rappelable. Monsieur le ministre, cette adaptation reflète-t-elle un besoin opérationnel réel? Le cas échéant, entreprenez-vous des démarches nécessaires en vue de faire modifier cette situation?

 

23.02  Patrick Dewael, ministre: Cher collègue, je voudrais tout d'abord préciser que l'octroi d'indemnités et d'allocations est soumis à des conditions reprises dans les dispositions statutaires. Il n'est donc pas possible de déroger à ces principes. Les principes de "contactable" et "rappelable" ont été explicités dans une note de service du 26 avril 2007 de la police fédérale, relative à l'organisation du temps de travail.

 

Une liste exhaustive et restreinte des fonctionnalités qui entrent en considération pour la mise en situation de "contactable" et "rappelable" a été déterminée. Toutefois, il est prévu qu'en cas de besoin d'une opération ponctuelle et temporaire, d'autres membres du personnel peuvent, à titre strictement provisoire, être désignés comme tels par l'autorité responsable.

 

Dans ce cas, la zone de police de Bruxelles-Ouest est l'autorité responsable. C'est ainsi que, par décision du collège de police du 26 mars 2008, les directeurs des cinq divisions ont effectivement été désignés "contactables" et "rappelables". Dans cette zone, chaque division correspond à un territoire communal. Ces divisions sont dirigées par un directeur ayant le grade soit de commissaire divisionnaire, soit de commissaire de police. Ce dernier est la personne de référence pour l'administration communale. Il peut répondre à toute question de police administrative.

 

Dans une zone pluricommunale, il est impossible de confier ce genre de tâche à un officier de semaine qui est chargé de la coordination des missions judiciaires et opérationnelles et qui n'est pas nécessairement familiarisé avec les spécificités communales.

 

23.03  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, je rappelle que j'attends beaucoup de l'évaluation de la réforme des polices prévue pour cet automne. J'espère que nous l'aurons et que nous pourrons discuter des différents problèmes à cette occasion!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 17.27 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.27 uur.