Commissie voor de Justitie

Commission de la Justice

 

van

 

woensdag 1 oktober 2008

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 1 octobre 2008

 

Après-midi

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.09 uur en voorgezeten door mevrouw Mia De Schamphelaere.

La séance est ouverte à 14.09 heures et présidée par Mme Mia De Schamphelaere.

 

01 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de stijging van het aantal ontvoeringen van kinderen door hun ouders" (nr. 7245)

01 Question de M. Bert Schoofs au secrétaire d'État au Budget, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État à la Politique des familles, adjoint à la ministre de l'Emploi, et en ce qui concerne les aspects du droit des personnes et de la famille, adjoint au ministre de la Justice, sur "l'augmentation du nombre de rapts parentaux" (n° 7245)

 

01.01  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, enige tijd geleden heb ik u een schriftelijke vraag gesteld. U hebt die zeer omstandig beantwoord, waarvoor mijn dank. Wat nu volgt is in feite een spin-off daarvan. In de Franstalige pers – en ik denk ook op de Franstalige televisie – is er immers wat te doen geweest rond uw antwoord op mijn vraag.

 

Ik denk dat er nog een bepaalde verduidelijking nodig is. U hebt immers zelf gesteld dat op tien jaar tijd het aantal ontvoeringen van kinderen door een van de ouders meer dan verdubbeld zou zijn. Ik denk dat mijn vragen ook de uwe zijn. Hoe zou het komen dat die stijging heeft plaatsgevonden? En is er werkelijk een stijging? Misschien bestaat er immers wat onduidelijkheid over de cijfers.

 

Ik weet niet of u de mail hebt gekregen van een dame uit het Franstalig landsgedeelte die ik ook heb gekregen. Het was zeer interessant dat te vernemen. Ik heb de bron uiteraard niet kunnen verifiëren, maar het bleek toch iemand te zijn met enige kennis van zaken.

 

Uit uw antwoord bleek ook dat er een kluwen is van bronnen en wetgeving waarin wij moeten zoeken en dat er nog andere bronnen van informatie zijn met betrekking tot de cijfers over ouderontvoeringen.

 

Mijnheer de staatssecretaris, ik laat in deze vraag de schending van het omgangsrecht in het binnenland volledig buiten beschouwing. Dat is het voorwerp van andere vragen en kwesties.

 

Hebt u zich al geïnformeerd bij andere overheidsdiensten of organisaties, bijvoorbeeld de federale politie of Child Focus, met betrekking tot de mogelijke onduidelijkheid rond de cijfers en de vaststelling van de eventuele oorzaken van de stijging ervan? Verzamelen die eventueel tezelfdertijd gegevens over dossiers inzake het meenemen zonder toestemming, het ontvoeren van kinderen door ouders naar het buitenland, waarvan de Federale Overheidsdienst Justitie misschien niet op de hoogte is of zou zijn?

 

Volgens het bericht van de dame in kwestie, waarvan ik al sprak, zou de federale politie gegevens hebben. Indien men die allemaal samentelde, zou men tot het viervoudige komen van wat er u bekend is.

 

Ik vat samen. Geven die cijfers van de FOD Justitie in deze problematiek al dan niet een volledig beeld volgens u? Als dat niet het geval is, welke overheidsdienst zou dan volgens u de meest geschikte zijn om ter zake een volledig beeld te schetsen? Bestaat er een specifieke cel binnen de FOD Justitie die zich daarmee bezighoudt? Zo ja, hoeveel personen zijn in die cel ingeschakeld om dergelijke dossiers aan te pakken?

 

01.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de volksvertegenwoordiger, vooreerst wens ik op te merken dat deze problematiek mij na aan het hart ligt. Ik heb dan ook op de informele Europese top van 10 september de problematiek van internationale kinderontvoeringen op tafel gelegd. Ik heb gevraagd te starten met een discussie over de uitwisseling tussen de lidstaten over de praktische aanpak, de verdere ontwikkeling van de internationale bemiddeling en de rol van de bemiddelaar van het Europees Parlement bij grensoverschrijdende ontvoering van kinderen door ouders. Bovendien heb ik het initiatief genomen om op het gezinsportaal degezinnen.be meer informatie te verstrekken rond de internationale kinderontvoering.

 

Vanuit sociologisch standpunt dient men op te merken dat het aantal internationale huwelijken toeneemt, gelet op de mondialisering, het vrij verkeer van personen in Europa en de verhoging van het aantal reizen naar het buitenland. Door de toenemende mobiliteit van personen neemt ook het aantal gemengde koppels in België toe natuurlijk. Dit brengt een veranderde mentaliteit met zich mee en een evolutie in de samenleving, met ook kinderontvoeringen door ouders naar het buitenland.

 

Op het gebied van de statistieken die de lading ontvoeringen van kinderen door hun ouders dekken, moet een onderscheid worden gemaakt. Vooreerst heeft men de ontvoeringen geregistreerd op het grondgebied van België en de ontvoeringen waarbij kinderen door een ouder worden overgebracht naar het buitenland of vice versa. Voor de binnenlandse ontvoeringen kunnen de politiediensten worden gevat, zijn de dossiers gekend bij de gerechtelijke autoriteiten en kan aangifte worden gedaan bij Child Focus.

 

Voor de buitenlandse ontvoeringen bestaan er dossiers, gebaseerd op ontvoeringen naar landen waarmee België is gebonden door een verdrag, de zogenaamde Brussel II bis-verordening van de Europese Unie of een bilateraal administratief akkoord, waarvoor de FOD Justitie bevoegd is. Voor de zogenaamde niet-conventionele dossiers is de FOD Buitenlandse Zaken bevoegd.

 

Wanneer het gaat om een interne of internationale kinderontvoering wordt het dossier behandeld, hetzij door de gerechtelijke autoriteiten, hetzij door de dienst Internationale Rechtshulp Burgerlijke Zaken van de FOD Justitie, hetzij door de dienst Internationale Gerechtelijke Samenwerking van de FOD Buitenlandse Zaken. De betrokken ouders kunnen zich ook altijd tot Child Focus richten. Child Focus is niet exclusief. Ik kan u verzekeren dat het fenomeen ontvoeringen steeds meer aandacht krijgt van de betrokken instanties.

 

Tevens wil ik ook de aandacht van het parlementslid richten op het protocol inzake de regeling van de samenwerking tussen Child Focus, de gerechtelijke instanties, de FOD Justitie en de FOD Binnenlandse Zaken op het gebied van internationale kinderontvoering en grensoverschrijdende omgangsrecht, getekend op 26 april 2007. In het raam van deze samenwerking zal eerstdaags een werkgroep Statistiek worden opgericht. De bedoeling is een samenwerking tot stand te brengen op het gebied van de analyse van het verschijnsel van internationale kinderontvoeringen, gemeenschappelijke criteria vast te leggen en het bekendmaken van de statistieken te coördineren.

 

01.03  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, de verklaring dat de internationalisering hier voor een groot deel debet aan is, zal grotendeels juist zijn. Ik denk dat dit een juiste analyse is.

 

De staatssecretaris zegt dat deze problematiek hem na aan het hart ligt. Wij nemen daarvan akte. Wij geloven dat. De aanzet wordt blijkbaar gegeven door de oprichting van een werkgroep Statistiek. Dat is een aanzet. Ik erken dat dit geen onbelangrijk gegeven is. Ik denk echter dat wij in de toekomst toch zullen moeten streven naar de oprichting van een specifieke cel Ouderontvoeringen die een koepel dan wel een coördinatieorgaan is tussen de verschillende diensten. Ik pleit daarvoor. Ik hoop dat u dit niet vrijblijvend zult meenemen naar de overlegrondes die over deze materie zullen plaatsvinden, onder andere in de aanloop naar de oprichting van de werkgroep Statistiek.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Katrien Schryvers aan de staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie over "het tijdstip van ontbinding van het huwelijk na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting op gezamenlijk verzoek (art. 229, §2, B.W.)" (nr. 7343)

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie over "het tijdstip waarop een vonnis tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting op gezamenlijk verzoek (art. 229, §2 B.W.) in kracht van gewijsde treedt" (nr. 7511)

02 Questions jointes de

- Mme Katrien Schryvers au secrétaire d'État au Budget, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État à la Politique des familles, adjoint à la ministre de l'Emploi, et en ce qui concerne les aspects du droit des personnes et de la famille, adjoint au ministre de la Justice sur "la date de dissolution du mariage après un divorce pour désunion irrémédiable sur demande conjointe (art. 229, §2, du Code civil)" (n° 7343)

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au secrétaire d'État au Budget, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État à la Politique des familles, adjoint à la ministre de l'Emploi, et en ce qui concerne les aspects du droit des personnes et de la famille, adjoint au ministre de la Justice sur "la date à laquelle un jugement de divorce pour désunion irrémédiable sur demande conjointe (art. 229, §2, du Code civil) est coulée en force de chose jugée" (n° 7511)

 

02.01  Katrien Schryvers (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik heb inderdaad een vraag met betrekking tot het tijdstip van ontbinding van het huwelijk, na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting op gezamenlijk verzoek.

 

De invoering van de echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting op gezamenlijk verzoek – artikel 229, §2, van het Burgerlijk Wetboek – doet in de praktijk een nieuw probleem rijzen aangaande het tijdstip waarop het huwelijk wordt ontbonden.

 

Ik geef een voorbeeld. Een echtscheiding op grond van artikel 229, §2, werd uitgesproken op 15 mei 2008. Een van de ex-echtgenoten overleed op 21 mei 2008. Het vonnis werd niet betekend noch overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij de afwikkeling van de nalatenschap rijst de vraag of het huwelijk werd ontbonden door echtscheiding of door overlijden.

 

In de praktijk bestaan daarover uiteenlopende opvattingen. Het antwoord op de vraag heeft nochtans belangrijke gevolgen op erfrechtelijk vlak.

 

Volgens een eerste strekking zou het vonnis moeten worden betekend om in kracht van gewijsde te kunnen treden zodat de ex-echtgenoot in voorliggende situatie wel nog wettelijke en zelfs reservatiaire erfrechten kan laten gelden op de nalatenschap van de vooroverleden ex-echtgenoot. Het huwelijk werd dan immers ontbonden door overlijden.

 

Een tweede strekking daarentegen is van oordeel dat het vonnis dat de echtscheiding uitspreekt op grond van artikel 229, §2, een akkoordvonnis is waartegen, overeenkomstig artikel 1043, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, geen voorziening mogelijk is. Daaruit zou kunnen worden afgeleid dat het vonnis niet moet worden betekend en in kracht van gewijsde treedt op de dag van de uitspraak.

 

In de besproken situatie werd het huwelijk bijgevolg door echtscheiding ontbonden en kan de langstlevende echtgenoot derhalve geen erfrechten meer laten gelden tegenover de nalatenschap van de vooroverleden ex-echtgenoot.

 

Deze onduidelijkheid heeft tot gevolg dat griffies partijen aanraden dat een van beide voormalige echtgenoten het vonnis toch maar aan de andere laat betekenen om een beroepstermijn te laten aanvangen en zo het vonnis in kracht van gewijsde te laten gaan.

 

Bij de griffies luidt het dat de wet geen uitzondering toelaat op de regel, zoals bij echtscheiding door onderlinge toestemming. Deze oplossing is echter weinig pragmatisch te noemen en zeker ook administratief omslachtig en veroorzaakt vanzelfsprekend ook nodeloze kosten van betekening. Er kan immers geen hoger beroep worden aangetekend tegen een dergelijk vonnis.

 

Ik heb daarover de volgende vragen, mijnheer de staatssecretaris.

 

Moet het vonnis dat werd uitgesproken op grond van artikel 229, §2, worden betekend om het in kracht van gewijsde te laten treden?

 

Zijn u verschillen in toepassing bekend – de periode is natuurlijk nog kort – in de verschillende gerechtelijke arrondissementen?

 

Wat is uw mening omtrent het tijdstip waarop het echtscheidingsvonnis in kracht van gewijsde gaat ingeval de echtscheiding werd uitgesproken op grond van artikel 229, §2, van het Burgerlijk Wetboek?

 

Is een wetgevend initiatief nodig? Zo ja, zult u dat dan nemen?

 

02.02  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, ik denk dat wij dezelfde studiedag hebben gevolgd. Ik zal dus niet in herhaling vallen, mijnheer de minister. Het probleem werd geschetst door mijn collega. Mijn vragen zijn dezelfde.

 

Wanneer treedt volgens u een vonnis op basis van artikel 229, §2, van het Burgerlijk Wetboek in kracht van gewijsde? Is de betekening een vereiste? Bent u van plan om, eventueel via een reparatiewet, voor eenduidigheid in de praktijk te zorgen?

 

De volgende vraag is nog niet gesteld door mijn collega. Biedt de overname van de bepalingen van de artikelen 1299 en volgende – de bepalingen in het kader van de EOT – met aanpassing van de termijn van drie maanden naar een maand eventueel een uitkomst voor deze problematiek?

 

02.03 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw de voorzitter, ik heb kennis van de uiteenlopende praktijken van de griffiers en van de uiteenlopende opvattingen in de rechtsleer over de vraag wanneer een vonnis op grond van onherstelbare ontwrichting gewezen overeenkomstig artikel 229, §2, van het Burgerlijk Wetboek, in kracht van gewijsde treedt.

 

De interpretatie van wettelijke bepalingen komt ingevolge de Grondwet uitsluitend toe aan de rechterlijke macht. Gelet op het principe van de scheiding der machten wens ik mij niet uit te spreken over het concrete geval dat als voorbeeld werd aangehaald in de vraag van mevrouw Schryvers.

 

Algemeen gezien kan het vonnis artikel 229, §2, van het Burgerlijk Wetboek volgens mij echter niet worden beschouwd als een akkoordvonnis. Artikel 1043 van het Gerechtelijk Wetboek verleent de procespartijen het recht om in een vonnis akte te laten nemen van een akkoord dat zij in de loop van het geding hebben gesloten. Het betreft dus een overeenkomst die, wat de vorm betreft, in een vonnis wordt gegoten.

 

Met de overeenkomst stellen de partijen een einde aan een geschil dat regelmatig bij de rechter werd aanhangig gemaakt. De overeenkomst moet voor de rechter worden bereikt en mag in geen geval reeds bestaan op het ogenblik van de inleiding van het geding. De rechter is verplicht dit na te gaan. De partijen moeten de rechter uitdrukkelijk hebben verzocht in de vorm van een vonnis de bewoordingen over te nemen van de tussen hen gesloten overeenkomst. Het vonnis, op basis van artikel 229, §2, van het Burgerlijk Wetboek, is geen akkoordvonnis omdat hier geen sprake is van een geschil, maar van een gezamenlijke aanvraag tot echtscheiding.

 

Beide partijen hebben reeds, vooraleer naar de rechter te stappen, een akkoord bereikt om uit de echt te scheiden. Er wordt dus geen geschil voor de rechtbank aanhangig gemaakt. De echtscheiding zal door de rechter in een vonnis worden uitgesproken zodra is bewezen dat de voorwaarden hiertoe zijn vervuld. Dit is het geval ingevolge artikel 229, §2, wanneer de aanvraag tot echtscheiding gezamenlijk door beide echtgenoten wordt gedaan na meer dan zes maanden feitelijk gescheiden te zijn of wanneer de gezamenlijke aanvraag tot tweemaal toe werd gedaan overeenkomstig artikel 1255, §1, van het Gerechtelijk Wetboek indien de partijen niet langer dan zes maanden feitelijk gescheiden zijn.

 

Aangezien ik van oordeel ben dat het vonnis op grond van artikel 229, §2, geen akkoordvonnis is, zijn de gewone regels van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing. Het vonnis moet dus worden betekend en zal overeenkomstig artikel 528 van het Gerechtelijk Wetboek pas in kracht van gewijsde treden op het ogenblik waarop er geen hoger beroep meer mogelijk is. Een fragmentaire wijziging van de nieuwe echtscheidingswet lijkt me niet aangewezen. Er zijn prejudiciële vragen en beroepsprocedures tot vernietiging aanhangig bij het Grondwettelijk Hof, waarvan ik de uitkomst verkies af te wachten.

 

02.04  Katrien Schryvers (CD&V - N-VA): Ik dank de minister voor zijn antwoord.

 

02.05  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Ook ik dank de minister. Ik heb geen repliek.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie over "de communicatiemoeilijkheden in verband met de wet van 18 juli 2006" (nr. 7529)

03 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au secrétaire d'État au Budget, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État à la Politique des familles, adjoint à la ministre de l'Emploi, et en ce qui concerne les aspects du droit des personnes et de la famille, adjoint au ministre de la Justice sur "les problèmes de communication liés à la loi du 18 juillet 2006" (n° 7529)

 

03.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, voor de wet van 18 juli 2006 bepaalde het Burgerlijk Wetboek niets over het verblijf van het kind waarvan de ouders niet langer samenleven. Vanuit de vaststelling dat er in de rechtspraak een groot spanningsveld was tussen de traditionele verblijfsregelingen waarbij de moeder zorgt voor de kinderen en er een beperkt contact is voor de vader enerzijds en de gelijkwaardige verblijfsregeling anderzijds, werd tijdens de vorige legislatuur werk gemaakt van de wijziging van het Burgerlijk Wetboek op het vlak van huisvesting en verblijf, versoepeling van de procedureregels voor de jeugdrechtbank en maatregelen voor gedwongen tenuitvoerlegging van beslissingen inzake verblijf. Sindsdien staan er in de wet twee verblijfsregelingen ingeschreven, meer bepaald de gelijkmatig en de ongelijkmatig verdeelde huisvesting. Dat dient door de rechter geval per geval te worden getoetst, waarbij hij rekening houdt met de concrete omstandigheden van de zaak en het belang van het kind en de ouders.

 

Op het terrein geeft de wet van 18 juli 2006 aanleiding tot een zeer verschillend en soms verwarrend woordgebruik. Aan Nederlandstalige zijde gaat het dan vooral om de bewoordingen gelijkmatig en gelijk verdeelde huisvesting en gelijkmatig of gelijk verdeeld verblijf, verblijfsco-ouderschap. Als u er de beslissingen en overeenkomsten op naleest, vindt u een hele waaier aan woordgebruik terug, dat eigenlijk hetzelfde betekent, wat voor juristen al verwarrend is, laat staan voor de gewone burger.

 

Mijnheer de minister, dringt een eenduidige terminologie zich niet op?

 

Ten tweede, de voorbije twee jaar, dus sinds de wetswijziging, zijn er heel wat meer gelijkmatig verdeelde verblijven die worden onderhandeld en in een overeenkomst staan of worden gevonnist. Bij die verblijfsregelingen steekt meer en meer het probleem de kop op dat er tussen de ouders amper of niet wordt gecommuniceerd. Is een vlotte communicatie volgens u een voorwaarde om tot gelijkmatig verdeelde huisvesting te kunnen komen?

 

Ten derde, eind mei hebben we in onze commissie al over het thema van gedachten gewisseld. Er werd toen vooral verwezen naar de oprichting van de familierechtbank, die volgens u de vandaag bestaande versnippering van bevoegdheden inzake gezinsconflicten moet wegwerken.

 

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de oprichting van de familierechtbank? Welke maatregelen plant u op korte termijn om een grotere eenvormigheid in de toepassing van de wet te verwezenlijken?

 

03.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw Lahaye, in de wet van 18 juli 2006, die u mee hebt goedgekeurd, wordt de term huisvesting van het kind gehanteerd als het equivalent voor het Franse begrip ‘hébergement’. Die terminologie wordt gebruikt in het opschrift van de wet, alsook in het eerste, tweede en derde lid van artikel 374, §2, van het Burgerlijk Wetboek en in het eerste en vierde lid van het nieuwe artikel 387ter, §1, van het Burgerlijk Wetboek.

 

Op andere plaatsen in de wet wordt dan weer de term verblijf aangewend. In de Nederlandstalige rechtsleer en door de overgrote meerderheid van de Nederlandstalige magistraten en advocaten wordt niet de term huisvesting, maar verblijf gebruikt. ‘Hébergement’ kan immers zowel huisvesting als verblijf betekenen. Terwijl huisvesting betrekking heeft op het onderdak bieden aan een persoon, heeft de wet van 18 juli 2006 betrekking op het verblijf van het kind van gescheiden ouders. Het verdient dan ook aanbeveling om in de rechtspraktijk voorts systematisch de correcte Nederlandse term verblijf aan te wenden.

 

Op uw tweede vraag, artikel 374, §2, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat, in geval de ouders niet samenleven en het geschil bij de rechtbank aanhangig wordt gemaakt, het akkoord over de huisvesting van de kinderen door de rechtbank wordt gehomologeerd, tenzij het akkoord kennelijk strijdig is met het belang van het kind. Bij gebrek aan akkoord, ingeval gezamenlijk ouderlijk gezag, onderzoekt de rechtbank, op vraag van minstens een van de ouders, bij voorrang de mogelijkheid om de huisvesting van het kind op een gelijkmatige manier tussen de ouders vast te leggen. Indien de rechtbank echter van oordeel is dat de gelijkmatig verdeelde huisvesting niet de meest passende oplossing is, kan zij evenwel beslissen om een ongelijk verdeeld verblijf vast te leggen. De rechtbank oordeelt in ieder geval bij een met bijzondere reden omkleed vonnis en rekening houdend met de concrete omstandigheden van de zaak en het belang van de kinderen en de ouders.

 

Volgens de parlementaire voorbereiding heeft de rechter een ruime beoordelingsbevoegdheid.

 

Er wordt geen lijst opgenomen van contra-indicaties, zodat de rechter, onverminderd de motiveringsplicht, vrij is die te bepalen. De rechter kan van het model van het gelijkmatig verdeeld verblijf afwijken bij een bijzondere omstandigheid, indien hij vaststelt dat de partijen zich in een zodanige conflictsituatie bevinden dat er tussen hen geen enkele dialoog denkbaar is.

 

Wat uw derde vraag betreft, over de oprichting van een familierechtbank, ik heb, samen met het kabinet van mijn collega Vandeurzen, een eerste ronde van ontmoetingen met diverse actoren op touw gezet. Ten gevolge van een ontmoeting met de Hoge Raad voor de Justitie, het Hof van Cassatie en het College van procureurs-generaal werd beslist een werkgroep op te starten om de oprichting concreet vorm te geven. Dat is een grote ingreep. U zult dan ook begrijpen dat dat proces de nodige tijd vergt. U weet echter dat het mijn ambitie is om het project tot een goed einde te brengen.

 

03.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Ik dank u voor uw antwoord. Is de werkgroep al opgestart of is er een intentie om hem op te starten?

 

03.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: De werkgroep is nog niet samengekomen, maar is wel opgericht. Ik ken de datum van de eerste vergadering niet uit het hoofd. Het is hoe dan ook binnenkort.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La présidente: Je vais donner la parole à Mme Gerkens. M. Landuyt n'est pas encore présent. J'attire toutefois l'attention des membres sur l'article 122 du Règlement: normalement, les membres ne peuvent pas introduire de questions sur des propositions de loi déjà déposées.

 

04 Questions jointes de

- Mme Muriel Gerkens au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "les modifications éventuelles de la législation relative aux statuts d'incapacité en vue d'instaurer un statut global (1356/001)" (n° 7460)

- Mme Muriel Gerkens à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "les modifications éventuelles de la législation relative aux statuts d'incapacité en vue d'instaurer un statut global (1356/001)" (n° 7461)

- M. Renaat Landuyt au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "la proposition de loi modifiant la législation relative aux statuts d'incapacité en vue d'instaurer un statut global" (n° 7556)

04 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Muriel Gerkens aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de eventuele wijziging van de wetgeving inzake de onbekwaamheidsstatuten wat de invoering van een globaal statuut betreft (1356/001)" (nr. 7460)

- mevrouw Muriel Gerkens aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de eventuele wijziging van de wetgeving inzake de onbekwaamheidsstatuten wat de invoering van een globaal statuut betreft (1356/001)" (nr. 7461)

- de heer Renaat Landuyt aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "het wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving inzake de onbekwaamheidsstatuten wat de invoering van een globaal statuut betreft" (nr. 7556)

 

04.01  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Merci, madame la présidente. Certes, la raison de ma question est quelque peu particulière. Je me suis néanmoins dit que j'allais la poser, car je me rends compte que les nombreuses associations qui représentent ou qui travaillent avec les personnes présentant un handicap d'ordre psychique, etc., ne savent pas faire la différence entre une proposition et un projet de loi. Dès lors, elles nous interpellent comme si nous devions nous positionner par rapport à ce dernier.

 

En l'occurrence, il s'agit d'une proposition de loi et non d'un projet. Toutefois, il me semblait intéressant de pouvoir vous interroger.

 

En effet, dans la proposition de loi qui est discutée, il s'agit de modifier la législation relative au statut d'incapacité pour introduire un statut global d'incapacité. Ce que les associations ont envie de nous dire, indépendamment de l'existence d'un projet ou d'une proposition de loi, c'est qu'il faut veiller à préserver le droit des personnes, à considérer ces personnes dans une situation d'incapacité pour toute une série de raisons avant tout comme des personnes capables. Elles ajoutent qu'il est important de distinguer la protection des biens et la protection de la personne et qu'on a accompli des progrès en adoptant une modification de l'administration provisoire des biens. Pour elles, ce qui est sur la table ressemble davantage à un projet de tutelle. Il est important pour elles de voir le système amélioré sur la base de l'administration provisoire des biens.

 

Mes questions ne portent pas sur un commentaire de la proposition de loi. Des parlementaires de la majorité ont déposé cette proposition. Cela veut-il dire qu'il existe un projet ou une discussion au sein du gouvernement à ce sujet? Cela reste-t-il au contraire dans le champ parlementaire? Si quelque chose se discute avec la volonté du gouvernement d'agir en la matière, quel est le timing de ces discussions?

 

Sur le principe mis en évidence par les associations, il me paraît important de connaître votre avis en raison de vos compétences dans le respect des droits des personnes et des familles. Est-il important pour vous de distinguer le régime de protection des mineurs de celui des majeurs, de considérer la personne concernée comme capable avant de pallier ses incapacités selon leur importance? En cas de modification ou d'amélioration par le modèle de l'administration provisoire des biens plutôt que celui de la tutelle, est-il important à vos yeux de distinguer la protection des biens et celle des personnes et de préserver le mécanisme de la personne de confiance indispensable à un accompagnement dans ses démarches auprès des différents interlocuteurs?

 

J'ai répondu aux associations, je leur ai expliqué qu'il s'agissait d'une proposition de loi des parlementaires de la majorité mais elles ne semblent pas faire la différence avec un projet de loi, ce que les journalistes ne font pas toujours non plus.

 

04.02  Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Madame Gerkens, si je voulais me montrer aussi à cheval sur la procédure que votre chef de groupe, je pourrais arguer que je ne suis pas obligé de répondre à cette question en vertu de l'article 122 du Règlement. Je vais pourtant y répondre.

 

Vous relevez à juste titre que cette modification du statut d'incapacité en vue d'instaurer un statut global est une initiative parlementaire de l'ensemble des partis de la majorité, d'après les signatures que j'ai pu lire sur cette proposition de loi. Le gouvernement n'a donc pas été saisi ou consulté; c'est la séparation des pouvoirs que je respecte et que j'encourage même, comme je l'ai dit dans ma note de politique générale. Je me réjouis que des thèmes comme celui-là fassent l'objet de débats, de propositions, d'idées.

 

Je tiens à signaler que l'accord gouvernemental précise que le gouvernement appuiera une modernisation approfondie du droit de la famille et invite la majorité parlementaire à prendre ou à soutenir des initiatives législatives, notamment sur la question importante de la protection juridique des personnes vulnérables ou handicapées mentales. Comme je l'ai indiqué dans ma note de politique générale, il est nécessaire d'évaluer les mesures de protection juridique des personnes réputées incapables, d'harmoniser les procédures, et d'élaborer, en accord notamment avec les principes de la Convention des Nations unies, un système cohérent de protection juridique de la personne vulnérable.

 

En effet, les règles qui gouvernent les différents statuts d'incapacité sont très disparates. En outre, certaines procédures telles que l'interdiction judiciaire ou la désignation d'un conseil judiciaire sont tombées en totale désuétude alors que la procédure de désignation d'administrateurs provisoires s'est fortement développée, bien qu'elle se limite à la protection des biens de la personne mise sous administration provisoire et qu'elle ne règle pas la protection de la personne elle-même. C'est une procédure que je connais bien, l'ayant pas mal pratiquée par le passé.

 

Le statut du mineur prolongé doit être actualisé compte tenu de l'évolution de la société. Trop de personnes ont été mises en minorité prolongée en raison de l'absence d'autres mesures de protection adéquates. Ces personnes se retrouvent aujourd'hui avec un statut qui ne correspond plus du tout à leur mode de vie autonome. Par ailleurs, la minorité prolongée ne permet pas de couvrir tout ce qui peut survenir dans une vie. Pensons par exemple à une personne qui, au-delà de sa minorité, devient totalement incapable à la suite d'un accident de la circulation, d'une maladie ou d'un accident de la vie.

 

Pour toutes ces raisons, je ne peux que me réjouir de l'initiative parlementaire visant à répondre à un réel besoin. Je soutiendrai leur travail et ferai des suggestions là où cela s'avèrera nécessaire et souhaitable, lorsque la proposition sera traitée au parlement.

 

Il est vrai que certaines associations se sont opposées à la proposition de loi tandis que d'autres y semblent plus favorables. J'ai appris que les déposants ont pris l'initiative d'organiser une présentation et une explication de leur proposition de loi. Je veillerai à ce que mon cabinet soit associé à toutes les démarches et puisse apporter son point de vue, ses suggestions d'adaptation, tout en respectant le point de vue des parlementaires.

 

En 2007, la Belgique a signé la Convention des Nations unies relative aux droits des personnes handicapées, qu'elle se doit évidemment de respecter dans sa législation nationale.

 

En matière de protection juridique, l'article 12 de la Convention reconnaît explicitement la personnalité juridique des personnes handicapées, c'est-à-dire la capacité des personnes à prendre des décisions pour elles-mêmes et ce, dans des conditions d'égalité avec les autres. Cet article met en avant les dispositions favorisant la prise de décision autonome. Ce même article précise cependant que les États doivent prendre les mesures appropriées pour donner aux personnes handicapées accès à l'accompagnement dont elles peuvent avoir besoin pour exercer cette capacité juridique qui est la leur. C'est évidemment dans cette optique que toute initiative législative doit s'opérer.

 

04.03  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie d'avoir accepté de répondre.

 

Mon expérience parlementaire m'a déjà démontré que le gouvernement donnait parfois des intentions et que les parlementaires de la majorité concrétisaient le projet gouvernemental dans l'enceinte du parlement. En l'occurrence, ce n'est pas le cas.

 

Nous avons travaillé à l'époque au sujet de l'administrateur provisoire des biens. Ce travail s'est accompagné de nombreuses discussions entre l'ensemble des parlementaires de la commission et de nombreuses consultations. Ce fut un travail très intéressant. J'espère donc vraiment que, pour ces matières-là, les dispositifs en place seront améliorés, en intégrant tout ce respect de la personne et de son entourage qui à la fois la protège et lui permet de préserver ses droits et son autonomie. Il faut absolument organiser un travail d'échanges avec les associations, les personnes concernées si elles le peuvent et pourquoi pas les parlementaires de l'opposition avant que des textes ne soient finalisés. Cela m'intéresse et je ne manquerai pas de contacter mes collègues pour réaliser ce travail.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Samengevoegde interpellaties en vragen van

- de heer Bert Schoofs tot de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de hiaten in het justitiebeleid inzake de bestraffing en de behandeling van seksuele delinquenten" (nr. 107)

- mevrouw Clotilde Nyssens aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "het gebrek aan opvolging voor seksuele delinquenten" (nr. 7114)

- de heer Renaat Landuyt aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de opvolging van veroordeelde pedoseksuelen" (nr. 7251)

- mevrouw Clotilde Nyssens aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "het gebrek aan opvolging voor seksuele delinquenten" (nr. 7270)

- mevrouw Mia De Schamphelaere aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de problematiek inzake de behandeling van seksuele delinquenten" (nr. 7295)

- mevrouw Hilde Vautmans aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de opvolging voor seksuele delinquenten" (nr. 7414)

05 Interpellations et questions jointes de

- M. Bert Schoofs au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "les insuffisances de la politique de justice en ce qui concerne la répression et le traitement des délinquants sexuels" (n° 107)

- Mme Clotilde Nyssens au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "l'absence de suivi des délinquants sexuels" (n° 7114)

- M. Renaat Landuyt au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "le suivi des pédophiles condamnés" (n° 7251)

- Mme Clotilde Nyssens au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "l'absence de suivi des délinquants sexuels" (n° 7270)

- Mme Mia De Schamphelaere au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "le problème du traitement des délinquants sexuels" (n° 7295)

- Mme Hilde Vautmans au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "le suivi des délinquants sexuels" (n° 7414)

 

Voorzitter: Sabien Lahaye-Battheu.

Présidente: Sabien Lahaye-Battheu.

 

05.01  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb u op 29 april 2008 al ondervraagd over deze problematiek.

 

Het ging toen om de te lichte straffen die op het vlak van zedendelinquentie worden uitgesproken. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van Leuven deelde toen mee dat de straffen opvallend mild waren en hij drukte zich daarbij dan nog diplomatisch uit.

 

U zei toen dat er een probleem was van kwalificatie van strafbaarstelling, onder andere bij misdrijven die met een webcam worden gepleegd en dat u een evaluatie van de dienst voor het Strafrechtelijk Beleid afwachtte. Dat verslag zou naar uw kabinet worden gestuurd waarna een aanpassing zou volgen, eventueel op korte termijn. Ik zal u straks vragen hoever het daarmee staat.

 

Ik heb het nu over die milde straffen. Onlangs werd een serieverkrachter door de correctionele rechtbank van Tongeren veroordeeld tot twee jaar cel. Hij had zes minderjarige meisjes aangerand en/of verkracht. Het deel van de straf die hij had uitgezeten, werd als effectief aangerekend en voor het overige kreeg hij uitstel. Hij moest zich ook laten behandelen door een psychiater, eventueel via residentiële opname.

 

Zoals ik in het verleden al heb gezegd, heb ik niet de gewoonte om vonnissen te bekritiseren, maar ik bekijk de andere kant van de medaille. Het is aan de wetgever om ervoor te zorgen dat, wanneer het rechtsgevoel zodanig in verdrukking komt dat men meent dat de straffen te licht zijn, hij de lat maar wat hoger moet leggen. In dit geval had dat volgens mij al mogen zijn, als ik even als deel van de wetgevende macht mag spreken.

 

Child Focus heeft, na kennis te hebben genomen van dit vonnis, aan de alarmbel getrokken en heeft zich vooral gefocust op de opvolging van zedendelinquenten. Men heeft onomwonden gesteld dat de behandeling en de controle te wensen overlaten. In veel gevallen gaat het om een therapie van maximum een uur per week, ambulant en dus niet residentieel en ook niet gedwongen. Men ziet dan even de psycholoog, waarmee de kous af is.

 

Nochtans zou in vijftig procent van de gevallen die een doorgedreven behandeling krijgen, geen recidive meer optreden. Ik weet niet of die cijfers beschikbaar zijn en of u erover beschikt. In elk geval, laten we het even aannemen, dan is het volgens mij toch aangewezen dat die behandelingen plaatsvinden.

 

De vonnissen moeten ook werkelijk worden uitgevoerd, zeker wanneer de inhechtenisneming zeer mild is. Child Focus en de gespecialiseerde diensten stellen dat die 50%-norm helaas niet tot het beleid doordringt.

 

Er werd een platformtekst opgesteld door de drie centra in Vlaanderen – Beernem, Sint-Truiden en Sint-Niklaas – die samen tekenen voor slechts 46 opvangplaatsen. Zij stellen daarin dat er geen ondersteuning, geen middelen en veel te weinig opvangplaatsen zijn.

 

Mijnheer de minister, hoeveel delinquenten, dus veroordeelde delinquenten die hun straf nog niet hebben uitgezeten en/of van wie de behandeling nog niet is gestart, zijn er bij u bekend? Hebt u daar een zicht op? In welke verhouding staat het cijfer van 46 opvangplaatsen in Vlaanderen tot al de rest? Uiteraard ben ik ook geïnteresseerd in het Franstalige landsgedeelte en Brussel. Hoe is de situatie daar? Hoeveel opvangplaatsen versus hoeveel veroordeelden?

 

Er werd in het bewuste krantenartikel, dat de kat de bel aanbond, gesteld dat de kabinetten van Volksgezondheid en Justitie beide plannen hebben voor de installatie van extra capaciteit, maar dat vaagheid troef is. In elk geval blijkt uit dat bewuste krantenartikel dat er dus geen echte concrete zaken naar voor worden geschoven. Ik citeer even: “Beide kabinetten laten weten dat er intussen al initiatieven lopen die voor extra capaciteit in gespecialiseerde psychiatrische centra moeten zorgen. Onder wiens bevoegdheid die vallen, kon gisteren echter niet worden gezegd”. Met “gisteren” wordt bedoeld zondag 7 september 2008.

 

Wat de bestraffing, de sancties en de maatregelen betreft, laat ik aan collega Vautmans graag het luik over van de chemische castratie. Zij is meer beslagen op dit terrein en het is trouwens haar vraag waarin ik niet zal interfereren.

 

Quid met maatregelen zoals het publiek bekendmaken indien veroordeelde pedofielen en recidive verkrachters in een bepaalde buurt komen wonen? Er zijn landen waar deze praktijk wordt toegepast. Zeker wanneer straffen niet of nauwelijks kunnen worden uitgevoerd en wanneer behandelingen niet of nauwelijks kunnen worden uitgevoerd, zou minstens een tijdelijke maatregel erin moeten bestaan dat het publiek of wie ervoor geïnteresseerd is en hiervoor gegronde redenen heeft, op een bepaalde manier in kennis wordt gebracht van welke veroordeelde in de buurt komt wonen, zeker als het een niet behandelde recidive verkrachter van minderjarigen of meerderjarigen betreft. Het zijn immers niet alleen de lichtere gevallen, als daarover in die termen kan worden gesproken, die voor enorm veel leed zorgen. Het zijn niet alleen de Ait Ouds van deze wereld waarop de pers focust, die voor miserie zorgen. De vraag luidt dus in het algemeen hoe het zit met de wachtlijsten die maanden bestrijken en met de effectieve behandeling? Voorlopig laat ik het hierbij.

 

05.02  Clotilde Nyssens (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, la presse et Child Focus, association que nous apprécions et qui est importante, faisaient état, début septembre, d'une information selon laquelle, en Belgique, les auteurs de délits sexuels ne seraient pas correctement suivis par les institutions chargées de cette mission. Ladite association de recherche d'enfants disparus et de défense de mineurs sexuellement exploités tire donc actuellement la sonnette d'alarme.

 

Lors d'une condamnation pour faits de mœurs par le tribunal correctionnel, le délinquant peut être obligé – c'est fréquemment le cas – de suivre un traitement prodigué par une institution compétente pour ce faire. Cette mesure est souvent prévue en cas d'octroi de libération conditionnelle par le tribunal d'application des peines ou est une condition probatoire accompagnant le sursis ou la suspension du prononcé de la condamnation.

 

Selon la presse, en raison du manque de centres spécialisés, les délinquants sexuels seraient parfois relâchés sans avoir suivi le moindre traitement. Or, ces individus sont considérés comme potentiellement très dangereux pour la société et nos concitoyens les plus faibles. En outre, il est prouvé qu'un traitement adapté peut sensiblement réduire les risques de récidive.

 

Selon Child Focus, le délinquant en question bénéficie dans le meilleur des cas d'une aide ambulatoire consistant en une heure de thérapie par semaine chez un psychologue. Cela n'est pas suffisant. En outre, les absences de contrôles sont pointées par cette association de défense d'enfants victimes d'abus sexuels.

 

Le réel problème consisterait en l'absence de plan de prise en charge à long terme des déviants sexuels dans des centres psychiatriques spécialisés.

 

Monsieur le ministre, j'en viens à mes questions.

 

- Pouvez-vous me confirmer l'information relayée par Child Focus?

- Quelles sont les raisons de cette situation difficile?

- Comment peut-on agir?

- Combien existe-t-il de centres agréés par votre département pour répondre à cette demande thérapeutique?

- Ces centres enregistrent-il de bons résultats? En effet, j'ai le sentiment que Child Focus tient particulièrement à nous sensibiliser à cette problématique.

 

De voorzitter: Vraag nr. 7164 van mevrouw Reuter is omgezet in een schriftelijke vraag.

 

05.03  Mia De Schamphelaere (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal de inleiding van mijn collega’s niet herhalen dat Child Focus het tekort van behandelingsmogelijkheden van delinquenten met een seksuele problematiek als een pijnpunt onder de aandacht heeft gebracht. Waarop ik wel de aandacht wil vestigen, is dat dat ook gevolgen heeft voor de gevangeniscapaciteit. Door het schrijnend gebrek aan aanbod zijn de strafuitvoeringsrechtbanken telkens weer genoopt tot uitstel van mogelijke voorlopige invrijheidsstelling. Dat speelt natuurlijk mee in de toename van de gevangenisbevolking de voorbije jaren. Die groep van gedetineerden stijgt stelselmatig en volgens sommigen die bij het gevangeniswezen zijn betrokken, in onrustwekkende percentages.

 

Als om voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld een behandeling in een daartoe gespecialiseerde instelling wordt opgelegd, kunnen de strafuitvoeringsrechtbanken niet overgaan tot die maatregel. Dat heeft tot gevolg dat gedetineerden vaak in de praktijk blijven zitten tot het einde van de straf. Dat betekent ook dat zij de capaciteit bezetten en bovendien worden vrijgelaten zonder begeleiding te hebben gekregen. Het is bekend van dergelijke misdaad dat de recidive zeer hoog is. Een vrijlating zonder begeleiding betekent opnieuw een gevaar op recidivisme voor de samenleving.

 

Mijnheer de minister, welke maatregelen kunnen worden genomen om tegemoet te komen aan het pijnpunt van het tekort van gespecialiseerde begeleiding?

 

05.04  Hilde Vautmans (Open Vld): Mijnheer de minister, er is al heel wat gezegd. Mijn uiteenzetting gaat echter een andere richting uit.

 

Ik heb hier al horen pleiten voor bijkomende opvangplaatsen en bijkomende inspanningen. Ik pleit voor een andere manier van denken, niet zozeer inzake opvang en opsluiting, maar inzake andere manieren om seksuele delinquenten op te vangen, te genezen, te straffen. Ik weet niet goed welk woord ik moet gebruiken, maar u begrijpt wat ik bedoel.

 

Wij hebben het daarover al gehad in het verleden. Ik pleit voor de chemische castratie van seksuele delinquenten. Ik ben intussen gestoten op een advies van het Comité voor Bio-ethiek van 18 december 2006, dat een heel positief advies geeft omtrent die handelwijze. Dat kadert uiteraard, volgens het comité, in een behandeling van seksuele delinquenten en kan niet in het kader van een straf as such worden opgelegd, waarvoor ik altijd heb gepleit.

 

Er is volgens het comité dan wel een probleem met de terugbetaling van de chemische castratie. Daarover heb ik uw collega reeds meermaals ondervraagd. Ik zie nog niet direct licht aan het einde van de tunnel, maar ik zal ervoor blijven ijveren dat de terugbetaling een feit zal worden.

 

Chemische castratie is in een aantal gevallen, ik zeg niet in elk geval, een hele goede maatregel om seksuele delinquenten te behandelen. Ik heb heel wat contacten gelegd met collega’s uit landen waar dat wel ruimer wordt toegepast. Daaruit blijkt heel duidelijk dat het goede resultaten geeft.

 

Het libido vermindert danig en de kans op hervallen wordt wel degelijk heel klein, terwijl ook de initiële weerstand bij de bevolking wegebt, zodra men weet dat chemische castratie perfect omkeerbaar is. Men gaat niet over tot echte castratie. Die tijden liggen gelukkig ver achter ons.

 

Daarom mijn pleidooi. Mijnheer de minister, hebt u plannen om het aantal plaatsen voor gespecialiseerde daderhulp uit te breiden, rekening houdend met tijd en budget uiteraard?

 

Ik weet dat uw voorganger naar Canada is geweest om projecten van chemische castratie te bezoeken. Zijn er ook in België plannen om proefprojecten met chemische castratie op te starten? Waar en hoeveel veroordeelden zouden hieraan deelnemen?

 

Zult u de mogelijkheid laten onderzoeken om chemische castratie als behandeling beter te integreren in de opvolging van seksuele delinquenten? Ik heb de cijfers nog eens opgevraagd. Op dit ogenblik ondergaat een zestal seksuele delinquenten bij probatiemaatregel een chemische castratie.

 

Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en uw visie hieromtrent.

 

De voorzitter: Mijnheer Landuyt, u bent net op tijd om uw vraag te stellen.

 

05.05  Renaat Landuyt (sp.a+Vl.Pro): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, als ik het goed heb begrepen, zijn er twee probleempjes.

 

Er is enerzijds het probleem van de informatie-uitwisseling inzake personen veroordeeld in het buitenland en de effecten hiervan als ze in ons land zijn. Wij komen immers vanuit een context waarin wij er alles aan doen om dergelijke misdrijven te bestraffen. De bevoegdheid van de Belgische rechtbanken is zelfs zeer ruim, want men kan feiten in het buitenland beoordelen. Het probleem van feiten gepleegd en veroordeeld in het buitenland door personen die hier verblijven, mag niet worden verwaarloosd. Op dat vlak blijkt er een groot probleem van informatie-uitwisseling en omgaan met informatie.

 

Anderzijds is er het probleem dat door Child Focus werd aangeklaagd, namelijk dat de opvolging van de in België veroordeelde pedoseksuelen te wensen overlaat. Van de verplichte therapie, waartoe velen werden veroordeeld, komt vaak bitter weinig in huis. In Vlaanderen zou hiervoor maar in 50 plaatsen zijn voorzien, aldus Child Focus.

 

Vandaar mijn vijf vragen. Waarom werd niets ondernomen om informatie-uitwisseling met het buitenland inzake veroordeelde pedoseksuelen te verbeteren? Wat heeft Justitie op dat vlak reeds gedaan?

 

Wat is het beleid van de bevoegde procureur-generaal inzake opvolging van in het binnen- en buitenland veroordeelde pedoseksuelen? Uit het artikel bleek dat de bevoegde procureur-generaal ergens in Mons of Luik moet worden gesitueerd. Hij is echter onbereikbaar, laat staan dat hij zijn bevoegdheid op een goede manier uitoefent.

 

Acht u het beleid, als er dat al zou zijn, voldoende? Zult u richtlijnen uitvaardigen om het beleid bij te sturen?

 

U beloofde in hetzelfde artikel om de wet met betrekking tot de algemene nationale gegevensbank aan te passen, zodat ook buitenlandse veroordelingen kunnen worden geregistreerd. Wanneer mogen wij dat verwachten?

 

Wat zult u doen om het tekort aan opvangplaatsen voor veroordeelde pedoseksuelen te verhelpen? Welke timing wordt vooropgesteld? Maakt een eventuele maatregel deel uit van het zogenaamde masterplan Gevangenissen? Welke afspraken werden hierover met Sociale Zaken gemaakt?

 

05.06 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, ik zou eerst iets willen opmerken in algemene termen. Als er iets misgaat met mensen die in het vizier van Justitie zijn geweest, dan kijkt iedereen naar Justitie. In de mate waarin hier in vragen ook sprake is geweest van behandeling en psychiatrische zorg, betekent dat natuurlijk per definitie dat anderen in de samenleving daarin betrokken zijn en de zorg of de behandeling moeten aanbieden. Ik heb in het statement van Child Focus eigenlijk relatief weinig kritiek gehoord aan het adres van Justitie stricto sensu. Men had het wel over het probleem van de beschikbare capaciteit in de residentiële hulpverlening, waarbij Justitie als vragende partij vaak degene is die de externe druk veroorzaakt. Een gelijkaardige discussie kennen we wanneer het gaat over jeugddelinquentie, waarvoor de Gemeenschappen uitdrukkelijker bevoegd zijn, of over sommige geïnterneerden of over bepaalde vormen van intrafamiliaal geweld. Uiteraard moet Justitie in dergelijke gevallen reageren en de situaties opvolgen. Maar tegelijk is zeker ook de betrokkenheid van externe partners van Justitie aan de orde.

 

Ik kom nu tot de situatie in België. Een effectieve en nauwlettende opvolging van daders van pedoseksueel misbruik is natuurlijk een heel belangrijk aandachtspunt. Artikel 41 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden bepaalt dat seksuele misdrijfplegers, in het bijzonder wanneer de feiten zijn gepleegd ten aanzien van minderjarigen, naar aanleiding van de toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit de voorwaarden kunnen opgelegd krijgen van het volgen van een begeleiding of een behandeling bij een gespecialiseerde dienst.

 

De rechter bepaalt de termijn gedurende welke de veroordeelde de begeleiding of behandeling moet volgen. De bevoegde dienst of de persoon die de begeleiding waarneemt, brengt op verzoek van de strafuitvoeringsrechtbank minstens om de zes maanden verslag uit. Wanneer het gaat om geïnterneerden, is een gelijkaardige regeling van toepassing op basis van artikel 14 van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij.

 

Ook in het kader van de probatie, de vrijheid onder voorwaarden, kan tijdens het gerechtelijk onderzoek een gespecialiseerde begeleiding als voorwaarde worden opgelegd.

 

Tot slot voorziet de wet ter bescherming van de maatschappij in de mogelijkheid voor de rechter om in bepaalde gevallen boven op de straf een terherbeschikkingstelling van de regering uit te spreken voor een duur die kan oplopen tot twintig jaar.

 

De wet op de externe rechtspositie van de veroordeelde legt een controletaak in handen van het openbaar ministerie, de politie en de justitiehuizen.

 

De wet van 5 augustus 1992 op het politieambt bepaalt dat de politiediensten toezicht houden op de veroordeelden die in het kader van de vrijheidsstraf van een strafuitvoeringsmodaliteit kunnen genieten, op de veroordeelden die enige andere maatregel die de strafuitvoering opschort genieten, op de veroordeelden met penitentiair verlof, op de veroordeelden met een probatieopschorting of een probatie-uitstel, alsook op de verdachten die in vrijheid zijn gesteld of gelaten overeenkomstig de wet betreffende de voorlopige hechtenis.

 

Wat betreft het beleid van het parket-generaal is er een circulaire van maart 2007 die de modaliteiten van de opvolging bepaalt. Op het vlak van de veroordeelden in het buitenland houdt de wet 23 mei 1990 op de overbrenging tussen staten van veroordeelde personen richtlijnen in over de overname van het toezicht op de veroordeelde of onder voorwaarden vrijgestelde persoon. Een van de prioritaire punten in mijn beleid betreft het versterken van de actieve rol van het openbaar ministerie op het vlak van de strafuitvoering. Van bij het begin heb ik hierover het overleg opgestart met het College van procureurs-generaal.

 

Naast het openbaar ministerie en de politie heeft de justitieassistent een cruciale rol in de opvolging van wie onder een strafuitvoeringsmodaliteit is. Het betreft het leggen van contacten met het oog op het bezorgen van alle nuttige informatie, het uitbrengen van verslagen en het voorstellen van maatregelen die gaandeweg nuttig worden geacht. De mededeling gebeurt telkenmale in de vorm van verslagen die in afschrift worden overgezonden aan het openbaar ministerie verbonden aan de strafuitvoeringsrechtbank. De justitieassistent heeft niet alleen een controlerende taak, maar vooral ook een begeleidende taak om met de justitiabele te zoeken naar oplossingen voor de problemen die mee ten grondslag liggen van het grensoverschrijdend gedrag. Hierbij tracht hij de justitiabele te motiveren tot leef- en gedragsveranderingen om het risico van recidive te verkleinen. Daartoe organiseert de justitieassistent minstens een keer per maand kantoorgesprekken en huisbezoeken.

 

Uit dat alles blijkt dat de seksuele delinquenten wel degelijk worden opgevolgd, zowel op het niveau van het openbaar ministerie en de politie, als op het niveau van de justitiehuizen, de strafuitvoeringsrechtbanken, de commissies tot bescherming van de maatschappij en uiteraard de gespecialiseerde diensten voor de begeleiding van die doelgroep.

 

Wat de informatie-uitwisseling met het buitenland betreft, is er de jongste jaren een grote vooruitgang geboekt. In 2004 heeft de affaire-Fourniret grote lacunes aan het licht gebracht op het vlak van gegevensuitwisseling over het strafrechtelijk verleden van pedoseksuelen in het buitenland. Sindsdien werd actie ondernomen op nationaal en Europees niveau, met de bedoeling de gegevensuitwisseling over strafrechtelijke veroordelingen ook op het vlak van seksuele delinquentie te verbeteren. Zo sloot België in november 2004 aan bij een pilootproject omtrent de elektronische verbinding van nationale strafregisters, dat in voorbereiding was tussen Duitsland, Frankrijk en Spanje. Het pilootproject is operationeel sinds april 2006. Sindsdien worden veroordelingen door Belgen, opgelopen in een van die drie landen, automatisch opgenomen in het Belgisch strafregister. Daarenboven laat de verbinding Belgische magistraten toe in die drie landen heel snel het strafblad op te vragen van hun onderdanen. Luxemburg en Tsjechië maken sinds dit jaar ook deel uit van het pilootproject.

 

Er bestaat ook een voorstel in de Europese Commissie in het kader waarvan alle ministers van Justitie zich in juni 2007 akkoord hebben verklaard om de verbinding van nationale strafregisters uit te breiden naar alle lidstaten van de Europese Unie. De ministers zijn overeengekomen dat dat niet alleen de strafrechtelijke vervolging moet ten goede komen, maar ook preventieve doeleinden moet hebben. De juridische, taalkundige en technische voorwaarden voor het Europees platform voor gegevensuitwisseling zouden deze maand op ministerieel niveau moeten worden bekrachtigd. De lidstaten zullen dan verplicht zijn om zich binnen de drie jaar aan te sluiten bij het systeem, met financiële steun van de Europese Commissie.

 

Desalniettemin is er op internationaal vlak nog werk aan de winkel. Momenteel bestaan er op het niveau van de Verenigde Naties drie multilaterale conventies tegen de corruptie, tegen de georganiseerde misdaad en tegen drugshandel, maar nog niet tegen seksuele misdrijven. Dat heeft tot gevolg dat we tot op vandaag nog niet systematisch informatie krijgen over seksuele misdrijfplegers vanuit sommige Aziatische landen, zoals Cambodja en Vietnam. Ik zal er uiteraard op aandringen dat daarvan in de bevoegde instanties dringend werk wordt gemaakt.

 

De beslissingen tot invrijheidsstelling door de strafuitvoeringsrechtbank en de commissie tot bescherming van de maatschappij worden ook overgezonden aan de directeur van de nationale gegevensbank van de politie ANG. Informatie die via Interpol of via informele kanalen wordt verkregen, wordt eveneens opgenomen in die databank. In samenwerking met de minister van Binnenlandse Zaken heb ik een ontwerp van KB uitgewerkt dat met toepassing van artikel 44/1 en volgende van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt de modaliteiten bepaalt voor de verwerking van de persoonsgegevens en de informatie van de geïntegreerde politie in het raam van de algemene nationale gegevensbank.

 

Het koninklijk besluit wordt binnenkort op de agenda van de Ministerraad gebracht en nadien voorgelegd voor advies aan de Raad van State.

 

Op basis van dat koninklijk besluit zal de gegevensverwerking via de ANG beter geregeld zijn, ook ten aanzien van personen die verdacht zijn van of veroordeeld zijn voor pedofiele feiten, zowel in België als in het buitenland. Ook de administratie over het seksueel gedrag van sommige personen ten behoeve van gerechtelijke onderzoeken zal hierin worden geregeld.

 

Wat de aantallen seksuele delinquenten betreft, blijkt uit zeer recente tellingen van de geïnterneerden in de gevangenissen dat er 144 zijn, of 15%, met als hoofddiagnose parafilie. Wanneer wij er de geïnterneerden met een seksuele stoornis als secundaire diagnose bijtellen, gaat het samen om 344 personen.

 

Daarnaast zijn er ook de tot een gevangenisstraf veroordeelde seksuele delinquenten, die niet het statuut van geïnterneerde hebben. Het gaat om een groep die doorgaans lang blijft vertoeven in de gevangenissen wegens plaatsgebrek of gebrek aan opnamebereidheid door psychiatrische instellingen.

 

Het aantal invrijheidstellingen van seksuele delinquenten over alle categorieën gedetineerden heen – verdachten, veroordeelden, geïnterneerden – bedroeg 634 in het eerste semester van 2008. 105 daarvan hebben in die periode hun straf volledig uitgezeten.

 

Daar de behandeling van seksuele delinquenten behoort tot de bevoegdheden van de Gemeenschappen, werd in 1998 een samenwerkingsakkoord gesloten tussen Justitie en respectievelijk de Vlaamse en Franse Gemeenschappen inzake samenwerking met de geestelijke gezondheidszorg. Twee jaar later werd een gelijkaardig akkoord gesloten met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Die samenwerkingsakkoorden zijn nu tien jaar oud en zullen in de loop van de komende maanden worden geëvalueerd.

 

De noden aan opvang en begeleiding situeren zich echter niet zozeer op het niveau van de ambulante centra dan wel van de residentiële centra. Die residentiële centra vallen echter niet onder de samenwerkingsakkoorden. Voor subsidies hangen zij af van de FOD Volksgezondheid. Tot hiertoe worden aan residentiële programma’s geen extra subsidies gegeven. Dat behoort tot de intramurale psychiatrische zorg.

 

Nochtans zijn er sinds enkele jaren drie ziekenhuizen in Vlaanderen die met eigen middelen tien jaar geleden een afdeling hebben opgericht voor de residentiële behandeling van seksuele delinquenten. Het gaat om het psychiatrisch ziekenhuis Sint-Amandus te Beernem met 13 bedden, het psychiatrisch Centrum Ziekeren te Sint-Truiden met 13 bedden en het psychiatrisch ziekenhuis Sint-Lucia te Sint-Niklaas met 20 bedden.

 

In Wallonië heeft de instelling voor sociaal verweer te Doornik Les Marronniers eveneens een afdeling voor seksueel delinquenten. Experts zijn van oordeel dat voor de doelgroep van seksuele delinquenten naast de ambulante programma’s ook residentiële vormen van behandeling noodzakelijk zijn.

 

Ik heb betreffende de residentiële programma’s reeds contact gehad met mijn collega van Volksgezondheid, mevrouw Onkelinx, met het oog op een eventuele specifieke erkenning.

 

De wet op de externe rechtspositie en de wet op de internering bepalen dat in geval van zedenmisdrijven op minderjarigen een gespecialiseerd advies moet worden opgesteld dat onder andere een beoordeling moet inhouden van de noodzaak om een gespecialiseerde behandeling op te starten.

 

Hoewel de wet dat advies enkel vereist bij zedenmisdrijven op minderjarigen of met hun medewerking wordt het ook opgesteld voor zedenmisdrijven op meerderjarigen. Hierbij wordt onder meer een risicotaxatie uitgewerkt. In dit kader werden specifiek testmateriaal en methodologieën ontwikkeld om het beste professionele advies te waarborgen. Het vastleggen van een diagnostiek door middel van professionele instrumenten maakt het eveneens mogelijk de postpenitentiaire begeleiding op een grondige manier voor te bereiden. De gespecialiseerde diensten van de gevangenissen bereiden aldus op een professionele manier de invrijheidstelling voor.

 

Wat de chemische castratie van veroordeelde seksuele delinquenten betreft, is er tot nu toe geen proefproject geweest. Buitenlandse voorbeelden zoals in Canada tonen aan dat chemische castratie in sommige gevallen een bruikbare methode is, maar het is zeker geen wondermiddel, dat zomaar kan worden veralgemeend.

 

Ook in België wordt de methode reeds lang toegepast, zij het in een beperkt aantal gevallen. Het protocol ten behoeve van de behandelende psychiaters zou wat dat betreft nog kunnen worden geüniformiseerd.

 

Krachtens de huidige wetgeving kan de behandeling niet dwingend worden opgelegd.

 

Cijfers zijn niet voorhanden, omdat behandeling via chemische castratie niet wordt geregistreerd en de geneesmiddelen ook worden gebruikt ter behandeling van andere aandoeningen, zoals prostaataandoeningen.

 

In België worden momenteel de voor chemische castratie gebruikte geneesmiddelen met de minst schadelijke neveneffecten niet terugbetaald door het RIZIV. Hierdoor zijn sommige veroordeelden voor wie de therapie in de gevangenis is opgestart, niet in de mogelijkheid ze in vrijheid voort te volgen, omdat zij die niet kunnen betalen. Het gaat immers om heel dure geneesmiddelen. Ik zal het probleem aankaarten bij de bevoegde minister, in casu de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.

 

05.07  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, misschien is het mij ontgaan, u hebt reeds een aantal zaken tussen de regels gezegd, maar ik heb hier vooral een exposé van de stand van zaken gekregen van u. Dat konden wij natuurlijk reeds lezen in de persartikels.

 

U hebt uitvoerig het onderscheid gegeven tussen de verschillende categorieën, die trouwens bekend zijn. Wij stellen nog maar eens vast dat de bevoegdheden toch wat versnipperd zijn. Voor homogene pakketten kan hier alvast worden gepleit, maar dat is ver weg met de huidige regering.

 

In elk geval, het beleid zoals het nu is geschetst, en het feit dat de opvangcapaciteit op korte termijn niet spectaculair kan worden verhoogd, maakt het een kwestie van tijd vooraleer een nieuwe Ait Oud opstaat, vrees ik.

 

De straffen zijn te licht. Ik zei dat reeds. Ik verschil totaal van mening met Child Focus ter zake. De straffen zijn te licht en dan laat de behandeling ook nog eens te wensen over. Een langere vorm van terbeschikkingstelling zou misschien kunnen worden overwogen.

 

Het is in elk geval verre van voldoende. Het is helemaal niet wat ik had verwacht. Ik lees dan wat Child Focus zegt: “Sommige daders kiezen er reeds voor om hun straf volledig uit te zitten, waardoor ze de opgelegde therapie, die bij een vervroegde vrijlating hoort, probleemloos kunnen ontlopen.” Ik heb niets, maar dan ook niets gehoord, dat in de richting kan wijzen van een begin van beleid dat hiermee komaf zal maken. Dat is een totale teleurstelling.

 

Ik heb dan ook een motie ingediend bij het voorzitterschap van de commissie. Ik pleit ervoor, in elk geval nog meer dan ik daarstraks als een soort van hypothese aanhaalde, voor de bekendmaking van de identiteit van pedofielen en recidive verkrachters die niet in behandeling kunnen geraken. Dat zijn gevaarlijke individuen, die men op de samenleving loslaat.

 

Ik hoop dat u dan minstens die maatregel wil overwegen. Die kost niet veel, maar draagt bij, niet alleen tot een veiligheidsgevoel, maar aan een verhoogde veiligheid. Sommige pedofielen zullen immers wel eens twee keer nadenken en zich koste wat het kost, op hun eigen kosten dan, laten behandelen wanneer hun naam kan worden bekendgemaakt. Dan valt ook dat niet ten koste van de belastingbetaler.

 

05.08  Clotilde Nyssens (cdH): Monsieur le ministre, c'est un sujet difficile. J'entends que des pays parviennent à trouver des solutions plus adéquates, notamment le Canada. Je crois que c'est probablement un point sur lequel nous devrons nous pencher lors du voyage de la commission de la Justice au Canada, prévu normalement dans quelques semaines.

 

05.09  Mia De Schamphelaere (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord.

 

Mevrouw de voorzitter, het is inderdaad juist dat de volle bevoegdheid voor de goede invulling van de strafuitvoeringsmodaliteiten bij de bedoelde misdrijven niet of niet alleen bij de minister van Justitie ligt. Ik stel echter voor om in het Parlement een aantal vragen te stellen aan de bevoegde minister op federaal niveau, mevrouw Onkelinx.

 

Het is een van de vele elementen die nog beter op punt moet worden gesteld om het principe van de strafuitvoeringsrechtbanken, met alle mogelijke beslissingen die zij nemen, reëel te kunnen omzetten. Wij hopen dat daaraan wordt voortgewerkt.

 

Ik zal zeker minister Onkelinx hierover ondervragen.

 

05.10  Hilde Vautmans (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal alleen reageren op het deel waarover ik heb gesproken, met name de chemische castratie.

 

U zegt dat er voorlopig geen proefproject komt en dat chemische castratie ook geen wondermiddel is. Dat weet ik ook. Ik zou niettemin voor een proefproject willen pleiten.

 

Ik weet inderdaad dat chemische castratie geen wondermiddel is. Volgens de aanbevelingen van het Bio-ethisch Comité is het aangewezen om op nationaal vlak maatregelen te nemen, zolang er internationaal geen duidelijke richtlijnen zijn. Er moet echter eenduidigheid komen.

 

Ik ben blij dat u met uw collega Onkelinx over de terugbetaling wil spreken. Ik hoop dat u meer succes boekt dan ik. Ik heb in het verleden minister Demotte die destijds bevoegd was inzake deze materie, meermaals ondervraagd. Blijkbaar is de zaak niet zo eenvoudig.

 

Ik hoop dus dat wij zullen slagen. Ik meen echter dat het heel moeilijk zal zijn om een oplossing te vinden.

 

Ik blijf ervoor pleiten om een proefproject op te starten. U beweert dat er geen cijfers voorhanden zijn. Ik heb van uw voorgangers nochtans wel cijfers gekregen over de plaatsen waar chemische castratie wordt toegepast; ik kreeg zelfs cijfers per rechtbank. Ik kan u deze altijd bezorgen.

 

Het is vooral belangrijk dat mensen worden aangespoord en dat u zich uitspreekt over het feit dat u gelooft dat chemische castratie een van de mogelijke behandelingswijzen is. Uiteraard moeten de dokter, de arts, de endocrinoloog en de psychiater oordelen over de vraag of de chemische castratie al dan niet geoorloofd is. Het zou echter een sterk signaal zijn, mocht de minister verklaren dat volgens hem chemische castratie wel degelijk een van de mogelijke behandelingswijzen is waaraan België zijn medewerking wil verlenen, zeker ten aanzien van seksuele delinquenten die zich aan minderjarigen hebben vergrepen.

 

05.11  Renaat Landuyt (sp.a+Vl.Pro): Mevrouw de voorzitter, ik vind dat de minister zijn antwoord goed heeft voorgelezen. Er was echter ook een Franstalige vraagsteller. In aansluiting op deze voormiddag, vind ik het jammer dat er geen deel in het Frans was. Ten aanzien van mevrouw Nyssens was dat niet zo sympathiek. Dat even tussen haakjes.

 

Volgens mij is het te bruut om te stellen dat er geen beleid is. Ik heb begrepen dat er circulaires zijn. Ik weet niet of wij die even mogen inkijken. In elk geval, uit de signalen die aanleiding gaven voor deze vragen, blijkt toch dat in de praktijk een en andere verkeerd loopt met het beleid.

 

Al heeft de voorzitter hem goed willen verdedigen, de strafuitvoering, de eindverantwoordelijkheid en de geloofwaardigheid komen bij de minister van Justitie terecht. Ik blijf erbij dat de minister van Justitie op dat vlak veel strenger moet zijn ten aanzien van de ambtenaren van het openbaar ministerie, opdat zij effectief op hun beurt hun verantwoordelijkheid zouden opnemen. Dat wij de minister van Justitie ondervragen, is natuurlijk de logica zelf. Wij verwachten namelijk, zeker bij interpellaties, dat hij spreekt namens de regering. Maar ja, van deze regering weten wij dat het een groep van ministers is en dat wij zelfs een onderscheid moeten maken tussen de ministers en de kabinetsleden. Ook dat is voor ons een beetje wennen. We zullen dan ook de collega van de minister ondervragen om na te gaan of er overeenstemming is tussen de verschillende antwoorden van de kabinetsleden en van de ministers zelf.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heren Bert Schoofs en Bart Laeremans en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van de heer Bert Schoofs

en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen,

verzoekt de regering

om op korte termijn al de noodzakelijke maatregelen te nemen met het oog op de effectieve bestraffing van zedendelinquenten, de bescherming van de maatschappij en inzonderheid minderjarigen, en de uitwerking van een krachtdadig beleid inzake behandeling van zedendelinquenten."

 

Une motion de recommandation a été déposée par MM. Bert Schoofs et Bart Laeremans et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l'interpellation de M. Bert Schoofs

et la réponse du vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles,

demande au gouvernement

de prendre à court terme toutes les mesures nécessaires en vue de sanctionner effectivement les auteurs de délits de mœurs, de protéger la société, et en particulier les mineurs, et d’arrêter une politique efficace en matière de prise en charge des auteurs de délits de moeurs.“

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de dames Sabien Lahaye-Battheu, Clotilde Nyssens en Katrien Schryvers en door de heer Michel Doomst.

 

Une motion pure et simple a été déposée par Mmes Sabien Lahaye-Battheu, Clotilde Nyssens et Katrien Schryvers et par M. Michel Doomst.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

Voorzitter: Mia de Schamphelaere.

Présidente: Mia de Schamphelaere.

 

06 Samengevoegde interpellatie en vragen van

- de heer Bart Laeremans tot de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de malaise bij de Brusselse politierechtbank" (nr. 103)

- de heer Renaat Landuyt aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de achterstand bij de Brusselse politierechtbank" (nr. 7144)

- mevrouw Clotilde Nyssens aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de gerechtelijke achterstand bij de Brusselse politierechtbank" (nr. 7505)

- de heer Olivier Maingain aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de toestand bij de Brusselse politierechtbank" (nr. 7533)

06 Interpellation et questions jointes de

- M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "le malaise au tribunal de police de Bruxelles" (n° 103)

- M. Renaat Landuyt au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "l'arriéré au tribunal de police de Bruxelles" (n° 7144)

- Mme Clotilde Nyssens au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "l'arriéré judiciaire au tribunal de police de Bruxelles" (n° 7505)

- M. Olivier Maingain au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "la situation au tribunal de police de Bruxelles" (n° 7533)

 

06.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, op 4 september raakte bekend dat er momenteel maar liefst 47.000 afgewerkte dossiers liggen te wachten op afhandeling door de Brusselse politierechtbank. In meer dan 80% van deze zaken dreigt een spoedige verjaring. Men is ook in een negatieve spiraal terechtgekomen. Waar nationaal ongeveer 90% een boete zou betalen, blijkt dat dit in Brussel voor minder dan 50% het geval te zijn.

 

Als men in Brussel vaststelt dat zaken nadien niet meer worden vervolgd, zal het alleen maar erger worden en zullen steeds minder mensen hun boetes nog betalen. De politierechtbank zal steeds meer overbelast raken door die negatieve spiraal. De oorzaak zou een tekort aan zetelende rechters en aan parketmagistraten zijn. Wat de zetelende rechters betreft, zou er een kader van 14 zijn, waarvan er slechts 11 actief zijn. Volgens een bepaalde krant zouden er slechts zes actief zijn. Dat is niet helemaal duidelijk.

 

Onlangs werd ook beslist dat er slechts 4 van de 11 plaatsvervangers bij het openbaar ministerie zouden worden gehandhaafd. Dat maakt de situatie nog penibeler. Daarbij komt nog dat de oudste rechter zijn ontslag heeft gegeven als deken, waardoor de organisatie van de rechtbank in het gedrang zou komen. Een snel optreden is dan ook gewenst.

 

Mijnheer de minister, kunt u bevestigen dat er inderdaad een achterstand van 47.000 zaken is? Hoe lang is deze structurele achterstand al een feit? Zit de oorzaak voor de flessenhals enkel bij de zetelende rechters of ook bij de parketmagistraten? Wordt alles ondernomen om die achterstand in te halen of wil men zich enkel beperken tot de meest ernstige feiten, waardoor tienduizenden andere feiten niet meer zullen leiden tot enige inning en waardoor de staatskas een belangrijk deel inkomsten mist?

 

Kunt u een overzicht geven van de evolutie van de werklast bij de Brusselse politierechtbank? In welke mate is die de voorbije jaren toegenomen door het toenemende aantal flitspalen? Volstaat het huidige kader aan politierechters en parketmagistraten om die hoeveelheid te blijven verwerken?

 

Hoeveel vacatures zijn er momenteel bij de politierechters en het politieparket? Klopt het dat er onlangs twee kandidaten slaagden voor het examen? Wanneer treden zij in dienst? Werd de deken inmiddels vervangen? Waarom worden 7 van de 11 plaatsvervangende parketmagistraten geschrapt?

 

Klopt het dat er op 18 februari reeds een overlegvergadering plaatsvond met u of met uw diensten over deze problematiek? Waarom is er sindsdien niets ten goede veranderd? Waarom hebt u geen maatregelen genomen? Welke oplossingen werden daar toen voorgesteld? Welke initiatieven werden genomen in verband met de aanwervingsvereisten? Hoeveel jaar anciënniteit wordt bijvoorbeeld de minimumnorm? Zijn er andere oplossingen naar voren geschoven?

 

Ten vijfde, speelt de problematiek van de taalattesten een rol in dit verhaal? Zijn er evoluties? Daar zit immers vooral een probleem. Ik heb gelezen dat er van de 11 politierechters slechts één Franstalig is. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de onwil of onkunde bij sommigen om de andere taal te leren. Zijn er evoluties in het behalen van deze taalattesten sinds de wetswijziging van 2002 waarna het toch heel wat gemakkelijker is geworden? Worden magistraten aangezet om deel te nemen aan deze examens? Zorgt u ervoor dat er daar een stimulans is? Of is dat niet het geval en waarom is dat dan niet zo?

 

Ten slotte, ik weet wel dat de politierechtbanken van Brussel gescheiden zijn van die van Halle en Vilvoorde, maar het dossier van de splitsing van het gerechtelijk arrondissement zou hoe dan ook de hele problematiek van de Brusselse rechtbanken en taalwetgeving enzovoort ter sprake brengen. Hoe staat het met de voorbereiding van de splitsing van dit gerechtelijk arrondissement?

 

06.02  Renaat Landuyt (sp.a+Vl.Pro): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik ga u voor zijn. Van mijn negen vragen zijn er zeven op statistieken gericht. Ze zijn echter belangrijk en ook nodig om de rest te beantwoorden en in elk geval om te weten hoe wij de situatie echt moeten inschatten.

 

Als men spreekt over overbelasting van de Brusselse politierechtbanken heb ik spontaan twee vragen. De eerste vraag is of er bij het parket in Brussel wel een politiek inzake vervolging is. Er zijn andere regio’s, het perfecte arrondissement in deze is, meen ik nog te weten uit een vroeger ambt, het arrondissement Leuven, waar men nagenoeg aan alles een gevolg geeft. Dat betekent niet dat men alles op de tafel gooit van de politierechtbank.

 

Ik meen mij te herinneren dat er in Brussel een discussie was. De ene keer werd in Brussel niet vervolgd voor overtredingen. Plots ging men alles vervolgen. Dat is een beetje dezelfde reactie als wanneer men een opmerking maakt over de situatie in Anderlecht met als resultaat dat men daarna alles gaat vervolgen. Dat is natuurlijk niet wat men vraagt inzake beleid.

 

Mijn vraag is of de enorme achterstand bij de Brusselse politierechtbank – waarover ook verzekeringsmaatschappijen steeds meer klagen – te maken heeft met de houding van het parket om dan maar alles op tafel te gooien van de politierechtbanken. Of hebben zij toch op een of andere manier een beleidslijn?

 

Een tweede punt dat mij een beetje verraste, zijn persberichten – die kunnen verkeerd zijn – waarin u stelde dat u op een soepelere manier zou benoemen. Ik weet niet hoe soepel men kan omgaan met de wet. Daarom verraste die uitspraak mij en maakt ze me zeer nieuwsgierig om te weten hoe het zit.

 

Dat zijn de belangrijkste vragen: mijn voorbereide vraag 2 en vraag 9. De andere vragen gaan meer over de inschatting van de situatie. Ik geef een voorbeeld. Hoeveel zaken worden er per week behandeld? Hoeveel is dat in andere regio’s? Die vragen stelde ik zodat we dat een klein beetje kunnen inschatten. Misschien is de oorzaak van het probleem de Brusselse situatie waar er veel conflicten en veel overtredingen kunnen zijn. De oorzaak kan evenwel ook te maken hebben met het beleid van de procureurs, of met de manier van werken op de verschillende kamers van de politierechtbank te Brussel. Vandaar mijn meer naar cijfers gerichte vragen. Uit ervaring weet ik dat de minister altijd alles geeft wat hij heeft, al is dat niet altijd veel en is dat niet altijd zijn schuld. Ik pleit ervoor om zo veel mogelijk te meten om te weten.

 

Mijn twee kernvragen zijn dus de volgende.

 

Ten eerste, is er een beleidslijn bij het parket?

 

Ten tweede, wat bedoelt u met soepelere benoeming van rechters?

 

06.03  Clotilde Nyssens (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, dans le même sens et pour faire bref, le problème n'est pas neuf et nous savons que le cabinet du ministre est au fait de cet arriéré considérable au tribunal de police de Bruxelles, dû notamment aux arriérés judiciaires concernant les infractions au Code de la route: 47.000 dossiers sont en souffrance, actuellement bloqués au greffe. Des prescriptions menacent donc d'intervenir en nombre.

 

Je me souviens que vous nous avez déjà parlé de ce problème. En mai dernier, vous avez fait une communication signalant votre souhait d'établir un plan de résorption de cet arriéré du tribunal de police de Bruxelles. À cette occasion et dans les semaines qui ont suivi, vous avez répété vouloir analyser en profondeur les causes de cette situation. Comme l'a dit mon collègue, vous étiez prêt à assouplir les conditions de nomination des juges, imposées par la loi.

 

Je viens aux nouvelles, mais pas pour vous faire dire des choses tout à fait nouvelles: je suppose que le problème est difficile à résoudre et que, sous-jacentes, des réformes profondes nous attendent. Cependant, depuis mai, votre analyse de la situation a-t-elle évolué? Comptez-vous prendre des mesures tout de suite, dans l'urgence, notamment pour éviter les prescriptions dans les dossiers?

 

06.04  Olivier Maingain (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, je serai très bref et interviendrai dans le même sens que Mme Nyssens.

 

Il est vrai que l'audit réalisé par le Conseil supérieur de la Justice et validé car la commission d'avis et d'enquête le 10 avril dernier avait déjà révélé un certain nombre de difficultés dans la gestion du tribunal de police et du parquet attaché au tribunal de police.

 

Je reprends les données que communiquait cet audit.

 

En 2006, il y avait 2 places vacantes de juge de police de complément: l'une a été déclarée vacante en avril 2006, l'autre en octobre 2006. Lors de la dernière déclaration, en octobre 2007, aucune personne ne s'est portée candidate. Il y a un suppléant avocat pour le tribunal de police de Bruxelles, alors qu'il faudrait normalement 6 juges suppléants par tribunal de police. Cet audit soulignait encore ici un manque de candidats. À cet égard, l'audit indiquait que le tribunal de police a fonctionné – il y a aussi les congés maladie, les absences de longue durée –, entre 2000 et 2006, avec un déficit en magistrats variant de quelque 2,33 à 4,17 équivalents temps plein.

 

Le rapport n'identifie pas les causes de cette carence d'effectifs mais on peut estimer notamment – c'est l'une des causes régulièrement citées dans toutes les études – que l'exigence de bilinguisme telle qu'elle est organisée pour les juges de police par l'article 43, §4 de la loi sur l'emploi des langues en matière judiciaire est un des obstacles au recrutement de juges de police, ainsi que les conditions d'accès à la fonction de juge suppléant relatives notamment à l'ancienneté qui freinent l'accès pour les jeunes magistrats débutant à cette fonction.

 

En ce qui concerne le parquet de Bruxelles en général – je ne parle pas de ceux qui sont attachés au tribunal de police –, il manque 20 à 30 substituts. Il est évident que s'il y avait un renfort au parquet de Bruxelles, certains pourraient être détachés auprès de la juridiction de police.

 

Le rapport fait également état, d'une part, du nombre plus que substantiel d'affaires pénales pendantes au 1er janvier 2007. Il n'y avait pas moins de 41.280 dossiers à cette date et aujourd'hui on approche les 50.000 dossiers, ce qui représente l'équivalent du travail effectué par quatre juges de police au cours d'une année judiciaire. Il y a là encore de la tâche à résorber! Par ailleurs, le rapport constate également une augmentation du nombre de jugements définitifs par audience pénale. Malgré les carences, les magistrats n'ont donc pas chômé! Il en résulte une charge de travail considérable pour les juges de police actuellement effectifs.

 

Dans l'immédiat, quelles mesures le ministre pourrait-il prendre afin d'endiguer le flux d'affaires pendantes notamment au plan pénal, menacées parfois de prescription au sein du tribunal de police? La désignation de juges de complément est-elle envisagée? À titre plus structurel, quelles mesures le ministre compte-t-il prendre pour rendre davantage attractive la fonction de magistrat de police, tant au siège qu'au parquet? Je me demande si, à un moment donné, il ne faut pas créer un corps vraiment spécialisé, plus particulièrement au sein des cantons judiciaires bruxellois de l'arrondissement de Bruxelles. Assurément, il y va de la crédibilité du fonctionnement de la justice dans des affaires qui, de surcroît, prennent parfois tellement de temps que les parties préjudiciées désespèrent d'être indemnisées.

 

06.05  Jo Vandeurzen, ministre: Chers collègues, le parquet de Bruxelles nous a communiqué que l'arriéré était, au 24 septembre 2008, de 39.330 dossiers. La répartition de ces dossiers est la suivante.

 

36.766 dossiers sont des dossiers dits de contravention, c'est-à-dire 85% d'infractions de stationnement de premier degré. Le parquet de Bruxelles qualifie ces infractions de non gênantes et non dangereuses (stationnement en double file, stationnement en sens inverse, stationnement à moins de trois ou cinq mètres d'un passage pour piétons, utilisation abusive de feux clignotants lors d'un stationnement, non-port de la ceinture de sécurité, non-port du casque moto).

 

2.564 dossiers sont du type roulage, c'est-à-dire des dossiers de 2007 et 2008 relatifs à des défauts d'assurance, des accidents avec ou sans blessé, des délits de fuite, des ivresses et des intoxications alcooliques. Parmi ces 2.564 dossiers, seules 25 affaires concernent des accidents avec blessés (15 en 2007 et 10 en 2008).

 

Deze cijfers werden ingezameld door het vast bureau statistiek en werklastmeting van de FOD Justitie. De resultaten en de correcte interpretatie van die cijfers is echter nog bezig. Ik kan dus voor het ogenblik geen andere cijfers geven over dossiers die in andere politierechtbanken op behandeling wachten. De leden van het vast bureau voorzien dat hun werk tegen het einde van het jaar klaar zal zijn.

 

Over het aantal uitgesproken vonnissen en een gedetailleerd overzicht van die vonnissen, bestaan er wel statistieken, die op de website van de FOD Justitie kunnen worden geraadpleegd.

 

De beleidslijn van het parket van Brussel bestaat erin om scrupuleus de instructies te volgen die zijn opgenomen in de richtlijnen van het College van procureurs-generaal, dewelke worden geïnterpreteerd door het parket van Brussel als pure nultolerantie. Alle dossiers worden dus vervolgd, behoudens seponering omwille van technische redenen zoals gebrek aan bewijzen, afwezigheid van inbreuk, overlijden van de dader.

 

De oorzaak van de achterstand is tweevoudig.

 

De kern van het probleem situeert zich op het niveau van de politierechtbank. Niet omdat die rechtbank onvoldoende produceert – het gemiddeld aantal uitgesproken vonnissen per rechter is zeer hoog –, maar omdat het bestaand kader van rechters niet is opgevuld. Er zijn twee langdurig vacante plaatsen en één langdurig zieke rechter op een totaal theoretisch kader van veertien beroepsrechters, hetgeen overeenkomt met een gebrek aan capaciteit van 21%. Omwille van dat gebrek aan capaciteit van de rechtbank kan het parket niet overgaan tot dagvaarding van 39.000 dossiers waarvan zonet sprake. Het is belangrijk te benadrukken dat het parket in staat is om die dossiers te behandelen. De vermelde dossiers zijn klaar om te worden gedagvaard. Ondanks een grote werkdruk slaagt het politieparket er immers in en is het dermate georganiseerd om alle binnenkomende dossiers te behandelen en klaar te maken voor dagvaarding. De zeer grote achterstand van dossiers waarin tot nu toe niet kon worden gedagvaard, is dus niet het gevolg van een gebrek aan verwerkingscapaciteit van het parket, maar is te wijten aan een gebrek aan capaciteit op het niveau van de rechtbank. Het politieparket maakt de dossiers klaar voor dagvaarding, maar kan niet dagvaarden omdat de politierechtbank de toevloed aan dossiers onmogelijk kan verwerken.

 

De andere reden is het feit dat het parket geen rekening houdt met die beperkte verwerkingscapaciteit van de rechtbank. Men moet de nultolerantie toepassen – daar ben ik ook voorstander van –, maar het verbaliseringsbeleid moet rekening houden met de objectieve vaststelling dat de rechtbank de toevloed aan dossiers niet aankan, waardoor de dossiers zich dan opstapelen op het niveau van het parket. Het politieparket is er zich onvoldoende van bewust dat zij slechts een schakel van een ketting is. Het parket situeert zich in het midden van de keten, tussen de politie enerzijds en de rechtbank en de ontvanger der penale boeten anderzijds.

 

Het parket moet hierin zijn verantwoordelijkheid nemen en mag niet werken alsof het een eiland is. Met alle respect maar men moet dit zeggen voor zij die er hard werken. Niet alleen de magistraten, maar ook het personeel van het parketsecretariaat heeft een zeer zwaar werkritme. Eigenlijk wordt er door het parket geen vervolgingsbeleid gehanteerd. Men dagvaardt gewoon alles en men beperkt onvoldoende de instroom in het raam van een doordacht vervolgingsbeleid.

 

Ik geef slechts één eenvoudig voorbeeld. Men kan een camera dag en nacht laten flitsen, met een enorme toevloed processen-verbaal tot gevolg, die men niet kan verwerken. Men kan de camera ook slechts enkele uren per dag of zelfs per week laten flitsen, op wisselende momenten, zodat men precies hetzelfde effect heeft op het vlak van verkeersveiligheid en de ontrading.

 

Er is dus een absolute noodzaak dat het parket opnieuw en op een krachtige wijze een echt beleid voert, in plaats van gewoonweg, zoals tot voor enkele maanden, quasi passief de trechter zo wijd mogelijk open te houden om dan vast te stellen dat de massa niet door de flessenhals kan geraken. Nultolerantie moet wel degelijk worden toegepast, maar op een doelgerichte en intelligente wijze. Dat veronderstelt constant overleg tussen het parket en de politie.

 

Ik stel bovendien vast dat de substituten te weinig in aantal zijn om een kwaliteitsvol en verfijnd vervolgingsbeleid te voeren. Hun tijd wordt volledig opgeslokt door zittingen en de voorbereiding van dossiers. Dat heeft te maken met de problematiek van het tekort aan substituten op het parket van Brussel in het algemeen, de afdeling verkeerszaken en de andere afdelingen.

 

J'ai déjà souligné à plusieurs reprises devant cette commission que, malgré les importants arriérés, Bruxelles n'est pas un "Far West" en matière de sécurité routière et de poursuites pénales dans cette matière. À effectif quasi-égal, le tribunal de police de Bruxelles est passé de 20.432 jugements pénaux prononcés en 2000 à 48.127 affaires pénales jugées en 2006.

 

Au niveau du parquet, on constate également une augmentation spectaculaire du nombre de poursuites effectives ces dernières années. Le taux de classements sans suite est passé de 58% en 2000 à 21% en 2006, ce qui équivaut à un doublement des poursuites.

 

À l'heure actuelle, un juge de police siégeant en matière pénale prononce par audience une moyenne de 100 jugements dans des affaires citées par le parquet de police. Les 6 chambres du tribunal tiennent chaque semaine 12 audiences pénales. Ces 6 chambres traitent chaque semaine environ 1.200 affaires pénales. Outre ces audiences du tribunal, 6 à 7 audiences civiles sont tenues par semaine.

 

La Région de Bruxelles-Capitale dispose actuellement de 90 poteaux et de 17 caméras automatiques. Le nombre d'infractions constatées par ces caméras augmente sans cesse. Je vous donne quelques chiffres qui m'ont été transmis par le parquet de Bruxelles. Du 1er avril 2006 au 31 mars 2007, sur une période d'un an, la police a constaté 18.541 infractions. Sur les mêmes douze mois en 2007 et 2008, la police a constaté 27.804 infractions et pour les mois d'avril, mai et juin 2008, on a déjà constaté 10.617 infractions. Si j'extrapole ce dernier chiffre relatif aux trois mois sur une période de douze mois, j'obtiens un total prévisible de 42.468 infractions.

 

Ik zal u nu de juiste stand van zaken inzake de huidige bezetting van magistraten en vacante plaatsen voor magistraten geven.

 

Op de politierechtbanken zijn er twaalf ingevulde plaatsen van politierechter of toegevoegd politierechter. Het bestaande kader van de politierechters en toegevoegde politierechters bedraagt veertien. Er zijn momenteel twee niet ingevulde plaatsen op een totaal kader van veertien magistraten. Bij de twaalf ingevulde plaatsen is één rechter sinds 1 juli 2002 met ziekteverlof.

 

Ik heb op 30 juli 2008 besloten om een bijkomende plaats van toegevoegd rechter te creëren. Alle adviezen van de korpsoverste werden ontvangen en zijn gunstig. Het gunstige advies van de Inspectie van Financiën werd op 16 september 2008 ontvangen. Er zijn nu dus drie vacante plaatsen van toegevoegd rechter. Er is momenteel één kandidaat voor de plaats van toegevoegd rechter. De kandidaat is reeds voor het mondelinge evaluatie-examen van de Hoge Raad voor Justitie geslaagd. Alle adviezen van de korpsoversten zijn gunstig.

 

Bovendien zijn er vijf vacante plaatsen van plaatsvervangend politierechter. Het gaat hier om advocaten die als plaatsvervangend rechter worden benoemd om tijdelijk ter vervanging van een beroepsrechter in te springen. Er is slechts één kandidaat voor voornoemde vijf vacatures, die voorbije zomer op mijn uitdrukkelijk verzoek werden gepubliceerd.

 

Het voorgaande betrof de politierechtbanken. Nu geef ik de cijfers voor het parket.

 

Er zijn acht Franstalige vacatures en één Nederlandstalige vacature voor substituut, dus negen plaatsen in totaal. Voormelde plaatsen moeten door tweetalige kandidaten worden ingevuld. Met tweetalig wordt bedoeld een passieve en actieve, mondelinge en een passieve, schriftelijke kennis van de andere taal.

 

Bovendien komen in toepassing van artikel 323bis van het Gerechtelijk Wetboek vijf plaatsen van tweetalig, Franstalig substituut in aanmerking voor een benoeming in bovental ter vervanging van substituten die naar een andere functie, zoals bijvoorbeeld op het federaal parket, werden gedelegeerd.

 

Benoemingen in overtal kunnen slechts met gunstig advies van de Inspectie van Financiën gebeuren.

 

Behalve voornoemde vacatures van subsituut-procureur des Konings zijn er drie Nederlandstalige vacatures voor toegevoegd substituut-procureur des Konings, waarvan één in bovental wegens delegatie.

 

De problematiek van de plaatsvervangende magistraten, die wordt aangehaald, is een specifiek probleem. Het gaat om plaatsvervangende, niet-professionele rechters bij de rechtbank van eerste aanleg, die krachtens het Gerechtelijk Wetboek als rechter op de rechtbank van eerste aanleg kunnen worden ingezet. Zij kunnen dus niet op de politierechtbank worden ingezet. Zij kunnen echter ook als parketmagistraat bij het parket van de procureur des Konings, onder andere bijvoorbeeld op de afdeling Politierechtbanken, worden ingezet.

 

Tot nu toe zetelen zes plaatsvervangende rechters als parketmagistraat, waarvan één bij de afdeling Politieparket als parketmagistraat op de politierechtbank.

 

De voorzitter van de rechtbank had medio augustus 2008 besloten om voormelde rechters vanaf 1 september 2008 op de rechtbank en niet langer op het parket in te zetten. Hij deed zulks om redenen die met de interne organisatie van de rechtbank te maken hebben.

 

De procureur des Konings schreef mij desbetreffend aan. Ik heb daarop de aandacht van zowel de voorzitter van de rechtbank als van de eerste voorzitter van het hof van beroep gevestigd op de negatieve consequenties van bedoelde beslissing voor de werking van het parket.

 

De voorzitter van de rechtbank heeft met mijn opmerking rekening gehouden en besloten vier van de zes rechters voorlopig te verlengen in hun functie van parketmagistraat.

 

De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg heeft de deken vervangen. De deken wilde deze functie wegens persoonlijke redenen niet meer verder vervullen. De huidige voorzitter van de algemene vergadering van politierechters en vrederechters werd aangesteld om deze functie waar te nemen.

 

Na een vergadering die op mijn initiatief werd gehouden met alle korpsoversten van de politierechtbank tot het hof van beroep op 18 februari heb ik vervolgens in mei 2008 van alle korpsoversten de goedkeuring bekomen voor een actieplan dat mijn beleidscel had opgesteld.

 

De procureur-generaal en de eerste voorzitter hebben in uitvoering van dat plan daadwerkelijk gezocht naar plaatsvervangende politierechters en vrederechters die bereid zouden zijn bijkomende zittingen te houden. Er werden twee plaatsvervangende rechters bereid gevonden om een beperkt aantal zittingen te houden.

 

De beleidscel heeft vervolgens, nog steeds in uitvoering van het actieplan, op 17 juli en 17 september overleg gehouden met de voorzitter van de Hoge Raad, onder meer in verband met de problematiek van de selectie van de politierechters. De vergadering van 17 september vond plaats in aanwezigheid van de voorzitter van de algemene vergadering van vrederechters en rechters in de politierechtbanken.

 

Vervolgens heb ik, nog steeds in uitvoering van het actieplan, het dossier van de langdurig afwezige rechter onderzocht en besloten over te gaan tot publicatie van een bijkomende plaats van toegevoegd rechter.

 

Vervolgens heb ik schriftelijk het advies gevraagd van de commissaris-generaal van de federale politie, zowel betreffende het inzetten van commissarissen als openbaar ministerie als betreffende het inzetten van politiepersoneel binnen de parketten. Deze maatregelen werden voorgesteld door bepaalde korpsoversten en werden in het actieplan van mei 2008 vermeld als mogelijke oplossing die verder dient te worden onderzocht.

 

De Vaste Commissie van de lokale politie heeft op 14 augustus 2008 een negatief advies gegeven omtrent deze beide opties.

 

Op 9 september vond opnieuw een vergadering plaats met en op initiatief van mijn beleidscel met de procureur des Konings en de magistraten van het parket evenals met de secretaris, hoofd van dienst van het politieparket. Deze vergadering was reeds einde juli op die datum geagendeerd.

 

Vervolgens heb ik persoonlijk op 24 september op mijn initiatief opnieuw de procureur en zijn medewerkers ontvangen. Ik heb de procureur-generaal ontvangen, steeds op mijn verzoek, op 9 september. Met mijn beleidscel is er een nieuw gesprek geweest op 24 september.

 

In navolging van deze gesprekken heb ik het actieplan van mei 2008 verder verfijnd en aangepast rond de volgende assen dewelke per brief van 26 september aan de procureur des Konings en aan de procureur-generaal zijn meegedeeld.

 

Ten eerste is er de optimalisering van het vervolgingsbeleid inzake verkeersbeleid. Het parket mag niet als een eiland te werk gaan zonder rekening te houden met de beperkte verwerkingscapaciteit van de politierechtbank en overigens ook van de andere schakels in de keten, zoals de federale dienst Financiën, die ook slechts een beperkt aantal boetes kan invorderen.

 

Bij brief van 26 september heeft de procureur-generaal mij meegedeeld dat hij een werkgroep heeft opgestart met het oog op het bepalen van een vervolgingsbeleid dat de krachtlijnen van het nationaal veiligheidsplan respecteert.

 

Ten tweede, een actief rekruteringsbeleid bij kandidaten politierechters en substituten. Binnen de bestaande wetgeving kan op relatief korte termijn overgegaan worden tot publicatie van 5 eentalige plaatsen van substituut-procureur des Konings, 3 Nederlandstalige en 2 Franstalige. Bovendien zal de personeelsdienst van de rechterlijke orde bepaalde mogelijke kandidaat-politierechters persoonlijk aanschrijven en overgaan tot regelmatige publicatie van de vacante plaatsen van politierechter en substituut op basis van de resultaten van de examens van de Hoge Raad en van de taalexamens. Ik zei u dat er reeds een kandidaat-politierechter is die aan alle benoemingsvoorwaarden voldoet wiens dossier binnenkort door de Hoge Raad zal worden onderzocht met het oog op een eventuele presentatie.

 

Ten derde, verder onderzoek naar de opportuniteit van een kaderuitbreiding. Ik laat een objectief onderzoek voeren teneinde te weten of een kaderuitbreiding nodig is in de veronderstelling dat de drie vacante plaatsen van politierechter ingevuld raken.

 

Je rappelle toutefois à ce sujet que j'ai déjà ouvert cet été une place supplémentaire de juge de complément, en remplacement d'un juge absent pour cause de maladie de longue durée. En outre, trois autres places de juges de complément sont également vacantes. L'ouverture immédiate de places supplémentaires n'offre donc pas une solution appropriée, étant donné que les places à pourvoir actuellement restent vacantes.

 

Ik hoop vanaf 1 december een aantal referendarissen te kunnen aanstellen die tijdelijk in de politierechtbank van Brussel kunnen worden ingezet. We proberen de politierechtbank te versterken via referendarissen.

 

Het parket vraagt uitdrukkelijk om over te gaan tot een effectieve uitvoering van de aanbevelingen van de Hoge Raad voor de Justitie, het auditverslag van 10 april 2008. In het bijzonder gaat het onder meer over de opvolging van dossiers, werkafspraken, uitstippelen van een beleid, overleg tussen magistraten en overleg tussen de magistraten en de medewerkers van de verkeerssectie.

 

Deze aanbevelingen moeten zo vlug mogelijk worden geconcretiseerd en gerealiseerd gelet op de complexiteit van een groot parket. In het bijzonder voor het politieparket is de ondersteuning door een externe partner wenselijk die de parketmagistraten en het leidinggevend parketpersoneel kan adviseren inzake management en vorming.

 

Ik heb daarom aan de procureur des Konings aangeboden een specifieke opdracht te geven aan de FOD Personeel en Organisatie om het parket van Brussel te begeleiden bij deze transformatie, in het bijzonder wat het uitdiepen van de werkprocessen met resultaatgerichte aanpak betreft.

 

Ten slotte, bereid ik bovendien wetgevende initiatieven voor op het vlak van de territoriale bevoegdheid van de politierechtbanken en het afschaffen van het grensaantal voor de uitbetaling van de tweetaligheidspremie aan de substituten.

 

Het is duidelijk dat het taalattest een rol speelt in het probleem van de niet-opvulling van de vacatures van politierechter te Brussel. Het is wat mij betreft echter niet het eerste. Het probleem van de rekrutering heeft ten minste evenveel te maken met de werklast en het gebrek aan aantrekkelijkheid van het werk in de rechtbank en in het parket van de hoofdstad.

 

Er zijn immers voldoende tweetalige magistraten die in de benoemings- en taalvoorwaarden verkeren en die zouden kunnen postuleren voor dit ambt. In andere gerechtelijke arrondissementen worden deze plaatsen regelmatig opgevuld door magistraten en niet door externe niet-magistraten.

 

Ik ben op dit ogenblik dus niet van plan om aan de taalvereiste van tweetaligheid te sleutelen. Dit gezegd zijnde, is het toch opvallend dat alle politierechters in Brussel in het grondige tweetaligheidsexamen moeten slagen, terwijl twee derde van de rechters in de rechtbank van eerste aanleg en twee derde van de substituten te Brussel houder moeten zijn van een taalattest van beperkte kennis van de andere taal.

 

Het is correct dat ik op het vlak van de anciënniteit een wijziging heb overwogen. Momenteel moet een kandidaat-politierechter 35 jaar oud zijn en 12 jaar juridische ervaring hebben. Ik heb unanieme reacties gekregen van op het terrein, waar wordt aangedrongen op het behoud van die anciënniteitsvereisten. Ik zal de wijziging dus niet verder laten uitwerken. Ik zal wel een wijziging aanbrengen aan het grensaantal voor de uitbetaling van de tweetaligheidspremie aan de substituten.

 

Hoe ver staat de splitsing van het gerechtelijk arrondissement?

 

Die vraag staat natuurlijk los van de problematiek van de achterstand en is daarom in dit overleg met het parket niet aan de orde geweest.

 

06.06  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik wil u danken voor uw zeer uitvoerige uiteenzetting. Wij hebben nu in elk geval een veel duidelijker beeld van de situatie. De ernst van het probleem wettigt dat in elk geval. U hebt een aantal inzichten die zeer nuttig en interessant zijn. U klaagt zelf aan dat men veel te veel op een eiland leeft, dat men te veel laat flitsen en daardoor voor een geweldig flessenhalseffect en een te grote instroom van dossiers zorgt. Ik kan daarin uw mening alleen maar bijtreden.

 

Ik ben ook bevreesd voor de toekomst. Het is logisch dat men nog op heel wat andere kruispunten in Brussel flitspalen zal zetten. Ik meen dat wat u hier vandaag hebt gezegd zo snel mogelijk naar de bevoegde politiediensten moet worden doorgestuurd, zodat zij weten dat er nog een aantal flitspalen kan bijkomen in Brussel, maar ook dat er dan wel veel selectiever moet worden geflitst en dat de flitspalen niet als een soort jackpot moeten worden gebruikt om de overheid te financieren. Daar lijkt het op neer te komen. Het is een ondoordacht en onzorgvuldig beleid. Dat kan absoluut niet de bedoeling zijn. Ik hoop dus dat u weegt op het politiebeleid en dat u daarover ook overleg pleegt met uw collega van Binnenlandse Zaken.

 

Ik stel ook vast dat u er geen probleem mee hebt dat er een nultolerantie bestaat ten aanzien van verkeersmisdrijven. Wij vragen dat al lang voor ernstige misdrijven, vermogensmisdrijven en ernstige maatschappelijke misdrijven. Daarvoor doet men het niet, maar voor verkeersmisdrijven, zoals verkeerd parkeren en dergelijke, wel. U hebt zelf de cijfers gegeven. Het gaat vooral om dat soort zaken. Daar past men dan wel een nultolerantiebeleid toe. Dat is tegenstrijdig en wraakroepend. Waar de maatschappelijke nood veel groter is, doet men het niet. Men voert nultolerantie in voor zaken waarbij men zich vragen kan stellen. Er moet dringend worden bijgestuurd en er moet verder worden overlegd met de parketten.

 

Ik vind het in elk geval goed dat u nu niets wijzigt aan de taalwetgeving. Ik zeg niet dat er nooit iets kan worden gewijzigd, maar dat moet in elk geval in samenhang worden gezien met de Vlaamse eis tot splitsing van het gerechtelijk arrondissement. Als u nu opnieuw eenzijdig, zoals Verwilghen heeft gedaan in het verleden, zomaar de taalwet gaat versoepelen, maar ondertussen niets aan de structurele problemen van het gerechtelijk arrondissement Brussel doet, dan zijn wij nog veel verder van huis. Dit soort zaken kan precies als hefboom dienen om eindelijk het arrondissement eens te splitsen.

 

Wij horen uw partij heel veel praten over het kiesarrondissement, maar over het gerechtelijk arrondissement hebt u ook nu weer gezegd dat het niet het voorwerp is geweest van uw gesprekken met het parket. Dat kan ik wel aannemen, maar u kunt zelf, als minister van Justitie en zeker als minister van Institutionele Hervormingen, toch een serieuze dynamiek geven aan dit dossier, mocht u dat willen. Uw eigen partij heeft ook wetsvoorstellen daaromtrent ingediend.

 

Ik weet niet hoe u tegenover dat wetsvoorstel staat want daar zijn nogal wat opmerkingen over mogelijk. Dat wetsvoorstel is verre van ideaal voor de Brusselse Vlamingen. Ik wil het daarover nu evenwel niet hebben. U zou dit dossier in een stroomversnelling kunnen brengen. Ik stel echter vast dat u een zeer afwachtende houding aanneemt en dat betreur ik ten zeerste.

 

06.07  Renaat Landuyt (sp.a+Vl.Pro): In deze materie en de aanpak ervan sta ik volledig achter de minister. Het is zoals op de rechtbank: men kan zijn werk leren via de politierechtbank. Dit geldt voor de advocaat en de procureur. Ik hoop dat dit ook geldt voor de minister.

 

06.08  Clotilde Nyssens (cdH): Madame la présidente, je serai brève vu mon absence pendant les trois-quarts de l'exposé du ministre, étant retenue dans une autre commission.

 

J'entends que les causes et les remèdes sont multiples. Je suis convaincue, monsieur le ministre, qu'il ne s'agit pas uniquement d'une question de langue, mais surtout d'organisation judiciaire. Votre volonté politique est de parvenir à une organisation judiciaire performante; vous l'avez déjà répété de nombreuses fois. C'est sur ce point qu'il importe de travailler et non de modifier des lois tous azimuts, en réexaminant les aspects excessivement manageriaux, pratiques, les flux d'entrée et de sortie. C'est ce à quoi il faut s'atteler. Vous avez livré quelques pistes, notamment changer l'âge auquel on peut accéder à la magistrature.

 

C'est une solution parmi d'autres, mais il subsiste de nombreux autres aspects comme le manque d'attrait de la fonction. Ce n'est sans doute pas très gai d'être magistrat au tribunal de police avec des piles énormes de dossiers.

 

La troisième cause est le territoire. Bruxelles est une grande région avec beaucoup d'affaires. Il faut reprendre les bonnes idées déjà émises. Des audits ont en effet déjà été effectués. Le Conseil supérieur de la Justice s'est penché sur la problématique. Donc, ce ne sont pas les bonnes idées qui manquent pour concrétiser votre volonté, mais il faut décider de manière très objective, sans préjugés et surtout pas en se focalisant sur des aspects linguistiques ou communautaires.

 

06.09  Olivier Maingain (MR): Madame la présidente, beaucoup de choses pourraient être dites suite à la réponse très détaillée du ministre que je tiens d'ailleurs à remercier.

 

Cela dit, je voudrais émettre deux remarques en ce qui concerne la politique des poursuites en matière d'infractions de roulage

 

Certes, on peut regretter l'inflation subite de constatations et de procès-verbaux pour excès de vitesse. Mais pendant longtemps, on a considéré que le Sud du pays était à la traîne. Maintenant qu'il existe une politique plus dynamique de placement de radars – d'ailleurs, à Bruxelles, cette politique commence à porter ses fruits – on ne peut regretter qu'un travail soit effectué en termes de prévention. Je tiens d'ailleurs à faire remarquer que ce travail était attendu et qu'il résulte des États généraux de la sécurité routière. En effet, si ce plan d'implantation de radars existe aujourd'hui en Région bruxelloise, c'est grâce à une politique voulue par le gouvernement fédéral suite aux Assises de la sécurité routière.

 

À un moment donné, il faut bien assurer la cohérence des décisions entre les départements ministériels au niveau fédéral.

 

Par ailleurs, comme vous, je suis tout à fait convaincu qu'un certain nombre d'affaires devrait ne jamais arriver devant le tribunal de police. Mais pour ce faire, il faudrait que l'on se donne la possibilité de les dépénaliser et de les renvoyer vers des sanctions administratives. Je pense notamment au problème de stationnement. Dans la gestion de l'espace public – je m'exprime ici en tant que bourgmestre –, il est évident que je donne des instructions à la police pour qu'elle soit particulièrement vigilante aux infractions en matière de stationnement (les stationnements sur les passages pour piétons, les stationnements sur les emplacements réservés aux personnes à mobilité réduite, les stationnements qui empêchent une circulation normale sur la voie publique, comme le stationnement d'un véhicule sur le trottoir). Ces infractions sont constatées par la police. Mais, pour ma part, j'estime qu'elles ne devraient jamais être envoyées devant le tribunal de police et que le parquet devrait pouvoir dire rapidement que, dans ce cas, des sanctions administratives sont appliquées. Mais, pour ce faire, un cadre légal doit être prévu. En effet, pour les mandataires locaux, cette question fait partie de la gestion de l'espace public. Et si tous ces dossiers sont envoyés aux parquets, ils risquent d'être asphyxiés ou de ne pas donner la priorité à ce genre de constatation d'infraction. Il y a donc là quelque chose à créer pour pouvoir renvoyer vers les sanctions administratives et assurer une certaine efficacité.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Samengevoegde interpellaties en vraag van

- de heer Bert Schoofs tot de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de aangekondigde staking vanwege het ACOD" (nr. 117)

- de heer Renaat Landuyt tot de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de aangekondigde staking van het gevangenispersoneel" (nr. 119)

- mevrouw Valérie Déom aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de arbeidsvoorwaarden van de penitentiaire beambten" (nr. 7311)

07 Interpellations et question jointes de

- M. Bert Schoofs au vice-premier ministre et ministre de la Justice et Réformes institutionnelles sur "la grève annoncée par la CGSP" (n° 117)

- M. Renaat Landuyt au vice-premier ministre et ministre de la Justice et Réformes institutionnelles sur "la grève annoncée du personnel pénitentiaire" (n° 119)

- Mme Valérie Déom au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "les conditions de travail des agents pénitentiaires" (n° 7311)

 

07.01  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, de cipiersstaking, aangezegd door het ACOD, is inmiddels al enige tijd bezig. In Hasselt staakt men geruime tijd, meer dan dat men op de werkvloer staat. Maandag is er nog een stemming geweest waarbij 145 van de 150 stemgerechtigden hun stem hebben uitgebracht voor een staking. Er is dus een ruime opvolging, hoewel het ACV niet meedoet en VSOA vandaag blijkbaar ook heeft afgehaakt. Die twee laatstgenoemde vakbonden houden hun mensen echter niet tegen om deel te nemen aan de stakingen. Blijkbaar wordt het dus toch vrij goed opgevolgd.

 

In de media is er sprake van een eis tot loonsverhoging. Dat is natuurlijk alleen het topje van de ijsberg. Ik denk zelfs dat dat niet voor alle vakbonden de grootste eis is in dit dossier. Misschien is dat wel het geval bij het ACOD. Het is echter vooral het niet inwilligen van de eisenbundel 2007-2011 dat de mensen op stang jaagt. Ik zal niet alles vermelden, maar de penitentiaire beambten stellen een hele waslijst eisen: een hogere inschaling op sommige vlakken, beschikbaarheid van kledij, vrijstelling van examens voor mensen die gedurende drie jaar contractueel in dienst waren, vergoedingen voor woon-werkverkeer, een algemene 36-urige werkregeling en een premie voor 55-plussers die nog aan het werk zijn.

 

Zoals ik zei, wil het ACOD een loonherwaardering. VSOA wil lineaire weddeverhogingen, ACV is voor nieuwe methodes inzake opleiding en werving. Dan zijn er nog een heleboel lokale specifieke noden die aan bod komen.

 

Als ik de achtergrond mag schetsen waartegen de onderhandelingen zouden moeten plaatsvinden, dan gaat het bijvoorbeeld om wat er in de gevangenis van Merksplas is gebeurd met dat dossier. Uit goede bron – niet zomaar van een cipier – heb ik vernomen dat men in september 2007 beloofd heeft dat de infrastructuur van het voormalige Joegoslaviëtribunaal in Nederland zou worden opgekocht om in Merksplas binnen de huidige site herop te bouwen. Wel, men was daar bij de vakbonden blijkbaar mee weg. Men heeft dan overleg gehad met zowel Duitse als Nederlandse vakorganisaties. In het onderhoud met de Nederlandse vakorganisatie is gebleken dat de infrastructuur van het voormalige Joegoslaviëtribunaal klaar was voor de sloop. Dan voelt men zich natuurlijk beetgenomen in syndicale kringen. Dat bevordert zeker de goede sfeer tijdens de onderhandelingen niet. Merksplas is blijkbaar afgeschreven. Minister Reynders heeft dat aangekondigd. Alles gaat naar de renovatie van de gebouwen en niets naar het bouwen van nieuwe infrastructuur. Dat heeft als gevolg dat we nu met een minimumdienst zitten in de meeste penitentiaire inrichtingen, waar lokale en federale politie de taken moeten waarnemen. Er is al een gewonde gevallen in de gevangenis van Brugge ten gevolge van de staking.

 

Gedetineerden raken geagiteerd, omdat wandelingen niet kunnen doorgaan of omdat bezoek niet of maar met mondjesmaat wordt toegelaten en dergelijke. Dan werpen zich natuurlijk een heleboel vragen op.

 

De eerste is evident, denk ik. Met wie onderhandelt u momenteel, mijnheer de minister? Bent u zelf in onderhandeling? Bent u expliciet gevraagd om aan de onderhandelingstafel plaats te nemen? Een evidente vraag, denk ik. Hoe zit het met de realisatie van de eisenbundel? Kunt u op bepaalde gebieden vooruitgang beloven? Het is niet alleen een kwestie van de eisenbundel, dat wil ik er wel bij vermelden. Er zijn ook gijzelingen geweest, onlangs in de hulpgevangenis van Leuven en in Merksplas. Dat heeft dan acties tot gevolg.

 

Het personeel is ten gevolge van de wet-Dupont – zo voelt men het althans aan – alsmaar vaker het voorwerp van klachten. De cipiers krijgen meer klachten over zich heen. Die klachten worden behandeld. De gedetineerde kan daarbij een beroep doen op een advocaat. Dat is vaak een pro-Deoadvocaat, maar toch een advocaat. De cipiers hebben dat niet. Wanneer cipiers dan een klacht hebben, wordt die geseponeerd. Er wordt niets ondernomen tegenover gedetineerden die aan de lopende band klachten indienen, zonder dat die ooit maar kunnen worden ingewilligd, omdat ze zonder voorwerp blijken te zijn, of ongegrond. Een cipier die met een gegronde klacht komt of meent dat een klacht ernstig moet worden onderzocht, krijgt vaak al onmiddellijk te maken met een seponering.

 

Voorts valt men over het arbeidsreglement. Dat is al beloofd sinds vorig jaar. Daar is men mee gestart tijdens de vorige legislatuur. Hoewel het een heel belangrijk instrument voor de cipiers is, is daar ondertussen niets mee gebeurd. Het is niet alleen de eisenbundel, er komt nog wel een heel deel achteraan.

 

U zegt in een perscommentaar op die aangekondigde staking dat er 1.000 personeelsleden bijkomen. Ik heb weet van 626 personeelsleden. Dat is gezegd, hoewel er daarvan maar een klein deeltje penitentiaire beambten is. Heel veel gaat weer naar maatschappelijk werkers en dergelijke. Ook is er een aantal kaderfuncties. Op de werkvloer, waar het er echt om te doen is, waar men in contact komt met die gedetineerden, krijgt men weinig hulp. Wanneer men al die eisen legt naast uw antwoord van 1.000 extra mensen, is het alsof men eens bij de Italiaan wil gaan eten en het antwoord krijgt dat er chop choy naar believen is. Men krijgt in feite niet wat men vraagt. Ofwel zit men in het verkeerde restaurant, ofwel moet men op zijn honger blijven.

 

Ik heb nog een punctuele vraag in verband met die 626 versus 1.000 nieuwe betrekkingen, die er zouden komen voor het einde van het jaar. Hoe verhouden die zich tot mekaar? Waar haalt u nu het cijfer 1.000 in plaats van de eerder aangekondigde 626? Dendermonde krijgt bijvoorbeeld volgend jaar in vier fasen een zesendertigtal nieuwe betrekkingen: 34 cipiers als ik me niet vergis en 2 administratieve functies.

 

Zijn de 36 personen die er in de gevangenis van Dendermonde bijkomen, opgenomen in het aantal van 626 of dat van 1.000?

 

Dat zijn mijn vragen. Die laatste is uiteraard een zeer punctuele vraag.

 

07.02  Renaat Landuyt (sp.a+Vl.Pro): Er is inderdaad een beetje onrust bij het gevangenispersoneel. Ik heb begrepen dat die onrust nog voortduurt in Hasselt en zich niet zou beperken tot die ene vakbond. Intussen heb ik deze week verschillende contacten gehad met andere vakbonden. Blijkbaar is de zenuwachtigheid daar even groot.

 

De reden voor het ongenoegen is een gebrek aan overleg over de eisenbundel 2007-2011. Uw voorstel om in werkgroepen te werken, is volgens hen een uitstel van het echte overleg. Er is een grote vraag naar een geëngageerd overleg met de juiste personen die de juiste verbintenissen kunnen aangaan. Het werken in werkgroepen wordt aanzien als een vorm van permanent uitstel.

 

Er is ook onvrede over het nieuwe arbeidsreglement, dat nog altijd niet zou zijn afgewerkt. Er is ter zake inderdaad sprake van een enorm groot onevenwicht tussen de wet-Dupont voor de gedetineerden en de situatie van het gevangenispersoneel zelf. Dat laatste blijkt niet echt goed geregeld te zijn.

 

Om die reden durf ik dan toch een paar vragen te stellen. Vooreerst, kunt u uw aanpak inzake de gesprekken over de eisenbundel verduidelijken? Werden die gesprekken effectief op de lange baan geschoven via die werkgroepen of is dat een verkeerde inschatting van de betrokken vakbonden?

 

Welke oplossingen kunt u bieden om tegemoet te komen aan de verzuchtingen van het gevangenispersoneel? Is er effectief een perspectief voor de betrokkenen?

 

Hoever staat het met de uitvoering van afgelopen akkoorden.

 

Hoever staat het met de bijkomende aanwervingen, die normaal gezien al lang zouden moeten zijn doorgevoerd, als ik mij uw vroegere antwoorden goed kan herinneren?

 

Ten vijfde, hoe zult u ervoor zorgen dat er iets meer vertrouwen is bij het gevangenispersoneel in het beleid?

 

07.03  Valérie Déom (PS): Madame la ministre, ma question et mes préoccupations rejoignent largement celles qui viennent d'être exposées. En effet, le 19 septembre et encore dernièrement, plusieurs grèves de gardiens de prison ont été déclenchées à l'initiative de la CGSP, rejointe en cela par d'autres syndicats. Ces derniers déplorent le peu d'avancées engrangées depuis le dépôt, en janvier 2008, du cahier revendicatif 2007-2011 porté à l'époque déjà en front commun syndical.

 

Les revendications sont connues: une revalorisation des salaires, une prime pour les plus de 55 ans, un passage au régime des 36 heures pour tous, des frais de transport, des chèques-repas et l'amélioration des conditions de sécurité. Ils veulent également que soit créée une école pénitentiaire et que des mesures soient prises pour lutter contre la surpopulation carcérale.

 

Monsieur le ministre, face à ces problèmes grandissant rencontrés par les gardiens de prison et à leurs revendications, pourriez-vous me dire l'attitude que vous comptez adopter? Comment comptez-vous répondre à leurs revendications? Pourriez-vous nous donner un calendrier précis de la mise en œuvre de votre plan "prison". Avez-vous des informations supplémentaires concernant la construction de nouveaux établissements? Quand pourrons-nous connaître les noms des communes qui ont été ou seront sélectionnées?

 

07.04 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, ik neem aan dat het niet de bedoeling is, en dat het ook niet de vraag is, om hier in de commissie als het ware een soort van voorafname te nemen op de onderhandelingen. Misschien kan ik toch, in een algemene inleiding, een aantal elementen geven.

 

Ik heb natuurlijk, bij mijn bezoeken op het terrein, ook vastgesteld dat er bij onze mensen veel wantrouwen is. De dingen blijven aanslepen. Ook op het vlak van de infrastructuur bijvoorbeeld, moet er wat gebeuren. Bij heel wat betrokkenen leeft de idee dat ze een en ander pas zullen geloven als ze het ook effectief zien gebeuren. Vandaar dat het ook heel belangrijk is – dat zeg ik ook ten opzichte van de Regie der Gebouwen – om goed af te spreken hoe een aantal plannen wordt uitgevoerd.

 

In maart heeft er, volgens mijn informatie, een contact plaatsgevonden met de syndicale organisaties, waarbij gevraagd is om de tijd te krijgen om een inventaris te maken van de nog uit het verleden bestaande contentieux, en om zicht te krijgen op een aantal zaken die blijkbaar vroeger in protocols zouden zijn afgesproken, maar op welke uitvoering nog altijd wordt gewacht.

 

Ondertussen heeft er ook een onderhandeling plaatsgevonden, onder leiding van minister Vervotte, voor de federale ambtenaren. Het is evident dat we ook daarop moesten wachten om te weten wat daarvan de gevolgen zouden zijn.

 

Dat gezegd zijnde, de drie syndicale organisaties hebben voor de periode 2007-2011 een globaal eisendossier voor de gevangenissen ingediend. Met de drie syndicale organisaties is overeengekomen dat alle protocollen uit het verleden bij voorrang moeten worden uitgevoerd.

 

Om de onderhandelingen betreffende het globaal eisendossier Gevangenissen 2007-2008 voor te bereiden, werd met de drie syndicale organisaties overeengekomen dat er vier technische werkgroepen zouden worden opgericht: ten eerste, een werkgroep personeelsaangelegenheden; ten tweede, werving, selectie en opleiding; ten derde, koopkracht; ten vierde, welzijn. Vanuit de FOD Justitie wordt ter voorbereiding voor analyse, ondersteuning en uitwerking een werkgroep ter beschikking gesteld, bestaande uit een aantal ambtenaren, wiens namen ik u nu zal onthouden.

 

De indeling per werkgroep en per punt herneemt de tekst van het globale eisendossier.

 

Werkgroep 1 buigt zich over het verlof voorafgaand aan pensioen voor iedereen, de reële verhoging van de behoeften, administratieven en PSD volgens de personeelsbehoeften in de verschillende inrichtingen, de creatie van een tweede post van administratieve experts, volgens de behoeften van de verschillende inrichtingen, de algemene toepassing van de 36-urige regeling voor iedereen; aanwerving in de 36-urige werkweek, uitbreiding na vervangingscontracten, waardoor ook een aanpassing volgt van de noemer voor de berekening van de prestaties; aanpassing van de deler, gebruikt voor de kaderberekening, naar een realistisch cijfer, waardoor een halt wordt toegeroepen aan de stijgende verlofachterstand, volledige uitvoering van het vorige protocol arbeidsreglement en algemeen reglement.

 

De tweede werkgroep houdt zich bezig met de volgende eisen: vrijstelling van het eerste deel van het examen penitentiair beambte, preselectie voor contractuelen met drie jaar dienst, de aanpassing van het examen van penitentiair beambte, de oprichting van een penitentiaire school voor alle functies, de voortgezette vorming, conflicthantering en basiswet, de mogelijkheid voor de Duitstaligen om het examen af te leggen in het Duits, aangezien er drie officiële talen zijn in ons land – dat geldt voor het Waals Gewest – en het aanwerven van statutaire verpleegkundigen, geen interims meer, met een aantrekkelijker loon.

 

De derde werkgroep buigt zich over de integratie van specificiteitspremies in de weddeschalen van de niveaus C en B en het behoud ervan voor het niveau A met retroactiviteit, het vervoer en de cumulatie van de betaling voor het woonwerkverkeer, ook voor de contractuelen, een premie toegekend voor het blijven werken na 55 jaar, in het kader van het verlof voorafgaand aan het pensioen, ook voor deeltijds werkenden pro rata, de toekenning van maaltijdcheques aan iedereen, het behoud van de betaling van onregelmatige prestaties in het kader van een erkend arbeidsongeval, de competentiepremie voor verpleegkundigen A2, de uitbreiding van de tweetaligheidpremie, niet afhankelijk van de geografische ligging, en de herwaardering van de premie, loonherwaardering voor alle personeel dat in de gevangenissen werkt, een lineaire weddeverhoging voor het bewakingspersoneel en het technisch personeel, een nieuwe specifieke loopbaan voor het administratief personeel en een algemene upgrading voor het bewakingspersoneel en het technisch personeel.

 

De vierde werkgroep bestudeert de volgende eisen: kledij, regularisatie van het passief en het optimaliseren van de verdeling voor de kledijtoelagen, het toebedelen van een nieuwe rol aan de kledijcommissie, met beslissingsbevoegdheid, meer veiligheid in de ziekenhuizen, een echt beleid inzake arbeidsgeneeskunde, maatregelen tegen overbevolking, nieuwe inrichting en innovatie en aangepaste plaatsen voor geïnterneerden.

 

De technische werkgroepen zullen, volgens een tijdspad, een eerste maal samenkomen. De derde werkgroep is bijvoorbeeld vanmorgen bijeengekomen. De vierde werkgroep komt op 13 oktober samen, de tweede werkgroep op 2 oktober en de eerste werkgroep op 10 oktober.

 

Een tweede afspraak, per werkgroep, wordt gemaakt afhankelijk van de vooruitgang bij de besprekingen in de bewuste werkgroep. Het is de bedoeling om tegen eind november 2008 te beschikken over een globaal technisch dossier over alle punten, zodat begin december 2008 de echte onderhandelingen kunnen aanvangen.

 

Men mag dus niet laten uitschijnen dat er op heden nog niets zou zijn ondernomen voor de verhoging van de koopkracht van het gevangenispersoneel. Ook dit vind ik belangrijk om even onder uw aandacht te brengen.

 

Ik wil benadrukken dat ik tijdens de begrotingscontrole reeds enkele maatregelen voor het vrijwaren van de koopkracht heb doen inschrijven voor de bijzondere korpsen. Meer bepaald in het sectoraal akkoord 2007/2008 van het federaal openbaar ambt werd een verhoging van de eindejaarstoelage vastgelegd waarbij het geïndexeerd forfaitaire gedeelte voor 2008 werd verhoogd met een bedrag van 333 euro. Ik heb extra kredieten gevraagd en bekomen in de controle om dit ook door te trekken naar de penitentiaire beambten. Vanaf 2009 wordt deze verhoging opgenomen in het forfaitaire bedrag en wordt zij dus op haar beurt geïndexeerd. Deze verhoogde eindejaarstoelage zal ook worden toegekend aan alle personeelsleden van het gevangeniswezen.

 

Tevens voorziet het sectoraal akkoord in een verhoging van de taalpremies, met ingang van 1 december 2008. Ook hier zullen de personeelsleden die aanspraak maken op een taalpremie, kunnen genieten van deze verhoogde premie.

 

Ten slotte wens ik toch te onderstrepen dat het personeelsplan 2008, dat thans in volle uitvoering komt, in een substantiële verhoging voorziet van de algemene personeelsomkadering van alle diensten van de FOD Justitie en meer in het bijzonder van het Gevangeniswezen.

 

Mijnheer Schoofs, u heeft mij een aantal punctuele vragen gesteld. Ik kon dit helaas niet afleiden uit uw interpellatieverzoek. Ik wil die vragen graag beantwoorden als u mij toelaat die zeer concrete vragen te laten opzoeken.

 

Misschien toch nog even signaleren dat Selor op dit moment voor ongeveer 60% werkt voor Justitie. Dit is een gigantische beweging die wij aan het maken zijn.

 

Wat de bouw van de nieuwe gevangenissen betreft, kan ik u meedelen dat dit plan vier grote actiepunten bevat. Er is een renovatieprogramma voor het herstel van verloren capaciteit waardoor 266 cellen zullen worden gerecupereerd in 2008 en 2009. Herstel douches, dak, afbestverwijdering, kleine uitbreiding, enzovoort. Sint-Gillis en Vorst: deels reeds uitgevoerd. Doornik, Hoogstraten en Turnhout: Turnhout is al uitgevoerd. De bouw van bijkomende cellen op bestaande sites om de overbevolking op te vangen. Vanaf heden tot 2011 zullen 396 cellen worden gerealiseerd via grotere werkzaamheden. Merksplas: klaar tegen eind 2009. Sint-Gillis: studie is bezig, start in 2009. Everberg: werken starten in 2009. Turnhout: werken starten in 2009. Leuven: start in 2009.

 

De nieuwe gevangenis moet niet alleen de stijgende behoefte aankunnen, maar ook een buffercapaciteit bieden zodat we de oude inrichting in veilige omstandigheden kunnen renoveren. Er wordt gestreefd naar een ingebruikname van de nieuwe infrastructuur binnen de twee jaar na het bekomen van de vereiste vergunningen. U weet dat de horizon ter zake 2012 is.

 

Dat houdt ook de bevestiging in van de beslissingen van de vorige regering, namelijk Dendermonde met 444 plaatsen, het penitentiair centrum voor geïnterneerden in Antwerpen met 120 en in Gent met 270 plaatsen. Een nieuwe beslissing werd genomen voor de franstalige jeugd, in Achêne, met 120 plaatsen en voor drie nieuwe gevangenissen in Brussel, Vlaanderen en Wallonië, elk met ongeveer 300 plaatsen. De alternatieve financiering zal gebeuren via een PPS-constructie. De consultancy daarvan is intussen aanbesteed en de timing heb ik u meegedeeld.

 

Wat de concrete sites betreft, zoals ik vanochtend al heb geantwoord, hebben we nog tijd om een concrete beslissing te nemen. We moeten tegen eind 2008 hebben beslist over de sites om in die timing te kunnen doorgaan.

 

Na de goedkeuring van het masterplan door de regering werd in overleg met de minister van Financiën, verantwoordelijk voor de Regie der Gebouwen, een rondvraag gericht aan de provinciegouverneurs, Landsverdediging en de NMBS naar potentiële terreinen die in aanmerking zouden komen voor de oprichting van een penitentiaire inrichting. In antwoord op deze bevraging zijn een aantal gronden vooropgesteld die nu worden onderzocht door een werkgroep bestaande uit ambtenaren van de Regie der Gebouwen en de FOD Justitie. Onder het gezag van de opgerichte task force wordt momenteel een vergelijkend onderzoek uitgevoerd naar hun geschiktheid.

 

Ik heb vanochtend de criteria gegeven. Ik zal ze niet allemaal opnieuw opsommen. Het gaat om de prijs, de stedenbouwkundige bestemming, de afmetingen, de vorm, de oppervlakte, de uitbreidingsmogelijkheden, de ligging, de terreingesteldheid, de bodemgesteldheid, de bereikbaarheid, de nabijheid van politie- en gerechtsgebouwen en de parkeermogelijkheden.

 

Op deze manier worden de terreinen nu tegen elkaar afgewogen teneinde tot de meest optimale site te komen. De bevindingen van de werkgroep zullen vervolgens aan de task force worden voorgelegd die dan een voorstel zal formuleren.

 

Het feit dat er nog geen definitieve terreinkeuze is geweest, heeft in de huidige stand van zaken nog geen invloed op de plannen.

 

07.05  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik heb de indruk dat men niet tevreden is over de werkwijze van de werkgroepen, zeker niet bij het ACOD, maar evenmin bij de basis, over alle kleuren van vakbonden heen. Men denkt dat dit gewoon dient om tijd te winnen, om de zaak voor zich uit te schuiven en niet te moeten beginnen aan de onderhandelingen. De vraag is waarom men er niet onmiddellijk mee begint. U beslist dat zelf. We zien in elk geval op het terrein hoe men over die werkgroepen denkt.

 

Wat het contentieux uit het verleden betreft, ook hier blijft de argwaan. Ik verwijs naar de gevangenis van Merksplas waarover men zei dat er zou worden uitgebreid met de infrastructuur van het voormalige Joegoslaviëtribunaal. Dat is niet gebeurd.

 

In elk geval zal volgens mij eerst een evaluatie van de wet-Dupont in die onderhandelingen moeten worden opgenomen – die staat niet als zodanig in de eisenbundel, maar dat is toch een principiële eis die boven alle andere staat – en daaraan gekoppeld de veiligheid van de cipiers. Ik krijg eerlijk gezegd het “heen-en-weer” van een krantenartikel van vandaag, waarin men zegt dat de ontspanning en dergelijke van de gedetineerden nog lang niet is ingevuld. De wet-Dupont is er, maar de cipiers voelen aan den lijve dat de onveiligheid in de gevangenis toeneemt, althans het onveiligheidsgevoel. Men kan fysiek worden bedreigd, maar men kan nu ook te maken krijgen met een klacht van een gedetineerde. Dat is tegenwoordig allemaal in procedures gegoten. De cipiers hebben de indruk dat er niet mee wordt gelachen van overheidswege en ze voelen zich in vele gevallen ook niet gesteund door hun directie. Dat moet ik er ook bij zeggen.

 

U hebt nog eens een herhaling gegeven van het masterplan. Die herhaling van de uitvoering van het masterplan en de stand van zaken daaromtrent zullen we nog vaak horen. U hebt dat beloofd en u houdt zich daaraan, maar u houdt zich niet aan de belofte – CD&V heeft dat destijds in haar verkiezingsprogramma beloofd – dat er op korte termijn een verhoging van de opvangcapaciteit zou kunnen worden doorgevoerd. Dat blijf ik dan herhalen.

 

U geeft geen verklaring voor de invulling van al die functies. Ik kan dat begrijpen. Wat het genoemde cijfer van 1.000 nieuwe betrekkingen betreft tegenover de eerder beloofde 626, had ik geen gedetailleerd antwoord verwacht inzake het verschil van 374 betrekkingen, maar ik had wel gedacht dat u cijfermatig enigszins zou kunnen verklaren waardoor u aan die extra verhoging met meer dan vijftig procent op het geheel komt. U spreekt over de buffercapaciteit van de nieuwe inrichtingen. Misschien heb ik het verkeerd begrepen, maar ik dacht dat het de bedoeling was om over te gaan tot de renovatie van oude gebouwen en dat dan de buffercapaciteit langzamerhand zou worden opgebouwd, maar in Merksplas doet u net het tegenovergestelde. U belooft blijkbaar aan de vakbonden dat er een nieuwe bijbouw komt en dan zegt men dat men het niet kan doen, omdat men gaat renoveren. Waar zit dan de buffercapaciteit?

 

Laat ik het volgende als een tussenvraag stellen, of als een herhaling van mijn vraag van daarstraks. Klopt het dat aan de mensen van de vakbond gezegd is dat er infrastructuur van het Joegoslaviëtribunaal zou worden aangewend voor de inrichting van Merksplas?

 

07.06 Minister Jo Vandeurzen: Niet door mij.

 

07.07  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Niet door u. Wel door uw diensten, misschien? Ik denk niet dat mensen van de vakbond, vakbondleiders, dat uit hun duim zuigen.

 

07.08 Minister Jo Vandeurzen: (…) Er is een masterplan goedgekeurd. (…)

 

07.09  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik wil weten of het klopt dat de infrastructuur van het Joegoslaviëtribunaal zou worden aangekocht. U weet het niet, of u doet alsof u het niet weet. In elk geval, mij is dat door zeer goede bronnen bevestigd.

 

07.10 Minister Jo Vandeurzen: Er staat in het masterplan…

 

07.11  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Uiteraard hoeft dat niet in het masterplan te staan. Dat is ook altijd een deel van onze kritiek geweest: het masterplan zegt niet waar u precies de bakstenen en de infrastructuur zal kopen.

 

07.12 Minister Jo Vandeurzen: Ik moet u eerlijk het volgende zeggen. Ik ben in Merksplas geweest. Ik heb daar de site bezocht waar nu een nieuw stuk wordt gebouwd. Dat gaat aan een razend tempo en is van een behoorlijk goede kwaliteit.

 

Ik zie niet goed in waarom de formule die daar expliciet is gebruikt en waar we een goede ervaring mee hebben, niet kan worden gebruikt om aan capaciteitsuitbreiding te doen, ook in Merksplas.

 

07.13  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Goed, dan zullen we zien wanneer Merksplas klaar is, en welke datum wordt gehaald, 2011 of 2012, dan wel wat eerder in het CD&V-programma vermeld stond. Ik kan het daarbij dan ook laten, denk ik.

 

Alleen voor de cijfers hoop ik nog een verklaring te vinden, met name die 374 extra plaatsen boven op die 626. Wanneer ik het optel, 626 al eerder beloofd, plus 374, dan kom ik aan 1.000. Ik zou graag weten waar die rest dan naartoe gaat.

 

Mevrouw de voorzitter, ik heb inmiddels ook een motie ingediend.

 

07.14  Renaat Landuyt (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de minister, als ik het goed heb begrepen, zult u nog twee maanden met het overleg wachten. Wat ik helemaal niet begrijp, is dat de dingen worden omgekeerd: eerst komt de technische werkgroep samen, waarna men pas zal overleggen. Dat zal zeker met kennis van zaken zijn. Dat doet mij denken aan het maken van wetenschappelijke studies over rapporten die men krijgt. Hier gaat men eerst alles technisch bekijken, vooraleer te overleggen; Ik dacht dat eerst de krachtlijnen moeten worden vastgelegd. Het enige wat ik hier hoor, bevestigt de grond van het wantrouwen van de vakbonden. Ik vrees dat het nog twee spannende maanden zullen worden.

 

07.15  Valérie Déom (PS): Madame la présidente, le cahier de revendications est quand même sur la table depuis janvier 2008. Nous sommes au mois d'octobre et nous sentons les prémices d'une espèce de structure de groupes de travail qui sont plutôt là pour faire durer les choses. C'est manifestement le sentiment des syndicats qui ont l'impression qu'à travers ces groupes de travail, on cherche à "encommissionner" les choses.

 

Monsieur le ministre, on aurait voulu entendre aujourd'hui votre attitude, votre position, votre calendrier et votre volonté d'avancer, parce que je pense que les travailleurs du secteur sont largement mécontents. On ne peut leur dire d'un côté qu'on met les choses en place maintenant alors que les revendications existent depuis longtemps et d'un autre côté, leur demander la paix sociale sans poser de geste fort. Je pense qu'il faudrait enclencher, comme mon collègue vient de le dire, réellement les négociations. Malheureusement, je pense que cette technique de groupes de travail ne va pas répondre aux besoins fondamentaux des travailleurs de ce secteur.

 

07.16 Minister Jo Vandeurzen: Ik moet eerlijk zeggen dat ik de opmerkingen over de werkwijze niet goed begrijp. Als eerst technisch moet worden uitgeklaard wat wordt gevraagd, wat wordt bedoeld, wat de kosten zijn, is dat toch logisch. Zo is het voorakkoord voor het openbaar ambt ook tot stand gekomen. Dat is toch de methode die ons vooruitbrengt. Ik heb mij geëngageerd om ernstig aan die onderhandelingen deel te nemen. Als werd overeengekomen om die werkwijze te hanteren, dan is dat correct. Het is ook logisch om eerst de resultaten te kennen van de onderhandelingen met betrekking tot het federaal ambt, met een afgeleid effect naar de bijzondere korpsen, vooraleer men met de specifieke onderhandelingen kan starten. Ik denk, in alle bescheidenheid, dat dat de logische aanpak is.

 

Men moet ook eerlijk zijn. Dat alles situeert zich in een budgettaire context, die ook een invloed heeft op 2009 en verder. Ik heb er ook nooit een geheim van gemaakt dat de mogelijkheden ter zake zullen moeten worden bekeken. Binnen die context denk ik dat alle betrokkenen binnen de administratie zich inspannen om eerlijke en correcte onderhandelingen te voeren. Wij zullen trachten een goed akkoord te bereiken.

 

07.17  Renaat Landuyt (sp.a+Vl.Pro): Voor zover ik weet en heb meegemaakt, onderbouwt men onderhandelingen nog altijd technisch. Dat betekent dat men in de marge van vragen en toegevingen voortdurend technisch nagaat wat een en ander betekent. Dan gaat het over wedden. Wanneer het echter over het arbeidsreglement gaat, weet ik niet wat men daar nog eens technisch gaat bekijken. Nogmaals, het is blijkbaar een techniek, die u eigen wordt en die erin bestaat om studies te maken over mogelijkheden van wat men zou kunnen doen de dag dat er ooit eens daadkracht zal zijn. U zult niet vol creativiteit de zaken kunnen blijven uitstellen.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heer Bert Schoofs en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellaties van de heren Bert Schoofs en Renaat Landuyt

en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen,

verzoekt de regering

om op korte termijn al de noodzakelijke maatregelen te nemen die de syndicale rust en de veiligheid van de penitentiaire beambten ten volle kunnen waarborgen."

 

Une motion de recommandation a été déposée par M. Bert Schoofs et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu les interpellations de MM. Bert Schoofs et Renaat Landuyt

et la réponse du vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles,

demande au gouvernement

de prendre à court terme toutes les mesures nécessaires pour garantir pleinement la paix sociale et la sécurité des agents pénitentiaires.“

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de dames Clotilde Nyssens en Katrien Schryvers en door de heer Michel Doomst.

 

Une motion pure et simple a été déposée par Mmes Clotilde Nyssens et Katrien Schryvers et par M. Michel Doomst.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

08 Samengevoegde vragen van

- de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de wraakacties op Brusselse politieagenten" (nr. 7445)

- de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "agressie tegen politieagenten" (nr. 7478)

- de heer Renaat Landuyt aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "toenemende agressie tegen politieagenten in Brussel" (nr. 7491)

08 Questions jointes de

- M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "les actions de représailles contre des agents de police bruxellois" (n° 7445)

- M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "les agressions contre des agents de police" (n° 7478)

- M. Renaat Landuyt au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "la recrudescence des agressions contre des agents de police à Bruxelles" (n° 7491)

 

08.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, op 23 september werd een jonge agent van 22 jaar uit Schaarbeek aangevallen en beroofd door jonge Noord-Afrikanen. De agent kreeg vier messteken waarvan een vlakbij het hart. Dat doet mij onwillekeurig denken aan de moord op Joe Van Holsbeeck, ook met zes of zeven messteken waarvan een vlakbij het hart. Dat is echter fataal afgelopen. Hier ging het heel duidelijk om een wraakactie, op basis van wat die misdadigers in het oor fluisterden van hun slachtoffer. Het is niet de eerste keer dat er wraak wordt gepleegd op politiemensen. Het schijnt een snel toenemend verschijnsel te zijn. De voorbije zes weken zouden zich twee gelijkaardige incidenten hebben afgespeeld in Brussel.

 

Op 9 juli ondervroegen wij de minister van Binnenlandse Zaken ook alweer over een afrekening op vijf Brusselse politieagenten nabij Kinepolis door een bende van twintig à dertig jongeren. Volgens de verklaring van de minister van Binnenlandse Zaken was de aanstoker van de raid op 9 juli reeds op vrije voeten gesteld door de onderzoeksrechter. Met zo’n lakse houding moedigt het gerecht van Brussel wraakneming op politiemensen onmiskenbaar aan.

 

Ik had u daarover nadien specifiek een mondelinge vraag willen stellen maar die vraag is niet meer aan bod kunnen komen. Ze is automatisch omgezet in een schriftelijke vraag. Toevallig heb ik twee dagen geleden het antwoord daarop gekregen. Uit dat antwoord blijkt dat niet wordt tegengesproken dat die dader is gevonden en dat zijn aanhoudingsmandaat is gevraagd door het parket op basis van slagen en verwondingen aan politieagenten. Uiteindelijk heeft de onderzoeksrechter dat echter vreemd genoeg niet toegekend. Dat is toch een heel merkwaardig antwoord. Het is een beetje bevreemdend, mijnheer de minister. U zegt dat er volgens de politiemensen een twintigtal daders waren die hen hebben aangevallen maar dat er volgens de dader maar vier of vijf waren. Ik denk dat hier toch wel de politie kan worden geloofd, eerder dan de crimineel die probeert zich zoveel mogelijk wit te wassen.

 

In elk geval heeft die affaire een heel belangrijke precedentwaarde wanneer men een signaal geeft dat men wraakacties kan toepassen op politieagenten en nadien zomaar terug in alle vrijheid kan wegwandelen, dit door toedoen van onoordeelkundig optreden van de onderzoeksrechter. Dan is er toch een probleem. Ik weet dat u niets kunt doen aan de beslissingen van onderzoeksrechters. Zij zijn autonoom. Ik verwijt u dat dus niet. Er kan echter wel iets gebeuren vanuit het kabinet of van de minister naar het Brussels parket en de onderzoeksrechters. Er zou een signaal kunnen worden gegeven dat er een probleem rijst inzake wraak nemen op politie en dat men alert moet zijn. Ik denk dat u als minister van Justitie daaromtrent toch…

 

08.02 Minister Jo Vandeurzen: (…)

 

08.03  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Neen, niet in individuele gevallen. Ik denk echter dat u als minister van Justitie de korpshoofden kan aanschrijven om te melden dat er zich een probleem voordoet met wraakneming op politieagenten en hen kan vragen alert te zijn en ervoor te zorgen dat er geen precedenten worden gecreëerd, dit in de hoop dat er dan efficiënt zal worden opgetreden.

 

Mijnheer de minister, ten eerste, kunt u de wraakneming op de 22-jarige politie-inspecteur bevestigen? Kunt u meer zeggen over het gerechtelijk onderzoek?

 

Ten tweede, klopt het dat er de voorbije weken nog twee van dergelijke acties op Brusselse politieagenten werden vastgesteld? Kunt u hierover meer gegevens kwijt? Werden daarbij daders gevat? Loopt er een onderzoek?

 

Mijn derde vraag over Kinepolis laat ik vallen, want die vraag werd inmiddels beantwoord.

 

Ten vierde, is er inmiddels overlegd met het Brussels parket en met de onderzoeksrechters om de daders van dit soort feiten kordater aan te pakken in de mate dat dit voor onderzoeksrechters mogelijk is?

 

08.04  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, er blijken meer en meer fenomenen voor te komen waarbij mensen in niet-geüniformiseerde toestand worden achtervolgd omwille van hun optreden in geüniformiseerde toestand en dat is toch wel gevaarlijk. Als dit soort van dienst na verkoop blijft duren, is dit toch wel een onrustwekkende tendens waarvoor wij aandacht moeten hebben.

 

Ik heb ook vragen gesteld bij het geval-Kinepolis. Op 23 september blijkt een agent in burger vlak bij zijn woning, opnieuw met wraak als motief, te zijn neergestoken.

 

Zijn er nog meer details bekend over het motief en de vervolging van het incident dat begin juli plaatsvond? Kunt u ook meer duidelijkheid geven over de onderzoeken die naar aanleiding van de verschillende agressiedaden tegenover politieagenten de laatste weken plaatsvonden? Is hierover overleg gepland met de minister van Binnenlandse Zaken om dergelijke incidenten te voorkomen?

 

Wij lezen ook dat stadswachten steeds meer het slachtoffer worden van geweld. Ik las onlangs nog dat 40 amokmakende jongeren een arrestatie door politieagenten hebben verhinderd.

 

08.05  Renaat Landuyt (sp.a+Vl.Pro): Mevrouw de voorzitter, ik wil ook even op dezelfde berichtgeving reageren, om de minister de kans te geven een en ander te verduidelijken. Als alles klopt wat wij lezen en horen, dan is er in Brussel een echt probleem. Als een politieman tot in zijn privéleven wordt aangevallen, dan hebben wij echt een probleem van veiligheid. Daarom zijn mijn vragen er alweer op gericht om een en ander met cijfers en aantallen in de juiste context te kunnen plaatsen. Ik wil ook weten wat de stand van zaken is in de zoektocht naar de daders, nopens de verschillende feiten die wij hebben vernomen.

 

Ten slotte, als het fenomeen bestaat, wat is de houding of de strategie van het Brussels parket in dezen? Terloops heb ik uiteraard ook hier de vraag gesteld naar de stand van zaken van het veiligheidsplan van Anderlecht.

 

08.06 Minister Jo Vandeurzen: Het parket van Brussel heeft mij details gegeven over drie gevallen van agressie waarvan politiemensen het slachtoffer zijn geweest tijdens de voorbije weken.

 

Ik zal eerst de feiten behandelen die op 23 september hebben plaatsgevonden. Een inspecteur van de politiezone Brussel-Elsene werd inderdaad aangevallen op 23 september 2008, voor zijn woning, toen hij van zijn werk terugkwam. Hij werd aangevallen door een groep jongeren, die hem uitscholden en uitdrukkelijk gewag maakten van een eerder uitgevoerde politietussenkomst waaraan de inspecteur had deelgenomen. Het is dus redelijk te denken dat het om een wraakactie gaat. De agent werd geslagen. Hij werd met een mes van het type cutter bewerkt en zijn gsm werd gestolen. De dader kon tot nu toe niet worden gevat. Het onderzoek is nog steeds aan de gang. De procureur des Konings heeft heden de aanstelling van een onderzoeksrechter gevorderd. Het onderzoek is nu in handen van de onderzoeksrechter.

 

De twee andere feiten van zware agressie beantwoorden aan een andere modus operandi. Op 18 augustus 2008 werd de politie van de zone Brussel-Hoofdstad om 14.30 uur ter plaatse geroepen voor een door messteken gewonde persoon op de openbare weg. De politie trof inderdaad een lichtgewonde persoon ter plaatse aan. Hij werd onmiddellijk meegenomen in de politiecombi, teneinde de dader op te sporen. De politie heeft de vermoedelijke dader van deze agressie teruggevonden in een garage. De verdachte is weggelopen in de richting van een loods, waar twee politieagenten hem hebben kunnen omringen. Hij had een klein mes van het type Opinel in zijn hand, heeft zijn mes een tijdje ter hoogte van het hoofd van een van de agenten gehouden en vervolgens heeft hij de agent geslagen ter hoogte van het hart.

 

De dader werd niettemin bedwongen door de politie en gearresteerd. De gewonde politieagent verkeerde op het moment van de feiten niet in levensgevaar.

 

De procureur heeft de arrestatie bevestigd en onmiddellijk een gerechtelijk onderzoek geopend met aanstelling van een onderzoeksrechter. Door de onderzoeksrechter werd de aflevering van een aanhoudingsmandaat gevorderd.

 

De man werd door de onderzoeksrechter in voorlopige hechtenis geplaatst. Het gaat om een man geboren in 1973. Gelet op de omstandigheden heeft de onderzoeksrechter een psychiatrisch onderzoek gevorderd.

 

Volgens het verslag van de deskundige zou de man niet-toerekeningsvatbaar zijn en komt hij in aanmerking voor internering in toepassing van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen.

 

De man is nog steeds in voorlopige hechtenis. Het gerechtelijk onderzoek is afgerond en de procureur des Konings zal in de komende dagen de vordering tot regeling van de procedure voor de raadkamer tekenen. De raadkamer zal dan beslissen of de man al of niet naar de correctionele rechtbank wordt verwezen.

 

De derde agressie gebeurde de dag nadien, op 19 augustus 2008 rond 20.00 uur. De politie van de zone Brussel Hoofdstad werd in een volkswijk geroepen voor een man die voorwerpen vanuit zijn raam naar jongeren gooide. Een van de twee politieagenten bleef ter plaatse naast de politiewagen om het voertuig te beschermen tegen eventuele agressie, terwijl de andere agent het gebouw binnenging teneinde zich naar het appartement te begeven van waaruit de voorwerpen naar beneden werden gegooid.

 

Hij werd hierbij vergezeld door jongeren die hem de weg naar boven wezen. De bewoner van het appartement heeft de deur geopend en de politieagent neergestoken met een mes. De dader is een man die is geboren in 1937. Hij werd ter plaatse gearresteerd. De politieagent verkeerde niet in levensgevaar. De dader werd verhoord, maar zijn verklaringen waren niet coherent en hij gaf blijk van vormen van geestesstoornissen.

 

Hij zei dat hij regelmatig door jongeren werd gepest, onder meer met voorwerpen die tegen de ramen van zijn appartement werden gegooid. Het parket vorderde een gerechtelijk onderzoek en een aanhoudingsmandaat. De onderzoeksrechter plaatste hem onmiddellijk in voorlopige hechtenis. Uit het psychiatrisch verslag blijkt dat de man, net zoals in het vorige geval, in aanmerking komt voor internering, in toepassing van de wet op de bescherming van de maatschappij.

 

De man is nog steeds in voorlopige hechtenis. Het onderzoek werd officieel afgesloten en het dossier zal morgen worden overgemaakt aan het parket met het oog op het opstellen van een vordering tot regeling van de procedure voor de raadkamer.

 

Over de wraakactie bij Kinepolis, de feiten vonden plaats op 29 juni 2008. Het parket heeft onmiddellijk een gerechtelijk onderzoek geopend. Er werd conform de vordering van het openbaar ministerie een onderzoeksrechter aangesteld. De verdachte is meerderjarig en heeft een blanco strafregister. Het parket heeft hem echter reeds gedagvaard voor de correctionele rechtbank om er op 25 september 2008 te verschijnen voor feiten van diefstal met braak, die niets te maken hebben met de feiten van 29 juni.

 

Wat betreft de motieven en het aantal tussengekomen personen zijn de verklaringen verschillend. De politieagenten verklaren dat zij zonder enig motief werden aangevallen. Zij waren in burgerkledij en keerden naar hun wagen terug. De verdachte verklaart dat hij dronken was. Hij erkent dat hij een groep personen lastigviel en dat een van de personen uit die groep hem met geweld opzij heeft geduwd. De verdachte heeft dan hulp ingeroepen, want hij voelde zich bedreigd. Dat is althans wat hij verklaart. Andere jongeren zouden er dan zijn bijgekomen. De verdachte beweert dat hij die andere jongeren niet kent.

 

De politieagenten verklaren dat het ging om een bende van 20 jongeren. De verdachte spreekt van slechts 5 à 6 personen. Er werden geen andere verdachten geïdentificeerd dan de meerderjarige waarvan reeds sprake. De procureur des Konings vorderde tegen hem een aanhoudingsmandaat op grond van de kwalificatie van slagen met verwondingen aan een politieagent. De onderzoeksrechter leverde echter een daarmee strijdig bevelschrift af menende dat er geen absolute noodzaak was voor de openbare veiligheid om de aanhouding te bevelen. Zoals u weet, is er tegen de weigering van de onderzoeksrechter om iemand aan te houden, geen hoger beroep mogelijk. De snelrechtprocedure werd niet toegepast, omdat ervoor werd gekozen een gerechtelijk onderzoek te openen.

 

De procureur des Konings deelt mij mee dat hij een krachtdadig beleid van nultolerantie hanteert inzake agressie tegen politieambtenaren. Uiteraard kan ik dat alleen maar ondersteunen. Elke vrijdagnamiddag vindt er een overlegvergadering plaats tussen de verschillende zonemagistraten en de leidende magistraat, de adjunct van de procureur des Konings. Agressies tegen politieambtenaren worden tijdens die vergaderingen systematisch besproken en er wordt telkens de instructie gegeven om elke verdachte waartegen aanwijzingen van schuld bestaan, naar de onderzoeksrechter te verwijzen met het oog op de voorlopige hechtenis. Ik hoef u natuurlijk niet uit te leggen dat een aanhoudingsmandaat niet door het parket maar door de onderzoeksrechter wordt afgeleverd, overeenkomstig de wettelijke en dwingende criteria van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis.

 

De gemeente Anderlecht maakt deel uit van de zone Zuid. Ik verwijs naar mijn antwoord van vanochtend. Het veiligheidsplan 2009-2012 betreft de hele zone. Het plan zal eerstdaags van kracht worden. Het werd zeer recentelijk goedgekeurd door de burgemeesters en de procureur des Konings. Het dient nog ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie, conform de ministeriële richtlijn 44.

 

Agressie tegen politieagenten maakt als dusdanig geen voorwerp uit van het politieveiligheidsplan. Desalniettemin kan de zone dat fenomeen opnemen in het kader van de strijd tegen de straatcriminaliteit. Maar ik herhaal – en dit is zeer logisch – dat de procureur des Konings een nultolerantiebeleid hanteert voor zulke feiten, zowel ten opzichte van de eigen diensten als ten opzichte van de politiediensten in het kader van het verbaliseringsbeleid.

 

Ik kom tot de vraag over de cijfers. Een correct antwoord op de vraag veronderstelt een onderzoek. Binnen het zeer beperkte tijdsbestek van de mondelinge vragen was het niet mogelijk volledige cijfers te verkrijgen. Ik zal de procureur des Konings en de politie vragen die cijfers mee te delen.

 

08.07  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor een vrij uitvoerig en volledig antwoord. Ik heb nog twee elementen. Ik hoop dat alle mogelijke middelen en personen worden ingezet, natuurlijk in de mate van het haalbare, om de daders te vinden van het feit dat er toch echt uitspringt, met name de moordpoging van 23 september, die inderdaad sterk verschilt van de twee andere zaken.

 

Men moet zich maar even in de huid van die politieagent plaatsen. Die man was daar volledig privé, bij zijn eigen woning. Als hij tot daar wordt achtervolgd, is de situatie voor hem onhoudbaar. Hij moet minstens verhuizen, eventueel zelfs Brussel verlaten, als hij nog een behoorlijk normaal leven wil leiden. Het is toch wel een zeer dramatische toestand. Ik hoop dat men alles doet om de daders te vinden en zeer zwaar te straffen. Volgens het antwoord van de minister valt het parket in deze echter niets te verwijten.

 

08.08  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, uit het antwoord blijkt dat de drie gevallen zeer gedetailleerd zijn opgevolgd. Het is ook goed dat u het sterke signaal geeft dat de procureur-generaal de absolute nultolerantie als richtlijn voor dergelijke gevallen volgt. Ik hoop dat dit in concrete, correcte, gerechtelijke uitspraken kan uitmonden, die duidelijk maken dat dit type van daden echt onaanvaardbaar is.

 

Ik heb de vraag ook al gesteld in de commissie voor de Binnenlandse Zaken. Wij moeten sterke signalen aan de gemeenschap geven waaruit onze waardering voor het werk van de politiemensen blijkt. Bedankt om de cijfers op te vragen die ons een correcter beeld geven van dit type van daden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.56 uur.

La réunion publique de commission est levée à 16.56 heures.