|
Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene
Zaken en het Openbaar Ambt |
Commission
de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique |
|
van dinsdag 27 januari 2009 Namiddag ______ |
du mardi 27 janvier 2009 Après-midi ______ |
La séance est ouverte à 14.16 heures et présidée par M. André Frédéric.
De vergadering wordt geopend om 14.16 uur en voorgezeten door de heer André Frédéric.
01 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het Agentschap 112" (nr. 9614)
01 Question de M. Wouter De Vriendt au ministre de l'Intérieur sur "l'Agence 112" (n° 9614)
01.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, veel keuze hebt u niet om te beginnen.
Mijnheer de minister, mijn vraag dateert toch al van enkele weken geleden. Wegens omstandigheden heb ik die nu pas kunnen stellen. Ik hoop dat de informatie die erin vervat zit ondertussen niet gedateerd is.
Waarover gaat het? Een koninklijk besluit van 26 maart 2007 voorziet in de oprichting van het Agentschap 112 voor de oproepen naar de hulpdiensten. Deze organisatie moet instaan voor de coördinatie van de opname van de noodoproepen. Vele voorbereidingen werden ondertussen al getroffen maar het agentschap zelf blijkt nog niet operationeel te zijn. Kwatongen beweren dat de regering het nog niet eens is over wie de topbenoeming zal krijgen.
Oproepen voor de politie via het nummer 101 worden ondertussen in callcenters beantwoord. Er is blijkbaar ook een werving lopende om hiervoor duizenden burgers aan te stellen. De doelstelling is immers om de politie voor echte politiezaken in te zetten. Deze callcenters worden momenteel bemand door politiemensen, burgers van politiediensten, ex-medewerkers van Belgacom, ex-militairen en allerlei andere mensen met als gevolg ook een wirwar van statuten en arbeidsvoorwaarden.
Ik had u graag hierover een aantal vragen gesteld. Waarom is het Agentschap 112 nog niet operationeel? Kunt u een toelichting geven bij het huidige personeelskader van het callcenter? Hoeveel mensen worden er tewerkgesteld? Klopt het dat werknemers dezelfde job uitoefenen onder verschillende voorwaarden? Heeft dit geen nefaste gevolgen voor het syndicale overleg? Kunt u aangeven wanneer u het KB van 26 maart 2007 volledig zult uitvoeren? Welke stappen worden er in de nabije toekomst gezet? Tot slot, zorgt de huidige situatie voor problemen bij het behandelen van de oproepen naar de hulpdiensten? Kunt u garanderen dat de dienstverlening op dat vlak optimaal verloopt?
01.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer De Vriendt, vooraleer factueel op uw vragen te antwoorden kan ik u misschien zeggen dat ik gisteren, in mijn hoedanigheid van nieuwe minister, een werkbezoek heb afgelegd aan het CSC van Gent omdat mij ook signalen bereikten dat, hoewel alles vrij goed verloopt, er toch nog een aantal pijnpunten zijn die moeten worden opgelost. Overigens worden die pijnpunten in uw vraag gedeeltelijk verwoord.
Integratie van nieuwe technieken, nieuwe aansturingsprocedures vergen wat tijd en veranderingsmentaliteit. Dit leidt ertoe dat men mij vanuit het werkveld zegt dat er nog enige tijd zal nodig zijn om het allemaal optimaal te laten verlopen. Wat mij wel heeft gesterkt in het feit dat wij op de goede weg zijn, is dat men mij heeft gezegd, in relatie tot wat er bijvoorbeeld afgelopen vrijdag in Dendermonde is gebeurd, dat de uitrukoproep naar Dendermonde is vertrokken na anderhalve minuut. Gelet op de nieuwe technieken zou dit een aantal jaren geleden pas gebeurd zijn na vijf minuten.
Als men weet wat daar is gebeurd, begrijpt men dat drieënhalve minuut levensreddend kan zijn. Nu een antwoord op uw vragen.
Ten eerste, het koninklijk besluit van 26 maart 2007 heeft officieel het Agentschap 112 in het leven geroepen. Dit agentschap zal instaan voor het beheer van de neutrale calltakers die de noodoproep beantwoorden. Het is correct dat dit agentschap op het moment nog niet operationeel is, maar dit wil niet zeggen dat de CSC’s die in de praktijk instaan voor het beantwoorden van de effectieve noodoproepen, nog niet operationeel zouden zijn. Integendeel, er werd per provincie een CSC ingericht.
De neutrale calltakers staan in voor het beantwoorden van de binnenkomende oproepen en zorgen voor de doorschakeling naar de bevoegde hulpdiensten die verantwoordelijk zijn voor een eventuele operationele tussenkomst. Voorlopig heeft deze structuur nog maar enkel betrekking op de 101-oproepen naar de politie toe. Het Agentschap 112 is enkel bedoeld als een soort van overkoepelend orgaan voor de calltakers in de noodcentrales en die calltakers zijn nu reeds operationeel in de 101-centra en voeren hun taak uit. De neutrale calltakers in de 101-centrale worden tot op heden tewerkgesteld als federaal ambtenaar bij de FOD Binnenlandse Zaken.
Wat uw tweede vraag betreft, is het zo dat het Agentschap 112 262 neutrale calltakers zal tellen. Op 1 oktober 2008 telde het personeelsbestand 196 neutrale calltakers. Er blijven op dit moment dus 66 plaatsen vacant. Het cijfer van 1.000 vacatures voor burgers is dus ook uit de lucht gegrepen. Het is correct dat de neutrale calltakers die als ambtenaren bij de FOD Binnenlandse Zaken worden tewerkgesteld, dienen samen te werken met personeelsleden met een ander personeelsstatuut. Zo werken zij in de CSC’s bijvoorbeeld samen met politiepersoneel dat een ander statuut heeft. De personeelsleden die worden overgenomen vanuit de autonome overheidsbedrijven of vanuit het ministerie van Landsverdediging daarentegen, worden volledig geïntegreerd in het statuut van het federaal openbaar ambt. Er zijn op dat vlak dan ook geen verschillen tussen de personeelsstatuten van de neutrale calltakers onderling. Bij ministerieel besluit van 19 maart 2008 werd voor elk van de CSC’s een basisoverlegcomité opgericht waarbinnen het overleg, voorzien voor die neutrale calltakers, kan plaatsvinden. Het syndicaal overleg van het politiepersoneel dat binnen de CSC’s wordt tewerkgesteld, blijft uiteraard onderworpen aan het syndicaal statuut van het politieambt.
Ten derde, de FOD Binnenlandse Zaken stelt alles in het werk om te voorzien in de werving van die neutrale calltakers. Binnenlandse Zaken neemt in het dossier 112 grote uitgaven op zijn begroting. Ik denk dus aan die calltakers, aan de migratie naar Astrid wat ook een dure aangelegenheid is. Voor de verdere oprichting van het agentschap dient er een financiële inspanning te gebeuren, die voor een deel ten laste dient te worden genomen door het ministerie van Volksgezondheid omdat ook de medische hulpvoorzieningen vanaf het moment dat alles in werking is, door die neutrale calltakers zullen worden aangestuurd.
Wat uw vierde vraag betreft, gelet op het feit dat de verschillende CSC’s reeds volledig operationeel zijn, zouden zich geen problemen mogen voordoen inzake het beantwoorden van de oproepen voor de hulpdiensten. Wanneer het Agentschap 112 operationeel zal zijn, zal dat dan ook geen directe invloed hebben op de dienstverlening aan de burger.
01.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. U bent natuurlijk nieuw als minister. U hebt aangegeven dat er nog een aantal problemen zijn met het Agentschap 112. U bent niet ingegaan op mijn suggestie dat er een probleem zou zijn met de topbenoeming voor het Agentschap 112. Ik weet niet of u daarover nog iets kunt zeggen.
01.04 Minister Guido De Padt: Er zijn mij geen problemen bekend op dat vlak. Ik kan u daarop noch in positieve zin, noch in negatieve zin een antwoord geven. Het is het eerste dat ik daarvan hoor. Mochten er problemen zijn, dan denk ik dat men mij daarvan wel in kennis zou hebben gesteld, ook al ben ik nog maar een maand minister.
01.05 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Ik dank u voor uw antwoord en ik hoop dat de problemen met het Agentschap 112 zo snel mogelijk worden opgelost.
L'incident est clos.
- de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de gevolgen van de brandweerhervorming voor de vrijwillige brandweerlui" (nr. 9875)
- de heer Maxime Prévot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de weinig aantrekkelijke functie van vrijwillig brandweerman" (nr. 10134)
- M. Stefaan Vercamer au ministre de l'Intérieur sur "les conséquences de la réforme des services d'incendie pour les pompiers volontaires" (n° 9875)
- M. Maxime Prévot au ministre de l'Intérieur sur "le manque d'attractivité de la fonction de pompier volontaire" (n° 10134)
02.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is een beetje wennen om vragen te stellen aan u als minister, maar ik ben ervan overtuigd dat wij in u een bondgenoot zullen vinden om een aantal zaken te regelen die ons na aan het hart liggen. Een van die zaken is de brandweerhervorming. U hebt dat dossier geërfd van uw voorganger en wij verwachten daarin toch wel een doorbraak de komende weken en maanden.
Het vrijwilligerswerk bij de brandweerdiensten, u weet dat, is van zeer groot belang. Het is onmiskenbaar zo dat tot op vandaag bij vele gemeentelijke brandweerdiensten de vrijwilligers de drijvende kracht zijn. Er is reeds ten volle bewezen dat deze mensen prima werk leveren.
Ook na de hervorming willen wij dat binnen de brandweerdiensten een belangrijke rol voor die vrijwilligers weggelegd blijft. Wij hebben begrepen dat het ook de wil van de regering is om die rol te vrijwaren, onder meer door een beter statuut voor die vrijwilligers in het leven te roepen.
Belangrijk voor de aantrekkelijkheid van de taak als vrijwillig brandweerman is en blijft volgens ons de lokale verankering van het korps en dus ook van zijn leiding. Daarom zijn wij ervan overtuigd dat bij de aanwerving en het carrièreverloop van de brandweerlui de lokale entiteit een belangrijke rol moet spelen, veeleer dan dat dit ergens op het zonale niveau zal geregeld worden, weg van de lokale entiteiten.
Daarom heb ik volgende vragen.
Wat is uw standpunt, want wij zijn er wel benieuwd naar, inzake de betrokkenheid van de lokale entiteiten bij de aanwerving en het carrièreverloop van de brandweerlui, in het bijzonder van de vrijwilligers?
In welke zin zal de regelgeving ter zake rekening houden met deze gevoeligheid?
Wat is de stand van zaken vandaag met betrekking tot het nieuwe statuut van de brandweerlui?
02.02 Maxime Prévot (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, ma question va compléter les propos de M. Vercamer, même si l'angle d'approche n'est pas exactement le même quant au statut des pompiers volontaires. Je ne vous ferai pas l'affront de vous expliquer dans le détail qu'on distingue deux types d'opérations effectuées par les pompiers volontaires: les prestations exceptionnelles, c'est-à-dire celles pour lesquelles les pompiers sont appelés subitement pour lutter contre un incendie ou une catastrophe et, bien plus fréquentes, les prestations régulières, c'est-à-dire les appels non urgents, les exercices, les gardes, les tâches administratives, l'entretien des véhicules ou les trajets par ambulance qui sont très réguliers.
Cette distinction n'est pas sans conséquences, notamment en matière de sécurité sociale. L'application de l'article 17quater dans l'arrêté royal du 28 novembre 1969 permet d'exonérer totalement la rémunération pour prestations exceptionnelles alors que la rémunération pour prestations régulières ne se voit exonérer qu'à la condition de ne pas dépasser un plafond. Ce système d'assujettissement à la sécurité sociale est critiqué par les pompiers volontaires. De sérieuses interrogations sont formulées. En effet, les pompiers volontaires s'impliquent énormément pour rendre service à la collectivité et ils sont peu rémunérés pour cela, il faut le reconnaître. Cette rémunération est encore réduite par le paiement de cotisations sociales. Évidemment, le paiement de ces cotisations entraîne certains avantages mais, du point de vue des pompiers volontaires, cette ponction opérée par l'État est le signe d'un manque de reconnaissance de leur engagement et des implications d'un statut de volontaire.
Cet exemple peut décourager les vocations de pompier volontaire. Au niveau local, on est régulièrement confronté à ce genre de réflexions, les pompiers volontaires ayant le sentiment qu'on reprend d'une main ce qu'on leur donne de l'autre.
Monsieur le ministre, dans les grandes lignes, quel est le nombre de pompiers volontaires en service dans le royaume et le ratio entre les pompiers volontaires et les pompiers professionnels? La presse se fait souvent l'écho d'une pénurie de pompiers volontaires. Combien en faudrait-il pour combler ce manque? Comptez-vous prendre des mesures pour rendre la fonction de pompier volontaire plus attrayante? La dimension fiscale est un enjeu évident. J'ai interrogé votre collègue Mme Onkelinx sur le sujet. En matière de cotisations sociales payées par les pompiers volontaires, est-il question d'utiliser ce moyen pour rendre la fonction plus attrayante, dit clairement en exonérant totalement les prestations régulières?
02.03 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega’s, vooraf wil ik het volgende zeggen. Na vier weken kennisname van het departement Binnenlandse Zaken, is het mijn aanvoelen dat ook moet worden ingezet op de uitvoering van de wet van mei 2007 met betrekking tot de hervorming van de civiele veiligheid. Ik geloof dat de brandweerhervorming een van de speerpunten moet zijn die ik in de volgende weken en maanden moet behandelen. Ik hoop toch tegen juli al een aantal uitvoeringsbesluiten te hebben genomen.
Donderdag, op de Ministerraad, zal ik de discussie aangaan over de afbakening van de brandweerzones. Dat zit al een tijdje in de pipeline, maar er is nog geen absoluut akkoord over. We moeten natuurlijk starten met de afbakening van de zones vooraleer we voort kunnen werken aan de verdere implementatie van die wet.
Ik wil hier al even aangeven dat het mijn absolute bedoeling is om daar echt werk van te maken en ook vooruitgang te boeken, hoewel ik dat allemaal niet altijd zelf en alleen in de hand heb. Waarom wil ik dat? Welnu, ook op het terrein voel ik aan dat er een groot ongenoegen is bij de brandweermensen die overal zo’n beetje uit de boot vallen. Ik geef maar een voorbeeld. Het sectoraal akkoord dat binnen Vlaanderen is bereikt op het vlak van het gemeentepersoneel geldt niet voor de brandweerlieden. Zij voelen zich dus een beetje benadeeld en blijven wat verweesd achter.
Ik kom tot het antwoord op de vragen.
In de toekomst zullen de zones worden bestuurd door een raad en een college, zoals jullie al weten. Beide organen zullen worden samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschillende gemeentes die de zone vormen. Op die manier blijft de verbondenheid tussen de gemeenten en de toekomstige zones verder verzekerd.
Op het vlak van de aanwervingen en de selectie is het mijn wens om werk te maken van een harmonisatie, onder meer op het gebied van de aanwervings- en selectieprocedures, die momenteel van gemeente tot gemeente verschillen. In dat verband ben ik er trouwens over aan het nadenken of het niet goed zou zijn dat wij de selectie op nationaal niveau zouden laten plaatsvinden, zoals nu trouwens ook gebeurt met de politie. Uit die selectie zouden de brandweerzones dan kunnen putten om hun manschappen aan te vullen. Ik ben daar nog niet helemaal uit. Ik voel wel bij de brandweerdiensten zelf dat zij er niet echt tegen zijn. Het zou ook de uniformisering en harmonisering ten goede kunnen komen.
Ook het carrièreverloop zal in zekere mate worden geüniformiseerd, onder meer omdat de mobiliteit van het personeel tussen de zones kan worden gegarandeerd. Uiteraard zal aan de zones de nodige beleidsvrijheid worden toegekend om een flexibel personeelsbeleid mogelijk te maken.
Binnen mijn diensten werd een werkgroep opgericht die tot taak heeft een nieuw statuut uit te werken. Acht werkgroepen zijn bezig met die uitvoeringsmaatregelen.
Aangezien het mijn bedoeling is om begin 2010 de zones in werking te laten treden – er rest geen jaar tijd meer –, dienen op dat moment ook de nodige teksten in verband met het statuut te zijn uitgewerkt.
In de rand kan ik ook meedelen dat ik vorige week de vertegenwoordigers van de brandweervakbonden heb ontvangen op mijn kabinet. Dat ik een goede relatie heb met de vakbonden, zal u wellicht positief stemmen, in eerste instantie, ten aanzien van mijn debuut als minister van Binnenlandse Zaken.
Au 31 décembre 2007, on dénombrait 16.391 pompiers, dont 4.642 professionnels et 11.749 volontaires. Je nuancerai les propos de la presse, suivant lesquels les pompiers volontaires seraient en nombre insuffisant. En effet, il convient de manier avec précaution l'interprétation des chiffres relatifs au personnel. Ainsi, nombre de facteurs influencent les besoins en personnel: la présence ou non de postes avancés et de systèmes d'alerte, la disponibilité et le temps d'arrivée des volontaires, etc. Il n'empêche que certains corps connaissent bien un manque de personnel.
L'Inspection des services d'incendie constate cette insuffisance et formule des recommandations, mais ne peut pas entreprendre pour le moment d'autres démarches. La loi du 15 mai 2007 relative à la sécurité civile prévoit la création d'une Inspection générale de la sécurité civile qui détiendra de plus vastes compétences.
Enfin, je ne suis pas en mesure de répondre à la dernière question, qui relève de la compétence de ma collègue Laurette Onkelinx, ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, avec laquelle je m'entretiendrai bientôt.
02.04 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de minister, het stemt mij uiteraard positief dat u de vakbonden hebt ontvangen. Nog belangrijker is dat u met hen ook een akkoord maakt. Ontmoeten is één, een akkoord maken is twee.
U formuleert een optie, u lanceert het idee om de aanwerving en selectie nationaal te organiseren. Dat lijkt mij echt geen goed idee. Wel denk ik dat er een federaal kader moet zijn dat de criteria en de voorwaarden voor iedereen gelijk maakt. De werkelijke selectie federaal organiseren, lijkt mij echter geen goede optie. Volgens mij moeten we er echt voor kiezen om dat lokaal te houden. De kern, de betrokkenheid en het werk van de vrijwilligers situeren zich namelijk in de lokale entiteit. Ik denk dat wij dat zo veel mogelijk ook daar moeten houden.
02.05 Maxime Prévot (cdH): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse. Je souhaiterais émettre trois brèves considérations. Premièrement, je salue l'initiative du ministre d'avoir rencontré récemment les syndicats. Un dialogue pouvait effectivement être renoué dans un contexte plus positif.
Deuxièmement, la première partie de votre réponse concernait la réforme des services d'incendie. Vous m'autoriserez à vous rappeler la demande qui a été formulée dans la province de Namur, où les communes ne sont pas unanimes quant à la création d'une zone unique. Dix communes, qui représentent 60% de la population, ont présenté une alternative. J'espère que vous examinerez cette proposition avec plus de considération que votre prédécesseur.
Troisièmement, je note le ratio de un à quatre entre les professionnels et les volontaires. Ce serait tout bénéfice pour la sécurité de la population d'augmenter la proportion de professionnels. Quant aux mesures que vous comptez prendre pour rendre le statut de volontaire plus attractif, notamment en exonérant davantage de ponctions fiscales ou d'autres cotisations les prestations régulières qu'ils effectuent. Vous me renvoyez à la ministre Onkelinx. Sachez qu'elle-même m'avait renvoyé vers vous, estimant que c'est une réponse qu'on allait devoir trouver dans le cadre de la réforme des services d'incendie.
J'espère que vous serez, chacun, attentifs dans les contacts que vous allez avoir dans le courant des prochaines semaines et mois, afin de pouvoir apporter une réponse unique allant dans le sens d'une plus grande attractivité et d'une plus grande reconnaissance. Nous demandons non pas le beurre et l'argent du beurre, mais simplement la protection et la reconnaissance des pompiers volontaires.
L'incident est clos.
03 Samengevoegde interpellaties en vragen van
- de heer Ben Weyts tot de minister van Binnenlandse Zaken over "de organisatie van de Vlaamse en Europese verkiezingen en het standpunt van de Vlaamse regering inzake het niet optreden tegen boycottende burgemeesters" (nr. 258)
- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het organiseren van de Europese verkiezingen" (nr. 10102)
- de heer Olivier Maingain aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de organisatie van de Europese verkiezingen in de gemeenten Halle-Vilvoorde" (nr. 10143)
- de heer Bart Laeremans tot de minister van Binnenlandse zaken over "de organisatie van de Europese verkiezingen en van de regionale verkiezingen" (nr. 270)
03 Interpellations et questions jointes de
- M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "l'organisation des élections flamandes et européennes et le point de vue du gouvernement flamand en ce qui concerne l'absence d'intervention contre les bourgmestres qui les boycottent" (n° 258)
- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "l'organisation des élections européennes" (n° 10102)
- M. Olivier Maingain au ministre de l'Intérieur sur "l'organisation des élections européennes dans les communes de Hal-Vilvorde" (n° 10143)
- M. Bart Laeremans au ministre de l'Intérieur sur "l'organisation des élections européennes et régionales" (n° 270)
03.01 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, het gaat inderdaad nogmaals over de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde. Tenzij u mij kan overtuigen van het tegendeel, vermoed ik dat de kieskring BHV, ondanks alle beloftes, niet zal gesplitst zijn voor de eerstkomende Europese verkiezingen. Het is dan ook normaal dat diverse gemeentebesturen zich via moties en resoluties uitspreken voor een boycot van die Europese verkiezingen.
Dat gebeurt over de partijgrenzen heen. Vanzelfsprekend voor N-VA en andere partijen, maar ook bijvoorbeeld schepenen en burgemeesters van CD&V en van Open Vld spreken zich uit voor een boycot van die Europese verkiezingen. Waarom willen zij niet meewerken aan die organisatie van de Europese verkiezingen? Zij zijn het beu dat de Franstaligen in heel Halle-Vilvoorde ook nu weer voor die Europese verkiezingen mogen stemmen voor de Franstalige kopstukken die in Brussel opkomen en vanuit Brussel tot in Londerzeel in Halle-Vilvoorde mogen deelnemen aan die verkiezingen. Daartegenover kan geen enkele Vlaming die in Waals-Brabant woont, stemmen voor de Vlaamse kopstukken.
Meer nog: de Vlamingen vragen dat niet. Die Vlamingen in Waals-Brabant vragen dat niet. Waarom niet? Zij hebben zich aangepast. Zij hebben zich geïntegreerd. Dat is, spijtig genoeg, het grote verschil met de verschillende Franstaligen in Halle-Vilvoorde. Dat geldt zeker niet voor allen, want ik ken heel wat aangepaste Franstaligen in mijn kennissenkring. Er zijn andere Franstaligen die weigeren zich aan te passen.
Dat brengt mij onmiddellijk bij de belangrijkste reden waarom ik en mijn partij en vele anderen de splitsing van BHV willen. Je kan verschillende grondwettelijke redenen aanhalen als het gelijkheidsbeginsel en dergelijke meer, maar het is vooral ergerlijk dat Franstaligen aangemoedigd worden om zich net niet te integreren. Dag in dag uit krijgen zij van de Franstalige politici die in BHV opkomen te horen dat zij zich niet moeten aanpassen: zij moeten geen Nederlands leren. Die Franstalige politici zeggen: trek u dat allemaal niet aan, wij gaan voor u zorgen, wij zorgen ervoor dat het hier tweetalig wordt. Trouwens, het is nu wel zo dat sommige Franstaligen volledig te goeder trouw denken dat de Vlaamse Rand volledig tweetalig is.
Het is die band die wij willen doorknippen, zodat de Franstaligen in Halle-Vilvoorde eindelijk in alle rust werk kunnen maken van hun integratie in hun Vlaamse leefomgeving. Net daarom willen wij vooral die splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde.
Gelukkig staan wij daar niet alleen in: verschillende lokale mandatarissen van alle partijen, ook van CD&V en van Open Vld, steunen die eis. Ook de Vlaamse regering, heel de Vlaamse regering, ook Marino Keulen, steunt die eis. Meer nog, zij zeggen expliciet dat de burgemeesters die de Europese verkiezingen boycotten, gelijk hebben. Dus zal de Vlaamse regering geen tuchtmaatregelen nemen tegen die burgemeesters. Marino Keulen zegt in het Vlaams Parlement letterlijk: “De Vlaamse burgemeesters vragen wat voor de hand ligt en dus zal ik helemaal niet optreden”.
Hij respecteert de beslissing van de burgemeesters niet mee te werken aan de Europese verkiezingen.
Mijnheer de minister, respecteert ook u de beslissing van de burgemeesters, de schepencolleges en de gemeentebesturen? Respecteert u de weigering, of zult u troepen sturen in de vorm van de provinciegouverneur of andere?
Indien u nog steeds van het standpunt bent dat Brussel-Halle-Vilvoorde moet worden gesplitst, dat er krachtigere signalen nodig zijn om de Franstaligen diets te maken dat het ons echt menens is met de splitsing, dat alle Vlamingen aan één zeel moeten trekken om de splitsing er door te krijgen en dat de lokale gemeentebesturen, de Vlaamse regering en federale regering samen een krachtig signaal moeten geven, dan treedt u niet op en respecteert u de wil van de betrokken gemeentebesturen.
Hoe zult u handelen?
03.02 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik denk dat we hier geen BHV-exegese meer moeten maken. Iedereen is voldoende op de hoogte van de problematiek in de Rand van Brussel.
Ik denk ook dat niet zozeer hoe hard wij in dit Parlement roepen van belang zal zijn, maar wel het resultaat van de daden en de vooruitgang van het dossier op een democratisch parlementair niveau.
Ik meen echter dat de Europese verkiezingen voor heel wat lokale besturen vrij zwaar op de maag zullen liggen omdat de eerste actie, en meteen ook het arrest inzake BHV - zij het dan wel voor de federale verkiezingen - uiteindelijk reeds van zes jaar geleden dateert en het wetsvoorstel op dit ogenblik nog altijd in de proceduretunnel blijft hangen.
Vandaar dat ik vermoed dat er zich wel een aantal problemen zal voordoen bij het organiseren van de verkiezingen. Hoewel het arrest niet rechtstreeks op de Europese verkiezingen slaat en hoewel ook die zetelverdeling al bij voorbaat vastligt, is het natuurlijk wel een parallel voor de juridische bezwaren inzake het organiseren van de Europese verkiezingen.
Heel wat besturen hebben nog geen duidelijk standpunt bepaald. Ik vermoed dat ze de komende weken en maanden hun bezwaren en hun probleem bij de Europese verkiezingen wel op de een of andere manier zullen uiten.
Mijnheer de minister, toont u begrip voor het feit dat er hier toch een link bestaat met de ongrondwettelijke grondslag van de Europese verkiezingen. Hoe zult u reageren wanneer er bepaalde acties zullen worden ondernomen, al kunnen we natuurlijk niet vooruitlopen op de aard van die acties?
03.03 Olivier Maingain (MR): Monsieur le président, nous pourrions refaire à l'infini le débat sur BHV. Dire que les élections sont anticonstitutionnelles parce qu'elles sont organisées sur base des collèges électoraux et des circonscriptions électorales d'une loi fédérale qui n'a subi aucune censure de la Cour constitutionnelle, anciennement Cour d'arbitrage, c'est ne pas connaître la loi et la jurisprudence de la Cour constitutionnelle. Cette dernière n'a en aucun cas été amenée à se prononcer sur l'organisation des élections européennes. Elles sont juridiquement incontestables. Même pour les élections fédérales, d'excellents juristes, au sein de la Cour constitutionnelle, démontrent qu'elles pourraient encore être organisées sur base des circonscriptions actuelles. Mais c'est un autre débat.
Je retiens que, quand on boycotte la loi, on est encouragé par un gouvernement. Je vais conseiller aux trois bourgmestres qui ne sont toujours pas nommés de ne pas organiser les élections. Ils auront ainsi une chance d'être nommés, puisque le gouvernement flamand récompense ceux qui ne respectent pas la loi.
Plus sérieusement, l'organisation des élections européennes relève de la compétence exclusive du gouvernement fédéral, de son ministre de l'Intérieur et de l'application d'une loi fédérale. Certains bourgmestres hésitent à s'embarquer dans une aventure qui leur a déjà valu de se retrouver en chambre du conseil et devant les tribunaux judiciaires lors de leur précédent boycott. Ils ont bénéficié de mansuétude à l'époque mais ont reçu un avertissement assez clair du ministère public. Ce dernier avait laissé entendre que s'ils récidivaient dans une tentative d'organisation de boycott, ils seraient de nouveau cités devant les juridictions pénales.
Il faudra expliquer à l'ensemble de l'Europe que les élections européennes sont boycottées parce qu'il y a une circonscription électorale qui ne convient pas à certains partis, dont je respecte le point de vue. Porter atteinte aux libertés fondamentales - il s'agit d'élections libres et démocratiques, organisées dans tous les États membres de l'Union européenne - fait l'objet d'une sanction prévue à l'article 151 du Code pénal: "Tout acte arbitraire et attentatoire aux libertés et aux droits garantis par la Constitution, ordonné ou exécuté par un fonctionnaire, un officier ou un dépositaire ou agent de l'autorité - ce qui est le cas des bourgmestres et des membres de leur collège -, ou de la force publique sera puni d'un emprisonnement de quinze jours à un an."
De surcroît, s'il y a une coalition de fonctionnaires, telle que prévue aux articles 233 et suivants du Code pénal, les sanctions sont alourdies et peuvent aller jusqu'à cinq ans.
Je demande au ministre fédéral de l'Intérieur, quel que soit le débat politique autour de Bruxelles-Hal-Vilvorde, de se porter garant de la bonne organisation d'élections démocratiques essentielles au fonctionnement des institutions européennes, de donner des instructions claires, comme son prédécesseur en 2004, pour rappeler à toutes les autorités les obligations qui pèsent sur elles en termes de respect de la loi et, au besoin, de faire savoir que suite pénale par plainte et constitution de partie civile éventuelle sera déposée pour toute atteinte à l'organisation de ces élections libres.
03.04 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, er is reeds veel gezegd, maar ik wil toch even bevestigen dat er inderdaad zeer grote problemen rijzen in Brussel-Halle-Vilvoorde, omdat die kieskring nog steeds niet is gesplitst en vanwege de onrechtvaardigheid die daarmee gepaard gaat.
Ik verwijs naar de motie die werd goedgekeurd door de gemeenteraad van Lennik. Dat is een gemeente die geleid wordt door Open Vld, door een Open Vld-burgemeester. Die burgemeester is toch wel zeer duidelijk. Hij heeft ook alle Vlaamse parlementsleden uit onze regio aangeschreven. Hij heeft ook de ministers aangeschreven. Ongetwijfeld hebt u die brief ook ontvangen.
De huidige Europese verkiezingen houden een discriminatie in. Het is namelijk absurd dat voor verkiezingen die in Vlaams-Brabant plaatsvinden, een Waals kiescollege kan opkomen waarvan de hoofdzetel in Namen is gevestigd. Het kiesbureau is in Namen gevestigd. Dat is dus bijzonder onlogisch.
Mijnheer de minister, het straffe is bovendien dat die verkiezingen niet in Wallonië kunnen plaatsvinden op een gelijke wijze als in Vlaanderen, in die zin dat de kandidaten op Vlaamse lijsten niet tegelijk in Wallonië stemmen kunnen rapen. Er is dus een inherente discriminatie in heel dit verhaal. Kandidaten op Waalse lijsten kunnen wel in eentalig Vlaamse gemeenten stemmen komen stelen, terwijl het omgekeerde niet kan. Men respecteert hier de indeling in taalgebieden niet. Men respecteert ook de gewestvorming niet.
De Franstaligen, en zeker het FDF, hebben jarenlang gestreden voor hun derde Gewest. Zij hebben dat uiteindelijk gekregen. Nu zeggen ze ineens dat het nog lang niet genoeg is, dat ze nog veel meer willen, dat ze zich ook in andere Gewesten willen gaan moeien. Dat getuigt van een grenzenloze arrogantie, van een misprijzen en van het tegenovergestelde van wat men een federale en loyale ingesteldheid zou kunnen noemen. Dat is een van de redenen waarom de Vlamingen dit land en deze instellingen stilaan kotsbeu worden, omdat net die arrogantie van heren als Maingain alle perken te buiten gaat. Dit zorgt natuurlijk voor zeer veel woede bij de Vlamingen, zeker bij de burgemeesters.
Zeer terecht is dan ook in een gemeente als Lennik unaniem een motie goedgekeurd waarin zij zegt die verkiezingen niet te kunnen organiseren. Zij stellen vast in artikel 3 dat er geen medewerking kan worden verleend aan de organisatie van de Europese verkiezingen van 7 juni gezien de discriminatie vastgesteld door het Grondwettelijk Hof niet is opgeheven. Eigenlijk verdienen die mensen bijna een decoratie. Het zijn de enigen, de laatsten die opkomen voor de Grondwet en de grondwettelijkheid en die uitvoering geven aan het arrest van het Grondwettelijk Hof. In plaats van die mensen te viseren, zou men die eigenlijk moeten belonen en in elk geval zeker niet verder met gerechtelijke vervolging mogen aanpakken. Ik hoorde hier daarnet dat het openbaar ministerie ze heeft bedreigd. Het omgekeerde is echter waar. Het hof van beroep heeft die mensen, die burgemeesters vrijgesproken.
Het hof van beroep heeft dat dossier ernstig onderzocht en vastgesteld dat die mensen datgene gedaan hebben waarover er in het Vlaams Parlement een grote consensus was. Er is een motie goedgekeurd waarin stond dat er geen enkele sanctie voor die burgemeesters mocht komen. Zij hebben dus niets anders gedaan dan de hoogste politieke autoriteit van Vlaanderen volgen. Nu is het opnieuw om die reden dat minister Keulen heeft gezegd dat hij die burgemeesters geen strobreed in de weg kan leggen. Het is dus ook logisch dat u op dat vlak geen initiatieven neemt, voor zover u nog bevoegd zou zijn, mijnheer de minister.
Tegelijk wil ik er u op attenderen dat er op 7 juni ook regionale verkiezingen zijn. Precies dezelfde partij, de partij van de heer Maingain, le Mouvement Réformateur, wil vlakaf allerlei voorrechten voor zichzelf binnenrijven. Volgens bepaalde voorstellen wil die partij dat elke Franstalige die in het buitenland woont of vertoeft zomaar kan kiezen waar hij kan wonen, om in de regionale verkiezingen hier of daar extra gewicht te geven aan het Franstalig electoraat. Dat is helemaal absurd. Iemand die altijd in Luxemburg gewoond heeft, zou op die manier in Henegouwen, of zelfs in Vlaams-Brabant, kunnen gaan wonen. Dat is helemaal absurd.
Ik neem ook aan dat u het ermee eens bent dat die regeling niet doorgevoerd kan worden. Die zaken zullen minstens moeten worden gekoppeld aan de debatten over Brussel-Halle-Vilvoorde, want het kan niet zijn dat de Franstaligen alle mogelijke debatten met belangenconflicten kunnen afblokken, maar tegelijkertijd privileges voor zichzelf willen invoeren, via een wet die u hier binnenkort dan zou steunen, mijnheer de minister. Zo kennen wij u niet. Wij kunnen ons niet voorstellen dat u dat zou steunen.
Mijnheer de minister, binnenkort komt er inderdaad een wetsontwerp over de Europese verkiezingen. Ik neem aan dat u daarmee bezig bent. Ik zou willen weten wat daarin de stand van zaken is. Wanneer komt u ermee naar de Kamer? Zal daarin worden voorzien in de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde? Dat is de logica zelve, want voor de Europese verkiezingen is er een Franstalig electoraat en een Vlaams electoraat. Die zetels liggen vast. Er wordt geen enkele zetel van de Franstaligen afgenomen door die splitsing door te voeren. Zij hebben er ook geen enkel belang bij om die splitsing tegen te houden.
Welke administratieve handelingen die door de gemeentebesturen gesteld moeten worden, verschillen naargelang het gaat om Europese dan wel regionale verkiezingen? Die burgemeesters moeten natuurlijk goed weten wat zij mogen en kunnen doen, zodat zij minstens de Vlaamse verkiezingen niet in het honderd zouden kunnen laten lopen, want dat is absoluut hun bedoeling niet. Zij zeggen alleen maar – terecht – dat zij de Europese verkiezingen niet kunnen ondersteunen en hun medewerking daaraan niet kunnen verlenen, maar het is natuurlijk niet de bedoeling dat de Vlaamse verkiezingen in Vlaams-Brabant niet zouden doorgaan. Ik zou dus graag weten welke verschillende administratieve handelingen er zijn, naargelang de verkiezingen.
Ten slotte, tot op heden werd geen akkoord gevonden om het stemrecht voor Belgen in het buitenland door te trekken, zoals dat nu al federaal bestaat voor Kamer en Senaat, naar de regionale verkiezingen. Het is logisch dat dit akkoord er niet is; vermits die zaak onvermijdelijk gekoppeld is aan de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde. Handhaaft de minister deze logica of wordt toch meteen al in een regeling voorzien voor de buitenlandkiezers? Dat had ik graag geweten.
03.05 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik wens u op de eerste plaats erop te wijzen – het werd al even aangehaald – dat het arrest van 26 mei 2003 van het Grondwettelijk Hof ter zake enkel betrekking heeft op de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde bij de verkiezing van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en geen uitspraak doet over deze kieskring bij de andere verkiezingen in België, zoals de verkiezing van het Europees Parlement op 7 juni 2009. Dat is toch een belangrijke nuance die wij hier moeten aanbrengen. Terwijl men anders zou kunnen spreken van een juridische actie, heeft de actie die zou kunnen worden ondernomen toch wel andere proporties.
In de kieswetgeving worden een aantal taken opgedragen aan de gemeentebesturen, voor de organisatie van de verkiezingen. Het administratief toezicht op de gemeentebesturen is een bevoegdheid van de Gewesten, in uitvoering van artikel 7 van de bijzondere wet van 13 juni 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de Gewesten en de Gemeenschappen. Bijgevolg valt het nemen of niet nemen van een tuchtsanctie tegen een burgemeester in het kader van de verkiezingen eveneens onder de bevoegdheid van het Gewest en in casu van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur. Hierbij dient te worden opgemerkt dat deze laatste recent heeft verklaard dat hij er wel op rekent dat de komende verkiezingen rechtsgeldig kunnen doorgaan en dat de verkiezingen op 7 juni 2009 correct moeten verlopen in overleg tussen de burgemeesters en de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant.
In de kieswetgeving is bepaald dat de provinciegouverneur er zorg voor draagt dat ieder college van burgemeester en schepenen in zijn ambtsgebied zijn wettelijke kiestaken betreffende onder andere de opmaak van de kiezerslijst, de verdeling van de kiezers in de stembureaus, de verzending van de oproepingsbrieven en de inrichting van de kiesbureaus tijdig en precies naleeft.
Comme lors des élections européennes du 13 juin 2004 ainsi que lors des élections législatives du 10 juin 2007, j'inviterai le gouverneur du Brabant flamand à prendre, le cas échéant, les mesures nécessaires dans le cas où un collège des bourgmestre et échevins refuserait de prêter son concours à l'accomplissement des tâches que je viens de citer. Je lui ai déjà adressé une lettre à ce propos.
Wat de vragen van de heer Laeremans betreft, kan ik bevestigen dat met betrekking tot de organisatie van de Europese verkiezingen de reglementaire en administratieve onderrichtingen in volle voorbereiding zijn, dat er geen verschil is tussen de administratieve handelingen voor de gemeentebesturen bij de beide verkiezingen op 7 juni 2009 en dat in de huidige wetgeving alleen de Belgen die in een lidstaat van de Europese Unie verblijven kunnen stemmen per volmacht voor de verkiezing van het Europees Parlement. Voor de verkiezingen van de Gewest- en Gemeenschapsparlementen kunnen de Belgen die in het buitenland in of buiten de Europese Unie verblijven, niet stemmen.
Wanneer daarin verandering zou moeten komen, kan ik meegeven dat er wetsvoorstellen werden ingediend in het Parlement en het dus tot het initiatiefrecht van het Parlement behoort om op dat vlak eventueel wijzigingen of aanpassingen door te voeren. Dat is nu eenmaal de democratie die hier ten volle kan spelen.
03.06 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb van de heer Maingain begrepen dat hij de burgemeesters en anderen afdreigt met strafrechtelijke en burgerrechtelijke vervolging. Dat is genoteerd. Ik denk echter niet dat dit veel effect zal hebben.
Mijnheer de minister, de heer Maingain heeft u ook gedicteerd wat u moet doen. U lijkt ook zo te zullen handelen. Voor alle duidelijkheid, u moet niets. U bent een vrij man. Het enige wat de burger van u verwacht, is dat u staat voor standpunten, voor een programma en dat u in woord en daad handelt naar die standpunten. Ik geloof niet dat u, omdat u minister bent, plots geen standpunten meer hebt of dat uw standpunten plots allemaal gewijzigd zijn.
Bijkomend, de bemerking met betrekking tot het Grondwettelijk Hof is mijns inziens weinig steekhoudend. U bent toch niet alleen voor of tegen iets wanneer het Grondwettelijk Hof zich heeft uitgesproken. Het gaat hier om een democratische eis van zes miljoen Vlamingen die moet worden gerespecteerd.
Ik veronderstel dat Open Vld nog altijd voorstander is van een splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde, ook voor de Europese verkiezingen, net zoals zij dat is voor de Senaat en voor de Kamer, ook al geldt voor de Europese verkiezingen geen rechtstreekse uitspraak van het Grondwettelijk Hof.
U weet heel goed dat de logica van het arrest van het Grondwettelijk Hof perfect van toepassing is op de indeling in kieskringen bij de Europese verkiezingen. Daar kunnen exact dezelfde argumenten gelden. Het enige probleem was dat het Grondwettelijk Hof in het vernietigingsarrest niet gevat was inzake de Europese kieskringen.
Maar goed, de situatie is duidelijk. Het is de schizofrenie ten top. In het Vlaams Parlement zeggen CD&V en Open Vld tegen de burgemeesters dat ze ertegenaan moeten gaan, terwijl zij hier zeggen dat het om te lachen is, dat het maar een beetje show is. Hier zullen CD&V en Open Vld onderhandelen over BHV, over de uitbreiding van Brussel, over de uitbreiding van de faciliteiten in de Vlaamse Rand, over nog minder tweetaligheid in Brussel en dies meer. Daarover wil men hier onderhandelen.
De wetsvoorstellen die zorgen voor de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde worden hier vakkundig geboycot, ook door CD&V en Open Vld. Al weken aan een stuk vraag ik – en ik niet alleen – de agendering van die wetsvoorstellen. Dat wordt echter al weken geweigerd, ook door CD&V en Open Vld. Het is pijnlijk vast te stellen dat de lokale mandatarissen van CD&V en Open Vld uit Vlaams-Brabant de verkiezingen willen boycotten vanwege het niet-splitsen van BHV en dat hier in het Parlement de CD&V’ers en de Open Vld’ers niet de verkiezingen boycotten, zij boycotten de stemming over de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde.
03.07 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik zal het kort houden. Respect is een sleutelwoord in heel dit dossier, respect voor de spelregels van de democratie, ook in dit Parlement. Ik denk dat men niet anders kan dan op dit vlak de weg van het geduldig bouwen van een wetsvoorstel te vragen.
Mijnheer de minister, als gewezen voorzitter van het OCMW van Geraardsbergen, nauw aansluitend bij Vlaams-Brabant, en als burgemeester van een Belgische gemeente zult u toch ook respect hebben – ik ben daar zeker van – voor de acties van de burgemeesters van Halle-Vilvoorde. Ik heb zelf ook, zoals hier door een paar collega’s is gezegd, op de rechtbank gezeten omwille van dit dossier. We gaan hier binnenkort ook over de scheiding van de machten discussiëren. Ik denk dat we hier in het Parlement niet naast zo’n arrest van het Grondwettelijk Hof en de implicaties die dat heeft op een aantal verkiezingen kunnen fietsen. Ik hoop dat de minister van Binnenlandse Zaken voor het politiek signaal dat ongetwijfeld de komende weken zal volgen ook politiek begrip heeft. Ik denk dat een aantal lokale besturen met een maagzweer zal blijven zitten en ik hoop dat u daarvoor de nodige medische politieke begeleiding zult geven.
03.08 Olivier Maingain (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie d'avoir rappelé la réelle portée de l'arrêt de 2003 de la Cour d'arbitrage ainsi que les obligations légales. Je ne voudrais toutefois pas que l'on parte du principe qu'il faut prendre comme fait admis le boycott par les autorités locales et qu'il faille dès lors déjà songer à donner des instructions aux gouverneurs de se substituer à elles.
Je serais heureux de connaître la teneur de la lettre que vous avez envoyée au gouverneur de la province du Brabant flamand. Votre mission en tant que ministre de l'Intérieur chargé de l'organisation de ces élections est de faire respecter, d'abord à charge de ceux qui en ont l'obligation légale, la bonne organisation. Que vous veilliez par la suite à prendre les mesures supplétives est une chose mais que vous fassiez le rappel des obligations qui pèsent légalement sur les autorités concernées me semble indispensable!
Monsieur le ministre, vous vous êtes contenté de répondre que le statut disciplinaire est de la compétence du gouvernement flamand, certes. Par contre, les poursuites pénales peuvent être engagées sur l'initiative du gouvernement fédéral et particulièrement à votre demande, quitte à demander au ministre de la Justice de faire usage de son pouvoir d'injonction positive à l'égard du parquet.
03.09 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ten eerste, ik moet toch zeggen dat ik ook ontgoocheld was. Door te verwijzen naar die strafrechtelijke bepalingen wekt u de indruk dat u het openbaar ministerie bijna de opdracht zal geven, via het indienen van een klacht, om die burgemeesters te vervolgen. Daarmee schaart u zich, allicht onbewust, in de praktijk bij heren als de heer Maingain hier vlakbij, die mensen strafrechtelijk willen stigmatiseren omdat die alleen maar doen wat de hoogste Vlaamse autoriteit hen vraagt.
Ik vind dit verschrikkelijk. Ik had minstens begrip van u verwacht voor de zeer terechte verzuchtingen van de mensen van Halle-Vilvoorde. Wij zullen uw verdere uitspraken op het vlak van de burgemeesters zeer goed in het oog houden en zien of u minstens respecteert wat in het Vlaams Parlement is gezegd door uw collega Keulen.
Ik vind dat u zich heel verregaand op glad ijs waagt door de burgemeesters nu in een negatief daglicht te plaatsen en te doen alsof zij strafrechtelijke vergrijpen doen. Zij zitten in een geval van overmacht. Dat is door het hof van beroep vastgesteld. U zou dat moeten respecteren. U bent zelf burgemeester geweest en u zou moeten weten wat dit betekent.
Ten tweede, u zegt dat het arrest van het Grondwettelijk Hof niets te maken heeft met de Europese verkiezingen. Dat is half juist. Die verkiezingen, of ze federaal of Europees zijn, het komt altijd op hetzelfde neer. Het gaat er niet over voor welke instantie ze worden georganiseerd. Het gaat erom dat men vanuit het ene Gewest stemmen komt rapen in het andere Gewest en in het andere Gewest komt stoken met de achterliggende bedoeling dat men dat ene Gewest wil uitbreiden ten koste van dat andere Gewest. U zou moeten begrijpen dat dit eigenlijk één dossier is en dat u de zaken niet van elkaar kunt loskoppelen.
Ten derde, u verwijst naar de mogelijke wetgeving hier in het Parlement. U zegt dat de wetgever wijzigingen zou kunnen doorvoeren zodat Belgen in het buitenland wel zouden kunnen deelnemen. De kieskring splitsen is ook gewoon een initiatief dat de wetgever kan doen. Daar hoeft u zich zelfs niet mee te moeien. Als u en uw regering de wetgeving zouden respecteren en niet zouden aansturen op belangenconflicten, dan zou dit al lang wet zijn, dan zou dat al lang gerealiseerd zijn, dan had dit bij wijze van spreken in vijf minuten gekund.
U bent eigenlijk Pontius Pilatus. U zegt: wij hebben er niets meer te maken, terwijl de regering en deze meerderheid er alles mee te maken heeft.
Ik zeg een zaak, mijnheer de minister. Als uw partij zal tolereren dat de buitenlandkiezers op vraag van de Franstaligen stemrecht krijgen voor de regio’s met alle gevolgen van dien en als er tegelijkertijd niets verandert inzake Brussel-Halle-Vilvoorde, dan zit u volledig op de francofone lijn en zult u zeker in Vlaams-Brabant en Halle-Vilvoorde het gelag betalen. Wij gaan de mensen goed op de hoogte brengen van wat hier aan de hand is.
Wij dienen een motie in waarin wij duidelijk aan de regering vragen dat de kieskring minstens voor de Europese verkiezingen wordt gesplitst en daarvoor ook het nodige wordt gedaan.
03.10 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, even ter verduidelijking. Ik zou u willen vragen om mijn antwoord toch nog eens goed na te lezen. Ik heb op geen enkel ogenblik het woord strafrechtelijke sancties in de mond genomen.
Ik zit hier als minister niet altijd om mijn eigen standpunt te vertolken, maar ik geloof ook dat ik er als minister moet op toezien dat de wet wordt toegepast. Ik heb gezegd dat de provinciegouverneurs er moeten op toezien dat de verkiezingen op een ordentelijke manier kunnen gebeuren.
Mijnheer Maingain, ik heb aan de gouverneur gevraagd om bij de respectievelijke burgemeesters te peilen naar de acties die zij eventueel zouden gaan ondernemen, om daar zekerheid over te hebben. Vanaf het ogenblik dat die antwoorden binnenkomen, zal de gouverneur er moeten op toezien dat de nodige maatregelen worden genomen opdat die verkiezingen op een ordentelijke manier kunnen gebeuren.
Ik heb daarbij nooit het woord in de mond genomen dat de gouverneur een eventueel sanctierecht – dat hij overigens niet heeft – zou moeten gaan toepassen. De gouverneur zal de nodige maatregelen moeten treffen zoals reeds in 2004 en 2007 het geval is geweest opdat de verkiezingen kunnen doorgaan. Zo simpel is het, zonder te spreken van welkdanige sanctie die eventueel zou moeten worden genomen tegen die burgemeesters. Ik heb mij daarover nog niet uit te spreken, omdat er nu nog geen feiten zijn, waarover ik mij kan uitspreken.
Ik ben dus een legalist, ik wil hebben dat de wet wordt toegepast en we zullen zien, wanneer er eventueel incidenten zijn, op welke manier wij ons op dat moment moeten opstellen. Momenteel heb ik nog niet gesproken van sancties, noch van enige strafrechtelijke klacht dan ook.
Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.
Een eerste motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Linda Vissers en de heer Bart Laeremans en luidt als volgt:
“De Kamer,
gehoord de interpellaties van de heren Ben Weyts en Bart Laeremans
en het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken,
vraagt de regering
de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde te splitsen voor de komende Europese verkiezingen."
Une première motion de recommandation a été déposée par Mme Linda Vissers et M. Bart Laeremans et est libellée comme suit:
“La Chambre,
ayant entendu les interpellations de MM. Ben Weyts et Bart Laeremans
et la réponse du ministre de l’Intérieur,
prie le gouvernement
de scinder la circonscription électorale Bruxelles-Hal-Vilvorde avant les prochaines élections européennes."
Een tweede motie van aanbeveling werd ingediend door de heer Ben Weyts en luidt als volgt:
“De Kamer,
gehoord de interpellaties van de heren Ben Weyts en Bart Laeremans
en het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken,
vraagt de regering
geen juridische acties of sancties, van welke aard ook, te ondernemen tegen de acties van de burgemeesters die de Europese verkiezingen boycotten."
Une deuxième motion de recommandation a été déposée par M. Ben Weyts et est libellée comme suit:
“La Chambre,
ayant entendu les interpellations de MM. Ben Weyts et Bart Laeremans
et la réponse du ministre de l’Intérieur,
prie le gouvernement
de s’abstenir de toute action juridique ou de toute sanction d’une quelconque nature contre les actes posés par les bourgmestres qui boycotteraient les élections européennes."
Een eenvoudige motie werd ingediend door de dames Jacqueline Galant en Sofie Staelraeve en door de heren Josy Arens, Xavier Baeselen en André Frédéric.
Une motion pure et simple a été déposée par Mmes Jacqueline Galant et Sofie Staelraeve et par MM. Josy Arens, Xavier Baeselen et André Frédéric.
Over de moties zal later worden gestemd. De
bespreking is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.
Le président: Je vous propose de reprendre l'ordre du jour tel que fixé par l'agenda. Je considère qu'après 55 minutes, les orateurs ont eu le temps de s'échauffer et de se rendre compte que la salle était éclairée, donc qu'ils pouvaient venir poser leurs questions. Les questions des absents qui ne seront pas excusés seront automatiquement reportées. Sept ou huit questions sur septante-neuf ont été posées pour le moment. Je vous demanderai quand même de suivre l'ordre du jour.
04 Vraag van de heer Francis
Van den Eynde aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de politiezone
Puyenbroeck" (nr. 9603)
04 Question de M. Francis Van den Eynde au ministre de l'Intérieur sur "la zone de police de Puyenbroeck" (n° 9603)
La question n° 9603 de M. Francis Van den Eynde est définitivement retirée, puisqu'il était également absent à la dernière réunion.
- mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de alcoholcontroles in de eindejaarsperiode" (nr. 9641)
- mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de alcoholcontroles in de eindejaarsperiode" (nr. 10405)
- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de alcoholcontroles tijdens de periode van de eindejaarsfeesten" (nr. 10503)
- Mme Leen Dierick au ministre de l'Intérieur sur "les contrôles d'alcoolémie en période de fin d'année" (n° 9641)
- Mme Leen Dierick au ministre de l'Intérieur sur "les contrôles d'alcoolémie en période de fin d'année" (n° 10405)
- M. Xavier Baeselen au ministre de l'Intérieur sur "les contrôles alcool durant la période des fêtes de fin d'année" (n° 10503)
Mme Leen Dierick a transformé ses deux questions orales en questions écrites.
05.01 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, je serai rapide.
Monsieur le ministre, ma question porte sur les contrôles d'alcool ayant eu lieu durant les fêtes de fin d'année. Plusieurs syndicats de police se sont manifestés quant à leurs objectifs chiffrés, qu'ils estimaient n'avoir pas été atteints. Cela peut s'expliquer notamment par la charge administrative qui résulte d'un tel contrôle et qui réduit la disponibilité des policiers. Il avait été question de 180.000 contrôles durant la campagne BOB.
Monsieur le ministre, disposeriez-vous, à l'échelle de l'ensemble du territoire fédéral, du nombre de contrôles d'alcoolémie qui ont été réalisés pendant la période des fêtes de fin d'année par les polices fédérale et locale? Les objectifs ont-ils été atteints?
Connaissez-vous les données relatives au nombre et au taux de contrôles positifs? Quid des éventuels retraits de permis immédiats?
Enfin, quant à la charge administrative, pourriez-vous nous informer sur le temps moyen nécessaire au contrôle? La surcharge administrative pèse-t-elle réellement sur les objectifs assignés, comme l'indiquent certaines sources?
05.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer Baeselen, staat u mij toe om een gecoördineerd antwoord te geven, evenals op de vraag van mevrouw Dierick? Het bespaart ons een schriftelijke vraag.
De afgelopen Bobcampagne werd op 15 januari geëvalueerd door het BIVV en de politiediensten.
Mijnheer de voorzitter, ik geef u een exemplaar van het persbericht en alle cijfers die daarop betrekking hebben, zodat u dat kunt verspreiden onder de leden.
173.000 contrôles ont été effectués pour un objectif de 180.000, c'est-à-dire 131.000 par les zones de police locale et 42.000 par la police fédérale, soit respectivement 75 et 25%, ce qui correspond à peu près à la proportion police locale/police fédérale dans la police intégrée.
2.559 permis de conduire ont été retirés: 904 en Région wallonne, 1.412 en Région flamande et 243 dans la Région de Bruxelles-Capitale.
Monsieur Baeselen, il n'est pas possible de chiffrer le temps moyen nécessaire par contrôle.
La méthode de travail n'a pas été changée. Il n'y a donc pas eu de charge administrative complémentaire. Dès lors, je demanderai au syndicat de m'expliquer davantage la nature exacte de leurs critiques.
De ademtest bleek positief voor 8.388 bestuurders, zijnde 4,8%. 2.400 bestuurders, dus 1,4%, hadden een alcoholgehalte tussen 0,5 promille en 0,8 promille. 5.984 bestuurders, zijnde 3,5%, hadden 0,8 promille of meer. 95,2% van de bestuurders testte negatief.
Vorig jaar was 4,8% van de tests positief. 1,4% van de bestuurders had een alcoholgehalte tussen 0,5 en 0,8 promille, en 3,5% had 0,8 promille of meer.
Ten opzichte van de definitieve campagneresultaten van vorig jaar, is het percentage positieve tests identiek gebleven: 4,8%.
Ik stel opnieuw vast dat een kleine maar hardnekkige kern, die 4,8%, zich ondanks de gestegen pakkans niet door de huidige aanpak laat beïnvloeden. Verder onderzoek is dan ook nodig om na te gaan met welke maatregelen wij die harde kern wel kunnen bereiken. Ik herinner u eraan dat de regering het aantal verkeerscontroles wil verhogen, teneinde de objectieve en subjectieve pakkans te vergroten, hetzij door de verhoging van de efficiëntie van de bestaande capaciteit, hetzij door uitbreiding van de capaciteit zelf.
Ainsi, il devrait être possible dans les prochaines années d'augmenter progressivement le nombre de contrôles d'alcoolémie afin d'atteindre, sur une base annuelle, 2 conducteurs sur 10 contrôlés pour la conduite sous influence, l'objectif final étant de 1 sur 3.
Cette année, l'ambitieux objectif des 180 tests d'haleine a pratiquement été atteint, ce qui correspond à une augmentation de 10%. Ce chiffre témoigne clairement de l'importance que le pouvoir public, les services de police et les parquets attachent à la problématique de l'alcool au volant.
De jaarlijkse Bobcampagne is een van de recurrente activiteiten, waar de politiediensten rekening mee houden bij de opmaak van hun budget en planning.
Pour le reste, je vous renvoie vers le secrétaire d'État à la Mobilité.
05.03 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse détaillée.
Manifestement, les objectifs ont été atteints. Il serait extrêmement intéressant de savoir ce que les syndicats de police évoquaient car les chiffres qu'ils citaient étaient manifestement en dessous. Il y a peut-être un malentendu entre la police et les syndicats de police.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 9857 de M. Weyts est reportée à sa demande.
06 Question de Mme Jacqueline Galant au ministre de l'Intérieur sur "le réveillon au PASS" (n° 10066)
06 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "oudejaarsavond in het PASS" (nr. 10066)
06.01 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 31 décembre dernier, une soirée a été organisée dans le Parc d'aventures scientifiques, le PASS, à Frameries dans le Hainaut. Ce n'est pas la première fois que le PASS louait ses infrastructures pour organiser une manifestation. Cette fois, de très nombreux débordements ont été constatés. En effet, toutes les personnes qui souhaitaient assister à l'événement n'ont pu le faire, l'organisateur les ayant apparemment trompées.
Cette infrastructure bel et bien connue est un gouffre financier. Ce Parc est peut-être loué pour le rentabiliser mais quand on donne un bien en location, il faut respecter la législation.
L'organisateur a été arrêté le lendemain du réveillon; entre-temps il a été relâché.
Monsieur le ministre, j'ai quelques questions à vous poser sur la responsabilité en cas d'accidents dans ce Parc.
Il faut savoir que j'ai démissionné de ce Parc, notamment parce qu'il ne dispose d'aucun permis d'exploitation valable. Or on y autorise des soirées avec plus de 2.000 personnes. En cas d'accident, qui porterait le chapeau?
Le conseil d'administration serait-il responsable pour avoir permis l'organisation d'une soirée en sachant qu'il n'est pas en règle au niveau notamment des prescriptions urbanistiques?
Par ailleurs, le réveillon était plus que controversé puisque l'organisateur, qui a été placé sous mandat d'arrêt pour escroquerie, a vendu plus de places que le nombre permis. Tout cela a été fait à l'insu des autorités tant policières que communales. Cependant, le bourgmestre n'avait-il pas l'obligation de pendre ses renseignements avant d'autoriser une telle manifestation sur le territoire de sa commune?
Vous avez été bourgmestre, je crois. Je le suis également. Normalement, c'est le rôle du bourgmestre de veiller à assurer la sécurité sur son territoire. Aujourd'hui, les personnes qui avaient payé leur réservation demandent un dédommagement. Qui doit se porter garant: le bourgmestre qui a fermé les yeux sur la sécurité ou les administrateurs qui ont autorisé cette soirée?
Certes, l'organisateur a été arrêté mais est déjà libéré. Je pense qu'il est plus qu'urgent de se pencher sur cette infrastructure et de veiller à ce que la législation y soit respectée.
Enfin, quelles sont les démarches légales à effectuer par l'autorité administrative en matière de sécurité avant d'accorder une autorisation?
06.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, madame Galant, le bâtiment auquel vous faites référence avait été déclaré en ordre par le service d'incendie de Mons au point de vue de la prévention contre les incendies à la suite de certains travaux de réhabilitation.
En mars 2007, le service d'incendie de Mons, à la demande du bourgmestre de Frameries, a rédigé un rapport de prévention relatif à l'utilisation de ce bâtiment pour l'organisation de soirées dansantes. Ce rapport porte essentiellement sur la capacité d'accueil maximum admissible compte tenu du nouveau type d'utilisation. Il ressort de ce rapport que l'établissement peut accueillir un maximum de 1.147 personnes présentes simultanément.
Chaque bourgmestre est responsable de la sécurité sur le territoire de sa commune en vertu des articles 133 et 135 de la nouvelle loi communale.
Il appartient néanmoins au pouvoir judiciaire d'apprécier, en fonction des circonstances concrètes de chaque espèce, la responsabilité éventuelle des acteurs concernés.
06.03 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie.
Le bourgmestre avait donc bien connaissance du nombre maximum de personnes autorisées en même temps dans l'espace du PASS. J'en prends acte.
Comme vous le dites, j'espère qu'un suivi sera assuré. En effet, j'estime que lorsqu'on a connaissance du chiffre maximum, la première chose est de veiller au respect des normes légales.
Het incident is gesloten.
07 Question de M. Maxime Prévot au ministre de l'Intérieur sur "le système ASTRID" (n° 10073)
07 Vraag van de heer Maxime Prévot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het ASTRID-systeem" (nr. 10073)
07.01 Maxime Prévot (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, il me revient que des problèmes se posent quant à la mise en place du système de communication pour les services de secours et de sécurité, dit "système ASTRID", prévu par la loi du 8 juin 1998.
En effet, si le gouvernement a prévu un budget pour financer l'achat de nouveau matériel à hauteur de 40 millions d'euros afin de remédier aux problèmes que connaît actuellement le système de communication, il semble cependant qu'aucun montant n'ait été prévu pour financer la maintenance de ces nouveaux achats, alors qu'elle nécessiterait, selon mes informations, 9 millions d'euros.
Dans ces circonstances, la société anonyme de droit public ASTRID refuserait – j'espère que les éclaircissements que vous m'apporterez, monsieur le ministre, ne justifieront plus d'utiliser le subjonctif – d'effectuer l'achat du nouveau matériel tant que le problème du financement de sa maintenance n'aura pas été résolu. À quoi bon consentir des investissements à hauteur de 40 millions d'euros si les 9 millions d'euros nécessaires à l'entretien et la maintenance ne sont pas disponibles!
L'achat de ce nouveau matériel est pourtant essentiel, voire vital, pour les pompiers et les autres membres des services de secours qui sont confrontés quotidiennement à certains dysfonctionnements de leur système de communication.
Aussi, monsieur le ministre, pouvez-vous me confirmer ces informations? Quelles mesures comptez-vous prendre afin de remédier au plus vite à cette situation alarmante? Cette question est aussi l'occasion de vous interroger plus largement sur le développement du système ASTRID. Où en est-on? Est-il à ce jour complètement opérationnel?
07.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Prévot, l'information en votre possession est correcte mais le Conseil des ministres en conclave budgétaire a décidé en octobre 2008 que l'approbation des budgets devait être liée aux résultats de l'audit de la SA ASTRID. Cet audit a été mis en œuvre le 21 janvier 2009, donc tout récemment, et il devra être clôturé le 7 mars 2009. En attendant, dans le cadre du contrôle budgétaire, je vais proposer qu'une provision interdépartemetnale soit prévue s'élevant à ce montant, de sorte que la décision puisse être prise à la suite des résultats de l'audit.
J'attire votre attention sur le fait que les services ASTRID sont opérationnels de longue date et sont utilisés de manière intense.
07.03 Maxime Prévot (cdH): Je ne doute pas un seul instant que le système ASTRID soit utilisé de manière intense, qu'il soit opérationnel: c'est à tout le moins ce que nous sommes en droit d'attendre. Par contre, selon des utilisateurs réguliers du système, il subsiste des carences importantes qui justifient ces investissements complémentaires en matériel projetés d'environ 40 millions d'euros. Il faut constater que des problèmes majeurs se posent sur le terrain; or, quand cela arrive dans un système de communication, c'est la sécurité des biens et surtout des personnes qui est mise en danger.
Monsieur le ministre, je prends note que depuis quelques jours seulement, un audit a été lancé et que vous attendez ses résultats début mars. J'espère qu'il va conforter l'analyse selon laquelle il faut dégager au moins les 9 millions d'euros requis pour assurer la maintenance de ce nouveau matériel. Je me réjouis de votre démarche prudente consistant à prévoir ad minima un montant permettant la prise en charge de la maintenance et de l'entretien de ce nouveau matériel. Je vous inviterai à ne pas le concevoir trop faible. Si d'aventure ce montant s'avérait trop faible, le problème se poserait à nouveau avec la même intensité. Or on ne peut pas jouer avec la sécurité.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: S'il n'y a pas d'objection, je propose que Mme Jacqueline Galant, ayant un rendez-vous chez son médecin à 17.00 heures, pose ses questions no 10081, n° 10082 et no 10277 l'une à la suite de l'autre.
08 Question de Mme Jacqueline Galant au ministre de l'Intérieur sur "les normes en matière d'incendie dans les crèches" (n° 10081)
08 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de brandnormen in de kinderdagverblijven" (nr. 10081)
08.01 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, lors du dépôt de ma question, je ne pouvais prévoir le drame de Termonde. Vous vous rendez compte que la sécurité des crèches est très importante pour les municipalistes que nous sommes. Sur le territoire de ma commune, deux crèches sont en fonction et nous envisageons d'en construire une troisième.
En prenant nos renseignements afin d'élaborer le dossier de sa construction, nous nous sommes aperçus avec les pompiers qu'il n'existe aucune norme au niveau fédéral concernant la protection de ces bâtiments contre l'incendie alors qu'ils accueillent nos enfants. En discutant avec lui, le pompier du groupe de discussion m'a avoué que la plupart des pompiers wallons se basaient sur un arrêté du gouvernement flamand en matière de prévention contre l'incendie et l'explosion dans les garderies agréées, arrêté datant de 2001.
Monsieur le ministre, comment expliquez-vous qu'aucune norme n'existe au niveau fédéral qui soit d'application pour les crèches alors que ces établissements se comptent par milliers sur l'ensemble du territoire belge? Et nous savons toute l'importance de la sécurité de ces lieux.
Est-il logique que, devant l'absence de normes nationales, les pompiers du pays se basent sur un arrêté pris par un ministre du gouvernement flamand et qu'ils l'adaptent à leur manière?
08.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, madame Galant, je peux vous informer que les bâtiments nouveaux, ce qui semble être le cas pour la construction d'une crèche à Jurbise, sont soumis aux normes de base qui s'appliquent à tous les bâtiments neufs, indépendamment de leur occupation. Ladite crèche est donc soumise à l'arrêté royal du 7 juillet 1994 fixant les normes de base en matière de prévention contre l'incendie et l'explosion, auxquels les bâtiments nouveaux doivent satisfaire, modifié par les différents arrêtés royaux du 18 décembre 1996, du 19 décembre 1997, du 4 avril 2003, du 13 juin 2007 et du 18 septembre 2008.
La Cour constitutionnelle a, en son temps, clairement discerné la compétence en ce qui concerne les normes de prévention des incendies. Au gouvernement fédéral de délimiter les normes générales et aux Régions de décréter les normes spécifiques, par exemple, pour les hôtels, les maisons de repos et les crèches. In concreto, l'État fédéral n'est pas compétent pour les crèches, qui relèvent des Communautés. Cette autorité est seule compétente pour dresser des exigences spécifiques aux crèches.
Le choix du service d'incendie de Jurbise de s'inspirer de la législation du gouvernement flamand peut, s'il n'existe pas de réglementation de la Communauté française, être une source d'inspiration.
08.03 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre, merci pour votre réponse. Il me semble qu'il s'agit là d'une lacune de la part de la Région wallonne de ne pas avoir prévu de normes concernant les incendies. Je pourrai donc en référer au ministre des Affaires intérieures de la Région wallonne.
Tant qu'on en parle, j'espère cependant que vous réfléchirez à l'ensemble de la sécurité des bâtiments qui accueillent du public, notamment les jeunes enfants.
Het incident is gesloten.
09 Question de Mme Jacqueline Galant au ministre de l'Intérieur sur "les systèmes de télésurveillance" (n° 10082)
09 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "camerabewakingssystemen" (nr. 10082)
09.01 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, de nombreux commerçants souhaitant se protéger au mieux des voleurs font installer des systèmes de sécurité munis d'appareils de vidéosurveillance. J'ai rencontré une personne qui avait dépensé une somme assez importante pour installer ces caméras et ce système de sécurisation. Malheureusement, quand les voleurs se sont introduits chez elle, l'image restituée était peu lisible. La firme qui avait installé ce dispositif a refusé catégoriquement de suspendre le contrat de leasing vu qu'il n'implique pas que les images enregistrées et transmises au centre de sécurité permettent l'identification des intrus. Il faudrait peut-être, dans ce cas, l'informer de la fonction des caméras de surveillance…
Apparemment, un tel problème serait assez fréquent. Des études ont-elles été publiées à ce propos?
Qu'est-il possible de faire, en termes de déduction fiscale, pour celles et ceux qui se prémunissent contre le vol en installant un tel équipement? Vous allez peut-être me répondre que ce problème est du ressort de votre collègue des Finances.
En vue de vérifier si les appareils mis sur le marché sont adéquats, ne pourrait-on pas envisager de les labelliser ou de les uniformiser?
09.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, madame Galant, ni les installateurs de ce système de caméras ni l'installation à proprement parler ne font l'objet d'une quelconque réglementation. Dès lors, il n'existe ni chiffres ni étude à ce sujet. Les autorités ne disposent pas de levier pour intervenir en ce domaine.
La question de l'agrément ou non des systèmes de caméras de surveillance avait été discutée lors des travaux préparatoires de la loi caméras. Au cours de cette discussion, un parallélisme avait été opéré avec la réglementation relative aux systèmes d'alarme. En effet, cette dernière a dû être modifiée à plusieurs reprises pour répondre aux critiques de la Commission européenne qui avait notamment estimé que l'approbation préalable du matériel d'alarme par un comité d'experts était contraire au principe de la libre circulation des biens. À la suite de cette discussion, l'exigence de certification du matériel de vidéosurveillance n'avait pas été insérée dans la loi.
En revanche, nous pourrions introduire, comme cela a été admis dans le cas du système d'alarme, une certification volontaire, sous forme d'un label, de qualité uniforme sans toutefois l'inscrire dans la loi. Cela n'empêcherait cependant pas la commercialisation de matériels de vidéosurveillance sans label.
Les indépendants, les PME ou les titulaires de professions libérales peuvent bénéficier de déductions fiscales majorées (20,5%) pour la sécurisation des locaux professionnels. L'un des investissements pouvant être pris en compte concerne le matériel qui détecte, vérifie ou enregistre le cambriolage ou l'usage de la force dans les locaux professionnels. Ceci comprend, entre autres, les caméras équipées d'un système d'enregistrement et celles qui sont équipées pour transmettre des images à un centre d'alarme autorisé.
09.03 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. L'introduction d'une certification me semble vraiment nécessaire. Il n'est pas normal qu'un commerçant qui paie des sommes astronomiques, même en bénéficiant de déductions fiscales, ne puisse pas identifier les voleurs en raison d'un défaut de fonctionnement de la caméra de surveillance. Je vais donc y réfléchir et essayer de déposer un texte allant dans ce sens.
Het incident is gesloten.
10 Question de Mme Jacqueline Galant au ministre de l'Intérieur sur "le futur centre de formation aux métiers de la sécurité à Lens" (n° 10277)
10 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het toekomstig opleidingscentrum voor veiligheidsberoepen te Lens" (nr. 10277)
10.01 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre, le futur centre de formation pratique pour les métiers de la sécurité sera installé sur la petite commune de Lens. Ceci en réponse à l'obligation de la province de Hainaut en sa qualité de formateur attitré pour former les intervenants des métiers de la sécurité. Un centre sera installé sur les anciennes aires dispersées de la base aérienne de Chièvres. Ce gigantesque projet comprend 7 phases.
La première de ces phases concerne la construction d'un bâtiment pour le "flashover" et donc pour permettre aux pompiers d'avoir une formation performante en cette matière. Si l'idée de mettre à disposition un outil de formation de qualité est plus que séduisante, il reste néanmoins quelques questions financières à se poser.
L'aménagement du site va nécessiter des budgets importants. Qui va prendre cela en charge? Quelles seront les incidences financières sur les communes périphériques? N'aurait-il pas mieux valu attendre la réforme de la sécurité civile avant d'entreprendre un tel chantier? Comment garantir la sécurité des civils et des riverains qui empruntent les axes routiers bordant le site? Il semble que dans les bâtiments qui vont être construits pour l'exercice au "flashover", des produits dangereux seront stockés. Or, dans le projet présenté, rien n'est prévu pour la sécurité. Enfin, est-on certain de l'uniformité de la formation sur l'ensemble du territoire belge?
10.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, selon mes informations, la construction du futur centre de formation sera intégralement financée par la régie provinciale autonome de financement et de gestion de service d'incendie du Hainaut. Cela n'aura aucune incidence financière sur les communes périphériques. L'importance de la formation pratique pour les membres des services d'incendie n'est plus à démontrer.
Il est nécessaire que les pompiers francophones puissent dès à présent suivre des formations pratiques dans une infrastructure adaptée. Je dois vous avouer, madame Galant, que je n'ai pas de réponse à votre question 3. Je vous communiquerai la réponse par écrit si vous êtes d'accord.
10.03 Jacqueline Galant (MR): Merci, monsieur le ministre. J'attends votre complément d'information par écrit. Par rapport au financement par la province, il faudrait que vous m'expliquiez comment vous allez faire, les comptes étant dans le rouge. Je ne remets pas du tout en cause cette formation; elle est indispensable. Il faudrait que cette formation soit uniforme sur l'ensemble du territoire de la Belgique.
Het incident is gesloten.
11 Question de M. Pierre-Yves Jeholet au ministre de l'Intérieur sur "l'organisation des zones de secours" (n° 10083)
11 Vraag van de heer Pierre-Yves Jeholet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de organisatie van de hulpverleningszones" (nr. 10083)
11.01 Pierre-Yves Jeholet (MR): Monsieur le ministre, au travers de vos déclarations ces derniers jours, j'ai vu que la réforme des zones de secours constitue une réelle priorité. Je m’en réjouis, car les hommes du feu, comme on les appelle, sont évidemment inquiets par rapport à cette organisation en zones de secours, mais aussi par rapport à l’évolution de leur travail. Ils effectuent ce dernier dans des conditions de plus en plus difficiles. En outre, le problème du cadre des services d’incendie se pose, tout comme celui du matériel, parfois désuet ou obsolète dans certains corps. L’enjeu est de taille, et je vous rejoins lorsque vous faites de celui-ci une priorité pour les semaines et les mois à venir. Après consultation de leurs bourgmestres, les gouverneurs des provinces ont récemment rendu un avis au gouvernement sur l’organisation des zones de secours et, donc, des futures zones d’intervention de nos pompiers.
Cette organisation a suscité beaucoup de polémiques et de discussions; l’objectif du ministre de l’Intérieur et de votre prédécesseur était évidemment d’augmenter la sécurité de nos citoyens et, donc, de réduire le délai d’intervention des différents services de secours. Je pense que nous partageons tous cet objectif. Évidemment, dès qu’il s’agit d’organiser différemment et de modifier les habitudes, les réactions ne se font pas attendre. Un avant-projet d’arrêté royal délimitant ces zones d’intervention aurait été rédigé par votre prédécesseur. Il serait en passe d’être discuté en Conseil des ministres. Tout le débat consiste à décider du nombre de zones de secours par province. En effet, le débat a été organisé au sein des différentes provinces du pays.
Monsieur le ministre, mes questions sont simples: cet arrêté royal a-t-il été rédigé et est-il prêt? Comptez-vous éventuellement le revoir et, dans ce cas, ouvrir non pas une nouvelle discussion mais un dialogue avec les différents gouverneurs? Certaines incertitudes persistent. J’ai lu dans la presse que des pressions étaient exercées, dans certaines provinces, notamment celle de Namur. Dans le cas de celle-ci, le débat s’orientait vers la constitution d‘une seule zone de secours pour l’ensemble de cette province. Des discussions ont à nouveau lieu aujourd’hui, évoquant la possibilité d’avoir deux zones de secours. D’après les professionnels et les hommes de terrain, cela se ferait au détriment de la zone sud de Namur, qui serait manifestement sous-financée. Pour la province de Liège, un débat a eu lieu, définissant différentes zones de secours pour l’ensemble de la province. Il serait à nouveau débattu aujourd’hui d’une seule zone de secours, qui serait gérée par une intercommunale. La question a été posée: est-il légal qu’une intercommunale gère une zone de secours?
J’ajouterai un élément supplémentaire pour la province de Liège. Votre prédécesseur avait reçu un courrier, que je peux vous transmettre si vous ne l'avez pas, le 28 octobre 2008. Celui-ci provenait de trois bourgmestres — de Plombières, Welkenraedt et Baelen — souhaitant dépendre de la zone de secours germanophone. Ce n'est pas le cas aujourd'hui et ils évoquent des problèmes d'organisation pratique et un manque d'efficacité.
Votre prédécesseur n'avait pas souhaité rouvrir le débat. Où en est ce dossier aujourd'hui? Comptez-vous le soumettre au Conseil des ministres dans les plus brefs délais? Êtes-vous partisan d'une solution figée, celle de votre prédécesseur, ou êtes-vous prêt à rouvrir le débat à Namur et en province de Liège, et par rapport aux demandes de ces trois communes francophones dont j'ai parlé?
11.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur Jeholet, vous me pardonnerez si je ne peux pas vous donner d'informations aujourd'hui. En effet, l'arrêté royal est inscrit à l'ordre du jour du Conseil des ministres du 29 janvier. Nous discutons encore entre ministres et, pour ne pas hypothéquer ces concertations, je ne m'exprimerai pas maintenant. Je vous informerai après ce Conseil des ministres de la décision qui aura été prise.
11.03 Pierre-Yves Jeholet (MR): Comme dirait un ancien président de France, c'est beau mais c'est loin… Ici, c'est bref, mais c'est en tout cas assez laconique. Je me réjouis, monsieur le ministre, que vous considériez que l'organisation de nos services de secours constitue une priorité et que ce point soit à l'ordre du jour du Conseil des ministres. Ce dossier traîne en effet depuis un certain temps. Évidemment, je ne connais pas l'issue de vos discussions et de la concertation avec les ministres et avec les différents acteurs de terrain.
Des discussions ont eu lieu dans les différentes provinces. J'attire votre attention sur le fait qu'en province de Namur et en province de Liège, le débat est à nouveau ouvert. Soyez-y attentif, ainsi qu'à la demande des trois bourgmestres que j'ai évoquée tout à l'heure par rapport à un souci d'efficacité d'être rattachés à la zone de secours germanophone. Pour le reste, je vous laisserai mon numéro de gsm et j'espère être averti à la suite du Conseil des ministres en priorité et personnellement de la décision qui en sera sortie.
Het incident is gesloten.
- M. Georges Gilkinet au ministre de l'Intérieur sur "le projet de construction d'une centrale nucléaire de type EPR à Chooz" (n° 10088)
- M. Georges Gilkinet au premier ministre sur "le projet de construction d'une centrale nucléaire de type EPR à Chooz" (n° 10237)
- Mme Valérie Déom au ministre de l'Intérieur sur "l'annonce d'une nouvelle centrale nucléaire de type EPR à Chooz" (n° 10385)
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "le projet de construction d'une centrale nucléaire de type EPR à Chooz" (n° 10391)
- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het project voor de bouw van een EPR-kerncentrale in Chooz" (nr. 10088)
- de heer Georges Gilkinet aan de eerste minister over "het project voor de bouw van een EPR-kerncentrale in Chooz" (nr. 10237)
- mevrouw Valérie Déom aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aankondiging van een nieuwe EPR-kerncentrale te Chooz" (nr. 10385)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "het project voor de bouw van een EPR-kerncentrale in Chooz" (nr. 10391)
12.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, au mois de juillet et au mois de décembre, j'ai interrogé votre prédécesseur sur la volonté d'élus régionaux des Ardennes françaises de solliciter du gouvernement français la construction, sur le site de Chooz, littéralement enclavé en Belgique, d'une nouvelle centrale nucléaire de type EPR.
Cette volonté a été confirmée depuis lors par diverses initiatives, dont l'organisation d'une réunion d'information des bourgmestres des communes belges limitrophes, le lundi 20 octobre, à Givet au Conseil général des Ardennes, à l'initiative notamment de son président.
De même, le ministre Dewael m'a informé de la tenue d'une réunion du groupe franco-belge pour le 18 décembre 2008; c'est ce groupe qui assure le suivi de la problématique nucléaire à Chooz.
Puis, nouvel élément dans le dossier: ce dimanche 18 janvier, le journal français "Journal du Dimanche" annonçait que le président de la République française Nicolas Sarkozy s'apprêterait à attribuer la construction de cette centrale nucléaire de troisième génération aux Ardennes françaises, donc à Chooz.
Pour nous, l'installation d'une nouvelle centrale nucléaire à Chooz est d'autant plus inacceptable que ce site, bien que situé en France, en rejette les inconvénients et les risques surtout en Belgique: vents dominants, écoulement de la Meuse vers la Belgique ou définition de la zone de sécurité. De plus, la technologie EPR a jusqu'ici surtout montré ses limites technologiques en matière de sécurité et ses surcoûts. Et, depuis quelques mois, je vous interpellais d'ailleurs sur ce point lors de la précédente commission de l'Intérieur, des incidents en matière de sécurité nucléaire se sont multipliés en France, le dernier en date étant le refus d'agrément des outils de mesure de la radioactivité dans différentes centrales, dont celle de Chooz. Un élément important encore: le Conseil provincial namurois s'est prononcé à la quasi-unanimité contre ce projet le 19 décembre dernier.
À ma connaissance, aucun contact officiel n'a été pris par la France avec la Belgique. Ce que je demande depuis le mois de juillet, c'est une initiative proactive de la part de notre gouvernement pour marquer rapidement et fermement notre opposition à ce projet qui concerne directement la population belge, la population namuroise, même si le site se situe en territoire français.
Monsieur le ministre, pouvez-vous nous communiquer les résultats de cette réunion franco-belge du 18 décembre? L'hypothèse d'une nouvelle centrale à Chooz a-t-elle été abordée?
Le gouvernement belge a-t-il été officiellement informé ou saisi d'une demande des autorités françaises relativement au projet de construction d'une nouvelle centrale nucléaire de type EPR à Chooz?
Dans quelle mesure estimez-vous que la Belgique devrait être impliquée et consultée par rapport à un tel projet? Si vous me répondez que nous ne devons pas être consultés, vous aurez compris que je ne suis pas d'accord.
Et la question que j'adressais initialement au premier ministre: êtes-vous prêt à prendre un contact de type diplomatie préventive vis-à-vis de votre homologue français, M. Fillon, afin d'exprimer les réticences de la Belgique par rapport à ce projet?
12.02 Valérie Déom (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, comme vient de le dire mon collègue, depuis plusieurs mois, les communes du Sud-Namurois suivent l'actualité française avec une attention toute particulière, non par passion pour les frasques du président français, mais bien par appréhension d'une décision que ce dernier doit prendre dans le cadre de l'attribution de la nouvelle centrale nucléaire de troisième génération de type EPR.
En effet, parmi les sites cités, Chooz a été clairement mis en évidence. Il est bien connu des citoyens français mais aussi belges de par son activité nucléaire déjà existante.
C'est la raison pour laquelle en juillet dernier, j'interrogeais le ministre du Climat et de l'Énergie sur ce point.
Il est vrai qu'à l'époque l'implantation à Chooz de cette centrale 3ème génération relevait encore d'une simple hypothèse. Toutefois, comme l'a dit mon collègue, les choses ont changé puisque selon un quotidien français du 18 janvier dernier, le site de Chooz devait être choisi par le président français dans les tout prochains jours.
Il est évidemment tout à fait scandaleux qu'une telle décision puisse être prise sans concertation préalable, ce qui semble être le cas puisque nous n'avons pas de confirmation de contacts entre les autorités belges et les autorités françaises.
Les autorités locales sont laissées à l'écart alors qu'elles seront les premières concernées pour assurer la sécurité des populations de la région et pour faire face aux problèmes environnementaux que mon collègue à cités, notamment relativement à l'écoulement des eaux. Je rappelle que l'eau de la Meuse s'avère déjà insuffisante. On se demande donc où l'on trouvera les quantités nécessaires au refroidissement des cheminées de cette nouvelle centrale nucléaire.
Cette façon de faire est en totale contradiction avec la nécessaire coopération que nous impose l'intégration européenne et semble pourtant devenir une habitude chez nos amis français. Comme l'expliquait récemment le bourgmestre de Beauraing, Jean-Claude Maene, nos voisins ont malheureusement tendance à implanter leurs centrales nucléaires sur les frontières, sans doute histoire de partager les inconvénients tout en gardant les bénéfices, notamment en termes d'emplois. L'implantation de la centrale actuelle a des retombées en termes d'emplois qui se situent simplement à 3 équivalents temps-plein. On ne peut pas dire que ce soit un argument de poids.
Si malheureusement le choix de Chooz devait être confirmé, rien ne devra être laissé au hasard. Il faudra exiger des autorités françaises la plus étroite collaboration avec l'Agence fédérale de contrôle nucléaire et les communes concernées.
À ce titre, je voudrais d'ailleurs vous recommander la plus grande vigilance car par le passé, l'attitude des autorités françaises a été loin d'être exemplaire. Je citerai l'exemple précis du dernier exercice majeur d'incident nucléaire du 23 mai 2006 et du dispositif d'urgence strictement français testé ce jour-là. En dépit des demandes des autorités locales belges, l'exercice ne s'est pas fait en commun et les autorités françaises ont juste daigné accueillir quelques observateurs belges. Pourtant, en cas d'incident réel, les frontières n'existent plus ni pour les vents ni pour les véhicules français pour lesquels la Belgique constitue la principale et plus proche porte de sortie.
Face à de telles pratiques et à ces annonces, permettez-moi, monsieur le ministre, de vous poser les questions suivantes.
Avez-vous eu récemment des contacts avec les autorités françaises à ce sujet? Le cas échéant, merci de partager vos informations.
L'Agence fédérale de contrôle nucléaire est-elle déjà saisie? Collabore-t-elle en ce moment avec les autorités françaises?
Dans le cas contraire, allez-vous interpeller enfin le gouvernement français afin que ce dernier cesse d'ignorer les autorités belges concernées?
De manière générale, le gouvernement peut-il plaider auprès des autorités françaises afin qu'elles impliquent davantage les autorités locales belges directement concernées par les activités nucléaires développées à Chooz?
12.03 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, chers collègues, le projet d'implantation d'une nouvelle centrale nucléaire de type EPR à Chooz trouble les esprits.
Alors que M. Gilkinet a adressé ses questions à plusieurs ministres, je lui fournis une réponse en mon nom, en tant que ministre de tutelle de l'Agence fédérale de contrôle nucléaire.
Comme annoncé dans la réponse de mon prédécesseur à votre question orale du 17 décembre 2008, le groupe de travail franco-belge s'est réuni le 18 décembre 2008 à Bruxelles. La délégation belge se composait des collaborateurs de l'Agence fédérale de contrôle nucléaire et d'experts de sa filiale Bel V. Côté français, la délégation était composée de personnes de l'Autorité de Sûreté Nucléaire (ASN). Ce groupe de travail franco-belge trouve son origine dans divers accords conclus dans le cadre de la construction et de l'exploitation du parc nucléaire de Chooz. Il me semble utile de vous dresser un rapide historique des faits.
Le 23 septembre 1966, la France et la Belgique concluent un accord sur l'exploitation de la centrale nucléaire de Chooz A qui fut définitivement fermée en 1991 et qui est actuellement en cours de démantèlement.
Le 10 mai 1982, un échange de courriers entre les deux gouvernements, signé du côté belge par Léo Tindemans, ministre des Affaires étrangères, se conclut par la création de divers groupes de travail franco-belges en matière de sûreté, de protection des populations et de protection de l'environnement concernant les centrales nucléaires en général et à Chooz en particulier.
En décembre 1981, le président français promulgue le décret par lequel le site destiné à l'implantation de la centrale nucléaire Chooz B est déclaré d'utilité publique. Le projet initial prévoyait quatre réacteurs nucléaires.
Le 23 mai 1984, des courriers furent à nouveau échangés dans le cadre du démarrage de la construction des deux premiers réacteurs nucléaires. Côté belge, la correspondance fut signée par Etienne Knoops, secrétaire d'État à l'Énergie, et la mission du groupe de travail franco-belge fut confirmée. À ce jour, les deux autres unités n'ont jamais été construites.
Enfin, le 8 septembre 1998, dans le cadre de la mise en service de la centrale de Chooz B, l'accord de coopération sur la centrale électronucléaire de Chooz fut signé par Louis Tobback, le ministre de l'Intérieur de l'époque. Cet accord prévoyait des dispositions détaillées relatives aux situations de crise nécessitant le déclenchement du plan d'urgence nucléaire et relatives aux échanges réguliers d'informations sur les résultats des mesures de la radioactivité réalisées dans la Meuse en Belgique et en France. Cet accord prévoyait également des échanges réguliers d'informations en ce qui concerne la sûreté des centrales nucléaires en général et celle de Chooz en particulier. Ce dernier accord désignait l'AFCN comme représentant de l'État belge.
Par la suite, l'Agence a conclu directement avec l'ASN un accord de collaboration et d'échange d'informations. Les évolutions institutionnelles, tant dans notre pays qu'en France, notamment la création de l'Agence et de l'ASN en tant qu'autorités de sûreté nucléaire, ont eu pour effet de canaliser la concertation au niveau de ces deux instances. Néanmoins, leur rôle spécifique d'autorité de sûreté doit être strictement respecté. Il n'appartient par exemple pas aux autorités de sûreté de jouer un rôle dans d'éventuels règlements de compensations au profit de communes belges, de partenaires industriels ou de compagnies d'électricité puisqu'elles risqueraient de se voir accuser d'une quelconque partialité dans leurs chefs.
D'après l'accord de 1998, ces intérêts ne peuvent dès lors pas être défendus par l'Agence. Les autorités de sûreté n'interviendront officiellement que lorsqu'une demande aura été introduite pour la création de la centrale. À ce moment, les procédures européennes de concertation entre les différentes autorités et les procédures de consultation du public devront être respectées comme le prévoit la directive européenne relative à l'étude d'incidence sur l'environnement, article 37 du Traité Euratom.
Depuis les accords bilatéraux franco-belges du début des années 1980, des procédures de consultation plus strictes ont vu le jour au niveau européen en ce qui concerne la réalisation de projets susceptibles de présenter un impact considérable sur l'environnement, comme c'est le cas des centrales nucléaires. Cette évolution a également influencé indirectement les échanges d'informations au sein du groupe de travail franco-belge.
Je reviens maintenant aux questions particulières. Premièrement, la délégation belge auprès du groupe de travail franco-belge se compose de collaborateurs de l'Agence fédérale de contrôle nucléaire et d'experts de Bel V, filiale de l'Agence. Deuxièmement, les rumeurs de projet de construction d'une centrale EPR à Chooz faisaient explicitement l'objet d'un point particulier à l'ordre du jour à la réunion du 18 décembre. L'autorité de sûreté nucléaire française a déclaré qu'elle n'a jamais eu aucun contact à ce sujet et qu'elle n'a jamais été sollicitée ni par Électricité de France ni par un autre opérateur.
Troisièmement, l'Agence n'est pas au courant d'une éventuelle information officielle des autorités françaises portant sur un projet de construction d'une nouvelle centrale de type EPR à Chooz, hormis celle reçue le 18 décembre au sein du groupe franco-belge. Quatrièmement, l'Agence fédérale et les autorités belges pourraient être saisies du dossier dès lors qu'une demande officielle de construire une centrale à Chooz aurait été remise par un opérateur à l'autorité de sûreté française, ce qui n'est pas le cas. Pour rappel, dans de telles circonstances, les directives européennes prévoient explicitement des procédures de consultation. La France est tenue de s'y conformer.
Cinquièmement, une initiative diplomatique est de la compétence de mon collègue le ministre des Affaires étrangères, comme vous le savez. Sixièmement, je n'ai eu aucun contact avec les autorités françaises au sujet d'une nouvelle centrale à Chooz vu que ce n'est pas nécessaire pour l'instant. Septièmement, au niveau local, les bourgmestres des communes belges concernées ont été invités par leur homologue français le 20 octobre 2008. En outre, ils sont membres de la commission locale d'information de Chooz.
12.04 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse aussi complète que technique. Le problème actuel me semble d'ordre politique et c'est non sans raison que j'avais adressé ma question au premier ministre tout en sachant que c'est le ministre de l'Intérieur qui est compétent en matière de sécurité nucléaire. J'espérais que vous pourriez répondre au nom du premier ministre du gouvernement par rapport à une initiative qui a un impact potentiel très important sur le pays.
Pour moi, l'article du "Journal du Dimanche" est tout sauf anodin. Il s'agit d'un ballon d'essai pour susciter des réactions. Il y a des débats franco-français. Il est également important que la Belgique se manifeste de façon courtoise. C'est pourquoi je parlais de diplomatie préventive en conclusion de ma question à l'égard des autorités françaises pour leur dire que les pratiques des années 1960 et 1980 étaient révolues.
D'une part, le droit européen a évolué. Nos pays ont signé la convention ICONE qui empêche de faire n'importe quoi, n'importe comment. Plus tôt nous donnons un signal clair aux autorités françaises, plus rapidement nous pourrons faire mieux entendre notre point de vue. "Il faut tuer dans l'œuf" un tel projet, car il constitue une piste désastreuse. Ce serait une perte de temps et d'argent. Par contre, si nous le laissons évoluer et si nous sommes mis devant le fait accompli, je ne doute pas de la capacité de persuasion du président français vis-à-vis de notre gouvernement!
J'ai également introduit une question auprès de M. De Gucht, responsable des relations internationales et je redéposerai, puisqu'il ne m'a pas répondu, une question à l'attention du premier ministre, parce qu'il s'agit d'une problématique de gouvernement et pas spécialement d'une problématique technique liée à notre Agence de sécurité nucléaire. Cela dépasse tout à fait le cadre de cette commission. Je répète que le gouvernement a la responsabilité de se saisir de ce dossier plutôt que de voir passer les ballons d'essai sans réagir. Je voudrais davantage de pro-activité. Je l'ai déjà dit et je le répéterai autant qu'il le faudra!
12.05 Valérie Déom (PS): Monsieur le ministre, nous entendons le compte rendu du groupe franco-belge qui s'est tenu 18 décembre dernier. Donc, aucune demande officielle n'a été introduite et aussi longtemps qu'il n'y en a pas, aucun contact ne sera établi sur ce point. Nous sommes le 27 janvier. Donc, j'imagine que si une demande officielle avait été introduite, le groupe franco-belge se serait directement réuni? Je suppose qu'à ce jour aucune demande officielle n'est arrivée?
(Confirmation du ministre)
Vous évoquez le fait que la concertation a principalement lieu au niveau des deux institutions, l'Agence et son homologue français.
Une ou deux réunions se sont tenues mais j'en ai eu des échos plutôt frileux. À nouveau, ce sont les pouvoirs locaux qui sont en première ligne quant à l'impact de l'installation d'une telle centrale, tant sur la problématique de la sécurité, sur la problématique de l'expansion immobilière et vis-à-vis de la population. Ce sont les pouvoirs locaux qui assumeront les désavantages de l'implantation de cette centrale si cela se concrétise. Finalement, j'ai l'impression qu'on se renvoie la balle. Je me demande qui, à terme, prendra l'initiative d'un contact, ne fût-ce que diplomatique, avec les autorités françaises pour en savoir davantage et pour anticiper une décision officielle plutôt qu'attendre et être à la merci des journaux pour être tenu au courant de l'évolution de ce dossier.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: Chers collègues, vu qu'il y a encore énormément de questions, je vais suivre l'ordre du jour et travailler avec les collègues présents. Tant pis pour les absents! Monsieur le ministre, si je devais constater qu'il n'y a plus suffisamment de collègues pour poser des questions, nous devrions lever la séance. Que cela se sache!
Mme Avontroodt étant absente, sa question n° 10091 est reportée.
13 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au ministre de l'Intérieur sur "les problèmes de couverture du réseau Astrid à Braine-le-Comte" (n° 10106)
13 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de problemen in verband met het bereik van het Astridnetwerk in 's Gravenbrakel" (nr. 10106)
13.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, j’avais interpellé, fin 2007, votre prédécesseur au sujet de la mauvaise couverture du réseau Astrid à Braine-le-Comte. En entrant dans les bâtiments de Braine-le-Comte et d’une partie d’Hennuyères, qui fait partie de la commune de Braine-le-Comte, il n’y avait plus du tout de couverture Astrid. Le problème se posait en partie aussi sur le territoire de Rebecq en Brabant wallon. Ceci peut engendrer de gros problèmes, notamment en cas d’incendie ou d’intervention des forces de police. En effet, faute d’antenne à Braine-le-Comte même, le signal radio qui nous dessert provient d’une antenne très éloignée, ce qui explique la faiblesse du signal portable, tout particulièrement au cœur de la ville pour les appareils radios à bord des véhicules et à l’intérieur des bâtiments.
Des engagements avaient pourtant été pris en janvier 2007 et, après une tentative non aboutie sur le site de l’ex-gendarmerie, une nouvelle antenne devait être construite à proximité de la gare SNCB. Cependant, malgré le permis qui a été octroyé, rien n’a été fait concrètement.
À l’époque, le réseau Astrid et le ministre se sont renvoyé la balle, le premier indiquant qu’il avait besoin de la signature du ministre pour mener à bien ce projet, pendant que le ministre soulignait, lui, un manque de moyens financiers du réseau. M. Dewael m’avait répondu que cette antenne serait de toute façon construite en 2008 par le réseau Astrid.
Or, lors de la réunion du COCOBA Police que je présidais le 12 janvier dernier, les participants n’ont pu que déplorer l’absence de mise en place de l’antenne sur le site de la gare.
Monsieur le ministre, pouvez-vous nous indiquer la raison pour laquelle l’engagement de votre prédécesseur n’a toujours pas été honoré, mettant en difficulté les services de police et d’incendie, et hypothéquant la sécurité des policiers, des pompiers, comme des Brainois tout court? Pouvez-vous surtout tout mettre en œuvre pour que cette antenne soit construite dans les plus brefs délais?
Je vous remercie pour votre réponse et pour le suivi actif que vous voudrez donner à cette affaire.
13.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur Flahaux, la ville de Braine-le-Comte ne faisait pas partie de la liste des 208 communes pour lesquelles une couverture radio portable était prévue dans le débat général sur la loi Astrid de 1998. Toutefois, Astrid a introduit une demande de permis d’urbanisme à deux reprises pour l’installation d’une antenne dans la cour de l'ancienne gendarmerie. En dépit du soutien de la commune, le permis n’a jamais été accordé. Par conséquent, le signal radio qui dessert Braine-le-Comte provient d’une antenne très éloignée, ce qui explique la faiblesse du signal portable. Celui-ci est suffisant, sauf au cœur de la ville pour les appareils radio à bord des véhicules. La couverture est insuffisante à l’intérieur des bâtiments.
Bien conscient du manque de confort d’utilisation de ce service radio sur le territoire de Braine-le-Comte, résultant de la décision d’urbanisme dont il a été question, Astrid a formulé une nouvelle demande de permis d’urbanisme pour une installation radio d’appoint légère à la faveur d’une infrastructure de la SNCB érigée depuis peu. Cette demande a reçu un avis favorable.
La réunion de début de chantier a eu lieu le 21 janvier 2009. L’antenne Astrid à Braine-le-Comte sera totalement opérationnelle à la fin du mois d’avril 2009 au plus tard.
13.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Je remercie le ministre et le félicite.
L'incident est clos.
14 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de radioactiviteit van het drinkwater" (nr. 10118)
14 Question de M. Wouter De Vriendt au ministre de l'Intérieur sur "la radioactivité de l'eau de boisson" (n° 10118)
14.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik heb een vraag aan u over de radioactiviteit van het drinkwater, naar aanleiding van een bericht van 14 augustus 2008 in De Standaard. Deze vraag sluit deels aan bij het vorige thema.
Onlangs is er commotie ontstaan in Poperinge naar aanleiding van een bericht dat het Duitse kraan- en bronwater meer uranium blijkt te bevatten dan veilig wordt geacht. In België zijn meetgegevens schaars, maar uit gegevens van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, waarvoor u bevoegd bent, werd er alfastraling vastgesteld in het drinkwater in onder meer Poperinge, Brussel, Gent en Luik.
De straling blijkt vooral veroorzaakt door de natuurlijke radioactieve stof radium. Het hoofd van de afdeling toxicologie van de KU Leuven, Jan Tytgat, stelt het zo: “In normale omstandigheden krijgen wij via voeding en drank gemiddeld al 2 microgram uranium per dag binnen. Als daar nog eens een hoeveelheid bovenop komt die in grootteorde hoger is, omdat het water te veel uranium bevat, is dat niet veilig. Met een filterinstallatie kunnen waterproducenten het uranium verwijderen.”
Ik heb ter zake een aantal vragen aan u.
Ten eerste, bent u op de hoogte van eventuele problemen met het drinkwater in de betrokken regio’s? Welke stappen zult u ondernemen? Hebt u recente gegevens?
Ten tweede, kunt u op basis van de meest recente rapporten en metingen toelichting geven over uranium in het drinkwater en de risico’s die het geeft voor de volksgezondheid? Is er een verband tussen het aantal kankergevallen in een bepaalde regio en de radioactiviteit van het drinkwater?
Ten derde, werden de betrokken instanties, zoals de Vlaamse Milieumaatschappij en het LOGO daarvan op de hoogte gesteld?
Ten vierde, kunt u toelichting geven bij de nieuwe Europese richtlijn die in de maak is inzake drinkwater? Welke verplichtingen zullen daarin worden opgelegd inzake uraniummeting? Wanneer zal die richtlijn van kracht worden? Zult u wachten om op te treden tot de drinkwaterrichtlijn in werking treedt, of zult u eerder actie ondernemen?
Ten vijfde en ten slotte, gezien de veiligheidsrisico’s die met radioactief drinkwater gepaard gaan, vindt u het aangewezen dat de Belgische drinkwatermaatschappijen het uraniumgehalte meten? Onder de huidige wetgeving zijn zij daartoe immers niet verplicht. Bent u van plan de wetgeving aan te passen? Alvast dank voor uw antwoord.
14.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer De Vriendt, volgens de gegevens waarover wij beschikken, rijzen er in ons land nergens problemen inzake de kwaliteit van het drinkwater wegens de aanwezigheid van radioactieve bestanddelen, noch in de geciteerde regio’s, Poperinge, Brussel, Gent en Luik, noch elders.
Natuurlijke radioactieve stoffen worden overal aangetroffen in het leefmilieu, dus ook in het drinkwater. De meest recente meet- en analysegegevens zijn opgenomen in het radiologisch toezichtverslag over het jaar 2007, dat via de website van het FANC te raadplegen is.
De Europese drinkwaterrichtlijn van november 1998 hanteert voor blootstelling aan natuurlijke en kunstmatige stralingsbronnen via de consumptie van drinkwater een zogenaamde totale indicatieve dosis die is vastgelegd op een 0,1 millisievert per jaar.
Voor degenen die het niet zouden weten, heb ik sievert eens opgezocht op Wikipedia. Dat is de eenheid voor de equivalente dosis ioniserende straling waaraan een mens in een bepaalde periode is blootgesteld. Ik neem aan dat men dat goed heeft genoteerd. Deze dosis komt overeen met 10% van de reglementaire dosislimiet voor de bevolking. Nergens in ons land wordt de indicatieve dosis uit de drinkwaterrichtlijn overschreden. Indien deze indicatieve dosis toch zou worden overschreden, is het drinkwater daarom nog niet ongeschikt voor menselijke consumptie. Er wordt door de Europese Commissie aanbevolen om vanaf dan de oorzaak van de verontreiniging op te sporen en mogelijk te remediëren.
Ten tweede, uranium is een zwaar metaal en houdt dus ook vanuit dit standpunt een risico in voor de gezondheid, in het bijzonder voor de nierfunctie. Het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle is echter enkel bevoegd zich uit te spreken over de radiotoxiciteit van uranium en niet over de chemotoxiciteit. Het is echter belangrijk om op te merken dat de chemische toxiciteit van natuurlijk uranium belangrijker is dan de radiologische. De Europese drinkwaterrichtlijn besteedt geen aandacht aan de chemotoxiciteit van uranium. De Wereldgezondheidsorganisatie beveelt ter zake wel een maximumwaarde aan die is vastgelegd op 15 microgram uranium per liter. De hoogste concentraties in ons land worden aangetroffen in het grondwater van kalksteenmassieven, maar zijn kleiner dan 0,4 microgram per liter, zowat veertigmaal onder de aanbeveling van de Wereldgezondheidsorganisatie.
In de Scandinavische landen bijvoorbeeld vindt men relatief hoge uraniumconcentraties in het drinkwater: tot duizendmaal boven de aanbeveling van de Wereldgezondheidsorganisatie, zonder dat er blijkbaar negatieve gezondheidseffecten worden vastgesteld. Men kan dus vaststellen dat de consumptie van het Belgisch drinkwater met betrekking tot uranium geen gezondheidsrisico stelt, noch qua radiologische, noch qua chemische toxiciteit.
Ten derde, naar aanleiding van de recente berichten in de pers zijn er contacten geweest tussen het FANC, de stedelijke autoriteiten van Poperinge, de Vlaamse Milieumaatschappij en de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening. Op 2 februari is er verder informatief overleg gepland.
Ik kom tot uw vragen vier en vijf. De Europese richtlijn van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water bevat een aantal technische bijlagen, waarvan het de bedoeling was om deze iedere vijf jaar te herzien en aan te passen aan de vooruitgang van wetenschap en techniek. De discussie hierover woedt al vele jaren. Het is in een van deze bijlagen dat ook de radiologische kwaliteitscriteria van drinkwater zijn vastgesteld.
De Europese Commissie heeft in juni 2008 een ontwerprichtlijn voor advies voorgelegd aan de groep van deskundigen, opgericht in het kader van artikel 31 van het Euratomverdrag, met de bedoeling om deze kwaliteitscriteria voortaan vast te leggen via de Euratomregelgeving. Dit initiatief werd verwelkomd door de experten. Zij hebben echter aanbevolen om de idee te integreren in de nieuwe richtlijn met de basisnorm voor stralingsbescherming die eveneens in voorbereiding is als gevolg van de fundamentele herziening van deze normen waartoe de internationale commissie inzake stralingsbescherming heeft opgeroepen. Deze regelgevende initiatieven worden momenteel voorbereid in verschillende internationale en Europese instanties. Ons land zal zijn wet- en regelgeving aanpassen zodra de nieuwe Europese richtlijn officieel tot stand is gekomen, inclusief de radiologische kwaliteitscriteria voor drinkwater. De niet-radiologische aspecten vallen niet onder de bevoegdheid van het Federaal Agentschap.
14.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik ben tevreden dat u de berichten over mogelijke gezondheidsrisico’s hiermee formeel ontkracht hebt. Ik ben ook tevreden dat u verder opvolging geeft aan de zaak en verwijs naar een overleg dat binnenkort nog zal plaatsvinden.
Zeker voor mensen in de regio Poperinge zal het toch wel een geruststelling zijn. U weet het of niet, maar in de regio Poperinge stelt men een bovengemiddeld aantal kankergevallen vast. De vrees leeft daar echt wel dat dit te maken heeft met verhoogde radioactiviteit en dergelijke, waarvan de oorzaak buiten onze landsgrenzen zou liggen. Ik denk dat uw uitgebreide antwoord de mensen daar toch al een stuk verduidelijking over en meer toelichting bij de situatie zal geven.
L'incident est clos.
15 Vraag van mevrouw Lieve Van Daele aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het attest van gezinssamenstelling" (nr. 10119)
15 Question de Mme Lieve Van Daele au ministre de l'Intérieur sur "l'attestation de composition de ménage" (n° 10119)
15.01 Lieve Van Daele (CD&V): Mijnheer de minister, mijn vraag is het vervolg op een vraag die ik in oktober heb gesteld. Die had te maken met de aanwezigheid van een aantal gegevens op het attest voor gezinssamenstelling. Die gegevens werden door degenen die ze aanvroegen, als een soort van schending van de privacy ervaren. Bij mensen die gescheiden zijn, prijken op het attest, dat in onze stad maar blijkbaar in ongeveer 70% van de Vlaamse centrumsteden werd afgeleverd, bijvoorbeeld zaken als de datum van de echtscheiding, de naam van de ex-partner en zelfs de rechtbank waarvoor de echtscheiding was uitgesproken.
Mijn vraag aan de minister was of dat echt wel nodig was. Tot mijn verrassing was het antwoord dat het niet alleen niet nodig was, maar zelfs ook niet wettelijk.
Er is dan contact genomen met het Cevi, het Centrum voor Informatica. Het bleek inderdaad daarmee te maken te hebben. Men heeft de nodige stappen gezet, zodat de attesten conform de wet worden afgeleverd.
Nu blijkt dat te zijn aangepast voor mensen die zijn gescheiden. Bij mensen die nadien wettelijk zijn gaan samenwonen, staat bij burgerlijke stand nog steeds gescheiden. De vraag is of er een mogelijkheid bestaat om het statuut wettelijk samenwonend te laten registreren op dat attest van gezinssamenstelling, mijnheer de minister? Bent u bereid om daartoe de nodige stappen te zetten? Ik denk dat dat door heel veel mensen zou worden gewaardeerd.
15.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van Daele, ik wens erop te wijzen dat de attesten van gezinssamenstelling die door de gemeenten worden uitgereikt melding maken van zowel de verschillende gezinsleden en de manier waarop elk van hen zich verhoudt tot de referentiepersoon, bijvoorbeeld alleenstaand, echtgenoot of echtgenote, zoon, dochter, schoonzoon, verwant, zonder familieband, als van de burgerlijke staat van elk van deze gezinsleden.
Rekening houdend met het proportionaliteitsbeginsel, met name dat een attest van gezinssamenstelling niet meer informatie mag geven dan voor zijn finaliteit nodig is, lijkt het mij evenwel niet langer opportuun nog de burgerlijke staat van de gezinsleden te vermelden op een attest van gezinssamenstelling. Mijn diensten zullen in dat verband het Rijksregister aanpassen. Hierdoor verdwijnt ook de vermelding van de burgerlijke staat van elk van de gezinsleden.
Voor niet-verwante personen die een wettelijke samenwoning met elkaar zijn aangegaan, zal het attest van gezinssamenstelling alleen de vermelding ”niet verwant” weergeven, zonder vermelding van de burgerlijke staat of de wettelijke samenwoning.
Organismen die bijkomende informatie nodig hebben, kunnen via het Rijksregister de nodige informatie burgerlijke staat of wettelijke samenwoning raadplegen, op voorwaarde dat zij over een machtiging tot toegang tot die gegevens beschikken.
Ik dien evenwel op te merken dat de attesten van gezinssamenstelling, afgeleverd door het door u aangehaalde subregionaal informaticacentrum, dat ik ook ken, niet gebaseerd is op het programma van het Rijksregister. Mijn administratie zal het betrokken informaticacentrum daarover contacteren.
15.03 Lieve Van Daele (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord en de opvolging. Ik denk dat het een goede zaak is dat die onnodige informatie verdwijnt.
L'incident est clos.
16 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de voorkoming en bestrijding van de onderschuiving van een kind" (nr. 10146)
16 Question de M. Raf Terwingen au ministre de l'Intérieur sur "la prévention et la lutte contre la supposition d'enfants" (n° 10146)
16.01 Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik stel mijn vraag naar aanleiding van een problematiek van een vrouw die haar kind had doorverkocht aan een Nederlands koppel, wat uitvoerig in de pers kwam. Dat is ondertussen al anderhalve maand geleden.
De Belgische vrouw was bevallen in Gent en de Nederlandse wensmoeder was erin geslaagd het kind aan te geven als zijnde haar kind, en dit in Nederland op basis van een medisch attest dat door het ziekenhuis in Gent was afgeleverd en waarin al de valse naam, dus die van de wensmoeder, stond.
Het probleem is dus dat het mogelijk blijkt te zijn dat hoogzwangere vrouwen die hun kind willen afstaan kort voordat ze het ziekenhuis binnenkomen hun SIS-kaart verwisselen met de wensmoeder en eigenlijk dan een valse identiteit doorgeven waardoor de pas bevallen vrouw een attest van het ziekenhuis met de foutieve naam, de naam die op de SIS-kaart voorkomt en dus van de wensmoeder, meekrijgt.
Nochtans is de opgave van de correcte naam van de moeder die van het kind is bevallen belangrijk voor de registratie van het kind, maar ook voor de correcte werking van de afstammingsregels en dergelijke. Bovendien kan op die manier elke vorm van kinderhandel worden voorkomen. Zoals het voorbeeld aantoont neemt het belang hiervan nog toe in het kader van de internationalisering.
Het probleem kan zich natuurlijk manifesteren in het ziekenhuis maar komt misschien nog meer voor bij bevallingen buiten het ziekenhuis. In dat geval wordt een attest afgeleverd door de toegelaten geneesheer van de burgerlijke stand of door de gediplomeerde vroedvrouw die de verklaring van geboorte met een opgave van de naam van de moeder aflevert. Dus ook daar is het zeer goed denkbaar dat een probleem rijst met betrekking tot de controle van de echte moeder. Ik denk dat die mensen in een nog moeilijkere situatie zitten op dat ogenblik.
Mijnheer de minister, ten eerste, hoe wordt de identiteit van de vrouwen die bevallen in een ziekenhuis gecontroleerd en heeft het ziekenhuis het recht om de identiteit te controleren? Hoe kan men dit doen? Dit kan niet alleen belangrijk zijn in het kader van een misdrijfonderschuiving, maar ook in het kader van een mogelijke oplichting van de ziekteverzekering, waarbij iemand de naam gebruikt van een wel verzekerd persoon om zo van de ziekteverzekering te kunnen genieten, terwijl men zelf niet is verzekerd.
Ten tweede, heeft de geneesheer of de gediplomeerde vroedvrouw het recht om de identiteit van een vrouw die bevallen is te controleren? Hoe kan men dat doen?
Ten derde, beschikt de ambtenaar van de burgerlijke stand over de bevoegdheid om te controleren of de naam van de moeder overeenstemt met de naam van de vrouw die van het kind is bevallen, zoals wordt opgegeven in de verklaring van de door hem toegelaten geneesheer of gediplomeerde vroedvrouw? Zo ja, hoe kan dit gebeuren?
Ten vierde, overweegt u bijkomende maatregelen te treffen om de juiste opgave van de naam van de moeder te verzekeren en de controle op de naleving ervan te verscherpen?
16.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer Terwingen, met betrekking tot uw eerste en uw tweede vraag - ik was vroeger ook altijd wat ontmoedigd toen ik dergelijke antwoorden moest beluisteren - moet ik erop wijzen dat de manier waarop door ziekenhuizen, geneesheren en vroedvrouwen de identiteit wordt gecontroleerd van vrouwen die bevallen niet onder mijn bevoegdheid valt, maar wel onder die van de minister van Volksgezondheid.
Met betrekking tot uw derde vraag wil ik opmerken - het wordt alsmaar meer deprimerend - dat de bevoegdheden van de ambtenaar van burgerlijke stand worden geregeld in het Burgerlijk Wetboek, wat onder de bevoegdheid van de minister van Justitie valt.
Ik heb toch nog een antwoord op uw laatste vraag. Ik wil uw aandacht vestigen op het feit dat door de integratie van de SIS-kaart in de elektronische identiteitskaart, het risico op dergelijke gevallen van fraude met SIS-kaarten beter zou kunnen worden aangepakt. In tegenstelling tot de SIS-kaart is de elektronische identiteitskaart immers wel voorzien van een foto van de titularis ervan.
Het principe van de integratie van de elektronische identiteitskaart en SIS-kaart onderschrijf ik ten volle omdat het bovendien een zichtbare administratieve vereenvoudiging voor de burger inhoudt. Mits precisering en uitwerking van de praktische modaliteiten ter zake is de elektronische identiteitskaart klaar voor deze integratie.
Voor verdere informatie met betrekking tot de SIS-kaart en de stand van zaken inzake de integratie in de elektronische identiteitskaart verwijs ik u naar de minister van Volksgezondheid.
16.03 Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de minister, ik laat mij niet ontmoedigen door dergelijke antwoorden. Dat hebt u destijds ook nooit gedaan. Ik zal de vragen stellen aan de ministers naar wie u verwijst.
Er is een probleem. U bent daarvoor ook gevoelig. De vraag was in welke mate men ook aan die mensen de bevoegdheid kan geven om het Rijksregister op dergelijke zaken na te kijken en eventueel aan de hand van de foto’s die ook uit het Rijksregister kunnen worden gehaald, de identificatie mogelijk te maken.
Ik zal uw collega van Volksgezondheid hierover verder ondervragen om na te gaan hoe wij dit kunnen oplossen.
Het incident is gesloten.
- Mme Josée Lejeune au ministre de l'Intérieur sur "l'évolution de 'police-on-web'" (n° 10167)
- M. Christian Brotcorne au ministre de l'Intérieur sur "le portail internet 'police-on-web'" (n° 10170)
- M. Peter Logghe au ministre de l'Intérieur sur "la déclaration électronique de délits par la voie de 'police-on-web'" (n° 10233)
- mevrouw Josée Lejeune aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de evolutie van 'police-on-web'" (nr. 10167)
- de heer Christian Brotcorne aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het internetportaal 'police-on-web'" (nr. 10170)
- de heer Peter Logghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de elektronische aangifte van misdrijven via police-on-web" (nr. 10233)
17.01 Josée Lejeune (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, ma question s'articule autour des guichets de police électroniques, appelés "police-on-web". En fait, ces services ont été généralisés à tout le pays en juin 2007 et ils permettent aux citoyens de déposer plainte en ligne pour les délits tels que les vols de vélo, les vols à l'étalage, les faits de vandalisme, etc. Ils permettent également de demander une surveillance par la police locale de son domicile en cas d'absence.
Monsieur le ministre, vous avez dernièrement déclaré via la presse que "l'initiative n'a pas rencontré le succès qu'elle mérite", en tout cas en ce qui concerne les dépôts de plaintes.
Il s'avère qu'il y a exactement un an, votre prédécesseur tirait les mêmes conclusions, ajoutant qu'il s'agissait probablement d'une méconnaissance du système et d'un manque de communication en la matière. Une campagne de promotion de "police-on-web" a pourtant été intensifiée tout au long de l'année 2008.
Il me semble intéressant, à ce jour, de tirer les conclusions et j'en arrive tout naturellement à mes questions.
Monsieur le ministre, combien de déclarations ont-elles abouti au parquet? Combien ont-elles donné lieu à des poursuites? Dans la pratique, les informations fournies suffisent-elles pour clôturer les dossiers? Quel est le budget déjà alloué à cette application? Continuez-vous à croire dans ce système, sous sa forme actuelle? La mise en route du système avait notamment été faite à la demande des organisations des travailleurs indépendants. Vu le succès mitigé, est-on en mesure de dire en quoi le système ne correspond pas parfaitement aux attentes? Des adaptations sont-elles envisagées? Enfin, une application à d'autres catégories est-elle étudiée? Dans l'affirmative, peut-on en savoir davantage?
17.02 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, je m'associe à la question qui vient d'être posée, même si je n'ai pu l'entendre dans sa totalité, vu mon retard.
Monsieur le ministre, pour ma part, j'ai été particulièrement interpellé par le nombre de plaintes enregistré via le portail internet: 1.783 en 2008 pour 1.522 en 2007. Un accroissement important n'a donc pas été enregistré alors que l'on assiste à un développement considérable de l'informatique et donc de l'utilisation d'internet.
Eu égard à ce faible taux d'utilisation, envisagez-vous la suppression de ce service? Dans la négative, ne pensez-vous pas qu'il serait nécessaire de mieux promouvoir ce portail et éventuellement de l'adapter en fonction des expériences vécues? En effet, il ne doit pas, selon moi, être facile pour les particuliers d'apprendre à déposer une plainte via internet alors qu'il n'est déjà pas simple de se rendre à la police ou d'écrire au procureur du Roi.
Monsieur le ministre, comment envisagez-vous d'adapter ou de promouvoir cet outil?
17.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken begin november 2007 daarover al enkele vragen gesteld. Op dat eigenste moment liet de minister namelijk al verstaan dat er een sensibiliseringscampagne moest komen om het gebruik van het elektronisch aangiftesysteem bij het brede publiek beter bekend te maken.
Op vijf maanden tijd in 2007, registreerden de 196 politiezones slechts 1.225 aangiften. Op het volledig jaar 2007 werden dat er 1.522, en in 2008 nog altijd maar 1.783. Dat is dus een mager resultaat, zeker als we het aantal misdrijven bekijken dat in België wordt gepleegd en in verhouding tot het aantal misdrijven dat via police-on-web zou kunnen worden geregistreerd.
Mijnheer de minister, daarover heb ik de volgende vragen.
Ten eerste, werkt het systeem technisch naar behoren? Hebt u weet van technische of softwareproblemen? In mijn politiezone werd daarover toch een aantal keren geklaagd.
Ten tweede, hebt u enige verklaring, buiten die technische of softwareproblemen, voor het niet-werken van police-on-web?
Ten derde, hebt u er enig idee van of de informatie die via elektronische weg naar de politie wordt gestuurd, voldoende is? Met andere woorden, krijgt de politie voldoende gegevens om het dossier ter plaatse, achter het bureau, af te werken?
Ten vierde, wat is er met de sensibiliseringscampagne gebeurd die door uw voorganger was gepland?
Ten slotte, wat is de toekomst van het elektronisch aangiftesysteem? Welke plannen hebt u daaromtrent?
17.04 Guido De Padt, ministre: Toutes les déclarations en provenance des citoyens sont traitées par la police comme auparavant. Puisque le système police-on-web reprend certains types de déclarations couvertes par la circulaire COL 8/2005 du Collège des procureurs généraux engendrant la rédaction d'un procès-verbal simplifié, l'envoi des déclarations à destination du parquet est minime.
Les différents formulaires à destination du citoyen ont été mis au point avec les représentants de la police, ceci afin de permettre le traitement de l'information de manière adéquate et complète. De ce fait, je peux répondre par l'affirmative à la question de savoir si les informations fournies suffisent pour clôturer les dossiers.
De informatie die door de klager via elektronische weg naar de politie wordt verstuurd, bevat alle gegevens die de politie nodig heeft voor de uitvoering van haar opdrachten, zoals het opsporen van de dader of daders van het misdrijf of de organisatie van patrouilles voor vakantietoezicht.
La première phase du projet à laquelle un budget de 440.000 euros a été alloué en 2007 a permis de mettre en place les bases de police-on-web, permettant ensuite aux citoyens de s'identifier de manière unique au moyen de sa carte d'identité électronique, de son token ou par un triple numéro d'identification (numéro de carte d'identité, numéro de registre national et numéro de carte SIS).
Le citoyen a la possibilité de déposer plainte et de relater en ligne les faits, utilisant un nombre limité de formulaires. Ces formulaires sont ensuite transmis automatiquement et de manière électronique à la zone de police concernée, sous une forme structurée. À la réception de la plainte par la police, une confirmation électronique de prise en charge de la plainte est envoyée au citoyen via son adresse électronique, ou postale le cas échéant. Les infractions initialement visées sont les suivantes: vol de vélo, vol à l'étalage, vandalisme et graffitis.
La deuxième phase du projet à laquelle un budget de 440.000 euros a été alloué en 2008 a permis d'étendre le système pour que le citoyen puisse déclarer une absence du domicile à des fins de surveillance policière ou de déposer plainte pour vol de cyclomoteur. Seul Fedict est à même de répondre à la question du coût du portail internet.
Police-on-web est une plate-forme de communication ouverte et sécurisée. Dès lors, la voie est ouverte à de nouvelles possibilités d'utilisation. À court terme se profilent non seulement la déclaration par le citoyen de son système d'alarme mais également l'occasion d'obtenir plus d'informations sur le suivi de ces déclarations. En outre, une augmentation des dépôts de plaintes a été remarquée dès le lancement du service "avis d'absence", ce qui signifie bien que plus le système est ouvert à différents services, plus le citoyen en prend conscience et plus importante son utilisation.
Il n'y a pas à proprement parler d'explication du taux d'utilisation toujours relativement faible de police-on-web mais on relèvera cependant que le système est encore méconnu du grand public. Le système actuel couvre cependant les besoins du policier en la matière et aucune adaptation n'est prévue à court et à moyen terme. Par contre, une évolution du système en l'étendant à une nouvelle série d'infractions reste subordonnée à la décision du Collège des procureurs généraux.
Je n'envisage donc pas la suppression du système, au contraire. Bien que les infractions visées ne soient pas des délits graves, le citoyen hésite souvent à perdre du temps pour aller faire une déclaration dans un commissariat.
Elke aanvraag is belangrijk om een volledig beeld te krijgen van de criminaliteitsfenomenen en om er adequaat op te kunnen inspelen. Ik ben dan ook overtuigd van de zin en het nut van police-on-web en zal voort onderzoeken hoe dat instrument nog meer kenbaar en misschien ook wat gebruiksvriendelijker kan worden gemaakt voor het grote publiek. Ik heb het zelf eens uitgeprobeerd, en ik meen dat de gebruiksvriendelijkheid nog voor verbetering vatbaar is.
Bij de aanvang van het project werden 250.000 brochures en 50.000 balpennen ter beschikking gesteld van de politiezones. De lancering van de dienst vakantietoezicht ging gepaard met een promotiecampagne in samenwerking met Binnenlandse Zaken, Fedict en de politie. Inmiddels bevatten alle websites van de lokale politiezones een link naar police-on-web.
Op technisch vlak werkt de software zeer goed. Er zijn geen klachten.
17.05 Josée Lejeune (MR): Je remercie le ministre pour sa réponse. Malgré ce succès mitigé, vous envisagez de maintenir le système. Comment allez-vous promouvoir ce système dans les zones de police? Voilà deux ans que ce système est opérationnel, que votre département essaie d'en assurer la promotion. Comment voyez-vous l'amélioration et la promotion de ce système?
17.06 Guido De Padt, ministre: (…) des réponses concrètes à votre question; nos services examinent les possibilités de promotion de ce système.
17.07 Josée Lejeune (MR): Je reviendrai pour obtenir un maximum d'informations.
17.08 Christian Brotcorne (cdH): Je suis satisfait de la réponse du ministre et je suis convaincu, comme lui, qu'il faut poursuivre avec cet outil en l'améliorant et en assurant sa promotion car c'est une vraie réponse aux attentes des citoyens.
17.09 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Ik blijf er toch bij dat ik het resultaat vrij mager vind. 1.783 aangiftes op 50.000 balpennen…
Ik herhaal wat ik aan de voorgaande minister van Binnenlandse Zaken heb gezegd. Zou het kunnen dat de doelgroep, kleine diefstallen, slecht gekozen is voor dat systeem? Is het mogelijk dat juist in die doelgroep, de doelgroep van de kleine diefstallen, de drang van de slachtoffers om aangifte te doen al heel klein is of onbestaande omwille van het falend vervolgingsbeleid?
Natuurlijk weet ik dat u aan het vervolgingsbeleid niet veel kunt doen, want dan zitten we bij de minister van Justitie, enzovoort. Maar goed, het gaat toch om regeringsbeleid.
Ik ben toch wat ontgoocheld in het povere resultaat. Ik zal die zaak blijven opvolgen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
18 Vraag van mevrouw Yolande Avontroodt aan de minister van Binnenlandse Zaken over "AED's in politievoertuigen" (nr. 10091)
18 Question de Mme Yolande Avontroodt au ministre de l'Intérieur sur "les DAE dans les voitures de police" (n° 10091)
18.01 Yolande Avontroodt (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, dank u dat ik deze vraag nog kan stellen aan deze minister van Binnenlandse Zaken, die daar in 2007 zelf een vraag over heeft gesteld. Ik heb deze vraag eveneens in november gesteld. Inmiddels is er in de Nederlandse pers een artikel verschenen dat aangaf dat ongeveer twee weken nadat een AED-toestel geplaatst werd in een Nederlands interventievoertuig reeds een leven werd gered door de Nederlandse politie. Vandaar dat ik terugkom op de wet van 12 juni 2006 waardoor leken, dus niet-medici, gebruik mogen maken van de automatische externe defibrilator. Ik kom ook terug op de Nederlandse overheid die deze apparaten plaatst in alle noodhulpvoertuigen van de politie. Zoals ik net al zei hebben ze volgens een persbericht op 6 januari 2009 reeds een eerste positief resultaat geboekt. Ik kom ook terug op het antwoord van minister Dewael, uw voorganger, die verwees naar uw vraag terzake en die bereid was om te onderzoeken of dit eventueel ook niet kon worden uitgebreid in ons land, inzonderheid in een niet-stedelijke omgeving of een landelijke omgeving.
Mijnheer de minister, ik heb twee korte vragen. Ten eerste, hebt u reeds meer informatie over het project in de politiezone Brussel Hoofdstad-Elsene? Hebben zij reeds de plaatsing van toestellen uitgebreid?
Ten tweede, zou u niet bereid zijn, zoals uw voorganger, om een project op te zetten of te ondersteunen indien het lokale niveau een initiatief zou nemen in een meer landelijke omgeving?
18.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega, de politiezone Brussel Hoofdstad-Elsene heeft mij de resultaten van de evaluatie inderdaad bezorgd. Het blijkt dat de politiemensen die hun patrouille aanvatten en die worden uitgerust met een automatische externe defibrillator een opleiding hebben genoten die hen in staat stelt de juiste symptomen te herkennen en het toestel op een adequate manier te gebruiken. Zodra een patrouille een zieke opmerkt, moet ze eerst via de dispatching een beroep doen op een medisch urgentieteam. Pas daarna zal ze zich om het slachtoffer bekommeren, wat uiteraard logisch is. Het is niet de bedoeling dat de politie zich in de plaats stelt van de medische hulpdiensten, wel dat ze eerste hulp biedt in afwachting van de komst van het medisch urgentieteam.
Tot op heden hebben 791 inspecteurs een opleiding gekregen. 11 patrouillewagens zijn uitgerust met een AED. Tot nu toe zijn ze gelukkig nog niet moeten tussenkomen. Ik weet dat de lokale overheid Evere er wel degelijk het nut van inziet. Ik verzet mij niet tegen lokale initiatieven. Wel vraag ik dat de nodige afwegingen, zoals de weerslag op de politiebudgetten en de capaciteit, worden gemaakt door de verantwoordelijken. Het is niet mijn bedoeling de uitbreiding van het systeem binnen alle andere politiekorpsen op het lokale en federale niveau verplicht op te leggen.
18.03 Yolande Avontroodt (Open Vld): Mijnheer de minister, ik onthoud uit uw antwoord dat u er zich niet tegen verzet. Mijn vraag was echter ook iets ruimer, namelijk of u niet bereid bent om een dergelijk project ook te ondersteunen als pilootproject in een landelijke omgeving.
L'incident est clos.
19 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het Nederlands offensief tegen drugs" (nr. 10131)
19 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "les actions menées par les Pays-Bas dans le cadre de la lutte contre la drogue" (n° 10131)
19.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, op 14 januari is de Nederlandse politie een offensief gestart tegen de drugsoverlast, vooral in de buurt van Maastricht. Het nieuwe team BorderlineS bestaat uit 50 leden en treedt op tegen drugsrunners en dealers. In eerste instantie zal de nadruk liggen op de drugsoverlast in en rond Maastricht.
Het team zou ook nadrukkelijk samenwerking zoeken met Belgische buurgemeenten, waardoor in de toekomst gemeenschappelijke patrouilles met Belgische en Nederlandse agenten mogelijk zullen zijn.
Mijnheer de minister, ik wil uw standpunt kennen omtrent het initiatief. Hebt u al meer informatie over waar dat naartoe gaat? Is men eventueel bereid het initiatief extra te ondersteunen?
19.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer Doomst, het project BorderlineS is een initiatief van de Maastrichtse politie, dat gedurende een jaar financieel wordt gesteund vanuit de regionale driehoek en door de Nederlandse nationale overheid.
De bedoeling is alle mogelijke juridische, bestuurlijke en politionele middelen aan te wenden om de drugsdealers uit de regio aan te pakken, tot en met het dichtspijkeren van verlaten drugspanden. Hiervoor wordt 1 miljoen euro ter beschikking gesteld.
Men werkt onder meer met een database voor herkenning van autonummerplaten en met maatregelen zoals een gebiedsontzegging voor auto's en het inzetten van lokauto's.
De bedoeling is om ook actief samen te werken met de Belgische grensgemeenten en met de Belgische politie en Justitie voor de uitwisseling van operationele informatie en het optreden met gemengde patrouilles, zodat de criminaliteit zich niet verplaatst naar gemeenten zoals Riemst of Lanaken.
Wat de Nederlandse actie van 14 januari betreft, werd de politiezone Lanaken uitgenodigd op de voorafgaande briefing bij de politie van Maastricht.
De eerste resultaten van het project zullen op 20 maart worden meegedeeld op een vergadering van de Belgische-Limburgse stuurgroep Drugs met vertegenwoordigers van de provincie Limburg, de federale en de lokale politiediensten en het Benelux-secretariaat.
Uiteraard steun ik een dergelijke samenwerking. In dat kader vervult de federale politie, naast haar gespecialiseerde en bovenlokale opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie, een algemene steunopdracht ten opzichte van dergelijke samenwerkingsverbanden, in het bijzonder via deelname aan FIPA-acties of full integrated police action, de inzet van gespecialiseerde middelen zoals drugshonden, helikopters en speciaal opgeleide personeelsleden, informatie-uitwisseling tussen de arrondissementen via de AIK's en beeldvorming op basis van strategische en operationele analyses.
Wat de aanpak van de drugsproblematiek in de Euregio Maas-Rijn betreft, heeft mijn voorganger bovendien de volgende concrete maatregelen genomen. Ten eerste, tijdens het voorjaar van 2009 zal op nationaal niveau een evaluatie gebeuren van de werking en de inplaatsstelling van het federaal interventiekorps.
Ten tweede, de 35 leden van het interventiekorps die vandaag in de provincie Limburg aanwezig zijn, namelijk 24 bij de Dirco Hasselt en 11 verspreid over 4 gastzones, moeten in afwachting intensiever worden ingezet voor gecoördineerde drugsacties en voor de daarmee gepaard gaande administratieve werklast.
Ten derde, voor grotere gecoördineerde acties zal versterking worden gegeven vanuit de algemene reserve van de federale politie.
19.03 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Een steun van 1 miljoen euro is niet niets. Dat betekent dat we geloof hechten aan het project.
De bedoeling is wellicht dat we eind dit jaar evalueren of het nog wordt voortgezet.
L'incident est clos.
20 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het geldgebrek bij de metrobrigade van de federale politie" (nr. 10206)
20 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "le budget insuffisant de la brigade du métro de la police fédérale" (n° 10206)
20.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de ministemr, het lijkt misschien een banaal incident, maar het is toch vervelend dat de metrobrigade van de federale politie een tijdlang met haar combi niet kon rondrijden, omdat de wagen moest hersteld worden. Blijkbaar waren de limieten van het budget bereikt. Bovendien bleek bij de betrokken garagist nog een niet-onbelangrijk bedrag van 27.000 euro aan onbetaalde facturen open te staan. Er was een afspraak dat dit tegen 15 januari zou zijn opgelost. Dat is toch geen goed voorbeeld van efficiënte werking! Vandaar de vraag of dit ondertussen is opgelost?
Kan dit incident bevestigd worden? Hoe geraken wij eigenlijk zo verstrikt? Wat doen wij om dit in de toekomst te vermijden?
20.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Doomst, met betrekking tot het onderhoud en de herstelling van de dienstvoertuigen zijn preciezere gegevens vereist om een concreet geval te analyseren. Misschien kunt u die eventueel overmaken.
De spoorwegpolitie Brussel beschikt over vierendertig voertuigen, waarvan twee in bruikleen in afwachting van een herstelling van lange duur. De logistieke diensten van de federale politie stellen alles in het werk om de gerezen problemen snel op te lossen.
Wat betreft de budgettaire problematiek, het volgende. Van al de facturen van 2008 voor voertuigherstelling, namelijk 884 facturen voor een bedrag van 4.809.875 euro blijven nog 55 facturen onbetaald of 0,5% van het jaarbedrag. 53 facturen voor een bedrag van 21.865 euro zijn naar het Rekenhof gestuurd en 2 facturen voor een bedrag van 2.062 euro naar de boekhoudkundige dienst van de Federale Politie. Normaliter zou dus alles op korte termijn moeten afgehandeld zijn.
20.03 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik denk dat het toch heel belangrijk is dat wij de budgettaire orthodoxie zowel qua opmaak van begroting als voor het voldoen van rekeningen, blijven opvolgen en ik neem aan dat wij op dat vlak in de toekomst de nodige accuraatheid aan de dag zullen leggen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
21 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de evaluatie van de omzendbrief MFO-2" (nr. 10207)
21 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "l'évaluation de la circulaire MFO-2" (n° 10207)
21.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de inzet van de geïntegreerde politie bij moeilijk te voorziene gebeurtenissen, zoals zware incidenten, wordt normaal geregeld in de omzendbrieven MFO-2 van 29 mei 2007 betreffende de HYCAP en de geïntegreerde-politierichtlijn 44bis van 10 mei 2007 betreffende het interventiekorps van de federale politie. In het najaar van 2008 zou normaal de omzendbrief MFO-2 worden geëvalueerd, ook betreffende het opstellen van protocolakkoorden en rekening houdend met de bevindingen van het Comité P.
Wat is de stand van zaken van die evaluatie? Kunnen bepaalde bevindingen worden bezorgd?
21.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer Doomst, de werking van de gehypothekeerde capaciteit, de HYCAP, zoals geregeld in de ministeriële omzendbrief MFO-2 waarnaar u al hebt verwezen, en van het interventiekorps CIK zoals bepaald in de omzendbrief GPI-44, maken deel uit van de lopende evaluatie van tien jaar politiehervorming door de federale politieraad. Ik hoop dat ik die in de loop van de maand februari op mijn tafel zal krijgen. Daarna kunnen wij uiteraard de discussie in de commissie opnieuw aangaan. Ik verwacht dus weldra de conclusies van die evaluatie.
21.03 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, betekent dit dat wij de globale evaluatie van de politiehervorming nog voor de paasvakantie kunnen aanvatten?
21.04 Minister Guido De Padt: Dat hoop ik. Ik heb het de federale politieraad gevraagd. Men had in de voltooiing van het rapport voorzien verleden jaar. Nu is januari al voorbij. Ik heb bij de voorzitter van de federale politieraad erop aangedrongen in februari ermee te eindigen, wat niet op applaus is onthaald. Ik hoop dat wij het nog in maart of april in de commissie kunnen krijgen. Ik weet het niet, maar misschien zult u aandringen op hoorzittingen. Dat zou de eindbespreking van het rapport kunnen vertragen.
Het incident is gesloten.
- M. Josy Arens au ministre de l'Intérieur sur "le financement des zones de police" (n° 10254)
- M. Jean-Jacques Flahaux au ministre de l'Intérieur sur "les problèmes de dotation budgétaire des zones de police pour 2009" (n° 10433)
- de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de financiering van de politiezones" (nr. 10254)
- de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de problemen met de begrotingsdotatie van de politiezones voor 2009" (nr. 10433)
Le président: M. Arens a transformé sa question en question écrite.
22.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, la commission du Budget 2009 pour la zone de police de la Haute Senne s’est tenue le 8 janvier 2009, et le moins que l’on puisse dire est qu’en matière de budget, les communes ont été contraintes à des augmentations de dotation notables en regard des dotations des années antérieures, dont l’évolution restait raisonnable et conforme à la règle d’augmentation maximum de 2,5% définie par le ministère des Affaires intérieures du gouvernement wallon dans le cadre de l’élaboration des budgets. En effet, les trois sauts d’index de 2008 rendent cette augmentation inévitable dans la mesure où les salaires des membres du personnel de la police représentent l’essentiel du budget total, à savoir, pour la zone de police que je préside, 88,72% du budget contre 82% en 2008, 80% en 2007 et 79% en 2006.
Monsieur le ministre, est-il possible au SPF Intérieur de venir au secours des communes pour le financement de la sécurité de leurs administrés? Si oui, pouvez-vous nous dire quelle part il vous sera possible de subsidier pour tenir compte de ces trois sauts d’index? En outre, monsieur le ministre, vous serait-il possible de demander à votre collègue des Affaires intérieures de la Région wallonne, à tout le moins pour l’année 2009, et compte tenu de l’inflation des prix en 2008 et des sauts d’index, de permettre aux communes de déroger à la règle des 2,5% d’augmentation maximum annuelle qu’il a mise en place? Dans certaines zones, en effet, les budgets communaux ont même été refusés en raison d’un dépassement de ces 2,5% d’augmentation de la dotation aux zones de police. Je l’ai fait aussi dans ma commune. Nous n’avons pas encore la réponse, mais il serait paradoxal que les budgets communaux ne soient pas approuvés parce que le ministre des Affaires intérieures n’a pas accepté que l’on passe au-delà des 2,5% d’augmentation.
22.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur Flahaux, il n’a jamais été question que l’État fédéral prenne en charge le coût de l’augmentation de l’allocation de fin d’année et du pécule de vacances. Je réponds ainsi quelque peu à la question de M. Arens. Lors des discussions parlementaires relatives au budget 2009, cela a été dit, confirmé, expliqué et répété. Il n’empêche que, pour rencontrer le surcoût résultant, pour les zones de police, de l’augmentation de la prime de fin d’année, du pécule de vacances, ainsi que de l’indexation des salaires en 2008, le gouvernement a décidé, en tenant naturellement compte de la situation budgétaire fédérale, d’accorder une allocation fédérale complémentaire et unique aux zones de police en fin d’année 2008. Par la liquidation du fonds de solidarité, les autorités locales ont donc bien perçu, en décembre, de la part de l’État fédéral, une rentrée financière supplémentaire destinée à les aider à faire face aux nouvelles charges. Que les choses soient claires, cette allocation fédérale unique est distincte de l’indexation complémentaire de la dotation 2008 qui doit encore être payée aux zones de police pour la part de l’indexation dont il n’a pas été tenu compte de manière anticipée lors de la définition des montants de la dotation de base.
En ce qui concerne la demande de la Région wallonne concernant la norme de 2,5%, il y a lieu de constater que les salaires sont liés à l'index santé et que le respect des multiples sauts d'index de 2008 s'impose bien évidemment à tout un chacun. Il revient donc aux autorités de la Région wallonne d'en tenir compte dans leur processus décisionnel, dans lequel je n'ai pas à m'immiscer.
22.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, j'entends bien que chacun doit rester dans son domaine de compétences. Vous avez plus de poids que chacune des zones de police. Il serait paradoxal que nos budgets souffrent alors que nous consacrons des moyens à la police.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: Les questions nos 10255 et 10272 de M. Josy Arens sont transformées en questions écrites à sa demande.
- M. Denis Ducarme au ministre de l'Intérieur sur "l'approvisionnement durable en eau en province du Hainaut" (n° 10275)
- M. Denis Ducarme au ministre de l'Intérieur sur "les conséquences des ruptures d'approvisionnement en eau potable" (n° 10295)
- de heer Denis Ducarme aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de duurzame waterbevoorrading van de provincie Henegouwen" (nr. 10275)
- de heer Denis Ducarme aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de gevolgen van de onderbrekingen in de leidingwatervoorziening" (nr. 10295)
23.01 Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, il s'agit d'une question que j'adresse au ministre de l'Intérieur qui sait qu'à cause des températures négatives peu courantes de ce mois de janvier, la région du Centre et l'arrondissement de Thuin ont rencontré divers problèmes. Dans la province du Hainaut, plusieurs ruptures de canalisations ont ainsi privé pas loin de 100.000 personnes de leur alimentation en eau courante.
Au-delà de cette problématique de rupture de canalisations, qui met en exergue cet important chantier auquel devra se confronter rapidement la SWDE, qui semble peut-être avoir négligé l'entretien ou le renouvellement de certaines infrastructures, il s'agit ici de faire le point sur la façon dont la protection civile s'est acquittée de ses missions d'urgence et d'approvisionnement de ces ménages en eau potable.
C'est ainsi que j'ai été contacté par des mandataires locaux, dont l'échevin de Binche Jérôme Urbain. Je reprendrai d'ailleurs certaines de ses informations pour étayer mes propos, mais sans nier les problèmes similaires rencontrés dans la région du Centre et à Morlanwelz. Ces exemples souligneront les manquements de la protection civile à ses missions.
D'abord, la situation rencontrée dans la commune de Ressaix, entité de Binche. Cette commune compte 4.100 habitants. La coupure en eau intervient dans le village à 15 heures, le mardi 15. Si des citernes d'eau potable ont été déversées en fin de soirée dans des bacs installés à cet effet par les services de la ville de Binche, les berlingots d'eau pour la commune de Ressaix ne seront mis à disposition de la ville de Binche que le vendredi. Ce sont 1.000 berlingots pour une commune de 4.100 habitants qui seront déposés à La Louvière pour Ressaix.
Monsieur le ministre, pourquoi la protection civile, qui devait distribuer trois berlingots d'un litre par jour par adulte, attendra trois jours pour mettre seulement 1.000 berlingots à disposition de la commune de Ressaix comptant 4.100 habitants? Pourquoi les a-t-elle déposés à La Louvière plutôt qu'à Binche?
Les problèmes survenant au niveau des diverses canalisations, et plus particulièrement aux châteaux d'eau, reliés en chaîne, il était prévisible que les difficultés rencontrées tout d'abord à La Louvière surviennent ensuite à Ressaix. Or la ville de Binche, ici prise pour exemple, n'a pas été informée des risques liés à ces conséquences prévisibles sur sa commune, ni par la SWDE, ni par la protection civile.
Les problèmes dans la gestion des opérations ayant été multiples durant cette crise, je souhaite que votre département organise une évaluation de cette gestion par la protection civile, en ce compris pour ce qui a trait à la coordination et à la collaboration des communes touchées. Dans ce sens, il serait sans doute souhaitable que cette évaluation permette aux communes touchées de remettre, à votre département ou à la province, un rapport livrant leur analyse de cette crise. Je crois savoir les communes demandeuses de cette démarche.
Monsieur le ministre, pourrions-nous avoir l'assurance de votre volonté d'organiser une telle évaluation et de produire un rapport écrit au parlement?
J'aborde le deuxième aspect – je vais essayer de me dépêcher, monsieur le président.
Les difficultés rencontrées dans l'approvisionnement en eau potable par les communes touchées par ces ruptures de canalisations se sont opérées en large part via la fourniture des berlingots d'un litre d'eau aux populations de ces communes par la protection civile.
Selon nos informations, ce n'est pas loin de 100.000 personnes qui se sont retrouvées privées d'eau potable. La machine de la protection civile qui est établie en Flandre a une capacité de production qui s'élèverait à 1.000 berlingots d'un litre d'eau à l'heure, c'est-à-dire à 10.000 berlingots par jour. Quand on sait que la règle dans ce genre de situation est la distribution de trois berlingots d'un litre d'eau par jour par adulte – je vous laisse faire le calcul –, nous avons été assez loin du compte lors de cette crise, d'autant que cette machine est tombée en panne durant 12 heures. L'approvisionnement de ces populations en eau potable n'en a été que plus difficile et naturellement insuffisant.
Nous ne parlons pas ici de chocolat ou de crème fouettée mais bien d'eau potable, avec ce que cela implique sur le plan vital.
Selon mes informations, la protection civile aurait suggéré d'être pleinement prêts et efficaces pour faire face à d'autres crises, comprenant les risques de pollution des nappes aquifères entre autres. Je me permets dès lors ici de formuler la proposition suivante, à savoir l'achat de minimum une autre machine de ce type dont l'installation pourrait être prévue en Wallonie, achat indispensable semble-t-il au vu du problème technique rencontré.
Monsieur le ministre, pouvons-nous compter sur votre injonction pour l'achat d'une nouvelle machine, voire deux rapidement? Il semble en effet que la situation rencontrée dans cette crise implique rapidement l'achat de matériel complémentaire.
23.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Ducarme, je tiens d'abord à souligner qu'il revient en premier lieu aux distributeurs d'eau potable de fournir de l'eau à ses clients.
Les unités opérationnelles de la protection civile n'interviennent pas à la demande de la population mais de l'autorité responsable de la gestion de la crise. Dans ce cas précis, les autorités provinciales compétentes étaient le centre de crise provincial.
La protection civile ne peut dès lors intervenir que là où une aide est demandée explicitement. Les tâches accomplies par les unités opérationnelles de la protection civile ont été particulièrement délicates de par le caractère soudain et étendu des problèmes de rupture de canalisations d'eau. La protection civile s'est acquittée des missions qui lui ont été confiées par les autorités compétentes, le centre de crise provincial, dans la mesure de ses moyens.
Dans le cadre de la gestion de la crise, la priorité a été donnée dans un premier temps aux personnes fragilisées demandant une intervention urgente – je pense aux personnes âgées et aux enfants – et aux centres hospitaliers et de soins de la région incluant les crèches. Le reste de la population a reçu l'aide nécessaire selon les ressources disponibles et le degré d'urgence. Entre le mardi 15 et le vendredi 18, des citernes ainsi que des bouteilles d'eau étaient déjà disponibles dans l'entité de Binche. Il n'est physiquement pas possible d'intervenir simultanément dans chaque commune avec la même quantité de ressources. Les berlingots distribués vendredi l'ont été dans un souci de renfort des mesures prises d'avance.
Le minimum de trois berlingots d'eau par jour et par adulte n'est pas une obligation légale. Il s'agit d'un standard prévu par le centre de crise provincial dans la mesure des ressources disponibles. En effet, la distribution de berlingots est destinée à la consommation; d'autres sources d'eau étaient disponibles (bouteilles distribuées par la commune, citernes déposées sur place). Il faut donc tenir compte de l'ensemble des moyens déployés. Il s'agit d'une aide globale, qui regroupe un ensemble d'intervenants. La protection civile ne peut à elle seule remplir toutes ces missions.
En outre, les berlingots d'eau ont été déposés là où le centre de crise provincial l'a ordonné. Le dispatching s'est ensuite organisé en fonction des priorités indiquées aux services de la protection civile. La quantité de berlingots produite quotidiennement est de 24.000 unités. En effet, la machine permettant le conditionnement de l'eau a fonctionné à plein régime. La panne qui a eu lieu a duré trois heures. Durant cette panne, la protection civile a réquisitionné auprès de firmes privées 25.000 litres d'eau, ceci dans le but de garantir la continuité dans l'approvisionnement en eau.
Afin d'améliorer la qualité des services rendus par la protection civile, l'achat d'une deuxième ligne de conditionnement d'eau a déjà été prévu. Celle-ci sera installée sur le site de l'unité opérationnelle de Libramont et sera livrée avant la fin du mois de février.
Les dysfonctionnements et les risques liés aux canalisations et châteaux d'eau ne relèvent pas de la responsabilité de la protection civile, et vous le comprendrez. En effet, le rôle de la protection civile est de répondre à une demande d'appui en cas de grande catastrophe. L'entretien de ces canalisations et, par conséquent, les mesures d'information à la population relèvent de la Société wallonne des eaux.
Les difficultés survenues lors de la gestion de la crise feront l'objet d'une analyse approfondie, comme vous le demandez, en concertation avec les différentes parties concernées. Une évaluation sur la gestion de cette crise est prévue. Des démarches ont déjà été entreprises en ce sens, à savoir une prise de contact entre la protection civile et les autorités provinciales compétentes. Un débriefing est d'ailleurs prévu dans le courant du mois de février.
Les responsabilités seront établies et des mesures visant à l'amélioration de la gestion de ce type de crises seront proposées.
23.03 Denis Ducarme (MR): Je remercie M. le ministre pour ces précisions. La première chose à souligner, c'est l'achat et l'installation en Wallonie d'une nouvelle machine servant à remplir les berlingots d'eau. Cent mille personnes se sont retrouvées sans eau courante, avec de la neige et du verglas sur les routes. Il était difficile de se déplacer. L'approvisionnement en eau potable via les berlingots doit dans ces conditions être opéré au-delà des personnes fragilisées.
Deuxièmement, je souhaite relever votre volonté d'analyser et évaluer en profondeur la gestion de cette crise. Au vu des contacts que j'ai eus avec un certain nombre d'élus locaux, membres de collèges ou bourgmestres, il semblerait que ceux-ci aient beaucoup à dire. La coordination de l'effort avec le centre de crise provincial, les communes et la protection civile n'aurait pas été optimale. Il est vrai que nous n'avons pas l'habitude de ce genre de temps. Il serait peut-être souhaitable néanmoins de veiller à préparer une seconde crise de ce type. Je ne vois pas pourquoi nous en serions épargnés.
Je reviendrai vous voir dans le courant du mois de février dans cette commission afin que vous me donniez les résultats de ce débriefing. Dans le cadre de celui-ci, vous devriez veiller à ce que les communes concernées soient pleinement associées et puissent rentrer un rapport ou une analyse de la situation les concernant.
Par ailleurs, je sais que la SWDE ne ressortit pas à vos attributions. C'est la Région wallonne qui en est responsable. Néanmoins, la communication entre les communes, la protection civile, le centre de crise et la SWDE n'a pas non plus été optimale. Il serait sans doute utile de veiller aussi à ce qu'on puisse davantage s'assurer de la collaboration de celle-ci pour l'avenir.
L'incident est clos.
24 Interpellatie van de heer Filip De Man tot de minister van Binnenlandse Zaken over "de federale politiedotatie" (nr. 264)
24 Interpellation de M. Filip De Man au ministre de l'Intérieur sur "la dotation de la police fédérale" (n° 264)
24.01 Filip De Man (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn interpellatie handelt nogmaals over de federale politiedotatie. Zoals bekend is er een studie aangevraagd door uw voorganger, Patrick Dewael, over de herziening van de wijze waarop die dotatie wordt verdeeld. Die studie werd gevraagd aan een conglomeraat van drie onderzoeksinstellingen. Uw voorganger had gemeld dat dit na de zomer van vorig jaar zou klaar zijn. Uiteindelijk bleek het eind november en zelfs later te zullen worden. Ik zie mij dan ook verplicht om opnieuw dezelfde vragen te stellen als aan uw voorganger.
Om de ernst van de zaak nog even te onderstrepen, mijnheer de minister, citeer ik uit een antwoord van minister Dewael die zei dat de bestaande verdeling van de federale dotaties voor de drie Gewesten de volgende is: 37% voor het Waalse Gewest, 15% voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en 48% voor het Vlaamse Gewest. Dat gold voor de jaren 2004 tot en met 2007.
Er is niet alleen de federale dotatie, er zijn ook nog kleinere toelagen zoals de bijkomende federale toelage die wordt toegekend aan politiezones die te maken hebben met een objectieve probleemsituatie. Ook daar is dus een verdeling die communautair toch wel scheef zit. Immers, 53% gaat daar naar het Waalse Gewest, 1% naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en slechts 46% naar het Vlaamse Gewest. Het ging daar over een verdeling van de gelden in de periode 2002 tot en met 2007.
Om de ernst van de zaak nog op een andere wijze te illustreren, geef ik nog even de gegevens voor 2007 over de diverse toelagen. We spreken daarbij over meer dan 700 miljoen euro dat jaarlijks wordt uitgekeerd aan de bijna 200 politiezones. De basistoelage in 2007 bedroeg 48% voor de Vlaamse zones. Voor de uitrusting openbare orde bedroeg dit 49,6%. De aanvullende dotatie ging voor 46% naar de Vlaamse zones en voor het aanvullende contract bedroeg dit 29,7%. Van de sociale toelage – dit gaat over 100 miljoen euro – krijgt Vlaanderen ocharm 50,7%. Als dit alles niet de ernst van de scheeftrekking duidelijk maakt, mijnheer de minister, dan weet ik het ook niet meer.
Ik zou dan ook van u willen vernemen of dit rapport nu eindelijk klaar is. Ik neem aan dat dit politiek zeer moeilijk ligt in dit land maar ik had graag van u een antwoord gekregen. Zijn de adviezen van dat conglomeraat eindelijk klaar?
24.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer De Man, de wetenschappelijke studie van het conglomeraat van de drie onderzoeksinstellingen – de Faculté Universitaire Saint-Louis, de Universiteit Gent en de Hogeschool Gent – met betrekking tot de totstandkoming van de financieringswet is inderdaad afgerond.
Een van de aanbevelingen is dat het beste kan worden afgestapt van de koppeling van de financiering van de lokale politie aan de KUL-norm. Een actualisering van die norm wordt evenmin raadzaam geacht. Er wordt veeleer gepleit voor een meer verfijnde meting, met name een functionele financiering die gebaseerd is op de reële kosten van de lokale politie voor het vervullen van haar wettelijke opdrachten. Die financiering is echter niet zomaar realiseerbaar, omdat de noodzakelijke cijfergegevens niet beschikbaar zijn. Mijn administratie is dan ook bezig met de voorbereiding voor het verzamelen van dergelijke gegevens om een functionele financiering mogelijk te maken. In afwachting is er geen andere keuze dan verder te gaan met het huidige financieringsmechanisme.
Om te antwoorden op uw tweede en derde vraag, stel ik de volgende verdeling vast van de federale dotaties voor de jaren 2004 tot en met 2008 tussen de drie Gewesten: 37% voor het Waals Gewest, 15% voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en 48% voor het Vlaams Gewest. Voor de bijkomende federale dotatie die toegekend is aan de politiezones die te kampen hebben met een objectieve probleemsituatie komt de bestaande verdeling voor de drie Gewesten neer op: 53% voor het Waals Gewest, 1% voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en 46% voor het Vlaams Gewest. Deze verdeling geldt voor de jaren 2002 tot en met 2008.
De bestaande verdeling voor de betalingen uit het Verkeersveiligheidfonds – dat was ook een vraag van u – bedroeg voor 2004: 34% voor het Waals Gewest, 5% voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en 61% voor het Vlaams Gewest. In 2005 was de verdeling respectievelijk: 38%, 5% en 57% In 2006: 39%, 4% en 57%. In 2007: 38%, 4% en 58%. Voor 2008 kan de verdeling nog niet precies gegeven worden daar het besluit waarin de aan de politiezones en de federale politie toegekende bedragen worden vastgelegd, nog niet werd gepubliceerd.
24.03 Filip De Man (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik vreesde al dat er een dergelijk antwoord zou worden gegeven. We gaan voort met de KUL-norm. Dat betekent dat ook in 2009 de Vlaamse politiezones zwaar benadeeld blijven.
Ik weet dat politici, zeker beleidsvoerders, zich niet graag op data vastpinnen. Ik zou niettemin van de minister willen weten tegen wanneer hij de heel nieuwe manier van berekenen van de reële kostprijs wel verwacht.
Mijnheer de voorzitter, ik zal hoe dan ook een motie indienen, omdat ik het schandelijk blijf vinden dat de Vlaamse politiezones tientallen miljoenen euro per jaar worden ontzegd.
Niettemin kreeg ik graag van de minister een kijk op de tijdspanne die nodig zal zijn om tot een nieuwe norm te komen.
24.04 Minister Guido De Padt: Ik wil mij inderdaad niet op een datum vastpinnen. Een en ander zal deel uitmaken van de evaluatie van tien jaar politiewerking. Bedoeld rapport zal hier in het Parlement worden besproken en waarschijnlijk ook het voorwerp van hoorzittingen uitmaken.
Ik wil mij echter niet op een datum vastpinnen. Het zal immers geen korte weg zijn, maar een weg van lange adem. Alles moet ook met de vakbonden worden besproken.
Als er een verandering komt, zal ze vrij ingrijpend zijn. Mijnheer De Man, u moet aannemen dat er enige tijd kan over gaan. Voor mij mag de wijziging natuurlijk zo snel mogelijk gebeuren.
24.05 Filip De Man (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik stel nogmaals vast dat de zaak op de lange baan wordt geschoven. Dat zal u allicht veel plezier doen. Wij blijven echter zwaar op onze honger zitten. Wij zullen ter zake dan ook een motie indienen.
Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Linda Vissers en de heren Filip De Man en Bruno Stevenheydens en luidt als volgt:
“De Kamer,
gehoord de interpellatie van de heer Filip De Man
en het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken,
dringt aan op een snelle herziening van de federale politiedotatie om de benadeling van de Vlaamse politiezones te laten ophouden."
Une motion de recommandation a été déposée par Mme Linda Vissers et MM. Filip De Man et Bruno Stevenheydens et est libellée comme suit:
“La Chambre,
ayant entendu l'interpellation de M. Filip De Man
et la réponse du ministre de l’Intérieur,
demande une révision rapide de la dotation de la police fédérale pour faire cesser le préjudice subi par les zones de police flamandes."
Een eenvoudige motie werd ingediend door de heren Denis Ducarme en André Frédéric.
Une motion pure et simple a été déposée par MM. Denis Ducarme et André Frédéric.
Over de moties zal later worden gestemd. De
bespreking is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.
De voorzitter: Vraag nr. 10287 van mevrouw Somers wordt uitgesteld.
25 Vraag van de heer Bruno Stevenheydens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de verdeling van jodiumtabletten" (nr. 10309)
25 Question de M. Bruno Stevenheydens au ministre de l'Intérieur sur "la distribution de tablettes d'iode" (n° 10309)
25.01 Bruno Stevenheydens (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, het is de vierde keer deze legislatuur dat ik vragen stel over de verdeling van jodiumtabletten aan inwoners die binnen een straal van 20 km rond een kerncentrale wonen. De nieuwe verdelings- en informatiecampagne komt er pas na het verstrijken van de houdbaarheidsdatum van de tabletten die in 2002 werden verstrekt. Die houdbaarheidsdatum is momenteel met bijna een jaar overschreden. Dat heeft uiteraard tot verwarring geleid en zorgt nog steeds voor de nodige verwarring.
In april vorig jaar heeft de minister van Binnenlandse Zaken meegedeeld dat de levering van nieuwe tabletten in oktober vorig jaar werd verwacht, waarna de campagne van start zou gaan. In oktober vernamen we dat er een procedureprobleem was. Een niet-gekozen inschrijver heeft de gunningsbeslissing van de overheid aangevochten voor een rechtsinstantie. Dat zorgt voor verdere vertragingen. De huidige tabletten voldoen, afgezien van de reeds lang verstreken houdbaarheidsdatum op de verpakking, nog aan de kwaliteitsvereisten tot minstens juli van dit jaar. Dat wil dus zeggen dat de overheid nog slechts een half jaar rest om nieuwe tabletten te verstrekken en een goede informatiecampagne op te starten.
Mijnheer de minister, kunt u mij meedelen wat de stand van zaken is met betrekking tot het procedureprobleem? Wanneer zullen de nieuwe jodiumtabletten ter beschikking zijn? Wanneer start de informatiecampagne?
25.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer Stevenheydens, ik kan u meedelen dat mijn diensten op dit ogenblik twee mogelijkheden onderzoeken met het oog op het zo snel mogelijk verkrijgen van nieuwe jodiumtabletten. Het betreft enerzijds het opstarten van een nieuwe overheidsopdracht, meer bepaald een beperkte offerteaanvraag. Anderzijds wordt nagegaan in welke mate de Staat zelf zou kunnen instaan voor de productie van de tabletten. Beide pistes worden momenteel in beraad gehouden. U zult op de hoogte worden gehouden van de strategie die wij in dat verband zullen uitzetten.
Ik wens mij ertoe te verbinden alles in het werk te stellen om de nieuwe tabletten voor juli van dit jaar ter beschikking te stellen. Indien dat niet zou lukken, zullen de huidige tabletten opnieuw dezelfde strenge kwaliteitsanalyses ondergaan om na te gaan of de houdbaarheidstermijn kan verlengd worden. Dat zal gecommuniceerd worden aan de bevolking.
De informatiecampagne is uiteraard onlosmakelijk verbonden met de levering van nieuwe tabletten. Ik kan u meedelen dat de informatiecampagne van start zal gaan, zodra er een hoeveelheid tabletten ter beschikking is die een vlotte distributie toelaat, te weten 1,3 miljoen verpakkingen van 10 tabletten elk.
25.03 Bruno Stevenheydens (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, uw antwoord verontrust mij. U deelt ons mee dat, indien er niet tijdig nieuwe tabletten voorradig zijn – dat is wat ik uit uw antwoord opmaak, dat men zich er ongerust over maakt omdat er ons maar een half jaar rest –, men nogmaals gaat onderzoeken of de tabletten van 2002 niet langer gebruikt kunnen worden. Dat is onderzocht, men heeft daar een houdbaarheidsdatum tot juli 2009 op gekleefd. Het lijkt mij heel onwaarschijnlijk dat een nieuw onderzoek nog eens een nieuwe houdbaarheidsdatum zal opleveren. In die zin verontrust uw antwoord mij. Ik hoop dat u binnenkort – zonder dat we daar een half jaar op moeten wachten – duidelijkheid kunt geven over wanneer die tabletten wel degelijk voorhanden zullen zijn.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- Mme Véronique Salvi au ministre de l'Intérieur sur "la rémunération des missions de la police fédérale à l'étranger" (n° 10329)
- Mme Véronique Salvi au ministre de l'Intérieur sur "la rémunération des missions de la police fédérale à l'étranger" (n° 10331)
- mevrouw Véronique Salvi aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de vergoeding voor buitenlandse opdrachten van de federale politie" (nr. 10329)
- mevrouw Véronique Salvi aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de vergoeding voor buitenlandse opdrachten van de federale politie" (nr. 10331)
26.01 Véronique Salvi (cdH): Monsieur le ministre, régulièrement, la police fédérale organise des missions, qui nécessitent l'envoi de personnel à l'étranger. Selon mes informations, il peut s'agir de missions soit d'enseignement, qui ont pour objectif la formation de la police dans des pays étrangers, soit des missions de liaison, qui réclament qu'un ou plusieurs officiers assurent le relais de l'information entre nos pays ou encore des missions de protection, qui interviennent par exemple dans le cadre de la sécurisation des ambassades.
Certaines de ces missions sont organisées dans des pays limitrophes et relativement stables. D'autres sont menées, par contre, dans des pays politiquement bouleversés et sont exposées aux dangers qui y règnent. Leur durée, dès lors, varie entre quelques jours et quelques mois.
Si les fonctionnaires de police envoyés à l'étranger perçoivent bien le remboursement des frais liés à ces déplacements ainsi que le remboursement de ce que leur aura coûté leur séjour, il semblerait que les règles en matière de rétribution n'impliquent pas systématiquement d'indemnité de dédommagement complémentaire pour le fonctionnaire envoyé en mission, comme cela se produit, par exemple, pour les membres de l'armée.
Monsieur le ministre, pourriez-vous me commenter ces informations et m'éclairer sur les règles de rétribution des fonctionnaires envoyés en mission à l'étranger par la Belgique? Des indemnités complémentaires pourraient-elles être prévues, lorsque le personnel de police est envoyé dans des pays à risques ou lorsque leur séjour est prolongé?
26.02 Guido De Padt, ministre: Madame Salvi, les policiers envoyés ponctuellement en mission à l'étranger, par exemple, pour y exécuter une commission rogatoire, reçoivent des "per diem", c'est-à-dire des indemnités forfaitaires journalières, dont le montant varie selon le pays.
Ces montants sont revus régulièrement par le SPF Affaires étrangères en fonction du coût de la vie dans ces localités. Ils couvrent les repas et les menues dépenses encourues par le membre du personnel. Les montants sont diminués proportionnellement, lorsque les repas sont fournis d'une autre manière. À côté de cela, les frais de transport aérien et de logement sont pris en charge par la police fédérale.
Les représentants de la police à l'étranger, notamment les officiers de liaison, bénéficient, quant à eux, d'une indemnité de poste au même taux et suivant les mêmes règles que celles prévues pour le personnel diplomatique. Les policiers peuvent également être envoyés à l'étranger pour participer à des opérations à caractère humanitaire ou de police patronnées par un organisme international.
Dans le cadre de missions de gestion (...) de crise pilotées par l'Union européenne, l'Union octroie directement aux membres du personnel une indemnité journalière qui couvre les repas, le logement et les menues dépenses de même qu'une indemnité de pénibilité et, le cas échéant, de risque.
En plus de cette indemnité, qui remplace le "per diem" normal, les participants aux missions plus longues bénéficient de l'indemnité d'éloignement, laquelle couvre tous les frais supplémentaires résultant de la séparation familiale, des risques encourus, des commodités et des inconvénients qui découlent des circonstances particulières dans lesquelles les opérations s'exécutent.
26.03 Véronique Salvi (cdH): Monsieur le ministre, le problème vient du fait qu'il y a des policiers envoyés par la police fédérale qui côtoient des militaires. Il semblerait qu'ils soient souvent confrontés à des missions identiques et qu'il y ait une démotivation du personnel policier par rapport aux militaires qui sont dans une autre situation.
J'entends, à travers les informations officielles que vous me donnez, qu'il y a également une gradation dans les types de rémunération au niveau de la police. Je ne manquerai pas de transmettre ces informations.
Si nécessaire, je reviendrai vers vous pour d'autres précisions.
Het incident is gesloten.
27 Question de Mme Véronique Salvi au ministre de l'Intérieur sur "la prise en charge des appels urgents de la région de Charleroi" (n° 10330)
27 Vraag van mevrouw Véronique Salvi aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de behandeling van dringende oproepen in de regio Charleroi" (nr. 10330)
27.01 Véronique Salvi (cdH): Monsieur le ministre, Charleroi est actuellement la seule zone de police du royaume dont le "call taking" des appels urgents n'est toujours pas assuré par un centre d'information et de communication provincial (CIC), ce que prévoit pourtant l'arrêté royal du 26 juin 2002 concernant l'organisation des centres de dispatching centralisés. Des budgets doivent en effet être libérés depuis 2005 pour financer la mise en place du matériel et la mise à disposition du personnel nécessaire au CIC pour assurer le relais des appels urgents à la centrale 101 de la zone de police de Charleroi.
Dans l'un des derniers courriers de votre prédécesseur, celui-ci avait assuré que ces crédits avaient été prévus dans le budget 2007 et que la mise en place du matériel serait effectuée début 2008. Pourtant, le 30 octobre 2008, le CIC confirmait au bourgmestre de Charleroi qu'il ne disposait ni du matériel ni du personnel indispensable à la reprise des quelque 250.000 appels urgents annuels qui parviennent toujours à la police de Charleroi. Pour l'instant, c'est la police de Charleroi qui reçoit les appels au 101 sur sa propre centrale. Ceux-ci ne sont toujours pas dispatchés à Mons.
Parallèlement à cette situation, la centrale téléphonique assurant le "call taking" à la police de Charleroi est dans un tel état de vétusté qu'elle n'est plus réparable en cas de panne depuis la mi-décembre. Pour parer à l'urgence, il a bien fallu prendre des mesures au niveau communal. Le bourgmestre de Charleroi a été contraint de prendre une décision et depuis la mi-décembre, on a demandé à Belgacom de dévier les appels directement vers le CIC Hainaut si la centrale rencontrait des problèmes importants. Si demain il y a un problème avec cette centrale vétuste, les appels seront basculés par Belgacom au CIC de Mons, qui ne possède ni le matériel ni le personnel suffisants pour réceptionner ces appels.
Je ne vous cache pas que la situation est plus que difficile sur le terrain. En cas de problème, il n'y aura pas moyen de réceptionner ces appels. Cela mettra la police dans une situation extrêmement délicate puisqu'elle ne pourra pas répondre aux urgences. Cette situation n'est plus acceptable par la police et son chef de corps.
Monsieur le ministre, pourquoi le transfert de la responsabilité du dispatching des appels urgents dans la région de Charleroi est-il paralysé depuis plus de deux ans? En effet, la zone 071 doit assumer seule ces appels. Le CIC sera-t-il capable d'assumer seul la redirection des appels urgents en cas de panne de la centrale de Charleroi? Dans le cas contraire, que proposez-vous dans l'urgence? Face à l'urgence de la situation, quand le CIC de Mons disposera-t-il du matériel et du personnel nécessaires pour assumer cette fonction de la meilleure manière possible?
27.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, chère collègue, il est correct de dire que le CIC de Mons n'a toujours pas repris le 101 de Charleroi. Les deux raisons initiales de cette situation étaient un déficit en moyens matériels et en personnel, et plus précisément en "call takers" neutres.
Pour ces deux problèmes, les crédits nécessaires ont été libérés. En ce qui concerne le matériel auquel vous avez fait allusion, des stations de travail ont déjà été livrées en 2008 avec lesquelles la reprise aurait déjà pu débuter. Du matériel supplémentaire sera encore livré début 2009.
Le plus grand écueil est le manque de "call takers". Nous avons demandé au Selor un recrutement pour octobre 2008, mais apparemment ce dernier ne parvient pas à recruter le nombre nécessaire de membres du personnel.
La situation de crise découlant de la vétusté des centraux téléphoniques fait l'objet de discussions entre les services de la police fédérale, de la zone de police et de Belgacom. Un plan de crise a été mis en œuvre en collaboration avec Belgacom.
En ce qui concerne le déficit en personnel, nous partons de l'idée qu'une solution provisoire pourra être trouvée en collaboration avec la zone de police de Charleroi. Nous allons encore insister auprès du ministre de la Fonction publique pour qu'une solution soit trouvée au problème de recrutement. Compte tenu de la durée de la formation des "call takers", le personnel pourrait, si le recrutement s'avère fructueux, être mis à disposition à la fin de 2009.
27.03 Véronique Salvi (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Si l'on ne peut procéder au recrutement de "call takers" que pour la fin 2009, un an se sera encore écoulé. Aujourd'hui, la zone de police de Charleroi a passé les marchés publics nécessaires pour pouvoir s'équiper d'une centrale adéquate, apte à recevoir les appels de Mons.
Pour ma part, je crains que, demain, cette centrale ne soit plus opérationnelle, qu'il ne soit plus possible de répondre aux appels d'urgence et que l'on arrive ainsi à des situations gravissimes avec des personnes qui appellent en vain le 101.
Une solution devrait pouvoir être trouvée rapidement avec le Selor. Mais il faudrait également voir s'il ne serait pas possible de recruter du personnel formé et qui travaille déjà dans d'autres "call centers". En effet, je crains fort que dans la zone 071, ainsi que dans d'autres zones proches de Charleroi, les appels qui arrivent au 071 et qui sont aujourd'hui redispatchés sur Mons restent sans réponse. Ce ne sera alors pas uniquement l'agglomération de Charleroi qui sera concernée par le problème, mais une agglomération beaucoup plus importante. Je pense donc qu'il est nécessaire d'opérer une pression maximale afin trouver une solution. Je tire la sonnette d'alarme car si, demain, un problème technique devait se poser, Belgacom nous a fait savoir qu'elle ne serait plus en mesure de réparer cette centrale vétuste. J'en appelle à votre sens des responsabilités pour trouver la solution la plus adéquate possible avant la fin de cette année.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 10347 de Mme Van Cauter est reportée.
- M. Georges Dallemagne au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et au ministre de l'Intérieur sur "l'organisation du scrutin pour les Belges à l'étranger lors des prochaines élections du Parlement européen" (n° 10351)
- M. Fouad Lahssaini au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et au ministre de l'Intérieur sur "l'organisation des élections européennes pour les Belges à l'étranger" (n° 10416)
- Mme Véronique Salvi au ministre de l'Intérieur sur "l'organisation du scrutin pour les Belges à l'étranger lors des prochaines élections du Parlement européen" (n° 10451)
- M. Xavier Baeselen au ministre de l'Intérieur sur "l'organisation du scrutin européen pour les Belges à l'étranger" (n° 10505)
- de heer Georges Dallemagne aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de organisatie van de stembusgang voor de Belgen in het buitenland bij de volgende verkiezingen van het Europees Parlement" (nr. 10351)
- de heer Fouad Lahssaini aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de organisatie van de Europese verkiezingen voor de Belgen in het buitenland" (nr. 10416)
- mevrouw Véronique Salvi aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de organisatie van de stembusgang voor de Belgen in het buitenland bij de volgende verkiezingen van het Europees Parlement" (nr. 10451)
- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de organisatie van de Europese verkiezingen voor de Belgen in het buitenland" (nr. 10505)
28.01 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, nous sommes à quelques mois des prochaines élections européennes. J'aimerais savoir comment vous comptez organiser le scrutin des Belges à l'étranger. Avez-vous déjà pris des initiatives concrètes pour que ces Belges puissent participer au scrutin en juin 2009? Comment devront-ils procéder pour y participer? Quand recevront-ils des informations sur l'organisation du scrutin et sur la manière pour eux de procéder?
En ce qui concerne les Belges vivant dans l'Union européenne, auront-ils le choix de voter pour un candidat du pays où ils résident ou pour un candidat belge?
28.02 Véronique Salvi (cdH): Monsieur le ministre, les élections européennes approchent à grands pas et de nombreux Belges résidant à l'étranger s'interrogent quant à la manière dont le scrutin sera organisé et sur la possibilité qu'ils auront de voter pour des candidats belges.
Il faut avouer que nos compatriotes à l'étranger ont gardé un souvenir bien amer de la manière dont se sont déroulées les dernières élections législatives, puisque l'envoi du bulletin de vote a eu lieu hors délai. Il y a eu d'énormes cafouillages de la société DHL, des bulletins perdus, des difficultés pour les francophones de la périphérie bruxelloise de voter pour des candidats francophones, etc. Il s'agit donc à la fois de clarifier la manière dont le scrutin sera organisé au mois de juin et de faciliter les procédures pour ne plus dégoûter définitivement nos concitoyens expatriés de participer à la vie démocratique de notre pays.
En principe, les Belges vivant dans l'Union européenne ont le choix entre le vote pour un candidat du pays où ils résident et le vote pour un candidat belge. Toutes mes questions oscillent autour de la méthodologie qui sera mise en place. Comment cela se déroulera-t-il concrètement? Tous les Belges qui résident dans l'Union européenne auront-ils la possibilité de participer au scrutin? Devront-ils être inscrits sur des listes électorales? Ces listes seront-elles communiquées aux candidats? À quel moment? Les expatriés belges recevront-ils des informations systématiques sur l'organisation du scrutin? Comment comptez-vous organiser l'envoi de tous les courriers relatifs à l'exercice du scrutin, y compris le bulletin de vote en tenant compte évidemment des leçons du passé?
Monsieur le ministre, ne serait-il pas temps, enfin, de prendre des initiatives pour que les Belges qui vivent hors de l'Union européenne puissent également participer aux élections européennes? Par ailleurs, pourriez-vous nous préciser combien de Belges de l'étranger se sont inscrits en vue des élections européennes de 2004, combien ont réellement voté et combien d'étrangers européens, en fonction des nationalités, se sont inscrits en Belgique en vue de participer au scrutin de 2004?
28.03 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je viens seulement de rejoindre cette commission, mais j'imagine qu'un certain nombre de questions ont déjà été posées en ce qui concerne la problématique de l'organisation des élections européennes de 2009 pour les Belges résidant à l'étranger.
Monsieur le ministre, mes questions rejoignent celles posées par les autres membres de la commission. Ainsi, pouvez-vous nous communiquer les éléments concrets quant aux aspects organisationnels du scrutin? Le système retenu pour le vote par correspondance est-il efficace? Offre-t-il les garanties de sécurité nécessaires? Est-il possible d'obtenir des données statistiques quant au nombre de nos compatriotes expatriés votant aux élections européennes? Ces derniers sont-ils systématiquement individuellement prévenus de la date des élections, des listes électorales et des modalités de vote qui leur sont offertes? Bref, je vous interroge ici sur l'ensemble des modalités qui ont trait à la bonne information et la bonne organisation du scrutin pour les Belges résidant dans les pays membres de l'Union européenne. Mme Salvi a évoqué la possible extension du droit de vote des Belges résidant à l'étranger. Vous savez que notre formation politique y est plus que favorable. Nous nous sommes d'ailleurs déjà battus en ce sens par le passé. Quelle est votre position sur ce dossier, monsieur le ministre?
28.04 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, chers collègues, dans l'état actuel de la loi du 23 mars 1989 relative à l'élection du Parlement européen, seuls les Belges établis sur le territoire d'un autre État membre de l'Union européenne sont admis à exercer leur droit de vote par correspondance en faveur d'une liste de candidats déposée en Belgique. Ils doivent introduire une demande à cette fin auprès du poste diplomatique ou consulaire du ressort de leur domicile à l'étranger, au plus tard le soixantième jour avant celui de l'élection, soit au plus tard, à la date du 8 avril prochain.
Nos compatriotes expatriés établis en dehors du territoire de l'Union européenne ne disposent pas de cette faculté.
Lors des élections européennes du 13 juin 2004, 215 Belges résidant dans un autre État de l'Union européenne se sont inscrits pour voter par correspondance en faveur d'une liste de candidats déposée en Belgique. Seul le vote par correspondance a été prévu par le législateur. Ces citoyens ne disposent donc d'aucun autre mode de vote.
Vu leur nombre restreint, l'organisation du vote par correspondance au bénéfice des Belges résidant sur le territoire d'autre autre État membre de l'Union européenne ne soulève aucune difficulté et ne pose aucun problème d'efficacité.
C'est le bureau électoral spécial constitué au sein de mon département qui dresse la liste de ces électeurs et veille à ce que ceux-ci reçoivent en temps opportun le pli électoral contenant le bulletin de vote qu'il leur appartient de renvoyer à l'adresse de ce bureau au plus tard le jour de l'élection après l'avoir dûment complété.
Quant à l'information qui sera diffusée auprès de ces citoyens pour leur permettre d'exercer leur droit de vote en connaissance de cause, il vous est loisible d'interroger mon collègue des Affaires étrangères qui est compétent à cet égard.
Nos compatriotes résidant sur le territoire d'un autre État membre de l'Union sont du reste déjà parfaitement informés, puisque des élections européennes sont aussi organisées dans chacun des vingt-six autres États membres de cette Union.
En ce qui concerne la fiabilité de la procédure du vote par correspondance organisée à l'intention de ces citoyens, j'observerai simplement que cette procédure a déjà été appliquée à de nombreuses reprises et n'a jamais soulevé la moindre difficulté. Je voudrais par ailleurs rappeler que l'objectif de la directive européenne de 1993 est de renforcer la citoyenneté européenne en permettant l'exercice du droit de vote et d'éligibilité aux élections du Parlement européen pour les citoyens de l'Union résidant dans un État membre dont ils ne sont pas ressortissants.
Ainsi, en 2004, 59.380 ressortissants européens résidant en Belgique se sont inscrits pour voter en faveur d'une liste de candidats déposée en Belgique. La plupart des citoyens européens, en ce compris les Belges, qui résident sur le territoire d'un État membre autre que celui dont ils possèdent la nationalité exercent leur droit de vote dans l'État où ils résident, même si, en vertu de la directive que je viens d'évoquer, ils peuvent choisir d'exprimer leur suffrage en faveur d'une liste de candidats déposée dans leur État d'origine.
La législation réglant les modalités des élections des parlements des Régions et des Communautés ne permet pas aux Belges résidant à l'étranger de voter à ces élections. Cela étant, des propositions de loi ont été déposées à la Chambre en janvier 2008 en vue d'octroyer le droit de vote aux Belges résidant à l'étranger d'une part, pour l'élection du Parlement européen, au bénéfice de nos citoyens établis en dehors du territoire de l'Union européenne et, d'autre part, pour les élections organisées en vue du renouvellement des parlements des Régions et des Communautés. Il appartient toutefois à la commission parlementaire compétente de la Chambre de déterminer elle-même son agenda pour la poursuite de l'examen de ces propositions de loi.
28.05 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse. Si j'ai bien compris, vous renvoyez la balle à la commission de l'Intérieur pour avancer sur le dernier point, à savoir l'extension du droit de vote aux Belges résidant à l'étranger en dehors de l'Union européenne.
J'entends bien, mais on pourrait aussi procéder par une initiative du gouvernement pour faire avancer ce dossier d'une autre manière?
Ce qui m'interpelle dans votre réponse, si j'ai bien compris, c'est qu'il n'y aura pas d'initiative de votre part pour prévenir ces Belges à l'étranger quant à l'échéance de ces 60 jours pour s'inscrire. Eux-mêmes sont censés le savoir puisque vous dites que l'information circule déjà que des élections sont organisées au niveau de l'Union européenne. Il n'y aura pas vraiment d'information spécifique à leur adresse?
28.06 Guido De Padt, ministre: (…) Ce n'est pas de ma compétence. C'est le ministre des Affaires étrangères qui informera les citoyens qui résident dans l'Union européenne.
28.07 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): D'accord. Vous me confirmez qu'il va le faire? Cela me rassure, car j'avais compris que non. Ma question vous était adressée à tous les deux. Si c'est vous qui répondez, j'imagine que vous le représentez et répondez à sa place.
Pour le moment, j'ai les informations que je désirais et je vous remercie.
28.08 Véronique Salvi (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, je vous remercie. J'entends qu'une série de questions devront être redéposées auprès de votre collègue. J'ai bien saisi la procédure, classiquement utilisée.
J'aurais simplement souhaité avoir davantage d'informations concernant les ratés des élections précédentes et les mesures qui pourraient être prises pour éviter ces problèmes de bulletins perdus. Mais j'ai entendu que c'était uniquement le vote par correspondance qui prévalait.
Mes questions portaient également sur les difficultés des votes précédents afin d'étudier, indépendamment de la méthodologie, quel moyen serait mis en œuvre pour éviter ces dérapages. Je ne manquerai certainement pas d'interpeller également votre collègue pour obtenir des informations complémentaires.
28.09 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, deux ou trois remarques. Je suis étonné du faible chiffre de votes correspondant aux Belges résidant à l'étranger en 2004. À mon avis, cela témoigne d'un manque d'information. Il est clair qu'il conviendra de sensibiliser le ministre des Affaires étrangères sur ce point. J'invite donc mes collègues à lui adresser une question sur cette problématique.
Je suis ravi d'entendre qu'une majorité de partis francophones (j'ai entendu Ecolo, le cdH et le MR, sans aucun doute) est favorable à l'extension du droit de vote des Belges résidant à l'étranger.
C'est de bon augure pour nos travaux au sein de cette assemblée. Sans doute, la commission de l'Intérieur ne manquera-t-elle pas d'examiner rapidement ces propositions de loi auxquelles le ministre de l'Intérieur faisait allusion.
Pour le reste, je prends acte que les modalités du scrutin sont satisfaisantes dans l'évaluation et ne posent apparemment pas de gros problème de sécurité.
Voilà donc un dossier sur lequel nous pourrons certainement avancer rapidement s'il y a une vraie volonté politique. Mais là, parfois, j'ai des doutes.
L'incident est clos.
29 Vraag van mevrouw Linda Vissers aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de financiering van de brandweerdiensten" (nr. 10396)
29 Question de Mme Linda Vissers au ministre de l'Intérieur sur "le financement des services d'incendie" (n° 10396)
29.01 Linda Vissers (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, in het kader van de brandweerhervormingen kunnen wij op de website van de Civiele Veiligheid lezen dat momenteel de analyse van de budgettaire kosten wordt bestudeerd.
Wat het financiële onderdeel betreft, zou de wet heel duidelijk zijn. De federale Staat zou op termijn 50% van de kosten van de brandweer op zich nemen. Bovendien zouden alle meerkosten van de hervorming ook door de federale Staat worden gedragen. Dat werd overigens ook in de regeringsverklaring bevestigd.
Daarom heb ik de volgende vragen voor de minister. Ten eerste, hoe groot is het bedrag dat via de Sevesoheffingen wordt geïnd? Hoe is de verdeling van voornoemd bedrag?
Hoeveel van het bedrag gaat naar de Civiele Bescherming? Hoeveel gaat naar de brandweer?
Ten tweede, welk budget hebt u voor de hervorming? Hoe wenst u dat budget te besteden?
Ten derde, is er een zicht op of een idee over de verdeling van de brandweerkosten binnen de toekomstige brandweerzones?
Op welke, federale subsidies zullen de bedoelde zones kunnen rekenen?
Ten vierde, hoe wilt u de opstart van de zones regelen? Welke financiële middelen liggen ter zake klaar?
29.02 Minister Guido De Padt: Mevrouw Vissers, via de Sevesoheffingen werden in het heffingsjaar 2008 – dat is dus de toestand van 2007 – per Gewest volgende bedragen geïnd: voor het Vlaams Gewest 6.436.225 euro, voor het Waals Gewest 1.766.265 euro en voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 34.709 euro.
De opbrengsten van de Sevesoheffingen uit het heffingsjaar 2008 zijn bestemd voor, enerzijds, het Fonds voor preventie van zware ongevallen, dat door de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg wordt beheerd, ten belope van 2 miljoen euro. Voornoemd Fonds dient om de preventieopdrachten te dekken die in toepassing van het Sevesosamenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 werden aangegaan. Anderzijds zijn de opbrengsten bestemd voor het Fonds voor risico’s van zware ongevallen, dat door de FOD Binnenlandse Zaken wordt beheerd, ten belope van het saldo bestemd om de bestuurswerkingsstudie en investeringskosten te dekken die, in toepassing van het voormelde samenwerkingsakkoord, werden opgelopen voor de Civiele Bescherming.
Met toepassing van de verdeelsleutel op het Sevesofonds is 60% van het totale krediet voor de interventiediensten bestemd voor de provinciale en lokale hulpdiensten – brandweer en lokale politie – en 40% van het totale krediet voor de federale hulpdiensten – het Crisiscentrum, de federale politie en de Civiele Bescherming. De verdere invulling van de kredieten verschilt van provincie tot provincie.
Behalve de reguliere kredieten Civiele Veiligheid is er bijkomend voor de hervorming een departementale provisie van 10 miljoen euro ingeschreven. Bedoelde middelen zullen in eerste instantie worden besteed aan de oprichting van de hulpverleningszones – ik denk in dat verband aan de task forces – en aan de eventuele meerkosten die de oprichting met zich zal brengen.
De toekomstige hulpverleningszones zullen mogen rekenen op zowel gemeentelijke als federale dotaties. Artikelen 68 en 69 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de Civiele Veiligheid bepalen de wijze van berekening van de dotaties.
In eerste instantie wordt wat een gemeente minimaal moet bijdragen, bepaald door een akkoord dat moet worden bereikt tussen de verschillende betrokken gemeenteraden. Slechts ingeval er geen onderling akkoord wordt bereikt, heeft de wet voorzien in criteria voor de berekening van de gemeentelijk dotaties. Voor de federale dotatie wordt voorzien in dezelfde criteria. Onderling kan er tussen de gemeenten van een zone wel een nieuw evenwicht ontstaan. Het is vanzelfsprekend dat de gepaste reglementering zal zorgen voor een overgangsperiode teneinde de herplaatsing van de middelen over enkele jaren uit te strekken.
29.03 Linda Vissers (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord. Ik zal het zeker doorgeven aan de brandweerlui want zij zijn vragende partij. Op dit moment hebben zij daar heel weinig informatie over. Zij zeggen wel dat er nog een probleem zou zijn. Op dit moment zouden de kleine steden recht tegenover de grote staan. Er is dus een groot meningsverschil tussen die twee. We zullen dit verder bekijken en ik zal eventueel terugkomen met nieuwe vragen.
L'incident est clos.
30 Vraag van mevrouw Linda Vissers aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de toepassing van de wet op de arbeidstijden bij de brandweer" (nr. 10398)
30 Question de Mme Linda Vissers au ministre de l'Intérieur sur "l'application de la loi sur le temps de travail auprès des services d'incendie" (n° 10398)
30.01 Linda Vissers (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de brandweer vraagt al sinds 2000 duidelijkheid over de arbeidstijden, des te meer daar de vrijwilligers steevast in overtreding zijn met de Europese richtlijn 93/104 arbeids- en rusttijd, waardoor de toekomstige organisatie van de openbare veiligheid ernstig in het gedrang komt.
Mijnheer de minister, vandaar heb ik de volgende vragen.
Ten eerste, hoe zit het met de toepassing van de wet op de arbeidstijden voor de brandweer in België, zowel voor de beroepsbrandweermannen als voor de vrijwilligers?
Ten tweede, wordt die wet ook overal toegepast?
30.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Vissers, in antwoord op uw twee vragen, kan ik u het volgende zeggen.
Er zijn momenteel inderdaad nog sommige korpsen waar de arbeidstijdenwet niet volledig wordt toegepast.
Ik houd eraan te preciseren dat de Europese richtlijn 93/104, gecoördineerd door de Europese richtlijn 2003/88, toelaat dat er voor de hulpdiensten een afwijkend stelsel wordt toegestaan, maar dat werd niet in de omzetting in Belgisch recht overgenomen, wat natuurlijk een probleem is. Het is ook een van de aspecten die ter sprake zijn gekomen bij het vastleggen van de krachtlijnen van het nieuwe brandweerstatuut in de verschillende werkgroepen die daaromtrent werken.
Op het interkabinettenoverleg melden de vertegenwoordigers van Werk en Ambtenarenzaken bezig te zijn met een evaluatie van de arbeidstijdenproblematiek. Zoals u weet, is het de minister van Werk die in de Europese Raad België vertegenwoordigde bij de herziening van de Europese richtlijn. Bijgevolg zal er voor het nieuwe statuut samengewerkt worden met de diensten van de FOD Ambtenarenzaken en van Werk.
Ik ervaar op het terrein zelf ook dat dit een aspect zal zijn dat wij goed zullen moeten aansturen. Als dat niet opgelost geraakt, kan dat immers een zware hypotheek werpen op de toekomst van het vrijwilligerswerk bij de brandweer.
30.03 Linda Vissers (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, dat klopt. Ik denk dat u wel op de hoogte zult zijn van een vonnis, op dit ogenblik, bij de brandweer van Mechelen, waar nog steeds het 56-urensysteem wordt gehanteerd. De wetgever heeft nochtans gezegd dat die vorm van tewerkstelling onwettelijk is. Zo heeft de rechter trouwens ook geoordeeld.
Bovendien moeten alle uren boven de werkelijke arbeidstijd van 38 gepresteerde uren, als overuren worden beschouwd en ook als dusdanig worden vergoed. Als we dat nagaan, geeft dat toch enorme financiële gevolgen voor bijvoorbeeld Leuven, Kortrijk, Lommel, Halle, Oostende, Dinant of Namen, waarmee ik maar enkele gemeenten aanhaal. Volgens de brandweer zou het gaan over tegoeden van meer dan 100 miljoen euro.
Bijgevolg meen ik dat dit dringend moet worden herzien, zoniet zullen we in grote problemen geraken. Ik ben blij dat u dat alvast wilt opvolgen.
Het incident is gesloten.
- M. Éric Thiébaut au ministre de l'Intérieur sur "l'organisation de patrouilles mixtes dans les zones de police transfrontalières" (n° 10418)
- M. David Lavaux au ministre de l'Intérieur sur "l'organisation de patrouilles de police communes et la coopération internationale en matière de lutte contre la criminalité transfrontalière" (n° 10419)
- de heer Éric Thiébaut aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de organisatie van gemengde patrouilles in de grensoverschrijdende politiezones" (nr. 10418)
- de heer David Lavaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de organisatie van gemeenschappelijke politiepatrouilles en de internationale samenwerking in de strijd tegen grensoverschrijdende criminaliteit" (nr. 10419)
31.01 Eric Thiébaut (PS): Monsieur le ministre, en tant que bourgmestre d'une entité frontalière avec la France et président d'une zone de police, je suis fort sensible à la problématique de la sécurité transfrontalière. À la fin de l'année dernière, lors d'un bref séjour à Paris avec certains collègues de la commission de l'Intérieur, j'ai eu l'occasion d'évoquer avec des interlocuteurs français les efforts déployés par nos deux pays pour renforcer la coopération policière au niveau des frontières, notamment la mise en place et l'efficacité des patrouilles mixtes sur ces zones.
La collaboration policière dans les zones frontalières pour lutter contre la criminalité transfrontalière locale s'est en premier lieu développée via des accords bilatéraux. Des patrouilles mixtes ont été organisées dans certaines zones de police situées à la frontière franco-belge et un centre de coopération douanière et policière s'est ouvert à Tournai le 1er septembre 2002.
Aujourd'hui, c'est le traité de Prüm, entré en vigueur le 6 mai 2007 dans notre pays, qui sert de texte de référence en matière de coopération entre les services de police européens. Après de nombreuses difficultés, notamment avec les permis individuels de port d'arme, ces patrouilles de police communes qui ont vu le jour suite à l'accord intervenu le 5 mars 2001 entre la France et la Belgique doivent à mon sens faire l'objet d'une évaluation en profondeur.
Dans la note de politique générale présentée par votre prédécesseur dans cette commission, le ministre de l'Intérieur avait déclaré que la politique de sécurité avec les pays limitrophes constituait une priorité et qu'il suivrait attentivement la mise en œuvre du traité de Prüm dans la mesure où ce dernier accorde des outils juridiques supplémentaires pour renforcer la coopération internationale contre la criminalité transfrontalière.
Quel bilan faites-vous de la coopération avec la France en matière de patrouilles mixtes? Des patrouilles communes sont-elles encore organisées à ce jour? Si oui, quels sont leurs objectifs? Estimez-vous que le cadre juridique actuel est suffisant pour assurer l'efficacité de ces patrouilles étant donné, notamment, que le droit d'interpellation n'est pas accordé aux agents traversant la frontière? Une solution au niveau européen ou avec votre homologue français est-elle envisageable?
Conformément à ce qui a été annoncé dans la note de politique générale Intérieur, quelles initiatives comptez-vous entreprendre pour renforcer la coopération avec la France en matière de sécurité transfrontalière et pour encourager l'efficacité des patrouilles mixtes à l'avenir?
31.02 David Lavaux (cdH): Monsieur le ministre, tout comme mon voisin, je suis bourgmestre d'une commune frontalière et président d'une zone de police. Ce qui touche la coopération avec la police française nous intéresse tout particulièrement.
Le 24 octobre 2008, votre prédécesseur a signé un accord conclu par la France, l'Allemagne, le Luxembourg et la Belgique en vue de renforcer cette coopération transfrontalière. Cet accord a ainsi mis en place le premier centre de coopération en Europe dans lequel les autorités compétentes des quatre pays sont réunies. Ce centre est situé à Luxembourg et assurera la coordination et l'échange d'informations.
Un accord semblable avait déjà été conclu avec la France en mars 2001. Cet accord avait mis en place un centre de coopération policière et douanière situé à Tournai. Ce centre est effectif depuis septembre 2002 et assure la coordination et l'échange d'informations entre les autorités compétentes de la zone frontalière.
Cet accord permet également une coopération directe entre les polices belges et françaises. L'organisation de patrouilles est ainsi devenue possible.
Monsieur le ministre, dans ce cadre, pourriez-vous nous dire où en est la mise en œuvre de l'accord d'octobre 2008 entre la Belgique, la France, l'Allemagne et le Luxembourg? Les évaluations périodiques prévues dans l'accord de mars 2001 ont-elles eu lieu? Dans l'affirmative, quelles en ont été les conclusions?
Je ne vous demande pas de le faire aujourd'hui car ce serait un bilan fort important mais vous serait-il possible de réexaminer le rapport, le bilan concret de ce fonctionnement de la coopération et particulièrement du Centre de coopération policière et douanière de Tournai?
Pouvez-vous nous donner des précisions sur les patrouilles communes encore organisées à ce jour? Dans notre zone, nous éprouvons de grandes difficultés du fait que nous avons affaire à la gendarmerie française, à la police française, à la police municipale ou à la police de l'air et des frontières. Le changement incessant d'interlocuteurs du côté français complique sérieusement les choses et en décourage plus d'un.
Des obstacles pratiques ou juridiques s'opposent-ils encore à l'organisation et à la généralisation de ce type patrouilles mixtes? Enfin, monsieur le ministre, quelles sont vos ambitions en matière de lutte contre la criminalité, particulièrement la criminalité transfrontalière, lors des prochains mois?
31.03 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, je tiens tout d'abord à m'excuser pour la brève réponse que je dois vous donner. De fait, les deux questions m'invitent à procéder à une évaluation en profondeur après quelques années de service. Soyez cependant assurés que je m'attellerai à une telle évaluation, même si je n'ai repris cette fonction ministérielle que depuis quelques semaines. J'estime en effet que la problématique mérite toute mon attention et j'ai entre-temps demandé d'actualiser les données. Je ne manquerai pas de revenir vers vous lors d'une prochaine séance, ce de manière circonstanciée. Le sujet mérite bien ce petit sursis. Je vous remercie pour votre compréhension.
31.04 Eric Thiébaut (PS): Monsieur le ministre, vous êtes bien entendu pardonné, étant donné que vous venez de prendre vos fonctions. Toutefois, en tant que bourgmestres frontaliers, ce sujet nous tient particulièrement à cœur. Il faudra vraiment s'atteler à trouver une solution en ce qui concerne ces patrouilles mixtes. Voici deux ou trois ans, nous avions ce type de patrouilles dans ma commune mais elles se faisaient le mercredi après-midi à la sortie des écoles et n'étaient pas très efficaces. Les frontaliers et nous-mêmes, bourgmestres et présidents de zone, nous souhaiterions de vraies patrouilles mixtes qui pourraient travailler, par exemple, le vendredi soir et le samedi soir pour contrôler le flux de Français et de Belges qui passent la frontière en vue de se rendre en discothèque ou dans d'autres lieux d'amusement, avec tout ce que cela peut engendrer comme déboires pour la population.
Je pense qu'il faudrait envisager un contact avec votre homologue français pour régler ce problème. Il faudrait d'abord évaluer l'état de la question et, dans ce sens, nous ne manquerons pas de revenir vers vous.
31.05 David Lavaux (cdH): Monsieur le ministre, je comprends qu'on ne puisse pas donner tous les renseignements rapidement par rapport aux questions que nous avons posées. Comme l'a dit mon collègue, la criminalité en zone frontalière est une problématique tout à fait particulière, qui nécessite des moyens particuliers et qui engendre beaucoup de travail pour notre police. Les normes KUL ne tiennent pas du tout compte de cet élément.
Si, face à ce surplus de criminalité, nous ne pouvons donner une réponse particulière, en prévoyant des patrouilles supplémentaires, nous n'arriverons pas à répondre aux attentes de notre population.
Si, à certains moments, avec le ministre français de l'Intérieur de l'époque, nous avons fait beaucoup de "publicité" sur ces patrouilles, notamment à Lille, la réalité est tout autre et ces patrouilles ont beaucoup de mal à s'organiser.
J'espère que cette situation pourra être analysée en profondeur afin de pouvoir l'améliorer. Je ne doute pas que vous vous y attellerez.
Het incident is gesloten.
32 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de l'Intérieur sur "la recrudescence de la délinquance transfrontalière à Comines-Mouscron" (n° 10305)
32 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het heroplaaien van de grensoverschrijdende criminaliteit in Komen-Moeskroen" (nr. 10305)
32.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je crains de recevoir la même réponse que celle donnée à mes collègues.
Ma question concerne la même frontière mais du côté de Comines et Mouscron, communes qui se sentent souvent oubliées.
Le 20 janvier, on pouvait lire dans la presse que les attaques à main armée et les agressions se multipliaient de ce côté de la frontière franco-belge.
Ma question est simple: avez-vous connaissance d'une recrudescence de faits délictuels? Les statistiques montrent-elles qu'il y a une recrudescence?
Quels sont les moyens mis à disposition de la police pour tenter de juguler ce type de criminalité? Je suppose qu'il y a une collaboration avec les autorités françaises.
Y a-t-il des améliorations à apporter à la législation de sorte à montrer à la population que ce problème est pris à-bras-le-corps et qu'il ne suffit pas de traverser une frontière pour espérer agir en toute impunité?
32.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Crucke, selon les renseignements qui m'ont été fournis par les deux zones de police concernées et par la police fédérale de Tournai, il ne semble pas y avoir d'augmentation générale de la criminalité transfrontalière à Comines et à Mouscron. Les relevés chiffrés ne permettent pas de tirer des conclusions statistiques fiables. Par contre, il semble que la médiatisation de certains faits isolés se soit accrue ces derniers temps, ce qui pourrait avoir une influence sur un certain sentiment d'insécurité.
Cependant, un phénomène retient actuellement l'attention des services de police de part et d'autre de la frontière. Il s'agit de vols de type "garage". Il semble que des véhicules volés en Belgique pourraient être réimmatriculés en toute impunité en France. Ce dossier est analysé au niveau du comité stratégique, qui assure le suivi de la coopération policière transfrontalière.
Comme le problème se pose surtout du côté français, des démarches ont été entreprises auprès de la préfecture du département du Nord, à l'initiative du centre de coopération policière et douanière de Tournai.
Il existe bien une véritable coopération entre les différents services de police belges et français. Elle se fait à tous les niveaux, tant entre enquêteurs au niveau zonal qu'au travers de l'implication de services fédéraux d'appui comme le carrefour d'informations pour l'arrondissement et le centre de coopération policière et douanière.
La fonction de référent judiciaire a été récemment créée dans chacune des trois zones frontalières (Mouscron, Comines-Warneton et Menin) ainsi que dans les services policiers français d'Armentières, de Tourcoing et de Roubaix. Grâce au travail de ces référents judiciaires, les actions policières peuvent être plus précises, plus rapides et plus concertées. Je constate donc avec satisfaction que les responsables policiers tant locaux que fédéraux agissent manifestement de concert pour tenir compte de cette spécificité frontalière.
32.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse. Les statistiques ont cela d'important: elles peuvent faire dire la vérité aux chiffres.
Monsieur le ministre, je me réjouis du fait que l'Euro-district policier se mette en place. Il y a un Euro-district politique, social et économique mais je pense qu'il est bien que nous puissions également avancer au niveau des mesures de sécurité intérieure.
Het incident is gesloten.
33 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de l'Intérieur sur "la police belge et l'excision" (n° 10306)
33 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de Belgische politie en vrouwenbesnijdenis" (nr. 10306)
33.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, j'ai été interloqué par un article de presse qui rapportait des statistiques portant sur l'excision, pratique interdite en Belgique. Dans la manière de donner cette information, il y a quelque chose de contradictoire. Selon l'article, 500 fillettes sont susceptibles de subir cette violence – on ne peut pas qualifier cette pratique autrement - mais sur 2008, aucun cas n'a été répertorié. Monsieur le ministre, dispose-t-on d'autres statistiques pour 2005, 2006 ou 2007? Y aurait-il eu une attention plus particulière portée à ce phénomène? Comment arrive-t-on à ce chiffre de 500? Qu'est-ce qui le détermine? La vigilance des policiers est-elle suffisante envers ce phénomène? Je lis qu'on leur conseille de réagir quand l'enfant du palier voisin crie fort!
Mais ce n'est pas seulement le signe d'une excision, malheureusement. Une analyse scientifique plus poussée ne permettrait-elle pas une approche plus pratique de ce phénomène duquel il faut protéger les enfants qui, eux, ne peuvent pas se défendre?
33.02 Guido De Padt, ministre: Tout d'abord, je dois apporter un éclaircissement. Votre question fait référence à des consignes données aux services de police. En réalité, il ne s'agit pas de consignes mais bien d'une campagne de sensibilisation et d'information destinée à la police intégrée menée par le service "Égalité et diversité" de le police fédérale en collaboration avec le Groupement d'hommes et de femmes africains et européens pour l'abolition des mutilations sexuelles féminines (GAMS). Cette action a été réalisée à l'occasion de la campagne nationale de prévention contre les mutilations génitales féminines "Pas d'excision pour ma fille!" lancée par ce groupement en 2008.
D'après les variables disponibles dans la banque de données nationale générale, il n'est pas possible de dessiner de manière nette le phénomène de l'excision. En effet, il n'existe pas de code-fait spécifique pour la mutilation génitale. Les faits éventuels sont donc encodés sous la rubrique plus générale de coups et blessures volontaires. L'estimation dont question se rapporte aux risques encourus par les fillettes qui naissent chaque année en Belgique et dont la mère est originaire d'un pays pratiquant l'excision. C'est le GAMS qui a avancé ce chiffre. L'estimation de 500 petites filles provient d'une extrapolation à l'échelle nationale d'une donnée calculée en Communauté française. Selon les registres de naissance, en 2007, 280 petites filles sont nées en Communauté française d'une mère originaire d'un pays qui pratique l'excision. Ce nombre est fiable et a été communiqué par le service "Statistiques" de l'Office de la naissance et de l'enfance.
Il est important de préciser que le risque d'être incisé ou infibulé est cependant très variable selon la fréquence de la pratique dans chacun des pays concernés et selon l'appartenance ethnique. Ce risque s'élève par exemple à plus de 90% pour la Guinée, le Mali, la Somalie, Djibouti, mais il est moins élevé pour le Sénégal.
Le GAMS rapporte également que des études auprès des gynécologues ont montré que des professionnels en Belgique ont reçu des demandes d'excision: on a recensé des demandes auprès de six gynécologues flamands et huit francophones. La demande d'excision est donc réelle dans notre pays.
Par contre, le GAMS n'a pas d'information sur ce que font les parents lorsqu'ils se heurtent à un refus des professionnels face à leur demande d'exciser leur fille. Serait-ce inutile, se demande-t-on, ou s'orientent-ils vers d'autres circuits?
Conformément au prescrit du plan national de sécurité qui désigne la violence intrafamiliale comme une des priorités, le service central "agression" de la police judiciaire fédérale réserve une attention particulière à cette atteinte caractérisée à l'intégrité physique des personnes.
Ainsi, dans le contexte des demandes d'asile, un accord de collaboration existe entre le Commissariat général aux réfugiés et apatrides (CGRA), la police fédérale et la commission permanente de la police locale afin de garantir un suivi judiciaire idoine, suite à la communication de suspicions de mutilations génitales par le CGRA. À noter qu'à ce jour, aucune situation n'a été relevée dans le cadre de cette collaboration.
Le risque de la pratique des mutilations génitales s'inscrit essentiellement dans le contexte familial allochtone. Elle se caractérise par un ancrage culturel fort, ce qui rend sa détection par les seuls services de police particulièrement aléatoires. C'est la raison pour laquelle il est plus efficace de développer une approche intégrale et intégrée associant les services de police locale et fédérale à des institutions partenaires de première ligne, plus en mesure de détecter les situations à risque ou, le cas échéant, de révéler les faits de mutilation. Je pense aux associations, aux intervenants sociaux, aux médecins, aux hôpitaux et aux enseignants.
La circulaire COL 03/2006 relative à la définition de la violence intrafamiliale et à la maltraitance d'enfants extrafamiliale constitue un premier outil de référence pour les services de police, en particulier de la police locale, dans le cadre de sa mission de proximité.
33.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, sincèrement merci pour votre réponse. La précision prouve l'intérêt que vous portez à la question.
Deux choses. D'abord, il me semble important de pouvoir identifier par un code au sein des milieux policiers ce type de délit. Ensuite, il est vrai qu'il convient de cibler le milieu professionnel tout en sachant qu'il est soumis à ce qui est appelé un "secret professionnel". Mais c'est peut-être votre collègue de la Justice qu'il faudrait saisir de la chose.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
33.04 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, ma question au point 40 (n° 10401), concernant les tueurs du Brabant wallon, peut être transformée en question écrite.
34 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de veiligheidsmonitor" (nr. 10425)
34 Question de M. Ludwig Vandenhove au ministre de l'Intérieur sur "le moniteur de sécurité" (n° 10425)
34.01 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de Veiligheidsmonitor. Het eerste deel van mijn vraag heb ik vorig jaar al aan uw voorganger gesteld, met name waarom de bevraging niet gepland was. Uiteindelijk is die toch ingevoerd, wat een goede zaak is, al gebeurde het een jaar later.
Eigenlijk is mijn vraag heel kort. Tot nu toe werd de bevraging altijd gehouden op het niveau van de politiezones. Nu stellen wij vast dat de bevraging enkel gehouden wordt op het niveau van de steden en gemeenten die in aanmerking komen voor een strategisch veiligheids- en preventieplan. Dat maakt de vergelijking, hoe men het draait of keert, minder goed mogelijk.
De Veiligheidsmonitor is en blijft een belangrijk instrument. Mijn vragen zijn daarom de volgende. Ten eerste, bent u van plan de bevraging te herzien, zodat ze toch op het niveau van de politiezones kan?
Ten tweede, - want anders antwoordt u dat het kan op het niveau van de politiezones – vindt u het als communalist niet vanzelfsprekend dat men, zoals voorheen het geval was in die politiezones waarvan de gemeenten geen strategisch veiligheids- en preventieplan hebben, daar niet voor hoeft te betalen?
Met andere woorden, mijn vraag is concreet: waarom doen wij niet gewoon zoals vroeger, om de vergelijking mogelijk te maken zonder dat de betrokken steden en gemeenten daarvoor moeten betalen?
34.02 Minister Guido De Padt: Mijn antwoord is in feite ook kort, mijnheer Vandenhove, het is wegens de budgettaire beperkingen dat het dit keer niet mogelijk was in de financiering van een evenredig aantal of een groter aantal enquêtes te voorzien zoals de voorgaande jaren. Louter budgettaire beperkingen liggen er aan de grondslag van.
Wat de representativiteit en de vergelijkbaarheid van de resultaten van de Veiligheidsmonitor betreft, de vergelijking blijft natuurlijk mogelijk op nationaal, gewestelijk en provinciaal niveau, evenals op het niveau van de 73 steden en gemeenten die beschikken over een strategisch veiligheids- en preventieplan. Ik ben het met u deels eens, als vroegere burgemeester van een stad die niet over zo’n strategisch veiligheids- en preventieplan kan beschikken, dat het als een onrechtvaardigheid overkomt omdat het over het algemeen de grootste steden zijn die daarvan genieten. Men verwijst soms ook naar de grootstedelijke problematiek.
De steden en de gemeenten – u weet dat ook – zijn geenszins verplicht aan te sluiten bij de Veiligheidsmonitor. Toch is het heel belangrijk een duidelijk beeld van de toestand te krijgen, zowel op federaal als op lokaal niveau. Als zij daarbij willen aansluiten, zal dat dit jaar op eigen kosten moeten gebeuren, gelet op de budgettaire beperkingen, die ik natuurlijk ook betreur.
34.03 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de minister, bedankt voor uw eerlijk antwoord. Ik betreur dat ook. Ik begrijp dat er soms bezuinigingen moeten gebeuren. Ik ga dus zeker de populist niet uithangen. Mijn vraag is echter of dit de exacte bezuinigingen zijn, temeer daar het niet om grote bedragen gaat. Ik hoef u ook niet te herinneren aan het gegeven dat onze Belgische statistieken op het vlak van politie al niet schitterend zijn. De Veiligheidsmonitor was precies wel een goed instrument. Ik wil u dus vragen dit te herbekijken en eventueel bij de volgende budgetronde te kijken of er niet elders bespaard kan worden. Want het gaat echt niet over grote bedragen. Het is eerder een principekwestie, meen ik.
L'incident est clos.
35 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de website van de politie" (nr. 10426)
35 Question de M. Ludwig Vandenhove au ministre de l'Intérieur sur "le site internet de la police" (n° 10426)
35.01 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, ook dit is een heel korte vraag die ik begin november al eens heb gesteld. Het zou zelfs kunnen dat de huidige minister daar ook een vraag over heeft gesteld aan de toenmalige minister. Het gaat over de berichten die tijdens het weekend in een bepaalde krant opdoken waarna ze werden overgenomen door verschillende media. Het ging over het te grabbel gooien op de website van de federale politie van heel wat vertrouwelijke gegevens.
De minister van Binnenlandse Zaken heeft toen een onderzoek aangekondigd. Mijn vraag is of de huidige minister van Binnenlandse Zaken weet heeft van dat onderzoek en van de stand van zaken? Zijn er al eventuele sancties genomen tegen de verantwoordelijken?
35.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, de conclusie van het onderzoek dat werd gevoerd door de Federal Computer Crime Unit bevestigt dat een van de twee beveiligingsbestanden, dat zich op de server Poldoc moest bevinden, verdwenen was. Dit is te wijten aan een menselijke fout van een personeelslid van de firma belast met de aanmaak van de website Poldoc.
Gezien de twee functionele verantwoordelijken van Poldoc op dat ogenblik niet beschikbaar waren – dit was in augustus 2008 -, is de fout niet tijdig ontdekt. De site van human resources en die van de materiële middelen werden inmiddels heropgestart op 11 december 2008. De site Poldoc werd volledig geherinstalleerd en verschillende maatregelen werden genomen om een herhaling van het incident te vermijden en om de gevolgen te beperken. Het opstarten van de site Poldoc zal eerstdaags plaatsvinden.
35.03 Ludwig Vandenhove (sp.a): Bedankt voor het antwoord.
L'incident est clos.
36 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het storen van radiozenders bij het naderen van hulpdiensten" (nr. 10427)
36 Question de M. Ludwig Vandenhove au ministre de l'Intérieur sur "le brouillage des émetteurs radio à l'approche des services de secours" (n° 10427)
36.01 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ook dit is een vraag die ik al eerder gesteld heb. Gelet op het feit dat we nu een nieuwe minister hebben, kan ik niet anders dan mijn vraag opnieuw stellen. De voormalige minister heeft die vraag al beantwoord.
Volgens mij kent iedereen het probleem, want het is ook niet uit de media weg te slaan. Elke week lezen we wel ergens dat de hulpdiensten hun sirenes luider moeten zetten om gehoord te worden, als gevolg van wagens die, vooral intern, heel veel geluid maken. Nog voor het reces van vorig jaar, kondigde de minister aan dat hij daarover overleg zou plegen met de Gemeenschappen, omdat het ook een kwestie is van zendvergunningen. Ik heb toen ook de vergelijking met Nederland gemaakt en de minister zei dat er inderdaad iets moest gebeuren.
Mijnheer de minister, hoever staat het daarmee, te meer omdat er in Nederland een paar proefprojecten lopen waarbij autoradio’s automatisch gestoord worden op het ogenblik dat sirenes in de buurt komen.
Niet alleen de federale overheid kan daarover beslissen; er moet overleg plaatsvinden. Daarom vraag ik naar de stand van zaken in dat project.
Dit ligt heel gevoelig bij de mensen op het terrein zelf – dat moet ik u niet uitleggen –, niet alleen bij de brandweerlieden, maar ook bij de ambulanciers, en anderen.
36.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Vandenhove, misschien moet ik eerst verwijzen naar het antwoord dat ik vorige week aan de heer Logghe heb gegeven op een identieke vraag.
Het Flister-systeem is uitgetest in Nederland. Het eindrapport van de desbetreffende Nederlandse stuurgroep wordt op dit ogenblik bestudeerd door mijn diensten. Er konden in België geen tests plaatsvinden, gezien de complexe problematiek voor het verkrijgen van zendvergunningen bij de diverse Gemeenschappen, waarnaar u verwezen hebt.
De conclusie van de stuurgroep in Nederland luidt als volgt. Ik citeer: “Hierbij is de stuurgroep tot de unanieme conclusie gekomen dat de indicatieve proef met Flister succesvol was”.
Ik wens erop te wijzen dat het ging om een indicatieve proef waarvoor een tijdelijke zendvergunning door het Nederlandse zendagentschap Telecom werd bezorgd. In het rapport staat duidelijk dat het ging om een eerste proef en dat verder onderzoek zich opdringt. Ik heb reeds in de vorige vergadering dat eindrapport ter beschikking gesteld van de commissie. Ik weet niet of het intussen als is verspreid, mijnheer de voorzitter.
Vooraleer tests met het Flister-systeem uitgevoerd kunnen worden in België, en dus vooraleer een dergelijk systeem eventueel in België kan worden ingevoerd, zal een zendvergunning daarvoor door alle Gemeenschappen afgeleverd moeten worden. De bespreking daartoe zijn in die zin opgestart, maar verlopen vrij moeizaam.
In de aanbevelingen van het zonet vernoemd evaluatierapport wordt gesteld dat een uitgebreider onderzoek nodig is. Er zal worden nagegaan in hoeverre mijn diensten daarbij in de toekomst betrokken kunnen worden. Ons land moet niet opnieuw het warm water uitvinden.
36.03 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de minister, ik ben het met u eens dat wij zo weinig mogelijk het warm water moeten uitvinden.
Er is altijd sprake over de brandweerhervorming. Als we realistisch zijn, dan weten we dat die nog wat zal aanslepen en veel geld zal kosten. Dit zijn eigenlijk relatief kleine zaken die ongelooflijk belangrijk zijn voor de veiligheid en voor de mensen op het terrein. Eigenlijk zouden wij van dergelijke zaken dringend werk moeten maken.
Ik begrijp dat het niet alleen uw verantwoordelijkheid is. Ik dring erop aan dat hiervan dringend werk wordt gemaakt in het overleg dat regelmatig plaatsvindt, in dit geval met de Gemeenschappen.
L'incident est clos.
37 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de opleiding vuur- en hittegewenning/flash-over" (nr. 10428)
37 Question de M. Ludwig Vandenhove au ministre de l'Intérieur sur "la formation à l'accoutumance au feu et à la chaleur/flash-over" (n° 10428)
37.01 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ook mijn laatste vraag betreft de brandweer.
De brandweerkorpsen moeten elk jaar een aantal mensen opgeven die de praktische opleidingen vuur- en hittegewenning en flash-over willen volgen.
Het is al de tweede keer dat ik deze vraag stel. Waarom kunnen we de zaken niet omkeren en zeggen dat dit jaar in een bepaalde zone een bepaald aantal mensen die opleidingen mag volgen? Nu moet men al zijn brandweermensen opgeven waarna er op het einde van het jaar wordt beslist hoeveel mensen die opleidingen mogen volgen.
Ik heb daarover al gesproken met collega-burgemeesters. Waarom keert men de zaken niet om? Dat is een kwestie van praktische organisatie, uiteraard op federaal niveau. U zult het echter met mij eens zijn dat dit zou toelaten om de zaken praktisch veel beter te organiseren op het niveau van de brandweerkorpsen.
Mijn vraag is heel concreet. Ik begrijp dat er budgettaire beperkingen zijn en dat niet iedereen die opleidingen kan volgen. Het moet echter toch mogelijk zijn om op basis van bepaalde criteria te zeggen dat in een bepaalde zone dit jaar een bepaald aantal mensen het recht heeft om de opleidingen te volgen, waarna men die mensen dan kan aanduiden. Nu moet men een hele lijst namen opgeven, terwijl er slechts een paar mensen kunnen gaan. Hoe komt dat? Kan het systeem niet worden gewijzigd?
37.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Vandenhove, zoals u weet, behoort het tot de bevoegdheid van de gemeentelijke overheden om hun brandweerpersoneel een degelijke opleiding te laten volgen.
De organisatie van de praktische opleidingen vuur- en hittegewenning en flash-over op het federaal niveau heeft als doel de aandacht van de gemeentelijke overheden te vestigen op het belang van een degelijke praktische opleiding van hun brandweerpersoneel. De gemeenten krijgen de mogelijkheid om een deel van hun brandweerpersoneel te laten deelnemen aan praktijkopleidingen in de provinciale opleidingscentra.
De beschikbare budgetten worden hierbij volledig opgebruikt en zijn bijgevolg niet toereikend om dergelijke opleidingen aan alle brandweerlieden aan te bieden.
Verschillende gemeenten hebben na de federale opleiding overigens besloten het overige deel van hun personeel een opleiding flash-over te laten volgen. Bovendien worden de provinciale opleidingscentra hierdoor gestimuleerd om verder te investeren in adequate infrastructuur voor dergelijke praktische opleidingen.
De verdeling van de beschikbare plaatsen voor de opleidingen vuur- en hittegewenning en flash-over is uiteraard pas mogelijk na het bevragen van de interesse voor de opleiding bij elke brandweerdienst. Enkel op basis van de teruggestuurde inschrijvingen kan het maximumaantal deelnemers per type brandweerdienst worden bepaald.
37.03 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de minister, ik ben het met u eens dat er budgettaire beperkingen zijn. Ik ben het er echter niet mee eens dat men het contingent niet op voorhand zou kunnen vaststellen.
We gaan ervan uit dat elke zone zijn verantwoordelijkheid opneemt en er maximaal voor zorgt dat zijn brandweermensen goed opgeleid zijn. Het is een absurd systeem waarbij men eerst een aantal mensen moet opgeven waarna blijkt dat er maar een bepaald aantal die opleidingen kunnen volgen op kosten van de federale overheid. Het zou toch veel beter zijn dat men op basis van bepaalde criteria bijvoorbeeld in september zegt dat er voor een bepaalde zone een bepaald aantal mensen kan deelnemen. Ik denk dat het voor u, en zeker voor de zones, budgettair beter zou zijn om het zo te organiseren.
L'incident est clos.
- de heer Bruno Stevenheydens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de drie carjackers die werden vrijgelaten na een procedurefout" (nr. 10440)
- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de vrijlating van drie carjackers" (nr. 10447)
- M. Bruno Stevenheydens au ministre de l'Intérieur sur "les trois auteurs d'un carjacking libérés à la suite d'une erreur de procédure" (n° 10440)
- M. Renaat Landuyt au ministre de l'Intérieur sur "la libération de trois auteurs d'un carjacking" (n° 10447)
De voorzitter: De heer Landuyt is niet aanwezig.
38.01 Bruno Stevenheydens (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, door een procedurefout werden drie opgepakte carjackers uit Noord-Frankrijk vrijgelaten. Het drietal had in het arrondissement Oudenaarde op nieuwjaarsnacht op gewelddadige wijze een auto gestolen en enkele ongevallen veroorzaakt. In Gent werden zij door de politie ingerekend. Het parket van Oudenaarde heeft een onderzoeksrechter aangesteld. Het bevel van medebrenging werd echter niet binnen 24 uur aan de verdachten overhandigd, waardoor zij na die procedurefout werden vrijgelaten.
Volgens de minister van Justitie, die ik daarover ondervraagd heb, is de politie van Gent verantwoordelijk voor de slordigheid, waarna de carjackers werden vrijgelaten. Is dit correct?
Waarom werd het bevel tot medebrenging niet binnen de 24 uur aan de carjackers bezorgd?
Hoe is die fout kunnen gebeuren?
Zijn er andere voorbeelden van slordigheden met zo'n draagwijdte?
Is de oorzaak een eenmalige slordigheid of zijn er nog andere redenen?
Vindt u dat de huidige procedure niet sluitend is en dat er wijzigingen moeten worden aangebracht?
Voorziet men in een oplossing om herhaling van zulke fouten te vermijden?
38.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer Stevenheydens, de elementen die u in uw vraag aanhaalt, zijn inderdaad correct. Op oudejaarsnacht werd in het gerechtelijk arrondissement Oudenaarde een carjacking door onbekenden gepleegd. De daders werden naar aanleiding van meerdere verkeersongevallen door de politiezone Gent geïdentificeerd en van hun vrijheid beroofd.
Het parket van Oudenaarde nam de leiding op zich en belastte de federale gerechtelijke politie van Oudenaarde met het verdere onderzoek. De door het parket van Oudenaarde gevorderde onderzoeksrechter faxte de bevelen tot medebrenging naar de politiezone van Gent.
Op 1 januari 2009 leidde het gebrek aan verdere rechtstreekse communicatie tussen het parket van Oudenaarde en de politiezone Gent tot onvolledige en niet-sluitende afspraken tussen de politiezone Gent en de federale gerechtelijke politie van Oudenaarde. Dat resulteerde in een procedurefout, namelijk het niet-tijdig betekenen van de bevelen tot medebrenging, wat de invrijheidstelling van de verdachten tot gevolg had.
De politiezone Gent heeft hiervoor zijn verontschuldigingen aangeboden aan de slachtoffers van de misdrijven. Er zijn geen gelijkaardige incidenten bekend wat die politiezone betreft. Een door de politiezone Gent gevoerd intern onderzoek wees op een combinatie van individueel en menselijk falen en organisatorische tekortkomingen.
Op menselijk vlak neem ik aan dat het gaat om een slordigheid, zoals ook de minister van Justitie heeft gesteld, zij het een met verregaande consequenties. Op organisatorisch vlak werden interne structurele maatregelen genomen om een herhaling van dergelijke feiten te voorkomen. Het betreft een pakket maatregelen en bijsturingen op zeer korte en op middellange termijn.
Op zeer korte termijn zullen de verschillende politiediensten die hun arrestanten onderbrengen in de doorgangscellen van de politiezone Gent, opnieuw geattendeerd worden op de vastgestelde procedures. Het gaat hierbij om de negen omliggende politiezones uit het arrondissement Gent, de federale gerechtelijke politie van Gent en de plaatselijke federale scheepvaart-, spoorweg- en verkeerspolitie. Op intern vlak werden er reeds controlemiddelen ontwikkeld om herhaling van een dergelijk incident te voorkomen.
Op middellange termijn zal het reglement van het stedelijk bewaarhuis van de politiezone Gent betreffende de doorgangscellen worden aangepast. Ook het convenant tussen de betrokken politiediensten zal herbekeken worden.
38.03 Bruno Stevenheydens (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, het was een omstandig en uitgebreid antwoord. Ik zal het nog eens nalezen en zien wat de organisatorische tekortkomingen allemaal zijn. Misschien zal ik verder nog een schriftelijke vraag stellen.
Het incident is gesloten.
39 Vraag van de heer Bart Laeremans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de zaak-Trabelsi" (nr. 10470)
39 Question de M. Bart Laeremans au ministre de l'Intérieur sur "l'affaire Trabelsi" (n° 10470)
39.01 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 17 januari werd aan de gevangenis van Brugge, door een dertigtal fanatieke moslims, betoogd tegen de uitlevering van Trabelsi, de islamitische gangster, aan de VS. Een aantal van de manifestanten was geheel onherkenbaar vermomd. De ene met een arafatsjaal, een andere dame had een zeer grote sluier die alleen haar ogen zichtbaar maakten. Het toelaten van dergelijke betogingen waar de deelnemers niet meer herkenbaar zijn, is bijzonder zorgwekkend. Dan is er toch wel een ernstig probleem, ook met betrekking tot de veiligheid en herkenbaarheid.
Mijnheer de minister, vindt u het normaal dat manifestanten onherkenbaar vermomd zijn? Is het niet wenselijk dat onherkenbare vermommingen zoals sjaals, boerka’s en gezichtsbedekkende sluiers strafbaar worden gesteld? Werden er ter plaatse identiteitcontroles uitgevoerd? Beschikt men over de identiteit van de vermomde betogers? Bestaat er een standaardprocedure om zulke mensen te verplichten zich te identificeren?
39.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Laeremans, het ging om een betoging waaraan een dertigtal mensen deelnam waarvan inderdaad een twintigtal onherkenbaar was. Het feit dat men zich onherkenbaar had vermomd, liet zien dat men niet de meest vredelievende bedoelingen had en zorgt ervoor dat men speciaal in het oog wordt gehouden door de politie.
In Brugge was het niet anders. Video- en bewijsvoeringsteams legden alles op beeld vast zodat het bij incidenten achteraf toch mogelijk was eventueel de daders te vereenzelvigen.
Er werden tijdens deze specifieke betoging geen identificaties verricht. De leiding van de ordedienst oordeelde dat het niet opportuun was om het vreedzaam verloop te verstoren.
Het gebruik van vermommingen in het openbaar wordt in bijna alle gemeenten verboden in het lokaal politiereglement. Ik neem aan dat het in Brugge niet anders zal zijn.
39.03 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor de interessante informatie die u geeft. Ik wist niet dat er zoveel mensen waren vermomd. U had het over een twintigtal van de dertig. Dat was dus ernstig.
U zegt dat bewijsmateriaal en video’s werden verzameld. Dat is niet nuttig omdat die mensen niet herkenbaar zijn. Als men dan zegt dat het vreedzaam is verlopen en er dus geen aanleiding was, heb ik daarmee grote problemen. Ik denk precies dat mensen die vermomd betogen op zich een probleem vormen en dat er geen enkel beletsel is om die mensen te identificeren. Die mensen, als ze hun gezicht om een of andere reden niet kenbaar maken, zouden dan toch hun identiteitskaart moeten afgeven.
Ik zou u willen vragen de politiediensten standaard de opdracht te geven daadwerkelijk over te gaan tot het vragen van de identiteit wanneer zij met vermomde betogers wordt geconfronteerd en hen erop wijst dat dit niet in overeenstemming is met de regels van de openbare orde en de politiereglementen.
Mijnheer de minister, er zijn wetsvoorstellen die een dergelijk gedrag strafbaar stellen. Ik zou u willen vragen, omwille van de veiligheid, maar ook omwille van de grondrechten van onze samenleving, bijvoorbeeld met het oog op het respect voor de vrouw en de gelijkwaardigheid van man en vrouw, dat dergelijke zaken ook wettelijk zouden worden verboden en dat dit niet tot politiereglementen beperkt zou blijven.
Het gaat hier meestal om vrouwen die vermomd zijn. Ik heb er heel veel moeite mee als men op die manier vrouwen op straat stuurt. Dit soort vrouwen hoort misschien thuis in ontwikkelingslanden en derdewereldlanden, maar dergelijke toestanden hier toelaten, lijkt mij ook strijdig met uw opvattingen inzake moderniteit en openheid. Ik heb daarbij grote bedenkingen.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 10494 de M. Gilkinet est reportée.
40 Question de Mme Zoé Genot au ministre de l'Intérieur sur "le filtrage policier au faciès" (n° 10498)
40 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het screenen door politieagenten op grond van het uiterlijk" (nr. 10498)
40.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, ce mercredi 21 janvier, vers 19.15 heures, je me rendais au rassemblement à Schuman en soutien à la Palestine et j'ai dû descendre à la station Maelbeek car le métro ne pouvait s'arrêter à Schuman.
Sur le quai, j'ai vu des jeunes parlant aux nombreux policiers anti-émeutes présents. À la sortie de la station, il y avait trois lignes de policiers anti-émeutes. Je suis passée, sans problème, sans qu'ils me posent de questions, comme tous les autres "Blancs". Mais les jeunes "Maroxellois" qui me suivaient se sont vus directement arrêtés. Pourtant ils étaient calmes, irréprochables. J'ai donc fait demi-tour pour comprendre. Les jeunes aussi interrogeaient poliment les policiers pour comprendre. Leur carte d'identité leur a alors été demandée. Une policière a noté leur nom et un policier les a filmés.
Nous sommes allés trouver le commissaire fédéral en charge de ces policiers – ce monsieur était d'ailleurs très courtois; il faut l'avouer – qui nous a expliqué que ceux qui ne pouvaient pas passer étaient ceux qui pourraient se rendre coupables de casse, comme à la manifestation du dimanche précédent, ceux du style des casseurs, ceux qui diffusaient les sms. Les jeunes filles et garçons l'ont encouragé à arrêter les casseurs et à les sanctionner mais ont expliqué qu'ils n'en faisaient pas partie et qu'ils ne souhaitaient que passer. Ils n'ont pas pu passer!
Deux personnes d'origine étrangère habitant près de la station de métro ont dû, pour rentrer chez elles, parlementer avant de prouver leur adresse, avec carte d'identité et courriers à l'appui.
Après un échange stérile d'une dizaine de minutes avec les policiers, les jeunes ont continué à prendre les coordonnées des gens qui ne pouvaient pas passer en vue de déposer une plainte collective. Ensuite, tout le monde est reparti dans le métro, en sens inverse.
Entre-temps, j'ai reçu plusieurs autres témoignages, notamment d'une femme qui ayant été bousculée fortement au cours de la manifestation était étonnée de ce traitement, d'un monsieur se rendant à la mosquée du Cinquantenaire tous les jours mais qui n'a pu passer ce jour-là et s'est vu prendre sa carte d'identité, et même d'un jeune homme qui, le dimanche – il semblerait qu'il y avait une autre manifestation – s'est vu noter son identité alors qu'il allait visiter ses parents dans le quartier.
Monsieur le ministre, étiez-vous au courant de cet épisode?
Dans quel cadre la police fédérale participait-elle à cette opération? Quelles étaient les instructions des équipes basées dans le métro de Maelbeek? Qui était responsable de ces instructions?
Confirmez-vous que ces équipes avaient reçu instruction de ne pas laisser passer les personnes ressemblant aux casseurs de la manifestation précédente?
Comment étaient-elles censées reconnaître ces personnes? Sur la base de quels critères?
Pourquoi les personnes qui ne faisaient pas immédiatement demi-tour se sont vues prendre leur identité et filmées?
Au final, les blancs passaient, les bronzés pas. Qualifieriez-vous ce filtrage de raciste? Quelle enquête est-elle en cours?
40.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, chère collègue, le 21 janvier 2009, à partir de 19.00 heures, se tenait, à Bruxelles, dans les locaux du bâtiment "Juste Lipse" des Communautés européennes, une réunion des ministres des Affaires étrangères sur la problématique de Gaza. La ministre israélienne des Affaires étrangères, Mme Tzipi Livni devait également participer à cette réunion.
Au cours de la réunion du 21 janvier, la zone de police locale de Bruxelles-Capitale-Ixelles a appris de diverses sources que des appels circulaient en vue d'une manifestation à 19.00 heures au rond-point Schuman contre la venue de la ministre des Affaires étrangères d'Israël. Ces appels circulaient sur des blogs pro-palestiniens, par message sms ainsi que dans les mosquées. Aucune demande de manifestation n'avait cependant était introduite auprès de la Ville de Bruxelles.
Compte tenu des circonstances du moment, notamment les obligations en matière de protection des réunions ministérielles et les vives tensions liées au conflit de Gaza, il est évident qu'une manifestation spontanée sans organisateur responsable, ni encadrement adapté pouvait difficilement être envisagée. Aussi, le dispositif policier pour la réunion ministérielle avait-il été renforcé au maximum en cours de journée.
Le bourgmestre de la ville de Bruxelles avait donné comme instruction aux forces de l'ordre de réagir proactivement en vue d'éviter le rassemblement de manifestants au rond-point Schuman à l'instar de l'attitude adoptée par les forces de l'ordre, le 10 janvier, à l'occasion d'un appel spontané semblable via sms pour un rassemblement devant la gare du Nord. Le service d'ordre était dirigé par la police locale de Bruxelles-Capitale-Ixelles. Ainsi, toute personne montrant l'intention de manifester devait être interpellée et informée du fait que la manifestation n'était ni autorisée, ni tolérée et devait être priée de quitter les lieux. En cas de refus, la personne devait être arrêtée administrativement.
Conformément à ces instructions, les forces de l'ordre déployées sur et autour du rond-point Schuman ainsi que dans les stations de métro voisines ont procédé à l'interpellation de toute personne se rendant manifestement au rond-point Schuman en vue d'y manifester. Des centaines de personnes ont ainsi été interrogées quant à leur intention. Les personnes déclarant vouloir manifester étaient priées de quitter les lieux.
Plusieurs centaines de personnes ont ainsi quitté les lieux à la demande des policiers. Trente-sept personnes refusant de quitter les lieux ont été arrêtées administrativement et relaxées après identification. La police fédérale en charge des stations de métro a, pour sa part refoulé plus de 550 personnes voulant manifester.
Étant donné que, vers 20.00 heures, plusieurs centaines de personnes voulant manifester et se trouvant encore bloquées devant les forces de l'ordre, rue de la Loi au bas du rond-point Schuman, refusaient catégoriquement de quitter les lieux, la police a négocié avec l'accord de l'autorité administrative et a invité ces personnes à se rendre vers la partie de la rue de la Loi située entre l'avenue de la Joyeuse Entrée et le rond-point Schuman en contournant par l'arrière les institutions européennes.
Finalement plus de 650 manifestants ont été dénombrés rue de la Loi.
Il est évident que, si les forces de l'ordre n'avaient pas procédé pro-activement, en priant un maximum de personnes voulant manifester de quitter les lieux, près de 1.500 manifestants sans organisateur ni service d'ordre interne se seraient retrouvés au rond-point Schuman.
Comme l'appel pour cette manifestation spontanée était incontestablement une action hostile, il est évident que l'action préventive et dissuasive des forces de l'ordre devait s'orienter vers les participants potentiels, c'est-à-dire principalement vers des jeunes d'origine nord-africaine.
Il faut préciser que, ces dernières semaines, les autorités administratives de la ville de Bruxelles ont été confrontées à de multiples manifestations autorisées ou tolérées des deux camps dans le cadre du conflit de Gaza et qu'on peut dès lors difficilement prétendre que les droits et les libertés en matière de manifestation n'ont pas été respectés.
Il est cependant évident que les autorités se devaient également, dans le cadre de la manifestation spontanée du 21 janvier, de veiller au bon déroulement de la réunion des ministres européens. Il était par ailleurs matériellement impossible dans des délais aussi brefs de fermer le quartier européen et de l'interdire au public normal, comme cela se fait lors de sommets européens.
La mise en place d'un tel bouclage nécessite en effet un système de délivrance préalable de laissez-passer spéciaux, étant donné le grand nombre de personnes s'y trouvant dans le cadre de leurs activités privées ou professionnelles normales. Les forces de l'ordre ont donc agi pour ce cas précis en respectant un équilibre optimal entre la légalité et l'opportunité de l'intervention policière. Je n'ai d'ailleurs diligenté aucune enquête à ce propos à l'inspection générale de la police locale et de la police fédérale.
40.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je ne discute pas de la manière dont la manifestation a été organisée mais j'ai l'impression que des demandes d'autorisation avaient été introduites, certes un peu tardivement.
Je tiens surtout à revenir sur le "dispositif policier renforcé", comme vous l'appelez, et sur la gestion proactive. Dans les faits, que s'est-il passé? En ce qui me concerne, personne ne m'a demandé si j'allais manifester ou non. Parce que j'étais blanche, on m'a laissée sortir de la station. Par contre, tous les autres, jeunes ou moins jeunes, d'origine étrangère étaient interpellés. J'ai, par exemple, constaté qu'un homme interpellé a pu passer après qu'on ait déterminé qu'il était sud-américain. Par contre, tous les jeunes avec des noms à consonance marocaine ou autres ont été bloqués. Même ceux qui habitaient le quartier ont eu énormément de difficultés à passer. Le filtrage a été fait sur base ethnique.
J'entends parler d'équilibre, d'égalité et d'efficacité policière. Pourtant, j'ai l'impression qu'au contraire, on n'a pas respecté la légalité. Des lois anti-discrimination existent. On dit aux propriétaires, aux employeurs et aux citoyens qu'on ne peut pas discriminer en fonction de la couleur de peau ou de l'origine. En l'occurrence, c'est ce qui a été fait! Monsieur le ministre, j'espère que vous donnerez des instructions claires pour que cela ne se reproduise plus!
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: M. Van Biesen souhaite que sa question n° 10499 soit transformée en question écrite. M. Baeselen reporte sa question n° 10504. M. Doomst étant absent, sa question n° 10506 est reportée.
La réunion publique de commission est levée à 18.47 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.47 uur.