Commission de la Justice |
Commissie
voor de Justitie |
du Mercredi 6 mars 2013 Après-midi ______ |
van Woensdag 6 maart 2013 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.30 uur en voorgezeten door mevrouw Carina Van Cauter.
La séance est ouverte à 14.30 heures et présidée par Mme Carina Van Cauter.
01 Vraag van mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "een gsm-sweeping in de gevangenis van Oudenaarde" (nr. 15995)
01 Question de Mme Sophie De Wit à la ministre de la Justice sur "un 'sweeping' de gsm à la prison de Audenarde" (n° 15995)
01.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de minister, ook al is deze vraag al een tijdje geleden ingediend, toch stel ik ze nog graag.
In de gevangenis van Oudenaarde was er op 30 januari ’s avonds een gsm-sweeping. Dat resulteerde in een vijftigtal positieve uitlezingen. Daaropvolgend zouden er twee cellen aan fouille onderworpen zijn geweest en in beide werd een gsm gevonden.
Eigenaardig genoeg – u zult mij desnoods tegenspreken – is na de vondst van die twee gsm’s de zoektocht gestopt. Men wist dat er vijftig positieve uitlezingen waren en dat er nog 48 signalen moesten worden onderzocht, maar dat is niet meer gebeurd. Als men met een toevallige sweeping merkt dat er een vijftigtal positieve uitlezingen is, toch een redelijk hoog resultaat, rijzen er wel vragen over de vlotheid waarmee gsm’s in gevangenissen kunnen worden binnengesmokkeld. Een en ander zou te maken hebben met de ijking van metaaldetectoren, die nog zou gebeuren met de loop van een pistool. Al wat méér metaal bevat, wordt dan opgespoord. Wat minder metaal bevat, zou dan de dans ontlopen. De huidige generatie van gsm’s – en dit geldt ook voor andere zaken – bevat steeds minder metaal. Zo geraakt men vlot door de detectie, maar dat kan niet de bedoeling zijn.
Mevrouw de minister, kunt u de sweeping in Oudenaarde en het resultaat ervan bevestigen? Als de cijfers kloppen, waarom werd dan met de controle gestopt wanneer er amper twee gsm’s waren gevonden, terwijl er nog 48 andere signalen moesten worden onderzocht? Is dat een gangbare procedure? Zo ja, overweegt u om de gsm-sweeping voortaan efficiënter of anders aan te pakken?
Hoe verklaart u het grote aantal gsm’s in de gevangenissen? Klopt wat men mij heeft verteld over het ijken van de metaaldetectoren? Indien dat juist is, welke actie zult u dan ondernemen om de detectoren iets scherper af te stellen dan nu?
Daarbij aansluitend verbaast het mij, in alle eerlijkheid, dat een gsm door de detectie geraakt, terwijl een bh – verschillende vrouwelijke raadslieden die af en toe in de gevangenis komen, kunnen dit bevestigen – wel opgemerkt wordt door de detectie, en dus een fouillering noodzakelijk maakt. Ik vraag mij af wat het gevaarlijkst is; dat kunnen wij misschien in het midden laten, mevrouw de minister. Ik vind het alleszins heel erg bizar.
01.02 Minister Annemie Turtelboom: U begrijpt dat de vraag een veiligheidsmaterie betreft en ik dan ook niet heel gedetailleerd kan antwoorden.
Op 30 januari 2013 werd een periodieke sweeping gedaan te Oudenaarde. Naar aanleiding van de sweeping werden twee targetcellen aangeduid, waar inderdaad een gsm-toestel werd gevonden. Er is wel een groot verschil tussen het aantal opgevangen signalen en het aantal gsm’s. Een gsm die 50 sms’jes verstuurt, zal bijvoorbeeld 50 keer een signaal opleveren. Enkel het aantal aangegeven targetcellen geeft een aanduiding van het aantal actieve toestellen. In dit geval hebben wij dus 100 % resultaat ten opzichte van het aantal aangegeven targetcellen. Het is dus niet correct te stellen dat er nog 48 andere apparaten in de instelling waren.
De procedure die in Oudenaarde is gevolgd, is de standaardprocedure, uitgevoerd door experts van het centraal bestuur. Er is geen reden te stellen dat de bestaande procedure niet efficiënt zou zijn. De manier van werken wordt voortdurend door de experts van de betrokken diensten geëvalueerd en aangepast aan de meest recente technologieën en ervaringen uit de praktijk.
Het is correct te stellen dat de huidige generatie gsm’s bijna geen metaal meer bevat, maar hier de ijking van de detectoren aan aanpassen, is niet mogelijk. Het zou betekenen dat geen enkele bezoeker de gevangenis meer zou kunnen betreden, zonder een fouillering te ondergaan, gaande van bezoek voor de gedetineerden tot advocaten en onderzoeksrechters. Elke normale broeksriem, paar schoenen of inderdaad een bh bevat tegenwoordig immers meer metaal dan een gsm.
De detectoren zijn wel degelijk efficiënt afgesteld op verscheidene tolerantieniveaus. Afhankelijk van de persoon en de te betreden zone verschilt de tolerantie en de ijkmaat. Hoe de apparaten precies geijkt worden, is veiligheidsinformatie, die enkel de experts van het DGPI beheren. Het doel van het metaaldetectieportiek is het vermijden van het smokkelen van wapens, en in mindere mate van gsm’s. Daarom organiseert het DGPI sinds een tweetal jaar gsm-sweepings, die hun nut al hebben bewezen en blijven bewijzen.
01.03 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Als ik u goed begrijp, waren er twe gsm’s, die respectievelijk 31 en 21 sms’sjes hadden verstuurd? De signalen kwamen van twee toestellen? Zo begrijp ik het juist? Ik heb er geen zicht op, maar als dat zo is, hebt u honderd procent gelijk en moet ik u proficiat wensen.
U zegt ook dat men de metaaldetectoren bij de ijking niet kan afstellen op gsm’s, omdat ze dan ook reageren op alle andere metalen. Maar dat is in de praktijk al zo. Een bezoeker mag zijn gsm niet meenemen. Die moet hij achterlaten. Als hij het toch doet, loopt hij het risico gefouilleerd te worden. Dat is geweten. Soms geraakt men moeilijker de gevangenis binnen dan anderen er buiten zijn geraakt.
Ik vind het belangrijk genoeg om de ijking aan te passen, want nu eens passeert een gsm, dan iets anders. Gsm’s horen eenvoudigweg niet in een gevangenis. Als dat een moeilijker fouille veroorzaakt, is dat maar zo. Ik meen dat veiligheid voorgaat op andere zaken. Men moet dat maar weten wanneer men naar de gevangenis komt.
L'incident est clos.
02 Vraag van mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "de hoge kostprijs van de overbrenging van Marc Dutroux naar de strafuitvoeringsrechtbank" (nr. 15997)
02 Question de Mme Sophie De Wit à la ministre de la Justice sur "le coût élevé du transfèrement de Marc Dutroux vers le tribunal d'application des peines" (n° 15997)
02.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de minister, deze vraag werd ook al een tijd geleden ingediend, maar ze blijft mij wel intrigeren en geweldig verbazen. U weet dat Marc Dutroux een tijd geleden voor de strafuitvoeringsrechtbank in Brussel moest verschijnen. Daarvoor werd hij naar Brussel overgebracht en dat heeft de nodige beroering en commotie met zich meegebracht.
Als wij de geponeerde cijfers mogen geloven, dan kostte de overbrenging in totaal 100 000 euro. Die hoge kostprijs is te wijten aan de begeleiding door een twintigtal agenten, een colonne voertuigen en de inzet van een politiehelikopter. Ik weet wel dat dit kosten zijn voor de politie en niet voor Justitie, maar de kostprijs is er wel. Aan het Brusselse justitiepaleis zelf stonden uiteindelijk nog eens 160 agenten. Dat is de kostenraming van de politievakbond. De inspanningen van de politie zijn echter het gevolg van een beslissing van iemand van Justitie, van een rechter in een strafuitvoeringsrechtbank. Hij stelde dat recht in een justitiepaleis moeten worden gesproken.
Het gaat dus om heel veel geld. Het kan nochtans eenvoudig zijn, ook voor een magistraat, om in bepaalde gevallen het justitiepaleis te verlaten en naar de gevangenis te gaan. Dat zou een heel deel van die kosten overbodig maken. Dat was bovendien ook de vraag van de betrokkene die voor de strafuitvoeringsrechtbank moest verschijnen. In de context van budgettaire schaarste en krapte zoveel geld spenderen aan iets wat perfect vermeden kon worden, door de verplaatsing van de zitting van de strafuitvoeringsrechtbank, vind ik tergend en onbegrijpelijk.
Ik heb de volgende vragen.
Ten eerste, vindt u het kostenplaatje van de overbrenging verantwoord of bent u het eens met wat ik zeg en met wat uw collega Milquet heeft gezegd, namelijk dat het te betreuren is?
Ten tweede, mevrouw Milquet heeft een aantal opmerkingen gemaakt. Zij heeft gezegd dat dit vermeden kon worden. Werd dat besproken? Bent u het daarmee eens? Zult u initiatieven nemen zodat zulke zaken niet meer kunnen voorvallen en zodat in een dergelijke context aan een rechter gevraagd kan worden om zijn justitiepaleis te verlaten en naar de gevangenis te gaan? Met zo veel geld kan men namelijk heel veel investeringen doen, mevrouw de minister.
Het kan veel beter worden besteed dan nu.
02.02 Minister Annemie Turtelboom: Zoals u zelf reeds terecht aangeeft betreft het een beslissing van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. Elke voorzitter van een rechtbank heeft binnen zekere krijtlijnen de mogelijkheid en de plicht om zijn rechtbank zelf te managen en de flexibiliteit tot organisatie is er ook.
Het is ondenkbaar dat de uitvoerende macht zou beslissen hoe de rechterlijke macht zich tot in detail moet organiseren.
Bovendien zitten wij met de hervorming van het gerechtelijk landschap in een tendens om rechtbanken net meer managementbevoegdheid te geven teneinde hen te responsabiliseren. Het is niet vanzelfsprekend om de tendens op dit vlak te negeren en de beheersbevoegdheid van de voorzitters net terug in te perken.
De voorzitter van de rechtbank heeft, overeenkomstig artikel 76 van het Gerechtelijk Wetboek, de mogelijkheid om de strafuitvoeringsrechtbank zitting te laten houden in de rechtbank dan wel in de gevangenissen. De wetswijzigingen waarbij de strafuitvoeringsrechtbank altijd zitting houdt in de gevangenis is echter niet evident.
Voor de uitspraken dient rekening te worden gehouden met artikel 149 van de Grondwet dat bepaalt dat de vonnissen in openbare terechtzitting moeten worden uitgesproken zodat deze zittingen niet of niet altijd in de gevangenissen kunnen plaatsvinden. De gevangenis is immers niet vrij toegankelijk.
Ik laat door mijn
diensten wel onderzoeken of er in de wetgeving een uitzondering kan worden
opgenomen. Ik laat een analyse maken van de mogelijkheid om de wetgeving aan te
passen zodat veel meer vonnissen in de gevangenis zouden kunnen worden
uitgesproken.
02.03 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord.
Ik weet dat u met de hervorming van het landschap en de beheersstructuur bezig bent. Ik begrijp dat. Het is een prerogatief van de voorzitter. Hij heeft zelf die beheersbevoegdheid, maar de rekening wordt gemakkelijkheidshalve doorgestuurd.
Als men een bepaalde enveloppe maakt en men beslist om het geld daarvoor te gebruiken, dan moet men daarvan de gevolgen dragen. Dat is vandaag niet het geval. Nu wordt de factuur doorgestuurd. Ik vind dat een beetje gemakkelijk om zulke beslissingen te nemen.
Ik onthoud dat u gaat nakijken of er misschien een wettelijke uitzondering mogelijk is op de uitspraak van een vonnis in openbare terechtzitting. Als u de werking van een openbare strafuitvoeringsrechtbank kent, weet u dat de behandeling sowieso achter gesloten deuren gebeurt. De uitspraken gebeuren daar nooit met publiek. Ik denk dus niet dat het zo problematisch zou kunnen zijn om daar een wetswijziging door te voeren.
Er zijn trouwens ook andere precedenten. Ik herinner mij een staking van cipiers waardoor gevangenen niet tot in het justitiepaleis zijn geraakt en de strafuitvoeringsrechtbank zich naar de gevangenis heeft verplaatst. Het kan dus wel. Het is alleen een kwestie van een beetje goede wil in veel gevallen.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Joseph George au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "des lacunes dans la lutte contre l'argent criminel" (n° 16144)
03 Vraag van de heer Joseph George aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "lacunes in de strijd tegen misdaadgeld" (nr. 16144)
03.01 Joseph George (cdH): Madame la présidente, madame la ministre, je vous interroge à propos des récentes déclarations de M. Delepière, directeur de la Cellule de Traitement des Informations Financières (CTIF) et magistrat qui la préside. M. Delepière s'est exprimé en relevant les lacunes dans la lutte contre l'argent criminel et en affirmant qu'il serait nécessaire de créer un organe de coordination politique qui chapeaute cette politique. Il a souligné que, rien que pour l'année 2012, 2,541 milliards d'euros d'argent sale avaient été débusqués en Belgique.
Madame la ministre, avez-vous l'intention de mettre en place un organe qui apprécie et révise tous les ans les risques auxquels le pays se trouve confronté en matière de blanchiment et de financement du terrorisme? C'est également une recommandation du Groupe d'Action Financière (GAFI), qui dépend de l'OCDE.
Avez-vous fait l'évaluation des moyens politiques qu'il conviendrait de mettre en œuvre pour renforcer la lutte contre le blanchiment d'argent? La lutte contre les flux financiers au départ de paradis fiscaux ne devrait-elle pas être renforcée à bref délai?
03.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, cher collègue, le quatrième cycle d'évaluations mutuelles du GAFI débutera fin 2013 par l'évaluation de la Belgique. Le pays, comme tous les autres États, sera évalué sur la base des normes internationales sur la lutte contre le blanchiment des capitaux et le financement du terrorisme et de la prolifération. Il s'agit de quarante recommandations sur le blanchiment de capitaux et de neuf recommandations spéciales sur le financement du terrorisme révisées et adoptées par le GAFI en 2012. Je porte une attention particulière à cette quatrième évaluation, notamment en raison du caractère contraignant des normes GAFI et de l'impact des résultats sur l'appréciation de la crédibilité et de la stabilité du système financier en cette période de crise financière internationale.
En ce qui concerne en particulier les nouvelles recommandations qui imposent aux États membres non seulement de réaliser une analyse nationale de la menace relative au blanchiment de capitaux et au financement du terrorisme mais également d'établir au niveau national une structure officielle de coordination. Dans ce domaine, différentes options de coordination sont examinées dans le respect des principes juridiques et en tenant compte de leurs éventuelles conséquences budgétaires ainsi que de leur efficacité.
Voorzitter: Kristien Van Vaerenbergh.
Présidente: Kristien
Van Vaerenbergh.
03.03 Joseph George (cdH): Madame la ministre, je vous remercie. Je crois qu'il est effectivement opportun de prendre une série d'initiatives. L'OCDE a bien mis le doigt sur la problématique.
Je crois aussi savoir qu'actuellement, au niveau des Nations unies, c'est environ 1 % du nombre d'affaires criminelles qui est mis à jour; cela signifie qu'il reste 99 % du chemin à accomplir.
Selon moi, la prise de conscience est insuffisante dans de nombreux pays. On y banalise ce type de comportement, alors qu'il s'agit d'un comportement purement criminel qui nuit aux équilibres financiers de nos États et menace nos démocraties.
Het incident is gesloten.
- M. Joseph George au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "les poursuites éventuelles du parquet à charge d'anciens dirigeants de Fortis" (n° 16146)
- M. Georges Gilkinet à la ministre de la Justice sur "la décision de la chambre du conseil dans le dossier Fortis" (n° 16295)
- de heer Joseph George aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de mogelijke vervolging door het parket van gewezen topmannen van Fortis" (nr. 16146)
- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Justitie over "de beslissing van de raadkamer in het Fortisdossier" (nr. 16295)
04.01 Joseph George (cdH): Madame la présidente, madame la ministre, à la suite à la débâcle de la société Fortis, une information judiciaire a été ouverte. Si je m'exprime, c'est parce que le magistrat qui est porte-parole du parquet l'a fait. Dans le point presse qu'il a donné, il a été question d'un véhicule financier de l'ex-Fortis Banque, établi à Jersey, qui aurait été constitué notamment pour contourner des obligations en matière de capital minimum et de contrôle des risques de cette banque.
La problématique révélée est évidemment ultra sensible, d'autant que d'après les informations données par un représentant du parquet – je ne vous interrogerais pas sur une affaire à l'instruction si le représentant du parquet ne s'était pas exprimé –, sept personnes seraient renvoyées devant le tribunal correctionnel. Il s'agirait d'anciens dirigeants de Fortis Banque et de Fortis Holding.
Madame la ministre, quelle position notre État adoptera-t-il par rapport à cette situation? Envisagez-vous de vous porter partie civile, au nom de l'État, dans le cadre de cette procédure ou, à tout le moins, de prendre connaissance du contenu des dossiers pour prendre cette décision par la suite? Dans l'affirmative, souhaitez-vous faire en sorte que l'État soit représenté aux audiences qui se tiendront devant la chambre du conseil du tribunal? En effet, à l'issue de la clôture de l'instruction, il s'agira de décider du renvoi ou non devant cette chambre du conseil.
04.02 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Madame la présidente, madame la ministre, le parquet de Bruxelles a décidé récemment de demander à la chambre du conseil de renvoyer sept anciens administrateurs de l'ex-holding Fortis et de Fortis Banque devant le tribunal correctionnel.
Ces derniers sont accusés d'avoir mal informé les actionnaires sur la situation du groupe lors du rachat de la banque néerlandaise ABN AMRO Plusieurs éléments du dossier ont déjà été publiés dans la presse avec des informations interpellantes, pour ne pas dire plus. Par contre, le parquet renonce à poursuivre Ageas et BNP Paribas Fortis.
Sans préjuger de l'issue de ce procès, cela peut sembler particulièrement problématique par rapport à l'objectif de recherche de la vérité judiciaire sur les responsabilités individuelles et collectives dans ce dossier et une meilleure compréhension des circonstances qui ont conduit aux difficultés et à la revente de Fortis avec toutes ses conséquences économiques pour notre État.
Madame la ministre, pouvez-vous m'indiquer les raisons invoquées par le parquet de Bruxelles pour ne pas demander le renvoi d'Ageas et de BNP Paribas Fortis devant le tribunal correctionnel en même temps que les sept anciens administrateurs précités?
Selon vous, la décision du parquet et l'absence des entités susvisées ne sont-elles pas de nature à nuire au bon déroulement du procès et à la recherche des responsabilités individuelles et collectives, et donc à une meilleure compréhension de ce qui a pu se passer de façon incorrecte avant la chute de Fortis?
Pouvez-vous me dire si vous userez de votre droit d'injonction positive afin que le parquet modifie sa décision à ce sujet en renvoyant également Ageas et BNP Paribas Fortis devant le tribunal correctionnel, sans préjuger de la décision finale? Si oui, dans quel délai et si non pourquoi?
04.03 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, chers collègues, le parquet a décidé de requérir devant la chambre du conseil de Bruxelles le renvoi correctionnel de sept anciens dirigeants de Fortis Holding et de Fortis Banque et, respectivement, de requérir le non-lieu pour Ageas et BNP Paribas Fortis.
Cette décision de requérir le non-lieu découle de l'article 5 du Code pénal qui précise que lorsque la responsabilité de la personne morale est engagée exclusivement en raison de l'intervention d'une personne physique identifiée, seule la personne qui a commis la faute la plus grave peut être condamnée. Dans ces conditions, la question du droit d'injonction positive ne se pose pas.
Le parquet de Bruxelles a transmis, avec ses réquisitions, le dossier au greffe de la chambre du conseil pour règlement de procédure de l'instruction. Une date d'audience n'a pas encore été fixée. Il est à prévoir que des devoirs complémentaires seront demandés à ce stade par des parties civiles ou inculpées.
Un des aspects de l'instruction judiciaire avait notamment trait à une société établie à Jersey.
La question ayant trait à une éventuelle constitution de partie civile de l'État belge dans ce dossier relève du ministre des Finances.
04.04 Joseph George (cdH): Madame la ministre, je vous remercie.
C'est effectivement la chambre du conseil qui va décider du renvoi ou non des personnes ou des sociétés devant le tribunal correctionnel. Elle n'est pas tenue de suivre le parquet. Il faut que nous respections son indépendance à ce stade.
Je prends note qu'aucune date n'est encore fixée. Il y a tout lieu de croire que des devoirs complémentaires d'instruction seront sollicités et que le règlement de la procédure n'interviendra pas à bref délai.
En ce qui concerne votre remarque sur le fait que c'est le ministre des Finances qui décide d'une constitution de partie civile, je rappelle simplement que j'avais posé cette question au ministre des Finances; elle vous a été renvoyée peut-être un peu vite. Je retournerai donc vers lui.
04.05 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Puisqu'il y a un nouveau ministre des Finances, il y aura peut-être une nouvelle réponse, monsieur George, sait-on jamais…
Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Je prends acte de votre point de vue qu'il n'y a pas lieu d'utiliser votre droit d'injonction positive.
Je le regrette dans la mesure où manifestement, au-delà des responsabilités individuelles, se posent des questions d'organisation de l'entreprise bancaire. Je prends note également des déclarations qui expliquent l'absence de renvoi d'Ageas et de BNP Paribas Fortis par crainte de se retrouver avec un procès qui donnerait lieu à des interventions ultérieures de personnes qui s'estimeraient lésées. Cela sous-entend l'absence de moyens suffisants de la Justice, ce qui amène à se poser la question des moyens de cette dernière et de la capacité d'entamer des procédures collectives en justice. En tout cas, je prends acte de votre réponse.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. Joseph George à la ministre de la Justice sur "la semaine de 4 jours et le travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans" (n° 16149)
05 Vraag van de heer Joseph George aan de minister van Justitie over "de vierdaagse werkweek en halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar" (nr. 16149)
05.01 Joseph George (cdH): Madame la présidente, madame la ministre, au mois de juillet dernier, nous avons voté une loi relative à la semaine de quatre jours et au travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans. Le but était de réorganiser le travail à temps partiel dans le secteur public et de développer une politique du personnel motivante grâce à une meilleure combinaison entre la vie professionnelle et la vie familiale.
Cette loi est déjà entrée en vigueur pour la fonction publique fédérale par le biais d'arrêtés royaux. Je crois que pour le département de la Justice, ce n'est pas encore le cas.
Madame la ministre, est-il prévu de prendre un arrêté royal exécutant la loi pour les services de la justice? Est-il en préparation? Dans l'affirmative, quand estimez-vous que le système pourra entrer en vigueur?
05.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, cher collègue, la loi du 19 juillet 2012 relative à la semaine de quatre jours et au travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans dans le secteur public dispose, à l'article 2, que le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres et conformément aux règles et conditions qu'il arrête, rendre en tout ou en partie la semaine de quatre jours et le travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans applicables au personnel des cours et tribunaux.
L'arrêté royal du 20 septembre 2012 portant des dispositions diverses concernant la semaine de quatre jours et le travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans dans le secteur public règle cette matière pour la fonction publique.
Afin de rendre également applicables les dispositions qui s'appliquent à la fonction publique au personnel attaché aux cours et aux tribunaux, il convient d'adapter l'arrêté royal du 16 mars 2001 relatif aux congés et absences accordés à certains membres du personnel des services qui assistent le pouvoir judiciaire.
Les démarches nécessaires ont déjà été entreprises afin d'adapter l'arrêté royal du 16 mars 2001 précité, donc de permettre à ces membres du personnel de bénéficier de la semaine de quatre jours et du travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans. Ce projet d'arrêté royal suit actuellement les étapes administratives précitées.
L'entrée en vigueur a été prévue le jour de la publication au Moniteur belge. Vu les procédures administratives à suivre, aucune date concrète d'entrée en vigueur ne peut être déterminée à ce jour.
Nous avons déjà un accord de l'Inspection des Finances pour ce projet ainsi que du comité du secteur 3, Justice, et du comité de négociation des greffiers, référendaires et juristes de parquets et de l'Ordre judiciaire. Nous attendons l'accord du ministre du Budget et du secrétaire d'État à la Fonction publique. On avance!
05.03 Joseph George (cdH): Madame la ministre, ce n'était pas pour les Ides de mars, mais j'espère que ce ne sera pas pour les calendes grecques! Il faudrait avancer à bref délai. En effet, le secteur l'attend. Comme la loi a été votée, il est légitime que les personnes intéressées attendent l'application de la décision à leur situation.
Je prends note que vous ne pouvez nous fournir de date, ce dont je me doutais, mais que le train a néanmoins démarré.
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "het koninklijk besluit betreffende de inschrijving van de syndicus in de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO)" (nr. 16069)
06 Question de Mme Carina Van Cauter à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "l'arrêté royal relatif à l'enregistrement du syndic dans la Banque-Carrefour des Entreprises (BCE)" (n° 16069)
06.01 Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de minister, in de vorige legislatuur werd een verbetering van de wetgeving met betrekking tot mede-eigendom door het Parlement goedgekeurd. Ingevolge die wetswijziging die in werking trad op 1 september 2010 werd bepaald dat, overeenkomstig artikel 577-8, § 2, 1°, de Koning de procedure bepaalt voor inschrijving van de syndicus in de Kruispuntbank van Ondernemingen. Bij koninklijk besluit moet dus de inschrijving van de syndicus in de Kruispuntbank van Ondernemingen worden geregeld.
Ondertussen hebben wij een hoorzitting gehouden naar aanleiding van een nieuw wetsvoorstel met betrekking tot mede-eigendom. Daarin is aan bod gekomen dat de inschrijving van de syndicus in de Kruispuntbank van Ondernemingen wel degelijk belang heeft, onder meer met betrekking tot het tegengaan en bestrijden van frauduleus handelen van syndici.
Mevrouw de minister, wanneer kan dit koninklijk besluit verwacht worden?
06.02 Minister Annemie Turtelboom: De wet van 2 juni 2010 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek ten einde de werking van de mede-eigendom te moderniseren en transparanter te maken, voert de verplichting in voor de syndicus ingeschreven te zijn bij de Kruispuntbank van Ondernemingen, doch laat de concrete procedure over aan de Koning.
Er werd reeds in 2010 een ontwerp van KB en een verslag aan de Koning opgesteld door de werkgroep samengesteld uit de FOD Justitie, de FOD Economie, het Beheerscomité van de KBO en de FOD Financiën. Omwille van de regering in lopende zaken heeft men dit dossier laten liggen.
Onder het huidige kabinet ligt dit dossier weer op tafel en is men opnieuw met de betrokken departementen rond de tafel gaan zitten. Het ontwerp van KB en het bijbehorende verslag, opgesteld in 2010, werden daarbij onder de loep genomen. In het najaar van 2012 werd meerdere malen samengezeten met de FOD Economie en het Beheerscomité van de KBO om een aantal juridisch-technische aspecten die verduidelijking vereisten, uit te werken. De tekst van het ontwerp van KB werd ten gevolge hiervan aangepast en einde 2012 overgezonden aan de diensten van de minister van Middenstand, KMO, Zelfstandigen en Landbouw voor opmerkingen.
Van zodra mijn diensten deze hebben ontvangen, zullen zij nogmaals samenzitten met alle betrokkenen teneinde de tekst van het ontwerp van KB te finaliseren.
Het is immers van belang erop te wijzen dat men moet trachten te komen tot een uitvoeringsbesluit dat voor alle betrokkenen zowel kwaliteit biedt als rechtszekerheid en transparantie bij de toepassing van de nieuwe bepalingen.
Vervolgens kan zo spoedig mogelijk een advies van de Raad van State worden gevraagd.
06.03 Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik merk dat het koninklijk besluit niet vergeten is en dat men eraan werkt. Ik wil u vragen, gelet op het belang van dit koninklijk besluit, er bij uw collega op aan te dringen dat zij u zo spoedig mogelijk haar opmerkingen of haar goedkeuring geeft zodat een en ander tot stand kan komen.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "een eventueel rookverbod in de gevangenissen" (nr. 16048)
07 Question de M. Bert Schoofs à la ministre de la Justice sur "une éventuelle interdiction de fumer dans les prisons" (n° 16048)
07.01 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de minister, dit is een meer informatieve vraag. Onlangs pleitte de Vlaamse Liga tegen Kanker voor een rookverbod in de penitentiaire inrichtingen. Dat is natuurlijk een specifieke situatie. In sommige gevallen zou gevangenispersoneel bezwaar gemaakt hebben tegen het feit dat zij moeten werken in een omgeving waar binnenskamers gerookt wordt.
Bent u op de hoogte van formele klachten of bezwaren? Hoe staat u tegenover een eventueel rookverbod in de gevangenissen?
07.02 Minister Annemie Turtelboom: Op de meeste plaatsen binnen de gevangenissen geldt een algemeen rookverbod. De enige plaatsen waar gerookt mag worden door de gedetineerden zijn de cel en de wandeling terwijl het personeel enkel in rookruimtes mag roken. Deze regeling is het gevolg van de wet van 22 december 2009 betreffende een algemene regeling voor rookvrije gesloten plaatsen toegankelijk voor het publiek en ter bescherming van werknemers tegen tabaksrook.
Het verschil heeft te maken met de aard van de aanwezigheid in de gevangenissen. De gedetineerden verblijven er. Daardoor moeten de cellen als hun woonplaats beschouwd worden waar de wettelijke bepalingen inzake het rookverbod dus niet gelden. Het personeel daarentegen staat op de werkplaats waar het dus verboden is te roken.
De situatie is niet ideaal maar er zijn weinig andere keuzes. Een totaal rookverbod in de cellen kan enkel ingevoerd worden indien de gedetineerden over voldoende rookmomenten zouden kunnen beschikken wat momenteel niet haalbaar is, noch qua personeel, noch qua regime, noch qua infrastructuur.
Een totaal rookverbod zonder rookmomenten zou bovendien nefast zijn in termen van veiligheid gezien het risico van verhoogde agressie.
07.03 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord.
Het is natuurlijk een moeilijke materie. Ik ben zeker geen voorstander van de wet-Dupont in al haar ruime opvattingen. Ik vind dat gevangenen en gevangenisbewakers recht hebben op gezondheid maar ik begrijp ook dat er in een gevangenis een ander klimaat heerst dan elders in de samenleving. Af en doe moet men dus inderdaad soelaas kunnen vinden in een aantal – laat ons zeggen – vrijetijdsbestedingen. Als roken daar in het privégedeelte van de cel bijhoort, dan kan ik daarmee leven. Ik wil daar ook niet te fanatiek in zijn.
L'incident est clos.
08 Vraag van mevrouw Bercy Slegers aan de minister van Justitie over "de samenwerking tussen de opsporingsdiensten langs de grens" (nr. 16155)
08 Question de Mme Bercy Slegers à la ministre de la Justice sur "la collaboration entre les services de recherche dans la région frontalière" (n° 16155)
08.01 Bercy Slegers (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, twee weken geleden hebben we kunnen vernemen dat u een akkoord hebt bereikt met uw Duitse en Nederlandse collega's om opsporingsdiensten intensiever te laten samenwerken. Zo zullen er aan de Duitse en Nederlandse grens werkgroepen opgericht worden rond woninginbraken, drugs, mensenhandel, car- en homejackings. Ook worden er afspraken gemaakt om rechtshulpverzoeken digitaal naar elkaar door te sturen.
Mevrouw de minister, wat zijn uw plannen langs de Frans-Belgische grens. Gezien de vele woninginbraken, carjackings en sinds kort ook de toename van het aantal inbraken op apotheken en winkels is dit zeker meer dan een actueel thema.
Hebt u met uw collega, de Franse minister van Justitie, reeds overleg gepleegd rond deze problematiek? Zijn er intenties tussen u en de Franse minister van Justitie om in de toekomst intensiever samen te werken, ook op het vlak van opsporing of digitale uitwisseling van informatie?
Hoe verloopt de samenwerking tussen de gerechtelijke diensten in de Eurometropool vandaag?
08.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, er zijn geen directe contacten geweest tussen mijzelf en mijn Franse collega over deze problematiek, wel tussen mijn collega van Binnenlandse Zaken, mevrouw Milquet, en de Franse minister van Binnenlandse Zaken, de heer Valls. Zij zullen op 18 maart 2013 een vernieuwd Akkoord van Doornik ondertekenen, waarvan het de bedoeling is de samenwerking tussen de Belgische en de Franse politie te intensifiëren. Bij de ondertekening zullen er ook afspraken worden gemaakt over een actieplan met concrete operationele maatregelen. Er zal ook een grote controleactie worden opgezet om deze samenwerking te illustreren. Als minister van Justitie zal ik dit akkoord ook mee ondertekenen, op een latere datum.
De onderhandelingen over dit akkoord zijn gestart in november 2012 en de tekst is in februari 2013 gefinaliseerd. Voor België waren de FOD Binnenlandse Zaken, de federale politie en de FOD Justitie betrokken bij de onderhandelingen.
De belangrijkste aanpassingen die worden doorgevoerd in het akkoord van Doornik zijn de volgende.
Ten eerste, er komt een uitbreiding van het territoriaal toepassingsgebied. Voor Frankrijk worden er nog twee departementen toegevoegd, namelijk Pas-de-Calais en Moselle.
Voor België slaat het akkoord nu op het vroegere grondgebied, behalve wat de bevoegdheden van het Gemeenschappelijk Centrum voor Politie- en Douanesamenwerking betreft. Die zijn enkel van toepassing voor de vier provincies die aan de grens met Frankrijk grenzen.
Het statuut van het Gemeenschappelijk Centrum voor Politie- en Douanesamenwerking van Doornik wordt geactualiseerd, waaronder ook nieuwe bepalingen inzake het informatiebeheer ter plaatse, met aandacht voor de bescherming van persoonsgegevens.
Het nieuwe akkoord laat toe grensoverschrijdende patrouilles en allerlei andere gezamenlijke operaties uit te voeren. Momenteel hebben Belgische politieagenten op Frans grondgebied een puur waarnemende rol. In de toekomst zullen zij alle in de Franse wetgeving voorziene daden van bestuurlijke en gerechtelijke politie kunnen stellen, onder de dubbele voorwaarde dat deze worden gesteld in opdracht en in aanwezigheid van Franse agenten.
Dit houdt ook in dat zij in uitvoering van een opdracht op het Franse grondgebied in op heterdaad ontstane situaties een persoon staande kunnen houden en moet er dus wel een link zijn met een misdrijf dat op het Franse grondgebied is begaan.
Grensoverschrijdende achtervolgingen zijn vanaf nu ook mogelijk via de lucht en over water. Het akkoord biedt ook de mogelijkheid om bepaalde categorieën van personen, bijvoorbeeld illegalen, tot op het grondgebied van het andere land te begeleiden.
Er wordt in het akkoord een bepaling opgenomen waardoor het in de toekomst mogelijk zou zijn om het beleid inzake ANPR-camera’s af te stemmen. In het raam van de aanpak van de grensoverschrijdende criminaliteit in Zuid-West-Vlaanderen, en meer bepaald de home- en carjackings en ramkraken, vindt een doorgedreven operationele samenwerking plaats tussen de procureur de la République van Lille, de parketten van de grensregio Doornik, Kortrijk en Ieper en het federaal parket.
Deze samenwerking beoogt het uitwisselen van informatie en het afstemmen van de lopende onderzoeken langs weerszijden van de grens. Ook op beleidsmatig vlak zijn in de nabije toekomst verdere contacten gepland, waarbij ook de procureurs-generaal van Douai, Bergen en Gent betrokken zullen zijn, derwijze dat de operationele knowhow en ervaring beleidsmatig kunnen worden vertaald.
08.03 Bercy Slegers (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik had inderdaad al gelezen dat de minister van Binnenlandse Zaken een akkoord heeft met minister Valls.
De specifieke reden waarom ik deze vraag nog eens stelde hier in de commissie voor de Justitie, was mij ervan te vergewissen dat de diensten van Justitie zeker betrokken zijn bij de uitwerking van het akkoord in de toekomst. Het akkoord dat door uzelf met Duitsland en Nederland werd gesloten, op het vlak van Justitie, zou een mooi voorbeeld kunnen zijn voor een eventueel vervolgakkoord tussen Frankrijk en België. Dat zou dan specifiek en alleen over zaken moeten gaan die met Justitie te maken hebben, namelijk de parketten en de procureurs, die in de toekomst beter met elkaar zouden kunnen samenwerken.
Ik dank u, als u dat ook in de toekomst vanuit Justitie van nabij wilt opvolgen.
L'incident est clos.
09 Vraag van mevrouw Carina Van Cauter aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de uitbreiding van de eis tot terugbetaling bij een onteigening" (nr. 16197)
09 Question de Mme Carina Van Cauter au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "l'extension de l'exigence de remboursement lors d'une expropriation" (n° 16197)
09.01 Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, deze vraag heb ik eerder als een schriftelijke vraag ingediend aan de minister van Financiën. Aangezien deze vraag al een beetje dateert, heb ik ze opnieuw ingediend, ditmaal als mondelinge vraag.
Volgens artikel 16 van de wet betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte, worden de voorlopige vergoedingen die de rechter heeft toegekend, onherroepelijk, indien binnen de twee maanden na verzending van de in artikel 15, tweede lid, bedoelde stukken, geen van de partijen de herziening ervan heeft gevraagd voor de rechtbank van eerste aanleg.
Uit de rechtspraak en de rechtsleer blijkt dat de conclusie waarbij de vordering wordt uitgebreid, neergelegd moet worden binnen de verjaringstermijn van de oorspronkelijke vordering, waarbij de oorspronkelijke dagvaarding geen stuitende werking heeft.
De vorderingen tot herziening van de door de vrederechter toegekende voorlopige vergoedingen verjaren na verloop van twee maanden, te rekenen vanaf de verzending van de in artikel 15, tweede lid, van de wet van 1962 bedoelde stukken. Die termijn van twee maanden is geen beroepstermijn. Het vonnis van de vrederechter dat de voorlopige vergoedingen vaststelt, is immers niet vatbaar voor beroep, zo blijkt uit artikel 14 dat stipuleert: "Zijn vonnis, dat uiterlijk dertig dagen na de indiening van het verslag wordt gewezen, is niet vatbaar voor beroep."
Die termijn van twee maanden is bijgevolg ten minste te beschouwen als een verjaringstermijn of zelfs als een vaste termijn. Wie een en ander samen leest, zou dus kunnen concluderen dat de uitbreiding van de eis op grond van artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek niet meer mogelijk is na het verstrijken van de termijn van twee maanden vastgesteld door artikel 16 van de wet van 1962.
Mevrouw de minister, daarbij heb ik de volgende vragen.
Is dit correct? Is de uitbreiding van de eis mogelijk na het verstrijken van de termijn van twee maanden vastgesteld door artikel 16, tweede lid, van de wet van 1962?
Indien het antwoord op die vraag bevestigend is, bent u dan bereid om de instanties die onteigeningszaken voeren voor onteigenaars, en meer bepaald de comités van aankoop, erop te wijzen dat zij de eis tot herziening niet meer kunnen uitbreiden, bij toepassing van artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek, na het verstrijken van de termijn van twee maanden, zoals bepaald door artikel 16 van de wet van 1962?
09.02 Minister Annemie Turtelboom: mevrouw de voorzitter, eerst en vooral dient te worden herinnerd aan het principe dat de interpretatie van de wetgeving inzake geschillen over burgerlijke rechten, overeenkomstig artikel 144 van de Grondwet tot de exclusieve bevoegdheid van de hoven en de rechtbanken behoort. Daarnaast behoort het de uitvoerende macht ook niet toe om commentaar te geven op de wijze waarop de rechter in een bepaald geval zijn bevoegdheden wenst uit te oefenen. Ik weet dat u dat ook niet vraagt.
De rechtsleer lijkt overwegend te aanvaarden dat de verjaring van de uitbreidende of wijzigende vordering niet wordt gestuit door de gedinginleidende akte met betrekking tot de oorspronkelijke vordering waarop ze geënt is. Met andere woorden, of er al dan niet verjaring is, wordt bepaald op het ogenblik waarop de uitbreidende of wijzigende vordering wordt ingesteld. Deze stelling werd trouwens door het Hof van Cassatie bevestigd in het arrest van 19 juni 2000.
Hierop bestaat echter een uitzondering indien de bedoelde vordering reeds virtueel is inbegrepen in de oorspronkelijke vordering, ingevolge vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie hierover. Of het nu in casu gaat om een vordering die al dan niet virtueel is inbegrepen in de oorspronkelijke vordering hangt uiteraard volledig af van het oordeel van de rechterlijke macht.
In dit verband dient ook te worden gewezen op het bestaan van artikel 808 van het Gerechtelijk Wetboek, dat de aanvullende vorderingen betreft en dat bepaalt dat in elke stand van het geding, zelfs bij verstek, de partijen de intresten, rentetermijnen, huurgelden en elk toebehoren sedert de instelling van de vordering verschuldigd of vervallen, kunnen vorderen en zelfs de later bewezen verhogingen of schadevergoedingen onverminderd de geldsommen verschuldigd bij schuldvergelijking. Indien het in casu zou gaan om een aanvullende vordering, wat uiteraard ook volledig afhangt van het oordeel van de rechterlijke macht, dan geniet zij mee van de stuitende werking van de oorspronkelijke vordering op de lopende verjaringstermijn.
09.03 Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord.
Het belangrijkste heb ik echter nog niet gehoord. Ik meen te begrijpen dat een bepaalde interpretatie overwegend terugkomt in de rechtsleer en de rechtspraak.
Zal de overheid en zullen meer bepaald de aankoopcomités zich naar de interpretatie gedragen? Kan de instructie worden gegeven om zich naar de interpretatie te gedragen?
Mevrouw de minister, ik begrijp dat het voor u moeilijk is om vandaag een antwoord op mijn vraag te geven. Ik zal, gelet op de omstandigheden, mijn vraag opnieuw richten tot de minister van Financiën. Mij bereiken immers berichten vanuit de praktijk dat het voorgaande niet het geval zou zijn. Er zouden nog wel degelijk uitbreidingen van vorderingen worden gesteld, met alle gevolgen van dien voor de onteigenden, die zich tot een hogere terugbetaling veroordeeld zien.
L'incident est clos.
10 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "de toepassing van de wet betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke in spoedeisende gevallen" (nr. 16214)
10 Question de Mme Sonja Becq à la ministre de la Justice sur "l'application de la loi sur la protection de la personne des malades mentaux en cas d'urgence" (n° 16214)
10.01 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, misschien zijn er aanvullingen nodig voor de concrete toepassing van de wetgeving inzake personen met een geestesziekte in spoedeisende gevallen. Volgens artikel 2 van de wet van 26 juni 1990 kan, bij gebreke van enige andere geschikte behandeling, een beschermingsmaatregel ten aanzien van een geestesziekte alleen worden genomen indien zijn toestand zulks vereist, ofwel omdat hij zijn gezondheid en zijn veiligheid ernstig in gevaar brengt, ofwel omdat hij een ernstige bedreiging vormt voor andermans leven of integriteit.
Kortom, er zijn nogal wat voorwaarden om iemand in bescherming te nemen. In spoedeisende gevallen kan de procureur des Konings van de plaats waar de zieke zich bevindt, beslissen dat deze ter observatie zal worden opgenomen in een psychiatrische dienst die hij aanwijst. Daartoe kan de procureur des Konings optreden, ofwel op schriftelijk verzoek, ofwel ambtshalve na schriftelijk advies van een arts. Hij moet daarbij het spoedeisend karakter aantonen en dit meedelen aan de directeur van de instelling. Dat laatste kan ook telefonisch. In het uitvoeringsbesluit van 18 juli 1991 staat: “de snelste communicatiemiddelen.”
Het is ook de verantwoordelijkheid van het parket om toezicht te houden op de psychiatrische diensten.
Ik geef deze juridische inleiding om de situatie van Jonathan Jacob te duiden, die aan het licht brengt dat het huidige systeem en de huidige principes niet feilloos zijn.
In casu bleek dat de directeur van de psychiatrische inrichting weigerde de betrokkene op te nemen wegens redenen van veiligheid van het personeel en de andere patiënten. Ik denk dat dit zijn recht is.
Tegelijk heerste er wat onduidelijkheid over de werkwijze van de parketmagistraat.
Mevrouw de minister, ik heb een aantal vragen over de effectieve werking van deze wetgeving, op welke manier dit operationeel gemaakt is en vooral inzake het samenspel en de eventuele praktische afspraken die worden gemaakt tussen instellingen, het parket en de politie bevoegd op het grondgebied van de psychiatrische instelling.
Ik hoor immers dat sommige ziekenhuizen afspraken hebben met de lokale politie over bijvoorbeeld het overbrengen of aanmelden van patiënten in de instelling en dat zij de patiënten soms begeleiden om veiligheidsredenen. Misschien zijn dat afspraken die in concreto gebeuren en niet regelgevend zijn bepaald.
Welke maatregelen kan het parket bevelen in het licht van de wetgeving met betrekking tot personen met een geestesziekte? Op welke wijze worden deze getroffen?
Kan een psychiatrische dienst de opname weigeren? Indien nee, welke maatregelen en sancties kunnen tegen deze dienst worden genomen als hij ten onrechte weigert?
Wat zijn redenen om maatregelen bevolen door het parket niet door de vrederechter te bevestigen? Dit slaat op het feit dat, als er via het parket een maatregel wordt gevraagd, er nadien een bevestiging van de vrederechter moet komen.
Over welke middelen beschikt de betrokkene om zich te verweren tegen ten onrechte colloqueren? Wij gaan er soms van uit dat een collocatie nodig is, maar er kunnen ook situaties zijn waarbij men ten onrechte zou beslissen om een dergelijke maatregel te nemen. Wat zijn de mogelijkheden tot verweer tegen een dergelijke maatregel? Kan de Belgische Staat eventueel aansprakelijk worden gesteld als zoiets ten onrechte wordt beslist?
Welke maatregelen kan het parket nemen indien onregelmatigheden worden vastgesteld bij de uitoefening van zijn taak, namelijk toezicht houden op de psychiatrische diensten?
Kunt u bevestigen dat het parket dit toezicht wel degelijk uitoefent? Zo ja, werden er reeds onregelmatigheden vastgesteld?
Meer algemeen, zult u de toepassing van deze wetgeving evalueren?
Ik had ook wat cijfervragen, maar ik weet niet of u de tijd had om dit na te kijken Hoeveel collocaties heeft het parket reeds bevolen bij toepassing van artikel 9? Ik krijg graag een opdeling per kanton en per jaar.
Hoeveel van die collocaties werden effectief bevestigd of niet bevestigd door het vredegerecht?
10.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, overeenkomstig artikel 9 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke kan de procureur des Konings beslissen dat de te beschermen persoon ter observatie moet worden opgenomen in de psychiatrische dienst die hij aanwijst.
De wet heeft in artikel 36 aan de Koning de bevoegdheid gegeven om de specifieke voorwaarden te bepalen — meer bepaald de voorwaarden waaronder de diensten die zijn erkend door de overheden en bevoegd voor het gezondheidsbeleid — waaraan iedere psychiatrische dienst moet voldoen om de geesteszieken op te nemen ten aanzien van wie een beschermingsmaatregel is genomen.
Artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 juli 1991 ter uitvoering hiervan preciseert dat de psychiatrische diensten ertoe gehouden zijn de geesteszieken ten aanzien van wie er een beschermingsmaatregel werd gelast, op te nemen voor zover zij hiertoe door de bevoegde overheid werden aangewezen.
Bovendien bepaalt artikel 6 van het koninklijk besluit van 18 juli 1991 dat de procureur des Konings met behulp van de snelste communicatiemiddelen aan de directeur van de instelling een afschrift moet doen toekomen van de beslissing waarin de opneming ter observatie van de zieke wordt bevolen en vordert hij hem de zieke in bewaring te nemen, zijn vervoer te laten uitvoeren en tot zijn opname over te gaan.
Het weigeren van een opname, bevolen door de procureur des Konings, kan in principe dus niet, tenzij het niet gaat om een door de bevoegde overheid aangewezen psychiatrische dienst. Ook als de procureur des Konings bijvoorbeeld een verkeerde dienst aanwijst, lijkt het logisch dat deze dienst kan weigeren.
De aanwijzing van de psychiatrische diensten valt dus onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen. De bevoegde overheid om de psychiatrische diensten aan te wijzen zijn immers de overheden die bevoegd zijn voor het gezondheidsbeleid op grond van artikel 59bis, 59ter en 108ter van de Grondwet.
Hieruit blijkt trouwens de gedeelde bevoegdheid van de verschillende overheden, de minister van Justitie, de minister van Sociale Zaken en de Gemeenschappen, met betrekking tot de wetgeving aangaande de bescherming van de geesteszieke personen.
De rechter zal, nadat de procureur des Konings een maatregel heeft bevolen en een verzoekschrift bij de rechter heeft ingediend, zijn beslissing baseren op artikel 2 van de wet van 26 juni 1990, dat bepaalt dat de beschermingsmaatregelen bij gebreke van enige andere geschikte behandeling alleen mogen worden getroffen ten aanzien van een geesteszieke indien zijn toestand zulks vereist, hetzij omdat hij zijn gezondheid en veiligheid ernstig in gevaar brengt, hetzij omdat hij een ernstige bedreiging vormt voor andermans leven of integriteit.
De middelen waarover de betrokkene beschikt om zich te weren tegen een ten onrechte bevolen maatregel tot opname door de procureur des Konings, zal de rechter overeenkomstig artikel 7, alinea 5, van de wet van 26 juni 1990 de betrokkene horen in aanwezigheid van zijn advocaat.
Bovendien kan ik verwijzen naar de algemene bepalingen die zijn opgenomen in artikel 32 van de wet met betrekking tot de verzoekschriften en klachten, uitgaande van de zieke en de mogelijkheid tot ontvangen van het bezoek van zijn advocaat.
Bij gebreke aan specifieke regels in de wet van 26 juni 1990 kan de Belgische Staat enkel verantwoordelijk worden gesteld overeenkomstig de algemene regels betreffende de verantwoordelijkheid van de Staat voor het optreden van de magistraat.
De procureur des Konings kan op grond van artikel 12, eerste lid, tweede punt, beslissen de observatie vóór het verstrijken van de termijn van 40 dagen te doen eindigen.
Het geval van het overlijden van Jonathan Jacob lijkt op het eerste gezicht niet onmiddellijk te wijten zijn aan een tekortkoming in de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke. De principes van de wet worden dus alsnog niet in vraag gesteld. Het is evenwel aangewezen het onderzoek en de beslissing van de gerechtelijke autoriteiten af te wachten, om na te gaan of de wet tekortschiet en om misschien ondertussen al een evaluatie van de wet te starten.
Tot slot, wij beschikken op dit ogenblik niet over statistieken van het aantal door het parket bevolen opnames ter observatie en bevestiging daarvan door de vrederechter. In de jaarlijkse statistieken van de vredegerechten zijn enkel het aantal verzoekschriften en het aantal beschikkingen inzake de wet van 26 juni 1990 beschikbaar. Deze statistieken zijn beschikbaar op de wetsite van het Vast Bureau Statistiek en Werklastmeting.
10.03 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, één zaak is nog niet helemaal duidelijk in wat u hebt geantwoord. Enerzijds heb ik begrepen dat een opname weigeren niet kan. Anderzijds hoorde ik u verklaren dat een dergelijke weigering toch kon. Het is mij dus niet helemaal duidelijk.
Kunt u dat punt herhalen?
10.04 Minister Annemie Turtelboom: Het weigeren van een opname die door de procureur des Konings is bevolen, kan in principe niet, tenzij het niet gaat om een door de bevoegde overheid aangewezen psychiatrische dienst.
Stel dat een dienst wordt aangewezen die eigenlijk niet had mogen worden aangewezen, dan zou er een probleem kunnen zijn.
10.05 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, ingeval het om een erkende dienst gaat, kan niet worden geweigerd, ook niet omwille van de veiligheid van de andere patiënten of omwille van de veiligheid van het personeel.
Het gaat om een vraag naar nadere evaluatie en verfijning. Ik heb het niet bij de betrokken instelling maar gewoon in het algemeen eens nagevraagd. Er wordt geopperd dat er omwille van de veiligheid regio’s zijn waar er afspraken zijn met de plaatselijke politie, om in de begeleiding van dergelijke patiënten te voorzien.
Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat de opname kan gebeuren, maar ik kan ook begrijpen dat een instelling de veiligheid van de andere bewoners of patiënten moet waarborgen. Dat is ook voor mij een dilemma. Moeten wij geen bijkomende ondersteuning geven?
Als zo’n instelling ten onrechte iemand weigert, wat is dan de sanctie daarop? In de wetgeving vond ik namelijk geen sanctie terug. Misschien is dat een aanwijzing voor de moeilijkheden in de praktijk?
De voorzitter: Ik meen dat er geen antwoord is op dit ogenblik en dat wij zullen moeten overgaan naar de volgende vraag.
10.06 Sonja Becq (CD&V): Dat doet mij besluiten dat het niet slecht zou zijn om het geheel te evalueren.
De voorzitter: U kunt nog altijd een andere vraag indienen.
10.07 Minister Annemie Turtelboom: Ik heb hier nog cijfers die u gevraagd hebt.
Met een mondelinge vraag is het altijd een beetje moeilijk. Wat de straf betreft, bezorg ik u nog een antwoord.
L'incident est clos.
- mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "de hervorming van Justitie" (nr. 16216)
- mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de hervorming van het gerechtelijk landschap" (nr. 16297)
- Mme Sonja Becq à la ministre de la Justice sur "la réforme de la Justice" (n° 16216)
- Mme Kristien Van Vaerenbergh à la ministre de la Justice sur "la réforme du paysage judiciaire" (n° 16297)
11.01 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, een paar maanden geleden – op 7 november jongstleden – ondervroeg ik u over een stand van zaken met betrekking tot de hervorming van Justitie. U zei toen dat er drie deelprojecten zijn: de nieuwe indeling in arrondissementen waarvoor u een voorstel formuleerde, de mobiliteit en de beheersstructuren.
Wat de nieuwe indeling en de mobiliteit betreft, preciseerde u dat het de bedoeling was om die projecten in het najaar van 2012 voor te stellen. Ik heb ondertussen begrepen dat beide ontwerpen door de regering werden goedgekeurd. Het is nu maart en wij stellen vast dat de beslissing is genomen. Rond de beheersstructuur, het derde luik dat u aankondigde, is er volgens mij nog geen duidelijkheid.
Op 7 november heeft u in uw antwoord gezegd dat u de vraag, die de commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde opwierp, de komende weken zou beantwoorden. Ondertussen blijkt toch nog wat onduidelijkheid te blijven bestaan over de beheersstructuren. Bovendien meen ik dat wijzigingen in gerechtelijke arrondissementen ook implicaties zullen hebben op andere organisaties of structuren waar men rekening houdt met de arrondissementele indeling zoals die op dit moment bestaat. Ik meen dat ook hiervoor aanpassingen nodig zullen zijn.
Mijn vragen zijn de volgende. Mevrouw de minister, wat is de stand van zaken met betrekking tot de hervorming van Justitie? Wanneer kunnen wij de hervormingen of de ontwerpen in het Parlement verwachten?
Wat zijn uw antwoorden op de vragen die de commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde opwierp met betrekking tot de op te richten beheersstructuren waarnaar u vorig jaar verwees?
Wanneer zult u de hervorming in werking doen treden? Zal dit stapsgewijze gebeuren of treedt het geheel op een bepaalde datum in werking? Welke begeleidende maatregel zult u treffen?
Wanneer zal er een College van de Zetel worden opgericht? Hoe zal dat college worden samengesteld? Zal daarin ook pariteit tussen Nederlands- en Franstaligen worden geëerbiedigd?
11.02 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de minister, ik sluit mij grotendeels aan bij de vragen van mevrouw Becq.
Mevrouw de minister, wij hebben de hervorming zien opschuiven in de tijd. Eerst was er sprake van het najaar, dan zou het begin 2013 worden. Vrijdag hebben wij vernomen dat twee ontwerpen werden goedgekeurd door de Kern. Er blijven nog een aantal vragen qua timing en planning.
Wanneer zal de hervorming ingaan?
Zijn er reeds adviezen ingewonnen bij de Raad van State? Wanneer mogen wij die verwachten?
Het zijn grotendeels overlappende vragen bedoeld om een beetje meer duidelijkheid te krijgen.
11.03 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, de wetsontwerpen aangaande de inrichting van de nieuwe arrondissementen en de mobiliteit zijn goedgekeurd in de Ministerraad. Ze worden nu overgelegd aan de Raad van State voor advies. Ze zijn opgestuurd. Het advies is er normaliter na één maand. Dan moeten wij de teksten opnieuw aanpassen. Dan volgt een tweede lezing in de Ministerraad. Het hangt natuurlijk af van de inhoud van het advies van de Raad van State of de aanpassing veel of weinig tijd in beslag neemt. Dat is altijd afwachten. Daarna wil ik ze zo snel mogelijk indienen in het Parlement.
De commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde heeft inderdaad terechte vragen met betrekking tot de op te richten beheersstructuren opgelijst, waarop een antwoord moet komen. Zij vormen een leidraad voor de opmaak van de teksten over de nieuwe beheerstructuren, waarmee de werkgroepen van de regering trouwens al zijn gestart.
Wij willen zo snel mogelijk vooruitgaan en hopelijk kunnen we heel vlug een akkoord vinden in de regering over de beheersstructuren, omdat ze natuurlijk ook van belang zijn.
De tekst over de creatie van de twaalf arrondissementen en de mobiliteit treedt in werking in 2014. De hervorming hangt af van de planning nadien in Kamer en Senaat en van de discussies. De hervorming van de beheersstructuren en de opmaak van de beheersovereenkomsten kunnen niet anders dan stapsgewijs verlopen.
Bij de zetel is er op dit ogenblik een duidelijke vraag naar de oprichting van een College van de Zetel. De samenstelling wordt momenteel onderzocht. Het is onze bedoeling om het principe van de pariteit te eerbiedigen. Op het ogenblik zijn de eerste teksten klaar over de samenstelling van het College van de Zetel. Hoe dan ook, een kopie van het College van procureurs-generaal is niet mogelijk, omdat het over de zetel gaat en de onafhankelijkheid van de magistratuur daarin dus moet gegarandeerd worden.
De Hoge Raad voor de Justitie heeft gisteren zijn advies bekendgemaakt en is positief over de hervorming. Zo is de Hoge Raad voor de Justitie positief over de aanstelling van een korpschef voor de vrede- en politierechters alsook over de mobiliteit, al meent de raad dat die restrictief moet worden toegepast, aangezien de schaalvergroting van de arrondissementen sowieso een zeer grote mobiliteit zal creëren. Wij hebben het advies van de Hoge Raad voor de Justitie. Wij zullen dat zeker grondig bekijken.
Op het moment dat wij het advies van de Raad van State hebben, zullen wij bekijken op welke manier wij de wetteksten, zoals ze nu door de Ministerraad zijn goedgekeurd, nog moeten aanpassen aan de twee adviezen. Ik denk dat het nuttig is om dat in een beweging te doen. Het is zeer goed dat de Hoge Raad voor de Justitie ook zijn advies heeft gegeven. Als wij beide adviezen hebben, zullen wij kijken hoe wij de teksten nog kunnen verfijnen, versterken, verbeteren en krachtiger maken.
11.04 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, ik hoop dat wij op termijn hierin inzage kunnen krijgen.
De algemene finaliteit moet zijn dat de inwoners, de burgers, de rechtzoekenden beter worden van deze hervorming. Ik denk dat dit ook uw bekommernis is, mevrouw de minister. Een herstructurering moet op een snellere manier een kwaliteitsvolle justitie verzekeren. Dat is toch ook een belangrijk toets die wij zullen moeten doen.
Een andere bekommernis die ik vroeger ook al heb geuit, is dat het gerechtspersoneel ook wordt betrokken in de bewegingen die momenteel gebeuren, zowel in de arrondissementele structurering als in de mobiliteit als in de vorming. Ik had vroeger het gevoel dat dit minder was.
Ik begrijp voorts ook dat u bezig bent met de beheersstructuur. Ik hoop dat hierover ook duidelijkheid is op het moment dat de ontwerpen naar het Parlement komen. Het zal uiteraard ook afhangen van het advies van de Raad van State of er nog veel of weinig werk is om een en ander bij te sturen.
11.05 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord.
Het is inderdaad momenteel nog een beetje in het duister tasten omdat wij de teksten nog niet onder de loep hebben kunnen nemen. Wij kunnen alleen afgaan op wat in de media is verschenen.
Ik hoop inderdaad dat de burger iets van de hervorming zal voelen. In de pers vernamen wij iets over de eenheidsrechtbank, omdat de rechtbanken van koophandel en de arbeidsrechtbanken op een ander niveau zijn georganiseerd.
Wij wachten af tot wanneer alles naar het Parlement komt en wij, samen met de adviezen van de Raad van State, kunnen zien wat het resultaat is.
L'incident est clos.
- mevrouw Meyrem Almaci aan de minister van Justitie over "de erkenning van de imams" (nr. 16261)
- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de controle op imams en moskeeën" (nr. 16344)
- de heer Olivier Maingain aan de minister van Justitie over "de maatregelen tegen radicale imams" (nr. 16364)
- Mme Meyrem Almaci à la ministre de la Justice sur "la reconnaissance des imams" (n° 16261)
- M. Bert Schoofs à la ministre de la Justice sur "le contrôle des imams et des mosquées" (n° 16344)
- M. Olivier Maingain à la ministre de la Justice sur "les mesures prévues à l'encontre des imams radicaux" (n° 16364)
De voorzitter: De heer Maingain heeft zijn vraag laten intrekken. Van mevrouw Almaci hebben wij niets gehoord. De heer Schoofs heeft het woord.
12.01 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de minister, uw collega in de federale regering en minister van Buitenlandse Zaken, Didier Reynders, heeft enkele opmerkelijke uitspraken gedaan. Hij heeft er in de afgelopen dagen voor gepleit, zowel in de geschreven pers als in de audiovisuele media, om in een betere controle te voorzien op de inhoud van religieuze boodschappen die imams in moskeeën verkondigen. Volgens de minister – hij staat daarin niet alleen – zou de Moslimexecutieve tekortschieten, in die mate dat hij zelfs de subsidiëring van de islam in vraag stelt. Ook daarin staat hij niet alleen.
Mevrouw de minister, wat is uw reactie op de uitspraken van uw collega in de federale regering? Wordt er in de regering verder overleg gevoerd met het oog op concrete stappen? Momenteel is dat misschien iets minder het geval, maar in de komende dagen, als de storm wat gaat liggen, zal er misschien wel wat ruimte daarvoor zijn? Kunt u de Moslimexecutieve nogmaals aanspreken over wat minister Reynders heeft gezegd, haar daarmee confronteren en eventueel maatregelen nemen?
Bent u het ermee eens dat er nauwer overleg moet worden gevoerd met de overheden van de respectievelijke Gemeenschappen? Het gaat daar namelijk ook niet altijd in de gewilde of door velen gewilde richting. Ik verwijs onder andere naar de erkenning van moskeeën en het oprichten van openbare omroepen voor de islam, waar in het redactiecomité dan de helft extremisten zetelen. Ik zou in deze zaak graag een round-up krijgen, naar aanleiding van de uitspraken van de minister van Buitenlandse Zaken.
12.02 Minister Annemie Turtelboom: De bijzondere wet tot hervorming van de instellingen heeft, sinds 2001, de bevoegdheid voor de erkenning van de lokale gemeenschappen van het federale naar het gewestelijke niveau overgedragen. De betaling van de wedden en pensioenen van de bedienaars van de erkende erediensten is echter een federale materie gebleven waardoor een samenwerkingsakkoord nodig was.
Dat akkoord houdt in dat bij een aanvraag tot erkenning van een lokale gemeenschap de Gewesten de federale overheid om een advies verzoeken. Dat advies heeft betrekking op elementen die de openbare orde raken, alsook op elementen die betrekking hebben op de begroting van de FOD Justitie, waarop de wedden moeten worden aangerekend.
Wat de procedures betreft, erkent het Gewest de lokale gemeenschap, waarna de federale overheid, op basis van het aantal gelovigen die de gemeenschap telt, bij koninklijk besluit het aantal plaatsen van bedienaars van de eredienst vaststelt. Vervolgens benoemt het representatief orgaan van de erkende eredienst de bedienaar van de eredienst in een erkende plaats en stuurt het de inschrijving van de betrokken bedienaar naar mijn diensten. Die inschrijving opent het recht van betaling van een wedde, na controle van diverse criteria, waaronder in het bijzonder de verblijfsmachtiging.
Er is regelmatig overleg tussen de Gewesten en de federale overheid, in toepassing van het samenwerkingsakkoord. In principe vindt het overleg om de drie maanden plaats, op een structurele wijze. Alle punten die van gezamenlijk belang zijn, worden dan besproken. Er wordt informatie uitgewisseld. De Gewesten geven informatie over hun planning inzake de aanvragen tot erkenning. De federale overheid geeft informatie over de budgettaire situatie, de aanvragen tot erkenning als eredienst en administratieve vraagstukken.
Dat overleg verloopt goed in het gezamenlijk besef van de complexiteit van de materie. Een bedienaar van een eredienst heeft niet het statuut van ambtenaar, maar een statuut sui generis dat aansluit bij het statuut van rijksambtenaar, doch op vele punten ervan verschilt.
Tegen de achtergrond van deze complexe situatie moeten we de uitspraken van collega Reynders beoordelen. We moeten een onderscheid maken tussen het veiligheidsonderdeel en de rol van de Moslimexecutieve in het raam van de wetgeving over de temporale enerzijds en van de erediensten anderzijds.
Ik preciseer ook nog dat een van de vijf criteria voor erkenning van een eredienst in het systeem van artikel 181 van de Grondwet wel degelijk een bijdrage van de sociale orde is.
Men moet verschil maken tussen enerzijds het veiligheidsluik en anderzijds de Grondwet en de manier waarop de erediensten in ons land worden gefinancierd. Met betrekking tot het veiligheidsluik doen onze diensten toch wel belangrijke inspanningen om het fenomeen van radicalisme aan te pakken. Collega Milquet is trouwens een plan inzake radicalisme aan het uitschrijven.
12.03 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de minister, ik vraag naar minister Reynders en u antwoordt met minister Milquet. U hebt waarschijnlijk geantwoord wat u hem hebt geantwoord en misschien was hij daarvan niet op de hoogte. In elk geval getuigt dit van een zekere maatschappelijke gevoeligheid en van enige politieke inslag. Het politieke antwoord bent u wat uit de weg gegaan en ik begrijp dat, maar ik ben wel blij dat iemand op dat niveau het principe van de erkenning toch enigszins in vraag wil stellen.
Ik noem de erkenning van andere godsdiensten die op dit continent niet hun bijdrage hebben geleverd tot de beschaving waarin wij leven, wat geen schande hoeft te zijn, altijd de heilige koe van de linkse kerk. Van erkenning gaat het natuurlijk naar subsidiëring. Daar stelt minister Reynders zich terecht ook vragen over. Ik zou dit graag ook eens aan Vlaamse zijde zien gebeuren, zeker ook in de Vlaamse regering. Daarbij wordt de Open VLD gespaard, vermits die daar niet in de regering zit, dat weet ik. Ik vind het beleid daar helemaal niet zoals het hoort.
Als we kijken naar het probleem van de Moslimexecutieve, staat die in feite model voor wat er met de islam aan de hand is. Die godsdienst kan zich moeilijk in onze samenleving inpassen. Ik blijf op datzelfde nageltje kloppen. Wat er in die moskeeën wordt gepredikt, is wat wij moeten onthouden. Dat heeft uw collega Reynders willen aanklagen: het gaat daar niet over de negende symfonie van Beethoven, of over interculturele verrijking of de waarden die een bepaalde cultuur als de onze aan de islam kan bijdragen.
Neen, het is eenrichtingsverkeer, helaas dikwijls tegen onze samenleving in.
Ik ben blij dat uw collega Reynders dat eindelijk eens heeft gezegd. Ik meen dat we zijn uitspraken ooit nog eens zullen kunnen gebruiken. Van mij zal men natuurlijk altijd zeggen dat ik ze misbruik maar ik meen dat we ze ooit nog zullen kunnen gebruiken – en op Vlaams niveau hopelijk ook andere partijen en collega’s – om te stellen dat er aan de islam nu eenmaal scherpe kantjes zitten die prikken in het weke vlees van onze samenleving.
L'incident est clos.
De voorzitter: Aan de agenda staat nu een van mijn eigen vragen, maar die zal ik aan het einde van de vergadering stellen. Ik geef nu woord aan de heer Theo Francken voor zijn vraag over de buitenlandse gedetineerden.
12.04 Theo Francken (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, de vier vragen die nu aan de agenda staan, had ik eigenlijk als schriftelijke vragen ingediend, zowel ter attentie van u als van uw collega Reynders. Van minister Reynders kreeg ik als antwoord dat de minister van Justitie bevoegd is. Van u kreeg ik als antwoord dat de minister van Buitenlandse Zaken bevoegd is. Daarom heb ik mijn vragen opnieuw ingediend, deze keer als mondelinge vraag, ter attentie van u beiden. De knoop is nu blijkbaar doorgehakt: u antwoordt op mijn vragen.
Mevrouw de minister, ik wil u uw tijd niet ontnemen. Ik vraag immers naar heel veel cijfergegevens, maar u hoeft het antwoord hier niet te debiteren. Als u mij het voorbereid antwoord kunt bezorgen, dan beschik ik over een antwoord.
In de oorspronkelijke antwoorden verwezen de twee departementen naar elkaar; dat kan gebeuren.
Het gaat om vier verschillende vragen. Kunt u mij de antwoorden op die vier vragen bezorgen? Dat ontneemt ook minder tijd van u en dan kunt u verdergaan met uw ongetwijfeld zeer drukke bezigheden.
Ik hoop dat in het antwoord ook effectief de cijfers zitten, want anders stel ik mijn vraag volgende week wel als mondelinge vraag.
12.05 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Francken, bij het antwoord zitten tabellen, met alle cijfers per land en per jaar opgesplitst.
12.06 Theo Francken (N-VA): Dat is perfect. Het gaat om de vragen nrs 16289, 16291, 16293 en 16299.
12.07 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer Francken, de voorbereide antwoorden op uw andere mondelinge vragen bevatten ook nog cijfermateriaal.
12.08 Theo Francken (N-VA): Mevrouw de minister, dat is heel vriendelijk.
Mevrouw de voorzitter, op die manier kunnen de werkzaamheden sneller voortgezet worden.
12.09 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer Francken, als u die gegevens nu onmiddellijk wilt bekijken, dan kunnen wij ineens weten of dat hetgeen was wat u wenste te verkrijgen.
De voorzitter: De schriftelijke antwoorden worden overhandigd voor de vragen nrs 16289, 16291, 16293 en 16299.
13 Vraag van de heer Karel Uyttersprot aan de minister van Justitie over "de uitwisseling van informatie door de Kamers voor handelsonderzoek" (nr. 16305)
13 Question de M. Karel Uyttersprot à la ministre de la Justice sur "l'échange d'informations par les chambres d'enquête commerciale" (n° 16305)
13.01 Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de minister, in 2012 werden er 11 500 faillissementen geteld en nog eens zowat 1 500 bedrijven vroegen de toepassing van de WCO. Ook de voorbije maanden pieken de faillissementen.
De wet op de continuïteit van de ondernemingen legt uitdrukkelijk de mogelijkheid vast de verzamelde gegevens mede te delen en uit te wisselen aan bepaalde overheidsinstellingen of instellingen die door de bevoegde overheid zijn aangewezen of erkend om ondernemingen in moeilijkheden te helpen en te begeleiden.
Die uitwisseling en mededeling blijven vandaag echter dode letter. Er zijn immers niet de nodige koninklijke besluiten ter uitvoering van de artikelen.
Nochtans zou het nuttig zijn om via koninklijk besluit de gewestelijke overheden toe te laten te bepalen welke instanties concreet bevoegd worden geacht informatie te ontvangen. U weet immers dat er in de verschillende Gewesten op het vlak van preventief bedrijfsbeleid competente organisaties bestaan, zoals het Agentschap Ondernemen, Tussenstap, wat een Vlaamse organisatie is, het voormalige CIPRE en in Wallonië het Centrum voor Ondernemingen in moeilijkheden.
Een belangrijke verklaring voor het hoge aantal faillissementen ligt immers besloten in een laattijdig reageren op de rode knipperlichten. In vele gevallen is nochtans reeds enige tijd zichtbaar dat een onderneming in moeilijkheden verkeert. Eigenlijk luidt mijn stelling dat men door sneller te reageren op de informatie die de Kamers voor handelsonderzoek hebben, waarbij zij bijvoorbeeld proactief instanties mogen gelasten met de begeleiding van ondernemingen in moeilijkheden, heel wat problemen kan voorkomen.
Sommige kamers werken al proactief. Ik denk aan de rechtbank te Dendermonde, waar de voorzitter ter zake een vrij prominente rol speelt. De kamers zouden tijdig kunnen reageren, wanneer er bepaalde knipperlichten zijn. Zij zouden organisaties kunnen inschakelen om de bewuste bedrijven te helpen.
U bent er ongetwijfeld van op de hoogte dat de wetsartikelen 8 en 11 van de WCO nog steeds op de koninklijke besluiten wachten. Wanneer plant u die uit te vaardigen?
Gelet op de bevoegdheden waarover de Gewesten vandaag op het vlak van preventief beleid reeds beschikken, zou het opportuun zijn om een koninklijk besluit uit te werken dat bepaalt dat de gewestelijke organisaties bevoegd worden voor preventief bedrijfsbeleid met uitvoering van de WCO.
13.02 Minister Annemie Turtelboom: Ik ben ervan op de hoogte dat de besluiten ter uitvoering van de wetsartikelen 8 en 11 van de WCO nog steeds niet klaar zijn. In 2009 werd er alleen met het Vlaams Agentschap Ondernemen rond de tafel gezeten om uitvoering te geven aan de bepaling inzake de uitwisseling van gegevens. Het overleg met het VAO heeft op dat vlak echter niets opgeleverd. Evenwel is er toen een rondzendbrief verspreid die de Brussels en Vlaamse griffies erop wees dat via de Vlaamse kmo-portefeuille verlichting kon gebracht worden voor de kosten die een herstelplan met zich meebracht, en ook een verwijzing bevatte naar vijf Vlaamse provinciale diensten van het VAO die verder konden adviseren over andere steunmaatregelen. Op het ogenblik van de onderhandeling waren er nog Waalse en Brusselse organisaties die zich met preventief ondernemingsbeleid bezighielden. De uitvoering van de KB’s vergt een voorafgaand samenwerkingsakkoord. Op dit moment is er nog geen enkel verzoek tot samenwerking gekomen vanuit de Gewesten, die inzake preventiebeleid bevoegd zijn.
13.03 Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de minister, het zou misschien helpen als u de Vlaamse overheden de bevoegdheid zou geven om de organisaties die voor de begeleiding instaan, te erkennen. Zo zouden de kamers voor handelsonderzoek weten naar wie zij kunnen doorverwijzen in geval van problemen met bedrijven.
13.04 Minister Annemie Turtelboom: Ik sta daarvoor open en ik zal het onderzoeken. Wij zijn er ons in elk geval van bewust. Er moet echter een samenwerkingsakkoord zijn en daar is op dit moment nog geen vraag voor gekomen. Ik begrijp uw opmerking zeer goed. Voor mij is het van belang dat de WCO werkt.
13.05 Karel Uyttersprot (N-VA): Wij dringen erop aan dat er vlug besluiten komen.
L'incident est clos.
- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de klacht tegen de procureur-generaal bij het hof van beroep te Antwerpen" (nr. 16339)
- de heer Koenraad Degroote aan de minister van Justitie over "de nieuwe ontwikkelingen bij het openbaar ministerie in Antwerpen" (nr. 16369)
- de heer Michel Doomst aan de minister van Justitie over "de situatie bij het Antwerpse gerecht" (nr. 16371)
- mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Justitie over "het Antwerpse parket" (nr. 16387)
- M. Bert Schoofs à la ministre de la Justice sur "la plainte déposée contre le procureur général près la cour d'appel d'Anvers" (n° 16339)
- M. Koenraad Degroote à la ministre de la Justice sur "les nouveaux développements dans le dossier du ministère public à Anvers" (n° 16369)
- M. Michel Doomst à la ministre de la Justice sur "la situation de la justice anversoise" (n° 16371)
- Mme Carina Van Cauter à la ministre de la Justice sur "le parquet d'Anvers" (n° 16387)
14.01 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de
minister, dit is een nieuw hoofdstuk in de saga van het Antwerps gerecht. Het
zou ook al de gerechtelijke oorlog kunnen worden genoemd.
Walter
De Smedt, voormalig rechter, ook een apart figuur, heeft een klacht
ingediend wegens schending van het briefgeheim, valsheid in geschrifte en
machtsmisbruik tegen de procureur-generaal, op grond van de vervolging inzake
rechtsweigering die de procureur-generaal destijds opstartte naar aanleiding
van de vrijspraak van een gsm-dief door rechter De Smedt. Rechter De Smedt
beargumenteerde toen dat de dief zijn gevangenisstraf toch niet zou moeten
uitzitten, waardoor hij betrokkene vrijsprak; het resultaat bleef immers toch
hetzelfde.
Uiteindelijk
kwam rechter De Smedt daar met een propere lei vanaf. Over wat er zich
heeft afgespeeld in aanloop naar zijn vervolging, doet rechter De Smedt nu
zijn beklag. Hij zou daarover tot twee keer toe een brief naar u geschreven
hebben of een klacht bij u hebben ingediend — hoe moeten we dat
noemen —, namelijk in december en in februari.
Mevrouw
de minister, wat heeft rechter De Smedt u concreet gevraagd? Ik weet dat u niet
zomaar een procureur-generaal uit zijn ambt kunt ontzetten, bijvoorbeeld.
Hebt u al
dan niet gehoor gegeven aan de klachten van rechter De Smedt? Zo nee,
waarom niet? Wat is uw drijfveer of uw motief om hem niet te antwoorden?
Wat zal
voor u het vervolg zijn? Welk staartje kan en moet die zaak krijgen?
14.02 Koenraad Degroote (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, de moeilijke situatie bij het openbaar ministerie in Antwerpen duurt inderdaad voort. Niet alleen is er het recente nieuws dat procureur Herman Dams zijn eerdere verklaringen intrekt, maar ook strafrechter op rust Walter De Smedt zou bij u een klacht hebben ingediend tegen Antwerps procureur-generaal Yves Liégeois. De procureur-generaal zou zich schuldig hebben gemaakt aan schending van het briefgeheim, valsheid in geschrifte en machtsmisbruik.
De eremagistraat vraagt dan ook dat u de klachten bezorgt aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie. Hij zou u dat reeds een eerste maal per brief hebben gevraagd op 19 december 2012 en vervolgens nogmaals op 15 februari 2013, maar blijkbaar vond u het niet nodig om daarop te antwoorden.
Mevrouw de minister, de hele situatie in Antwerpen leidt dan ook tot vragen.
Ten eerste, hebt u met Herman Dams, procureur des Konings, overlegd om zijn functie opnieuw op te nemen, of wordt geoordeeld dat zijn tijdelijk verlof in afwachting van het lopend gerechtelijk onderzoek behouden blijft?
Ten tweede, waarom hebt u inzake de vraag van strafrechter Walter De Smedt niet gereageerd op de klachtbrief?
Ten derde, welke verdere gevolgen zullen er aan die brief gegeven worden? Zult u via uw positief injunctierecht die zaak doorverwijzen naar de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie?
14.03 Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb eigenlijk een algemene vraag.
Tijdens de plenaire vergadering van vorige week zei u dat de werking van Justitie, ook in Antwerpen, verzekerd moet blijven en dat de sereniteit moet terugkeren in het belang van het verder functioneren van het parket en het parket-generaal, en zulks ten dienste van de samenleving. Dit lijkt mij logisch.
U zei toen ook dat procureur Dams had besloten om de dagelijkse leiding tijdelijk door te geven aan de eerste substituut om op die manier het onderzoek naar de bewuste feiten in alle sereniteit te laten verlopen.
Inmiddels hebben wij alweer verklaringen of beweerde verklaringen in de pers zien verschijnen. Los van de waarachtigheid van die verklaringen en van het feit of zij al dan niet werden afgelegd — dat maakt niet uit, mevrouw de minister, — lopen er onderzoeken. Wij hebben een procureur die de dagelijkse leiding heeft doorgegeven. Als parlementslid is het voor mij onduidelijk wie thans de leiding in handen heeft van het Antwerps parket. Is dat nog altijd de eerste substituut of is de heer Dams teruggekeerd? Of maakt hij aanstalten om al dan niet terug te keren? Wat zal uw houding in deze zijn?
Met betrekking tot het algemeen toezicht bij het Hof van Cassatie, het volgende. Ik meen dat het waarschijnlijk te vroeg is om ter zake vragen te stellen, maar ik heb ze toch ingediend. Kunt u enig zicht geven op de timing inzake de tussenkomst van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie?
14.04 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, er zijn op dit ogenblik, net zoals ik vorige week zei in de commissie, gerechtelijke onderzoeken aan de gang waarover ik uiteraard geen informatie kan geven. Ik meen dat het van belang is dat wij de onderzoekers hun werk laten doen. Op dit ogenblik wachten wij af wat de gevolgen zijn en welke lessen wij uit de lopende gerechtelijke onderzoeken moeten trekken.
Het klopt dat rechter De Smedt mij een aangetekend schrijven heeft gestuurd. De brief dateert van 19 december 2012. Hij wou daarin een strafklacht indienen tegen de procureur-generaal van Antwerpen en dit op basis van artikel 486 van het Wetboek van Strafvordering. Hij heeft mij daar recent aan herinnerd in een mail van 15 februari.
Intussen is ook de brief van de raadsheer van de heer De Smedt, gedateerd op 27 februari, op mijn kabinet beland.
Ik heb het voorwerp van de klacht door mijn juridische diensten laten onderzoeken. De wet, meer bepaald artikel 486 van het Wetboek van Strafvordering, geeft appreciatiebevoegdheid aan de minister: “De misdaad wordt aangegeven bij de minister van Justitie die, indien hiertoe grond bestaat, aan de procureur-generaal van Cassatie bevel geeft om ze op aangifte te vervolgen.” Ik heb dus een zekere appreciatiebevoegdheid, maar uiteraard ook de verantwoordelijkheid om het systeem te beschermen. Immers, wij ontvangen elke dag tientallen klachten die wij aan het Hof van Cassatie moeten bezorgen. Ik moet er natuurlijk ook voor zorgen dat het systeem niet blokkeert. Wij zullen deze klacht zeker wel bezorgen aan het Hof van Cassatie.
De heer Dams heeft, conform artikel 319 eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek, de heer Festraets aangeduid. Hij acht zich wettelijk verhinderd en heeft zich laten vervangen volgens de gangbare regels. Het onderzoek is volop bezig en ik wacht de resultaten ervan af om de gepaste lessen hieruit te trekken.
14.05 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de minister, u spreekt over lopende gerechtelijke onderzoeken en ik neem aan dat dit de onderzoeken zijn die kaderen in de interne gerechtelijke oorlog in Antwerpen zelf. Er is een aantal gerechtelijke onderzoeken waarmee men elkaar in het parket vliegen afvangt en die dan aanleiding geven tot intern lopende gerechtelijke onderzoeken. Het zullen die onderzoeken zijn.
U zegt dat u appreciatiebevoegdheid hebt om het systeem te beschermen. Wie echt niet bekommerd is om de bescherming van het systeem, zijn de magistraten zelf in Antwerpen, als ik merk met welke klachten zij elkaar om de oren slaan. Alleen al Antwerpen zou ervoor kunnen zorgen dat het systeem geblokkeerd raakt. Deze klacht van rechter De Smedt kan er allicht nog wel bij. Spijtig dat u enige tijd hebt gewacht om ze over te maken, maar het zal dan toch gebeuren.
14.06 Koenraad Degroote (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Wat punt 1 betreft, is er enige duidelijkheid. Toch stel ik mij vragen als er tussen 19 december 2012 en 15 februari 2013 niets gebeurt met de brief van de heer De Smedt. Er zou toch korter op de bal moeten kunnen worden gespeeld. Er zijn misschien wel heel wat brieven, maar een eremagistraat is toch niet de eerste de beste. Als men sneller zou antwoorden, zou dat misschien enig wantrouwen binnen Justitie kunnen wegnemen. Ik betreur dat er niet snel op werd geantwoord. Ik heb er begrip voor dat u de zaak zult onderzoeken, maar het lijkt mij een goede zaak om dat door te sturen naar het Hof van Cassatie.
14.07 Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord en uw opvolging van het dossier.
Heb ik u goed begrepen dat de leiding van het parket nog steeds bij de eerste substituut berust en dat er, gelet op de verdere onderzoeken, uiteraard geen verdere uitleg kan worden gegeven?
Het incident is gesloten.
15 Question de Mme Juliette Boulet à la ministre de la Justice sur "le tragique accident d'avion à Gosselies et la gestion du dossier par le parquet de Charleroi" (n° 16358)
15 Vraag van mevrouw Juliette Boulet aan de minister van Justitie over "het tragische vliegtuigongeval te Gosselies en het beheer van het dossier door het parket van Charleroi" (nr. 16358)
15.01 Juliette Boulet (Ecolo-Groen): Madame la présidente, madame la ministre, le samedi 9 février, un accident d'avion est survenu, lors du décollage, à l'aéroport de Gosselies; il a eu de fortes répercussions dans les médias tant pour son caractère extrêmement tragique à l'égard de toute une famille que pour ses conséquences sur le trafic aérien, un jour de grande affluence.
Plusieurs critiques ont été émises quant à la gestion de cet accident. Au Parlement wallon, mon collègue Xavier Desgain a posé une question à ce sujet. Dans sa réponse, le ministre André Antoine disait que le plan catastrophe avait été activé à 9 h 48 et les services de secours étaient sur place dans un délai inférieur à trois minutes. La DGTA, quant à elle, est arrivée sur les lieux à 11 h 15.
En revanche, le ministre Antoine expliquait que la grande difficulté rencontrée était "la relative disponibilité du parquet, car nous avons dû attendre courant de l'après-midi pour que, finalement, le parquet dépêche sur place un substitut accompagné d'un juge d'instruction". La raison serait que le parquet de Charleroi était occupé le matin à des auditions et n'avait pas pu trouver rapidement les personnes concernées. L'arrivée très tardive du parquet a retardé tout le processus d'intervention, donc la réouverture de la piste de l'aéroport.
Madame la ministre, une procédure d'intervention rapide du parquet est-elle prévue dans le cas d'accident urgent?
Si tel est le cas, quelle est cette procédure?
Celle-ci a-t-elle été respectée?
Si tel n'est pas le cas, qu'est-ce qui n'a pas fonctionné?
Comment expliquer de tels délais d'intervention du parquet?
Étaient-ils conformes aux délais prévus dans de tels cas?
Qu'en est-il du cadre du parquet de Charleroi?
Est-il complet et suffisant?
15.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, de façon générale, un magistrat du parquet est de garde 24 heures sur 24. C'est en principe à lui que les services de police font appel en cas d'accident urgent.
En matière d'accident aéronautique d'une certaine ampleur, il existe un magistrat de référence à qui, à la suite d'un accord avec les services de l'aéroport, il doit être fait appel par sms.
En l'espèce, il s'avère que ce système n'a pas fonctionné puisqu'aucun sms n'est parvenu au magistrat compétent.
Le ministère public a d'ailleurs déjà interpellé la police aéroportuaire afin qu'elle relaie cette déficience auprès des services concernés.
L'appel téléphonique signalant l'accident a donc été passé au magistrat chargé du service normal. Celui-ci a contacté le procureur du Roi et, sur sa recommandation, a requis un juge d'instruction.
Le délai entre la réception de l'avis de catastrophe et le moment où les autorités judiciaires et policières sont arrivées sur place s'explique par le fait que les week-ends, au parquet de Charleroi, le magistrat de garde assure une permanence au palais de justice à partir de 9 heures. Cette permanence a pour objet de statuer sur le cas des personnes privées de liberté durant les dernières 24 heures. Le magistrat de parquet a donc réglé ses activités en cours. Il est tenu par le délai légal de privation de liberté de 24 heures. Il en est de même pour le juge d'instruction.
Charleroi dispose d'un cadre de 37 magistrats de parquet; 10 d'entre eux postulent toutefois actuellement pour une autre fonction au sein de la magistrature.
15.03 Juliette Boulet (Ecolo-Groen): Je remercie Mme la ministre pour sa réponse. Je prends acte du fait que le système particulier au problème aéroportuaire n'a pas fonctionné. Si un système est mis en place parce qu'un accident de ce genre nécessite une réaction d'urgence, il faut qu'il soit optimal. Je demanderai donc à la ministre d'assurer le suivi par rapport aux questions qui ont été adressées à la police aéroportuaire et ce qui expliquera que le système n'a pas fonctionné. Les accidents sont rares mais, quand ils surviennent, ce sont des accidents graves qui nécessitent une réaction urgente de la part de tous les acteurs.
L'incident est clos.
16 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de uitlevering van minderjarigen" (nr. 16269)
16 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh à la ministre de la Justice sur "l'extradition de mineurs" (n° 16269)
16.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de minister, een recent arrest van het Hof van Cassatie zegt dat België alleen nog meerderjarigen mag uitleveren om in een ander land terecht te staan of een straf uit te zitten. Hierdoor zouden buitenlandse minderjarigen die in het buitenland een misdrijf pleegden maar in België verblijven straffeloos kunnen blijven.
Ik heb hierover enkele vragen. Ten eerste, zal u die lacune in de wetgeving aanpassen en wegwerken? Op welke termijn?
Ten tweede, werd België reeds door andere landen gevraagd om de wetgeving bij te sturen? Zo ja, door welke landen en wanneer?
Ten derde, hoeveel minderjarigen werden er vorig jaar uitgeleverd en aan welke landen?
Ten vierde, van hoeveel gevallen hebt u weet waarin de uitlevering niet kon doorgaan omdat de pleger van het misdrijf minderjarig was? Aan welke landen dienden de plegers uitgeleverd te worden?
16.02 Minister Annemie Turtelboom: Het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel vervangt de toepassing van de uitleveringsverdragen in de relatie tussen de EU-lidstaten. Bijgevolg vinden er tussen de lidstaten overleveringen plaats die onderworpen zijn aan een specifieke wetgeving die afwijkt van de regelgeving inzake de traditionele uitleveringen aan derde staten.
Op 6 februari 2013 heeft het Hof van Cassatie uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een veroordeelde persoon die op het moment van de feiten nog geen 18 jaar oud was. Het Hof stelde dat, met uitzondering van verkeersovertredingen, de in het buitenland veroordeelde persoon die ten tijde van de feiten de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt niet kan worden overgeleverd. Naar Belgisch recht verhindert de leeftijd van de betrokkene namelijk dat de persoon strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gesteld voor de feiten die ten grondslag liggen aan het Europees aanhoudingsbevel.
Het Hof specificeert verder dat men niet moet nagaan of de feiten in het EAB onder de toepassing van artikel 57bis van de wet van 8 april 1956 vallen gezien het gaat om een misdrijf beoordeeld in het buitenland waarbij de procedure in artikel 57bis praktisch niet van toepassing is.
Overigens dient te worden opgemerkt dat dit arrest alleen betrekking heeft op Europese aanhoudingsbevelen ter fine van strafexecutie.
De vraag rijst of het Hof een analoge redenering zal volgen voor een EAB ter fine van vervolging.
Naar aanleiding van het arrest van 6 januari 2013 wordt momenteel onderzocht hoe deze impasse kan worden verholpen. Er dient namelijk een goed evenwicht te worden gevonden tussen enerzijds straffeloosheid en anderzijds een gepaste bescherming van minderjarigen. Omdat een wetswijziging zich zal opdringen, is men aan het kijken om een voorstel uit te schrijven.
Ik heb geen kennis van verzoeken aan België om haar wetgeving te wijzigen. In het EAB-kaderbesluit wordt namelijk expliciet verwezen naar de leeftijd waarop de jeugdige volgens het recht van de uitvoerende lidstaat strafrechtelijk verantwoordelijk wordt geacht. De invulling van de strafrechtelijke meerderjarigheid wordt dus overgelaten aan de lidstaten. De reikwijdte van deze verplichte weigeringsgrond verschilt bijgevolg van lidstaat tot lidstaat.
Frankrijk hanteert bijvoorbeeld een drempel van 16 jaar, terwijl er in Zweden een bijzondere procedure voor personen tussen 15 en 18 jaar is.
Wij beschikken niet over exacte cijfers van het aantal minderjarigen dat wel of niet wordt overgeleverd.
Het is echter zeker dat in België verscheidene verzoeken werden ontvangen. Dit valt onder meer af te leiden uit de disparate rechtspraak van de kamers van inbeschuldigingstelling, voorafgaand aan het arrest van het Hof van Cassatie, waarbij enerzijds deze weigeringsgrond wel werd toegepast en anderzijds werd geoordeeld dat een minderjarige van meer dan 16 jaar oud strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld zodat deze leeftijd geen weigeringsgrond oplevert.
Wij beschikken ook niet over exacte cijfers inzake het aantal soortgelijke hangende zaken. Omdat de invulling van de strafrechtelijke minderjarigheid aan de lidstaten wordt overgelaten, komt het in de praktijk voor dat België verzoeken tot overlevering van minderjarigen ontvangt. Het bekendste hangende dossier is ongetwijfeld het verzoek tot overlevering aan Nederland van de vijf verdachten in de zaak van de mishandeling van een man in Eindhoven. De raadkamer in Turnhout heeft op 12 februari ingestemd met de overlevering van de vijf verdachten. Tegen deze beslissing werd een hoger beroep door de verdachten ingesteld. De uitspraak daarvan is tot 26 maart 2013 uitgesteld.
Zoals ik al heb gezegd, wordt deze kwestie momenteel geanalyseerd. Wij zullen nagaan hoe wij de hiaten in de wetgeving kunnen wegwerken zodat een coherent beleid kan worden gevoerd.
16.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord.
L'incident est clos.
De voorzitter: De vraag nr. 16372 van mevrouw Lalieux en de vraag nr. 16380 van mevrouw Smeyers worden uitgesteld. De vraag nr. 16395 van de heer Maingain wordt ingetrokken.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.14 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.14 heures.