Commission de la Justice |
Commissie
voor Justitie |
du Mercredi 18 septembre 2019 Après-midi ______ |
van Woensdag 18 september 2019 Namiddag ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.30 uur en voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.
La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 30 et présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.
01 Vraag van Stefaan Van Hecke aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "De niet-naleving van de online goklimiet van 500 euro" (55000147C).
01 Question de Stefaan Van Hecke à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "Le non-respect de la limite de 500 euros pour les paris en ligne" (55000147C).
01.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het KB van 25 oktober 2018 legt in artikel 6 een online speellimiet van 500 euro per week vast. Uit de praktijk blijkt dat die niet nageleefd wordt. Hoewel het KB bepaalt dat een speler maximum 500 euro kan opladen, alle kansspelen en weddenschappen waaraan hij kan deelnemen inbegrepen, wordt de speellimiet per website toegepast en niet geglobaliseerd.
In het addendum bij het KB staat bovendien het volgende: “De informatisering van de link tussen de Kansspelcommissie en de kredietcentrale aan particulieren van de Nationale Bank van België bepaalt de inwerkingtreding van artikel 6, § 1, op uiterlijk 1 januari 2019. Indien deze informatisering niet tijdig gerealiseerd zou kunnen worden, kan de inwerkingtreding via een koninklijk besluit worden uitgesteld.”
Volgens het KB moest de limiet dus op 1 januari 2019 ingevoerd zijn, anders was een nieuw KB nodig. Maar volgens onze informatie is de noodzakelijke link met de Nationale Bank nog niet gelegd, hoewel 1 januari 2019 een realistische inschatting werd geacht. Er lijkt ook geen nieuw KB te zijn dat de inwerkingtreding uitstelt. Dit zorgt voor een wettelijk vacuüm.
Ik heb de volgende vragen voor u.
Ten eerste, bent u zich ervan bewust dat de speellimiet van 500 euro op dit moment per website wordt toegepast? Zo ja, is dit volgens u conform het KB? Waarom wel of niet? Zo niet, wenst u hiertegen op te treden? Zo neen, wilt u dit verder onderzoeken, en tegen wanneer?
Ten tweede, kan u bevestigen of de speellimiet al dan niet bedoeld werd om alle websites te omvatten? Dit blijkt immers uit een duidelijke lezing van de tekst.
Ten derde, verschillende websites zouden de limiet niet implementeren. Bent u zich daarvan bewust? Zo neen, wilt u hiertegen optreden, en hoe? Zo ja, welke stappen heeft u ondertussen ondernomen om hiertegen op te treden?
Ten vierde, volgens het addendum bij het KB was 1 januari 2019 een realistische termijn om de link met de Nationale Bank in te stellen. Toch is die link er nog niet. Wat is hiervoor de reden? Hoever staat het overleg met de Nationale Bank en tegen wanneer kan een oplossing worden verwacht?
Ten vijfde, het addendum stelt dat de inwerkingtreding via een koninklijk besluit kan worden uitgesteld. Een nieuw KB lijkt er volgens onze informatie nog niet te zijn, waardoor er nu een juridisch vacuüm bestaat. Bent u zich van deze situatie bewust? Zo ja, wat betekent dit volgens uw lezing in de praktijk? Wat heeft u ondernomen om dit te remediëren? Tegen wanneer kan een oplossing worden verwacht? Zo neen, tegen wanneer wenst u een oplossing te vinden, en waaruit bestaat deze oplossing?
01.02 Minister Koen Geens: Mijnheer Van Hecke, wat de stortingslimiet betreft, op grond van artikel 6, § 1, 1°, van het koninklijk besluit moeten de houders van vergunningen A+, B+ en F1+ de stortingslimiet van 500 euro op hun eigen website toepassen. Een gedeeld systeem dat alle stortingen bijhoudt, bestaat nog niet. Dat wordt nu technisch ontwikkeld.
Wel moet worden opgemerkt dat het slechts om een tijdelijke situatie gaat. Op termijn zal de stortingslimiet over alle websites heen worden toegepast. De implementatie van dit systeem vraagt de nodige tijd. De administratieve en budgettaire procedure en de technische aanpassingen zijn volop bezig. Daarnaast zal wellicht ook een aanpassing van de kansspelwet nodig zijn in het licht van de GDPR.
Er moet worden opgemerkt dat het koninklijk besluit stelt dat er een maximale stortingslimiet van 500 euro bestaat. De speler kan zijn zelfgekozen limiet steeds met onmiddellijke ingang verlagen. Een eventuele verhoging vindt pas toepassing na drie dagen en in geen geval kan de maximale stortingslimiet van 500 euro worden overschreden.
Bij inbreuken kan de Kansspelcommissie sanctionerend optreden. Binnen de commissie werd een subcommissie opgericht die zich bezighoudt met de implementatie van het KB. Deze subcommissie rapporteert vandaag aan de Kansspelcommissie op welke wijze het KB in de praktijk moet worden toegepast. Vervolgens wordt een omzendbrief ter zake gepubliceerd.
De subcommissie heeft ook een delegatie van de Nationale Bank ontvangen voor de praktische implementatie van de verbinding tussen de Kansspelcommissie en de Centrale voor kredieten aan particulieren bij de Nationale Bank, de zogenaamde lijst met wanbetalers. De ontwikkeling van het informatiesysteem dat deze verbinding mogelijk moet maken bij de Kansspelcommissie gebeurt door een bedrijf dat maatsoftware ontwikkelt voor de Kansspelcommissie. Voor het project is een budget aangevraagd. Voor een groot deel van dit budget werd reeds een positief advies verkregen van de inspecteur van Financiën.
Wat de rechtsonzekerheid betreft, de bepalingen van het betrokken KB zijn op 1 juni 2019 in werking getreden. Voor deze die betrekking hebben op de link met de kredietcentrale van de Nationale Bank van België laat de praktische uitvoering echter nog even op zich wachten, gelet op de aanzienlijke technische en IT-werkzaamheden.
01.03 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord.
Het is misschien een tijdelijke situatie, maar ze duurt nu toch al een tijdje, namelijk sedert 1 januari 2019. Het KB bepaalde wel dat er bij een niet-tijdige inwerkingtreding een nieuw KB zou komen. Dat KB is er echter niet gekomen. U bevestigt dat eigenlijk impliciet.
U zegt dat elke speler de eigen limiet kan verlagen. Wij hebben het zelf echter even uitgetest en de websites nodigen eigenlijk vooral uit om de limiet te verhogen. Men kan met een eenvoudige muisklik naar 2.500 of zelfs 5.000 euro gaan, onbeperkt zelfs.
Er wordt dus niet enkel de mogelijkheid geboden om de limiet te verlagen. Het is bovendien erg moeilijk te achterhalen op welke manier de limiet moet worden verlaagd, maar wel heel makkelijk om die te verhogen.
Mijnheer de minister, er is dus werk aan de winkel. De bescherming van de speler, van de gokker en van mensen met een gokverslaving is ondanks de bestaande teksten immers niet gegarandeerd.
Ik stel enkel vast dat de Kansspelcommissie niet optreedt en heel laks is, net zoals het beleid in zijn totaliteit. Dat zal ook blijken uit de andere vragen over de kansspelwetgeving, die straks nog aan bod komen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Wij komen nu bij vraag nr. 55000148C van de heer Van Hees. Ik zie echter dat de vraagsteller niet aanwezig is. Wij hebben ook niets van hem vernomen. Zijn vraag vervalt dus in principe.
01.04 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Madame la présidente, M. Marco Van Hees demande que sa question n° 55000148C soit transformée en question écrite.
De voorzitter: Wij zullen zijn vraag nr. 55000148C omzetten in een schriftelijke vraag.
02 Question de Sophie Rohonyi à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "L'évaluation des sections spéciales de déradicalisation (Deradex) dans les prisons" (55000174C).
02 Vraag van Sophie Rohonyi aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "De evaluatie van de bijzondere deradicaliseringsafdelingen (Deradex) in de gevangenissen" (55000174C).
02.01 Sophie Rohonyi (DéFI): Madame la présidente, monsieur le ministre, selon le rapport de fin de mandat de la commission de surveillance de la prison d’Ittre, les décisions de placement à l’aile Deradex sont “souvent stéréotypées” et se bornent à justifier qu’il existe des informations justifiant le placement, mais sans les spécifier expressément. Ce constat s’oppose à votre engagement pris il y a quelques mois en notre commission en ces termes: “Suite au drame qui s'est produit à Liège avant l'été 2018, nous avons décidé de mettre au point un système encore meilleur de détection des profils dits radicalisés."
Malheureusement, ce n'est pas la seule critique émise par la commission dans son rapport, puisqu'elle spécifie également deux aspects problématiques. Les détenus ne disposent d’aucun recours spécifique contre les décisions de placement dans cette section. En outre, leurs droits sont limités par rapport aux autres catégories de détenus: il faut demander l'autorisation pour prendre une douche ou nettoyer sa cellule. Les détenus sont confinés à deux, trois ou quatre dans des préaux particuliers de dix mètres carrés, grillagés sous un toit en béton si haut qu’ils ne voient jamais la lumière du jour.
À terme, la commission recommande ainsi la fermeture de la section Deradex de la prison d'Ittre au profit d’ailes satellites, “moyennant un accompagnement des détenus par un personnel spécialement qualifié et formé”.
Ces constats posent problème au regard de nos engagements de respect des droits des détenus et de réduction de la récidive à leur sortie de prison. Ils sont d’autant plus regrettables qu’en commission du 26 avril 2017, vous nous annonciez que l'évaluation des ailes Deradex était en cours de finalisation et que les résultats de cette dernière n'étaient donc pas encore connus.
Réinterrogé par M. Maingain près de deux ans plus tard en commission du 23 janvier 2019, vous répétiez que les sections spéciales de déradicalisation Deradex étaient en cours d'évaluation.
Monsieur le ministre, quand le travail des sections Deradex et des prisons satellites en matière de déradicalisation sera-t-il défini avec précision, de manière à les distinguer? Quelle est actuellement la procédure de détection des profils de détenus destinés aux ailes Deradex? Cette procédure va-t-elle encore évoluer? Chaque établissement pénitentiaire dispose-t-il aujourd’hui d'un référent en radicalisme? Des engagements avaient déjà été pris en ce sens.
Quelles réponses apportez-vous aux membres de la commission de surveillance de la prison d’Ittre? Les avez-vous rencontrés depuis la publication de leur rapport? Enfin, quelles mesures ont-elles été mises en place en amont, de manière plus générale, afin que la prison ne soit plus un terreau pour le radicalisme?
02.02 Koen Geens, ministre: Madame la présidente, madame Rohonyi, le groupe cible des sections Deradex et des sections satellites est très différent. Les détenus qui incitent à la radicalisation peuvent être placés dans une section Deradex pour protéger les autres de toute influence travaillant sur le désengagement.
Le point de départ central est le confinement. Cela signifie que l'administration veut éviter que d'autres détenus vulnérables se radicalisent sous l'influence d'éléments radicaux extrémistes au sein de la prison.
Les détenus qui sont vulnérables à la radicalisation, qui peuvent être influencés et qui sont sur la voie de la radicalisation sont orientés vers une prison satellite où l'on travaille sur un processus de désengagement. Le programme de désengagement est développé par les Communautés en étroite collaboration avec l'administration pénitentiaire. Tous ces détenus sont identifiés sur la base des faits pour lesquels ils ont été condamnés et/ou sur la base d'indicateurs comportementaux qui établissent effectivement qu'ils incitent d'autres personnes à se radicaliser.
La décision de classement doit être motivée et se fonder sur l'évaluation des risques et des besoins de l'individu. Évidemment, le classement peut être révisé à chaque moment de la détention, lorsque le comportement et les besoins du concerné évoluent de façon positive ou négative.
Le recrutement de coordinateurs pour assurer le lien entre les prisons et les services Selex et la nomination des points de contact locaux sur la radicalisation sont prévus pour l'automne 2019. Des imams travaillent aussi dans toutes les prisons. En outre, il y a une offre de travailleurs humanitaires par l'intermédiaire des Communautés.
Les recommandations de la commission de surveillance d'Ittre ont été lues attentivement. Des initiatives sont prises en ce qui concerne la politique d'entrée et de sortie, l'objectif étant d'élargir l'offre pour des détenus qui évoluent positivement, également en dehors de la section.
Il est vrai qu'il y a des limites infrastructurelles. Un dossier pour l'augmentation de la superficie du préau à la prison d'Ittre a été soumis auprès de la Régie des Bâtiments à cet effet. Le rapport de la commission de surveillance était un document fin de mandat. Vu qu'une nouvelle commission a été mise sur pied début septembre, il n'y a pas eu de contact sur ce rapport.
Enfin, il existe des structures claires et des relations de collaboration avec des partenaires internes et externes dans le domaine de la collecte et de l'échange d'informations mais aussi dans le domaine de l'aide. Les membres du personnel sont formés, par exemple par e-learning, pour reconnaître les signes de radicalisation, afin de pouvoir agir rapidement. Des tests d'évaluation standardisés seront effectués.
02.03 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le ministre, j'entends que des initiatives sont prises et je m'en réjouis. De plus, la nouvelle commission de surveillance a été installée. C'est précisément l'occasion de travailler avec elle. Il importe en effet que vos mesures soient en adéquation avec les besoins du terrain. Je me permets de vous inviter à vous concerter avec cet organe. Plus vous agirez en ce sens, plus vos mesures porteront leurs fruits.
Il n'empêche que l'existence de profils radicalisés en prison ne laisse pas de m'inquiéter. L'OCAM a récemment rendu un rapport selon lequel 40 % de personnes libérées qui présentaient de tels profils auparavant restaient radicalisées. Il importe de continuer à travailler sur cette question, qui est cruciale pour la sécurité de nos concitoyens. Peut-être la commission de la Justice pourrait-elle organiser des auditions. Je vous enverrai un courrier en ce sens.
L'incident est clos.
- Stefaan Van Hecke aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "De falende controle op de naleving van de kansspelwetgeving" (55000196C).
- Stefaan Van Hecke aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "De veroordeling van Ladbrokes wegens het illegaal aanbieden van virtuele kansspelen" (55000315C).
- Stefaan Van Hecke à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "Le manque de contrôle du respect de la législation en matière de jeux de hasard" (55000196C).
- Stefaan Van Hecke à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "La condamnation de Ladbrokes pour offre illégale de jeux de hasard virtuels" (55000315C).
03.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, op 9 augustus oordeelde het hof van beroep te Brussel dat virtuele weddenschappen die vandaag door Ladbrokes georganiseerd worden, illegaal zijn. Op straffe van dwangsommen moet het bedrijf de automaten met virtuele kansspelen stilleggen. De reden voor het vonnis, en later het arrest in beroep, is dat Ladbrokes het KB van 22 december 2010 niet naleeft. Hoewel het KB dit vereist, zijn de machines niet uitgerust met eID-lezers, en kan meer worden ingezet en gewonnen dan toegelaten.
Die situatie is niet nieuw. In juli 2017 werd door de Kansspelcommissie de vergunning van Ladbrokes voor virtuele weddenschappen ingetrokken. Toch bleef Ladbrokes die aanbieden. Pas op 3 april 2018 stopte Ladbrokes met die activiteiten, op straffe van een dwangsom, maar slechts voor één dag. Een maand later gaf een KB een wettelijke verankering aan virtuele weddenschappen, waarna Ladbrokes die weer kon aanbieden, echter zonder dat het bedrijf de regelgeving volgde, zo werd in het arrest van het hof van beroep vastgesteld.
Het patroon is vrij duidelijk: Ladbrokes overtreedt de wet en pas nadat concurrenten ingrijpen – het gaat over een handelsgeschil – en een klacht indienen over valse concurrentie, oordeelt een rechtbank dat er een onwettigheid is. Nochtans is de Kansspelcommissie bevoegd voor controles en sancties. Dat niet de Kansspelcommissie voor controle zorgt, maar inbreuken op de kansspelwetgeving worden vastgesteld na klachten van concurrenten, van andere gokbedrijven, doet vragen rijzen bij het functioneren van de Kansspelcommissie.
Ik heb daarover de volgende vragen. Ten eerste, hoe komt het dat de Kansspelcommissie de voorbije jaren niet optrad tegen virtuele kansspelen die duidelijk onwettig waren? Waarom werd er niet gecontroleerd op essentiële aspecten als het gebruik van de eID, de inzet en de winst? Waarom startte de Kansspelcommissie geen nieuwe sanctieprocedure tegen Ladbrokes?
Ten tweede, hoeveel klachten over illegale kansspelen of inbreuken op de wet kwamen er de voorbije drie jaar binnen bij de Kansspelcommissie of rechtstreeks bij het parket? Welk gevolg werd aan die klachten gegeven?
Ten derde, hoeveel vaststellingen van inbreuken deed de Kansspelcommissie in de voorbije drie jaar? Hoe vaak en waarvoor startte de Kansspelcommissie daarna een sanctieprocedure? Wat was de uitkomst van die procedures? Hoe vaak werd na controle een pv naar het parket gestuurd?
Ten vierde, welk gevolg werd gegeven aan de pv’s die naar de parketten werden gezonden? Hoeveel van die klachten hebben geleid tot een seponering, een minnelijke schikking of een dagvaarding? Hoeveel veroordelingen werden er uiteindelijk uitgesproken?
Ten vijfde, hoe vaak besliste de Kansspelcommissie de jongste drie jaar om, na een beslissing tot seponering, ook al stond de inbreuk vast, toch een geldboete op te leggen?
03.02 Minister Koen Geens: Mijnheer Van Hecke, de procureur-generaal van Brussel heeft mijn beleidscel en de Kansspelcommissie in kennis gesteld van het betrokken arrest van het hof van beroep te Brussel. Het betreft een arrest gewezen naar aanleiding van een eerder vonnis van de rechtbank van koophandel van 2018 in een burgerlijk geschil ingesteld door de Federatie van Cafés van België (FedCaf) tegen Derby SA, de vennootschap achter het merk Ladbrokes, inzake het aanbieden van de zogenaamde kansspelen op virtuele sportevenementen door die laatste.
In het arrest wordt inderdaad vastgesteld dat er op 12 december 2018, 23 februari 2019 en 29 februari 2019 dergelijke kansspelen werden aangeboden in drie agentschappen van Ladbrokes met miskenning van de regels zoals opgenomen in het KB van 4 mei 2018 betreffende kansspelen over virtuele sportevenementen in de vaste kansspelinrichtingen van klasse IV. De Kansspelcommissie heeft inzage gevraagd in de stukken op basis waarvan het arrest werd uitgesproken teneinde een eventuele sanctieprocedure op te starten.
De controledienst van het secretariaat van de Kansspelcommissie voert op regelmatige basis controles uit bij de kansspelinrichtingen en heeft zich daarbij ook specifiek gericht op de naleving van de bepalingen rond de kansspelen op virtuele sportevenementen. Op 27 juli 2018 sprak de Kansspelcommissie een schorsing uit van de vergunningen van Derby SA wegens de onwettelijke organisatie van kansspelen op virtuele sportevenementen voorafgaand aan de publicatie van het KB dat de organisatie daarvan regelt. De sanctie werd uitgevoerd, maar een procedure voor de Raad van State is nog hangende.
Op 26 november 2018 stelde de controledienst bij gerichte controles op de naleving van de regels inzake kansspelen op virtuele sportevenementen twee inbreuken vast, met name in de agentschappen in de gerechtelijke arrondissementen Oost-Vlaanderen en Luik. Daarbij werden twee terminals in beslag genomen. Daar het strafrechtelijk vervolgbare inbreuken betreft, werden de twee bevoegde parketten middels een proces-verbaal op de hoogte gebracht. Het parket van Luik is een opsporingsonderzoek gestart, dat nog steeds loopt. Het parket van Gent heeft het dossier voor administratieve afhandeling teruggestuurd naar de Kansspelcommissie, die zich zal uitspreken over een administratieve sanctie, zodra het parket van Luik een definitieve beslissing heeft genomen.
Naar aanleiding van het arrest van het hof van beroep te Brussel werden zowel in augustus als in september 2019 opnieuw controleacties specifiek met betrekking tot de kansspelen op virtuele sportevenementen uitgevoerd. Daarbij werden geen inbreuken meer vastgesteld.
Daarnaast worden op regelmatige basis punctuele controles uitgevoerd in de wedkantoren verbonden aan verschillende kansspelexploitanten. Die controles houden verband met de andere bepalingen van de kansspelwet en de uitvoeringsbesluiten. In sommige gevallen werden administratieve en strafrechtelijke inbreuken vastgesteld, die conform de kansspelwet steeds worden vervolgd. Ook in de nabije toekomst zullen nieuwe controles worden uitgevoerd, gericht op de naleving van de kansspelwet in het algemeen en de regels inzake kansspelen op virtuele sportevenementen in het bijzonder.
03.03 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik heb gezien dat ik mijn tweede vraag, die samengevoegd was, niet heb voorgelezen, maar u hebt ze beantwoord.
Het is inderdaad heel belangrijk dat de Kansspelcommissie echt optreedt. Men heeft vaststellingen gedaan en men weet welke aanbieders welke inbreuken begaan. Er zijn veroordelingen geweest, er zijn vaststellingen geweest, men weet dus ook waar men opnieuw moet gaan controleren. Het is echt van belang dat inbreuken op de kansspelwetgeving ernstig worden genomen. Wij mogen niet wachten op geschillen tussen concurrenten, want die willen een stuk van de markt van mekaar afpakken, al komen op die manier wel de onwettigheden aan het licht.
U hebt een aantal voorbeelden gegeven waarin de Kansspelcommissie is opgetreden. Ik doe toch een oproep om erop toe te zien dat ze dat ernstig neemt. Ik hoop dat de parketten dat ook zullen doen. Ik hoor immers nu dat het parket spreekt over administratieve afhandeling en verwijzing naar de Kansspelcommissie. Mij lijkt het in dit geval niet onlogisch dat het parket er een principiële zaak van maakt en strafrechtelijk tot vervolging overgaat. Dat is misschien de enige taal die sommige bedrijven begrijpen, zodat ze zich strikt aan de wet houden.
Overigens, op de dag dat de kansspelen van Ladbrokes werden stopgezet naar aanleiding van de schorsing van de vergunning van dat bedrijf op vraag van FedCaf, werd de kleindochter van de voorzitter van FedCaf voor één dag ontvoerd. Er werd een gerechtelijk onderzoek opgestart. Dat is de wereld waarover het gaat. Dat wilde ik even meegeven. De situatie is heel ernstig. Zowel de Kansspelcommissie als het parket moet heel hard optreden.
L'incident est clos.
04 Vraag van Egbert Lachaert aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "De aanvang van de activiteiten van een tijdelijke maatschap" (55000208C).
04 Question de Egbert Lachaert à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "Le début de l'activité d'une société momentanée" (55000208C).
04.01 Egbert Lachaert (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag betreft een interpretatiekwestie bij de hervorming van het vennootschapsrecht, waarbij het aantal vennootschapsvormen werd verminderd. Wij weten dat in de bouwsector regelmatig de vennootschapsvorm tijdelijke handelsvennootschap werd aangewend, terwijl nu de vennootschapsvorm tijdelijke maatschap moet worden gebruikt.
Mijnheer de minister, u las wellicht de schriftelijke versie van mijn vraag. Mijn concrete vraag is wanneer precies de activiteiten kunnen aanvangen conform het Wetboek van economisch recht, aangezien men zich dan moet inschrijven in de KBO. Inzake de tijdelijke maatschappen, voorheen tijdelijke handelsvennootschappen, heerst er momenteel inderdaad wat onduidelijkheid omtrent de aanvang van de activiteiten. Is dat zodra men daadwerkelijk activiteiten start inzake de uitvoering van bouwwerken of is dat, volgens een tweede interpretatie, bij de aanvang van de voorbereidende werkzaamheden om eventueel in te schrijven voor een dergelijk project?
Als de tweede interpretatie geldt, dan betekent dit dat er heel wat administratieve plichtplegingen moeten gebeuren in de KBO en de boekhouding, terwijl men niet eens zeker is dat de maatschap later effectief een reële activiteit zal ontwikkelen. Vandaar het gevoel van onduidelijk dat op dat vlak heerst in de sector.
Wat is volgens u de aanvang van activiteiten van een tijdelijke maatschap in dit soort scenario's?
04.02 Minister Koen Geens: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Lachaert, de notie inschrijvingsplichtige onderneming wordt op basis van het algemeen ondernemingsbegrip omschreven. Vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid vallen in principe onder de algemene definitie van een onderneming in artikel I.1, 1° van het Wetboek van economisch recht. Als dusdanig vallen ze in principe onder de plicht tot inschrijving in de KBO, indien ze zijn opgericht naar Belgisch recht volgens artikel III.49 van het WER, of in België beschikken over een zetel, een bijkantoor of een vestigingseenheid, ingevolge dezelfde bepaling.
De verplichting tot inschrijving geldt volgens artikel III.49 voor de aanvang van hun activiteiten. Deze bepalingen gelden zowel voor rechtspersonen, voor natuurlijke personen die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefenen als voor organisaties zonder rechtspersoonlijkheid.
Bij rechtspersonen gebeurt de inschrijving na het formele ogenblik van oprichting, zelfs indien de activiteiten van de rechtspersoon nog geen aanvang namen.
Voor natuurlijke personen geldt de inschrijvingsplicht voorafgaand aan de concrete aanvang van de activiteiten.
Sluit de invulling van de inschrijvingsplicht meer aan bij deze van een rechtspersoon of bij deze van een natuurlijke persoon met een zelfstandige beroepsactiviteit wanneer het over een maatschap gaat?
De memorie van toelichting, document nr. 54/2828/001, pagina 6 stelt "dat de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid zich ook moet inschrijven in de KBO, indien zij aan het rechtsverkeer deelneemt en rechten en verplichtingen aangaat met derden". Hieruit blijkt dat de oprichting van een tijdelijke, in de zin van kortstondige maatschap door de aannemers voor de gunning van een bouwproject zonder meer niet volstaat om van een inschrijvingsplicht te spreken.
In het door u opgeworpen geval geldt de inschrijvingsplicht zodra de betrokken aannemers worden aangesteld als uitvoerders van de werken, zelfs indien de werken nog niet zijn aangevangen. De maatschap die enkel een offerte voorbereidt en die automatisch wordt ontbonden indien de opdracht niet aan de maatschap wordt toebedeeld, heeft echter geen inschrijvingsplicht. Deze maatschap neemt niet deel aan het rechtsverkeer tenzij eenmalig voor het indienen van de offerte, die louter een voorbereidend karakter heeft. Indien de opdracht niet wordt gegund en deze maatschap verder geen andere activiteiten ontwikkelt, wordt er geen maatschappelijk belang gediend met het opleggen van een inschrijvingsplicht.
04.03 Egbert Lachaert (Open Vld): Dat lijkt mij een duidelijk en correct antwoord, mijnheer de minister.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
04.04 Egbert Lachaert (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, ik had nog een andere vraag ingediend die wel voorkwam op de vragenlijst van 12 september, maar die is weggevallen op de huidige vragenlijst. Ik heb het niet in de gaten gehouden, maar werd die vraag misschien doorverwezen naar een andere commissie, hoewel ze oorspronkelijk werd opgenomen in de agenda van deze commissie?
De voorzitter: Blijkbaar valt het onderwerp van die vraag onder de bevoegdheid van de Regie der Gebouwen en werd de vraag doorverwezen naar de commissie voor Mobiliteit.
05 Vraag van Stefaan Van Hecke aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "De handhaving van het rookverbod in Brusselse cafés" (55000239C).
05 Question de Stefaan Van Hecke à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "Le respect de l'interdiction de fumer dans les cafés bruxellois" (55000239C).
05.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, kort geleden kwam aan het licht dat het rookverbod in Brusselse cafés nauwelijks nageleefd wordt. Op één nacht werd door controleurs van de FOD Volksgezondheid vastgesteld dat meer dan de helft van 97 bezochte cafés niet conform de wetgeving was. Aangezien de controles ’s nachts gebeurden, lag het percentage inbreuken hoger dan het gemiddelde van 34 %, maar dat is nog steeds significant hoger dan het gemiddelde in Vlaanderen, 12 %, of in Wallonië, 10 %.
Volgens hoofdinspecteur Paul Van den Meerssche is het gevoel van straffeloosheid een belangrijke oorzaak voor dat verschil. Boetes die niet betaald worden, zouden door het parket haast automatisch geseponeerd worden. Dat was zijn uitleg. Vandaar heb ik voor u de volgende vragen.
Ten eerste, klopt het dat pv’s voor schending van het rookverbod door het parket geseponeerd worden?
Ten tweede, bestaan er daarover specifieke afspraken met, of richtlijnen voor, de parketten in ons land? Zo ja, welke?
Ten derde, kunt u de cijfers meedelen, voor de drie Gewesten, voor de laatste drie jaar, inzake het aantal opgemaakte pv’s voor een schending van het rookverbod, het aantal seponeringen, het aantal veroordelingen en het aantal vrijspraken, telkens ten aanzien van zowel de uitbaters als de cafébezoekers?
Ten vierde, is er volgens u nood aan een gelijkaardige aanpak voor het hele land? Zo ja, welke initiatieven hebt u al genomen? Zo neen, waarom niet?
05.02 Minister Koen Geens: Mijnheer Van Hecke, in antwoord op uw vraag ontving ik van het parket-generaal de volgende informatie.
Reeds in 2011 stelde het parket-generaal een model van ressortelijke richtlijn op aangaande de afhandeling en gebeurlijke vervolging van inbreuken op het rookverbod in horecazaken. Er wordt een getrapte vervolging van inbreuken vooropgesteld. Er wordt meer bepaald aangedrongen op een strafrechtelijke vervolging indien de administratieve afhandeling van de inbreuken niet tot het beoogde resultaat leidt. Ernstige inbreuken moeten evenwel onmiddellijk aan het parket worden bezorgd.
Tevens ontmoeten de tabakscontrolediensten en het FAVV twee keer per jaar de hoofdcoördinator van het Expertisenetwerk Geneesmiddelen- en Voedselcriminaliteit om het beleid af te stemmen en de handhaving te optimaliseren. Dat is tot nu toe op een constructieve manier gebeurd. Het Expertisenetwerk Geneesmiddelen- en Voedselcriminaliteit wordt ook via memo's continu op de hoogte gehouden van wijzigingen in de tabakswetgeving en van relevante rechtspraak.
Zoals voor talrijke materies moet de procureur des Konings te Brussel keuzes maken in zijn vervolgingsbeleid. De processen-verbaal inzake het rookverbod worden dus niet zomaar door het parket geseponeerd, maar behandeld overeenkomstig een welomschreven vervolgingsbeleid.
De inhoud van deze richtlijnen van vervolging wordt echter niet verspreid, om deze richtlijnen niet ondoeltreffend te maken.
Het College deelt mij ten slotte mee dat de gevraagde cijfergegevens niet kunnen worden verstrekt.
05.03 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het was een bizar antwoord, maar u gaf dit antwoord omdat u die informatie van het parket-generaal hebt gekregen.
Dat een parket keuzes moet maken, is een feit. U zei dat er niet zomaar wordt geseponeerd, maar er zijn niet veel soorten seponering. Als een dader niet gekend is, kan men niet vervolgen, maar in dit geval zijn de daders wel gekend en wordt er toch geseponeerd. Dat gebeurt blijkbaar op basis van een richtlijn die u mij niet mag geven.
Er zijn dus blijkbaar geheime richtlijnen op basis waarvan een parket, een procureur des Konings, oordeelt om al dan niet te seponeren. In Brussel is blijkbaar de richtlijn: seponeer maar. In de rest van het land is dat niet zo, maar in Brussel seponeert men dus gewoon, zoals de hoofdinspecteur heeft aangeklaagd. En dan is men verbaasd dat er bij controles veel meer inbreuken worden vastgesteld. Na een tijdje hebben die café-uitbaters natuurlijk ook door dat er niets gebeurt met die processen-verbaal.
Mijnheer de minister, ik hoor u zuchten tot hier. Het is toch godgeklaagd. Ik probeer een taal te gebruiken die u duidelijk kunt begrijpen.
Zou het niet nuttig zijn om toch even contact op te nemen met de procureur van Brussel?
Op basis waarvan kunnen bestaande richtlijnen geheim worden gehouden? Ik weet niet of ze geheim worden gehouden voor u, maar ze worden wel geheimgehouden voor het Parlement. Dit lijkt mij bizar.
Dat er geen cijfergegevens kunnen worden meegedeeld, is een beetje de ziekte van de laatste maanden. Sinds gisteren weten wij echter waarom; er is blijkbaar een moratorium bij de dienst Statistiek van het parket-generaal op het beantwoorden van parlementaire vragen. Omdat u in te weinig personeel voorziet, weigert men nog antwoorden te geven op parlementaire vragen. Daarom krijgen wij evidente cijfers niet meer. Ik zou u willen verzoeken om voldoende personeel ter beschikking te stellen van de dienst Statistiek van het parket-generaal, zodat wij deftige antwoorden kunnen krijgen op onze uiteraard terechte vragen.
L'incident est clos.
06 Vraag van Stefaan Van Hecke aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "De DAVO" (55000317C).
06 Question de Stefaan Van Hecke à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "Le SECAL" (55000317C).
06.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, recent bracht het Rekenhof een verslag uit over de werking van de Dienst voor Alimentatievorderingen, DAVO.
In dat verslag beveelt het Rekenhof aan dat de minister van Justitie, samen met de wetgever, de nodige initiatieven neemt “om het centrale bestand van vonnissen, arresten en akten die onderhoudsgeld toekennen – waarin werd voorzien door een wet van 2014 – te creëren”. Dat is aanbeveling nr. 1 op bladzijde 73 van het verslag.
Reden is volgens het Rekenhof dat “met die database zou kunnen worden vermeden dat de burger die een tussenkomst vraagt het origineel van de uitvoerbare titel die het onderhoudsgeld vastlegt of wijzigt, moet verstrekken aan de DAVO". Verder staat daar te lezen: "Daarvoor zou de wet aangepast moeten worden. Een dergelijke administratieve vereenvoudiging zou de risico’s op fouten elimineren als er verschillende vonnissen zijn.”
Mijnheer de minister, ik heb hieromtrent de volgende concrete vragen. Ten eerste, waarom werd het centrale bestand van vonnissen, arresten en akten die onderhoudsgeld toekennen nog niet opgericht?
Ten tweede, welke stappen hebt u de voorbije jaren ondernomen om voornoemd centraal bestand op te richten?
Ten derde, tegen wanneer wil u voornoemd centraal bestand opgericht hebben?
06.02 Minister Koen Geens: Mijnheer Van Hecke, de oprichting van een centraal bestand van vonnissen, arresten en akten houdende toekenning van een onderhoudsuitkering, zoals bepaald in artikel 9 van de wet van 12 mei 2014, is binnen de FOD Justitie steeds gekaderd in een groter project tot oprichting van een algemene databank met alle vonnissen en arresten. Het gaat immers om een beperkte versie van die ruimere databank.
Voor de stand van zaken met betrekking tot de realisatie van die algemene databank verwijs ik naar mijn omstandige antwoorden op dezelfde mondelinge vragen van de vorige legislatuur, nrs. 26271 en 26308.
Een herhaling van deze antwoorden zou nu te veel tijd in beslag nemen, maar voor uw gemak heb ik een aantal exemplaren meegebracht, die kunnen worden rondgedeeld.
Inzake de notariële akten die verbintenissen tot betaling van onderhoudsgeld bevatten, kan er naar alle waarschijnlijkheid worden gestart op 1 januari 2020 dankzij de aanpassingen aan het wetgevend kader in de potpourriwetgeving. Het noodzakelijke uitvoeringsbesluit zou vóór het einde van dit jaar worden gepubliceerd.
Volgens mijn informatie zal ook het technisch traject operationeel zijn op 1 januari 2020.
06.03 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, wij weten allemaal dat de projecten rond het creëren van databanken voor de vonnissen al heel lang aanslepen.
De wet van 2014 die ze voorschrijft, bestaat ondertussen vijf jaar. Dat het soms wat tijd vergt om databanken te creëren, beseffen wij allemaal. Dat is een grote uitdaging, vooral op technisch vlak, maar wij wachten daar nu al vijf jaar op.
Als er iets is dat een onmiddellijk nut heeft voor een rechtzoekende, is het dat wel. Die mensen hebben het al vaak heel moeilijk om onderhoudsgeld te krijgen.
Ze hebben dan een probleem en moeten de stap zetten naar de DAVO, waar ze dan vaak nog worden geconfronteerd met het verzoek om authentieke stukken voor te leggen waarover zij niet onmiddellijk beschikken.
Ik denk dat het echt noodzakelijk is dat er snel vooruitgang wordt geboekt, zeker om dit probleem aan te pakken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 55000338C van mevrouw Jadin wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
07 Question de Nabil Boukili à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "La politique du parquet à l'égard du mouvement des gilets jaunes" (55000351C).
07 Vraag van Nabil Boukili aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "Het beleid van het parket ten aanzien van de beweging van de gele hesjes" (55000351C).
07.01 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Madame la présidente, monsieur le ministre, notre pays a connu cette année des mouvements sociaux qui ont rassemblé des citoyens de différents horizons. Ces actions sociales ont pour point commun de s’opposer à la politique d’austérité du gouvernement. Parmi ces mouvements, on compte celui des gilets jaunes. Ce dernier est né d’une volonté d’agir pour changer la situation sociale qui ne cesse de s’aggraver et pour améliorer un niveau de vie qui ne cesse de se détériorer. On aurait pu attendre une réponse politique à leur situation. Mais celle que le gouvernement a donnée à ces citoyens s’est réduite à la répression et l’intimidation.
Pour illustrer mon propos, je citerai le cas de Robin Bruyère, de Liège. Il a ainsi été convoqué au poste de police et risque d’être poursuivi pour un simple post Facebook. La police lui reproche la déclaration suivante: "Les violences et humiliations policières de la semaine passée ont laissé leurs marques et ont poussé certains à ne plus venir." Il s'agit d'un post comme on en voit tous les jours; sauf que Robin est un gilet jaune et que son engagement social lui coûte un traitement différent de la part des forces de l’ordre. Est-ce là le fonctionnement de la justice et de la police dans un État de droit?
On peut considérer que le parquet de Liège se montre un peu autoritaire et abuse en l'occurrence de son pouvoir. Or, le cas de Robin n'est pas isolé. De tels agissements ont été relevés auprès d'autres parquets: à Namur, à Charleroi ainsi qu’en Flandre. Après les attaques contre les responsables syndicaux, comme nous en avons observé à Anvers, et les intimidations à l'égard des gilets jaunes que je viens d'exposer, nous nous inquiétons, monsieur le ministre, de la garantie de nos droits fondamentaux comme la liberté d’expression et le droit de manifester – des droits que nos institutions ont le devoir de protéger, et non de menacer.
Monsieur le ministre, la déclaration de M. Bruyère est-elle punissable d’une peine privative de liberté, comme cela fut mentionné dans la convocation de la police? Êtes-vous au courant de ces interpellations et intimidations? Une directive du parquet général recommande-t-elle un traitement particulier vis-à-vis des gilets jaunes?
07.02 Koen Geens, ministre: Madame la présidente, monsieur Boukili, aucune information relative à un dossier particulier ne peut être communiquée dans le cadre d'une question parlementaire orale. Toutefois, lorsqu'un citoyen estime ne pas avoir bénéficié d'un traitement correct de la part d'un service de police, il doit s'adresser soit au parquet pour déposer plainte, soit au Comité P, soit à l'Inspection générale des services de police.
Le parquet général de Liège me confirme qu'aucune directive concernant la question des gilets jaunes n'a été prise par le procureur général de Liège.
07.03 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, j'entends très bien votre réponse et vous en remercie.
Cela dit, ces agissements se sont multipliés depuis l'émergence du mouvement des gilets jaunes. Il me semble anormal qu'aucune directive n'ait été prise à ce sujet, alors que les gilets jaunes subissent un traitement qui diffère de celui qui viserait n'importe quel citoyen. Ce post Facebook aurait pu être écrit par n'importe qui, mais c'est un membre de ce mouvement qui a été convoqué.
Je trouve ces agissements assez douteux, et c'est pourquoi je vous ai interrogé. J'aurais donc aimé entendre une réponse plus claire et plus précise.
L'incident est clos.
08 Vraag van Stefaan Van Hecke aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "De blokkering van dossiers bij de Kansspelcommissie" (55000404C).
08 Question de Stefaan Van Hecke à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "Le blocage de dossiers à la Commission des jeux de hasard" (55000404C).
08.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, dat bij de Kansspelcommissie niet steeds alles op wieltjes loopt, is intussen wel duidelijk. Dat is al enige tijd zo. Daar zijn al vele vragen over gesteld, maar er duiken steeds nieuwe elementen op.
Zo berichtte La Dernière Heure begin september dat 200 dossiers inzake controles en sanctiemaatregelen bij de Kansspelcommissie geblokkeerd zouden zitten. Bovendien zou de zwarte lijst van de Kansspelcommissie al acht maanden niet meer aangevuld zijn.
Een en ander lijkt dus grondig fout te lopen, waardoor de Kansspelcommissie haar rol als regulator en controle-instantie niet kan opnemen. Dat is uiteraard nefast voor de bescherming van de Belgische volksgezondheid.
Ten eerste, klopt het dat er 200 dossiers geblokkeerd zitten bij de Kansspelcommissie? Zo ja, was u daarvan op de hoogte? Kunt u mij meedelen hoeveel dossiers er vandaag vastzitten en waarop zij betrekking hebben?
Ten tweede, wat is de reden voor de blokkering van de dossiers? Welke maatregelen hebt u genomen om ze op te lossen? Tegen wanneer wil u de achterstand wegwerken?
Ten derde, klopt het dat de zwarte lijst van de Kansspelcommissie al acht maanden niet aangevuld werd? Zo ja, was u daarvan op de hoogte? Zo neen, zult u dat nader onderzoeken?
Ten vierde, ingeval de zwarte lijst inderdaad niet werd aangevuld, wat is de reden voor de achterstand? Hoeveel en welke operatoren moeten nog aan de lijst toegevoegd worden? Welke maatregelen hebt u genomen om dat probleem op te lossen? Tegen wanneer wil u de achterstand wegwerken?
Ten vijfde, La Dernière Heure meldt dat minstens één operator sinds maart 2018 op de lijst zou moeten staan en dat dit toch niet het geval is. Om welke operator gaat het? Betekent het dat die operator tot vandaag ongestraft illegaal kan blijven handelen?
Ten zesde, hoe wil u ervoor zorgen dat zich in de toekomst geen gelijkaardige problemen voordoen bij de Kansspelcommissie?
08.02 Minister Koen Geens: Mijnheer Van Hecke, wat de achterstand in de sanctiedossiers betreft, op de vergadering van de Kansspelcommissie van 26 juni jongstleden gaf het secretariaat een stand van zaken van de hangende dossiers teneinde de werkzaamheden van de commissie te kunnen plannen.
Het gaat over 110 dossiers. In tien dossiers zal op korte termijn een uitspraak vallen. Negenenvijftig dossiers hebben te maken met politieambtenaren die in 2017 deelnamen aan onlinekansspelen, wat door de kansspelwet verboden is. Elf dossiers worden binnenkort bij de commissie aanhangig gemaakt en twaalf dossiers zijn doorgestuurd naar het openbaar ministerie. Er wordt ter zake een antwoord afgewacht of het openbaar ministerie al dan niet strafrechtelijk wenst op te treden. Zeven dossiers houden verband met het aanhouden van een vergunning zonder effectieve exploitatie, wat eveneens verboden is volgens de kansspelwet. Eén dossier wordt actueel geanalyseerd. Vijf dossiers inzake zwartwerk bij een kansspelexploitant werden doorgegeven aan de andere bevoegde administratieve overheden. De commissie zal nadien ook optreden. Vijf dossiers houden verband met het opnemen van illegale exploitanten in de zwarte lijst.
Het bericht in La Dernière Heure is op dat punt foutief. Het verloop van een sanctieprocedure is strikt geregeld door de wet en de rechtspraak en kan enkele maanden in beslag nemen. De samenstelling van de commissie kan tijdens de procedure in een zelfde dossier ten aanzien van een persoon niet wijzigen. Evenwel is de commissie sinds januari 2019 ontslagnemend, maar door de lopende zaken is een herbenoeming van de leden actueel niet mogelijk.
Ook het mandaat van voorzitter van de commissie loopt in oktober ten einde. De voorzitter had, in afwachting van meer duidelijkheid, verkozen om bepaalde dossiers tijdelijk uit te stellen, teneinde te verhinderen dat procedures zouden moeten worden overgedaan. Inmiddels werd die beslissing herzien en zal de resterende achterstand binnen de komende zes maanden worden weggewerkt.
Wat de zwarte lijst van illegale kansspeloperatoren betreft, de recentste aanpassing van die lijst van de Kansspelcommissie dateert van 8 april 2019. De lijst wordt steeds publiek gemaakt op de website van de commissie. Het is de bedoeling dat alle illegale kansspelaanbieders op de zwarte lijst komen. Bij een dergelijke vaststelling wordt een proces-verbaal opgesteld voor het parket en kan de commissie beslissen tot opname op de zwarte lijst. Er is actueel geen sprake van een abnormale achterstand.
In het personeelsplan voor het secretariaat van de Kansspelcommissie heb ik twintig extra plaatsen ingeschreven. Die personeelsleden zullen ook instaan voor de controles ten aanzien van de legale en de illegale exploitanten. De aanwervingen lopen volop.
Daarnaast heb ik sterk ingezet op een betere samenwerking tussen de commissie en de politiediensten met het oog op een betere beeldvorming van de geviseerde personen en van de kansspelinstellingen. De samenwerking wordt verder gefinaliseerd in een protocol en op het operationele niveau.
Het bericht in La Dernière Heure waarin wordt gesteld dat een aanbieder al sinds maart op de zwarte lijst had moeten staan, kan niet bevestigd worden. Het artikel verwijst naar een bepaalde kansspelwebsite. Actueel kan echter niet bepaald worden of de website inbreuken pleegt op de Belgische kansspelwet. De controlecommissie van de Kansspelcommissie houdt dat uiteraard blijvend in het oog.
08.03 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Het zijn geen 200 maar 110 dossiers, waarbij u stelt dat het de bedoeling is de achterstand weg te werken. Wat mij toch wel opvalt, is dat 59 dossiers betrekking hebben op politieambtenaren die gokken, hoewel hun statuut dat wettelijk niet toelaat. Bovendien wacht men blijkbaar af hoe het parket zal optreden in twaalf dossiers die naar het openbaar ministerie werden overgezonden. Ik hoop, zoals ik zopas zei, dat ook het parket dadelijk de dossiers ernstig zal nemen en daaraan voldoende prioriteit zal geven. Als de Kansspelcommissie ze zelf al doorstuurt naar het parket, moet de Kansspelcommissie toch van oordeel zijn dat het over ernstige inbreuken gaat, reden waarom ze niet zelf via andere sancties zal optreden.
Tot daar mijn repliek, mijnheer de minister. We zullen de kwesties uiteraard opvolgen, zeker de kwestie in verband met die ene operator die blijkbaar op de lijst had moeten staan, maar waarvan onduidelijk is of hij inderdaad inbreuken heeft gepleegd.
L'incident est clos.
09 Vraag van John Crombez aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "Het rapport van de HRJ over de bewindvoering" (55000405C).
09 Question de John Crombez à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "Le rapport du CSJ sur l'administration de biens" (55000405C).
09.01 John Crombez (sp.a): Mijnheer de minister, op 12 juli publiceerde de HRJ zijn rapport over het toezicht op de bewindvoeringen door de vredegerechten, met opmerkelijke conclusies.
Een van de conclusies is dat de wil van de wetgever om de voorkeur te geven aan familiale bewindvoerders, niet altijd wordt nageleefd. Vaak blijft er een voorkeur voor professionele bewindvoerders.
Een tweede opvallende conclusie: er is nood aan duidelijke en uniforme selectiecriteria voor de bewindvoerders.
Een derde conclusie is dat de kantons eilandjes naast elkaar zijn, met een grote diversiteit aan instrumenten en met onvoldoende gebruik van het potentieel van MaCH.
Een vierde conclusie is dat niet in alle vredegerechten planmatig wordt nagedacht over de wijze waarop het proces van de controle kan worden verbeterd en bijgestuurd. De financiële controles zijn om diverse redenen niet overal even kwaliteitsvol en diepgaand.
Er is een laag fraudebewustzijn binnen de vredegerechten en er dient meer te worden ingezet op een georganiseerde preventieve en reactieve aanpak van het risico van fraude en misbruiken.
Dat zijn toch opvallende conclusies. Ik weet dat u altijd aandacht hebt besteed aan het belang van de correcte uitvoering van de bewindvoering.
Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen.
Ten eerste, wat is op vandaag de verhouding tussen het aantal professionele en familiale bewindvoerders?
In mijn tweede vraag verwijs ik naar een publieke reactie op dit rapport, waarin u zei dat een wetsontwerp in de maak is dat een aantal suggesties van de HRJ in de praktijk zou moeten omzetten. Zo zouden professionele bewindvoerders in de toekomst een opleiding moeten volgen, een deontologische code moeten ondertekenen en een beroepsaansprakelijkheidsverzekering moeten hebben. Wat is de stand van zaken van het wetsontwerp?
Ten derde, zullen in bovenvermeld wetsontwerp ook maatregelen worden genomen om de controle op fraude en misbruik te verstevigen en om voor een meer uniforme aanpak bij de verschillende vredegerechten te zorgen?
09.02 Minister Koen Geens: Mijnheer Crombez, ik heb met aandacht kennisgenomen van het rapport van de Hoge Raad voor de Justitie over de audit inzake het beheer van het toezicht op de bewindvoeringen door de vredegerechten. Ik kan u ook bevestigen dat mijn beleidscel een ontwerp van wettekst heeft voorbereid om de voorwaarden vast te leggen voor het beroepsmatig uitoefenen van de functie van bewindvoerder over een beschermde persoon.
Wat uw eerste vraag betreft, dien ik u mee te delen dat ik momenteel niet over cijfers beschik over de verhouding tussen het aantal familiale en professionele bewindvoerders. Ondanks het feit dat de voorkeur voor de familiale bewindvoerder reeds is ingeschreven in artikel 496/3 van het Burgerlijk Wetboek, stelt de Hoge Raad dat deze bepaling in de praktijk niet altijd wordt nageleefd. Daarom wordt in de voormelde ontwerptekst die voorkeurspositie nog versterkt: "Slechts bij uitzonderlijke redenen omschreven in de beschikking van de rechter die verband houden met de bescherming van de belangen van de persoon die in een stelsel van bijstand of van vertegenwoordiging is geplaatst, zal een professionele bewindvoerder kunnen worden aangesteld."
Wat uw tweede vraag betreft, kan ik u bevestigen dat het ontwerp van wettekst inmiddels ter advies werd voorgelegd aan de balies, de voorzitters van de vredegerechten en de rechters in de politierechtbanken, de Hoge Raad voor de Justitie en de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap. Mijn beleidscel zal de adviezen ten laatste begin november ontvangen. Het komt het Parlement toe om na te gaan of en wanneer het ontwerp van wettekst dat op basis van deze adviezen kan worden gefinaliseerd, verder kan worden behandeld als wetsvoorstel.
Wat uw laatste vraag betreft, kan ik meedelen dat er reeds verschillende controlemechanismen bestaan die de vrederechter toelaten om in geval van fraude sancties op te leggen aan de bewindvoerder. Het kan gaan om een vermindering van zijn bezoldiging, een wijziging inzake zijn takenpakket of zelfs zijn vervanging door een andere bewindvoerder. Het ontwerp van wettekst dat door mijn beleidscel werd voorbereid, biedt nog nieuwe mogelijkheden in de strijd tegen fraude ingeval er een professionele bewindvoerder is aangesteld. Enkel erkende professionele bewindvoerders zullen kunnen worden aangesteld en zij kunnen hun erkenning verliezen of geschorst worden door een deontologische commissie. Bovendien voorziet het ontwerp er ook in dat de vrederechter bepaalde informatie over de geschiktheid van de bewindvoerder kan registeren, waar andere vrederechters dan rekening mee kunnen houden.
09.03 John Crombez (sp.a): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord.
Het is een goede zaak dat de neiging om naar familiale bewindvoerders te kijken, wordt versterkt. Daarom legde ik ook de link met de uniformisering in de vredegerechten, aangezien er echt heel veel verschillen blijken te bestaan. Dat moet goed opgevolgd worden.
Ik kijk uit naar de adviezen die opgevraagd zijn.
Ik heb de hint zeer goed begrepen dat het Parlement over de behandeling moet beslissen. Wij beschikken sinds 12 juli over dat rapport. Ik acht het belangrijk genoeg om ervoor te zorgen dat wij met onze commissie voor Justitie de ruimte plannen, eenmaal de adviezen voorhanden zijn, om dat snel ter hand te nemen. Ik hoop dat de overige commissieleden dat steunen.
Ik kijk natuurlijk uit naar de nieuwe mogelijkheden om fraude en misbruik op te sporen en te sanctioneren. De opsporing en vaststelling is belangrijk. Een goede opsporing is uiteraard noodzakelijk opdat de vrederechters kunnen weten – dat is een goed initiatief – waar de problematische bewindvoerders zich bevinden, bij de toewijzing van latere bewindvoerders.
Het incident is gesloten.
- Sophie Rohonyi à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "Le projet pilote de maisons de transition pour détenus à Malines et Enghien" (55000408C).
- Marie-Colline Leroy à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "Les maisons de transition" (55000491C).
- Nabil Boukili à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "Le projet pilote de maisons de transition pour détenus à Malines et Enghien" (55000497C).
- Laurence Zanchetta à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "La privatisation du suivi des détenus en maison de transition" (55000516C).
- Sophie Rohonyi aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "Het proefproject inzake transitiehuizen voor gedetineerden te Mechelen en Edingen" (55000408C).
- Marie-Colline Leroy aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "De transitiehuizen" (55000491C).
- Nabil Boukili aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "Het proefproject inzake transitiehuizen voor gevangenen in Mechelen en Edingen" (55000497C).
- Laurence Zanchetta aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "De privatisering van de opvolging van de gevangenen in de transitiehuizen" (55000516C).
10.01 Sophie Rohonyi (DéFI): Madame la présidente, monsieur le ministre, ce 9 septembre, la première maison de transition pour détenus a ouvert ses portes à Malines. Une deuxième ouvrira en janvier à Enghien.
Ces maisons s’inscrivent dans le cadre d’un projet pilote découlant de la loi du 11 juillet 2018 portant des dispositions diverses en matière pénale. Cette loi prévoit en effet la possibilité de placer des détenus dans des structures de petite taille, dites maisons de transition, tout en réservant cette possibilité uniquement aux personnes condamnées qui se trouvent à 18 mois de leur date d’admissibilité à la libération conditionnelle.
Les députés DéFI se sont abstenus lors du vote de cette loi, non pas parce qu'ils ne soutiennent pas le principe des maisons de transition, que du contraire, mais parce qu'ils considéraient qu’elle manquait son objectif en réservant cette mesure à l’approche de la sortie de prison, alors que la réinsertion devrait constituer le fil rouge de toute la détention, du début à la fin.
Pour le reste, nous soutenons évidemment ces maisons de transition. Nous sommes heureux de les voir ouvrir. Mais quelle ne fut pas notre surprise de lire l’arrêté royal du 22 juillet 2019 fixant l'intervention financière de l'État fédéral pour les maisons de transition de Malines et d'Enghien. Cet arrêté prévoit en effet que les détenus y seront suivis par la branche “soins” de la société privée de sécurité G4S, en collaboration avec Exodus Nederland, organisation néerlandaise spécialisée dans la prise en charge de détenus et d’anciens détenus, certes, mais aux Pays-Bas.
Monsieur le ministre, le recours à ces deux organismes appelle les questions suivantes. Pourquoi et comment G4S et Exodus Nederland ont-elles été choisies pour assurer le suivi de détenus alors que de nombreuses associations établies en Belgique exercent déjà cette mission dans nos prisons? Ce choix s’est-il fait à l’initiative de votre cabinet, de G4S ou d’un autre intervenant? Le coût de 900 000 euros au terme d’un an, annoncé dans l'arrêté royal, a-t-il été comparé avec d’autres options comme le recours aux associations belges déjà actives dans la prise en charge des détenus?
Quand et comment ces maisons de transition seront-elles évaluées? En cas de résultats positifs, ce que nous espérons, seriez-vous prêt à soutenir une modification de la loi de sorte que ces maisons "de transition" deviennent des maisons “de détention” permettant, dans la mesure du possible, à tous les détenus de bénéficier d’un accompagnement en vue de leur réinsertion sociale, et non uniquement en fin de peine?
10.02 Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, je ne vais pas rappeler le contexte que ma collègue a déjà très bien évoqué, mais insister sur le fait que si nous saluons évidemment le choix d'accentuer la politique de détention différenciée dans le cadre du masterplan Prisons et Internement, nous estimons que le cœur de mission d'une compétence régalienne ne peut être délégué à des sociétés privées, cela afin d'assurer à l'ensemble des individus la garantie d'un État souverain.
Dès lors, pourquoi avoir confié la gestion des maisons de transition au secteur privé? En quoi les entreprises privées seraient-elles plus aptes à considérer et aider un détenu en fin de peine envisageant sa réinsertion? Pourquoi avoir de facto mis hors jeu les acteurs de terrain ayant déjà une expérience dans le suivi et le soutien des personnes détenues? Quelles balises avez-vous mises pour s'assurer qu'une entreprise ne se soucie pas plus de ses bénéfices et des attentes de ses actionnaires plutôt que de garantir la qualité d'un service indispensable dans une société en bonne santé, à savoir la réinsertion socioprofessionnelle?
Enfin, si ce projet pilote donne satisfaction, avez-vous l'intention de généraliser la méthode de l'appel d'offres au secteur privé?
10.03 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Madame la présidente, je ne vais pas non plus répéter le contexte, mais ajouter que, sur le site du SPF Justice, il est écrit que la société G4S est chargée de l'exploitation et du soutien professionnel des détenus.
Monsieur le ministre, vous n'ignorez pas que c'est une entreprise mondiale, cotée en bourse, leader en solutions de sécurité et dont l'éthique est régulièrement remise en cause, notamment quant à son implication dans le conflit israélo-palestinien.
Qui a pris l'initiative de ce partenariat public-privé confiant la sous-traitance d'une mission de service public à une multinationale? Que devons-nous comprendre par "l'exploitation des détenus"? Quelles sont les compétences de G4S en termes d'accompagnement professionnel adapté à des détenus? Quelles mesures concrètes ont-elles été envisagées afin d'exercer un contrôle démocratique sur l'exercice de cette mission malgré sa privatisation?
10.04 Laurence Zanchetta (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, si nous nous réjouissons du projet pilote mis en place à Malines, nous nous interrogeons et nous nous inquiétons même de l'attribution du marché à un partenaire privé dans une prérogative qui a toujours été publique. La presse nous apprend que les quinze places de la maison de transition malinoise seront destinées à des détenus en fin de peine afin qu'ils y réapprennent les gestes du quotidien comme la préparation des repas, la lessive, la gestion administrative, les recherches d'emploi et de logement, etc. Interdits de sortie durant leur séjour, ils seront aussi suivis par des psychologues, des assistants sociaux et des criminologues.
Si nous saluons véritablement la création de ces maisons de transition et les objectifs poursuivis, nous sommes surpris par la prise en charge du projet par le secteur privé. L'Association Syndicale des Magistrats, tout comme nous, s'étonne du sous-traitement des fonctions régaliennes.
Monsieur le ministre, selon les informations relayées par la presse, c'est le groupe privé G4S qui assurera non pas uniquement le gardiennage de cette maison de transition mais aussi une forme de guidance. C'est à nos yeux une forme de privatisation d'un travail qui doit rester public et qui entrera en concurrence avec les Maisons de Justice.
Cette privatisation a-t-elle été abordée avec les Maisons de Justice? Quel est le cahier des charges qui vous a servi de base pour prendre cette décision? Comment cela sera-t-il contrôlé et évalué par la suite? Quelles sont les qualifications des personnes qui y travailleront? Quel sera le coût de ce rôle attribué aux sociétés qui ont remporté l'attribution du marché public? À combien estimez-vous la différence de coût en le confiant au partenaire public? Le Conseil d'État vous invitait à motiver vos arrêtés royaux accordant les agréments notamment. À ce stade, il ne nous semble pas que cela a été fait. Pouvez-vous nous le confirmer?
10.05 Koen Geens, ministre: Madame la présidente, mesdames, monsieur, le 18 novembre 2016, le masterplan III qui prévoit des possibilités de détention à petite échelle, à savoir les maisons de transition, a été approuvé par le gouvernement. La base légale a été établie le 11 juillet 2018 par ce Parlement.
Le 30 juillet de la même année, un appel à candidatures pour l'exploitation d'une maison de transition – projets pilotes en Flandre et en Wallonie – a été publié au Moniteur belge. L'administration a reçu sept candidatures pour la Flandre et huit pour la Wallonie. Le jury était composé d'experts pénitentiaires. Après deux séries d'entretiens et une visite des sites disponibles, toutes les candidatures ont été soigneusement analysées.
Il a été décidé que le projet "Sterkhuis" de G4S Care, en collaboration avec Exodus Pays-Bas, serait sélectionné comme fournisseur privilégié tant pour la Flandre, à Malines, que pour la Wallonie, à Enghien. Pour les raisons suivantes, G4S Care et Exodus ont déposé un projet comportant un plan d'affaires solide ainsi qu'un aperçu de l'accompagnement et de l'aspect humain. Tout d'abord, leur expérience est avérée, tant pour la méthodologie – Exodus – que pour la sécurité – G4S Care. Ensuite, tous les sites proposés sont rapidement devenus disponibles – trois mois après l'attribution – et étaient conformes aux exigences posées, tout en bénéficiant d'un très bon rapport qualité-prix.
Les avantages et inconvénients de chaque projet ont été soigneusement analysés. Selon le jury, le meilleur projet a été choisi, sans pour autant affaiblir le travail que d'autres organisations accomplissent déjà aujourd'hui en termes de soutien pénitentiaire.
Sur le plan de l'équilibre des coûts par rapport à d'autres possibilités, il s'agit d'un projet unique en Belgique, qui ne peut être comparé à d'autres. L'administration pénitentiaire mènera une évaluation approfondie de l'opération au terme d'un an, en accordant une attention particulière à l'évolution du projet et aux enseignements tirés. Un suivi continu par l'administration pénitentiaire et par la prison d'attache est également prévu.
Toutes les informations relatives aux normes figurent dans l'arrêté royal qui les fixe en vue de l'agrément comme maison de transition et qui établit les conditions d'exploitation de celle-ci. Il a été publié au Moniteur belge le 7 août dernier. Il est en effet inhérent à un projet pilote que la première année consiste principalement en une période d'apprentissage et de mise au point de l'opération.
En ce qui concerne l'élargissement, je suis convaincu qu'en ce moment, nous devons mettre l'accent sur l'accompagnement des détenus au terme de leur peine. Je ne m'exprime aujourd'hui pas sur d'autres possibilités qu'il conviendra d'envisager à l'avenir, en particulier à la suite de l'évaluation de nos projets pilotes.
10.06 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. J'entends qu'un appel à candidats a été publié. Fort heureusement, ai-je envie de dire! Je m'étonne toutefois de votre réponse, dans le sens où vous expliquez que la société G4S a été sélectionnée sur la base de son expertise en matière de sécurité et Exodus Nederland pour son expérience en matière d'accompagnement.
Or, vous l'avez dit vous-même, ce qui est déterminant ici pour évaluer l'efficacité de ce projet pilote, ce sont les résultats que nous obtiendrons en matière d'accompagnement. C'est vraiment l'essentiel de ce qui est demandé aux maisons de transition. Pourtant, vous auriez sélectionné G4S Care pour son expertise en matière de sécurité et non d'accompagnement. Je pense dès lors qu'il y a un problème au niveau de la motivation de la sélection de ce partenaire privé.
Nous vous avons déjà dit que nous soutenons tous ce projet. Je pense cependant que l'essentiel, c'est d'axer sur la réinsertion. Et la réussite de la réinsertion dépend, d'une part, de la réussite des moyens mis en place et du temps qu'on y consacre. J'entends que vous ne voulez pas vous prononcer sur une évolution du modèle de maison de transition vers maison de détention. Mais il faut quand même l'avoir en tête. D'autre part, la réussite dépend également de l'expertise des personnes qui prennent en charge cette réinsertion. Il y a dès lors un problème de cohérence par rapport aux partenaires qui ont été sélectionnés. Ce sont tous ces éléments qui conditionneront la réussite – nous l'espérons tous – de ce projet pilote.
10.07 Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces réponses. J'ai néanmoins l'impression qu'il n'a pas été question ici de savoir pourquoi un partenaire privé a été choisi. Nous sommes restés sur la question de savoir pourquoi ce partenaire privé. Je regrette de ne pas entendre autre chose sur le soutien aux acteurs de terrain qui, aujourd'hui, dans la fonction publique liée à la détention, rencontrent parfois de nombreuses difficultés et ne sont pas soutenus. Je pense que ce genre d'appel d'offres vers le secteur privé ne les aide pas davantage à se sentir rassurés quant au fait qu'on prenne soin, dans notre société, des services publics. J'en suis désolée.
10.08 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, la question ici n'est pas de savoir comment G4S a gagné cette offre, mais plutôt de savoir pourquoi il a été fait appel à un partenaire privé pour une fonction censée compter parmi les compétences de l'État. C'est ce qui nous choque. L'accompagnement des détenus est une responsabilité du ministère de la Justice et pas d'une entreprise privée, d'autant plus que la multinationale associée à ce projet est très contestée sur certains aspects et profite de la colonisation du peuple palestinien pendant que nous passons un accord avec elle. Ce mélange d'intérêts est inacceptable alors qu'il s'agit vraiment d'une mission d'intérêt public.
10.09 Laurence Zanchetta (PS): Monsieur le ministre, effectivement, aucune réponse n'a été apportée à la question de savoir pourquoi on fait appel au privé pour une fonction qui devrait relever du secteur public.
Présidente: Sophie De Wit.
Voorzitter: Sophie De Wit.
L'incident est clos.
11 Vraag van John Crombez aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "De zaak-Julie Van Espen" (55000409C).
11 Question de John Crombez à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "L'affaire Julie Van Espen" (55000409C).
11.01 John Crombez (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb op 15 juli beloofd om nog eens terug te komen op dit onderwerp omdat u, zoals steeds, veel interessante dingen hebt gezegd en ook nog informatie zou opvragen.
Ik had u in eerste instantie gevraagd of u bereid was om aan het Parlement alle feiten in deze zaak over te maken. U antwoordde daar toen op dat u deze vraag, omwille van het geheim van het onderzoek, moest voorleggen aan het College van procureurs-generaal.
Daarnaast stelde ik u de vraag hoe het kan dat de rechter, ondanks het feit dat de dader – Bakelmans – zich al drie keer had onttrokken aan zijn straf, toch tot de uitspraak kwam dat de betrokkene niet vluchtgevaarlijk was. U antwoordde daarop dat die informatie wordt bijgehouden in Sidis Suite en dat het OM deze info altijd kan opvragen. Ook hiervoor ging u overleggen met het College van procureurs-generaal om te bekijken wat kan worden verbeterd aan de doorstroming van die informatie.
Eigenlijk gaat het dus altijd over hetzelfde: er is een afschuwelijk feit gepleegd dat had kunnen worden vermeden. Ik vind het normaal dat het Parlement tot in detail te weten komt wat er precies is gebeurd, zeker met het oog op de toekomst.
Ik kom tot mijn vragen.
Ten eerste, kan het Parlement, na uw overleg met het College van procureurs-generaal, een volledig overzicht krijgen van de feiten in deze zaak?
Ten tweede, de werking van de databank Sidis Suite werd door een werkgroep bekeken. Heeft die werkgroep al aanbevelingen gedaan? Naderen we het ogenblik dat elk strafregister ook digitaal aan een rechter kan worden bezorgd om dit soort afschuwelijke zaken te vermijden?
11.02 Minister Koen Geens: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Crombez, ik heb uw vraag naar een volledig overzicht van de feiten in deze zaak voorgelegd aan het College van procureurs-generaal. Het College oordeelt dat er nog geen overzicht kan worden gegeven. Het betreft immers een lopend gerechtelijk onderzoek dat is onderworpen aan de verplichtingen van het geheim van het onderzoek.
De openbaarheid is in dit stadium van het strafonderzoek nog niet aan de orde en kan de rechten van de partijen, de tactiek en rechtsgeldigheid van het onderzoek schaden. De zaak wordt behandeld door een onderzoeksrechter en op regelmatige tijdstippen buigt de raadkamer zich achter gesloten deuren over de ernstige aanwijzingen van schuld en de verlenging van de voorlopige hechtenis.
Zowel het parket als de zetel hebben consultatietoegang tot de databank Sidis Suite waarin het penitentiaire verleden van de betrokken gedetineerde of verdachte kan worden nagegaan. In overleg met de magistratuur is afgesproken dat nog meer en stelselmatig raadplegingen dienen te gebeuren, en dat relevante stukken aan het strafdossier moeten worden toegevoegd en dit zowel in de fase van het vooronderzoek als bij de berechting ten gronde.
De penitentiaire administratie heeft zich ertoe geëngageerd om per ressort nogmaals een presentatie te doen over een optimale raadpleging van de verschillende rubrieken, inclusief de lezing van de opsluitingsfiches.
Overeenkomstig artikel 593 van het Wetboek van strafvordering hebben onder anderen de magistraten van het openbaar ministerie, de onderzoeksrechters, de vrederechters en de rechters en assessoren van de strafuitvoeringsrechtbanken rechtstreeks toegang tot het strafregister. De genoemde magistraten kunnen deze bevoegdheid overdragen aan personen die onder hun gezag ressorteren.
Mijnheer Crombez, wees er ondertussen van overtuigd dat ik er alles aan doe, niet alleen om na te denken maar ook om concreet actie te ondernemen teneinde te vermijden dat dergelijke feiten zich in de toekomst zouden herhalen, hoewel volstrekte veiligheid uiteraard niet kan worden gegarandeerd.
11.03 John Crombez (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik twijfel er niet aan dat u al het mogelijke doet om dergelijke zaken te vermijden. De vraag naar volledige veiligheid zal ik nooit stellen omdat ik ook weet dat zulks niet mogelijk is. Ik ben echter wel van mening dat wij op een ongelooflijk probleem zijn gestoten binnen het geheel van ons justitieapparaat. Wij moeten niet alleen naar de toekomst kijken om het probleem te verbeteren. De vraag leeft zelfs hoe vaak zoiets zich al geeft voorgedaan.
Het is anno 2019 onvoorstelbaar dat een rechter die een dergelijke belangrijke beslissing moet nemen, niet over de nodige stukken beschikt.
Aan het afschuwelijke voorval zelf heeft ons systeem schuld. Het is niet iets wat jaren kan duren. Ik heb alle begrip voor de moeilijkheden bij de geheimhouding van het onderzoek en bij de risico's voor de lopende procedure. Ik heb alle begrip daarvoor. Ik heb geen idee hoelang de procedure zal duren. Waarvoor ik echter geen begrip zal hebben, is voor de mogelijkheid dat het College geen positieve houding aanneemt tegenover het Parlement, en er niet voor zorgt dat wij kunnen begrijpen wat ter zake is misgelopen. Indien het om procedures gaat die erg lang duren, wat perfect kan, betekent zulks dat wij tussen het afschuwelijk voorval en het moment waarop wij heel goed zullen weten wat er is misgelopen, heel veel tijd laten voorbijgaan. Het Parlement kan dat niet laten gebeuren.
Er moet dus een manier zijn — er is altijd een manier, wanneer het om dergelijke zware zaken gaat — om ervoor te zorgen dat wij te weten komen wat er is misgelopen en welke de mogelijkheden zijn om dergelijke problemen te verhelpen. Beschouw dat als een steun voor al het mogelijke dat u al doet. Het is echter van essentieel belang dat er iets wordt ondernomen.
Ik zal mij niet zonder meer neerleggen bij het antwoord dat het niet lukt om feiten aan het Parlement over te maken. Er moet een manier zijn om ervoor te zorgen dat het Parlement zich erg bewust wordt van wat er is misgelopen, met de afschuwelijke gevolgen als resultaat.
11.04 Minister Koen Geens: Uitzonderlijk wil ik er nog aan toevoegen dat de Hoge Raad, zoals u weet, op dit moment een audit doet naar deze aangelegenheid.
11.05 John Crombez (sp.a): Ik wil daaraan nog zeer kort iets toevoegen. Ik hoop dat deze commissie tegen het moment waarop de Hoge Raad daarmee over afzienbare tijd klaar is, een manier zal vinden om echt gedetailleerd inzage te krijgen. Misschien is dat een goed ogenblik daarvoor.
De voorzitter: Ik weet dat die audits meestal met een zekere omzichtigheid worden behandeld, niet om iets niet naar buiten te brengen, maar omdat ze over personen gaan.
Wij zullen dit nog bekijken. Uw wijze voorzitster zal zich erover buigen in welke mate met de Hoge Raad kan worden afgesproken.
L'incident est clos.
- John Crombez aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "De organisatie van het proces over de aanslagen in Brussel" (55000410C).
- Katleen Bury aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "De proceskosten rond de terreuraanslagen in België" (55000433C).
- Kristien Van Vaerenbergh aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "Het proces rond de aanslagen van 22 maart" (55000438C).
- Nabil Boukili aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "Het assisenproces over de aanslagen van 22 maart" (55000496C).
- John Crombez à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "L'organisation du procès sur les attentats de Bruxelles" (55000410C).
- Katleen Bury à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "Le coût du procès des attentats commis en Belgique" (55000433C).
- Kristien Van Vaerenbergh à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "Le procès relatif aux attentats du 22 mars" (55000438C).
- Nabil Boukili à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "Le procès d’assises des attentats du 22 mars" (55000496C).
12.01 John Crombez (sp.a): Mijnheer de minister, het is een delicate kwestie om hierover vragen te stellen, maar ik vind dat ik ze toch moet stellen omdat het gaat over het proces over de aanslagen van 22 maart 2016 die een diepe indruk hebben nagelaten. De beveiliging van zo'n proces vraagt natuurlijk veel middelen en is ook moeilijk te organiseren. Wij moeten die vragen echter stellen, omdat het niet uitzonderlijk is dat een land wordt geconfronteerd met een complex, groot of zelfs gevaarlijk proces.
De ministerraad is akkoord gegaan met het voorstel van minister Reynders en uzelf om de voormalige NAVO-site in te richten als een tijdelijk gerechtsgebouw voor het proces over de aanslagen van 22 maart 2016. Wij konden vernemen dat het voorlopig prijskaartje hiervoor 20 miljoen euro bedraagt, maar ik veronderstel dat de kosten voor de beveiliging door de politie daarin nog niet zijn opgenomen. Het betreft dus alleen maar de kosten voor de infrastructuur. Voor het proces over de aanslag op het Joods Museum in Brussel kostte de beveiliging alleen al 3,8 miljoen euro. De totale kostprijs van dit ene proces komt eigenlijk overeen met het bedrag dat het openbaar ministerie vraagt voor de volledige invulling van zijn personeelskader. Dat haalde ik gisteren ook aan in de gesprekken daarover. Daarom is het nodig dat wij hierover spreken.
Ik heb hierover de volgende vragen, mijnheer de minister.
Wat is de voorlopige kostenraming van de beslissing?
In Frankrijk zal men voor het proces over de aanslagen in Parijs gebruikmaken van een oud justitiepaleis. Het Franse proces wordt nog groter dan het Belgische: het gaat over 1.700 burgerlijke partijstellingen en meer dan 300 advocaten. Volgens onze informatie zou deze operatie enkele miljoenen euro kosten, wat een heel stuk lager ligt dan onze ramingen. Is zo'n alternatief bij ons niet bekeken?
Er hebben in België al eerder grote processen plaatsgevonden, bijvoorbeeld het proces tegen Citibank in 2009, waar meer dan 1.500 slachtoffers en 160 advocaten aanwezig waren. In dergelijke processen is het echter niet zo dat al die burgerlijke partijen en advocaten altijd aanwezig zijn. Dat geldt meestal enkel voor de inleidings- en slotzitting. Daarvoor is een heel grote capaciteit nodig.
Voor het goede verloop van een proces kunnen altijd afspraken worden gemaakt. Daarom opteerde men ervoor om in het Citibankproces de inleidingszitting te laten plaatsvinden in de evenementenhal Brussels Event Brewery. De overige zittingen vonden plaats in het Brusselse justitiepaleis, omdat het om veel minder mensen ging.
Is er gedacht aan een gelijkaardige regeling, die maar een deel zou kosten in vergelijking met waarin nu wordt voorzien? Kan een regeling worden uitgewerkt waarbij een grote opkomst bij de openings- en slotzitting wel mogelijk is, maar waarbij de andere zittingen plaatsvinden in het justitiepaleis, zelfs met livestreaming?
De tweede en derde vraag betreffen eigenlijk alternatieven die bestaan, die worden gehanteerd in Frankrijk en die wij zelf ook al hebben gehanteerd. De hamvraag is of die alternatieven, die veel minder kosten, grondig zijn bekeken.
12.02 Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, ik treed de heer Crombez bij met zijn vraag. Ik had mijn vraag eerst schriftelijk ingediend, maar ik heb ze omgezet in een mondelinge vraag om hierbij te kunnen aansluiten.
Sta mij toe de bedenking te maken dat hier vandaag enorm veel vragen worden gesteld die perfect schriftelijk kunnen worden ingediend. Het gaat over vragen om gegevens en cijfers. Ik weet wel dat wij in lopende zaken zijn en dat die termijn van twintig dagen niet moet worden gerespecteerd, maar de vraag kan daarna nog altijd worden ingediend als mondelinge vraag.
Ik vind dit een overbelasting van het systeem. Dat was een bedenking die ik hier wilde maken.
Mijnheer de minister, ik kom tot mijn vragen over het thema, dat de heer Crombez al heeft toegelicht.
Hoe kunt u het bedrag verantwoorden, gelet op het chronisch middelentekort bij Justitie?
Zou er niet beter worden geïnvesteerd in infrastructuur die niet tijdelijk wordt gebruikt voor Justitie, maar die blijvend kan worden gebruikt?
12.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, dit is inderdaad een delicate vraag. De vele slachtoffers van de terreuraanslagen en de maatschappij verwachten immers terecht dat het proces op een correcte manier zal worden gevoerd.
Desalniettemin hangt er een heel hoog kostenplaatje aan vast, terwijl de middelen van Justitie niet al te groot zijn, zeker rekening houdend met de problemen die er nog steeds zijn bij Justitie.
Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen. Kunt u enige transparantie brengen over de beslissing om voor het NAVO-gebouw te kiezen? Werden andere locaties overwogen? Waarom werd uiteindelijk voor deze locatie gekozen?
Kunt u meer duiding geven bij de geschatte kostprijs van 17 miljoen euro, die nu blijkbaar zelfs is opgelopen tot 20 miljoen euro?
Hebt u misschien ook gedacht aan het moderne systeem van de videoconferentie, wat toch een mogelijkheid is om verdachten te horen die een zeer groot veiligheidsrisico kunnen inhouden? Zij zouden hun proces op die manier kunnen bijwonen.
12.04 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, il est évident qu’une justice démocratique requiert du temps et des moyens. Néanmoins, avec 0,7 % du budget alloué à la justice, la Belgique est loin en dessous de la moyenne européenne de 2,2 %. Rappelons que plus de 34 justices de paix, qui sont les plus proches des citoyens, ont été fermées ces dernières années.
Récemment, il a été communiqué que le procès d’assises des attentats du 22 mars 2016 à Bruxelles se déroulera dans les anciens locaux de l'OTAN, désormais vides. Ce procès historique est aussi annoncé comme le plus coûteux de l’histoire judiciaire belge. Les aménagements nécessaires ont été estimés à plus de 17 millions d’euros. En comparaison avec certains pays européens ayant été victime d’attentats terroristes, notre dépense judiciaire pourrait se révéler être trois fois supérieure à la leur.
Monsieur le ministre, comment allez-vous débloquer les fonds nécessaires sans mettre en difficulté d’autres composantes de notre ordre judiciaire? Le cahier des charges des travaux d'aménagement a-t-il déjà été établi? Dans l’affirmative, pouvons-nous en obtenir une copie? Dans la négative, pouvez-vous nous détailler précisément les critères retenus pour obtenir cette estimation? À quelle affectation sera destinée cette infrastructure après la clôture du procès?
12.05 Minister Koen Geens: Mevrouw de voorzitter, dames en heren, op 22 maart 2016 werd ons land opgeschrikt door aanslagen. Het gerechtelijk onderzoek naar deze aanslagen loopt ondertussen. De magistratuur drong er bij mij meerdere malen op aan om snel en anticipatief een geschikte locatie te vinden voor het assisenproces en werk te maken van de praktische voorbereidingen. Niemand van u zal het belang en de noodzaak in vraag stellen om dit proces, dat meer is dan een gewoon proces, in goede omstandigheden te organiseren.
Je peux confirmer que le gouvernement mettra tous les moyens à disposition pour un déroulement correct de ce procès, sans toutefois pouvoir avancer un montant exact. Ceci ne signifie pas que l'argent ne serait pas dépensé à bon escient. Chaque démarche du processus et chaque dépense fera l'objet d'un contrôle administratif et budgétaire. À cet égard, il s'agit de moyens supplémentaires qui sont mis à disposition à titre complémentaire. Ces dépenses n'auront aucun impact sur le fonctionnement habituel des services judiciaires.
In de ministerraad werd tot dusver enkel afgesproken dat er een overheidsopdracht gelanceerd zou worden voor die zaken die absoluut noodzakelijk zijn voor de organisatie van het proces. Het gaat dan om het onderhoud van de site, de inrichting en het deel van de beveiliging dat niet door de politie kan worden opgenomen, bijvoorbeeld de toegangscontrole.
Actuellement, seule la phase lors de laquelle les intéressés se manifestent a été lancée. Ce n'est qu'après, sur la base de critères de sélection, que les parties sélectionnées recevront le cahier des charges qui est en cours de finalisation. Je ne suis donc pas encore en mesure de donner plus de détails à ce sujet.
Het engagement door de overheid is pas definitief bij de gunning, en niet bij de lancering, van een opdracht. Ik hoorde verwijzingen naar andere grote processen uit het verleden, maar ik wil toch benadrukken dat die in geen enkel opzicht vergeleken kunnen worden met dit assisenproces. Ik begrijp dat het aantal aanwezigen kan schommelen. Het federaal parket spreekt van veel beklaagden en van bijna duizend burgerlijke partijen. In het gebouw zelf zullen er zalen zijn waar men het proces op een scherm kan volgen.
Op grond van een rapport van de bevoegde dienst binnen de FOD Justitie en een extern studiebureau moet ik concluderen dat het proces, wegens praktische en operationele redenen, niet in het Brusselse justitiepaleis kan worden gehouden. Naast de operationele en praktische bezwaren zou de normale werking van het paleis tot een jaar worden verhinderd. Indien het een realistische optie was geweest, dan was die keuze zeker gemaakt.
Een aantal andere gerechtsgebouwen werd eveneens onderzocht op vlak van beschikbaarheid, flexibiliteit van de in te richten ruimtes, beveiligingsmogelijkheden, bereikbaarheid, enzovoort, maar geen enkel gerechtsgebouw voldeed. Ook andere commerciële sites werden onderzocht, maar al snel bleken ook die geen optie, wegens de onzekere agenda. Niemand weet immers precies wanneer het proces zal starten en hoelang het zal duren. Bovendien waren die commerciële sites ook duurder, wegens de huurkosten, minder aanwezige basisinfrastructuur, hogere beveiligingskosten enzovoort.
Alvorens over te gaan tot de definitieve gunning van de overheidsopdracht zullen de conclusies van het rapport nog besproken worden in de werkgroep die de voorbereiding van het proces begeleidt. Naast de FOD Justitie nemen ook de magistratuur en de politie- en veiligheidsdiensten daaraan deel.
Ten slotte wil ik nog benadrukken dat een groot deel van de kosten veiligheids- en beveiligingskosten betreft die sowieso betaald en besteed moeten worden, onafhankelijk van de locatie.
12.06 John Crombez (sp.a): Dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister. Het zou voor ons interessant zijn om het rapport van de inspectie van Financiën bij de eerste beraadslaging in de ministerraad in te zien. Is het mogelijk om dat rapport aan de commissie te bezorgen? Voor deze commissie lijkt mij ook het rapport over de evaluatie van de bruikbaarheid van het justitiepaleis interessant, omdat daar af en toe wel grote processen plaatsvinden.
Er werden alternatieven onderzocht en ik begrijp de afwegingen. In uw antwoord haalde u aan dat andere grote processen niet te vergelijken zijn met dit proces. Dat is absoluut waar en dat kwam ook tot uiting in mijn vraag. De veiligheidsvereisten zullen anders zijn dan pakweg een proces tegen een bank — hoewel. In Frankrijk gaat het over een proces rond dezelfde materie.
Aangezien de grootteorde van de potentiële kostprijs zo hoog is, lijkt het mij essentieel, zolang de regering niet gunt, om de mogelijkheden na te gaan. In die zin zou het ook interessant zijn om de beveiligingskosten te kunnen inschatten ten opzichte van de installatie- en infrastructuurkosten van het gebouw. Dat schept ook meer duidelijkheid over wat er vermijdbaar en niet-vermijdbaar is qua kosten. Als de beveiligingskosten proportioneel hoog liggen, dan maakt dit de relevantie van onze vraag kleiner. Dat geef ik zelf aan. In die zin zou de gevraagde informatie zeer nuttig zijn.
12.07 Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, ik begrijp het belang en de ernst van dit proces, en ik begrijp ook dat daar de nodige middelen tegenaan gegooid moeten worden, maar ik begrijp totaal niet dat dit voor een tijdelijke infrastructuur is die later niet kan worden ingezet.
12.08 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, ik begrijp de afwegingen. Wij kijken uit naar de definitieve beslissing, want ik begrijp uit uw antwoord dat de zaak nog niet helemaal rond is.
Ik kreeg evenwel geen antwoord op mijn laatste vraag of er eventueel een videoconferentie is overwogen, zodat niet alle betrokken personen, procespartijen of verdachten steeds aanwezig moeten zijn. Ik weet dat een arrest van het Grondwettelijk Hof ons alweer noopt tot nieuw wetgevend werk, maar dit is toch een kostenbesparend systeem dat ook qua beveiliging een grote meerwaarde kan bieden.
12.09 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, j'entends que le cahier des charges n'est pas encore définitif. Serait-il possible d'en disposer une fois qu'il sera terminé?
En outre, je n'ai pas eu de réponse concernant l'affectation du bâtiment. À quoi va-t-il servir? Sera-t-il utilisé par la Justice par la suite?
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Présidente: Kristien
Van Vaerenbergh.
Voorzitter: Kristien Van Vaerenbergh.
13 Vraag van John Crombez aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "De kortgedingprocedure in het Vlaamse Woninghuurdecreet" (55000411C).
13 Question de John Crombez à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "La procédure en référé dans le cadre du décret flamand sur la location d'habitations" (55000411C).
13.01 John Crombez (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, met deze vraag maak ik een plotse switch van onderwerp. Het is meteen ook mijn laatste vraag voor vandaag. Ik wil het systeem niet te veel belasten, zoals daarstraks.
Begin dit jaar trad het Vlaams Woninghuurdecreet in werking. In de tweede paragraaf van artikel 43 wordt een nieuwe kortgedingprocedure voor de vrederechter in het leven geroepen. In de toelichting worden twee voorbeelden gegeven van het mogelijk gebruik.
Bij wijze van voorbeeld van een spoedeisende vordering kan verwezen worden naar een geval waarbij de huurders de parketvloer van de verhuurde woning opstoken in de houtkachel en duidelijk onvermogend zijn, zodat een latere veroordeling tot betaling van de huurschade de facto weinig zinvol is. Een snelle beoordeling van de vordering van de verhuurder kan dan oplopende huurschade vermijden. Ook kan het geval worden aangehaald waarbij de verhuurder in de winterperiode weigert een defect verwarmingstoestel te vervangen. De huurder kan dan in kort geding een vordering instellen om de verhuurder veroordeeld te krijgen tot herstel van het verwarmingstoestel. Ziehier twee voorbeelden, een van de kant van de verhuurder en een van de kant van de huurder.
In artikel 48 dat handelt over de uithuiszetting, wordt expliciet verwezen naar artikel 43, § 2, waardoor nogmaals bevestigd wordt dat een verhuurder via deze nieuwe kortgedingprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst zou kunnen vorderen. Dit kan ondanks het feit dat de beslissing tot ontbinding een beslissing over de grond van de zaak is, en dat de rechter die gevat wordt in kort geding alleen een uitspraak uitvoerbaar bij voorraad kan doen, een voorlopige maatregel dus.
Met de zesde staatshervorming werd de bevoegdheid voor het uitvaardigen van specifieke regels omtrent woninghuur overgeheveld naar de Gewesten. Strekt die bevoegdheidsoverdracht zich wel uit tot de procesrechtelijke regels over woninghuur?
Hoe vaak werd deze procedure reeds opgestart sinds de inwerkingtreding van het Vlaams Woninghuurdecreet?
Hoe vaak werd de procedure opgestart door de verhuurder en hoe vaak door de huurder?
Hoe vaak werd de procedure opgestart met het verzoek tot ontbinding van de huurovereenkomst en in hoeveel van die zaken werd de ontbinding effectief uitgesproken door een vrederechter?
13.02 Minister Koen Geens: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Crombez, uw eerste vraag over de bevoegdheidsoverdracht in verband met het uitvaardigen van specifieke regels omtrent woninghuur en of deze zich uitstrekt tot de procesrechtelijke regels over woninghuur, werd onlangs voorgelegd aan het Grondwettelijk Hof. Meer specifiek is er een beroep tot vernietiging ingesteld tegen artikel 43, § 2, van het Vlaams Woninghuurdecreet. Het komt het Grondwettelijk Hof toe om de vraag te beantwoorden of artikel 43, § 2 al dan niet in strijd is met de bevoegdheidsverdelende regels.
Wat uw tweede, derde en vierde vraag betreft, moet ik u helaas melden dat de steundienst van het College van hoven en rechtbanken mij laat weten momenteel niet over deze cijfers te beschikken.
13.03 John Crombez (sp.a): Mijnheer de minister, ik heb geen repliek.
L'incident est clos.
14 Vraag van Sophie De Wit aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "De uitvoering van het individueel detentieplan" (55000423C).
14 Question de Sophie De Wit à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "La mise en oeuvre du plan de détention individuel" (55000423C).
14.01 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, het voornemen om voor iedere gedetineerde een individueel detentieplan op te maken werd al een hele tijd geleden vastgelegd in de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden van 12 januari 2005. De inwerkingtreding van die bepalingen werd echter telkens opnieuw uitgesteld.
De opmaak van zo’n geïndividualiseerd detentietraject is nochtans cruciaal in het kader van een succesvolle re-integratie, schadeherstel en een consequente strafuitvoering. Het is de bedoeling dat het detentieplan in overleg en met medewerking van de gedetineerde wordt opgesteld, nadat er een onderzoek naar zijn persoon en levenssituatie heeft plaatsgevonden. In het plan wordt een traject vastgelegd, eventuele herstelactiviteiten ten aanzien van de slachtoffers, eventuele adviezen over overplaatsingen, voorstellen aangaande arbeid, onderwijs, opleidingen, begeleidingsprogramma’s enzovoort.
Door het koninklijk besluit van 5 april 2019 zijn de bepalingen omtrent het individueel detentieplan eindelijk in werking getreden op 29 april 2019.
Ik heb daarover enkele vragen, mijnheer de minister.
Hoe verloopt de inwerkingtreding van het detentieplan in de praktijk? Is er een vorm van coördinatie die toeziet op de uitrol in de verschillende gevangenissen? Welke eventuele moeilijkheden zijn er?
Welke actoren en diensten worden betrokken bij de opmaak van het detentieplan? Hoe verloopt hun samenwerking?
Binnen welke termijn wil men voor iedere gevangene in een individueel detentieplan kunnen voorzien?
14.02 Minister Koen Geens: Mevrouw De Wit, de bepalingen inzake het individueel detentieplan zijn inderdaad in werking getreden en geven uitvoering aan de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden van 12 januari 2005. Voor elke binnenkomende veroordeelde wordt meteen een basisdossier opgemaakt en onderzoekt de psychosociale dienst de noodzaak en de inhoud voor de opmaak van een individueel detentieplan. Voor alle reeds opgesloten gedetineerden die nog onvoldoende ver zijn gevorderd in de concrete uitwerking van hun reclassering wordt hetzelfde gedaan. Op die manier zullen alle veroordeelde gedetineerden in de loop van volgend jaar een detentieplan hebben. De concrete uitrol in de inrichtingen is bezig.
Het detentieplan formaliseert en versterkt een reeds bestaande praktijk waarbij de psychosociale dienst van de gevangenis op basis van de gedetecteerde noden en behoeften van de veroordeelde in overleg een traject uitstippelt dat tijdens de detentie dient te worden doorlopen met het oog op een geslaagde re-integratie. Door de inwerkingtreding van de betrokken bepalingen wordt die praktijk nu verder geformaliseerd en verduidelijkt in een individueel detentieplan, vergelijkbaar met een contract, af te sluiten tussen de directeur en de gedetineerde.
Het doel is een passende voorbereiding van de re-integratie op maat van de individuele gedetineerde en dus ook het vermijden van het plegen van nieuwe feiten. De eerste betrokken actoren zijn de bevoegde regimedirecteur van de gevangenis en de gedetineerde zelf. Het spreekt echter voor zich dat de psychosociale dienst van de gevangenis hierbij zeer nauw wordt betrokken. Deze dienst onderzoekt namelijk de verschillende levensdomeinen, sterktes en zwaktes van de persoon en bekijkt op basis van het risicoprofiel van de gedetineerde zijn behoeften en noden.
De inbreng van de diensten van de Gemeenschappen, bevoegd voor het hulp- en dienstverleningsaanbod, is op dit vlak cruciaal. Zij zijn immers verantwoordelijk voor het activiteitenaanbod in de instelling, bijvoorbeeld inzake vorming, opleiding, cultuur, geestelijke gezondheidszorg en arbeidstoeleiding.
De samenwerking van de penitentiaire diensten met die van de Gemeenschappen verloopt vooreerst lokaal in de verschillende gevangenissen. Daarvoor worden er geen nieuwe structuren opgezet, maar wordt er verder gewerkt in de reeds bestaande samenwerkingsverbanden. Op centraal niveau is er periodiek een structureel overleg tussen het gevangeniswezen en de Gemeenschappen waarbij de rol van het detentieplan opgevolgd wordt. Er zijn geen problemen in de samenwerking.
14.03 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij dat er geen problemen zijn en dat er wordt samengewerkt. Dat is ook de bedoeling.
Op een gegeven ogenblik ging u heel erg snel. Heb ik het goed begrepen dat de uitrol pas in de loop van volgend jaar zal gebeuren? Heb ik dat soms verkeerd begrepen? Anders staan we immers nog niet erg ver en kom ik hier binnen enkele maanden zeker op terug.
14.04 Minister Koen Geens: U moet hier zeker binnen enkele maanden op terugkomen maar de uitrol is volop bezig. De concrete uitrol in de inrichtingen is aan de gang.
Het incident is gesloten.
15 Question de Sophie Rohonyi à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "L’anonymisation des décisions de justice" (55000445C).
15 Vraag van Sophie Rohonyi aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "Het anonimiseren van de gerechtelijke beslissingen" (55000445C).
15.01 Sophie Rohonyi (DéFI): Madame la présidente, monsieur le ministre, la loi du 5 mai 2019 modifiant le Code d'instruction criminelle et le Code judiciaire en ce qui concerne la publication des jugements et des arrêts prévoit qu’à partir du 1er septembre 2020, tous les arrêts et jugements seront publiés sur internet dans une banque de données électronique accessible à tout un chacun.
C'est une avancée importante puisque jusqu’ici, il fallait s’adresser aux greffes des tribunaux pour prendre connaissance des arrêts et jugements. Encore fallait-il être directement concerné par l’affaire, en tant que partie ou en tant qu’avocat. Pour le reste, seulement 0,47 % des décisions rendues depuis la Seconde Guerre mondiale sont disponibles sur les moteurs de recherche, ce qui est largement insuffisant dans un État démocratique, vous en conviendrez.
Le texte précise que les jugements seront "anonymisés", c’est-à-dire que "toutes les données qui permettent l’identification directe des parties et des autres personnes en cause sont omises", et ce, “selon les modalités déterminées par le Roi.” La loi vous délègue donc largement la tâche de définir la portée de l'anonymisation des décisions.
L'Autorité de protection des données soutient une vision extrêmement contraignante de l’obligation d’anonymisation, y englobant notamment les juridictions et l’ensemble des acteurs, magistrats et avocats compris. Cette vision extensive est remise en cause par la Commission de modernisation de l’ordre judiciaire, mais aussi par une part importante de la doctrine.
Monsieur le ministre, comment cette anonymisation sera-t-elle mise en oeuvre? Qui en aura la charge et à quel moment de l'élaboration de la décision de justice? Concernera-t-elle les personnes morales qui ne sont normalement pas visées par la définition de “données à caractère personnel” du RGPD mais qui pourraient, selon certains, être concernées, sans compter qu’elles peuvent se prévaloir du secret des affaires?
Concernera-t-elle également les magistrats et autres auxiliaires de justice, ainsi que les avocats? L'Autorité de protection des données, comme je l'ai dit, avait émis un avis positif sur cette question, au contraire de son équivalent français et d’une partie de la doctrine.
La solution de la pseudonymisation a-t-elle été envisagée, à partir du moment où la réidentification des personnes restera toujours possible via la consultation de la décision originale ou de copies de celle-ci? Enfin, un nouvel avis sera-t-il rendu à ce sujet par l'Autorité de protection des données?
15.02 Koen Geens, ministre: Madame la présidente, madame, après l'approbation de la loi du 5 mai 2019, un groupe de travail au sein de la justice a été mis sur pied afin d'élaborer une proposition d'approche et de solution. Ce groupe de travail se compose du SPF Justice, représenté tant par le service d'encadrement ICT que par le directorat général de la Législation, de la Cour de cassation, de l'IFJ et des représentants du Collège des cours et tribunaux et du Collège du ministère public.
Le groupe de travail formulera une proposition de réponse aux différentes questions qui se posent concernant l'exécution de la législation précitée, dont celles que vous mentionnez. Le SPF Justice est donc en concertation avec les différents acteurs en vue d'effectuer les étapes nécessaires à l'exécution de cette mission légale dans les meilleurs délais.
15.03 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse très claire. Un groupe de travail a été mis sur pied. J'en suis très heureuse. J'espère que les délais pourront être respectés, mais je pense que les acteurs concernés feront le nécessaire, puisque ce seront les premiers bénéficiaires de ce système.
Je me permets quand même d'attirer votre attention, ainsi que celle des membres du groupe de travail, sur le fait qu'il faudra veiller à un équilibre entre le respect de la vie privée et la publication des décisions de justice. Il s'agit là de deux obligations constitutionnelles. Il est vraiment important d'assurer un équilibre correct entre ces deux grandes obligations.
Het incident is gesloten.
16 Question de Sophie Rohonyi à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "L’indemnisation des victimes de l’attentat de Liège" (55000446C).
16 Vraag van Sophie Rohonyi aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "De schadevergoeding voor de slachtoffers van de aanslag te Luik" (55000446C).
16.01 Sophie Rohonyi (DéFI): Madame la présidente, monsieur le ministre, l'enquête sur l'attentat de Liège du 29 mai 2018, qui a coûté la vie à deux policières liégeoises ainsi qu'à un étudiant, est presque finalisée. L'auteur des faits étant décédé et aucun suspect n'ayant été retenu, il convient désormais de se tourner vers l'aide et l'indemnisation octroyée aux victimes.
En pareilles circonstances, la Commission pour l'aide financière aux victimes d'actes intentionnels de violence peut octroyer une aide aux victimes sans, toutefois, leur garantir une indemnisation complète. Malgré d'importantes avancées législatives, elles sont insuffisantes. Nombre de familles de victimes, d'avocats et d'associations plaident pour un nouveau système d'indemnisation.
Les plafonds maximaux ont été augmentés de 62 000 à 125 000 euros pour l'aide principale et de 15 000 à 30 000 euros pour l'aide urgente. Un système global permettrait une indemnisation complète des victimes ou de leurs ayants droit, y compris de leur dommage moral, insuffisamment considéré à l'heure actuelle.
L'intervention de la Commission est subsidiaire. Le demandeur ne doit pas disposer d'autres possibilités d'obtenir une indemnisation suffisante de son dommage. Par ailleurs, les aides doivent être dûment motivées.
Monsieur le ministre, des avancées législatives autres que celles relatives à l'augmentation des plafonds des aides sont-elles prévues par le gouvernement fédéral en matière d'aide aux victimes d'actes intentionnels de violence? Un mécanisme d'indemnisation pourrait-il se substituer au système actuel? Dans l'affirmative, pourrait-il prendre la forme d'une indemnisation subrogatoire dans laquelle l'État serait subrogé dans les droits de la victime et/ou de leurs ayants droit?
16.02 Koen Geens, ministre: Madame la présidente, madame, durant la dernière législature, la législation relative au Fonds des victimes a subi de profonds changements, sur l'initiative du gouvernement. Les dernières modifications ont été publiées le 8 février dernier.
Les plafonds pour l'aide financière aux victimes ont sensiblement été augmentés. Pour les victimes des attentats terroristes, la Commission pour l'aide financière peut à présent octroyer jusqu'à 126 000 euros d'avance, même dans l'attente d'une éventuelle intervention d'un assureur.
Cela signifie donc dans la pratique que l'État sera déjà, dans de
nombreux cas, subrogé dans les droits de la victime. Les modifications
législatives permettent désormais aux victimes d'actes intentionnels de
violence de se faire aider plus rapidement et plus efficacement par la
Commission. Dès lors, d'autres modifications ne sont pas à l'ordre du jour. Le
gouvernement a, par ailleurs, pris d'autres initiatives telles que la création
du statut de solidarité nationale et un projet de loi visant à améliorer
l'indemnisation octroyée par les assureurs. Malheureusement, ce dernier projet
n'a pas pu être voté.
Je sais que
des propositions circulent afin de remplacer le système d'aides financières
actuel par une indemnisation intégrale des dommages subis. Dans ce type de
mécanisme, l'État indemniserait tous les dommages de la victime. Par la suite,
il tenterait de récupérer par subrogation cette somme auprès des auteurs des
faits et/ou auprès des assureurs. Ce type de régime est en vigueur notamment en
France, ce qui s'explique logiquement par le fait que le terrorisme n'y est pas
considéré comme un risque d'assurance obligatoirement couvert, ce qui est bel
et bien le cas chez nous.
Il
n'appartient pas à ce gouvernement en affaires courantes d'adopter une position
sur ces propositions. Je souligne qu'il conviendra de mettre
précautionneusement en balance les avantages et les inconvénients ainsi que
l'impact financier tout en portant une attention particulière à la question de
savoir si la situation des victimes en serait effectivement améliorée.
16.03 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. J'entends que des initiatives ont été prises par le gouvernement. Certes, les affaires courantes sont un frein à la prise d'initiatives nouvelles. Cependant, je tiens à rappeler que l'État a une grande responsabilité dans la prise en charge de ces victimes. Les victimes d'actes terroristes ont été touchées parce qu'elles représentaient l'État. Il est donc très important que l'État assume sa responsabilité, que le gouvernement soit en affaires courantes ou non, que le gouvernement soit minoritaire ou non. N'oublions pas que dans le cadre de l'attentat de Liège, ce sont deux policières qui ont été touchées.
Je me doute qu'il y a un argument budgétaire constituant un frein à un système d'indemnisation complète des victimes. Il faut aussi se dire que plus vite une victime est prise en charge, plus vite elle se reconstruira et moins le coût à charge de l'Etat sera important. Il importe de garder cette donnée à l'esprit.
L'incident est clos.
De voorzitter:
Vraag 55000462C van de heer Tim Vandenput vervalt, aangezien hij
niet aanwezig is.
17 Vraag van Stefaan Van Hecke aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "De intrekking van de erkenning van de moskee Al Ihsaan in Leuven" (55000480C).
17 Question de Stefaan Van Hecke à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "Le retrait de la reconnaissance de la mosquée Al Ihsaan à Louvain" (55000480C).
17.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, sinds enkele weken staat het dossier van de moskee Al Ihsaan in Leuven in het middelpunt van de belangstelling. Vlaams minister-president Liesbeth Homans wil de erkenning van die moskee opheffen en schermt daarbij met vertrouwelijke informatie. Het Leuvense stadsbestuur verzet zich echter tegen die opheffing en stelt dat ook officieel zo in zijn advies. Op basis van een uitvoerig advies van de politie en de integratiedienst stelt het duidelijk dat er geen veiligheidsprobleem zou zijn met betrekking tot salafisme.
Een van de elementen in het dossier dat minister-president Homans heeft opgesteld ter staving van de procedure tot opheffing is een evaluatie van erkende geloofsgemeenschappen in het Vlaams Gewest. De minister wil de inhoud ervan echter niet openbaar maken. Vandaar mijn vragen.
Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van de evaluaties die er gemaakt zijn van de lokale geloofsgemeenschappen?
Ten tweede, wie heeft de evaluatie opgemaakt van de moskee Al Ihsaan in Leuven waarop minister Homans zich baseert?
Ten derde, naar aanleiding waarvan werd er een nieuwe evaluatie van die moskee gemaakt?
Ten vierde, wat staat er in de evaluatie van de moskee van Leuven? Is dat volgens u problematisch met het oog op een blijvende erkenning?
Ten vijfde, heeft de Veiligheid van de Staat rapporten gemaakt over die moskee? Zo ja, wat valt daaruit te leren?
17.02 Minister Koen Geens: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Van Hecke, de gemeenschappelijke omzendbrief in het kader van de erkenningsprocedures voor lokale geloofsgemeenschappen van 20 juli 2017, die ik samen met mijn collega's van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, Financiën, Defensie en Asiel en Migratie heb opgesteld, voorziet in een jaarlijkse evaluatie van alle reeds erkende lokale geloofsgemeenschappen, dus ook van de Leuvense moskee Al Ihsaan, door de Veiligheid van de Staat. Deze jaarlijkse evaluatie wordt door de FOD Justitie overgemaakt aan de verschillende gewestelijke overheden en wordt besproken in de werkgroep "Veiligheid van de Staat" van de informatie- en overlegcommissie Erediensten, waaraan de bevoegde kabinetten en administraties van de Gewesten onder voorzitterschap van de FOD Justitie deelnemen.
Globaal genomen beschouwt de Veiligheid van de Staat de moskee Al Ihsaan in zijn evaluatie niet als extremistisch. Wel stelde de dienst zich vragen bij de onderwijsactiviteiten in de moskee van een hulpimam die niet door de FOD Justitie werd betaald.
In een latere nota heeft de Veiligheid van de Staat bevestigd dat de man in kwestie sinds februari 2019 niet meer actief is in de moskee in Leuven.
Zoals u weet, behoort de eventuele intrekking van een erkenning van een lokale geloofsgemeenschap tot de exclusieve bevoegdheden van de gewestregeringen.
17.03 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
U verwijst naar informatie van de Veiligheid van de Staat. Ik onthoud dat de algemene evaluatie luidt dat de moskee niet als extremistisch wordt beoordeeld, maar dat er wel vragen zijn over de hulpimam. Die hulpimam zou sinds februari 2019 niet meer actief zijn.
Wordt de informatie uit de rapporten van de Veiligheid van de Staat ook meegedeeld aan de Gewesten? Ik heb immers begrepen dat de evaluaties die worden gemaakt op basis van de omzendbrief worden doorgestuurd naar de Gewesten, die bevoegd zijn voor de erkenning en intrekking. Om die reden vraag ik mij af of de informatie van de Veiligheid van de Staat ook aan de Gewesten bezorgd wordt.
De voorzitter: Mijnheer de minister, wenst u die vraag nog te beantwoorden?
17.04 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Knikt u?
17.05 Minister Koen Geens: Ik kijk neutraal.
De voorzitter: U kijkt neutraal. Geen antwoord dus.
17.06 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): U hebt gesproken over de inhoud van de informatie van de Veiligheid van de Staat.
Hebt u daarnaast van de diensten ook informatie gekregen over de inhoud van de jaarlijkse evaluatie?
17.07 Minister Koen Geens: Ik meen dat ik u die heb meegedeeld. Ik heb voorgelezen wat er werd gedeeld, in samenvatting, met de administraties en de kabinetten van de Gewesten.
17.08 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Dank u.
Het incident is gesloten.
- Sophie Rohonyi à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "La lutte contre les féminicides" (55000481C).
- Nabil Boukili à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "L’affaire Julie Van Espen et la lutte contre les violences faites aux femmes" (55000495C).
- Sophie Rohonyi aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "De strijd tegen vrouwenmoorden" (55000481C).
- Nabil Boukili aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "De zaak-Julie Van Espen en de bestrijding van geweld tegen vrouwen" (55000495C).
18.01 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le ministre, 102: c’est le nombre de féminicides rapportés en France depuis le début de l’année. 102 femmes ont été tuées parce qu’elles étaient des femmes, souvent dans des circonstances atroces: battues, violées, immolées, étranglées, poignardées…
La Belgique n’échappe pas au phénomène. L’on rapporte 97 cas depuis 2017, chiffre en deçà de la réalité puisque la Belgique est l’un des six États européens à ne fournir aucune donnée officielle sur les féminicides, alors qu'il s'agit d’une obligation de la Convention d'Istanbul que la Belgique a ratifiée en 2016.
Hier matin, le ministère public a parlé de chiffre noir, puisque effectivement, 50 % des faits de violence interfamiliale ne sont pas déclarés à la police. Nous devons compter sur les associations de femmes et les relais dans la presse pour établir que le taux de féminicide est aussi alarmant en Belgique qu’en France, pays voisin qui a initié un “Grenelle des violences conjugales”, qui réunit ministres, associations, administrations et proches des victimes. En Belgique, beaucoup nous pressent d’emboîter le pas à la France, mais en visant tous les féminicides, puisque seule une partie d’entre eux sont commis dans la sphère conjugale.
Associations de femmes et juristes appellent à l’inscription du féminicide dans le Code pénal; ils estiment que la situation actuelle, qui considère le meurtre d’une personne “en raison de son sexe” comme une circonstance aggravante et non comme une infraction à part entière, ne permet pas de réprimer ce crime pour ce qu’il est.
Des initiatives ont été prises pour réduire le taux de plaintes pour violences conjugales classées sans suite qui reste beaucoup trop élevé: près de 70 %. Christian De Valkeneer, président du collège du ministère public, qui a été auditionné hier en commission de la Justice, mais qui s'est aussi exprimé sur cette question récemment lors d'un débat à la radio, identifie comme problématique le manque de coordination entre la justice, la police, les associations et les différents niveaux de pouvoir.
Monsieur le ministre, êtes-vous favorable à l’inscription du féminicide dans le Code pénal? Prévoyez-vous de vous inspirer de l’exemple espagnol, pays où les meurtres de femmes ont diminué d’un tiers en dix ans grâce à une politique volontariste? Considérez-vous que cela participerait à l’effort de recensement des féminicides demandé par la Convention d’Istanbul, que nous avons ratifiée?
Une concertation existe-t-elle avec le ministre de l’Intérieur concernant la réception des plaintes dans les commissariats de police? Quelles mesures le gouvernement peut-il encore prendre en exécution du plan d’action national de lutte contre les formes de violences basées sur le genre 2015-2019, en attendant ce nouveau plan pour les cinq prochaines années?
18.02 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, les inégalités dont sont victimes les femmes en Belgique sont connues, attestées, chiffrées et mesurées. Les agressions, en revanche, ne le sont pas.
Aujourd’hui, un peu partout, les femmes se réunissent et s’investissent afin de lutter contre les obstacles qui ralentissent le traitement de dossiers urgents et d’importance considérable: qu'il s'agisse des violences, de l’individualisation des droits en sécurité sociale, de la prise en compte des spécificités de genre dans les politiques d’asile ou encore de la garantie d’accès à l’avortement et à la contraception.
À Bruxelles, une nouvelle manifestation est programmée ce 24 novembre contre les violences infligées aux femmes, en vue d’obtenir des réponses politiques concrètes.
Vous-même, à l’occasion d’une question relative à l’affaire Julie Van Espen, avez affirmé ce 17 juillet: "La lutte contre les violences sexuelles requiert une approche commune et intégrée des Communautés et de l'État fédéral. Elle doit constituer une priorité des nouveaux accords de gouvernement et des nouveaux plans stratégiques." Or il est attesté que l’un des obstacles majeurs dans la lutte contre les violences infligées aux femmes se traduit notamment par une législation insuffisante quant à la reconnaissance de la spécificité du féminicide – soit le meurtre d’une femme, d’une fille, en raison de son sexe –, ainsi que par l’absence de recensement officiel et public.
Dès lors, monsieur le ministre, confirmez-vous votre précédent engagement dans la lutte contre les violences sexuelles et, plus largement, la lutte contre les violences infligées aux femmes? Tend-il également à intégrer la reconnaissance dans notre arsenal juridique de la spécificité du féminicide? Va-t-il déboucher sur la mise en place d’un système de collecte de données effectif et fiable au sein de la police? Dans l’affirmative, pouvez-vous détailler quelles actions ont déjà été entreprises pour ce faire?
18.03 Koen Geens, ministre: Madame, monsieur, en ce qui concerne l'incrimination dans le Code pénal, aucune distinction n'est faite entre un homme et une femme concernant le meurtre et l'assassinat. En effet, ces délits relèvent déjà des infractions les plus graves, passibles des peines les plus lourdes: trente ans de détention et la réclusion à perpétuité.
Une telle distinction en droit aurait dès lors peu de sens. En revanche, pour la violence moins grave, une circonstance aggravante peut être légalement retenue lorsque la violence commise est motivée par la haine envers la victime en raison de son sexe ou d'un des autres critères protégés. Cet aspect est également intégré dans le nouveau projet de Code pénal.
S'agissant des statistiques émanant des parquets, je peux communiquer que le nombre de cas qui y figurent peut faire l'objet d'une distinction sur la base du sexe de la victime ainsi que du champ du contexte violence intrafamiliale, bien qu'il n'existe pas de code de prévention spécifique pour les féminicides.
Depuis longtemps, la lutte contre la violence intrafamiliale constitue une priorité stratégique importante de la politique pénale et non moins pour la police et les ministères publics. Je vous renvoie par exemple à la circulaire 4/2006, actualisée lors de la législature précédente et relative à l'approche de la violence intrafamiliale, qui y porte une attention spécifique.
En outre, tous les partenaires concernés, dont les Communautés, ont avancé des centaines de mesures dans le plan d'action national de lutte contre toutes les formes de violences basées sur le genre, plan d'action 2015-2019. Ce plan est coordonné et évalué par l'Institut pour l'égalité des femmes et des hommes. De nombreuses initiatives ont été prises ces dernières années afin notamment d'enrayer à temps la spirale, parfois fatale, de la violence entre partenaires ou de la violence dans le cadre familial. Je renvoie notamment à la création de Family Justice Centers et à l'intégration d'une approche en chaîne en Flandre.
De plus, j'ai instamment demandé au Collège des procureurs généraux d'appliquer plus souvent dans notre pays l'instrument de l'interdiction de résidence qui est largement employé, notamment en Espagne, en Autriche et aux Pays-Bas. La loi du 5 mai 2019 a déjà transposé dans la législation une série de recommandations issues du rapport d'évaluation du Collège des procureurs généraux concernant l'application de l'interdiction de résidence.
18.04 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le ministre, merci. Je suis heureuse de voir que des mesures concrètes sont en voie d'élaboration. L'interdiction de résidence en fait partie. Par contre, votre argumentation me fait tiquer lorsque vous mentionnez qu'on ne pourrait pas instaurer de distinction entre hommes et femmes dans le Code pénal par le biais de l'inscription du féminicide en tant que tel. Les statistiques parlent d'elles-mêmes: un véritable fléau touche les femmes en particulier. Le Code pénal a sa symbolique aussi face à ce phénomène et on doit pouvoir y répondre concrètement comme d'autres États l'ont fait.
Nous avons la chance de pouvoir disposer d'exemples de droit comparé, d'exemples de politiques volontaristes mises en place dans d'autres pays. Il est de notre devoir d'y répondre. Hier encore, le président du Collège des procureurs généraux s'est déclaré prêt à élaborer des circulaires traitant spécifiquement du féminicide. Il y a donc une volonté des acteurs de la justice de reconnaître la spécificité du féminicide. C'est également le devoir du politique.
18.05 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je suis heureux d'entendre que des choses sont entreprises. La situation ne peut que s'améliorer. Par contre, nous refusons d'écarter la question du féminicide au nom d'une égalité qui n'existe pas dans les faits. Les féminicides ont lieu dans un contexte de violence plus global, lié au patriarcat. Il s'agit d'un crime spécifique. Le fait de tuer une femme parce qu'elle est une femme doit être une circonstance aggravante. Les violences faites aux femmes sont une responsabilité collective. Il est donc urgent de prendre des mesures politiques concrètes et d'inscrire le féminicide en tant que crime spécifique dans le Code pénal.
L'incident est clos.
19 Vraag van Sophie De Wit aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der gebouwen) over "De nieuwe samenstelling van de Commissies van Toezicht van de gevangenissen" (55000489C).
19 Question de Sophie De Wit à Koen Geens (VPM Justice et Régie des bâtiments) sur "La nouvelle composition des Commissions de Surveillance des prisons" (55000489C).
19.01 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, op 23 augustus 2019 werden de Commissies van Toezicht van de verschillende gevangenissen opnieuw samengesteld. De Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen staat in voor de benoeming van de nieuwe leden. De wet bepaalt echter niet op welke manier de benoeming moet gebeuren. Als voorwaarde is wel wettelijk bepaald dat de leden worden benoemd op grond van hun deskundigheid of ervaring met betrekking tot de taken die aan de Commissie van Toezicht zijn toevertrouwd. Bovendien moeten er onder de leden minstens twee personen zijn die een diploma in de rechten hebben en één persoon die arts is.
Door een overaanbod aan kandidaten, zowel reeds zetelende commissieleden als nieuwe kandidaten, zou door de Centrale Toezichtsraad zijn beslist om de nieuwe leden te selecteren door middel van loting. Volgens mijn informatie zijn bijvoorbeeld in de gevangenis van Beveren hierdoor slechts drie van de acht voormalige commissieleden herkozen, de overige vijf, onder wie ook de secretaris, zijn allemaal nieuwe mensen. Op zich is het natuurlijk niet verkeerd dat er vernieuwing is, maar er gaat natuurlijk ook heel veel ervaring verloren op die manier.
Hoewel de wet niets zegt over de wijze waarop de benoeming juist moet gebeuren, is wel bepaald dat deskundigheid of ervaring voorwaarden zijn om lid te kunnen zijn van een Commissie van Toezicht. Ik vind het dan toch vreemd dat de nieuwe leden op zo’n arbitraire manier – door een loting laat men het over aan het toeval – benoemd zijn en dat ervaring, motivatie en een curriculum vitae in het algemeen blijkbaar van geen belang zijn geweest.
Ik heb dan ook enkele vragen voor u, mijnheer de minister.
Kunt u mij bevestigen dat de selectie van de nieuwe leden van de Commissies van Toezicht is gebeurd op basis van loting? Zo ja, waarom is daarvoor gekozen? Werd dat voor elke Commissie van Toezicht gedaan of is dat maar op enkele plaatsen gebeurd?
Bent u van mening dat er in de toekomst misschien een andere werkwijze voor de benoemingen moet worden gehanteerd?
Is het mogelijk om een overzicht te krijgen per Commissie van Toezicht van het aantal leden dat er sinds 1 september in zetelt, enerzijds, en van het aantal kandidaturen dat ervoor werd ingediend, anderzijds?
19.02 Minister Koen Geens: Mevrouw De Wit, door de wetswijziging van 25 december 2016 en van 11 juli 2018 zijn de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen en de lokale Commissies van Toezicht overgeheveld van het departement Justitie naar de Kamer van volksvertegenwoordigers als een dotatiegerechtigde instelling. De samenstelling van de Commissies van Toezicht behoort tot de volle bevoegdheid van de Centrale Toezichtsraad, waarvan de leden door uw Kamer werden aangesteld. Als minister van Justitie heb ik geen enkele inspraak in, laat staan controle op deze van de uitvoerende macht onafhankelijk geworden organen die rechtstreeks ressorteren onder de bevoegdheden van de Kamer. Ik kan mij dus niet uitspreken over uw vragen.
19.03 Sophie De Wit (N-VA): Dank u, mijnheer de minister, maar dan ga ik wel verder op zoek. Het is namelijk onder de bevoegdheid van de Kamer gebracht. Sta me toe toch echt wel te zeggen dat ik niets heb tegen vernieuwing noch dat er nieuwe mensen in de toezichtsraden komen, integendeel. Een nieuwe kijk kan verfrissend zijn. Doch, wanneer ervaring en deskundigheid criteria zijn, vind ik het heel bijzonder dat er dan inderdaad wordt gewerkt via een module van loting. Ik vrees dat er daardoor heel wat expertise en heel wat motivatie verloren gaat. Dat is dan niet juist.
Ik denk dat er hier een taak voor ons is weggelegd. Met de vorige wet is dit onder controle van dit Huis gebracht. Dan zullen we toch verder moeten graven. Ik heb het bij u geprobeerd, maar dan ga ik elders nog even proberen, want ik wil toch graag weten hoe het in elkaar zit en waarom het op deze manier is gebeurd.
L'incident est clos.
De voorzitter: De vragen nrs 55000485C, 55000486C, 55000487C, 55000488C en 55000501C van mevrouw Özen worden omgezet in schriftelijke vragen.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.43 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16 h 43.