Commission de l'Intérieur, de la Sécurité, de la
Migration et des Matières administratives |
Commissie
voor Binnenlandse Zaken, Veiligheid, Migratie en Bestuurszaken |
du Mardi 05 novembre 2019 Matin ______ |
van Dinsdag 05 november 2019 Voormiddag ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 10.21 uur en voorgezeten door de heer Ortwin Depoortere.
La réunion publique de commission est ouverte à 10 h 21 et présidée par M. Ortwin Depoortere.
01 Suivi des recommandations de la commission d’enquête parlementaire "Attentats terroristes". Échange de vues avec le ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé du Commerce extérieur.
01 Opvolging van de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie "Terroristische aanslagen". Gedachtewisseling met de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Buitenlandse Handel.
De voorzitter: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw aanwezigheid. U zult vandaag een toelichting geven inzake de opvolgingscommissie "Terroristische Aanslagen". De Conferentie van voorzitters heeft besloten om de werkzaamheden van de opvolgingscommissie te laten plaatsvinden in respectievelijk de commissie voor Binnenlandse Zaken en de commissie voor Justitie.
Over het veiligheidsluik en het politionele luik zal minister De Crem vanochtend een toelichting geven.
Er is intussen een verslag van professor Bruggeman, dat is terug te vinden op het extranet. Er is ook een verslag van de Kruispuntbank Veiligheid, dat ook is te vinden op het extranet.
Ik stel voor dat
de minister vandaag zijn toelichting geeft en dat nadien de leden van de
fracties die dat wensen, het woord kunnen nemen en de nodige vragen kunnen
stellen. De minister zal de antwoorden daarop komen geven op 26 november.
01.01 Meryame Kitir (sp.a): Mijnheer de voorzitter, ik heb er op zich geen probleem mee dat we een tweede commissie organiseren, omdat er waarschijnlijk veel vragen zullen zijn en het om een belangrijk thema gaat. Als we tijd over hebben, ga ik er wel van uit dat de eerste vragen al vandaag worden beantwoord. Het is niet de bedoeling dat de minister zijn uiteenzetting doet, dat wij de vragen stellen en dat we daarna wachten tot de tweede sessie. Ik vind het goed dat er een tweede vergadering wordt gepland voor het geval dat vandaag niet alle vragen kunnen worden beantwoord, maar ik ga er wel van uit dat we vandaag het debat starten en dat we niet stoppen nadat alle leden hun vragen hebben gesteld.
De voorzitter: We zullen zien hoeveel tijd we nog over hebben om grondig in debat te gaan. Mij lijkt het efficiënter en beter om grondig te debatteren, over alle vragen die zijn gesteld, zodat we een en ander niet op een drafje moeten afwerken. Uiteraard kunnen we wel verder werken zolang er nog tijd rest.
Ik geef graag het woord aan minister De Crem.
01.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, beste collega's, ik wil u allen welkom heten op de vergadering van uw commissie, die vandaag aandacht zal hebben voor de opvolging van de aanbevelingen die werden geformuleerd in het eindrapport van de onderzoekscommissie naar aanleiding van de aanslagen van 22 maart 2016.
U weet dat die aanbevelingen niet te herleiden zijn tot de commissie voor Binnenlandse Zaken. Mijn collega's, de minister van Justitie en de minister van Volksgezondheid, zullen u hierover eveneens belangrijke informatie kunnen geven.
Onze opvolging van de aanbevelingen kan de recente actualiteit moeilijk negeren. Een kleine twee weken geleden werd de zelfverklaarde leider van de terreurgroep IS, Abu Bakr al-Baghdadi, om het leven gebracht tijdens een militaire interventie van Amerikaanse elitetroepen.
Na deze operatie werd in de pers gevraagd of en welke weerslag de operatie zou hebben op het dreigingsniveau in ons eigen land. De terreurdreiging in ons land en de analyses die bijdragen tot het bepalen van het terreurniveau maken deel uit van de aanbevelingen uit het eindrapport.
Dit gezegd zijnde, we zitten niet stil, zelfs niet in deze periode met een regering in lopende zaken. Zo realiseerden wij onder meer op basis van de aanbeveling van de parlementaire opvolgingscommissie de Belgian Passenger Information Unit ( BelPIU) ter bescherming van ons vliegverkeer. Verder maakten we werk van de implementatie van het KB noodplanning dat het beheer van noodsituaties op gemeentelijk en provinciaal niveau regelt. Tevens werken we momenteel samen met diverse partners aan het actualiseren en afwerken van het nationaal noodplan terrorisme. Ik zal het straks nog verder met u hebben over al deze realisaties.
Er is dus geen stilstand met betrekking tot de werking van het departement Binnenlandse Zaken bij het opvolgen van de aanbevelingen.
Ik geef nu toelichting bij de aanbevelingen die strikt onder de bevoegdheid van Binnenlandse Zaken vallen. Eerst zou ik het willen hebben over de Foreign Terrorist Fighters en het terrorisme.
Monsieur le président, chers collègues, sur la base des renseignements dont dispose l'OCAM, le niveau général de la menace a, depuis le 22 janvier 2018, été réduit au niveau 2 par l'OCAM lui-même. Il s'agit du niveau moyen sur une échelle de 4. Les exceptions à cette règle générale concernent uniquement des sites et cibles plus sensibles, dont quelques ambassades, des aéroports et des gares ferroviaires. Le niveau 2 a été confirmé sur la base de divers facteurs tels que la dislocation et la perte d'influence du mouvement terroriste et la diminution drastique du nombre d'enquêtes liées au terrorisme dans notre pays.
La menace actuelle que représente l'État islamique est moins importante qu'auparavant, mais n'a pas complètement disparu. Pour l'heure, plus personne ne part combattre. La menace qui subsiste provient principalement de ceux que l'on appelle les HTF, les Homegrown Terrorist Fighters, ou les loups solitaires. L'image est diffuse et complexe. La menace, par laquelle je vise tout particulièrement la menace émanant des HTF ou des loups solitaires, ne facilite guère la tâche des services de sécurité. Il n'y aucune raison de basculer dans la complaisance ou l'inaction.
Dans le même temps, la menace émanant d'extrémistes de droite est également suivie de près. L'idéologie au nom de laquelle les attentats ont été perpétrés à Christchurch en Nouvelle-Zélande et à El Paso aux États-Unis s'exprime aussi plus fortement dans notre pays que par le passé, et ceci principalement par la voie des réseaux et médias sociaux.
Sinds de aanslagen van 22 maart 2016 werden in België vier terroristische aanslagen gepleegd. Telkens kwam de dader, de zogenaamde lone actor, om het leven en telkens werd de aanslag opgeëist door IS. De vier aanslagen waarvan sprake betreffen de aanval op twee politieagenten in Charleroi op 6 augustus 2016, de activatie van een bomkoffer in het Centraal-Station van Brussel op 20 juni 2017, een mislukte aanval op drie militairen te Brussel op 26 augustus 2017 en de aanslag op twee politieagentes te Luik op 29 mei 2018 waarbij de dader de nacht voordien ook al een burger om het leven bracht.
Naast deze aanslagen werden er door de veiligheidsdiensten verschillende mogelijke aanslagen voorkomen en werden meerdere personen gearresteerd. Steeds ging het hierbij om personen ten aanzien van wie er aanwijzingen bestonden dat zij geweld wilden gebruiken in naam van een extremistische ideologie.
Ik wil nu eventjes stilstaan bij het beleid inzake terrorisme.
Wat betreft dat beleid en de samenwerking tussen de verschillende veiligheids- en inlichtingendiensten dient te worden gesteld dat het federale beleid onder de regering-Michel fors werd bijgestuurd en dit zowel op het vlak van budgetten, wetgevend werk als structuren. Ook op de andere bestuursniveaus werden tal van initiatieven ontwikkeld en zijn zij in gereedheid gebracht. Het zijn initiatieven die betrekking hebben op de regio's, de steden, de gemeenten en de provincies.
Cruciaal is dan ook om al die verschillende
mensen en structuren op een goede manier te laten samenwerken. Het wekt dan ook
geen verbazing dat die vraag expliciet naar voren komt in het verslag. Concreet
gaat het dan over de uitwisseling van informatie, de afstemming van de te nemen
maatregelen in de strijd tegen het terrorisme, extremisme en problematische
radicalisering. Ongeacht staatsstructuren en wetgeving is dit natuurlijk in de
eerste plaats een kwestie van wederzijds vertrouwen.
Een aanpak van het fenomeen van gewelddadige radicalisering kan maar succesvol zijn als dit gebeurt via een doorgedreven samenwerking tussen de diensten, de zogenaamde multi-agency approach. Deze aanpak heeft in ons land vorm gekregen via het Plan R, het Plan Radicalisme. Het sluitstuk hiervan – of het beginpunt – zijn de lokaal georganiseerde Local Task Forces (LTF) en de Lokale Integrale Veiligheidscellen (LIVC). Deze laatste werden wettelijk verankerd bij de wet van 30 juli 2018.
Een LTF focust op een reactieve en repressieve aanpak via een politionele en gerechtelijke opvolging. Dit weerspiegelt zich overigens in de samenstelling van zo'n LTF: politiediensten, veiligheids- en inlichtingendiensten en het parket.
Een LIVC daarentegen focust op preventie en nazorg, wat zich ook weerspiegelt in de samenstelling van een LIVC, die voornamelijk uit lokale sociaal-preventieve actoren bestaat en wordt voorgezeten door de burgemeester of zijn preventieambtenaar. Met uitzondering van de lokale politie, via de cruciale figuur van de information officer, die een link verzekert met de LTF, zetelt geen van de leden van de LTF in de LIVC. De information officer speelt natuurlijk een bijzonder belangrijke rol.
Monsieur le président, chers collègues, les structures mises en place telles que la TFL et les CSIL permettent également d'assurer un suivi structurel et intégré des personnes aux idées radicales, en ce compris tous les services partenaires, les services de renseignement et de sécurité, les autorités locales et les acteurs sociaux.
Le Plan R (Radicalisme) constitue la charnière entre les approches judiciaire, administrative et socio-préventive, ainsi que la charnière entre les niveaux fédéral, régionaux et locaux dans le cadre de la lutte contre la radicalisation problématique.
Le Plan R devrait être validé par les nouveaux gouvernements des entités fédérées. Il s'agit d'un levier de coopération et les accords de gouvernement des entités fédérées stipulent d'ailleurs que celles-ci s'inscrivent dans les structures et les mécanismes existants.
La loi sur le secret professionnel partagé, l'article 458ter du CP et la loi CSIL du 30 juillet 2018 cautionnent un échange d'information plus fluide. La détection précoce est ainsi rendue possible et des mesures peuvent être prises plus rapidement et plus efficacement, sans devoir immédiatement solliciter l'intervention de la police ou de la justice. C'est ce qu'on appelle la déjuridisation.
Ik sta nu even stil bij de Belgian Passenger Information Unit, BelPIU.
Dans le cadre de la collecte et du suivi des données d'information, l'Unité d'Information des Passagers, la Banque de données commune (BDC) et la banque-carrefour de la sécurité constituent des chaînons importants.
L'Unité belge d'Information des Passagers (BelPIU) est une plate-forme de coordination. Quatre services de sécurité y sont réunis physiquement. C'est une plate-forme de coordination engagée dans la lutte contre le terrorisme et la grande criminalité par le biais d'un contrôle des données PNR (passenger name record) relatives aux passagers aériens.
L'Unité belge d'Information des Passagers est l'une des premières unités opérationnelles en Europe et continue à jouer un rôle pionnier dans la lutte contre le terrorisme et la grande criminalité, y compris le trafic d'êtres humains et le trafic de stupéfiants, notamment en présidant le groupe de travail des unités d'informations des passagers des pays européens, des États-Unis, du Canada et de l'Australie.
Le BelPIU se focalise en outre sur l'intégration internationale avec les autres PIU et continuera à travailler à l'augmentation du volume de données analysées et au renforcement de la coopération nationale et internationale avec nos partenaires.
Il est également important, dans le contexte de la centralisation de la gestion de l'information, d'inclure au sein du BelPIU d'autres sources d'information liées à des déplacements de passagers. De ce point de vue, l'accès à toutes les sources d'information utiles à l'appréciation de données de passagers est primordial et le traitement de toute information similaire – par exemple, le futur système européen d'authentification des informations de voyage (ETIAS) – doit être intégré dans ce BelPIU afin de pouvoir évoluer vers une gestion efficace et effective des informations de voyage par les services concernés.
Il convient d'investir de manière récurrente dans la performance des systèmes informatiques afin que la grande masse d'informations reçue puisse être traitée efficacement par des services de sécurité et de renseignement.
Les premiers résultats de BelPIU sont prometteurs. Depuis la création de ce service, 23 millions de données de passagers ont été contrôlées, ce qui a donné lieu à 100 interceptions dans le domaine du terrorisme et 120 interceptions dans le domaine du trafic d'êtres humains.
Je démens formellement la rumeur selon laquelle les différents services seraient réticents à partager entre eux des informations. Je n'ai en tout cas pas capté de tels signaux.
Mijnheer de voorzitter, collega's, ik kom nu tot de beeldvorming, de dreigingsanalyse en de veiligheidsmaatregelen, met een bijzonder belangrijk aandachtspunt, met name de Gemeenschappelijke Gegevensbank (GGB). Op 14 oktober 2019 telde de Gemeenschappelijke Gegevensbank 556 Foreign Terrorist Fighters of FTF'ers, 52 Homegrown Terrorist Fighters of HTF'ers en 67 haatpropagandisten of HP's. Die entiteiten worden vanuit het veiligheidsoogpunt gemonitord en als dusdanig prioritair behandeld in de LTF's. De GGB heeft intussen zijn meerwaarde bewezen, onder meer door via de inlichtingenfiche en de informatiekaart andere partners, zoals de burgemeester, te informeren. Informaticatechnisch kan de GGB evenwel nog wat verbeteringen genieten.
Wat de uitbreiding betreft van de Gemeenschappelijke Gegevensbank met de categorieën potentieel gewelddadige extremisten (PGE) en terrorismeveroordeelden (TV), werd gewerkt aan een wettelijke basis, door middel van een KB dat nu voor een uit te brengen advies voorligt bij de Raad van State. Het werd in eerste lezing goedgekeurd tijdens de ministerraad van 11 oktober. Het advies van de Raad van State wordt eind november verwacht.
Betreffende de Kruispuntbank Veiligheid, tot slot, werd een visienota opgesteld door de kabinetten Justitie en Binnenlandse Zaken en de verschillende veiligheids- en inlichtingendiensten. De nota omvat een analyse van de vergaderingen die verschillende belangrijke werkgroepen hebben gehouden met de diensten. Voor de Kruispuntbank Veiligheid zijn goede beheersafspraken nodig. De Kruispuntbank Veiligheid zal ook de nodige financiële middelen vergen.
De verschillende veiligheids- en inlichtingendiensten zijn al voor de komende jaren bezig met de planning van hun IT-projecten. Zonder bijkomende middelen komen die projecten in gevaar of minstens onder grote druk. Gelet op het evoluerende dreigingsbeeld van uitgestuurde commando's naar zogenaamde lone actors is de focus logischerwijze verbreed van de enge aanpak van terrorisme naar een breder beeld van preventing and countering violent extremism of PVE/CVE. In belangrijke mate op het vlak van preventie en nazorg is het brede maatschappelijke veld, de sociopreventieve sector, daarin een cruciale partner. Die multidisciplinaire benadering is noodzakelijk met het oog op de vroege detectie, de uitwisseling van informatie, het accuraat prioritiseren en het afstemmen van de diensten die het best geplaatst zijn om bepaalde maatregelen te nemen.
Justitie en politie zijn hierin uiteraard een cruciale partner, doch ze zijn slechts de laatste schakel in een totaalaanpak gericht op preventie van gewelddadig extremisme.
Ik wil even stilstaan bij de noodplanning. Inzake noodsituaties zijn harmonisering en aansturing eveneens levensbelangrijke elementen om noodsituaties te beheersen en onder controle te krijgen. Tijdens de beginmomenten van een noodsituatie heerst er grotere of kleinere chaos.
Het is dan ook belangrijk dat elke speler binnen het bredere crisisbeheer op operationeel niveau en beleidsniveau heel goed weet wat de verwachtingen en de doelstellingen zijn. Dat uit zich in degelijke procedures, opleidingen en ook oefeningen.
Er werd voorzien in een KB noodplanning en een KB nationaal noodplan terrorisme, dat eerstdaags en wellicht op de eerstvolgende ministerraad wordt besproken.
Het KB noodplanning van 22 mei 2019 is er gekomen op aanbeveling van de POC's en zet een aantal tegenstrijdigheden recht uit het KB van 31 januari 2003. Het KB organiseert de noodplanning en het beheer van noodsituaties op gemeentelijk en provinciaal niveau en regelt tegelijkertijd de rol van de burgemeesters en de provinciegouverneurs in geval van crisisgebeurtenissen en situaties die een coördinatie of een beheer op nationaal vlak vereisen.
Verder regelt het KB ook de aanduiding van de directeur van de commandopost operaties, die verantwoordelijk is voor de operationele coördinatie van de noodsituatie.
Op basis van ervaringen van op het terrein en van mijzelf en de input van de lokale noodplanningsactoren werd deze functie in eerste instantie behouden voor een brandweerofficier van de hulpverleningszone op wiens grondgebied de interventie plaatsvindt. Op die manier wordt geen tijd verloren aan discussies over wie de functie moet opnemen.
Afhankelijk van het verloop van de situatie kan de bevoegde overheid vervolgens beslissen of de functie al dan niet wordt doorgegeven aan iemand van een andere discipline, bijvoorbeeld aan een politieofficier in het geval van terrorisme.
Het nieuwe KB verduidelijkt ook de communicatie rond het afkondigen en het opheffen van de verschillende fases van het crisisbeheer.
Tot slot werd in het KB van 22 mei ook aan de lokale overheden de verplichting opgelegd om jaarlijks minstens een multidisciplinaire oefening te organiseren, dit om ervoor te zorgen dat de plannen, de procedures en de partners optimaal gekend zijn. Dit was eveneens een aanbeveling van de POC Aanslagen.
Monsieur le président, chers collègues, j'en viens maintenant au Plan national d'urgence en matière de terrorisme. Au moment des attentats de Bruxelles et de Zaventem, il n'avait pas encore été officialisé. Toutefois, son achèvement ne pouvait tarder, si bien que ses structures avaient déjà été activées. Après la parution du Plan, intitulé "Arrêté royal du 1er mai 2016 relatif à l'approche d'une prise d'otages terroriste ou d'un attentat terroriste", les gouverneurs furent chargés de l'intégrer dans un plan particulier d'urgence et d'intervention (PPUI) consacré à ce risque spécifique.
Chacun de ces plans particuliers a été approuvé fin 2016 par le ministre de l'Intérieur. En parallèle, des exercices ont été organisés pour tester les PPUI ainsi que le Plan national. Des incidents réels se sont produits au cours de cette même période. Sur cette base, les plans et procédures en vigueur ont fait l'objet d'évaluations qui ont montré que les structures issues du Plan national d'urgence n'avaient pas profité à la gestion de la situation d'urgence.
Les principales critiques étaient les suivantes. Premièrement, les structures issues du Plan ne correspondent pas à celles des plans d'urgence habituels et sont source de confusion - en particulier, en cas d'urgence. Deuxièmement, le Plan ne tient pas compte des compétences des différentes autorités, le gouverneur devant ainsi siéger au sein de la cellule stratégique, alors que sa cellule provinciale serait dirigée par un membre de la police. Troisièmement, et enfin, le nombre de représentants siégeant à chaque niveau et au sein de chaque cellule était trop élevé. Dès lors, il était extrêmement difficile pour les responsables des différentes cellules de bien cerner le problème et de prendre les décisions adéquates.
En collaboration avec les gouverneurs et les partenaires fédéraux - la police fédérale, le parquet fédéral, le procureur général de Bruxelles et bien d'autres -, le Centre de crise a revu en 2018 le Plan national d'urgence en matière de terrorisme. Pour ce faire, il s'est fondé sur les structures habituelles de la planification d'urgence, lesquelles se trouvent notamment dans le Plan national d'urgence nucléaire. Cette proposition d'un nouvel arrêté royal Terro est soutenu par les gouverneurs et les services de sécurité compétents. Pour l'organisation du niveau local au cours d'une phase fédérale, il a été fait référence - lorsque cela s'est révélé nécessaire - à l'arrêté royal relatif à la planification d'urgence paru cette année.
Monsieur le président, chers collègues, il n'a cependant pas été accédé à la demande de la CEP de faire siéger d'office les ministres-présidents régionaux et communautaires au niveau de la cellule stratégique compte tenu du fait que le nombre de représentants au sein de chaque cellule doit être réduit au maximum. Afin de pouvoir assurer une bonne gestion de crise, il a été décidé de limiter le nombre des membres permanents de la cellule stratégique et de laisser à l'appréciation du président le soin d'inviter ou non des services spécifiques, et ce en fonction des besoins de la situation d'urgence même.
La révision de cet arrêté royal s'inscrit donc dans le cadre de la commission d'enquête parlementaire visant à harmoniser la planification d'urgence. L'arrêté royal en question a entre-temps été discuté et approuvé au niveau du Conseil national de sécurité. Un accord budgétaire a été sollicité et l'arrêté royal est actuellement en attente d'approbation par le Conseil des ministres. Il va sans dire que l'arrêté royal Terro restera en vigueur jusqu'à ce qu'il soit remplacé par la nouvelle proposition.
Je reviens maintenant au rôle du Centre de crise.
Le Centre de crise national, joue un rôle capital dans le cadre de la planification d'urgence et de la gestion de crises. Le Centre de crise a pris de nombreuses initiatives pour la mise en œuvre des recommandations issues des rapports de la CEP, dans le lancement, l'élaboration et la configuration de l'ICMS (Incident & Crisis Management System). Depuis le 1er janvier 2017, le portail national de sécurité est opérationnel partout dans le pays. L'ICMS appuie les processus de planification d'urgence et de gestion de crise et favorise le partage d'informations multidisciplinaires au niveau opérationnel et stratégique. L'utilisation de l'application est entre-temps déjà bien établie au sein des services concernés, ce qui se traduit par le démarrage quotidien d'environnements de travail protégés pour le suivi d'incidents ou d'événements. Le portail national de sécurité sera davantage développé afin de mieux répondre aux besoins multidisciplinaires permettant de soutenir la gestion de crise.
La phase pilote du système BE-Alert est également arrivée à son terme. Ce système est déployé à l'échelon national depuis juin 2017. À ce jour, 82 % des communes y ont déjà adhéré et plus de 670 000 adresses de citoyens ont été enregistrées.
Outre l'inscription, il est également possible d'envoyer un message aux personnes présentes dans une zone sur la base de géolocalisations et d'alertes SMS. Le Centre de crise national continuera à œuvrer en faveur de l'évolution du système BE-Alert afin de maximiser sa portée, et donc son efficacité, en cas d'alerte.
Al deze verschillende elementen inzake noodplanning, de strijd tegen gewelddadig radicalisme en extremisme en een efficiënt beleid inzake opsporing en vervolging vereisen uiteraard ook voldoende mankracht.
Dat brengt ons tot slot bij de politie die elke dag instaat voor onze veiligheid. Toen ik in december 2018 de bevoegdheid voor Binnenlandse Zaken en Veiligheid opnam heb ik verschillende af te werken dossiers aangetroffen bij de politie, zoals het deficit inzake personeel en middelen, de rekrutering en selectie en het sectoraal akkoord. Veel van deze dossiers waren natuurlijk al geïnitieerd.
In die dossiers werd intussen aanzienlijke vooruitgang geboekt. Het overleg met de vakbonden inzake rekrutering en selectie werd heropgestart en zal eerstdaags landen. Het sectoraal akkoord is op 1 juni van dit jaar in voege getreden. De steun van Defensie aan de federale politie wordt aangehouden, in tegenstelling tot wat in bepaalde media gesuggereerd werd.
Ook werd de directie Beveiliging opgericht, de zogenaamde DAB. Dit is in volle uitrol. Jammer genoeg zijn er maar weinig militairen die geïnteresseerd zijn om de overstap te maken naar deze nieuwe directie. Ik heb aangedrongen op een herstart van het pilootproject inzake gezichtsherkenning op de luchthaven van Zaventem. Eerstdaags wordt ook in een wettelijke basis voorzien om potentieel gewelddadige extremisten en terrorismeveroordeelden via de gemeenschappelijke databank op te volgen.
De federale politie heeft sinds de aanslagen heel wat ervaring en de nodige expertise opgebouwd. Hetzelfde geldt voor alle andere betrokken diensten zoals het Crisiscentrum, het OCAD en de Belgische passagiersinformatie-eenheid, kortweg de BelPIU. Een uitdaging blijft evenwel het reeds vermelde capaciteitstekort bij de federale politie.
Le prochain gouvernement devra se pencher sur la possibilité d'une application plus souple des budgets et des crédits de la police intégrée – par exemple, en ce qui concerne la conversion des crédits de personnel en crédits d'investissement. Cela pourrait résoudre le problème en cas de sous-utilisation des crédits de personnel. Ceux-ci pourraient alors être utilisés à des fins d'investissement. Cette conversion n'est actuellement pas possible.
Mijnheer de voorzitter, waarde collega's, de feiten die aan de basis lagen van deze opvolgingscommissie waren dermate zwaarwichtig dat het de oprichting veel meer dan waard was. De commissieleden hebben dan ook bijzonder belangrijk werk verricht, waarvoor ik hun enkel kan prijzen en mijn respect kan betonen.
Ik meen oprecht dat de aanbevelingen uit het verslag van de POC Aanslagen ernstig worden genomen en dat de verschillende betrokken actoren trachten om stapsgewijs en doeltreffend tot een effectievere en sterkere veiligheidsketting te komen om uw leven en ons samenleven veilig te houden.
Zoals ik echter al meermaals heb aangegeven, moeten wij ons wel collectief wapenen tegen de illusie dat er zoiets zou bestaan als een nulrisico. Er bestaat altijd en overal een risico dat de stoppen bij individuen doorslaan, ongeacht of het dan gaat om gewelddadig religieus geradicaliseerden of om extreemrechts-nationalistische extremisten. Ook dat mogen wij, ondanks alle inspanningen en stappen voorwaarts die dagelijks door tal van mensen en actoren worden gezet, nooit uit het oog verliezen.
Ik dank u voor uw aandacht en hoop u hiermee een algemeen overzicht te hebben gegeven van het standpunt van de FOD Binnenlandse Zaken en mijzelf inzake de opvolging van de aanbevelingen.
De voorzitter: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw omstandige uiteenzetting over nogal wat aspecten die verband houden met het politionele luik van de aanbevelingen van de opvolgingscommissie "Terroristische aanslagen".
Er kunnen nu vragen worden gesteld. Ik geef graag het woord aan de leden van de commissie.
01.03 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, er zijn misschien vragen waarvan de antwoorden het voorwerp van een bespreking achter gesloten deuren zullen uitmaken. Wanneer te sensitieve informatie wordt gevraagd, ben ik graag bereid om daarop in te gaan, maar dan zou de commissie een gedeeltelijke vergadering achter gesloten deuren kunnen overwegen.
De voorzitter: Goed.
Dan gaan wij over tot de vragen. Ik geef het woord aan de heer Donné.
01.04 Joy Donné (N-VA): Mijnheer de voorzitter, vooraf wil ik toch even mijn ontgoocheling uitdrukken over de beslissing van de Conferentie van voorzitters om het verhaal op te splitsen tussen de commissie voor Justitie en de commissie voor Binnenlandse Zaken, ook al overschrijden een aantal punten de exclusieve bevoegdheden van de minister van Binnenlandse Zaken. Ik weet niet of het mogelijk is om op een gegeven ogenblik nog een gezamenlijke vergadering te houden dan wel of beide commissies gescheiden blijven werken.
01.05 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Donné, het is geen enkel probleem dat aan mijn collega-minister Geens voor te stellen.
01.06 Joy Donné (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is een voorafgaande opmerking, omdat wij over de bestuurlijke en de gerechtelijke politie een andere visie hebben. Wij zien de beide politiediensten veeleer binnen een geïntegreerd verhaal.
Ik kom nu tot mijn opmerkingen bij de toelichting, waarvoor ik u trouwens bedank, mijnheer de minister. Een eerste belangrijk punt voor ons betreft de visie op de informatiehuishouding. Ik heb op dat punt de voorbije jaren zelf veel meegemaakt. Voor de leek is het vaak evident dat informatie vrij en gemakkelijk tussen de diensten wordt gedeeld. Op het terrein merken wij echter dat zulks helemaal geen evidentie is en dat een en ander een grote cultuurverandering vereist.
Die cultuurverandering is de voorbije vijf jaar effectief ingezet, maar er is nog heel wat werk aan de winkel. De installatie van een kruispuntbank, zoals door de parlementaire onderzoekscommissie werd geformuleerd, is een heel goed idee. Er is tijdens de vorige legislatuur een werkgroep opgericht om die kruispuntbank zo snel mogelijk te implementeren. Maar, naar ik hoor, is de weerstand van de diensten tegen het idee er weer. Het blijft voor de diensten geen evidentie, om informatie te delen.
Ik heb het verslag van het overlegcomité van 18 mei 2019 aandachtig gelezen. Ik juich ook het ambitieniveau toe dat daarin naar voren komt. Het komt echter altijd opnieuw neer op middelen. Die middelen zijn beperkt. De bestaande middelen zullen amper toereikend zijn om de lopende projecten, die ook prioritair zijn, te kunnen behandelen.
Niettemin had ik graag gehad dat het project levend blijft. Ik lees dat adviezen zijn gevraagd aan het Comité I, het Comité P en het COC.
Ten eerste, mijnheer de minister, hoe staat het met die adviezen? Hoe ziet u het verdere verloop van het project de komende weken en maanden?
Met mijn eerste vraag wil ik dus een gedetailleerde stand van zaken krijgen van het project en van andere informaticagerelateerde projecten, zoals het OSINT-project, dat een heel grote relevantie heeft voor zowel de bestuurlijke als de gerechtelijke finaliteit alsook voor de inlichtingendiensten, maar dat ook nog niet optimaal verloopt.
Een tweede vraag gaat over de Gemeenschappelijke Gegevensbank, maar daarop heb ik het antwoord van de minister reeds gehoord. Het advies van de Raad van State werd gevraagd en wordt in de loop van de maand november verwacht. Wij wachten dat advies af.
Een derde punt heeft betrekking op de interne hervorming van de federale politie, in het bijzonder de versterking van de positie van de commissaris-generaal, en de visie op de splitsing van de bestuurlijke en de gerechtelijke politie. In de toelichting van de minister heb ik daarover niet echt iets gehoord. Ik had daarover dan ook graag wat meer toelichting gekregen.
Ik kom dan tot mijn laatste punt in deze eerste ronde. Ik veronderstel immers dat er nog een tweede ronde zal komen waarin onder andere het aspect van de noodhulp aan bod zal kunnen komen. Voor dat punt zal ik echter mijn collega aan het woord laten.
De afgelopen jaren was er een inhaalbeweging op het vlak van de capaciteit en de middelen. Het ging dan vooral over terrorismegerelateerde zaken en functionaliteiten. Dat vergt echter jammer genoeg tijd. Er zijn niet alleen middelen nodig; er is ook nood aan de juiste structuren en regelgeving om gepast te kunnen reageren. Ik heb het dan over het enveloppeprincipe. Ik ben heel blij te horen dat dat principe, dat wij al een hele tijd voorstaan, steeds meer ingang begint te vinden. Als er een tekort aan werkings- en investeringsmiddelen is, kan men onderbenutte personeelskredieten hiervoor aanwenden.
Zou een specifiek initiatief ter zake niet nuttig zijn? Moeten we daarvoor wel wachten op een volgende regering? Het lijkt immers nog niet echt duidelijk wanneer die precies zal kunnen aantreden.
Ik zal het hierbij laten voor deze eerste ronde. Ik had het vooral over de veiligheidsarchitectuur. Bij de volgende ronde zal mijn collega een aantal vragen stellen over de noodhulp en de noodhulpverlening.
01.07 Jessika Soors (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw toelichting.
Ik treed de collega's van de N-VA bij in hun vraag om de opvolging inzake Binnenlandse Zaken en Justitie voor een stuk nog altijd gezamenlijk te kunnen doen. Behalve dat de veiligheidsarchitectuur daar ook om vraagt, is het logisch dat wanneer experts voorschrijven dat gewelddadige radicalisering geïntegreerd moet worden aangepakt, we dat in het Parlement ook doen.
Ik heb een vijftal vragen. Ten eerste, ik ben zeer blij om vast te stellen dat er effectief vooruitgang is geboekt op een groot aantal van de punten uit de aanbevelingen. Ik merk ook dat er nog onduidelijkheden zijn, op de eerste plaats op het niveau van het beleid. Er wordt een aantal evoluties in het dreigingsbeeld vastgesteld met Homegrown Terrorists Fighters, haatpredikers, een opkomende dreiging van extreemrechts. Een actualisering van het Plan R dringt zich dus op.
De lokale besturen hebben te maken met de bestaande beleidsdocumenten, ik denk bijvoorbeeld aan het Kanaalplan. Trouwens, hoe zit het met dat Kanaalplan? Wat ooit een heel ambitieuze aanpak was, is ondertussen min of meer een lege doos geworden. Ik wil graag de plannen kennen op korte en middellange termijn inzake de beleidsdocumenten die opvolging, verduidelijking en actualisering vragen.
Een tweede vraag gaat gepaard met het dreigingsniveau. Het is goed nieuws dat het algemene dreigingsniveau "maar" niveau 2 is. Tegelijk is er nog altijd de inzet van militairen op straat. Wat is het perspectief rond de inzet van die militairen? Welke norm moet er worden bereikt en welke vooruitzichten zijn er omtrent de inzet van militairen? Wanneer zal het genoeg zijn en kunnen we de moedige politieke beslissing nemen om, door het stabiele dreigingsbeeld, de inzet van militairen op straat verder af te bouwen?
Een derde vraag gaat over de uitwisseling van informatie. Ik ben blij vast te stellen dat er verder werk wordt gemaakt van de gegevensdatabank en dat er verder wordt ingezet op samenwerking tussen diensten om ervoor te zorgen, zoals het rapport van de onderzoekscommissie beschrijft, dat de puzzelstukjes er niet alleen zijn, maar dat ze ook worden samengelegd. Ik ben ook gevoelig voor de bedenking die professor Bruggeman formuleert wanneer hij het heeft over het evenwicht tussen veiligheid en vrijheid. Het gaat dan ook over het recht op privacy.
Ik weet uit mijn verleden in de praktijk, waar ik heb gewerkt rond dit thema, dat er zoiets bestaat als de Washingtonlijst, waardoor bijvoorbeeld alleen al uit de stad Vilvoorde meer dan dertig personen gevat zijn. Dat zijn mensen die op een gegeven moment in beeld kwamen bij het OCAD als potentiële Foreign Terrorist Fighters, maar over wie het OCAD later de beeldvorming heeft bijgesteld en hen niet meer categoriseerde als Foreign Terrorist Fighters. Ondertussen is de bal van de gegevensuitwisseling echter wel aan het rollen gegaan en staan die individuen nu dus eigenlijk verkeerdelijk op lijsten zoals de Washingtonlijst, maar ook op lijsten van andere landen, zoals Turkije. Die soevereine landen zeggen daarop dat zij met hun informatie doen wat zij willen. België is echter voor een stuk verantwoordelijk voor het in gang zetten van die beeldvorming.
Welke maatregelen zullen wij in de toekomst nemen om te waken over het evenwicht tussen veiligheid en vrijheid, ook als het gaat over de bescherming van persoonsgegevens van mensen die ooit in beeld kwamen, maar voor wie dat eigenlijk niet nodig was en die hier nu blijvend de gevolgen van ondervinden?
Mijn vierde vraag gaat heel specifiek over de LIVC's. Opnieuw, er is een gunstige evolutie op dat vlak, met de wettelijke verankering en de omzendbrieven die hierover de voorbije jaren zijn uitgevaardigd. Ik merk echter dat er binnen de LIVC's een soort wildgroei bestaat. In sommige lokale besturen is een LIVC louter een eenmalige, jaarlijkse bijeenkomst, waarbij men dan toch kan afvinken dat er een LIVC bestaat. Bij andere lokale besturen is het effectief iets heel operationeel en wordt er gesproken over te nemen maatregelen ten aanzien van personen die door problematische radicalisering in beeld komen. De ondersteuning voor lokale besturen met een werkende LIVC is doorheen de jaren almaar verminderd.
Welke maatregelen zullen beleidsmatig worden genomen – ik begrijp dat financiële maatregelen momenteel niet aan de orde zijn aangezien de regering in lopende zaken is – om ervoor te zorgen dat de LIVC's doen wat zij moeten doen en dat er ook tussen LIVC's kan worden samengewerkt, een bijkomend aandachtspunt. In het kader van het Plan R is er heel veel geïnvesteerd in de samenwerking tussen veiligheids- en inlichtingendiensten op de verschillende niveaus. Als een Foreign Terrorist Fighter echter bijvoorbeeld in een bepaalde gemeente woont en een opleiding volgt of familieleden heeft in een andere gemeente, moet er ook daar op bestuurlijk niveau kunnen worden samengewerkt.
Daartoe ontbreekt op dit moment het kader. Dat is een heel concreet werkpunt. Hoe zal daarvan in de toekomst werk worden gemaakt?
Tot slot kom ik nog even terug op de opkomst van extreemrechts. Jammer genoeg doet de discussie die daarover momenteel gevoerd wordt, mij denken aan de wijze waarop in 2010 naar de opkomst van Sharia4Belgium werd gekeken. We bestempelden het wel als problematisch, maar we dachten dat het probleem zich misschien toch eerder in de marge afspeelde. Jammer genoeg heeft de geschiedenis ons op dat vlak ingehaald, waardoor wij vandaag samenzitten, onder andere om de gevolgen daarvan te bespreken.
In vergelijkbaar opzicht merk ik dat de opkomst van extreemrechts in de praktijk wel benoemd wordt als problematisch, maar dat het nog aan handvatten ontbreekt om te bepalen wat wij onder de dreiging van extreemrechts verstaan, vanaf wanneer wij dat in bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting als problematisch bestempelen en wie er wanneer ingrijpt. Op dit moment komen mensen al in beeld bij veiligheidsdiensten, maar in de praktijk merk ik dat het voor de diensten die dagelijks met de opvolging bezig zijn, lokale politiezones en lokale besturen, maar ook bijvoorbeeld scholen en verenigingen, onduidelijk is om precies de vinger te leggen op het fenomeen. Meer preventie en sensibilisering zijn dus aan de orde. Graag verneem ik wat het perspectief is in die problematiek.
01.08 Daniel Senesael (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, je tiens tout d'abord à vous remercier pour votre présentation.
Tout comme les collègues l'ont rappelé, l'examen du suivi des recommandations de la commission d'enquête sur les attentats du 22 mars 2016 par notre commission est une bonne chose. Mais le fait qu'il n'existe plus de commission de suivi, et que cette mission soit aujourd'hui reprise par les commissions permanentes, ne rendra pas les choses aisées. Mais l'important, restons positifs, est qu'on puisse faire le point régulièrement et de manière systématique sur les avancées obtenues.
Au-delà du fait que les attentats du 22 mars restent puissamment ancrés dans notre mémoire, les récents événements invitent à la vigilance. Vous l'avez d'ailleurs rappelé. On pense à la situation en Syrie, au retrait des troupes américaines et à l'offensive turque. On pense à la question du retour des djihadistes en Belgique qui pourrait être subie, si elle n'est pas maîtrisée. On pense encore aux attentats récents à Halle, en Allemagne, au début du mois d'octobre, et à Bayonne, en France, il y a quelques jours, qui ne sont pas le fait de la mouvance islamiste, mais plutôt de l'extrême droite. Cela forme un contexte qui invite à redoubler de prudence et, en tout cas, à ne pas relâcher les efforts.
Avant d'en venir au suivi des recommandations stricto sensu, on aurait aimé vous entendre, monsieur le ministre, sur ces éléments d'actualité. Comment évaluez-vous l'état actuel de la menace? Quelle est votre position en ce qui concerne le retour des djihadistes? A-t-elle évolué suite à la pression américaine et suite à la décision du tribunal de Bruxelles d'obliger la Belgique à rapatrier une jeune femme et ses deux enfants dans les 75 jours?
La commission d'enquête a réalisé un travail important: un an et demi de travail, près de 500 heures de réunions publiques et à huis clos pour arriver à un rapport de plus de 1 000 pages. Il est important de constater qu'on ne s'est pas assis sur ces recommandations et qu'on les a prises au sérieux, même s'il eût été possible d'aller plus loin et plus vite dans leur mise en œuvre.
Un point interpelle. Il est ici question du point relatif à la banque-carrefour de la sécurité. Il s'agissait, monsieur le président, d'une recommandation prioritaire de la commission d'enquête pour répondre aux défaillances constatées en matière de gestion de l'information, à la multiplication des banques de données, à l'absence de vision globale des informations, etc.
Or, on constate qu'ici, on en est encore au niveau de la discussion. Les grandes options n'ont pas encore été tranchées. On a mis en place un comité de concertation. Certes, il s'est réuni un certain nombre de fois mais rien n'a été décidé. Le constat du Pr Bruggeman est sévère. Il nous dit: "Le groupe de travail compétent mis en place par le ministre de la Sécurité et de la Justice a noyé ce projet dans des structures complexes alors que la recommandation de la CEP se bornait à un système hit-no hit."
Monsieur le ministre, pourquoi les choses tardent-elles tant? Dispose-t-on d'une évaluation de l'impact budgétaire d'une banque-carrefour?
Le rapport du comité de concertation sur la mise en œuvre de la banque-carrefour évoque plusieurs choix. Faut-il se limiter au secteur du terrorisme et du radicalisme ou à un champ d'application plus large? Faut-il un système hit-no hit ou un partage d'informations plus large? Quelle est, monsieur le ministre, votre vision de la banque-carrefour de la sécurité?
On peut remercier le Pr Bruggeman qui, en amont de la réunion, a réalisé un état des lieux détaillé du suivi des recommandations. Dans sa note, il y a plusieurs points qui attirent l'attention et au sujet desquels nous souhaiterions entendre M. le ministre.
En ce qui concerne le premier volet de l'enquête – le volet "aide d'urgence" –, le Pr Bruggeman constate que le nouvel arrêté royal du 22 mai 2019 relatif à la planification d'urgence ne précise pas quelle est la discipline qui doit prendre la direction des opérations en cas d'attentat terroriste, ce qui est contraire aux recommandations de la CEP. S'agit-il d'un oubli?
Sur la présence des militaires en rue, le Pr Bruggeman note que les règles relatives à l'usage de la violence n'ont toujours pas été révisées. Par exemple, le concept de légitime défense et la réaction correspondante ne sont pas expliqués de manière optimale et l'usage de la violence n'est justifié que par la loi sur la fonction de police. Monsieur le ministre, pourriez-vous faire le point sur ce dossier?
En ce qui concerne l'extension de la banque de données commune aux prédicateurs de haine et aux combattants non syriens, une intervention des présidents des Comités P et R en juin dernier avait permis de suspendre les projets. Ensuite, une période d'essai de six mois était, malgré tout, autorisée à partir de mi-août 2019, moyennant certaines conditions supplémentaires. Pouvez-vous préciser le fonctionnement actuel de cette bande de données?
Enfin, en ce qui concerne les moyens en termes de personnel et de budget, on se souvient du cri d'alarme lancé par la commissaire générale Catherine De Bolle. La note du Pr Bruggeman montre que les effectifs de la police fédérale ont diminué entre 2014 (12 200) et 2018 (11 939). Cela signifie un déficit d'environ 15 % du cadre. S'agissant du budget de la police fédérale, M. le ministre a indiqué que la note relevait une réduction de l'ordre de 200 millions d'euros entre 2012 et 2019. Ce dernier chiffre isole les crédits propres à la police fédérale et tient compte de l'inflation.
Nous savons tous ce que signifie la période des affaires courantes. Cela dit, monsieur le ministre, comment concevez-vous le soutien aux services dans ce contexte politique difficile? Pourriez-vous transmettre une note aux membres de la commission quant à l'affectation des moyens libérés dans le cadre de la réserve interdépartementale, de manière à pouvoir faire le point sur ce qu'il est possible ou non de pérenniser dans ces budgets?
Monsieur le président, un élément qu'on ne trouve pas dans la note du Pr Bruggeman et qui importe pourtant aux yeux de mon groupe est la question du recrutement diversifié. La CEP avait évité de former des constats trop péremptoires sur le problème du racisme au sein de la police, mais en avait fait un point d'attention. Dans cette optique, elle avait recommandé des avancées en termes de recrutement. Monsieur le ministre, des initiatives ont-elles été prises récemment à ce sujet? Si oui, lesquelles?
Nous voudrions aussi vous interroger à propos de ce thème en rapport avec l'actualité: il s'agit de la collaboration policière internationale.
On ne va pas revenir sur la polémique qu'avait initiée votre prédécesseur, M. Jambon, en pointant du doigt l'officier de liaison en Turquie.
Cependant, on peut rappeler les constats de la commission d'enquête qui montraient les raisons structurelles pour lesquelles il était difficile, en cas de retour d'un FTF par un vol ordinaire, d'obtenir l'information en temps utile. Comment les choses ont-elles évolué? La question est évidemment très actuelle. Personne n'ignore la situation en Syrie. La Turquie a été un point de passage pour le retour d'El Bakraoui en 2015; elle peut à nouveau l'être aujourd'hui.
Pouvez-vous, monsieur le ministre, faire le point sur la collaboration internationale? L'officier de liaison en Turquie, il y a 20 ans, bénéficiait d'un soutien. Est-ce toujours le cas?
Enfin, il y a un élément qui nous a fortement interpellés dans l'actualité récente. C'est la demande des syndicats pour un audit d'urgence de la Police des chemins de fer, notamment en pointant la mise en place d'une équipe mobile de protection pour faire face à la menace terroriste dans les gares. Le fonctionnement de cette unité spéciale est fortement dénoncé. Il est question d'agents cagoulés, équipés de matériel d'intervention qui, par-dessus le marché, se livreraient à des opérations de type perquisition, ce qui n'entre pas, à ma connaissance, dans la compétence de la Police des chemins de fer. Par ailleurs, il semblerait que cette unité ait été formée sans aucune base légale. Pouvez-vous faire le point sur ce dossier? De combien d'hommes cette équipe mobile est-elle composée et quelle en est la base légale?
Évidemment, monsieur le président, vous l'avez rappelé tout à l'heure, un certain nombre de questions auront du mal à trouver des réponses aujourd'hui, vu la nécessité de la documentation et de l'information, mais je remercie d'avance M. le ministre pour la qualité des réponses qu'il nous apportera.
01.09 Franky Demon (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor de goede uitleg. Op 22 maart werd ons land getroffen, zowel op de luchthaven van Zaventem als in het metrostation van Maalbeek. Zoals u zei, is het de afgelopen jaren duidelijk geworden dat zoiets niet enkel bij ons in België gebeurt. In denk aan Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland en ga zo maar door. In navolging van het werk van de onderzoekscommissie is men al met heel wat aanbevelingen aan de slag gegaan.
Een van de zaken die we vooral niet uit het oog mochten verliezen is de zorg voor de slachtoffers. Hoewel dit niet direct een bevoegdheid is van de minister van Binnenlandse Zaken vinden we het toch belangrijk om dat hier te vermelden. We hopen dat de aanbevelingen die hierop betrekkingen hebben ten volle zullen worden uitgevoerd.
Hoewel IS de laatste jaren rake klappen kreeg mogen we niet op onze lauweren rusten. Het gevaar van terroristisch geweld blijft bestaan en we moeten absoluut waakzaam blijven. Ook na 22 maart 2016 zijn er aanslagen gepleegd, zowel bij ons als in het buitenland. Op heel veel plaatsen was het duidelijk dat het vooral om lone wolves ging. Het gaat daarbij om mensen van hier die al dan niet eerst naar het buitenland zijn vertrokken. De dreiging kwam niet alleen uit radicaalislamitische hoek, de laatste jaren waren we ook getuige van een aantal aanslagen uit extreemrechtse hoek.
Een van de belangrijkste vaststellingen van de POC was het gebrek aan informatie-uitwisseling en samenwerking tussen de verschillende diensten. Een grondige aanpak van radicalisering en een efficiënte bestrijding van terrorisme kunnen alleen succesvol gebeuren als de diensten volledig – met de nadruk op volledig – samenwerken. We stellen vast dat er verschillende initiatieven werden genomen om dat in de praktijk te brengen en we juichen die absoluut toe. Hoewel u het enigszins tegengesproken hebt, horen we echter dat er gesuggereerd wordt dat er bij de diensten opnieuw een zekere weerstand zou groeien om informatie te delen.
Ik heb daar twee concrete vragen over. Kunt u een overzicht geven van de initiatieven die genomen werden om het delen van informatie en de samenwerking te verbeteren? Werpen deze initiatieven volgens u de nodige vruchten af? Waarop is de bemerking gebaseerd dat er opnieuw een groeiende weerstand zou zijn tegen samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de verschillende diensten? Hebt u daar signalen over ontvangen of zegt u dat het wel goed loopt? Wat is uw visie ter zake?
De POC stelde voor binnen de veiligheidsarchitectuur gebruik te maken van een kruispuntbank, dus als het ware een geïntegreerd gegevensbeheer met een coördinatie tussen de diensten en de instanties. De Kruispuntbank Veiligheid moet, naar het voorbeeld van die voor de sociale zekerheid, een efficiënt systeem vormen van veilige elektronische gegevensuitwisseling tussen bestaande elektronische gegevensbanken die onder de verantwoordelijkheid van verschillende instanties vallen.
Een kruispuntbank is slechts mogelijk na een grondige herziening van het wetgevend kader inzake de informatiehuishouding van alle diensten. Het voorzien in de nodige budgetten is hier ook belangrijk, en het opzetten van een beheersplatform waarin alle gebruikers vertegenwoordigd moeten zijn, alsook het aanwijzen van een organisatie voor het technisch beheer.
In het voorjaar verscheen hierover een rapport. Kunt u de vorderingen schetsen die gemaakt werden in dit dossier?
Het OCAD is verantwoordelijk voor de bepaling van het dreigingniveau. In België is dat voorlopig niveau 2, voor sommige targets is dat niveau 3, bijvoorbeeld voor de luchthaven van Zaventem. Welke maatregelen plant de regering daar om het hoofd te bieden aan de dreiging?
Het proefproject inzake gezichtsherkenning werd onlangs stopgezet. U hebt in uw uiteenzetting gezegd dat u absoluut voorstander bent van een voortzetting. Zijn daarvoor al concrete stappen ondernomen? Is er een concrete timing? Kunt u ons daar wat meer uitleg over geven?
U hebt in uw uiteenzetting ook gezegd dat het moeilijk is de militairen verder te overtuigen taken op te nemen. Ik ben er nochtans van overtuigd, en ik heb dat altijd gezegd in deze commissie, dat militairen inzetten op de juiste plaatsen en op de juiste momenten moet kunnen. Dat is belangrijk. Is er voldoende motivatie bij die mensen? Kunnen wij voldoende rekruteren om gemotiveerde mensen in te zetten tegen terreur?
Een volgend item is de controle van de passenger name records. Die is belangrijk in de strijd tegen terrorisme en zware criminaliteit. Via de Belgian Passenger Information Unit speelt België hier een voortrekkersrol in Europa. Ik vind het belangrijk dat dit zo blijft.
Mijnheer de minister, welke initiatieven worden er genomen om de unit te versterken? Kunt u een overzicht geven van de realisaties van de unit tot nu toe?
Een volgend item is het nationaal noodplan inzake terrorisme. Het koninklijk besluit daartoe werd op 1 mei 2016 gepubliceerd. In de periode daarna bleek uit een paar oefeningen en incidenten dat een aantal zaken niet liep zoals zou moeten. Het nationaal noodplan inzake terrorisme werd daarom herschreven.
Kunt u een stand van zaken geven met betrekking tot dit noodplan? Op welke punten wijkt dit plan af van de aanbevelingen van de POC? Wat is hiervoor de reden?
In het nieuwe koninklijk besluit houdende noodplanning van 22 mei 2019 werd opengelaten wie eigenlijk de leiding moet nemen in het geval van een terroristische aanslag. De POC beval echter aan in dat geval de leiding bij de politie te leggen.
Mijnheer de minister, kunt u de reden hiervoor verduidelijken? Kunt u een stand van zaken geven van de verschillende initiatieven inzake noodplanning?
Het snel leveren van informatie is belangrijk, zeker naar de burgers toe. De ontwikkeling van BE-Alert is daarom een goede zaak. Op die manier worden burgers rechtstreeks door de overheid op de hoogte gebracht van noodsituaties. U verwees er reeds naar in uw uiteenzetting. Het project werd in 2014 door het Crisiscentrum gelanceerd, waarna een proefperiode volgde. Het project is evenwel nog niet volledig uitgerold.
Kunt u een stand van zaken geven van de evolutie van BE-Alert?
Ten slotte, de problematiek van een gebrek aan capaciteit en middelen bij de federale politie blijft bestaan, vooral het gebrek aan capaciteit. Momenteel bespreken wij hier in de commissie ook het rapport over de optimalisatie van de federale politie. Het is dus onnodig om de discussie hier nog eens gedetailleerd over te doen.
Mijnheer de minister, kunt u evenwel kort schetsen welke initiatieven u in uw korte periode als minister hebt ondernomen inzake de capaciteit en de financiële middelen?
01.10 Caroline Taquin (MR): Monsieur le ministre, j'entends beaucoup de questions précises et détaillées dans le cadre de cet échange de vues. Pour notre part, nous souhaitons rappeler le cadre, rappeler ce qui a déjà été fait et que nous saluons. Pour ce qu'il reste à faire, il s'agit de dégager une méthodologie avec l'ensemble de la commission.
Avec les autres partis politiques, sous la précédente législature, le MR a fait un long travail au sein de cette commission d'enquête et au sein de la commission Attentats terroristes. Avec l'aide des experts, de l'ensemble des députés, et de nos députés MR – Denis Ducarme, Philippe Pivin et Gautier Calomne –, un certain nombre de choses ont été exigées dans le cadre de la commission, par exemple au niveau de la communication entre les services, de l'aide aux victimes ou de la question d'un chapitre sur le radicalisme religieux.
Un élément qui touche au fondement même de ce qui a décidé des individus vivant dans notre pays à blesser, à tuer le plus grand nombre de personnes. L'ensemble des recommandations ont été décidées dans le consensus. Il est donc essentiel que cette question de sécurité nationale continue de transcender les clivages politiques. Et plus encore en cette période d'affaires courantes.
Si le risque zéro n'existe pas face à ces actes barbares, comme l'a rappelé le Pr Bruggeman, l'ensemble de ces recommandations a démontré que notre fonctionnement pouvait et devait être amélioré. Pour se protéger mieux, pour intervenir plus efficacement et plus rapidement, et aussi, c'est essentiel, pour mieux soutenir les victimes.
Bien sûr, la question des affaires courantes nous limite, mais tout n'est pas une question de moyens supplémentaires et de budget nouveau. Par ailleurs, vous l'avez dit, monsieur le ministre, de nombreuses initiatives ont été prises entre 2016 et 2018 en matière de plan d'urgence, de services de secours, ou encore de fonctionnement du Centre de crise. En matière de communication également: il s'agit d'un élément-clé qui a été mis en évidence pour ses faiblesses.
Dès lors, nous devons établir une méthode de travail mais il est nécessaire de faire l'état des lieux entre ce qui a été fait, ce qui a été bien fait, ce qui a été mal fait, et les priorités actuelles en cours ou exigées par et pour nos services de sécurité et de secours.
Pour exemple, des décisions ont été prises en matière d'extension de la capacité du réseau ASTRID, notamment dans le cadre d'un nouveau contrat de gestion.
Une évaluation à ce niveau a-t-elle été réalisée depuis ces décisions? L'accès prioritaire des réseaux de téléphonie et de GSM pour les services de secours et d'intervention a-t-il été testé avec efficacité? Le système blue light est-il effectif? On avait parlé de six mille cartes pour les niveaux fédéraux et locaux. Où en est-on précisément aujourd'hui?
Au niveau de l'aide aux victimes, des modifications législatives ont également été réalisées. Les victimes sont-elles toutes bien prises en charge? Combien attendent encore une indemnisation? Dans le cadre du montant porté à 125 000 euros, des fonds ont-ils été octroyés aux victimes et l'ont-ils été dans leur entièreté? Au niveau des frais d'avocat, des demandes de victimes sont-elles actuellement pendantes?
Cette évaluation rapide est donc pour nous indispensable dans nos échanges avec vous, monsieur le ministre. En termes de méthode, il serait d'ailleurs judicieux – compte tenu du contexte d'affaires courantes et de douzièmes provisoires – que l'on puisse faire une distinction entre d'une part, les recommandations appelant à une décision budgétaire nouvelle et d'en préciser son financement, comme par exemple la création de la banque-carrefour de la sécurité, absolument indispensable au vu des conclusions de la commission d'enquête et du rapport du comité de concertation en charge de celle-ci, et d'autre part, les recommandations qui n'exigent pas une décision budgétaire. Ceci afin de pouvoir avancer le plus concrètement possible.
Sans considérer que cela détermine la priorité à donner, ceci nous permettrait de faire un grand pas en avant. C'est une suggestion, monsieur le président et monsieur le ministre.
Par exemple, dans le volet de l'aide aux victimes, dans le cadre des procédures administratives ou dans le volet Radicalisme, pour ce qui concerne le cadre légal permettant aux autorités locales d'accéder aux informations nécessaires, ou encore la liste des signaux faibles et les procédures de contrôle dans l'octroi des subsides aux associations, cela n'appelle peut-être pas de décision budgétaire.
À l'issue des échanges de ce jour, nous avons une série de questions importantes et précises, dont le contenu devrait pouvoir être transmis par écrit au ministre afin qu'il puisse nous répondre lors de la séance du 26 novembre et qu'il ait le temps de récolter toutes les informations, aussi précises soient-elles. Je vous remercie.
01.11 Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de parlementaire onderzoekscommissie raadde aan het materiaal van de hulpdiensten aan te passen aan de behoeften in geval van terroristische aanvallen. Welke rol speelt de Civiele Bescherming daarin volgens u? Kan zij haar taak nog naar behoren uitvoeren sinds de afgelopen hervormingen?
De Civiele Bescherming beschikt over materiaal en expertise, waardoor zij bijvoorbeeld bijstand kan verlenen in geval van een chemische dreiging. Als de hulpdiensten van ons land bereid zijn om bijstand te verlenen bij rampen, moeten wij dan geen gehoor geven aan de noodsignalen die wij ontvangen van het personeel van de Civiele Bescherming?
Zoals wij hier in de voorbije weken konden horen, zijn er personeelstekorten, maar door de inperking van het aantal posten is er ook sprake van te verre verplaatsingen om snel ter plekke te kunnen zijn. Kunnen die ontwikkelingen volgens u een effect hebben op de paraatheid van onze hulpdiensten?
Zoals mijn CD&V-collega vind ik het nuttig om de kwestie van de nazorg hier te bespreken. Na de aanslagen is gebleken dat België slachtoffers van terreur onvoldoende beschermt. De onderzoekscommissie heeft aanbevelingen geformuleerd. Toch bleven een snelle schadevergoeding, een gepaste zorg en de nodige aandacht uit.
In maart 2019 publiceerde een speciale VN-rapporteur voor mensenrechten en terreurbestrijding een rapport over de situatie in België. Het systeem van de vergoedingen is volgens het rapport nog steeds complex en onvolledig. De kern van het probleem blijft dezelfde: slachtoffers van terrorisme worden geconfronteerd met een enorm complex administratief kluwen, wat het voor hen erg moeilijk maakt om toegang te krijgen tot de herstel- en schadevergoedingen waarop zij recht hebben. Wat is de stand van zaken met betrekking tot het speciale noodfonds? Hoe loopt de samenwerking met de slachtoffers op dat vlak?
De parlementaire onderzoekscommissie schreef een grote rol toe aan de wijkagenten en de lokale politie. Bij de verijdelde terreuraanslag in Verviers zagen wij al dat het klassieke politiespeurwerk door agenten die met hun twee voeten in de realiteit staan, bepalend is in de strijd tegen terreur.
In het evaluatierapport van de federale politie lezen wij echter dat door de besparingen het lokale niveau het federale niveau moest bijstaan, wat nefast is voor de nabijheid van de politie. Is de potentiële rol van de wijkagent in de strijd tegen de terreur door het beleid uw voorganger volgens u verbeterd of verslechterd?
De parlementaire onderzoekscommissie stelde zich terecht vragen bij de rol van Saudi-Arabië en de financiering van extreemrechtse interpretaties van de islam. De hypocrisie is echter stuitend. Terwijl in België militairen patrouilleren, verschepen wij vanuit Antwerpen wapens naar Saudi-Arabië. Wij hebben allemaal terecht kritiek op Saudi-Arabië, maar als er petrodollars in het spel komen, is de moraal plots wat soepeler. Wij roepen de hypocrisie een halt toe. Als wij de strijd tegen het terrorisme echt ernstig nemen, dan knippen wij de militaire banden met Saudi-Arabië door. Bent u van mening dat het Belgische beleid inzake wapenhandel botst met de strijd tegen terreur in ons land?
De parlementaire onderzoekscommissie haalde terecht aan dat discriminatie en een gebrekkige integratie voor radicalisering kunnen zorgen. De jihadisten en extreemrechtse krachten in ons land doen er alles aan om de bevolking op te delen volgens geloof, cultuur of etniciteit.
Daarom vinden wij het net als andere collega's opportuun om het Plan R uit te breiden, ook om de groeiende dreiging van extreemrechtse terreur te omvatten. De tegenstelling tussen moslim en niet-moslim is een valse tegenstelling die de jihadisten zelf verspreiden. Wij mogen daar niet in meegaan en daarom moeten we alle haatstrijders en terroristen bekampen.
01.12 Tim Vandenput (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, ik wil drie thema's aankaarten.
Ten eerste, de samenhang en de onderlinge afstemming in het informatiebeheer. U hebt terecht gezegd dat daarin nog stappen vooruit moeten worden gezet en daarvoor nog financiële inspanningen moeten worden gedaan.
De manier waarop op het terrein inlichtingen worden vergaard en hoe daarmee wordt omgegaan, vind ik toch een beetje schrijnend. Dat gebeurt bij wijze van spreken nog met potlood en papier.
Ik geef een voorbeeld van bij de ADIV. De generaal heeft hier vorig jaar in de commissie voor Defensie zelf gezegd dat hij een naam via twee verschillende kanalen in zijn organisatie had doorgegeven om te onderzoeken. Via een kanaal was er niets aan de hand. Via een ander kanaal ging het om een grote crimineel. Ik stel mij daarbij serieuze vragen. Dat heb ik hem ook gezegd.
Een tweede voorbeeld. De onafhankelijke databanken van de Veiligheid van de Staat, de ADIV en het OCAD zijn niet met elkaar verbonden en mensen moeten naar elkaar telefoneren om te checken of iets in de database staat. Ik maak mij daarover zorgen. De inconsistentie van de data en de tijd die dit allemaal in beslag neemt, maakt dat terroristen hier nog altijd vrij kunnen rondlopen.
De technologie is vergevorderd: big data, algoritmes op databanken laten lopen enzovoort. Wij pleiten daarom voor die kruispuntbank, maar dat moet een databank zijn, een digital backbone, waarin iedereen – de politie, de ADIV, de Veiligheid van de Staat – informatie kan plaatsen. Mensen met een bepaald machtigingsniveau kunnen daar ook informatie uithalen. Dat is waar wij naartoe moeten gaan. Ik meen begrepen te hebben dat u dit ook wilt. Kunt u daarover uitweiden?
Belangrijker nog, wat doen wij aan het conservatisme van de verschillende pijlers, die allemaal naast elkaar werken en die geen informatie willen delen, omdat zij denken dat die informatie enkel op hen van toepassing is? Hoe gaan wij dat conservatisme in onze diensten oplossen? Dat is een eerste vraag over de kruispuntbank.
Mijn volgende vraag is al gesteld door een aantal andere collega's. De militairen staan nog altijd op straat, bij terreurniveau 2. Bij Defensie leeft zeer sterk de vraag om de militairen die vandaag op straat staan, hier niet meer voor in te zetten, om verschillende redenen. Ik geef er twee. De eerste reden is het capaciteitsgebrek, dat ook bij Defensie bestaat, want ook daar is de uitstroom groter dan de instroom. De tweede reden is de opleiding: er zijn mensen die begonnen zijn bij Defensie en die de voorbije vier jaar niets anders hebben gedaan dan op straat staan. Dat is geen goede opleiding en daarvoor zijn die mensen ook niet bij Defensie begonnen. Wij zullen hen dan ook vroeg of laat verliezen.
Wat moet er worden gedaan om de militairen eindelijk van de straat te krijgen en hun taken weer door de politie te laten overnemen?
Het derde thema is het proefproject van de gezichtsherkenning, dat ook werd aangehaald door een aantal collega's. Persoonlijk ben ik daar een zeer grote voorstander van. Veiligheid en privacy kunnen volgens mij perfect hand in hand gaan: wij doen dat al met de ANPR, dus voor gezichtsherkenning moet dat ook mogelijk zijn. Wij moeten dan ook dringend werk maken van een wettelijke basis om zo'n proefproject te laten doorstarten op Zaventem, maar ook misschien in Brussel-Zuid of in Antwerpen.
Wat zijn uw concrete plannen om dat te gaan doen, want dat zal echt nodig zijn, zeker met de FTF'ers die vandaag opnieuw vrij rondlopen in Syrië en Irak en die vroeg of laat misschien toch ons grondgebied zullen betreden?
01.13 Meryame Kitir (sp.a): Mijnheer de minister, na de verschrikkelijke aanslagen in ons land op 22 maart 2016 hebben wij over partijgrenzen heen, los van meerderheid en oppositie, anderhalf jaar gewerkt in de onderzoekscommissie om te achterhalen hoe de aanslagen konden gebeuren, om systeemfouten of tekorten in onze wetgeving en organisatie bloot te leggen en om aanbevelingen te doen om het in de toekomst beter te doen.
Honderd aanbevelingen werden unaniem goedgekeurd. Die aanbevelingen zijn ondertussen allemaal al meer dan twee jaar oud. Het laatste rapport over de aanpak van de radicalisering dateert van oktober 2017.
De rapporten over de hulp aan de slachtoffers en over de veiligheidsarchitectuur dateren van de zomer van 2017. Het rapport over de hulpverlening dateert zelfs al van de zomer van 2016.
Mijnheer de minister, bij de goedkeuring van de aanbevelingen heb ik toen al opgemerkt dat het werk op dat moment pas echt zou beginnen. De belangrijkste aanbevelingen, die – ik herhaal het nogmaals – Kamerbreed zijn goedgekeurd, moesten immers zo snel mogelijk worden ingevoerd en goedgekeurd.
Daarom was het goed dat tijdens de vorige legislatuur een opvolgingscommissie werd opgericht. Ik betreur het dan ook ten zeerste dat wij ze tijdens de huidige legislatuur niet opnieuw oprichten. Het is jammer dat wij de discussie in verspreide slagorde voeren. Ik onderschrijf of ondersteun dan ook de oproep om de commissies voor Justitie en voor Binnenlandse Zaken gezamenlijk samen te roepen op het moment waarop wij een reflectie op de opvolging van de aanbevelingen maken.
Ik zou ook graag willen suggereren de minister van Volksgezondheid bij het dossier te betrekken. Indien het immers over de erkenning van de slachtoffers gaat, belanden de meeste vragen nu bij de minister van Veiligheid. Naar mijn mening behoren ze echter ook deels aan de minister van Volksgezondheid te worden gesteld. Het is dan ook nuttig dat wij ook haar bij de opvolging van de aanbevelingen betrekken. De vorige sprekers hebben er al op gewezen dat op dat vlak behoorlijk veel vragen rijzen en openblijven.
Vandaag zijn wij hier om een analyse en een tussenstand op te maken.
Mijnheer de minister, u hebt tijdens uw uiteenzetting opgemerkt dat al heel wat zaken zijn gerealiseerd. Niettemin blijft er heel wat werk op de plank liggen. Daarom is het goed dat wij te gepasten tijde een stand van zaken meekrijgen.
Ik geef enkele voorbeelden. Ik denk aan het tekort van 2.500 personeelsleden bij de federale politie.
Mijnheer de minister, ik heb u voorbije zomer al naar de stand van zaken in dat dossier gevraagd. U hebt toen toegegeven dat het tekort op dat moment zelfs nog was gestegen. Op het moment waarop wij de onderzoekscommissie hebben opgericht, bedroeg het personeelstekort 14 %. Toen ik u de voorbije zomer ondervroeg, gaf u toe dat het personeelstekort ondertussen al op 16,3 % stond.
Dat is niet de richting die wij willen uitgaan. De bedoeling is natuurlijk dat wij het tekort wegwerken en niet dat wij het vergroten.
Uit het rapport van de heer Bruggeman blijkt ook dat op dat vlak sinds de aanslagen en zelfs na de dringende aanbevelingen van de onderzoekscommissie geen enkele vooruitgang is geboekt. Heel veel politiediensten, niet enkel de diensten die zich met terreur bezighouden, kreunen onder een personeelstekort. Ik kan niet genoeg benadrukken hoe belangrijk het is dat zo snel mogelijk een voldoende personeelsbestand wordt gecreëerd.
Expert Bruggeman schrijft terecht, ik citeer: "De corebusiness van de federale politie en de steunopdrachten staan onder druk."
U heeft aangegeven, mijnheer de minister, dat wij in lopende zaken zitten en dat er extra budget voor nodig is. Als ik goed heb geluisterd, heb ik vastgesteld dat iedereen het personeelstekort heeft aangekaart. Iedereen vindt het ook belangrijk dat het personeelstekort wordt aangevuld. Als de regering in lopende zaken hiervoor geen initiatief kan nemen, stel ik voor om ons hierover te buiten in de commissie en een parlementair initiatief te nemen. Dit is immers een zeer belangrijk en zeer dringend probleem dat niet kan worden genegeerd.
De minister heeft gezegd dat een nulrisico niet bestaat. Men kan echter beter proactief te werk gaan in plaats van te wachten op een nieuw voorval waarna iedereen weer moord en brand kan schreeuwen. Als wij ons bewust zijn van de ernst van de zaak laat ons dan in de commissie een parlementair initiatief, gesteund door de minister, nemen om dat tekort weg te werken.
Ook ten aanzien van de slachtoffers zijn er belangrijke aanbevelingen die nog altijd niet zijn uitgevoerd. In het Parlement werd al wetgeving goedgekeurd en er werden ook al belangrijke stappen vooruitgezet, maar toch blijven er nog ernstige tekortkomingen. Zo blijkt dat de aanbeveling om de representatieve slachtoffervereniging te erkennen en te ondersteunen nog altijd niet is uitgevoerd. Een ander belangrijk aspect voor de slachtoffers is het aanstellen van een enkele expertise. Een van de grootste ergernissen van de slachtoffers is niet alleen het doolhof van instanties en verzekeringsmaatschappijen dat zij moeten doorlopen, maar dat zij daarbij telkens opnieuw moeten bewijzen dat zij een slachtoffer zijn. Telkens opnieuw moeten zij dezelfde vragen beantwoorden. Telkens opnieuw moeten zij dezelfde bewijzen op tafel leggen. De onderzoekscommissie deed daarom de aanbeveling om te komen tot een enkele expertise. Het is erg betreurenswaardig dat die aanbeveling nog steeds niet werd uitgevoerd.
Een ander punt. Ik wil nogmaals benadrukken hoeveel belang de onderzoekscommissie heeft gehecht aan een goede uitwisseling van informatie. U zei in uw uiteenzetting, mijnheer de minister, dat een vlotte uitwisseling van info nu mogelijk werd gemaakt zonder een beroep te moeten doen op politie en justitie. Op die manier kan veel sneller informatie worden uitgewisseld.
In het rapport van de heer Bruggeman lees ik evenwel dat dertien OCMW's naar het Grondwettelijk Hof zijn gestapt omdat zij niet bereid zijn om informatie te delen in de Lokale Veiligheidscellen. Dit is een groot probleem. Wij hebben hierover lang gediscussieerd in de onderzoekscommissie. Het ging daarbij voornamelijk over het beroepsgeheim. De commissie opteerde er om die reden voor om die informatie te delen in de Lokale Veiligheidscellen, zodat het beroepsgeheim werd gedeeld en de informatie niet zomaar werd verspreid. Als ik vandaag vaststel dat dertien OCMW's naar het Grondwettelijk Hof stappen en dat er op veel plaatsen geen informatie wordt uitgewisseld, dan zijn wij volgens mij een stap achteruit aan het zetten in plaats van vooruit.
De belangrijkste aanbeveling om te komen tot een betere uitwisseling van informatie, was de oprichting van de kruispuntdatabank. Ter voorbereiding van de hoorzitting van vandaag kregen wij een brief van uw collega-minister Geens en van uzelf met daarbij een verslag van het overlegcomité. Sta me toe om te zeggen dat ik het heel erg vind dat het allemaal zo traag verloopt. Eén jaar na de unanieme aanbevelingen van de onderzoekscommissie hadden de ministers daarover een visietekst geschreven. Nu, twee jaar later, krijgen wij het verslag van het overlegcomité, waarin aangekondigd wordt dat het eerst voor advies moet worden voorgelegd aan het College van procureurs-generaal, aan het Comité P, aan het Comité I en aan het Controleorgaan op de politionele informatie. Ik vraag mij af welk nut al ons werk in die onderzoekscommissie heeft gehad, waar wij aanbevelingen hebben geformuleerd, als er nu opnieuw adviezen moeten worden ingewonnen terwijl het geheel ondertussen stilstaat.
De conclusie van expert Willy Bruggeman, die ik citeer, is dan ook correct: "De kruispuntdatabank blijft ter discussie staan en de desbetreffende werkgroep verdrinkt het project in haar rapport in ingewikkelde structuren, daar waar de aanbeveling van de onderzoekscommissie bedoeld was als een beperkt hit/no hit-systeem." Eerlijk gezegd begrijp ik dat niet, mijnheer de minister. In de onderzoekscommissie zijn wij op zoek gegaan naar de fouten die gemaakt zijn en onze conclusie luidde dat de fout niet bij één persoon lag. Wij hebben samen geconcludeerd dat er geen nieuwe politiehervorming nodig was, maar wel dat er een verandering van gedachten moest komen en dat de informatie veel meer gedeeld en verspreid moet worden. Daartoe dient nu net de kruispuntdatabank, erg belangrijk ter versterking van onze veiligheidsdiensten. U kunt de rapporten en verslagen, uitgebracht na de aanslagen, erop nalezen om te vernemen hoeveel informatie er niet gedeeld werd. Achteraf is het makkelijk om te vragen hoe een en ander zou zijn verlopen als informatie wel bij bepaalde personen was terechtgekomen. Onze onderzoekscommissie was het erover eens dat indien informatie gedeeld was met de juiste diensten, er misschien adequater had kunnen worden opgetreden. Nu, twee jaar na datum, ligt als enig punt in verband met de kruispuntdatabank voor dat er opnieuw adviezen gevraagd worden. Dat begrijp ik niet. Mijnheer de minister, ik kijk uit naar uw reactie daarop.
Mijnheer de minister, ik heb nog enkele concrete vragen.
Op 22 mei 2019 werd er een nieuw koninklijk besluit uitgebracht over de noodplanning. In het rapport-Bruggeman lezen wij nu dat in dat koninklijk besluit niet staat dat in geval van een terreuraanslag de politie de leiding op zich neemt, hoewel de onderzoekscommissie dat had aanbevolen. In uw uiteenzetting gaf u een toelichting over de noodplanning. Zal in het koninklijk besluit concreet staan dat de politie in voorkomend geval de leiding moet nemen?
Indien dat niet zo zal zijn, waarom zou u de aanbevelingen van de onderzoekscommissie dan niet volgen?
Wij lezen in het rapport van de heer Bruggeman dat de positie van de commissaris-generaal nog steeds niet is versterkt. Mijn collega heeft er ook naar verwezen. Waarom is die aanbeveling nog niet uitgevoerd? Dat staat ook vermeld in het rapport over de optimalisatie van de federale politie.
Zit dat in de pijplijn? Wanneer mogen wij de nodige koninklijke besluiten daaromtrent verwachten?
Dan is er de personeelsbezetting van de noodcentrales. Ondanks opeenvolgende aanwervingsgolven de voorbije jaren blijft de operationaliteit van de noodcentrales 101 en 112 een dalende lijn vertonen. Volgens cijfers uit 2018 bestaat het operationeel kader, dat 311 personen voor heel het land dient te tellen, slecht uit 249 personen die effectief operationeel zijn.
Als wij kijken naar de personeelsbezetting per provincie, zien wij grote dalingen. In Brussel bedraagt het tekort maar liefst 40 %, in Oost- en West-Vlaanderen 36 %, in Antwerpen 32 %, in Vlaams-Brabant 24 % en in Limburg 22 %. Dat betekent dat de noodcentrales slechts bemand zijn door 2 à 4 personen. Hierdoor bestaat er een groot risico dat burgers in nood, die naar het noodnummer 112 bellen, lang moeten wachten vooraleer ze iemand aan de lijn krijgen.
Op 12 september 2019 startte men met het vormen van nieuwe operatoren. Ook zij zullen de grote tekorten niet kunnen wegwerken. Ondertussen vallen meer en meer operatoren langdurig uit met stressgebonden ziektes.
Mijnheer de minister, welke minimumbezetting zouden de noodcentrales moeten hebben? Wat zijn momenteel de cijfers met betrekking tot de personeelsbezetting van de noodcentrales per provincie? Hoeveel operatoren zijn er in 2019 uitgevallen? Hoeveel plant u er nog aan te werven?
Ik heb uw laatste reactie in de pers gelezen, waarin u zei in lopende zaken geen nieuwe initiatieven te kunnen nemen. Ik herinner u aan uw eigen woorden. Mijn collega Karin Jiroflée ondervroeg u begin dit jaar over het personeelstekort bij de centrale 112. U antwoordde toen: "De personeelskaders van de noodcentrales 112 en 101 zijn vandaag ongeveer voor 80 % ingevuld. Weliswaar zijn er verschillen tussen de centra onderling. Ik heb reeds de mogelijkheid gehad om vele van deze centrales, die vaak gehuisvest zijn in gebouwen van de politiediensten, te bezoeken. Sommige centra kampen met een groter personeelstekort dan andere. Specifiek kan ik op uw vraag antwoorden dat er nog dit jaar nieuwe personeelsleden worden aangeworven om de tekorten terug te dringen."
Concreet, hoeveel personeelsleden hebt u aangeworven om het tekort waarover u spreekt, terug te dringen?
Zo kom ik bij ASTRID. Het ASTRID-netwerk dat wordt gebruikt voor de communicatie van de hulp- en ordediensten was naar aanleiding van ernstige technische problemen bij overbelasting zoals bij de aanslagen van 22 maart, aan grondige herziening toe. Het is van groot belang dat de hulpdiensten kunnen communiceren bij noodsituaties. Ik kreeg van u dan ook graag een stand van zaken over de maatregelen die voor het netwerk ASTRID werden genomen om tegemoet te komen aan de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie omtrent de verbetering van de communicatiemiddelen van de veiligheidsdiensten.
Wat zijn de technische specificaties van de uitbreiding van de capaciteit van de ASTRID-radio's? Hoe verhoudt zich die capaciteitsuitbreiding tot de situatie van 22 maart 2016? Welke inspanningen werden gedaan om de communicatie te digitaliseren? Welke aanpassingen werden er gedaan om de toestellen gebruiksvriendelijker te maken? Kunnen ze ondertussen al handsfree worden gebruikt? Wat zijn de huidige structuren van de communicatiegroepen? Hoe verschilt dit met de situatie van 22 maart? Is er reeds een evaluatie van de genomen maatregelen bij de gebruiker gebeurd? Wat zijn de kosten voor een politiezone om op ASTRID aangesloten te zijn? Welke politiezones maken geen gebruik van ASTRID? Welke alternatieven zijn er? Hoe wordt de link in stand gehouden zodat in geval van nood alle betrokken partijen met elkaar kunnen communiceren?
We hebben ook onthouden dat tijdens de aanslagen heel veel van onze politiemensen zijn overgeschakeld op whatsapp. Ik weet niet of het onder uw bevoegdheid valt, mijnheer de minister, maar het draagvlak van een netwerk in Brussel is iets lager dan in andere provincies. Werden ondertussen afspraken gemaakt met de providers om dat draagvlak te verhogen, of niet? Ik hoor wel of dit onder uw bevoegdheid valt.
Dan is er de actualisering van het Plan R, dat voorziet in de multidisciplinaire aanpak van het tegengaan van radicalisering. Begin 2015 werd dit door de federale regering geactualiseerd. Intussen heeft zich opnieuw een aantal ontwikkelingen voorgedaan. Er werden heel wat initiatieven genomen om radicaliserende individuen en groeperingen beter op te volgen en de impact van de radicaliserende effecten op de samenleving tegen te houden. Er dient over te worden gewaakt dat de vele richtlijnen, de structuren, de werkgroepen, de ad-hoccomité's en procedures op basis van de verworven expertise gestructureerd en gecoördineerd zijn en blijven, om een integrale en geïntegreerde aanpak van het fenomeen te bevorderen.
Een nieuwe actualisatie van het Plan R dient zich dus aan. Mijnheer de minister, ik krijg graag een stand van zaken daaromtrent. Wordt daaraan gewerkt? Hoe haakt het Plan R in op de initiatieven van de deelstaten, zoals het Waalse antiradicaliseringsplan en het Kanaalplan? Wanneer zal een geactualiseerd Plan R worden gelanceerd?
Ik heb nog een laatste vraag over de bewaring van de overtuigingsstukken. De Algemene Inspectie heeft er al herhaaldelijk voor gewaarschuwd dat zowel bij gerechtelijke onderzoeken als bij politiepraktijken de bewaring van overtuigingsstukken steeds problematischer wordt.
Er doen zich blijkbaar gevallen voor waarbij in beslag genomen goederen niet worden bewaard op een manier die overeenkomt met hun belang als overtuigingsstuk. Ze worden bewaard in persoonlijke kasten of in individuele koffers, dit omwille van infrastructurele problemen die de parketten ertoe nopen politiediensten te vragen stukken voor een langere tijd te bewaren.
De regelmatigheid van de bewijsvoering komt hierdoor in het gedrang en stelt de betrokken politiediensten bloot aan beschuldigingen van integriteitsschendingen.
Mijnheer de minister, ik heb dan ook de volgende vragen. Welke procedures zijn er van toepassing op deze manier van bewaring, opdat de regelmatigheid van de bewijsvoering gegarandeerd is?
Zijn in die zin richtlijnen uitgevaardigd? Welke maatregelen hebt u al genomen om dit euvel te verhelpen? Zijn er nog gevallen waarbij overtuigingsstukken op deze manier worden bewaard?
Dit is een belangrijk thema en ik heb dus veel vragen. Mijn excuses hiervoor, maar ik meen dat het belang ervan dat rechtvaardigt. Last but not least, wat de informatiedeling betreft, wij hebben in het begin gezegd dat het in de commissie niet alleen gaat over de binnenlandse veiligheid, maar ook over Justitie.
In de onderzoekscommissie is ook gebleken dat het delen van informatie tussen die beide diensten heel belangrijk is. Wij hebben daarover lang gediscussieerd en zijn tot de conclusie gekomen dat een een joint intelligence center en een joint decision center moeten worden opgericht.
In het kader van de roep naar eenheid van commando, betere gegevensuitwisseling en betere samenwerking had de onderzoekscommissie deze centra aanbevolen. Parket, politie- en inlichtingendiensten moeten daar samen beslissen over de dossiers. Zo beschikken zij alle drie over dezelfde informatie en nemen zij samen de verantwoordelijkheid voor de opvolging ervan.
Zo wordt ervoor gezorgd dat er geen dossiers meer worden geseponeerd zonder dat er kennis is van alle bewijsstukken en informatie en dat alle dossiers met de juiste kennis van zaken worden opgevolgd.
In het rapport van expert Bruggeman lezen wij dat dit tot op heden enkel is uitgevoerd door het parket van Brussel en dat de andere vier FGP's volgend jaar zouden volgen. Van één nationaal joint intelligence center met de bijbehorende decision centers is zelfs nog helemaal geen sprake.
Is er een planning om dat in de vier FGP's in te voeren? Is het de bedoeling om dat dit jaar nog te doen? Waarom zijn er nog geen stappen gezet inzake één nationaal joint intelligence center met de bijbehorende decision centers?
De voorzitter: Ik dank u, mevrouw Kitir.
Ik denk dat wij nog net de tijd zullen hebben voor het betoog van de heer Dallemagne.
01.14 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, je vais essayer de ne pas être redondant par rapport à toutes les questions qui ont déjà été posées et je remercie ma collègue Kitir d'avoir été aussi exhaustive.
J'ai d'abord envie de revenir sur la question de la méthodologie. On a fait un travail très sérieux dans cette commission d'enquête et dans cette commission de suivi. J'entends beaucoup de collègues regretter que le travail soit à présent divisé entre plusieurs commissions. Monsieur le président, je me demande s'il ne faut pas revenir sur ce sujet au niveau de la Conférence des présidents. Je pense en effet que le risque est que nous travaillions mal.
J'entends les dizaines de questions posées et je pourrais en rajouter quelques-unes. Nous avons le rapport du Pr Bruggeman qui est un rapport utile mais soyons de bon compte! Ce rapport est encore imprécis sur certains points. Il n'est pas aussi systématique qu'on l'aurait souhaité. Je trouve qu'il est rédigé à certains égards davantage comme une note personnelle que comme un véritable rapport. Monsieur le président, monsieur le ministre, nous sommes en affaires courantes. Ce n'est pas facile non plus mais je me demande comment nous allons travailler pour éviter que tout cela ne se noie dans quelque chose de très imprécis voire de lacunaire.
Monsieur le président, je plaide pour que l'on retravaille sur la méthodologie relative au suivi de ces recommandations. Il y en avait des dizaines. Elles sont toutes utiles et importantes. Il aurait été intéressant qu'on passe en revue, point par point, chacune de ces recommandations plutôt que de voler d'un sujet à l'autre, d'une problématique à l'autre et peut-être d'oublier certaines parties et certaines discussions.
J'entends aussi la remarque de notre collègue Taquin disant que certains points ne peuvent pas être tranchés en affaires courantes. Sans doute. Il y a, par exemple, des questions relatives aux problèmes de ressources qui seront difficiles à trancher en affaires courantes, mais il faut vérifier dans quels domaines on peut avancer et dans lesquels on devra peut-être attendre. Je pense en tout cas qu'il faut être systématique et remettre sur pied – ce serait ma suggestion – une commission de suivi qui se réunirait non pas à un rythme intensif mais une fois par mois ou une fois tous les deux mois comme sous l'ancienne législature, avec à son ordre du jour des points très concrets.
Je vais prendre un seul point: la question de la sécurité dans les aéroports et plus précisément la question du PNR. Monsieur le ministre, vous avez cité le nombre de checks effectués. Je me souviens qu'il y avait toute une discussion sur l'extension du PNR aux bus, aux trains. Cette discussion a-t-elle toujours lieu? Pourquoi? Comment? Comment ce PNR est-il mis en place? C'est un sujet en soi.
J'en viens à la question de la coopération policière internationale. Je me souviens que lors de l'incident de Beauvais, où Salah Abdeslam n'avait pas pu être intercepté, il y avait trois bases de données: Interpol, Europol et Schengen. Ces trois bases n'étaient pas interconnectées. Où en est-on dans la coopération policière internationale? On nous avait dit qu'il est très difficile de travailler avec la Turquie. Où en est-on, étant donné la gravité, l'urgence et l'actualité de la coopération avec la Turquie?
Monsieur le président, je ne voudrais pas que, la prochaine fois, encore une fois en une seule séance, on nous déverse un peu toutes sortes d'informations sans que nous puissions vérifier véritablement quel est l'état d'avancement de chacune des recommandations.
J'aurais aimé, parce que c'était ainsi que nous travaillions, que le Pr Bruggeman vienne lui-même exposer ce qui lui paraît le plus important, le plus intéressant, le plus urgent, le plus problématique dans ces recommandations. Je pose en tout cas la question de la méthodologie, parce qu'elle est centrale si nous voulons avancer de manière correcte dans toutes ces questions.
Chers collègues, je vais terminer. Sur la méthodologie, il y a toutes les recommandations de la commission d'enquête, mais on peut aussi se demander si nous ne devrions pas faire un bilan de l'ensemble des lois antiterroristes qui ont été adoptées. Je pense que nous avons adopté plusieurs dizaines de lois antiterroristes. Certains ont estimé que ces lois allaient parfois peut-être trop loin. D'autres ont estimé qu'elles n'allaient peut-être pas assez loin. Je pense qu'il serait aussi intéressant, à un moment donné, que nous ayons ce débat sur les lois antiterroristes.
En outre, 30 mesures ont été décrétées par le gouvernement précédent. Où en est-on dans la mise en œuvre de ces 30 mesures? Certaines mesures ont été écartées, d'autres pas. Une majorité d'entre elles ont été adoptées, mais certaines ne l'ont pas été. Y a-t-il une évaluation à en faire?
Je pense que la question de la méthodologie est centrale.
Madame, si vous prenez la parole, j'interviendrai encore sur quelques questions complémentaires.
01.15 Yngvild Ingels (N-VA): Je voulais vous soutenir dans votre démarche.
Destijds heb ik, toen ik aan de andere kant zat, geschreven aan het rapport inzake de hulpverlening. Naar aanleiding van een vraag van toenmalig voorzitter Dewael moesten wij een stand van zaken geven, waarbij drie vierde van de aanbevelingen al was uitgevoerd. Zo zijn er nog rapporten.
Waarom vertrekken wij niet van die officiële stukken per deel: hulpverlening, radicalisering, veiligheidsarchitectuur? Waarom delen wij die onderwerpen niet op? Hier worden aan de minister vele vragen gesteld die niet voor deze minister zijn. Hier worden vragen gesteld over telecom, volksgezondheid, justitie. Ik steun de heer Dallemagne dus in zijn vraag.
De voorzitter: Wat de opmerkingen van bijna alle politieke fracties in verband met de werkwijze betreft, zoals ik in het begin gesteld heb, werd de werkwijze afgesproken in de Conferentie van voorzitters. In het verslag van die vergadering stond uitdrukkelijk dat de werkwijze over een zestal weken geëvalueerd zal worden.
Ik stel voor dat elke fractie die daarover opmerkingen heeft, ze op de juiste plaats formuleert. Voorlopig kunnen wij die vragen bundelen, meen ik. Ik nodig de minister uit er op 26 november antwoorden op te geven.
Ik meen dat wij daarna in de Conferentie van voorzitters tot een andere werkwijze kunnen komen, waarbij rekening wordt gehouden met alle opmerkingen.
01.16 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, je vais poursuivre.
Évidemment, j'adresserai mes remarques à ma cheffe de groupe. Cela dit, en tant que président de commission, vous pourriez aussi relayer celles qui ont été émises ici. Comme vous l'avez souligné, la proposition de la Conférence des présidents doit être évaluée. De mon côté, j'estime que le Parlement doit se saisir de cette question indépendamment du ministre qui se trouve en face de nous. Nous savons bien que M. De Crem a repris cette fonction récemment, peut-être pour peu de temps – nous n'en savons rien –, et avec peu de moyens. Cela ne doit pas nous empêcher, nous, de travailler conformément à la méthode qui avait été adoptée précédemment et qui nous permet, je l'espère, d'agir plus systématiquement.
La plupart des questions me semblent avoir été abordées. Il m'en reste deux ou trois supplémentaires, qui me paraissent centrales, mais je ne sais pas si elles ont été tranchées. Ainsi, la procédure à suivre pour la fermeture du métro est-elle définie clairement? Ce volet avait pris beaucoup de temps, car le fédéral a dû en discuter avec la Région bruxelloise. Ce débat est-il achevé pour de bon?
S'agissant d'ASTRID, beaucoup de questions ont déjà été posées. Cependant, à l'occasion de la triste affaire Mawda, ce dossier est revenu sur la table à cause des sempiternels problèmes d'interconnexion et, éventuellement, de formation.
À propos des aéroports, je suis frappé par l'hétérogénéité entre Charleroi et Zaventem. Plus aucun contrôle de véhicules et de bagages n'est mené dans ce dernier aéroport. Auparavant, on entrait dans l'aérogare. À Charleroi, un contrôle de voitures a longtemps existé, avant d'être supprimé. Celui des bagages est encore réalisé à l'extérieur de l'aérogare. En tout cas, à Zaventem, quelqu'un qui vient muni d'une valise d'explosifs peut entrer dans l'aérogare sans avoir subi le moindre contrôle préalable. C'est pourquoi je suis toujours surpris de constater l'extrême faiblesse des méthodes suivies et du niveau de vigilance, surtout au regard de l'attentat qui a été commis le 22 mars 2016.
Comme beaucoup de choses ont été dites à propos de la banque-carrefour et des effectifs, je n'y reviendrai pas.
S'agissant des services centraux de la police, nous savons à quel point ils ont été affaiblis au cours de la précédente législature. Là aussi, je suis au courant de l'adoption en Conseil des ministres du mois de mars dernier d'un arrêté royal susceptible de les renforcer. Or il n'a toujours pas été publié. J'aimerais donc savoir où on en est.
On n'entend plus rien d'une agence européenne du renseignement.
Pour le reste, je pense que la plupart des autres questions que j'avais préparées ont été abordées par mes collègues.
Il y a aussi la collaboration des services de renseignement, la mise en place du Plan national de renseignement stratégique et toute la question relative aux victimes des attentats qui a été longuement évoquée, à juste titre, par plusieurs de mes collègues puisque cela pose toujours problème.
Monsieur le président, j'ai une dernière petite remarque. J'imagine qu'il y aura un rapport et que nous aurons accès à l'exposé du ministre.
De voorzitter: Er wordt een integraal verslag opgesteld van de vergadering.
01.17 Yngvild Ingels (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb nog twee heel kleine, concrete vraagjes.
Ten eerste, na de aanslagen was er ook wat kritiek op de werking van de 112-centrales, namelijk dat ze allemaal aparte eilandjes waren. In 2017 heeft het kabinet-Jambon aan de ministerraad een voorstel gedaan om die architectuur supraprovinciaal te verbinden. Als er dan een aanslag gebeurt, zou één centrale zich kunnen concentreren op de aanslag en een andere centrale zou kunnen meehelpen om de reguliere werking te verzekeren, zoals bijstand in geval van hartaanvallen en ongelukken. Er werd daarvoor ook geld vrijgemaakt op de terro-provisie, 1,3 miljoen euro, als mijn geheugen mij niet in de steek laat. Dat ging van start in 2018 met een clustering van de eerste drie of vier centrales.
Hoe loopt dat juist? Zijn er ondertussen al meer centrales gekoppeld?
Mijn tweede vraag gaat over ASTRID. Er zijn al heel wat vragen gesteld, dus ik beperk mij tot een stukje. Voor de toekomst van ASTRID is het heel belangrijk dat wij weggaan van het tetranetwerk en dat wij kunnen gebruikmaken van de 700 MHz-breedband. Daarin is het spectrumdossier belangrijk.
Waar staan wij met het kleine stukje ASTRID in het spectrumverhaal? Hoe snel kunnen wij schakelen om dat in orde te krijgen?
01.18 Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Monsieur le président, je voudrais mettre rapidement quelques points en avant et rebondir avant tout sur l'intervention de M. Dallemagne, puisque ma collègue, Jessika Soors, lors de son excellente première intervention, avait déjà demandé à ce qu'on puisse rassembler les deux commissions. Il serait en effet très intéressant de reprendre le rapport, recommandation par recommandation, en présence des experts. Je ferai également remonter cette demande à nos chefs de groupe. Je voulais me joindre à l'unanimité qui semble se dégager autour de cette méthodologie.
Monsieur le ministre, je vais aborder mes questions de manière très factuelle.
Tout d'abord, en ce qui concerne le cadre policier, de nombreuses questions se posent. La note du Pr Bruggeman comprend un tableau très clair quant à l'évolution. Comme vous le savez, une recommandation très importante du rapport de la commission d'enquête invite à revenir au cadre, c'est-à-dire compléter le cadre de la police fédérale, soit 13 500 personnes. Depuis la date du dernier rapport jusqu'à mai 2018, le personnel est passé à 11 939 personnes, ce qui constitue une augmentation. Y a-t-il une planification par rapport au retour au cadre théorique de la police fédérale? Je sais que c'est un effort conséquent, que ce soit au niveau budgétaire ou du personnel. Cela a, en tout cas, été voté à l'unanimité, au même titre que la revalorisation du statut et des conditions de l'agent de quartier. Je voudrais savoir si on a pu avancer concrètement à ce niveau-là.
Je voudrais aborder ensuite l'aéroport de Zaventem et sa sécurité. Je ne pense pas que cela ait été dit jusqu'à présent. J'essaie d'être efficace. Durant les auditions de la commission d'enquête, il y avait eu une réelle controverse sur le fonctionnement des inspecteurs aériens au niveau de l'aéroport. Ces inspecteurs, qui sont aujourd'hui sous tutelle de Brussels Airport Company (BAC), estiment qu'il y a une situation de conflit d'intérêts car ils doivent auditionner la qualité de la sécurité tout en étant sous tutelle de l'aéroport lui-même. Une des recommandations de la commission d'enquête était de mettre ces inspecteurs sous la tutelle d'un organisme public. On n'avait pas précisé lequel car on laissait cela au ministre ou au gouvernement. Aujourd'hui, ce n'est toujours pas le cas.
Je souhaiterais savoir si le ministre compte mettre en place cette recommandation pour éviter cette situation de conflit d'intérêts et pour faire en sorte que ceux qui s'occupent de la sécurité ne soient pas contrôlés par l'entité qu'ils doivent eux-mêmes contrôler comme auditeurs, inspecteurs de la sécurité. C'est pour nous un élément très important. Nous avions pensé au SPF Mobilité mais je répète que ce qui est important, c'est que ce soit sous tutelle publique.
Enfin, pour ce qui est d'ASTRID, je rejoins toutes les questions qui ont été posées. Pourrions-nous par ailleurs avoir un détail de son application du contrat de gestion mis en place de même que pour le plan d'investissement? À l'époque, nous avions reçu le plan d'investissement d'ASTRID reprenant ce qui avait été réalisé et ce qui restait à faire. Pourrions-nous avoir une mise à jour de ce plan d'investissement, cet investissement dans le réseau ASTRID étant aussi quelque chose de très important?
01.19 Caroline Taquin (MR): Monsieur le président, ne vous en faites pas, j'irai droit au but!
Il est important d'avoir une méthodologie. J'insiste vraiment. Dans le cadre de la commission d'enquête parlementaire a été produit un rapport de plus de mille pages. Celui-ci comporte des recommandations. Je remercie M. Dallemagne d'avoir appuyé sur ce point. Il est important de distinguer les mesures qui peuvent être mises en œuvre et qui n'ont pas d'impact budgétaire des mesures qui en engendrent un.
Je ne sais pas si ce travail doit se faire au sein d'une commission ou au sein des services du ministre, et s'il doit se faire en commun. Je rejoins également mon collègue sur l'idée de remettre en place une seule et même commission. C'est la volonté du groupe. Je vous invite, monsieur le président, à faire remonter cette demande auprès de la Conférence des présidents. Cela nous permettra de travailler de manière structurée, en plaçant au cœur du débat la sécurité nationale sans clivages politiques, et en gardant à l'esprit les victimes, qui sont à prendre en considération.
01.20 Meryame Kitir (sp.a): Mijnheer de voorzitter, u kaatste de bal terug naar de Conferentie van voorzitters, maar de commissie is baas over de eigen werkzaamheden. Er zijn veel vragen gesteld over de werkwijze. Ik onderstreep het belang van efficiënt werken. Daarom wil ik u voorstellen om samen met de voorzitter van de commissie voor Justitie op basis van de gedane suggesties een opdeling te maken van de verschillende hoofdstukken. Zo kunnen wij misschien efficiënter werken, want niemand heeft zin in vergaderen om te vergaderen. Het is tenslotte de bedoeling dat wij op een efficiënte manier de aanbevelingen opvolgen. Met die stem kunnen wij samen naar de Conferentie van voorzitters trekken en niet in verspreide slagorde.
De voorzitter: Ik deel uw mening, mevrouw Kitir. Wij zijn uiteraard niet de enige spelers in het verhaal. U haalde terecht aan dat ook de commissie voor Justitie een betrokken partij is. Wij moeten inderdaad met die commissie praten om te zien of daar hetzelfde gevoel heerst als hier in onze commissie.
De commissie voor Justitie komt overigens vanmiddag om 15.00 uur samen over het onderwerp, maar daarvan was u waarschijnlijk al op de hoogte. Ik kan dus alleen besluiten, mijnheer de minister, dat wij u graag opnieuw uitnodigen, op 26 november, om dan de nodige antwoorden te krijgen op de zeer vele vragen die hier werden gesteld.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.27 uur.
La réunion publique de commission est levée à 12 h 27.