Commission des Affaires sociales, de l'Emploi et des Pensions

Commissie voor Sociale Zaken, Werk en Pensioenen

 

du

 

Mercredi 11 décembre 2019

 

Matin

 

______

 

 

van

 

Woensdag 11 december 2019

 

Voormiddag

 

______

 

 


La réunion publique de commission est ouverte à 10 h 21 et présidée par Mme Marie-Colline Leroy.

De openbare commissievergadering wordt geopend om 10.21 uur en voorgezeten door Mevrouw Marie-Colline Leroy.

 

La présidente: La question n° 55001113C de Mme Fonck est transformée en question écrite.

 

01 Samengevoegde vragen van

- Jan Bertels aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "De lange wachtlijst voor de afkoop van studiejaren" (55001182C)

- Nahima Lanjri aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "Het afkopen van studiejaren" (55001555C)

01 Questions jointes de

- Jan Bertels à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "La longue liste d'attente pour le rachat des années d'études" (55001182C)

- Nahima Lanjri à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "Le rachat des années d'études" (55001555C)

 

01.01  Jan Bertels (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, u bevestigde zelf reeds dat er een lange, wat ons betreft te lange, wachtlijst is voor wie studiejaren wil afkopen om een hoger pensioenbedrag te krijgen. Wij konden dit ook lezen in een artikel in De Standaard enige tijd geleden. Aanvragers moeten soms meer dan een jaar wachten en de wachtlijst groeit nog aan. Het probleem verergert nog.

 

Los van de maatregelen die nodig zijn voor het wegwerken van deze achterstand – en ik hoop dat u daarmee bezig bent – noopt de vaststelling van deze achterstand, en bijgevolg de te lange behandelingstermijn, zoals u ook reeds toegaf, mij tot volgende vragen, die ook onze burgers bekommeren.

 

Mijnheer de minister, het wordt trouwens nog stringenter. De overgangsperiode voor de werknemers loopt volgend jaar af. De overgangsperiode voor de ambtenaren liep echter af op 1 december 2019. Een aantal burgers, die in de overgangsperiode zat, vraagt zich dus af wat nu zal gebeuren met die lange wachtlijsten.

 

Wat is het basisbedrag dat de aanvrager die wil afkopen, moet betalen? Is dit het bedrag dat geldt op het tijdstip van de aanvraag of het bedrag op het tijdstip van het voorstel/beslissing van de pensioendienst?

 

Volgende vraag raakt veel meer mensen, die bezorgd zijn, omdat de antwoorden op deze vraag divers zijn. Welk tijdstip geldt met betrekking tot de belastingvermindering, de fiscale aftrek? Welk bedrag geldt in dit geval en in welk jaar moet het ingebracht worden?

 

Ten slotte heb ik een budgettaire vraag. Wat zijn de gerealiseerde minderontvangsten tot nu toe wegens de achterstand in behandeling? Wat is de relatie tussen gerealiseerde ontvangsten en per jaar gebudgetteerde ontvangsten voor het recente verleden en 2019? U hebt bij de installatie van de maatregel en bij de overgangsperiode immers een budgettaire opbrengst ingeschreven. Wat is de relatie tot de ingeschreven budgettaire opbrengst en de werkelijke bedragen die zijn binnengekomen?

 

01.02  Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb over deze materie reeds een vraag gesteld in oktober. Ik zei u eind oktober dat er een probleem was met de periode dat mensen moeten wachten voor het afkopen van studiejaren. Uit mijn bevraging en de mails die ik had ontvangen, bleek dat mensen lang, soms zelfs een jaar en langer, moesten wachten vooraleer zij een antwoord kregen.

 

U gaf dat toe en zei dat u ging bekijken of er meer personeel moest ingezet worden. U wilde ook het probleem aanpakken. Dat is terecht, want men heeft uiteraard het recht om te weten of men zijn studiejaren best afkoopt of niet.

 

Mijnheer Bertels, dat is toen effectief in de media gekomen, onder andere in De Standaard en op de radio. Mensen hebben mij naar aanleiding van die vraag ook gecontacteerd met andere problemen. De dienst Ramingen zegt nu namelijk geen simulaties meer te zullen maken voor mensen jonger dan 57 jaar. Dat is opmerkelijk want hoe langer men wacht met het afkopen van studiejaren, hoe duurder het wordt. Iedereen die de studiejaren wil afkopen moet toch de mogelijkheid hebben om na te gaan of een regularisatie wel interessant is in zijn of haar specifieke geval. Men moet dat kunnen nagaan, uiteraard ook als men jonger dan 57 jaar is. Die mededeling van de dienst Ramingen is dan ook zeer opmerkelijk.

 

Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van die nieuwe problemen? Weet u dat de dienst Ramingen geen simulaties meer maakt voor mensen jonger dan 57? Waarom is dat het geval?

 

Bent u het ermee eens dat iedereen die zijn studiejaren wil afkopen een simulatie moet kunnen laten maken? Hoe wil u ervoor zorgen dat iedereen die een simulatie vraagt die ook krijgt? Dat moet uiteraard ook binnen een redelijke termijn gebeuren. In oktober hadden we immers al gesteld dat dit geen jaar mag duren, dat zou binnen maximaal een maand moeten kunnen gebeuren.

 

U beloofde tevens na te zullen gaan of er wel voldoende ambtenaren aanwezig zijn om de aanvragen te behandelen. U zou dat nakijken en eventueel extra personeel inzetten. Is dat intussen gebeurd? Is er extra personeel nodig en is dat ook al ingezet?

 

Wat is de huidige stand van zaken? Wat zijn de verwachtingen inzake het wegwerken van de achterstand aan vragen om informatie inzake de regularisatie van studiejaren? Duizenden mensen wachten immers nog op een antwoord op hun vraag.

 

Door de achterstand zullen sommige vragen misschien wel voor de deadline van 1 december 2020 ingediend worden maar zullen ze niet noodzakelijk ook tijdig beantwoord worden. Het is dan toch de datum van indiening die telt voor het bekomen van de regularisatie en niet die van het antwoord? Mensen kunnen daar immers niets aan doen.

 

Ik wil echter graag bevestiging. Ik ben er zeker van dat u het met mij eens bent dat de datum van indiening zal tellen.

 

Ik krijg bovendien signalen dat ook de communicatie tussen het personeel van de Pensioendienst en de indiener van een dossier niet vlot verloopt. Indien er fouten in een dossier zijn of gegevens fout werden ingevoerd, krijgen de aanvragers daarvan geen bericht. Komt dat vaak voor? Ik heb gevallen gezien, maar komt het vaak voor? Is u dat ook al gesignaleerd?

 

Klachten kunnen bij de Pensioendienst zelf worden ingediend. Hoeveel klachten over het regulariseren van de studiejaren zijn er al binnengekomen? Op welke manier worden de klachten opgevolgd?

 

01.03 Minister Daniel Bacquelaine: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Bertels, mevrouw Lanjri, in antwoord op de vraag over de ramingen die aan de personen jonger dan 57 jaar worden afgeleverd, kan ik u mededelen dat de FPD bevestigt dat hij momenteel inderdaad het afleveren van op maat gemaakte en gedetailleerde ramingen beperkt tot personen van minstens 57 jaar.

 

De overgrote meerderheid van de burgers heeft echter toegang tot een raming van haar toekomstige pensioenrechten evenals tot een simulatie van de impact van het afkopen van één studiejaar of van meerdere studiejaren via mypension.

 

Indien een anomalie in de loopbaan een automatische raming via mypension verhindert, gaat de FPD over tot het corrigeren van de loopbaan opdat een dergelijke raming op een latere datum mogelijk zou worden.

 

Die automatische ramingen kunnen eveneens per brief worden opgestuurd naar de burgers die dat wensen.

 

Ik begrijp echter dat in sommige gevallen de via mypension beschikbare raming niet volstaat.

 

De burger moet dan een op maat gemaakte raming kunnen ontvangen van de FPD. Ik zal aan de FPD vragen om de mogelijkheid te analyseren om op maat gemaakte ramingen af te leveren aan de burgers, jonger dan 57 jaar, indien ze dit uitdrukkelijk vragen.

 

Inzake de aanstelling van bijkomende ambtenaren voor de behandeling van de aanvragen tot afkopen, kan ik meedelen dat dankzij het budget toegekend door de regering, de FPD 22 medewerkers heeft kunnen aanwerven voor de behandeling van deze aanvragen. Deze 22 medewerkers hebben het reeds bestaande team kunnen versterken. Er moet echter worden vastgesteld dat, ondanks een voldoende aantal ambtenaren voor de behandeling van de aanvragen ter regularisatie, de behandelings­termijn nog steeds te lang blijft.

 

Net zoals u stel ik mij vragen bij deze situatie. Ik heb aan de FPD opnieuw gevraagd om snel de nodige maatregelen te treffen om deze aanvragen binnen een correcte termijn te behandelen.

 

Ik stel een tabel te uwer beschikking met de statistieken van de evolutie van de stock van het aantal aanvragen tot regularisatie en inlichtingen.

 

De burgers die vragen hebben met betrekking tot de behandeling of de stand van zaken van hun dossier kunnen zich uiteraard steeds tot de FPD richten.

 

Momenteel wordt de burger inderdaad niet automatisch op de hoogte gebracht indien een probleem op het niveau van de loopbaan of een probleem op het niveau van de verificatie van het diploma de behandeling van het dossier vertraagt. Aangezien een dergelijke automatische communicatie nuttig lijkt, ben ik van plan om aan de FPD te vragen om voortaan in een communicatie voor de burger te voorzien met uitleg over de redenen van de vertraging van de behandeling van het dossier.

 

Ik bevestig u verder dat de datum van indiening van de aanvraag bepalend is om te kunnen genieten van de overgangsmaatregelen met betrekking tot het bedrag van de regularisatiebijdrage. Het forfaitair bedrag van de regularisatiebijdrage bedraagt momenteel 1.530 euro per geregulariseerd jaar.

 

Volgens de informatie die mij werd bezorgd door de FPD kan ik u meedelen dat de FPD 22 klachten heeft ontvangen in 2018 en 34 klachten in 2019. Die klachten betreffen hoofdzakelijk de wachttijden en de afwezigheid van een ontvangstbevestiging. De klachten worden binnen de 15 dagen beantwoord. Dat aantal klachten geeft echter geen volledig overzicht van de situatie, aangezien de burgers verschillende kanalen gebruiken om hun klachten te bezorgen, bijvoorbeeld via de FPD of via de ombudsman. Zo heeft een belangrijk aantal burgers zich rechtstreeks tot mijn kabinet gewend.

 

De klachten die mijn kabinet ontving, betreffen hoofdzakelijk klachten met betrekking tot behandelingstermijnen.

 

Wat de aftrekbaarheid van de regularisatie­bijdrage betreft, kan ik u bevestigen dat die gelinkt is aan de datum van betaling van de bijdrage. De FPD stuurt automatisch een fiscaal attest op in de loop van het jaar dat volgt op de betaling, zodat de betrokkene de bijdrage kan aftrekken voor het betreffende inkomstenjaar.

 

U vroeg ook naar de opbrengsten. Ik houd een tabel met de cijfers te uwer beschikking.

 

01.04  Jan Bertels (sp.a): Dank u, mijnheer de minister. Ik hoef u als minister bevoegd voor pensioenen niet eraan te herinneren dat inzake pensioenen vertrouwen een kernbegrip is. Mensen moeten erop kunnen vertrouwen dat ze een pensioen krijgen en vertrouwen kunnen stellen in de informatie over het pensioenbedrag dat ze zullen ontvangen. Vertrouwen is een kernelement in ons socialezekerheidssysteem en des te meer in het pensioensysteem.

 

Voorts hoop ik dat uw personeelsmaatregelen een effect zullen hebben op de al te lange behandelingstermijn. Ik ben ook wel benieuwd naar de tabel. U moet zeker erop staan en niet alleen vragen dat de federale pensioendienst de betrokkenen informeert als er bijvoorbeeld een probleem is bij de samenstelling van de loopbaan voor de berekening. Een van de problemen is inderdaad het moeilijke contact met die dienst. Als men er al contact mee krijgt, is het niet evident om uit te leggen waar het probleem zit, als men het probleem niet kent, maar enkel weet dat een aanvraag tot regularisatie is ingediend waarop men geen antwoord krijgt. De medewerker die de telefoon opneemt, kan er niet altijd aan doen. Hoe dan ook is het resultaat vaak meer frustratie, omdat de medewerker geen volledig antwoord kan verstrekken. De dienst moet proactief de betrokkene verwittigen, als er een probleem rijst.

 

Die systemen bestaan, in de informatica­toepassingen van de FPD kan men zien of het  probleem in behandeling is dan wel of het nog niet gedetecteerd is. Men kan dan in elk geval die informatie geven, want nu krijgen de betrokkenen vaak een onbevredigend antwoord, als ze eindelijk iemand aan de telefoon hebben gekregen. Dan zijn er twee gefrustreerd, zowel degene die het antwoord moet geven, als degene die de vraag stelt. Los dat alstublieft op.

 

Ten slotte, ik dank u voor de bevestiging dat de datum van de indiening van de aanvraag geldt, terwijl voor de fiscaliteit rekening wordt gehouden met de datum van betaling. Zet dat alstublieft ook op de website. Ik heb het vanmorgen nog nagekeken in de hoop dat het er zou opstaan, maar dat is nog steeds niet het geval.

 

De website met betrekking tot de regularisatie bevat al een aantal standaardantwoorden. Waarom kunnen de problemen die nu leven, niet ook op die website worden aangekaart? Dat bespaart u en ons werk. Communiceer dat duidelijk. Nu staat er niet bij wanneer men moet betalen, wat onzekerheid creëert omdat mensen verschillende antwoorden krijgen, terecht of onterecht. Wek vertrouwen door proactief te handelen. Mijnheer de minister, laat de FPD dat vanmiddag nog toevoegen. Het is immers niet zo moeilijk om een paar zinnen toe te voegen aan de website die de basisinformatie geeft. Dat is immers informatie die men absoluut nodig heeft.

 

01.05  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, ik wil beginnen met een positieve noot. Toen ik u in oktober een vraag hierover stelde, gaf u toe dat een en ander verkeerd liep, eraan toevoegend dat u het probleem zou aanpakken. Ik vind het positief als een minister iets wil doen aan problemen die vanuit het Parlement gesignaleerd worden.

 

Het is ook positief dat er naar aanleiding van mijn vraag over het wegwerken van de achterstand intussen 22 medewerkers werden aangesteld. Dat is goed nieuws, maar het probleem is blijkbaar nog niet opgelost. U moet de kwestie echt blijven volgen, opdat personen binnen een redelijke termijn antwoord krijgen. In normale gevallen mag dat niet langer dan een maand duren, in zeer complexe gevallen kan het iets langer zijn maar dan moet er alleszins al terugkoppeling zijn naar de burger.

 

Ik had u een ander probleem gesignaleerd in de vraag die ik een maand geleden indiende, namelijk waarom men geen berekeningen meer maakt voor personen die jonger zijn dan 57 jaar.

 

Ik hoor nu dat u ook vindt dat dat niet kan en dat u aan de Federale Pensioendienst zult vragen om die berekening te bezorgen als een burger er uitdrukkelijk om verzoekt. Dat is positief. Ik vond het al eigenaardig dat de Federale Pensioendienst blijkbaar zelf beslist dat hij berekeningen voor bepaalde personen niet maakt. Ik vind het eigenaardig dat men daar met u, als minister, niet over overlegd heeft. Waar komt trouwens die grens van 57 jaar vandaan?

 

Elke burger heeft het recht op informatie. Als die niet automatisch via MyPension ter beschikking is en men ze bij de Federale Pensioendienst moet opvragen, moet die die berekeningen ook doen voor personen die jonger dan 57 jaar zijn. Immers, hoe langer men wacht met het afkopen van studiejaren, hoe duurder het wordt.

 

Ik hoop dat u een hartig woordje zult spreken met de Federale Pensioendienst en hem aanmanen dat hij een dergelijke beslissing niet zomaar zelf kan nemen zonder dat u, het Parlement of de regering daarvan op de hoogte is.

 

Tot slot, ik ga ervan uit dat de datum van indiening telt. U hebt dat hier vandaag bevestigd. Die datum zorgt bij heel veel mensen voor onzekerheid. Daarom heb ik vorige keer mijn vragen gesteld en daarom doe ik dat nu opnieuw. Als mensen het niet weten, zullen zij hun studiejaren waarschijnlijk niet afkopen, hoewel dat in bepaalde gevallen heel gunstig kan zijn, voor hen en ook voor de overheid. U rekent erop dat het afkopen voor de overheid een aantal opbrengsten genereert. U hebt daar al rekening mee gehouden in uw begrotingsopmaak. U moet er dus alles aan doen om ervoor te zorgen dat werkenden die hun studiejaren willen afkopen, zich niet laten tegenhouden door het feit dat het een jaar duurt voor ze een antwoord krijgen op hun vragen, en inderdaad hun aanvraag doen.

 

Zorg voor een betere en heldere communicatie op dat vlak, minstens via de website en bij de Federale Pensioendienst als personen rechtstreeks hun vragen tot die dienst richten.

 

Ik vind het vooral hallucinant dat de Federale Pensioendienst beslist heeft geen berekeningen meer te doen voor werkenden jonger dan 57 jaar. Ik reken erop dat die praktijk per direct zal stoppen, aangezien u die zelf verwerpelijk vindt en de dienst zult vragen daarmee op te houden.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

02 Questions jointes de

- Sophie Thémont à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "L'article de Sud Presse à propos des pensions" (55001005C)

- Florence Reuter à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "Le compte pension individuel" (55001065C)

- Nadia Moscufo à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "L'article de Sud Presse à propos des pensions" (55002039C)

02 Samengevoegde vragen van

- Sophie Thémont aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "Het artikel van Sud Presse over de pensioenen" (55001005C)

- Florence Reuter aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "De individuele pensioenrekening" (55001065C)

- Nadia Moscufo aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "Het artikel van Sud Presse over de pensioenen" (55002039C)

 

02.01  Sophie Thémont (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, le groupe Sud Presse a publié, le 14 octobre dernier, un article à propos des pensions. Deux chercheurs, M. Pierre Devolder et M. Jean Hindriks, qui ont siégé dans la Commission Réforme des pensions 2020-2040, y prennent la parole. Leurs propos sont alarmants.

 

Selon eux, les prestations sociales augmenteraient de 20,7 % entre 2020 et 2024, ce qui représente 46 à 55 millions d’euros. Les dépenses de santé augmenteraient de 23,9 % et celles des pensions de 22,6 % alors que, sur la même période, les cotisations sociales n’augmenteraient que de 14 %.

 

Ces chiffres sont étonnants, dans la mesure où, il y a déjà un certain temps, le Comité d’étude sur le vieillissement (CEV) tenait des propos quelque peu différents. En résumé, selon les projections dudit Comité, en raison du vieillissement, les dépenses sociales devraient augmenter et atteindre 27,6 % du PIB en 2070 alors qu’elles représentaient 25,2 % en 2018. En ce qui concerne les pensions, ces dépenses devraient représenter 12,5 % du PIB en 2070 au lieu de 10,7 % en 2018.

 

Mais selon le CEV, il est important de noter que toutes les dépenses sociales n'augmenteront pas: alors que les dépenses de pensions et de soins de santé s'alourdiront de 3,9 points de pourcentage du PIB entre 2018 et 2070, les autres dépenses sociales, surtout celles liées notamment au chômage et aux allocations familiales, baisseront de 1,5 point. Ainsi, selon le CEV, notre système social reste tout à fait viable et nous ne sommes pas devant une catastrophe.

 

Monsieur le ministre, quelle est votre position sur ces chiffres? Les deux experts interrogés par le groupe Sud Presse proposent, entre autres, comme solution d’allonger la durée de travail des Belges. Le report de l’âge légal de la pension de une voire deux années a-t-il réellement un impact significatif sur le coût du vieillissement? Si oui, de combien? Attention à ne pas se concentrer sur la pension à 67 ans, mais bien sur ceux et celles qui partent à 61 ans ou 62 ans. Il s'agit d'augmenter un peu l'âge de la pension sans focaliser sur les 67 ans.

 

02.02  Florence Reuter (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vais sans doute répéter ce qui a déjà été dit, car je me réfère moi aussi à cet article de presse qui évoquait ces deux chercheurs de l’UCL que vous connaissez bien, puisqu'ils avaient participé aux débats sur la réforme des pensions 2020-2040. Ils proposent cette alternative: le compte pension individuel, dérivé de la pension à points à laquelle le gouvernement était favorable, si je ne me trompe.

 

Selon le Comité de monitoring qui a ici même déjà fait l'objet de nombreux exposés, les prestations sociales augmenteraient en effet de 20,7 % entre 2020 et 2024, les dépenses de santé de 23,9 % et celles des pensions de 22,6 %. Les deux chercheurs parlent d’une hausse des dépenses de pension de près de 15 milliards en 10 ans. C'est énorme, et je sais que vous y êtes sensible. Septante-cinq pour cent de cette augmentation seraient causés par le relèvement de la pension moyenne.

 

Le compte pension individuel est évoqué par ces chercheurs. Il serait alimenté chaque année de travail par un montant de pension théorique, égal au salaire individuel annuel – évidemment plafonné –, multiplié par un taux d'acquisition fixé annuellement.

 

Monsieur le ministre, mes questions sont simples: que pensez-vous de ce système? Cette réforme est-elle envisageable dans notre pays? Par avance, je vous remercie du suivi que vous accorderez à ce dossier.

 

02.03  Nadia Moscufo (PVDA-PTB): Madame la présidente, monsieur le ministre, je ne répéterai pas les propos de mes collègues relatifs à l'article en question.

 

Confirmez-vous les chiffres qui y sont mentionnés par les deux professeurs? Quelles sont les dépenses de pensions concernées? Pouvez-vous nous donner le rapport en termes de PIB? Enfin, quelle est l'augmentation des dépenses de pensions proportionnellement au PIB entre 2020 et 2024? 

 

02.04  Daniel Bacquelaine, ministre: Madame la présidente, mesdames, s'agissant de l'évolution des dépenses de pensions, il convient tout d'abord de souligner que les analyses de MM. Hindriks et Devolder, citées dans l'article paru le 14 octobre dans les journaux du groupe Sud Presse, portent sur la période 2020-2024. Celles du Comité d'étude sur le vieillissement, auxquelles vous vous référez, concernent, en revanche, la période 2018-2070. Dans son rapport, le Comité d'étude indique que le coût du vieillissement augmentera de 25,2 % du PIB en 2018 pour atteindre 26,6 % du PIB en 2024. Il continuera de croître jusqu'à 29,1 % du PIB en 2040.

 

Cette analyse ne contredit donc pas celle de MM. Hindriks et Devolder, bien au contraire. Elles sont totalement complémentaires.

 

À l'horizon 2070, le Comité d'étude pour le vieillissement prévoit en effet une augmentation des dépenses de pensions et de santé de 3,9 % du PIB contre une baisse de 1,5 % pour les autres dépenses sociales. Cela signifie qu'au total, on arrive toujours à une augmentation de 2,4 % du PIB du coût du vieillissement. Il ressort dès lors clairement des deux analyses que les coûts liés au vieillissement continueront à augmenter à court, moyen et long termes.

 

En outre, là où le Comité d'étude du vieillissement se limite à une analyse de l'évolution des dépenses en fonction du PIB, MM. Hindriks et Devolder ont également analysé l'évolution des cotisations sociales. Leur étude démontre que ces dernières augmentent de manière nettement inférieure à celle des dépenses. Ce constat renforce la conclusion qu'il est évidemment nécessaire de poursuivre les réformes permettant de maîtriser le coût du vieillissement.

 

Au sujet de la question de Mme Moscufo concernant les dépenses de pensions, je peux vous indiquer que le rapport du Comité de monitoring de juillet 2019 reprend un montant total de 31,5 milliards d'euros pour les pensions des régimes des salariés et des indépendants. Selon les estimations du Service fédéral des Pensions (SFP), ces dépenses augmenteront jusqu'à un montant de 38,8 milliards d'euros en 2024. Pour les fonctionnaires, les dépenses augmenteront, selon les chiffres du SFP, de 17,5 milliards en 2019 jusqu'à 19,07 milliards en 2024.

 

Selon les chiffres du Comité d'étude du vieillissement, les dépenses de pensions pour les trois régimes augmenteront de 10,9 % du PIB en 2019 jusqu'à 11,7 % du PIB en 2024.

 

Pour ce qui concerne l'impact d'un allongement de la durée de carrière des citoyens, je signale qu'en 2014, l'âge moyen de sortie du marché du travail était d'un peu plus de 59 ans. Aujourd'hui, cinq ans plus tard, il est de 61 ans. Il y a déjà une augmentation tout à fait significative.

 

Le Bureau fédéral du Plan estime qu'à l'horizon 2060, le relèvement de l'âge légal de la pension et le relèvement des conditions d'âge et de carrière pour la pension anticipée permettront de réduire le coût du vieillissement de 1,6 % du PIB. Cette estimation démontre qu'il s'agit de deux mesures importantes afin de maintenir la soutenabilité financière de notre système de pension.

 

Quant à la question de Mme Reuter par rapport à la solution proposée par MM. Hindriks et Devolder qui consisterait à introduire un nouveau système de pension basé sur des points accumulés tout au long de la carrière, en mettant l'accent plutôt sur la longueur de la carrière que sur l'âge de la pension, je peux vous indiquer qu'à titre personnel, j'estime que les futures réformes de pension devraient renforcer encore davantage le lien entre la carrière réellement prestée et le montant de la pension.

 

On a parlé d'une augmentation de 15 milliards d'euros en dix ans entre 2009 et 2019. Je signale qu'elle consiste essentiellement en une augmentation du montant des pensions, contrairement à des idées parfois répandues. Sur les 15 milliards d'euros en dix ans, 11 milliards concernent l'augmentation du montant des pensions et seuls 4 milliards concernent l'augmentation du nombre de pensionnés. Cela signifie donc que, dans notre pays et dans le cadre de la réforme des pensions, nous avons toujours veillé à ce que l'augmentation des pensions en tant que telle soit une réalité, ce qui n'est pas le cas dans d'autres pays. Je signale que, dans de nombreux pays européens, le montant des pensions a été diminué ou désindexé, ce qui n'a jamais été le cas en Belgique.

 

L'analyse de MM. Hindriks et Devolder le montre  fortement. Je le répète: sur ces 15 milliards d'augmentation en dix ans, 11 milliards concernent l'augmentation du montant des pensions.

 

J'estime que les futures réformes des pensions devraient donc encore davantage relier la pension à la carrière. Chaque euro cotisé devrait générer à terme des droits de pension, quel que soit le régime dans lequel on travaille et quel que soit le type de métier que l'on exerce.

 

Je pense par ailleurs que de mesures complémentaires doivent être prises afin d'encourager encore l'allongement des carrières. Il appartiendra au prochain gouvernement de prendre les mesures qu'il jugera adéquates pour poursuivre le travail visant à assurer la viabilité financière et sociale de notre système de pensions.

 

02.05  Sophie Thémont (PS): Monsieur le ministre, je m'attendais vraiment à la dernière partie de votre intervention. J'aurais pu la prononcer à votre place.

 

Merci quand même pour vos différentes réponses. Vous l'avez dit: il faudra vraiment rester attentif aux différentes cotisations car elles ne suivent pas le mouvement, elles n'augmentent pas. Je suis contente de vous entendre dire qu'il faut plutôt se référer à une durée de carrière et non à un âge légal pour la retraite. Socialement, je pense que l'inverse serait injuste et que cela appauvrirait plus particulièrement les femmes pensionnées, qui sont déjà largement sanctionnées en matière de salaire et de pension.

 

Par contre, vous dites que dans d'autres pays, on diminue les pensions. Je rappelle tout de même qu'en Europe, la Belgique a les pensions les plus basses.

 

02.06  Florence Reuter (MR): Monsieur le ministre, vous ne serez pas étonné d'apprendre que je vous rejoins totalement quand il s'agit de lier la pension à la carrière. En effet, il est normal que quelqu'un qui a travaillé toute sa vie puisse retirer un bénéfice de son travail et de sa carrière complète.

 

Par ailleurs, il était effectivement important de rappeler que si l'âge légal de la pension a été relevé à 67 ans, le départ effectif à la pension s'effectue en moyenne à 61 ans. La marge est donc encore grande avant qu'il ne soit question de devoir réellement travailler jusqu'à l'âge légal précité.

 

Il est très important d'insister sur le fait que si on veut favoriser l'emploi, il faut augmenter le lien entre le travail, les cotisations qu'il génère et la pension dont on pourra bénéficier en fin de carrière.

 

Monsieur le ministre, je vous remercie pour les éclaircissements que vous avez apportés.

 

02.07  Nadia Moscufo (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.

 

Pour ce qui nous concerne, nous estimons que la réaction des deux professeurs en question donne une vision quelque peu alarmiste de la situation. En effet, si on examine certains chiffres d'un peu plus près, leurs propos ne sont pas justifiés.

 

Par ailleurs, hier, des auditions étaient organisées sur le financement de la sécurité sociale. Nous avons notamment entendu des organisations syndicales et leur analyse – que nous partageons – est totalement différente. Selon elles, si nous voulons garantir des pensions correctes à l'ensemble de la population en tenant compte du vieillissement et de la pénibilité du travail, il faudra absolument examiner les recettes car le précédent gouvernement s'est plutôt penché sur les dépenses. C'est d'ailleurs ce gouvernement qui a laissé un trou de 3,1 milliards dans le budget de la sécurité sociale.

 

Nous pensons qu'il faut réellement changer de cap et mettre fin aux cadeaux de toutes sortes qui sont donnés – par exemple les réductions sociales ou le tax shift – qui, selon nous, font partie du salaire indirect des travailleurs, qui sont les seuls à encore produire de la richesse dans ce pays. Il faut donc impérativement inverser la vapeur.

 

Quoi qu'il en soit, même les chiffres repris dans l'article en question – et que vous confirmez – ne nous permettent pas d'opter pour une pension à points, que nous considérons comme une pension tombola alors que nos aînés méritent bien plus.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Question de Marc Goblet à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "Le tantième applicable aux agents des douanes des anciens niveaux 2 et 2+" (55001191C)

03 Vraag van Marc Goblet aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "Het tantième voor de douanebeambten van de vroegere niveaus 2 en 2+" (55001191C)

 

03.01  Marc Goblet (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, la Cour constitutionnelle a, dans un arrêt n° 11/2019 du 31 janvier 2019 dit pour droit que l’article 8, § 1er, alinéa 1er, § 3, 3°, de la loi générale du 21 juillet 1844 sur les pensions civiles et ecclésiastiques et son annexe "Tableau des services actifs" violent les articles 10 et 11 de la Constitution en ce qu’ils ne permettent pas aux agents des douanes des anciens niveaux 2 et 2+ intégrés dans l’effectif des brigades motorisées à la suite de la suppression des contrôles douaniers aux frontières intérieures de la Communauté européenne en 1993 de bénéficier du tantième préférentiel 1/50e pour le calcul de leur pension de retraite. Cette décision fait suite à une question préjudicielle posée par le tribunal de première instance francophone de Bruxelles.

 

Mes questions sont les suivantes:

 

Le "Tableau des services actifs" annexé à la loi du 21 juillet 1844 a-t-il été adapté suite à cette décision? Pouvez-vous me confirmer que les agents visés par l’arrêt de la Cour constitutionnelle bénéficient aujourd’hui du tantième 1/50e pour le calcul de leur pension de retraite? Vos services appliquent-ils automatiquement ce tantième de 1/50e?

 

03.02  Daniel Bacquelaine, ministre: (…) arrêt le 31 janvier 2019 qui fait suite à une question préjudicielle posée par le tribunal dans le cadre d'un litige avec un particulier.

 

Il ne s'agit donc pas d'un arrêt d'annulation de la réglementation. La législation sur les services actifs reste donc d'application tant qu'elle n'aura pas été modifiée par la loi. Et il n'appartient pas au gouvernement actuel de prendre une initiative en ce sens, étant donné que l'adaptation des tableaux des services actifs ne relève pas de la gestion des affaires courantes, même si je comprends très bien la légitimité de la question.

 

Tant que les dispositions de la loi ne sont pas modifiées, le Service fédéral des Pensions (SFP) n'a d'autre choix que d'appliquer la loi telle qu'elle est actuellement rédigée. Cependant, j'examine actuellement avec le SFP la possibilité de pouvoir donner suite à l'arrêt de la Cour constitutionnelle sans attendre la mise en place d'un  nouveau gouvernement.

 

Cela permettrait à l'ensemble des agents concernés de pouvoir effectivement bénéficier du tantième 1/50e. En cas de modification de la loi – qui pourrait notamment venir d'une initiative parlementaire – les dossiers de pension pourront être revus, mais il faudrait dans ce cas que la loi prévoit un effet rétroactif à la mesure – ce qui me semble possible.

 

03.03  Marc Goblet (PS): Merci monsieur le ministre, mais cela laisse apparaître qu'il faudrait créer une jurisprudence à partir d'un cas particulier, ce qui inciterait à la limite d'autres personnes à se tourner vers la justice.

 

Comme vous l'avez souligné à juste titre, une initiative parlementaire est possible par le dépôt d'une proposition de loi visant à modifier les dispositions.

 

J'apprécie que vous déclariez chercher une solution malgré les affaires courantes. En effet, si la  notion de prise en compte de l'intérêt du citoyen ne dépend plus que du fait d'avoir un gouvernement en affaires courantes ou de plein exercice, je pense que le risque est grand à ce moment-là que la population ne soit encore plus craintive et apolitique qu'à l'heure actuelle.

 

J'espère vraiment que vous pourrez confirmer que vous allez vers une analyse avec le SFP, et dans le cas où ce ne serait pas possible, nous prendrons l'initiative de déposer une proposition de loi.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van Anja Vanrobaeys aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "De inaanmerkingneming van de periodes van pleegouderverlof voor de pensioenrechten" (55001314C)

04 Question de Anja Vanrobaeys à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "La prise en compte des périodes de congé parental d'accueil pour les droits de pension" (55001314C)

 

04.01  Anja Vanrobaeys (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, vanaf 1 januari 2019 is er een pleegouderverlof ingevoerd. Gedurende de eerste drie dagen van dat pleegouderverlof ontvangen pleegouders het normale loon, maar voor de resterende periode komt er een uitkering vanwege de ziekteverzekering. Voor de jaarlijkse vakantie werd reeds in een gelijkstelling voorzien, maar er is nog geen gelijkstelling uitgewerkt voor de opbouw van de pensioenrechten. Ondertussen is bekend geraakt dat, ondanks de toename van pleeggezinnen, heel wat kinderen en jongeren op een wachtlijst staan. Het komt ons toe om dergelijke opvang voor kinderen en jongeren in een kwetsbare situatie aan te moedigen.

 

Mijnheer de minister, kunt u bevestigen dat de gelijkstelling van de pensioenrechten nog niet is geregeld? Wordt in een aanpassing van de regelgeving voorzien zodat pleegouders kunnen rekenen op hun pensioenrechten wanneer zij dat engagement opnemen? Indien niet, wat is daartoe dan de reden?

 

04.02 Minister Daniel Bacquelaine: Mevrouw Vanrobaeys, de gelijkstelling van het pleegouderverlof voor het pensioen is momenteel nog niet geregeld. Het aannemen van een koninklijk besluit dat de gelijkstelling regelt van dat verlof, overstijgt de bevoegdheden van een regering in lopende zaken. Ik heb aan de Federale Pensioendienst echter gevraagd om een ontwerp van koninklijk besluit voor te bereiden ter toekenning van de gelijkstelling van die periode opdat dat kan worden aangenomen zodra er een nieuwe regering is gevormd.

 

04.03  Anja Vanrobaeys (sp.a): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Het is volgens mij niet het antwoord dat pleegouders verwachten. Als het geregeld wordt, dan hoop ik dat het met terugwerkende kracht ingaat, namelijk vanaf 1 januari 2019, het moment vanaf wanneer pleegouders hun pleegouderverlof konden opnemen.

 

Ik blijf bij het standpunt dat pleegouders een belangrijk engagement opnemen, een engagement dat een investering in onze maatschappij betekent. Die investering moet beloond worden door een gelijkstelling voor de latere pensioenrechten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Samengevoegde vragen van

- Nawal Farih aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "De pensioenen van de mijnwerkers" (55001316C)

- Anja Vanrobaeys aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "De berekening van de mijnwerkerspensioenen" (55001647C)

- Jan Spooren aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "Het supplement bij de mijnwerkerspensioenen" (55001678C)

- Steven De Vuyst aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "De mijnwerkerspensioenen" (55002025C)

05 Questions jointes de

- Nawal Farih à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "Les pensions des mineurs" (55001316C)

- Anja Vanrobaeys à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "Le calcul des pensions des mineurs" (55001647C)

- Jan Spooren à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "Le supplément de pension pour les mineurs" (55001678C)

- Steven De Vuyst à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "Les pensions des mineurs" (55002025C)

 

La présidente: Madame Lanjri, je me permets de vous demander de m'excuser auprès de Mme Farih car je lui ai donné une information erronée. Je lui avais dit qu'elle pouvait transformer sa question en question écrite mais, au moment de lui répondre, je n'avais pas vu qu'il s'agissait d'une question jointe. En l'occurrence, sa question devient sans objet. Pouvez-vous lui en faire part?

 

05.01  Nahima Lanjri (CD&V): Ja.

 

05.02  Anja Vanrobaeys (sp.a): Mijnheer de minister, 27 jaar na de laatste mijnsluiting blijkt dat de pensioenen van de mijnwerkers niet volledig correct berekend zouden zijn. Het koninklijk besluit hieromtrent bepaalt dat het pensioen van een mijnwerker met 20 jaar ondergrondse dienst wordt berekend op basis van 30 jaar. Nu blijkt echter dat het pensioen wordt berekend op 25/30sten in plaats van op 30/30sten, waardoor mijnwerkers jaarlijks zo’n 2.000 tot 2.600 euro pensioen te weinig krijgen.

 

Dergelijke zaken moeten worden uitgeklaard, want mijnwerkers hebben in het verleden ongezond en gevaarlijk werk verricht, wat een enorme bijdrage heeft geleverd tot onze economische groei en ontwikkeling. Zij verdienen dan ook het grootste respect en duidelijkheid over hun pensioen. Daarom heb ik de volgende vragen voor u, mijnheer de minister.

 

Worden de pensioenen van de mijnwerkers effectief niet correct berekend? Zo ja, om welke achterstallen gaat het?

Zult u deze situatie rechtzetten? Zal het pensioen alsnog retroactief worden uitgekeerd aan de ex-mijnwerkers?

 

05.03  Jan Spooren (N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik heb ongeveer dezelfde vraag, maar ik zal nog wat meer historiek meegeven, want de mijnwerkerspensioenen hebben al een heel lange legistieke weg afgelegd. Die begon met het KB van 1967, dat bepaalde dat mijnwerkers na een loopbaan van 30 jaar hun pensioen konden verkrijgen, ongeacht hun leeftijd. Het ging om een volledig rustpensioen van 30/30ste.

 

Zoals mijn collega zei, werd met het KB van 28 maart 1975 de loopbaan verminderd naar 25 jaar, maar wel met het behoud van volledig pensioen. Die vijf overige jaren werden berekend volgens toegevoegde fictieve jaren. In 1990 werd ons land echter veroordeeld door het Europees Hof, in het arrest-Conti, met als gevolg dat de fictieve jaren niet meer in rekening mochten worden gebracht. Als oplossing heeft men in de wet toegevoegd dat ondergrondse mijnwerkers recht hebben op een rustpensioen van 25/30ste met daarbovenop een supplement.

 

De wet bepaalt dat het supplement gelijk is aan het verschil tussen het bedrag van het rustpensioen dat men gekregen zou hebben als men gewoonlijk en hoofdzakelijk in de ondergrond van de voormelde onderneming zou hebben gewerkt en het globale bedrag van de rustpensioenen of de als zodanig geldende uitkeringen waarop men aanspraak kan maken. Dat werd het nieuwe systeem. Het wordt ook vermeld op de website van de Federale Pensioendienst.

 

Tot slot heeft voormalig minister van Pensioenen Van Quickenborne in 2012 een pensioenwijziging doorgevoerd. In die gewijzigde wet staat dan weer dat de aan de mijnwerkers toegekende en bij de sluiting van de mijnen verworven rechten worden gevrijwaard. Met die verschillende stappen in de wetgeving werd heel wat onduidelijkheid gecreëerd. Er zijn verschillende interpretaties mogelijk.

 

Mijnheer de minister, klopt het dat de berekeningswijze van het supplement niet in heel België op dezelfde manier wordt gehanteerd? Zo ja, welke verschillende berekeningswijzen worden dan gehanteerd en hoe zijn die tot stand gekomen? Zo nee, hoe verklaart u dan dat sommige ondergrondse mijnwerkers wel aan een totaal van 30/30ste komen en anderen niet? Ik sluit mij voor die laatsten aan bij de vraag van mijn collega: komt er voor hen een rechtzetting?

 

05.04 Minister Daniel Bacquelaine: Mevrouw de voorzitter, collega's, de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn bepaalt in haar artikel 3, § 6 dat het bedrag van het rustpensioen van de werknemer die minstens 25 kalenderjaren gewoonlijk en hoofdzakelijk als mijnwerker in de ondergrond van de mijnen of van steengroeven met ondergrondse winning tewerkgesteld is geweest, met een supplement wordt verhoogd.

 

De berekeningswijze van dit supplement wordt gedefinieerd in het koninklijk besluit van 4 december 1990 tot uitvoering van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn, tot wijziging van sommige bepalingen inzake de werknemerspensioenen. Artikel 3 van dit koninklijk besluit bepaalt dat voor de berekening van dit pensioensupplement een forfaitair loon wordt gebruikt, dat momenteel overeenkomt met 17.770,57 euro per loopbaanjaar.

 

De Federale Pensioendienst deelt mij mee dat de berekening van het supplement op dezelfde manier gebeurt voor alle voormalige mijnwerkers en dat de bepalingen, die niet meer werden gewijzigd sinds 1990, correct werden toegepast. Het beheerscomité van de Federale Pensioendienst heeft een werkgroep opgericht om de kwestie van de mijnwerkerspensioenen te analyseren.

 

Ik kan u meedelen dat er op 22 november vertegenwoordigers van de mijnwerkers op mijn kabinet zijn ontvangen.

 

Het zal de volgende regering toekomen om, mocht het nodig blijken, tot een wijziging van de berekeningsregels voor het pensioen van de mijnwerkers over te gaan.

 

05.05  Anja Vanrobaeys (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Er komt inderdaad een werkgroep binnen de Federale Pensioendienst die zich over de materie zal buigen. Die werkgroep is noodzakelijk. Wanneer wij immers naar de uitvoering in het koninklijk besluit van 4 december 1990 kijken, rijzen een aantal twijfels of een en ander volledig in overeenstemming is met de wet. Het supplement zoals het berekend wordt en zoals de berekening voorzien is in het koninklijk besluit garanderen immers geen 30/30 of niet de dertig jaar voor het pensioen van mijnwerkers.

 

Bovendien worden sommige pensioenen van mijnwerkers op een verschillende manier berekend, wat in strijd kan zijn met het gelijkheidsbeginsel.

 

In die zin wacht ik de resultaten van de werkgroep af. Ik hoop dat de werkgroep een aantal voorstellen doet om de situatie recht te trekken.

 

05.06  Jan Spooren (N-VA): Mijnheer de minister, uw antwoord is enigszins tegenstrijdig. U merkt immers op dat het pensioen in heel België op dezelfde manier wordt berekend en dat er dus geen probleem is. Er wordt echter wel een werkgroep opgericht, waaruit blijkt dat er misschien toch een probleem is.

 

Het belangrijkste is dat het probleem wordt opgelost en vooral dat het snel wordt opgelost. De betrokkenen wachten al tien jaar en er zijn al tien jaar discussies over de kwestie.

 

Ik hoop dat u in uw hoedanigheid van minister de werkgroep tot bekwame spoed zal aanmanen, zodat de betrokkenen heel snel uitsluitsel krijgen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La présidente: Je vois pour les questions suivantes que plusieurs d'entre elles ont été envoyées il y a un peu plus longtemps. Je vous rappelle que M. le ministre tient les documents écrits à votre disposition si jamais vous souhaitez transformer une question orale en question écrite aujourd'hui.

 

06 Vraag van Anja Vanrobaeys aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "Het in aanmerking nemen van de competentietoelage van het CALog-personeel voor de pensioenrechten" (55001346C)

06 Question de Anja Vanrobaeys à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "La prise en considération de l'allocation de compétences des CALog pour leurs droits de pension" (55001346C)

 

06.01  Anja Vanrobaeys (sp.a): Mijnheer de minister, op 1 januari 2007 werd het statuut van de CALog-personeelsleden bij de politie in overeenstemming gebracht met het openbaar ambt. Daardoor kregen die personeelsleden recht op een competentietoelage.

 

In de informatiebrochure die hierover in 2007 door DGS werd uitgegeven, stond duidelijk dat die competentietoelage in aanmerking zou komen voor de berekening van het pensioen, net zoals dat gebeurt voor de andere personeelsleden van het openbaar ambt. U bevestigde die zienswijze in uw antwoord in 2015 en in 2016 aan het ACOD, waarin u aangaf dat de competentietoelage in aanmerking zou komen voor de pensioenberekening.

 

Tot op heden is de berekening van het pensioen van het CALog-personeel voor de competentietoelage nog niet geregeld en wordt de toelage nog niet meegeteld voor het pensioen. Nochtans wordt dat al van 2007 aangekondigd. Dat is al een lange periode voor de medewerkers die hun pensioen aanvragen of op pensioen gaan.

 

Mijnheer de minister, kunt u bevestigen dat de gelijkstelling voor de opbouw van pensioenrechten nog niet is geregeld? Is in een aanpassing van de regelgeving voorzien, zodat dat kan worden gecorrigeerd voor wie al met pensioen is of zijn of haar pensioen heeft aangevraagd? Zo neen, wat is daarvoor de reden? Wanneer zullen de reglementaire teksten worden gepubliceerd?

 

Een aantal medewerkers had recht op die competentietoelage, maar is al met pensioen. Hoeveel personeelsleden gingen al op pensioen bij wie de competentietoelage niet in hun pensioen werd meegeteld? Zal de toelage met terugwerkende kracht aan hen worden toegekend?

 

06.02 Minister Daniel Bacquelaine: Het besluit dat het mogelijk maakt om de verschillende competentietoelagen, onder meer die toegekend aan het personeel van het logistieke kader van de geïntegreerde politie, in aanmerking te nemen voor de pensioenberekening, kan niet meer aan de ministerraad ter goedkeuring worden voorgelegd, aangezien de beslissing ter zake door de budgettaire impact ervan voor de schatkist het strikte kader van het beheer in lopende zaken overstijgt.

 

Wat uw vraag betreft over het aantal personeelsleden dat reeds met pensioen is zonder dat de competentietoelagen in aanmerking werden genomen, is enkel de FOD Binnenlandse Zaken in staat die cijfers te bezorgen. Ik nodig u dus uit om mijn collega Pieter De Crem, minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken belast met Buitenlandse handel, hierover te ondervragen.

 

Het ontwerp van koninklijk besluit heeft terugwerkende kracht, aangezien het 1 januari 2007 als datum van inwerkingtreding bepaalt. Die datum stemt overeen met de datum waarop een competentietoelage werd toegekend wanneer een gecertificeerde opleiding succesvol werd gevolgd door een lid van het CALog.

 

Het ontwerp van koninklijk besluit laat dus een herziening toe van de reeds toegekende pensioenen om de competentietoelagen in aanmerking te nemen voor de pensioen­berekening. Zodra het koninklijk besluit is goedgekeurd, zal de Federale Pensioendienst het departement Binnenlandse Zaken, dat bevoegd is voor het CALog-personeel, bevragen om te bepalen welke gepensioneerden competentie­toelagen genoten hebben, en overgaan tot herziening van hun pensioendossier vanaf de inwerkingtreding.

 

06.03  Anja Vanrobaeys (sp.a): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord.

 

Het stemt mij alvast tevreden dat het voorliggend ontwerp van koninklijk besluit met terugwerkende kracht de pensioenrechten van de personen die de inspanning leverden opleidingen te volgen en daardoor een competentietoelage kregen, zou herberekenen.

 

Tegelijk ben ik teleurgesteld dat de kwestie wordt afgedaan alsof die niet meer in lopende zaken geregeld kan worden. De regeling is namelijk in 2007 al ingegaan en we zijn nu bijna in 2020. Naar mijn mening is er tijd genoeg overgegaan om dat eerder geregeld te krijgen. Ondertussen zitten er personen te wachten op extra pensioenrechten en willen zij de zekerheid dat hun inspanningen ook in hun pensioen worden beloond.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de Ludivine Dedonder à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "L’indemnité funérailles des fonctionnaires pensionnés" (55001379C)

07 Vraag van Ludivine Dedonder aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "De begrafenisvergoeding van gepensioneerde ambtenaren" (55001379C)

 

07.01  Ludivine Dedonder (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, au décès d’un fonctionnaire pensionné, les héritiers en ligne directe ont le droit à une indemnité de funérailles. Cette indemnité est financée par le fonctionnaire via une retenue de 0,5 % sur le montant brut de sa pension de retraite. Afin de percevoir cette indemnité, les héritiers doivent introduire une demande dans l’année qui suit la mort du fonctionnaire en question.

 

Cependant, tous les héritiers ne sont pas au courant qu’ils peuvent bénéficier d’une intervention, le fonctionnaire décédé n’ayant pas toujours transmis les informations nécessaires. La famille passe donc à côté d’une somme qui peut aller jusqu’à près de 3 000 euros, alors que le fonctionnaire décédé a cotisé pour cela.

 

Monsieur le ministre, ne pourrait-on prévoir l’envoi systématique d’un courrier aux héritiers les informant de cette indemnisation? Pouvez-vous m’indiquer le nombre et le pourcentage d’indemnités non demandées? Je vous remercie.

 

07.02  Daniel Bacquelaine, ministre: Madame, je me permets de repréciser que suite au décès d'un titulaire d'une pension de retraite de la fonction publique, le conjoint survivant est automatiquement informé de son droit à bénéficier de l'indemnité de funérailles. Je parle bien du conjoint survivant. Pour le moment, il n'est pas encore possible de retrouver les autres héritiers du défunt par le biais de la Banque Carrefour de la Sécurité sociale. Je ne doute pas qu'à un moment donné, cela deviendra possible.

 

Pour ce qui concerne le nombre, le Service fédéral des Pensions m'a informé qu'en 2018, 6 782 indemnités de funérailles ont été octroyées. En dehors du nombre de paiements, il n'y a pas de données statistiques spécifiques qui sont conservées. Mais le Service fédéral estime que 60 % des paiements se font d'office au conjoint survivant.

 

07.03  Ludivine Dedonder (PS): Nous connaissons donc le nombre d'indemnisations payées. Si nous connaissions le nombre de personnes décédées, cela nous permettrait de connaître le pourcentage que cela représente.

 

07.04  Daniel Bacquelaine, ministre: Le Service fédéral des Pensions ne connaît pas ce pourcentage. Il a le pourcentage des indemnités relatives au personnel qui ont un conjoint survivant. Mais s'il n'y a pas de conjoint survivant, il n'a pas d'informations sur les héritiers. Si la demande n'a pas été faite, il n'en a pas connaissance.

 

07.05  Ludivine Dedonder (PS): J'imagine qu'il y aurait quand même moyen de tout au moins connaître le nombre de fonctionnaires décédés.

 

07.06  Daniel Bacquelaine, ministre: Cela dépend de la Banque Carrefour.

 

07.07  Ludivine Dedonder (PS): Je compte sur vous pour avancer à ce sujet. C'est quand même le minimum que de savoir quels sont les fonctionnaires décédés, et leur nombre.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van Jan Spooren aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "De mijnwerkerspensioenen voor werknemers die naar het buitenland verhuisden" (55001679C)

08 Question de Jan Spooren à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "Les pensions de mineurs des travailleurs qui ont déménagé à l'étranger" (55001679C)

 

08.01  Jan Spooren (N-VA): Mijnheer de minister, deze vraag sluit rechtstreeks aan bij de vorige vragen over de mijnwerkers, maar vanuit een ander perspectief benaderd. Wij zijn immers op de hoogte gebracht dat een aantal ondergrondse mijnwerkers die naar het buitenland verhuizen na hun pensioen, daar een hoger pensioen ontvangen dan zij voordien in België genoten. Eigenlijk leidt men daaruit af dat er wel degelijk een probleem is met het supplement dat wij daarnet hebben aangekaart.

 

Ik zal de rest van de legistieke historiek niet meer herhalen natuurlijk, maar ik heb hier wel enkele vragen over, mijnheer de minister.

 

Klopt het dat sommige ondergrondse mijnwerkers die naar het buitenland verhuizen, daar effectief een hoger pensioen ontvangen dan zij voordien genoten in België? Indien ja, is dat dan vooral toepasselijk op mijnwerkers die voordien werkzaam waren in de Kempische steelkoolmijnen? Ligt de oorzaak van dat verschil in de Europese regelgeving en het arrest-Conti?

 

08.02 Minister Daniel Bacquelaine: Mijnheer Spooren, (…) de inhoud van het arrest-Conti toe te lichten. Het arrest-Conti verbiedt voor mijnwerkers de aftrek van het pensioensupplement van de pensioenrechten die werden opgebouwd in een andere lidstaat van de Europese Unie.

 

Het bedrag van het brutopensioen, ongeacht of het een mijnwerkerspensioen of een gewoon pensioen van een werknemer betreft, blijft onveranderd wanneer een gepensioneerde naar het buitenland verhuist. Een verhuis naar het buitenland kan een impact hebben op de inhoudingen uitgevoerd op het pensioen, met name de ZIV-bijdrage, de solidariteitsbijdrage en de bedrijfsvoorheffing. Zo kan het nettobedrag van het pensioen in het buitenland hoger liggen dan het pensioenbedrag dat wordt genoten door een gepensioneerde die in België woont.

 

08.03  Jan Spooren (N-VA): Mijnheer de minister, heel hartelijk bedankt. Dat is heel duidelijk en verklaart ook het verschil.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van Jan Spooren aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "De interpretatie van artikel 123 bij mensen met een ziektepensioen" (55001928C)

09 Question de Jan Spooren à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "L'interprétation de l'article 123 pour les bénéficiaires d'une pension de maladie" (55001928C)

 

09.01  Jan Spooren (N-VA): Mijnheer de minister, dit is een wat technische kwestie over de interpretatie van een artikel, maar toch niet onbelangrijk. Artikel 123 van de wet van 26 juni 1992 zegt het volgende: “De uitbetaling van het uit de toepassing van de artikelen 120 en 121 voortvloeiende supplement wordt stopgezet tijdens de kalenderjaren gedurende welke de gepensioneerde om het even welke winstgevende activiteit uitoefent die hem een jaarlijks bruto inkomen oplevert dat gelijk is aan of hoger is dan 607,59 euro, niet geïndexeerd”. Dit artikel laat enige ruimte voor interpretatie. Indien iemand in de loop van het jaar terug aan het werk gaat, staat niet in het bewuste artikel 123 dat de uitkering retroactief wordt stopgezet. In de praktijk wordt echter de retroactieve terugvordering wel gevraagd door de RVP.

 

Indien we de website van de sociale zekerheid raadplegen, lezen we het volgende: “Ontvang je andere pensioenen of rentes, dan worden die volledig of gedeeltelijk afgetrokken van het supplement gewaarborgd minimum. Oefen je een activiteit uit die een bepaald bedrag overschrijdt, dan kan je supplement worden geschorst.” Deze bepaling ondersteunt het feit dat een retroactieve terugvordering niet van toepassing zou mogen zijn, aangezien de website van de sociale zekerheid aangeeft dat het supplement wordt geschorst vanaf het ogenblik dat de tewerkstelling ingaat.

 

Ten eerste, hoe moet artikel 123 worden geïnterpreteerd?

 

Ten tweede, indien hier wel mee wordt bedoeld dat een retroactieve terugvordering van toepassing is wanneer iemand in de loop van het kalenderjaar begint te werken, kan dit dan niet gezien worden als het sanctioneren van mensen die werk aannemen? Dat het dus desactiverend werkt.

 

Ten derde, indien hier niet mee wordt bedoeld dat een retroactieve terugvordering van toepassing is, zult u dan actie ondernemen om de mensen die getroffen zijn door deze foute interpretatie te vergoeden en de fouten recht te zetten?

 

09.02 Minister Daniel Bacquelaine: Mijnheer Spooren, artikel 123 van de wet van 26 juni 1992 neemt als referentie het kalenderjaar. De inkomsten uit een winstgevende activiteit in eenzelfde kalenderjaar worden dus opgeteld ongeacht het type of de aard van de uitgeoefende activiteit of de periode waarin de activiteit plaatsvindt. Geen enkele andere interpretatie van die bepaling lijkt mij mogelijk.

 

Bijgevolg, wanneer het jaarlijks toegestane inkomstenbedrag wordt bereikt, moet het pensioensupplement toegekend als gewaarborgd minimum worden opgeheven gedurende geheel het betrokken kalenderjaar, hetgeen in voorkomend geval een terugbetaling impliceert met terugwerkende kracht van pensioenbijdragen die onterecht werden gestort.

 

09.03  Jan Spooren (N-VA): Mijnheer de minister, uw antwoord is duidelijk. Het is uiteraard de wet, maar die werkt dan wel desactiverend. Wie werk aanneemt tegen het jaareinde, wordt daarvoor echt gestraft. Ik denk dat wij toch eens moeten nagaan of wij die regeling niet kunnen omvormen. U kunt het niet verhelpen, maar mij lijkt het niet echt goede wetgeving.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Samengevoegde vragen van

- Evita Willaert aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "De evaluatie van de nieuwe controleprocedure betreffende de IGO" (55001979C)

- Gilles Vanden Burre aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "De nieuwe rol van de postbodes voor de controle van IGO-begunstigden" (55002073C)

- Jean-Marc Delizée aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "De woonstcontrole bij IGO-begunstigden" (55002104C)

10 Questions jointes de

- Evita Willaert à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "L'évaluation de la nouvelle procédure de contrôle concernant la GRAPA" (55001979C)

- Gilles Vanden Burre à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "Le nouveau rôle des facteurs qui consiste à contrôler les bénéficiaires de la GRAPA" (55002073C)

- Jean-Marc Delizée à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "Le contrôle de résidence dans le cadre de la GRAPA" (55002104C)

 

10.01  Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Madame la présidente, ma collègue Evita Willaert a la très grande gentillesse de me laisser commencer, parce que je suis tenu par un petit impératif horaire.

 

Monsieur le ministre, nous avons déjà abordé le sujet en commission, mais j'y reviens car j'estime qu'il est important. Depuis le 1er juillet, les facteurs sont chargés de vérifier la présence effective sur notre territoire des bénéficiaires de l’allocation GRAPA (garantie de revenus aux personnes âgées), puisque cette présence constitue l'une des conditions d'octroi.

 

Nos facteurs auront donc dorénavant la tâche de vérifier au moins une fois par an si cette condition est bien remplie. Cette mesure suscite le malaise dans les rangs syndicaux. Pour sa part, mon groupe a déjà rappelé être favorable à l'extension du rôle des facteurs au sein de la société, tout en refusant qu'ils exercent une fonction de contrôle qui ne leur revient pas. En résumé, ce contrôle est justifié, mais ne doit pas incomber aux facteurs parce qu'ils doivent conserver une image positive et sociétale de leur métier.

 

Deux éléments neufs sont apparus. Tout d'abord, le 20 novembre dernier, l'émission Questions à la Une, sur la RTBF, a abordé le thème des pensions. Je suis certain que vous en avez eu vent. Il y fut notamment question du nouveau rôle des facteurs. Selon un avocat spécialisé en droit public, Me Jean Bourtembourg, ce contrôle "aurait valeur de renseignement mais pas de preuve. Cela n’a pas la force d’un procès-verbal. Les personnes pourraient contester le prétendu constat, avec de fortes chances d’avoir gain de cause".

 

Monsieur le ministre, que vous inspire cette réflexion? Quelles seraient les éventuelles conséquences de plaintes introduites par les allocataires concernés? En avez-vous déjà reçu? Si oui, combien? Pouvez-vous, par ailleurs, m'informer du nombre de contrôles déjà effectués par les facteurs depuis le 1er juillet et de celui des personnes sanctionnées?

 

Je tiens à vous préciser que nous recevons beaucoup de réactions. Est-ce aussi votre cas? Comme vous le savez, les bénéficiaires de la GRAPA sont, par définition, des gens en grande difficulté.

 

Je sais qu'une évaluation de la mesure sera faite le 1er janvier, mais je vous demande de la revoir. Je pense qu'elle n'est pas bonne et qu'elle ne répond pas à son objectif. De manière constructive, j'aimerais vous demander de le faire; je l'ai demandé aussi à votre collègue M. De Backer hier en commission, au sujet de bpost. Nous continuerons le débat puisqu'une évaluation de la mesure aura lieu en janvier. Mais je voulais déjà voir ce qu'il était possible de faire, car une vraie difficulté est ressentie sur le terrain concernant ce contrôle effectué par les facteurs.

 

Je dois vraiment partir, mais je tenais à vous poser la question. Je lirai très attentivement cet après-midi votre réponse. Merci d'avance.

 

10.02  Evita Willaert (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, mijn vraag is een combinatie van een onbeantwoorde schriftelijke vraag en een opvolgingsvraag naar aanleiding van het debat dat wij de vorige keer hebben gevoerd.

 

Ik kom meteen tot mijn vragen.

 

In uw antwoord op mijn vraag over de verstrengde controleprocedure voor de inkomensgarantie-uitkering voor ouderen vergeleek u een cijfer uit 2016 met cijfers verspreid over vier jaar, sinds 2016, vandaar mijn vraag naar preciezere cijfers.

 

Wat is het totale aantal gecontroleerde dossiers per jaar, sinds 2016, tot aan de invoering van het nieuwe systeem en per maand sinds de invoering van het nieuwe systeem? Wat is het aantal onterechte schorsingen? Wat is het aantal terechte schorsingen?

 

Ook na uw antwoord is het niet duidelijk of de kostprijs van het controlesysteem lager of hoger is sinds de invoering van het nieuwe systeem, omdat u wegens de vertrouwelijkheid van die overheidsopdracht de cijfers zelfs niet kent. De Federale Pensioendienst kan echter wel inschatten dat de besparing door de vermindering van de verschuldigde bedragen waarschijnlijk groter zal zijn dan de kosten van de nieuwe procedure. Beschikt u al over preciezere bedragen van de besparingen die de nieuwe procedure met zich meebrengt?

 

10.03  Jean-Marc Delizée (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, le 15 octobre dernier, nous avions déjà largement débattu du mécanisme que vous avez mis en place pour le contrôle de la résidence des bénéficiaires de la GRAPA. À cette occasion, nous n'étions pas parvenus à nous mettre d'accord. Mais nous nous étions donné rendez-vous dans six mois.

 

À l'époque, vous aviez déclaré que le facteur n'était pas un contrôleur et qu'il agissait de la même manière que quand il remettait un recommandé. Finalement, la position du gouvernement revient à dire qu'il s'agit d'un simple acte administratif, ce que M. De Backer a confirmé en commission de la Mobilité, des Entreprises publiques et des Institutions fédérales.

 

Nous avons essayé d'obtenir en vain le contrat-cadre qui lie bpost au Service fédéral des Pensions, mais la presse a pu, pour sa part, en avoir connaissance puisque La Libre Belgique y faisait référence au mois de novembre. Je pensais que M. Van Gerven avait marqué son accord pour que ledit contrat-cadre soit transmis au Parlement, si certaines clauses de confidentialité étaient retirées. En tant qu'élus, j'estime que nous sommes en droit d'obtenir ledit contrat-cadre, même si c'est à cette condition.

 

Toujours est-il que La Libre Belgique et d'autres médias font état de “contrôle”. Ce terme revient à douze reprises. On évoque des "contrôles", des “personnes à contrôler”, des “contrôles d’identité”, etc. Il s'agit donc d'un contrôle qui implique les facteurs. Tel était le sujet de notre discorde, en octobre dernier. Selon nous, il ne s'agit pas d'un simple moyen d'aider les personnes par une nouvelle procédure administrative.

 

Cela dit, certaines personnes âgées émettent un certain nombre de craintes et évoquent le fait qu'il faut avoir l'ouïe fine pour entendre le facteur sonner, avoir de bonnes jambes pour descendre les escaliers afin d'ouvrir à temps leur porte au facteur, avec le risque d'avoir à subir des sanctions financières, ce qui pourrait avoir de graves conséquences pour la plupart d'entre elles qui se trouvent déjà dans une situation assez précaire.

 

À l'époque, vous m'aviez également fait savoir que la nouvelle procédure serait évaluée six mois après son entrée en vigueur. Donc, dans exactement trois semaines, nous serons parvenus à ce terme.

 

Monsieur le ministre, à l'instar de mes collègues, je souhaiterais obtenir davantage d'informations au sujet de l'évaluation qui a été annoncée. Ainsi, pourriez-vous me dire comment elle sera réalisée? Par qui? Quels acteurs seront consultés?

 

Je souhaiterais aussi que vous nous donniez des précisions quant aux résultats de ces contrôles. Vous nous avez indiqué qu'un premier cycle de contrôles s'était soldé par 1 072 suspensions sur 16 000 contrôles et que le second cycle était en cours. Combien y a-t-il eu de contrôles à ce jour? Combien de contrôles se sont soldés par une suspension? Dans combien de cas le bénéficiaire a-t-il contesté la décision de sanction? Comment ces contestations ont-elles été traitées, le cas échéant? Dans combien de cas le bénéficiaire était-il, in fine, dans son droit et avait donc fait l'objet d'une sanction injuste?

 

10.04 Minister Daniel Bacquelaine: Mevrouw de voorzitter, collega's, wat betreft het aantal gecontroleerde dossiers per jaar tussen 2016 en de invoering van het nieuwe systeem, evenals het aantal gerechtvaardigde en niet-gerechtvaardigde schorsingen, verwijs ik u naar de tabellen opgenomen in het antwoord op uw schriftelijke vraag over hetzelfde onderwerp, dat ik ter beschikking houd van de commissie.

 

Depuis la mise en place du nouveau système, 50 483 dossiers ont été contrôlés jusqu'à novembre 2019 y compris. Le nombre total de suspensions s'élève actuellement à 1 995 jusqu'à octobre 2019 y compris. Ce chiffre peut toutefois encore évoluer vu que le SFP laisse suffisamment de temps aux bénéficiaires de la GRAPA pour apporter des preuves de leur présence sur le territoire.

 

Ainsi, les notifications des sanctions découlant des contrôles des mois de juillet et d'août 2019 seront seulement envoyées dans le courant du mois de janvier 2020. Vu le délai dont les bénéficiaires disposent pour apporter ces preuves, le SFP n'a pas encore reçu de réelle contestation de suspension depuis la mise en œuvre de la nouvelle procédure.

 

Het is in dit stadium onmogelijk om cijfers te geven met betrekking tot het aantal gerechtvaardigde en niet-gerechtvaardigde schorsingen, gezien de behandeltermijn van de schorsingsdossiers. De FPD geeft aan dat deze cijfers beschikbaar zullen zijn vanaf begin 2020.

 

Zoals ik heb aangegeven bij de vorige sessie van mondelinge vragen, raamt de FPD dat de gerealiseerde besparingen ingevolge de invoering van het nieuwe controlesysteem groter zullen zijn dan de kosten verbonden aan de prestaties van bpost.

 

Bij de globale evaluatie van het nieuwe systeem begin 2020 zal dat aspect eveneens worden geanalyseerd. Het is in dit stadium niet mogelijk om hierover meer details te geven.

 

En réponse à la question de M. Vanden Burre relative à l'analyse juridique de M. Bourtembourg, je peux vous indiquer que le contrôle du respect de la condition de résidence est effectué – comme cela a toujours été le cas –  par le Service fédéral des Pensions et non par le facteur. Le rôle du facteur se limite à remettre le certificat de résidence après vérification de l'identité du bénéficiaire de la GRAPA ou à déposer dans la boîte aux lettres le certificat devant être rempli par les autorités communales.

 

En cas d'absence lors de trois visites du facteur, le bénéficiaire a encore la possibilité de prouver sa présence sur le territoire belge via le certificat déposé dans sa boîte aux lettres. Cela signifie que même si la personne ne répond pas, elle ne sera jamais sanctionnée pour cela, elle aura son certificat dans sa boîte aux lettres. Il n'y a pas de changement. Elle devra simplement se rendre à la maison communale, comme elle le faisait avant, pour faire remplir son certificat. Nous n'allons pas nous baser sur ces trois absences pour suspendre ou supprimer l'allocation, cela n'a aucun impact. Par contre, il peut y avoir suspension si elle ne renvoie pas le certificat.

 

En cas de renvoi tardif du certificat, l'intéressé peut fournir au SFP des preuves de sa présence sur le territoire. Vu que le contrôle de la condition de résidence et la décision quant à la suspension de la GRAPA relèvent de la responsabilité du SFP – et non du facteur! –, le rôle du facteur ne me semble pas poser de problème au niveau juridique.

 

Selon les informations qui m'ont été transmises par le SFP, 30 plaintes ont été introduites par des bénéficiaires de la GRAPA suite à la nouvelle procédure. Les plaintes concernant les prestations de bpost sont suivies en concertation avec bpost. Le SFP a en outre reçu des questions et remarques de la part de quatre organisations: le gang des vieux en colère, le conseil consultatif fédéral des aînés, une association qui travaille avec les assistantes sociales dans les hôpitaux et la commune de Molenbeek.

 

En réponse à la question de M. Delizée sur l'évaluation prévue, je peux vous indiquer que, comme annoncé lors de la séance de questions orales précédentes, l'évaluation aura lieu six mois après la mise en œuvre de la nouvelle procédure, c'est-à-dire début 2020. Cette évaluation sera effectuée par le SFP et sera basée sur le bilan chiffré de la nouvelle procédure (nombre de contrôles, nombre de suspensions, collaboration avec bpost, qualité des prestations de bpost, transmission des données) ainsi que sur l'ensemble des remarques et plaintes reçues pendant les six premiers mois.

 

Cette analyse sera, comme annoncé, présentée aux partenaires sociaux qui siègent au comité de gestion du SFP. Je tiens à votre disposition un tableau complet concernant le nombre de certificats de résidence et le nombre de suspensions ainsi que les suspensions justifiées et injustifiées.

 

10.05  Evita Willaert (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik begrijp dat er nog tabellen zullen volgen, die wij natuurlijk met heel veel aandacht zullen bestuderen.

 

Ik heb alle begrip voor het feit dat de cijfers nog niet ter beschikking zijn, aangezien sinds de invoering van de nieuwe procedure de behandeltermijn van de mogelijke schorsingen nog niet voorbij is. Naar ik heb begrepen, zullen ze wel begin 2020 kunnen worden meegegeven. Wij zullen ze dus dan opnieuw opvragen en aandachtig bekijken.

 

Wij willen ook meer duidelijkheid over de kostprijs, die niet groter zou zijn dan de kostprijs die aan de prestaties van bpost zijn verbonden. U geeft aan dat dat aspect alsook de evaluatie zal worden geanalyseerd. Ik maak dus alvast een aantekening dat ik binnenkort een nieuwe vraag daarover zal indienen.

 

Au fond blijven wij erbij dat, zelfs met het voordeel van de twijfel dat een en ander met de beste bedoelingen zou gebeuren, de procedure wel heel log is en dat ze de betrokkenen echt bang maakt. U onderstreept dat er wel een onderscheid is, want een postbode kan tot driemaal aanbellen om te zien of iemand thuis is, vervolgens een briefje bezorgen, waarna de controleprocedure van start gaat, aangezien het briefje dan moet worden teruggestuurd. Ik mag de situatie nog heel vriendelijk bekijken en ze begrijpen, maar de ouderen, bij wie het om hun inkomen gaat, zijn echt bang. Zij zijn echt van mening dat zij thuis moeten zijn, wanneer de postbode tot drie keer toe aan de deur komt.

 

Ik had een telefoongesprek met een vrouw die naar de markt was, toen de postbode aan haar deur stond. Zij vertelde mij dat zij 's ochtends bijna niet naar de markt durft te gaan. Zij gaf ook aan dat het toch niet mag zijn dat zij, omdat zij voor de kinderen thuis is gebleven, daar nu voor moet opdraaien.

 

Kortom, de betrokkenen zijn echt bang en begrijpen niet dat er tot driemaal kan worden aangebeld en de controle pas plaatsvindt wanneer het formulier niet wordt teruggestuurd.

 

Wij zullen het voor de betrokkenen blijven opnemen. Wij vragen ons af of het sop de kool waard is. Daarom zijn de cijfers zo belangrijk. De angst leeft immers echt bij de kwetsbare betrokkenen. Het gaat om een misverstand dat voor hen echt uit de wereld moet worden geholpen. Zij leven op het moment immers echt met angst voor hun inkomen.

 

10.06  Jean-Marc Delizée (PS): Je remercie M. le ministre pour sa réponse, que je ne qualifierai plus, cette fois-ci, de réponse "à la Daniel Bacquelaine", contrairement à la dernière fois, où la situation était quand même beaucoup plus polémique.

 

En ce qui concerne les chiffres, je serais demandeur des tableaux. On prend quelques notes au vol. Quand on fait référence à une question écrite, il faut aller la rechercher. Si j'ai bien entendu, les 50 483 dossiers contrôlés se situent entre le 1er juillet et la fin du mois d'octobre. Est-ce bien cette période de référence? Cela fait quatre mois.

 

10.07  Daniel Bacquelaine, ministre: Novembre 2019 est inclus.

 

10.08  Jean-Marc Delizée (PS): Cela fait donc cinq mois. Nous avons donc 50 000 dossiers contrôlés et un peu moins de 2 000 suspensions. Nous en sommes à 4 % de cas.

 

10.09  Daniel Bacquelaine, ministre: Les suspensions, c'est jusqu'octobre.

 

10.10  Jean-Marc Delizée (PS): C'est cela. Cela fait donc à peu près 4 % jusqu'en octobre. Je pense que l'on va attendre l'évaluation. À ce stade, nous ne pouvons faire que cela. Donnons-nous rendez-vous dans deux ou trois mois.

 

Il est important que cette évaluation soit faite par une instance sérieuse, ce qui est le cas du SFP. Elle doit être faite par des gens compétents et être accompagnée d'un débat avec le Comité de gestion du service Pensions, et notamment avec les partenaires sociaux qui s'y trouvent. Nous nous reverrons pour discuter de l'évaluation et faire évoluer le système en fonction du résultat de ladite évaluation.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van Nahima Lanjri aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "De omzettingscoëfficiënten van de pensioenkapitalen" (55001989C)

11 Question de Nahima Lanjri à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "Les coefficients de conversion des capitaux de pension" (55001989C)

 

11.01  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, u weet dat een solidariteitsbijdrage door werknemers moet worden betaald wanneer ze een aanvullend pensioen uitbetaald krijgen. Voor een werknemer die op pensioen gaat en door zijn werkgever een aanvullend pensioen krijgt uitgekeerd, wordt voor het berekenen van de solidariteitsbijdrage dit aanvullend pensioen­kapitaal omgezet in een maandelijkse fictieve rente op basis van de leeftijd van de begunstigde op het tijdstip van de uitbetaling van het kapitaal.

 

De omzetting van het kapitaal naar de fictieve rente gebeurt op basis van een tabel van coëfficiënten, bepaald in het KB van 25 april 1997.

 

Deze toegepaste omzettingstabel van kapitaal naar fictieve rente is niet meer coherent met de verwachte levensduur. Het gevolg hiervan is dat de fictieve maandelijkse renten veel te hoog zijn. Ook de omzettingscoëfficiënten zijn achterhaald.

 

Dit probleem werd al eerder aangekaart op 23 januari 2019 in de commissie voor Sociale Zaken, bij de bespreking van het wetsontwerp nr. 3409 betreffende de verhoging van de grensbedragen, van toepassing voor de bepaling van de solidariteitsafhouding inzake pensioenen.

 

U zei toen dat u de sterftetafels zou aanpassen alsook dat u de coëfficiënt van 4,75 % naar 1,75 % zou brengen via het nemen van een KB. U kreeg daartoe ook een mandaat van de commissie op 23 januari. Nadien zou u nagaan of het nog nodig was om ook het probleem van het verleefd kapitaal aan te pakken en na 15 jaar niet langer de fictieve rente in rekening te nemen bij de solidariteitsbijdrage op de aanvullende pensioenen.

 

Tot op heden hebt u daarin nog geen initiatief genomen. Dat KB is er bij mijn weten nog niet. Wat houdt u tegen om dit KB op te stellen? Wanneer mogen wij deze wetswijziging verwachten? Zult u naast het probleem van de omzettingscoëfficiënt ook het probleem van het verleefd kapitaal aanpakken, zoals u ook zei in deze commissie in januari van dit jaar?

 

11.02 Minister Daniel Bacquelaine: Zoals ik in de commissie voor Sociale Zaken heb aangegeven tijdens de bespreking van het wetsontwerp houdende de verhoging van de grensbedragen van toepassing voor de bepaling van de solidariteitsafhouding inzake pensioenen, sta ik open voor een aanpassing van de coëfficiënt die gebruikt wordt voor de omzetting van de aanvullende pensioenkapitalen in rente, op voorwaarde dat er tussen de politieke fracties een consensus in die zin ontstaat.

 

Ik stelde voor om de parameters te wijzigen die toelaten om de omzettingscoëfficiënt als volgt vast te leggen. Ik stelde voor gebruik te maken van de uniseks sterftetafels XR, met een leeftijdscorrectie van - vijf jaar en een technische interestvoet van 1,75 %. Tijdens onze discussies konden wij echter niet tot een consensus komen. Gezien het ontbreken van een duidelijke politieke consensus tussen alle fracties en aangezien de regering in lopende zaken is, kan ik in dezen geen initiatief nemen.

 

11.03  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, ik zal het commissieverslag van 23 januari erop nalezen. Uw diensten moeten dat misschien ook nog eens doen. Er was echt een consensus over het voorstel dat u toen hebt gedaan, op aangeven van de verschillende fracties. Het is dus jammer dat u zegt dat er geen consensus was. Naar mijn weten hebt u toen het mandaat gekregen van de commissie om die noodzakelijke aanpassingen te doen, omdat men nu echt wel te veel moet betalen. De coëfficiënt van 4,75 % is niet meer in verhouding. Die zou, zoals u toen zelf zei, op 1,75 % moeten worden gebracht. U betwijfelt dit blijkbaar, maar er werd toen aan u een mandaat gegeven. U zegt dat er geen consensus was, maar ik heb daarvan geen weet. U kunt het beter nog eens checken en doorgaan met het mandaat dat u toen van het Parlement gekregen hebt.

 

Mocht het nodig zijn, omdat u toch twijfelt, dan kan de commissie bekijken of wij u opnieuw het mandaat geven om dat te doen. Bij dezen krijgt u alvast van onze fractie niet alleen de vraag, maar ook de aanbeveling om dat zo snel mogelijk te doen. Ik neem aan dat andere fracties het er ook mee eens kunnen zijn dat die cijfers niet meer aan de realiteit beantwoorden en dus moeten worden aangepast. Ik zie u knikken, dus ik hoop dat u het met mij eens bent en dat het KB, dat misschien al klaar is, zo snel mogelijk wordt ondertekend, gebaseerd op het mandaat dat u hebt gekregen. Als u daar nog eens een bevestiging van vraagt, kunnen wij dat heel snel doen.

 

La présidente: Nous pourrons l'inscrire à l'ordre des travaux d'un prochain travail de la commission si vous le souhaitez.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Samengevoegde vragen van

- Nahima Lanjri aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "Het Pensioenplan Limburg" (55002001C)

- Anja Vanrobaeys aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "De responsabiliseringsbijdrage van lokale besturen" (55002038C)

- Meryame Kitir aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "De gevolgen van de wet van 30 maart 2018 voor de lokale besturen" (55002063C)

12 Questions jointes de

- Nahima Lanjri à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "Le Plan de pension de la province du Limbourg" (55002001C)

- Anja Vanrobaeys à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "La cotisation de responsabilisation des administrations locales" (55002038C)

- Meryame Kitir à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "Les conséquences de la loi du 30 mars 2018 pour les administrations locales" (55002063C)

 

12.01  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, door de wet van 30 maart 2018 kunnen lokale besturen in België een korting krijgen op hun responsabiliseringsbijdrage, als zij voldoen aan de vereisten voor een pensioentoezegging, die in die wet bepaald zijn. Een bestuur dat niet voldoet aan de voorwaarden, riskeert een verhoging van zijn responsabiliseringsbijdrage.

 

Besturen die voor hun tweede pensioenpijler aangesloten zijn bij het pensioenstelsel van het Plan Limburg, riskeren niet te voldoen aan de wettelijke voorwaarden, daar er niet op het individuele niveau van elke medewerker met een arbeidscontract gegarandeerd kan worden dat hij of zij een pensioentoezegging heeft van minstens 4 % vanaf 2020 of 6 % vanaf 2021.

 

Dat blijkt ook uit de FAQ, die gepubliceerd werden op de website van de Federale Pensioendienst. Nochtans voldoen de besturen die aangesloten zijn bij de provincie Limburg volgens mij wel degelijk aan de belangrijkste vereiste die in de wet staat, namelijk ervoor zorgen dat men een voldoende hoge tweede pensioenpijler uitbouwt.

 

Mijnheer de minister, u zult het wel met mij eens zijn dat wij zo veel mogelijk besturen moeten aanzetten de tweede pensioenpijler uit te bouwen. Maar om te vermijden dat de betreffende besturen een verhoogde responsabiliseringsbijdrage moeten betalen, stelt de VVSG nu voor een wijziging aan te brengen aan de wet, namelijk door te vermelden dat de pensioentoezegging moet blijken uit de gehanteerde formule en dat zij bereikt moet worden over alle aangeslotenen bij het lokale bestuur bij het bereiken van de pensioenleeftijd en niet op het niveau van de individuele aangeslotene.

 

Mijnheer de minister, bent u voorstander van de wijziging? Bent u bereid initiatieven te nemen voor de wijziging? Of vindt u dat die nu niet kan?

 

12.02  Anja Vanrobaeys (sp.a): Mijnheer de minister, ik heb een gelijkaardige vraag. Ik zal niet alles herhalen. Ik meen dat het probleem ruimer is dan alleen in verband met het Plan Limburg. Hetzelfde probleem rijst voor de gemeenten die aangesloten zijn bij het aanvullende pensioenplan van de provincie Antwerpen en ongetwijfeld zullen nog andere gemeenten in België met hetzelfde probleem kampen.

 

Daarom stelt de VVSG voor om de wet aan te passen in de zin dat de responsabiliseringsbijdrage niet hoeft, indien er een pensioentoezegging voor het hele personeel kan worden gegarandeerd, zonder dat men kijkt tot op het niveau van het individu bij het contractueel personeel.

 

Mijnheer de minister, gaat u akkoord met de zienswijze van de VVSG? Indien u daarmee akkoord gaat, zult u dan het initiatief nemen om een wijziging door te voeren?

 

Voor lokale besturen is het belangrijk te weten waar ze aan toe zijn en het is zelfs al redelijk laat, want de meeste lokale besturen hebben hun meerjarenbudgetten de komende dagen of de volgende week op de agenda staan. Voor hen is het belangrijk te weten waar ze aan toe zijn.

 

12.03 Minister Daniel Bacquelaine: Mevrouw de voorzitter, beste collega's, gezien de bijzondere formule van het pensioenplan-Limburg, is in overleg met de FPD de analyse nog aan de gang om na te gaan of de vermindering van de resposabiliseringsbijdrage voorbehouden voor de lokale overheden die voldoen aan de voorwaarden van 30 maart 2018, kan worden toegekend.

 

Het antwoord zal in de komende dagen worden bezorgd.

 

12.04  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, ik kijk uit naar het antwoord. Ik hoop dat er effectief een oplossing kan gevonden worden zodat lokale besturen die effectief voldoen aan de geest van de wet, niet worden afgestraft en wij hen kunnen blijven aanmoedigen om in te zetten op de tweede pensioenpijler.

 

12.05  Anja Vanrobaeys (sp.a): Mijnheer de minister, ik zei het reeds, het is ruimer dan dat. Wanneer die analyse is gebeurd voor het pensioenplan-Limburg, moet dit via de VVSG toch worden bekendgemaakt aan alle lokale besturen. Het kan immers niet de bedoeling zijn om alleen het plan-Limburg te erkennen als voldaan is aan de wettelijke voorwaarden. Als het ene pensioenplan voldoet, dan voldoet elk ander vergelijkbaar pensioenplan ook. Alle gemeenten moeten daarin een gelijke behandeling krijgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van Evita Willaert aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "De berekening van het militaire rustpensioen" (55002016C)

13 Question de Evita Willaert à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "Le calcul de la pension de retraite militaire" (55002016C)

 

13.01  Evita Willaert (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, voor de bepaling van de referentiewedde voor de berekening van het militaire rustpensioen wordt enkel de jaarlijkse basiswedde gebruikt.

Daarnaast wordt de vormingstoelage eveneens in aanmerking genomen.

 

Het weddecomplement van 11 % voor onregelmatige prestaties wordt voor de burgercollega's wel in aanmerking genomen, maar echter niet voor de militairen.

 

Dit weddecomplement dient per koninklijk besluit te worden toegevoegd aan artikel 8 van de algemene wet op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen van 1844 wil het wel in aanmerking worden genomen voor de berekening van het pensioen.

 

Zolang de pensioenen in het verleden werden toegekend op basis van een papieren dossier werd dit complement wel in aanmerking genomen, hoewel het koninklijk besluit nog niet was opgenomen in de lijst van complementen. De invoering van het elektronisch dossier eind 2011 heeft het verderzetten van deze praktijk niet langer toegelaten.

 

Verschillende collega's hebben u daarover de vorige legislatuur geïnterpelleerd. Voor zover ik kon nagaan, werd de eerste vraag eind 2016, dus 3 jaar geleden, gesteld. U erkende het probleem en zou dit in orde brengen. Midden 2018 liet u weten dat u wachtte op het advies van de Inspectie van Financiën en het akkoord van de minister van Begroting om op de ministerraad een ontwerp koninklijk besluit voor te leggen waarin rekening wordt gehouden met een weddecomplement van 11 % voor onregelmatige prestaties voor een deel van het burgerpersoneel van Defensie en bepaalde militairen die een paramedische functie uitoefenen.

 

Daarin zou u ook voorzien in een terugwerkende kracht. U gaf toen mee dat dit volgens de FOD voor de periode 2011-2018 een kleine 88.000 euro zou kosten.

 

Wat is de stand van zaken in het dossier, aangezien u in het verleden de wil hebt getoond om dit aan te passen en er ook een oplossing in het verschiet was? Gezien de beperkte kostprijs kan ik mij niet voorstellen dat u de lopende zaken zou inroepen om dit niet verder in orde te brengen.

 

13.02 Minister Daniel Bacquelaine: Mevrouw Willaert, het ontwerp van koninklijk besluit dat in het in aanmerking nemen voor het pensioen voorziet van het weddesupplement toegekend aan bepaalde leden van het burgerpersoneel van Defensie en aan bepaalde militairen die een paramedische functie uitoefenen wegens onregelmatige prestaties moet worden goedgekeurd door de ministerraad.

 

Onder de vorige regering met volheid van bevoegdheden is een dergelijke goedkeuring niet kunnen gebeuren. Het aannemen van dit type van besluiten brengt bovendien voor de Staat nieuwe of bijkomende uitgaven met zich mee die niet kaderen in de budgettaire voorzichtigheid die gepaard gaat met de huidige politieke situatie. Het zal dus aan de volgende regering met volheid van bevoegdheden zijn om een standpunt in te nemen in dit dossier, evenals in de andere analoge dossiers.

 

13.03  Evita Willaert (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, na wat opzoekingswerk heb ik begrepen dat dit waarschijnlijk deel uitmaakt van een aantal andere zaken dat u in orde wilde brengen op dit vlak. In die zin concludeer ik dat de budgettaire impact groter zal zijn aangezien het niet alleen hierover gaat in het voorliggende KB.

 

Ik weet dat de wil er is om dit aan te pakken. Het is ook goed dat men al in het genoemde stadium zat maar jammer genoeg hebben we geen regering meer met volle bevoegdheid. Voor dit specifieke geval gaat het natuurlijk om een kleine kost maar zoals gezegd heb ik begrepen dat het ook over andere zaken gaat die u nog in orde wil brengen.

 

Het voorbereidende werk is intussen gedaan en het ontwerp van KB is klaar. Een volgende regering moet dit dus zo snel mogelijk in orde brengen. Wij volgen dit op want het gaat eigenlijk om een fout die gemaakt is toen het papieren dossier werd omgezet in een elektronisch dossier.

 

Het gaat niet over een groot aantal mensen maar het maakt echt een verschil voor de betrokkenen, zeker door de terugwerkende kracht. Het is goed dat u het voorbereidende werk gedaan hebt en wij zullen dit blijven opvolgen om ervoor te zorgen dat het in orde komt. Dat is gewoon een kwestie van rechtvaardigheid want die mensen hebben hier effectief recht op en missen dit complement nu al jaren.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

14 Question de Marie-Colline Leroy à Daniel Bacquelaine (Pensions) sur "Le deuxième pilier de pensions pour les agents contractuels" (55002053C)

14 Vraag van Marie-Colline Leroy aan Daniel Bacquelaine (Pensioenen) over "De tweede pensioenpijler voor contractuelen" (55002053C)

 

14.01  Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, le 29 novembre dernier, nous apprenions par voie de presse que c’est le groupe de bancassurance AXA qui a décroché le marché de gestion du deuxième pilier de pension que le gouvernement fédéral a décidé de mettre en place pour les agents contractuels et qui doit entrer en vigueur dès janvier prochain.

 

Le choix a visiblement été fait par le gouvernement de miser sur le deuxième pilier de pension pour les agents contractuels, jusqu’alors désavantagés par rapport à leurs collègues statutaires et aux travailleurs du secteur privé. Mais nous nous posons quelques questions. Jusqu'à présent, nous n'avons pas su trouver de réponses. J'espère que vous pourrez donc nous éclairer.

 

Monsieur le ministre, quels seront les critères d'accès à ce deuxième pilier? Les agents contractuels ont été évoqués. Qu'en est-il du personnel intérimaire? Est-il de facto intégré?

 

Que pouvez-vous nous dire quant à l’impact de l’introduction de ce deuxième pilier? Pouvez-vous ventiler cette étude d’impact par catégorie de travailleurs?

 

Enfin, pouvez-vous nous indiquer la nature des placements qui seront réalisés avec les fonds de pension ainsi créés? Je vous remercie.

 

14.02  Daniel Bacquelaine, ministre: Madame Leroy, les pensions complémentaires concernent le personnel contractuel du fédéral, à savoir celui d'un service fédéral et de certains organismes publics fédéraux, de même que celui de la police intégrée. Le personnel intérimaire n'est pas visé, parce que l'État fédéral n'est pas leur employeur, qui n'est autre que les sociétés d'intérim.

 

Ce deuxième pilier concerne près de 20 000 contractuels pour un budget annuel de 32 millions d'euros. Chaque agent contractuel se constituera une pension complémentaire à concurrence de 3 % de son salaire par année de service. Ce plan de pensions complémentaires est le même pour tous les travailleurs, sans exception ni différence entre les catégories de travailleurs.

 

Quant aux placements, ils seront décidés en concertation avec l'organisme de pension qui a été désigné dans le respect des dispositions du cahier spécial des charges, lequel précise que les aspects sociaux, éthiques et environnementaux doivent être obligatoirement pris en compte.

 

14.03  Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie.

 

Puis-je vous demander sous quel délai vous avez l'intention de décider des fonds? Je vous entends dire que vous allez voir avec l'organisme quels seront les fonds. Est-ce dans un délai bref, à partir de janvier? Pour vous reposer la question du choix.

 

14.04  Daniel Bacquelaine, ministre: C'est même plus qu'à partir de janvier, puisque, comme vous le savez, un back service est prévu depuis 2017. Mais il faut évidemment le temps de récolter les cotisations. La mise en route va se faire progressivement, mais nous veillerons de manière très précise à la bonne application du cahier des charges, en concertation avec les organismes de pension.

 

14.05  Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): D'accord. Nous aurons donc l'occasion d'en rediscuter.

 

Je constate, c'est un autre problème, que la question des intérimaires persiste encore. J'entends bien que la mesure avait pour objectif de ne pas discriminer les agents contractuels par rapport aux statutaires, mais je vois que les intérimaires sont encore une fois dans une situation ambiguë. Je vous remercie pour vos réponses.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La séance est levée à 12 h 19.

De vergadering wordt gesloten om 12.19 uur.