Commission de la Justice |
Commissie
voor Justitie |
du Mercredi 11 décembre 2019 Après-midi ______ |
van Woensdag 11 december 2019 Namiddag ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.24 uur en voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.
La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 24 et présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.
01 Question de Nabil Boukili à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments) sur "La transaction pénale élargie" (55001930C)
01 Vraag van Nabil Boukili aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "De verruimde minnelijke schikking in strafzaken" (55001930C)
01.01 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, en avril 2019, on apprenait que la banque HSBC avait conclu une transaction pénale record en Belgique, atteignant un montant de 300 millions d'euros. Elle échappait ainsi à un procès public, alors que le dossier concerne, en définitive, pas moins de 3 000 Belges détenant 4 616 comptes dans cette même banque pour un montant total de 6,26 milliards de dollars.
Monsieur le ministre, je vous avais alors interrogé, le 2 octobre 2019, sur l’impunité de la criminalité financière à grande échelle: depuis que la loi du 18 mars 2018, publiée au Moniteur belge le 2 mai 2018, a permis la reprise des transactions pénales élargies, combien ont été accordées en totalité et pour quel montant global? Combien de transactions de plus d'un million d’euros ont été accordées et pour quel montant global? Combien de transactions de plus de dix millions d’euros ont été accordées et pour quel montant global? Combien de transactions de plus de 50 millions d’euros ont été accordées et pour quel montant global?
À l’occasion de cette question orale en commission de la Justice portant sur l’établissement de rapports périodiques relatifs aux transactions pénales élargies, vous m’aviez répondu: "le Collège des procureurs généraux m'a promis de fournir, d'ici la fin de l'année, un aperçu statistique des transactions pénales élargies qui ont été conclues en 2018. Le précédent rapport date de 2017."
Au vu de ce qui précède et dès lors que la fin d’année approche, monsieur le ministre, je souhaiterais réitérer ma demande.
Ces statistiques ont-elles été effectivement transmises par le Collège des procureurs généraux à votre attention? Pouvez-vous nous en fournir une copie? Pouvez-vous, sur base de ces données statistiques, nous donner des réponses aux questions formulées le 2 octobre 2019?
01.02 Koen Geens, ministre: Monsieur Boukili, ma réponse est courte.
Je me réfère à ma réponse donnée en séance du 2 octobre 2019. Comme je l'ai dit, le Collège des procureurs généraux m'a promis de fournir d'ici la fin 2019 un aperçu statistique de l'ensemble des transactions pénales élargies qui ont été conclues en 2018; cet aperçu sera mis à votre disposition ultérieurement. On n'est pas encore fin 2019 mais je rappellerai le Collège à son engagement. Je vous remercie.
01.03 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Merci pour votre réponse, monsieur le ministre.
Il est vrai que l'année n'est pas encore terminée mais j'espérais, vu que nous sommes en décembre, que cet aperçu serait disponible. Je vous réinterrogerai en temps voulu pour disposer de ces chiffres.
L'incident est clos.
De voorzitter: Wij wachten nog even op de heer Verherstraeten. Mevrouw Houtmeyers, u kan ondertussen uw vraag nr. 55002035C stellen.
02 Vraag van Katrien Houtmeyers aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "De opvolging van de enige niet-statutair benoemde bestuurder in een nv" (55002035C)
02 Question de Katrien Houtmeyers à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments ) sur "La succession de l'unique administrateur non statutaire d'une SA" (55002035C)
02.01 Katrien Houtmeyers (N-VA): Mijnheer de minister, volgens artikel 7:101, § 1, van het WVV kunnen de statuten bepalen dat de nv wordt bestuurd door één enkele bestuurder, al dan niet in de statuten benoemd. In het vierde lid van die bepaling lezen wij dat de statuten een opvolger voor de enige bestuurder benoemen.
Wanneer een opvolger van de enige bestuurder in de statuten moet worden geregeld, wat gebeurt er dan met een niet-statutaire bestuurder? Kan dan geen opvolger worden benoemd, omdat de enige bestuurder niet statutair werd benoemd, of moet de opvolger ook in de statuten worden benoemd of toch buiten de statuten, aangezien dat niet verboden is?
02.02 Minister Koen Geens: Mevrouw Houtmeyers, zoals u terecht opmerkt, kan een nv door een enige bestuurder worden bestuurd, indien de statuten daarin voorzien. Die bestuurder kan, maar moet niet noodzakelijk in de statuten worden benoemd luidens artikel 7:101, § 1, van het WVV.
In dat geval kan hij slechts worden ontslagen met een meerderheid vereist voor statutenwijziging, mits hij zijn statutair toegekend vetorecht niet uitoefent (buiten het geval van een wettige reden).
Indien de vennootschap ervoor kiest meteen ook een opvolger voor de enige bestuurder te benoemen, dan moet de benoeming van deze opvolger in de statuten gebeuren luidens artikel 7: 101, §1, vierde lid, van het WVV, zodat de huidige en toekomstige aandeelhouders en geïnteresseerde derden via deze weg weten dat de continuïteit zonder nieuw optreden van de algemene vergadering is verzekerd.
02.03 Katrien Houtmeyers (N-VA): Mijnheer de minister, dat is duidelijk. Ik dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
03 Vraag van Katrien Houtmeyers aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "De procedure voor partiële splitsing of fusie door de oprichting van een nieuwe vennootschap" (55002036C)
03 Question de Katrien Houtmeyers à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments ) sur "La procédure de scission partielle ou de fusion par constitution d'une nouvelle société" (55002036C)
03.01 Katrien Houtmeyers (N-VA): Mijnheer de minister, bij een partiële splitsing of fusie door oprichting van een nieuwe vennootschap lijkt het evident dat sinds 1 mei de nieuwe vennootschap onderworpen is aan het nieuwe WVV en behoudens opt-in in de bestaande vennootschap of vennootschappen nog onderworpen is aan het Wetboek van vennootschappen. Beide vennootschappen dienen wel een gezamenlijke splitsings- of fusieprocedure te doorlopen.
Moet de te splitsen of te fuseren vennootschap zichzelf eerst vrijwillig onderwerpen aan het WVV door de opt-in, dus statutenwijziging, neerlegging, publicatie en dan pas ondertekening van het splitsingsvoorstel, om vervolgens de integrale procedure, voor de bestaande vennootschap en op te richten vennootschap, uniform te doorlopen conform het WVV? Of kan elke vennootschap de procedure doorlopen conform het voor haar geldende recht, mits elke vennootschap minstens voldoet aan de voor haar opgelegde verplichtingen? Het voordeel is uiteraard dat er voorafgaand geen opt-in moet gebeuren met het bijhorende tijdsverlies en kosten.
Indien u van mening bent dat er eerst een opt-in moet gebeuren, moet de wet dan letterlijk gelezen worden en de publicatie van de opt-in worden afgewacht alvorens verdere stappen te zetten?
Praktisch zou dit erg hinderlijk zijn aangezien men dan eerst de opt-in-akte notarieel moet verlijden en de publicatie daarvan afwachten om dan pas vervolgens terug te kunnen naar de notaris voor het vervolgverhaal.
03.02 Minister Koen Geens: Mevrouw Houtmeyers, de meest eenvoudige oplossing zou er natuurlijk in bestaan dat beide vennootschappen overgaan tot een opt-in, teneinde een uniforme procedure toe te passen.
Ook indien deze oplossing niet mogelijk of wenselijk is, is het mogelijk de fusie of de splitsing te realiseren. Daarbij moeten analoge regels worden toegepast als deze die in de praktijk werden ontwikkeld voor de grensoverschrijdende fusies of splitsingen toen daarvoor nog geen wettelijke procedure bestond, met name in een distributieve toepassing van de bepalingen die op elke vennootschap afzonderlijk toepassing vinden en een cumulatieve toepassing van de bepalingen en voorwaarden waaraan zij gezamenlijk dienen te voldoen.
Aldus moet de vennootschap die is onderworpen aan het oude Wetboek van vennootschappen de procedure toepassen van het oude Wetboek van vennootschappen en de vennootschap die is onderworpen aan het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen de procedure van het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen. Men noemt dat een distributieve toepassing. Voor de vereisten die zij gezamenlijk dienen te vervullen, zoals het fusie- of splitsingsvoorstel, dienen zij cumulatief te voldoen aan de vereisten van het oude Wetboek van vennootschappen en van het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen.
Ingeval van twijfel of een bepaalde verplichting onder de distributieve of cumulatieve toepassing valt, is het steeds aangewezen de bepalingen cumulatief toe te passen.
Vanaf 1 januari 2020 zullen de dwingende bepalingen van het Wetboek van vennootschapsrecht, waaronder de fusie- en splitsingsprocedures, ook van toepassing zijn op bestaande vennootschappen, ongeacht of zij al dan niet reeds hun statuten hebben aangepast.
03.03 Katrien Houtmeyers (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor dit antwoord dat elke twijfel wegneemt en de rechtspraktijk bevestigt.
Het incident is gesloten.
- Emir Kir à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments) sur "Une recommandation du Médiateur fédéral concernant le remboursement d’amendes indûment payées" (55001899C)
- Emir Kir à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments) sur "Le suivi des recommandations du Médiateur fédéral pour la contestation d'amendes routières" (55001900C)
- Emir Kir aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "Een aanbeveling van de federale Ombudsman over de terugbetaling van onterecht betaalde boetes" (55001899C)
- Emir Kir aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "De reactie op de aanbevelingen van de federale Ombudsman inzake de betwisting van verkeersboetes" (55001900C)
04.01 Emir Kir (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, mes deux questions sont relatives à des recommandations du Médiateur fédéral. La première concerne le remboursement d'amendes indûment payées; la seconde, le paiement et la contestation d'une amende routière.
En 2013, le Médiateur fédéral avait formulé une recommandation qui est d’une actualité criante: "Lors de l’introduction d’une nouvelle mesure d’organisation interne, (il convient de) tenir compte, non seulement de l’efficience des procédures de travail internes, mais également de l’amélioration du service. L’introduction d’un nouveau système informatique ne peut pas se faire au détriment de la qualité du service aux usagers. Lorsque c’est malgré tout le cas, l’administration doit alors réagir rapidement et de façon adéquate."
Au moment de l’introduction du système digital pour le paiement des amendes routières, le SPF Justice s’est retrouvé en 2018 face à des dizaines de plaintes déposées auprès du Médiateur fédéral. Des citoyens avaient payé des montants trop élevés ou indus sur le compte des amendes routières. En février dernier, vous déclariez au Parlement que 44 000 dossiers avaient fait l’objet d’un remboursement et que les autres suivraient avant la fin du mois.
Monsieur le ministre, neuf mois après, où en est-on dans les remboursements? Les problèmes relatifs à l’introduction du système digital ont-ils été tous résolus? La perception est-elle plus efficace?
Ma deuxième question s'intéresse aux faiblesses et inconvénients des services publics fédéraux, relevés par le Médiateur fédéral selon une perspective pertinente.
En effet, ce dernier a reçu un afflux de plaintes concernant la nouvelle procédure automatisée pour le paiement des amendes routières. Le helpdesk créé par le SPF Justice en vue de répondre aux questions et problèmes posés par le site internet www.amendesroutieres.be était accessible uniquement et difficilement par téléphone, voire injoignable. De plus, l’appel payant rendait les délais d’attente coûteux pour le citoyen. Dès lors, ce dernier n’avait nulle part où s’adresser pour obtenir une réponse à ses questions et plaintes relatives aux amendes routières, que ce soit pour les payer ou les contester.
Monsieur le ministre, comment réagissez-vous à la critique du Médiateur fédéral, telle que formulée dans le rapport annuel? Quelle suite a-t-elle été réservée au suivi de sa recommandation en faveur d'un helpdesk habilité à résoudre les problèmes administratifs?
04.02 Koen Geens, ministre: Monsieur Kir, mon administration a, à plusieurs reprises, mené des concertations constructives avec le Médiateur fédéral. L'objectif est de poursuivre cette concertation. Plusieurs propositions lancées par le Service de médiation fédéral ont déjà été mises en œuvre et d'autres propositions sont en phase de développement technique, ce qui indique clairement que nous prenons très au sérieux les propositions du Service de médiation et que nous les intégrons là où il est possible de le faire. Toutefois, certaines recommandations nécessitent d'importants investissements, ce qui explique le retard.
Le service des amendes de roulage a déjà pris en compte les recommandations suivantes du Médiateur fédéral:
- le centre d'assistance ainsi que le back office ont été renforcés permettant de traiter plus rapidement des questions complexes et il n'y a quasiment plus de temps d'attente lors des appels téléphoniques;
- les citoyens préférant se passer de l'offre numérique ont la possibilité de contacter le centre d'assistance par téléphone et de recevoir toutes les informations nécessaires sur papier;
- lors du Conseil des ministres du 3 mai 2019, le gouvernement a décidé d'investir dans un fonctionnement modernisé pour la gestion des amendes de roulage. Un nouveau site web est créé sur lequel les amendes de roulage pourront être contestées entièrement de manière numérique. Depuis le 4 avril 2019, les citoyens sont automatiquement remboursés endéans les 30 jours lorsqu'une erreur a été commise lors de leur virement et ce, même s'ils n'ont pas rectifié eux-mêmes cette erreur sur le site internet www.amendesroutieres.be.
En ce qui concerne les arriérés de paiement, la plupart ont entre-temps été réglés en deux grandes vagues: février 2019 et avril 2019. Plus de 75 000 personnes ont perçu un remboursement concernant des dossiers issus de la période allant d'avril 2018 à mars 2019. Depuis la réactivation du remboursement automatique le 4 avril 2019, 39 000 autres personnes ont été remboursées.
Même si les débuts de ce projet multidisciplinaire de grande ampleur ont connu quelques ratés, nous pouvons affirmer que la numérisation de ce processus s'est révélée être un franc succès. Le taux de perception et le nombre de dossiers que la plate-forme et les différents partenaires peuvent gérer ont augmenté significativement. Le service rendu aux citoyens s'est sensiblement amélioré. Depuis cette numérisation, l'exécution pénale financière des amendes de roulage a connu d'énormes progrès tandis que la charge administrative de la police a pu être considérablement réduite. Grâce à cette numérisation, même la coopération entre les SPF Justice et Finances s'est clairement améliorée. En concertation avec les acteurs tels que le service de médiation, nous poursuivrons les travaux de manière constructive.
04.03 Emir Kir (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses qui démontrent que la réforme a été bien prise en main. Elle avait connu, au départ, quelques difficultés mais le travail rattrape les lacunes. Je n'ai pas d'autres questions à ce stade.
Het incident is gesloten.
05 Question de Emir Kir à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments) sur "L'aide aux victimes de traite des êtres humains" (55001901C)
05 Vraag van Emir Kir aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "De hulp aan slachtoffers van mensenhandel" (55001901C)
05.01 Emir Kir (PS): Madame la présidente, j'avais voulu poser cette question la semaine dernière. Je souhaite revenir sur les 25 ans de PAG-ASA.
Le 17 octobre 2019, à l’occasion de ses 25 ans, l’ASBL PAG-ASA a organisé une conférence au Sénat avec des experts et des acteurs de première ligne pour faire le point sur l’aide aux victimes de traite des êtres humains en Belgique. Dans son allocution, la présidente du Sénat a tenu à rappeler que dès 2012, le Sénat s’était penché sur ce phénomène et avait mis en place un groupe de travail spécialement dédié à cette problématique.
Après de nombreuses auditions et un examen approfondi de la question, le groupe de travail "Traite des êtres humains" avait adopté des recommandations générales, et entre autres un renforcement de la collaboration, au niveau belge, entre tous les intervenants agissant de concert dans les secteurs de la prévention, de la protection et de la répression.
Dès lors, je voudrais vous poser les questions suivantes. Où en est-on aujourd’hui au niveau de la mise en œuvre de ces recommandations avec les différents partenaires concernés? Quels sont les accords conclus par la Justice avec les organisations de terrain dans la prise en charge et l'accompagnement des victimes? Quel dialogue est-il mis en place entre les différents services publics fédéraux, les entités fédérées et les pouvoirs locaux afin d'apporter des solutions spécifiques aux victimes? Merci d'avance pour vos réponses.
05.02 Koen Geens, ministre: Cher collègue, en matière de lutte contre la traite des êtes humains, la Belgique a adopté depuis des années une approche multidisciplinaire qui n'a cessé de se renforcer. En ce qui concerne les trois centres spécialisés dans l'accueil et l'accompagnement des victimes de traite, à savoir PAG-ASA, Payoke et Sürya, les départements de la Justice et de l'Égalité des chances fournissent un budget annuel portant sur le financement des missions fédérales de ces centres, c'est-à-dire le suivi administratif et juridique des victimes.
Les entités fédérées financent pour leur part le volet hébergement et maisons d'accueil. Le travail des centres d'accueil spécialisés et les interactions avec les autorités et les autres services dans le cadre de la procédure de protection des victimes sont organisés à travers la circulaire de coopération multidisciplinaire concernant les victimes de la traite des êtres humains et certaines formes aggravées de trafic d'êtres humains.
Une première version de la circulaire a été adoptée en 2008 et une version actualisée a été adoptée en décembre 2016. Par ailleurs, les centres d'accueil sont officiellement reconnus par arrêté royal, depuis 2013, ce qui signifie qu'ils sont habilités pour demander la délivrance des titres de séjour à l'Office des Étrangers pour les victimes qu'ils soutiennent, et qu'ils peuvent également se constituer partie civile dans les dossiers de TEH.
Cette reconnaissance est renouvelée tous les cinq ans selon une procédure spécifique. Le dialogue entre les différents acteurs a lieu dans le cadre de la cellule interdépartementale de coordination de la lutte contre la traite, et du bureau de celle-ci. Les entités fédérées, la Cellule de traitement des informations financières, la CTIF, ainsi que les centres d'accueil spécialisés, participent à ce dialogue.
05.03 Emir Kir (PS): Je remercie le ministre pour ses réponses.
Het incident is gesloten.
06 Question de Emir Kir à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments) sur "Le bilan de la période d’amnistie pour la régularisation des armes à feu" (55001902C)
06 Vraag van Emir Kir aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "De balans van de amnestieperiode voor de regularisatie van vuurwapens" (55001902C)
06.01 Emir Kir (PS): Monsieur le ministre, le lundi 31 décembre 2018 se terminait la période d'amnistie pour la régularisation des armes à feu. Cette opération avait débuté le 1er mars 2018 dans le cadre de la loi du 7 janvier 2018, qui modifiait celle du 8 janvier 2006.
Les Belges propriétaires d'armes à feu non déclarées ont ainsi eu dix mois pour se mettre en conformité avec la loi sur les armes, sans craindre de sanctions. Les particuliers avaient le choix entre plusieurs options: se séparer de leurs armes, demander une autorisation, les vendre ou les neutraliser.
Monsieur le ministre, presque un an après le délai imparti, quel bilan dressez-vous de cette mesure et quelles conclusions tirez-vous sur le plan de son efficacité? Quels types de problèmes ont été constatés? Quelles mesures ont été prises, éventuellement en concertation avec d'autres ministres, pour les contrevenants à cette amnistie? Quelle a été la nature des sanctions éventuelles?
06.02 Koen Geens, ministre: Monsieur Kir, la période d'amnistie a effectivement pris fin le 31 décembre 2018. Dans le but d'informer le Parlement de manière proactive, j'ai pris l'initiative de lui soumettre par courrier du 30 avril 2019 un rapport provisoire concernant les résultats de la période de déclaration pour les armes à feu, chargeurs et munitions sans autorisation. Ce rapport rappelait notamment le cadre réglementaire dans lequel les déclarations pouvaient être effectuées ainsi que la manière dont les citoyens ont été informés de la période d'amnistie.
Comme vous le savez, le citoyen disposait de quatre possibilités pour régulariser la situation. Il pouvait demander une autorisation ou un agrément de collectionneur; l'arme ou le chargeur pouvaient être neutralisés par le banc d'épreuves des armes à feu; l'arme, le chargeur ou les munitions pouvaient être cédés – gratuitement ou non – à une personne autorisée à les détenir; le déclarant pouvait faire volontairement abandon de l'arme, du chargeur ou des munitions en vue de leur destruction sans frais pour le déclarant.
Les conclusions qu'on peut tirer jusqu'à présent de cette période sont les suivantes. 37 667 déclarations ont été effectuées par 15 596 personnes. 13 409 armes ont été détruites ainsi que 5 685 tonnes de munitions. 59 % des déclarations ont été faites en Wallonie, 39 % en Flandre et 2 % à Bruxelles.
Ce bilan est à mon sens positif, dans la mesure où nous avons pu ainsi réduire de manière considérable la circulation illégale d'armes à feu sur notre territoire, ainsi que le nombre de munitions. On ne peut que saluer l'efficacité de cette mesure.
Le succès de cette opération a créé, au sein des services des gouverneurs, un surcroît de travail en raison du nombre important de déclarations portant sur des demandes d'autorisation de détention. Mais cette difficulté est temporaire compte tenu de la brièveté de la période d'amnistie.
Enfin, je tiens à souligner que les personnes qui n'ont pas déclaré leurs armes avant le 1er janvier 2019 peuvent bien sûr faire l'objet de poursuites pour détention illicite d'armes.
06.03 Emir Kir (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces différents éléments de réponse qui sont assez éclairants.
L'opération est relativement un succès; les chiffres le démontrent. Quand vous parlez de pourcentages dans les différentes Régions, disposez-vous d'une estimation du nombre total d'armes détenues, au total, en Belgique? Est-ce en vertu de ces chiffres que vous affirmez que le bilan est très positif ou relativement positif? Disposez-vous d'une base de comparaison?
06.04 Koen Geens, ministre: Je dispose d'une estimation, mais je ne l'ai pas avec moi. Nous pouvons vous la faire parvenir par écrit, mais ce n'est évidemment qu'une estimation.
L'incident est clos.
- Servais Verherstraeten aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "Het overgangsrecht zoals bepaald in het Wetboek van vennootschappen en verenigingen" (55001932C)
- Katrien Houtmeyers aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "Het gebruik van nieuwe benamingen en afkortingen voor de rechtsvormen" (55002037C)
- Servais Verherstraeten à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments) sur "Le droit transitoire tel que défini dans le Code des sociétés et des associations" (55001932C)
- Katrien Houtmeyers à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments ) sur "L'utilisation de nouvelles dénominations et abréviations pour les formes juridiques" (55002037C)
07.01 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, wat het overgangsrecht betreft zoals bepaald in het Wetboek voor vennootschappen en verenigingen, rijst de vraag of de bestaande vennootschappen waarop vanaf 1 januari 2020 het Wetboek van vennootschappen en verenigingen van toepassing wordt, verplicht zijn nog enkel de nieuwe benamingen en afkortingen van dat wetboek in alle stukken, uitgaande van de vennootschappen te gebruiken?
07.02 Katrien Houtmeyers (N-VA): Mijnheer de minister, een van de moeilijkheden met het nieuwe WVV is dat de dwingende bepalingen vanaf 1 januari 2020 van toepassing zijn op bestaande vennootschappen, maar dat er geen eenduidige lijst is van de dwingende bepalingen en van de bepalingen van aanvullend recht. De vraag rijst of alle bestaande vennootschappen, in het bijzonder de honderdduizenden BVBA's, maar ook de vele CVBA,’s die BV’s worden, vanaf 1 januari 2020 zich als BV moeten benoemen en die afkorting in alle documenten van de vennootschap moeten gebruiken.
Ten eerste, dienen volgens het WVV de nieuwe rechtsvormen en afkortingen door bestaande vennootschappen die niet geopteerd hebben voor een opt-in, te worden gebruikt vanaf 1 januari 2020?
Ten tweede, deelt u mijn mening dat, indien dat het geval is, vele ondernemingen nodeloos op kosten worden gejaagd doordat zij onder andere nieuw briefpapier, facturen en naamkaartjes moeten laten drukken?
Ten derde, zou het niet beter zijn dat de bestaande vennootschappen de nieuwe rechtsvormen en afkortingen moeten gebruiken, zodra zij voor een opt-in kiezen vóór 1 januari 2020 en vanaf die datum wanneer zij hun statuten aanpassen aan het nieuwe WVV? Voor derden zou het meteen duidelijk zijn of de vennootschap zich in regel heeft gesteld met het WVV.
07.03 Minister Koen Geens: De wet voorziet in een soepele overgangsregeling voor bestaande vennootschappen en heeft die niet willen verplichten onmiddellijk de kosten te maken die met een statutenwijziging zijn verbonden.
Vanaf 1 januari 2020 – en voor de vennootschappen en verenigingen die gebruik hebben gemaakt van de "opt-in" reeds vanaf 1 mei 2019 – wordt het Wetboek van vennootschappen en verenigingen niettemin op die vennootschappen van toepassing, ook al hebben zij hun statuten nog niet in overeenstemming gebracht met de bepalingen van het wetboek (artikel 39, § 1, eerste lid van de wet van 23 maart 2019 tot invoering van het Wetboek vennootschappen en verenigingen).
Zoals uit de memorie van toelichting blijkt, (gedrukte stukken Kamer 3119/001, pagina 349), mogen de bestaande vennootschappen dus de nieuwe benamingen van hun rechtsvorm en de afkorting daarvan vanaf 1 januari 2020 gebruiken, ook al zijn hun statuten nog niet aan het nieuwe wetboek aangepast. Blijven ze evenwel in stukken uitgaande van hun vennootschap de oude benaming van hun rechtsvorm, bijvoorbeeld besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, of de afkorting daarvan, BVBA, gebruiken, dan zal die benaming of afkorting van rechtswege worden gelezen als de nieuwe benaming, besloten vennootschap, of de afkorting daarvan, BV.
Coöperatieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, die niet aan de definitie van artikel 6:1 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen beantwoorden, zijn aan hetzelfde bijzondere regime onderworpen als de vennootschappen waarvan het Wetboek van vennootschappen en verenigingen de rechtsvorm afschaft.
Zij worden op 1 januari 2024 van rechtswege omgezet in een besloten vennootschap, indien zij zich op die dag nog niet vrijwillig in een andere rechtsvorm hebben omgezet (artikel 41, § 2, van de wet van 23 maart 2019 tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen).
Zij blijven tijdens de overgangsperiode in principe beheerst door het oude Wetboek van vennootschappen (artikel 41, § 1, van de wet van 23 maart 2019 tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen). Zij moeten derhalve de benaming van coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid blijven gebruiken, tot zij in een andere rechtsvorm zijn omgezet.
07.04 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor het precieze antwoord, waaruit blijkt dat men soepelheid betoont ten opzichte van onze ondernemingen.
07.05 Katrien Houtmeyers (N-VA): Mijnheer de minister, ook ik dank u voor het antwoord.
Het soepele overgangsrecht om van het Wetboek van vennootschappen over te schakelen naar het Wetboek van vennootschappen en verenigingen is belangrijk voor elke vennootschap.
L'incident est clos.
08 Vraag van Servais Verherstraeten aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "Het overgangsrecht zoals bepaald in het Wetboek van vennootschappen en verenigingen" (55001933C)
08 Question de Servais Verherstraeten à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments) sur "Le droit transitoire tel que défini dans le Code des sociétés et des associations" (55001933C)
08.01 Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, wat betreft het overgangsrecht, zoals bepaald in het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, rijst de volgende vraag.
Behouden de zogenaamd oneigenlijke CV's hun kapitaal tijdens de in artikel 41 van de wet van 23 maart 2019 bedoelde overgangsperiode?
08.02 Minister Koen Geens: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Verherstraeten, de CVBA's zijn onderworpen aan een verschillende overgangsregeling naar gelang zij aan de definitie van CV in artikel 6:1 van het WVV beantwoorden of niet.
Voor eigenlijke CV's is de algemene regel dat het vaste gedeelte van het kapitaal en de wettelijke reserves van bestaande CVBA's naar het model van het kapitaal in de BV vanaf de datum waarop het WVV op hen van toepassing wordt, zijnde 1 januari 2020 of vroeger in geval van opt-in, van rechtswege wordt omgezet in een statutair onbeschikbare eigen vermogensrekening, (artikel 39, § 2, tweede lid, van de wet van 23 maart 2019).
CVBA's die niet aan de definitie van CV in artikel 6:1 van het WVV beantwoorden, de zogenaamd oneigenlijke CV's, worden daarentegen ondeworpen aan hetzelfde regime als de rechtspersonen waarvan de rechtsvorm verdwijnt (artikel 41, § 1, eerste lid, van de wet van 23 maart 2019).
Oneigenlijke CVBA's worden inderdaad, zoals de andere in artikel 41 bedoelde rechtsvormen, op 1 januari 2024 van rechtswege omgezet in een andere rechtsvorm, in dit geval de BV (artikel 41, § 2, vijfde gedachtestreepje), tenzij zij voordien vrijwillig zijn omgezet (artikel 41, § 4, van de wet van 23 maart 2019).
Tot 1 januari 2024 blijven oneigenlijke CV's beheerst door het Wetboek van vennootschappen (artikel 41, § 1, van de wet van 23 maart 2019) zodat de regel van de omzetting van het kapitaal in een statutair onbeschikbare eigen vermogensrekening voor deze oneigenlijke CV's niet geldt.
Weliswaar moeten deze CVBA's reeds tijdens de overgangsperiode de dwingende regels in acht nemen die gelden voor de rechtsvorm waarin ze van rechtswege zullen worden omgezet, de BV dus, op grond van artikel 41, § 1, eerste lid, laatste streepje van de wet van 23 maart 2019.
Zo moeten bijvoorbeeld de bestuurders in geval van belangenconflict de nieuwe onthoudingsplicht van artikel 5:70 van het WVV in acht nemen, maar blijven deze CVBA's coöperatieve vennootschappen en behouden ze hun vast en variabel kapitaal, overeenkomstig de bepalingen van het oude Wetboek van vennootschappen, waaraan zij tijdens de overgangsperiode onderworpen blijven.
Daarom wordt de toepassing uitgesloten van de dwingende bepalingen betreffende het vermogen en de uittreding en uitsluiting ten laste van het vermogen in de BV die geen kapitaal meer heeft (Boek 5, Titels V en VI).
De oneigenlijke CVBA's die deze overgangsregeling te complex vinden, kunnen zich uiteraard vóór 1 januari 2024 reeds vrijwillig omzetten in een BV, wat door een eenvoudige statutenwijziging kan gebeuren (artikel 41, § 4, van de wet van 23 maart 2019).
08.03 Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord.
L'incident est clos.
09 Vraag van Servais Verherstraeten aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "De stock options plans voor onafhankelijke bestuurders in genoteerde nv’s" (55001934C)
09 Question de Servais Verherstraeten à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments) sur "Les plans d'options sur actions pour les dirigeants indépendants dans les SA cotées" (55001934C)
09.01 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, luidens artikel 7:92, vierde lid, laatste zin, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, zoals hernomen voor het duaal bestuur in artikel 7:108 van hetzelfde wetboek, kan aan onafhankelijke bestuurders geen variabele vergoeding worden toegekend.
Zijn, in dat kader, stock options plans voor onafhankelijke bestuurders in genoteerde nv’s nog toegelaten?
09.02 Minister Koen Geens: Mijnheer Verherstraeten, luidens artikel 7:92, vierde lid, laatste zin, van het nieuwe WVV (hernomen voor het duaal bestuur in artikel 7:108 van het WVV), kan aan een onafhankelijke bestuurder geen variabele vergoeding worden toegekend.
Zoals blijkt uit de memorie van toelichting (gedrukte stukken van de Kamer nr. 3119/1, pagina 228), zoekt het WVV op dat punt aansluiting bij de Aanbeveling van de Europese Commissie van 15 februari 2005 betreffende de taak van niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen van beursgenoteerde ondernemingen en betreffende de comités van de raad van bestuur of van de raad van commissarissen. Het betreft stuk 2005/162/EG bijlage II, 1, c.
De memorie geeft verder aan dat een inbetalinggeving van aandelen toegelaten blijft. In dat geval krijgt de onafhankelijke bestuurder immers een vast aantal aandelen waarvan de waarde op dat ogenblik overeenstemt met de hem of haar toekomende vergoeding. Dat die aandelen nog in waarde stijgen, is geen bezwaar: de bestuurders zouden immers met hun vergoeding ook zelf aandelen kunnen kopen, hetgeen hun onafhankelijkheid niet in het gedrang brengt. Dat zou anders zijn met stock opties, vermits zij worden uitgeoefend in functie van de prestaties van de onderneming: in dat geval is een deel van het loon van de onafhankelijke bestuurders immers afhankelijk van de prestaties van de onderneming en bestaat het risico dat hij of zij zich niet meer onafhankelijk kan opstellen jegens het management, dat die prestaties moet waarmaken.
Stock opties vallen dus inderdaad onder het verbod van de artikelen 7:92 en 7:108 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.
09.03 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
10 Vraag van Sophie De Wit aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "De inwerkingtreding van de una-viaregeling" (55001948C)
10 Question de Sophie De Wit à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments ) sur "L'entrée en vigueur du système "una via"" (55001948C)
10.01 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, artikel 29 van het Wetboek van strafvordering over de una-viaregeling treedt heel binnenkort, op 1 januari 2020, in werking. Paragraaf 3 van dat artikel zegt dat de Koning de criteria dient te bepalen voor de feiten die aan het licht moeten worden gebracht van de procureur des Konings, wanneer er aanwijzingen zijn van ernstige fiscale fraude die strafrechtelijke inbreuken betekenen.
Mijnheer de minister, is dat koninklijk besluit reeds voor advies naar de Raad van State verzonden? Kan dat koninklijk besluit tijdig goedgekeurd worden? Zo ja, wanneer? Zo neen, wat is de stand van zaken en welke timing houdt u voor ogen?
Welke criteria worden er in het koninklijk besluit vooropgesteld?
Wat zijn de gevolgen voor de fiscale fraudebestrijding, indien het koninklijk besluit niet vanaf 1 januari 2020 in werking treedt?
10.02 Minister Koen Geens: Mevrouw De Wit, het ontwerp van koninklijk besluit waarnaar u verwijst, is geagendeerd op de ministerraad van 13 december eerstkomend. Het zal vervolgens naar de Raad van State worden gestuurd voor advies.
De criteria die in het ontwerp worden gedefinieerd, sluiten zeer nauw aan bij de voorstellen die reeds werden opgenomen in de toelichting bij de wet van 5 mei 2019, die artikel 29 en artikel 29bis van het Wetboek van strafvordering hervormt en een nieuwe regeling van de una-viawetgeving invoert. Het is passend om in een periode van lopende zaken geen nieuw beleid te voeren. De volgende regering met volheid van bevoegdheden kan te allen tijde beslissen om de regelgeving aan te passen.
Aangezien de Raad van State vermoedelijk geen advies meer zal uitbrengen vóór 1 januari 2020, zal er mijns inziens geen una-viaoverleg of verplichte aanmelding van feiten bij de procureur des Konings, met toepassing van artikel 29, § 3, kunnen gebeuren tussen 1 januari 2020 en de publicatie van het koninklijk besluit.
De nieuwe artikelen 29, § 2 en 29bis van het Wetboek van strafvordering zullen echter wel van toepassing zijn. Ik heb de voorzitter van het College van procureurs-generaal en de procureur-generaal tot wiens bevoegdheden de strijd tegen de economische, financiële en fiscale delinquentie behoort, daarvan reeds op de hoogte gebracht.
10.03 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord.
Het is jammer dat het koninklijk besluit niet tijdig klaar is geraakt. Indien er geen una-viaoverleg mogelijk is, dan kunnen we met een deel van die wet niet vooruit, wat ik een gemiste kans vind. Ik hoop alleszins dat het snel in orde kan komen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 55001917C van de heer Van Hecke wordt omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 55001982C van mevrouw Özen wordt uitgesteld.
- Sophie De Wit aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "De voorwaardelijke invrijheidstelling van Michel Lelièvre" (55002011C)
- Katleen Bury aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "De mogelijkheid om een daklozencentrum als ‘vast adres’ te hebben" (55002031C)
- Sophie De Wit à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments ) sur "La libération conditionnelle de Michel Lelièvre" (55002011C)
- Katleen Bury à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments ) sur "La possibilité d'obtenir une adresse fixe dans un centre pour sans-abri" (55002031C)
11.01 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik weet dat vragen over individuele dossiers niet evident zijn, maar dit dossier intrigeert mij zeer, niet alleen omwille van de naam in het dossier maar ook omwille van de toepassing die men heeft gemaakt van een begrip.
Vorige week werd Michel Lelièvre voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Dat was een beslissing van de strafuitvoeringsrechtbank van eind september. Men had toen gezegd dat hij in aanmerking kon komen voor invrijheidsstelling, op voorwaarde dat hij een vaste verblijfplaats zou vinden. Aangezien hij vorige week werd vrijgelaten, lijkt het erop dat hij aan die voorwaarde heeft voldaan.
De wet op de externe rechtspositie bepaalt een aantal algemene voorwaarden waaraan een veroordeelde die een strafuitvoeringsmodaliteit krijgt, zoals de voorwaardelijke invrijheidstelling, moet voldoen. Een daarvan is de verplichting om een vast adres te hebben.
Als ik de media mag geloven, zou de betrokkene momenteel verblijven in een daklozencentrum in Brussel. Is dat in overeenstemming met de algemene voorwaarde om een vast adres te hebben, zoals bepaald in de wet op de externe rechtspositie van de veroordeelde, mijnheer de minister? Is een daklozencentrum geldig als vast adres?
Welke andere bijzondere voorwaarden werden eventueel aan de betrokkene opgelegd?
11.02 Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, ik sluit mij aan bij de vragen van mijn collega.
Volgens de pers is het vast adres van de veroordeelde een daklozencentrum. Is dat in overeenstemming met de voorwaarde tot het hebben van een vast adres bij de voorwaardelijke invrijheidsstelling, quid een vast adres bij een OCMW? Kunt u bevestigen dat in dit dossier sprake is van een vast adres bij een daklozencentrum?
11.03 Minister Koen Geens: Mevrouw de voorzitter, de betrokkene is inderdaad vorige week uit de gevangenis vrijgelaten ten gevolge van een beslissing van de strafuitvoeringsrechtbank.
De uitvoering van het vonnis werd onderworpen aan het hebben van een vaste verblijfplaats, wat nu werd gerealiseerd. Om redenen van de bescherming van de privacy geef ik verder geen details over zijn verblijfplaats.
De vereiste van het hebben van een vaste verblijfplaats heeft als ratio dat de vrijgelaten veroordeelde met het oog op de controle steeds bereikbaar moet zijn en dat hij door de politie, het gerecht en de justitiehuizen op dit adres kan worden opgeroepen. Zowel privéwoonsten als private of publieke instellingen voldoen aan die vereiste in de wet.
Naast de door de wet bepaalde algemene voorwaarden heeft de strafuitvoeringsrechtbank hem ook individuele voorwaarden opgelegd, zoals het volgen van een psychologische en sociale begeleiding, het volgen van een vorming of werken en het vergoeden van de slachtoffers. Er zijn hem ook contact- en plaatsverboden opgelegd en hij moet zich onthouden van alcoholmisbruik en druggebruik.
11.04 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dat zijn allemaal voorwaarden die niet onlogisch zijn. Ik begrijp ook dat privacy belangrijk is en dat er niet gezegd moet worden waar de betrokkene verblijft.
Ik noteer dat een publieke instelling – ik begrijp uit uw antwoord dat een daklozencentrum hieronder valt – als een voldoende vaste verblijfplaats werd aanvaard door de strafuitvoeringsrechtbank.
Sta mij echter toe om daar een aantal vragen en bezorgdheden bij te hebben. Het is immers essentieel dat men een zeker toezicht zal kunnen houden, op welke manier dan ook. Ik vraag mij af of dergelijke instelling daarvoor geschikt is. Ik leid dit nu gewoon af uit hetgeen u misschien gezegd hebt. Als publieke instellingen mogen dienen als vast adres, moeten wij de controle die daar mogelijk is onder de loep nemen. Het zou mij verbazen dat bepaalde andere strafuitvoeringsrechtbanken een gelijkaardige beslissing zouden hebben genomen. Ik neem daarvan akte.
11.05 Katleen Bury (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, u zegt dat zijn verblijfplaats nu voldoet aan de wet. De toekomst zal moeten uitwijzen of die persoon op de nodige momenten kan worden gecontroleerd en of die instelling daartoe inderdaad voldoet.
L'incident est clos.
- Kristien Van Vaerenbergh aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "Het verdachte overlijden van een gevangene in de gevangenis van Sint-Gillis" (55002020C)
- Katleen Bury aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "Moorden in de gevangenis" (55002030C)
- Séverine de Laveleye aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "Het overlijden van een gedetineerde in de gevangenis van Sint-Gillis" (55002097C)
- Kristien Van Vaerenbergh à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments ) sur "Le décès suspect d'un détenu de la prison de Saint-Gilles" (55002020C)
- Katleen Bury à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments ) sur "Les meurtres en milieu carcéral" (55002030C)
- Séverine de Laveleye à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments ) sur "Le décès d’un détenu de la prison de Saint-Gilles" (55002097C)
12.01 Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, op 5 december werd in de gevangenis van Sint-Gillis een gevangene dood aangetroffen in zijn cel. Hij bleek de keel te zijn overgesneden met een metalen bestekmes, vermoedelijk door zijn celgenoot.
Ik heb hierover de volgende vragen, mijnheer de minister.
Is het normaal dat gevangenen beschikken over metalen bestek in hun cel?
Welke stappen zullen worden ondernomen om dergelijke voorvallen in de toekomst te vermijden?
Hoeveel gevallen van agressie met behulp van bestekmessen werden er de afgelopen jaren geregistreerd?
Hoeveel gevallen van moord en doodslag werden in het algemeen geregistreerd in de diverse Belgische gevangenissen in 2018 en 2019?
12.02 Séverine de Laveleye (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, dans la nuit du 4 au 5 décembre 2019, un détenu de la prison de Saint-Gilles est décédé dans sa cellule. Tous les acteurs proches du dossier ont l'air de confirmer qu'il s'agit d'un homicide, même si une enquête est en cours pour déterminer les circonstances exactes de son décès.
Monsieur le ministre, que pouvez-vous déjà nous dire quant aux circonstances de ce décès? Que vous a-t-il déjà été confirmé? Qu’est-il mis en place actuellement à la prison de Saint-Gilles pour garantir la sécurité et le bien-être psychologique des détenus? On peut en effet imaginer que c'est un événement traumatique pour eux. Qu’est-il mis en place pour gérer les suites d’un tel événement auprès des détenus et auprès des travailleurs de la prison? Quelles sont les procédures standards suivies dans le cas du décès d’un détenu? Quelles mesures de prévention existent-elles déjà? Comment envisagez-vous de les améliorer?
12.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Indien de commissie het mij toestaat, wil ik mijn vragen van
op de voorzittersstoel stellen. (Instemming)
Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over hetzelfde voorval van vorige week donderdag 5 december 2019.
Ondertussen is de commissie, toevallig de dag nadien, in die gevangenis op bezoek gegaan. Het ging om een bijzonder geval, waaruit bleek dat een gevangene met een metalen bestekmes de keel werd overgesneden en de dader vermoedelijk een celgenoot was.
Het voorval roept enige vragen op, er is dan ook terecht een onderzoek opgestart. Ik heb niettemin de hiernavolgende vragen.
Wat zijn de omstandigheden waarin het voorval kon plaatsvinden? Werden alle veiligheidsvoorschriften nageleefd? Is het risicoprofiel correct ingeschat geweest? Wat zijn de eerste resultaten van een evaluatie van het voorval? Hoe verklaart u dat geïnterneerden, die dus geestelijke problemen hebben, in hun cel over een metalen bestek beschikken? Hoe uitzonderlijk het voorval ook is, welke stappen kunnen in de toekomst worden gezet, om gelijkaardige voorvallen te vermijden?
Mijnheer de minister, ik dank u alvast voor het antwoord.
12.04 Minister Koen Geens: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Bury, mevrouw de Laveleye, mevrouw Van Vaerenbergh, ik wens, ten eerste, mijn medeleven uit te drukken ten aanzien van de familie en de kennissen van de gedetineerde.
Hoewel de voorbije decennia zich slechts twee dergelijke dramatische feiten hebben voorgedaan en het huidige voorval nog wordt onderzocht door het gerecht, dient de gevangenisadministratie bijzonder alert te zijn en te blijven. Elke persoon die wordt opgesloten, wordt zo snel mogelijk en binnen een periode van 48 uur door de directeur en een arts gezien. Ook de psychosociale dienst heeft een ontmoeting met elke binnenkomende gedetineerde. Tijdens die ontmoetingen wordt onder andere aandacht aan zijn psychische welzijn en aan de potentiële veiligheidsrisico's besteed. Evident dienen ook de eerstelijnswerkers, zoals de penitentiaire beambten bijzondere aandacht voor het gedrag van de gedetineerden te hebben en, indien nodig, daarvan melding te maken.
Ook voor de betrokken twee personen zijn de procedures gevolgd. Zij waren opgesloten in een duocel op een vleugel die directe toegang tot de ziekenafdeling biedt. Er was voorafgaand aan de feiten geen enkele indicatie die erop wees dat dergelijke feiten zouden kunnen voorvallen.
De persoon tegen wie aanwijzingen van schuld bestaan, was opgesloten op verdenking van diefstallen en had voorheen geen agressief gedrag vertoond. Ook het slachtoffer vormde geen enkel gevaar of risico en vertoonde evenmin bijzondere zwakheden. Het is niet omdat een persoon is geïnterneerd dat hij een gevaar voor zichzelf of voor derden betekent.
Over het vervangen van een metalen bestek door een plasticbestek wordt net zoals over elke andere veiligheidsmaatregel op individuele en gemotiveerde wijze beslist.
De administratie voert ter zake een intensief administratief onderzoek en bekijkt of nieuwe maatregelen noodzakelijk zijn.
Lorsque des incidents se produisent au sein d'une prison, les détenus peuvent demander de l'aide et du soutien auprès du service psychosocial et du service médical. En outre, ils sont toujours en mesure de s'adresser aux agents de leur section. Pour ce qui concerne les membres du personnel, une équipe d'accueil locale se tient prête. Elle intervient automatiquement après un incident traumatique et contacte proactivement les membres du personnel concernés.
Dans le cas d'un décès, le lieu est délimité et les indices sont sauvegardés. Le parquet est immédiatement contacté et une enquête pénale est engagée sur place.
12.05 Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, u spreekt over twee voorvallen in de jongste tien jaar. Ik zal heel eerlijk zijn, ik meende dat het aantal incidenten groter was. Het zijn er nog altijd twee te veel, dat zeker, maar dit is wel een aantal dat goed meevalt.
U zei dat zij binnen de 48 uur gescreend zijn en dat alle procedures werden gevolgd, en dat men individueel bekijkt of metaal door plastic moet worden vervangen. Ik heb nog altijd niet echt een antwoord gekregen, maar ik weet dat er een onderzoek loopt naar hoe dat metaal in die cel is beland, terwijl alles toch gevolgd werd. Maar dat zal later onderzoek zeker uitwijzen.
12.06 Séverine de Laveleye (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Le Conseil central de surveillance pénitentiaire nous a confirmé que la victime était internée et hémiplégique. Ce cas nous pousse à nous interroger sur la diversité des profils partageant la même cellule. Par ailleurs, les représentants des syndicats du personnel soulignent que la victime internée aurait dû se trouver dans l'annexe psychiatrique, et non dans cette aile.
D'après nous, cet événement nous rappelle deux questions récurrentes. Il s'agit, tout d'abord, des graves conséquences de la surpopulation carcérale et, ensuite, de la situation des personnes internées se retrouvant en prison. Un article paru aujourd'hui indique que le taux de surpopulation carcérale est le plus élevé depuis quatre ans, puisque le nombre d'individus en trop atteindrait 1 862. On ne peut donc pas s'attendre à une cohabitation sereine.
La loi de principes de 2005 concernant l'administration pénitentiaire ainsi que le statut juridique des détenus posent notamment comme obligations que l'exécution de la peine ou de la mesure privative de liberté doit se dérouler dans des conditions psychosociales, physiques et matérielles respectueuses de la dignité humaine et qu'il importe de prévenir les effets préjudiciables et évitables de la détention. Dès lors, on ne peut que constater l'énorme gouffre qui sépare le principe de la loi et la réalité de la prison de Saint-Gilles et des autres établissements pénitentiaires dans notre pays. Nous ne pouvons donc qu'espérer que le travail se poursuivra en tenant compte de ces enjeux.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 55002023C van de heer Boukili is uitgesteld.
13 Question de Laurence Zanchetta à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments ) sur "Le traitement des plaintes relatives aux violences basées sur le genre" (55002068C)
13 Vraag van Laurence Zanchetta aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "De behandeling van de klachten over gendergerelateerd geweld" (55002068C)
13.01 Laurence Zanchetta (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, en 2014, près de 40 000 plaintes pour des faits de violence entre partenaires ont été déposées auprès de la police. Plus de 16 000 cas de viol ont été enregistrés par la police entre 2010 et 2014, soit environ 3 000 par an. Ces chiffres font froid dans le dos car ils restent élevés et ne représentent que la face visible de l’iceberg. Le chiffre noir, c’est-à-dire les faits de violences non enregistrés, demeure en effet particulièrement élevé.
Face à tous ces chiffres, il nous revient que 70 % des plaintes pour violences entre partenaires ou ex-partenaires sont aujourd’hui classées sans suite. Et cela malgré la circulaire Tolérance zéro émise en 2006, qui promettait d’une certaine manière aux victimes qu’elles seraient écoutées, et que les violences dont elles sont victimes ne resteraient pas impunies.
Des améliorations incontestables doivent donc encore être soutenues pour permettre des poursuites plus systématisées en la matière.
Monsieur le ministre, ce n’est évidemment pas la première fois que cette question est posée au sein de cette commission, mais j’aimerais faire un point sur la situation avec vous. Pourriez-vous m’indiquer quel est le pourcentage de classements sans suite en matière de violences entre partenaires? Comment expliquez-vous ce chiffre? Le manque de moyens financiers et humains est-il clairement en cause? Est-ce un manque de sensibilisation et de formation des magistrats? Pourquoi un magistrat de référence n’est-il pas exclusivement dédié à cette matière? Comment améliorer factuellement le traitement et le suivi des plaintes en matière de violences conjugales et ainsi éviter de nouveaux drames? Comment rendre la circulaire Tolérance zéro véritablement contraignante?
13.02 Koen Geens, ministre: Madame la présidente, madame Zanchetta, dans le court laps de temps de cette question orale, il est impossible de fournir des données chiffrées en ce qui concerne la violence intrafamiliale pour laquelle un champ "contexte" est prévu dans MaCH. Une réponse est en préparation en fonction d'une question écrite similaire de Mme Van Cauter et pourra être communiquée prochainement.
Néanmoins, il convient de toujours replacer le taux élevé de classements sans suite, que vous évoquez, dans le contexte adéquat. De nombreuses plaintes mènent à une décision de classement, mais ne sont pas pour autant laissées sans aucune suite. Dans certains cas concrets, où les relations sont le nœud du problème, une poursuite pénale n'est pas considérée comme la meilleure des approches. Une partie des affaires sont classées sans suite après avoir constaté que la situation s'est normalisée, ou après avoir accompagné les intéressés par le biais d'autres canaux.
Le magistrat évalue quelles suites il est possible de donner sur la base des résultats de l'enquête. À cet égard, il tient compte des directives relatives à la politique criminelle, telles qu'incluses dans la directive commune COL 4/2006.
Il existe bien un magistrat de référence au sein de chaque arrondissement et un policier de référence au sein de chaque zone de police. Mais comme une situation de violence conjugale peut se présenter à toute heure du jour ou de la nuit, ce n'est pas toujours le policier ou magistrat de référence qui intervient dans l'urgence.
Enfin, l'offre de formations spécialisées reste fondamentale pour quiconque rentre en contact avec les victimes et les auteurs de violences intrafamiliales. L'Institut de formation judiciaire propose une formation sur la violence intrafamiliale aussi bien dans la formation de base que dans la formation des magistrats spécialisés.
Le procureur général de Liège et la coordinatrice du réseau d'expertise "Criminalité contre les personnes" ont été entendus par cette commission le 20 novembre 2019. Ils ont pu à cette occasion vous exposer les travaux menés par le réseau d'expertise "Criminalité contre les personnes" en la matière.
13.03 Laurence Zanchetta (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces précisions.
On sait de toute façon qu'une partie des classements sans suite des plaintes est essentiellement due au fait que les magistrats sont surchargés de travail. Il ne faut pas négliger cet aspect. Quoi qu'il en soit, nous resterons attentifs à l'évolution de cette situation pour éviter, justement, que d'autres drames ne surviennent.
L'incident est clos.
De voorzitter: De vragen nrs. 55002074C en 55002075C van mevrouw Van Vaerenbergh worden omgezet in schriftelijke vragen.
14 Vraag van Marianne Verhaert aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "De hervorming van de gerechtelijke kantons" (55002089C)
14 Question de Marianne Verhaert à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments ) sur "La réforme des cantons judiciaires" (55002089C)
14.01 Marianne Verhaert (Open Vld): Mijnheer de minister, tijdens de afgelopen legislatuur werd er werk gemaakt van de hervorming van de vredegerechten. Het Justitieplan, met een hertekening van de vredegerechten en de gerechtelijke kantons, had vooral als doel de efficiëntie van het gebruik van de gebouwen te verhogen. Een groot aantal gebouwen werd immers niet altijd even frequent gebruikt. De sluiting van 34 gebouwen zou enerzijds een betere inzet van middelen en personeel tot gevolg hebben en anderzijds een besparing op het vlak van huur, onderhoud en facturen voor nutsaansluitingen betekenen.
In dat kader werd ook besloten om de gemeenten Hulshout en Herenthout over te hevelen naar het kanton Heist-op-den-Berg. Hierdoor is vanaf 1 oktober 2019 de afdeling Mechelen bevoegd als gerechtelijke overheid. Dat heeft zeer grote gevolgen voor de politiezones Zuiderkempen en Neteland van de betrokken gemeentes. De maatregel heeft ook invloed op het zonale veiligheidsplan, de zonale veiligheidsraad, de justitiële afhandeling en zeker ook op heel wat administratieve werkprocessen. Overigens was ook niemand vragende partij, niet de politie, noch het parket of de lokale besturen. De afdelingsprocureurs en de procureur des Konings delen hun bekommernissen en zijn vragende partij om de beginsituatie, indien mogelijk, te herstellen.
Mijnheer de minister, gezien de impact op de werking van onze politiezones heb ik hierover een aantal vragen.
Ten eerste, bent u op de hoogte van de problematiek en de gevolgen van de beslissing voor de werking van de politiezones en de parketten?
Ten tweede, op korte termijn leidt de verandering tot veel vragen en onduidelijkheid. Ook de communicatie over de wijziging loopt moeizaam. Hoe verlopen de gesprekken tussen de politiezones en de parketten? Welke afspraken werden er intussen gemaakt tussen de politiezones en het parket? Wat is de rol van de FOD Justitie?
Ten derde, voor hoeveel zaken wijzigt de procedure? Wat is de invloed van de beslissing op de werklast van de betrokken zones? Welke maatregelen zult u nemen om de werklast te beperken?
Ten vierde, overweegt u om Herenthout en Hulshout opnieuw onder het arrondissement Turnhout te plaatsen, wat een groot voordeel zou zijn voor de werking van de betrokken politiezones? Indien niet, wat jammer zou zijn, wat is dan de reden? Bekijkt u eventueel andere maatregelen die het functioneren op lange termijn vergemakkelijken?
Ten vijfde, welke andere politiezones worden er nog geconfronteerd met gevolgen van de hervorming?
14.02 Minister Koen Geens: Mevrouw Verhaert, de herschikking van de betrokken kantons is een gevolg van de wet van 25 december 2017 op de hervorming van de gerechtelijke kantons. Bij KB van 10 april 2019 werd de inwerkingtreding vastgelegd op 1 oktober 2019. Die hervorming werd grondig doorgevoerd, met alle voorzitters van de politierechtbanken en vredegerechten. Er is meermaals overleg geweest en er werden verschillende voorstellen vanwege de voorzitters ontvangen.
Specifiek voor Herenthout was de verschuiving voorgesteld door de toenmalige voorzitter van Antwerpen. Voor een betere spreiding van de werklast in de regio Turnhout werd voorgesteld om een gedeelte van het kanton Herentals over te hevelen naar Heist-op-den-Berg. Het ontvangen voorstel werd op dat punt gevolgd.
De concrete problemen in de betrokken politiezone waren ons tot dusver niet bekend. De organisatie van de politiezones in het arrondissement Antwerpen behoort niet tot de bevoegdheid van Justitie. Justitie heeft geen cijfers van strafzaken op het niveau van de gemeenten.
Wat het parket betreft, zijn Turnhout en Mechelen beide afdelingen van het eengemaakte parket Antwerpen. Voor de interne werking zijn zij wettelijk niet gebonden aan de kantons, maar voor de vlotte afhandeling van de dossiers volgt het parket meestal de indeling van de rechtbank. De kantons spelen wel een rol in de territoriale bevoegdheid van de afdelingen van de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen.
Een zaakverdelingsreglement van die rechtbank kan een oplossing geven voor de verdeling van de strafzaken tussen Turnhout en Mechelen, maar omdat een herschikking in de huidige wetgeving het probleem naar de burgerlijke procedure dreigt te verschuiven, is daarvoor een wetswijziging nodig van het artikel 186 van het Gerechtelijk Wetboek. De lijst in het artikel 186 beperkt vandaag de mogelijkheden voor een rechtbank om zijn afdelingen in te richten volgens de noden. Het idee om die lijst te schrappen, ben ik genegen, mits de nodige waarborgen voor toegankelijkheid voor de rechtzoekenden en een evenwicht tussen de afdelingen.
Ook in de arrondissementen Oost- en West-Vlaanderen, Luik en Henegouwen zijn bij de hervorming gemeenten verhuisd naar een andere afdeling van de rechtbank. Daar zijn er nog geen problemen gemeld.
14.03 Marianne Verhaert (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik begrijp dat u een aantal bekommernissen deelt. Wij zullen verder bekijken hoe wij die zaken verder kunnen aanpakken.
L'incident est clos.
15 Vraag van Marianne Verhaert aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "De drugscriminaliteit" (55002090C)
15 Question de Marianne Verhaert à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments ) sur "La narcocriminalité" (55002090C)
15.01 Marianne Verhaert (Open Vld): In het rapport dat Europol uitbracht over de drugscriminaliteit in de Europese Unie wordt enerzijds het grote probleem in de haven van Antwerpen als hub voor drugs die van buiten de EU komen, zoals cocaïne, maar ook de productie van synthetische drugs in de grensregio, aangekaart. Drugslabo's, dumpingen, lozingen vormen een problematiek waarmee wij in de Antwerpse Kempen, en ook in de Limburgse Kempen, bijna dagelijks geconfronteerd worden.
Begin dit jaar kondigde u als minister een Kempen-Maasplan aan om de drugscriminaliteit in de grensstreek aan te pakken. U beloofde een versterking van het openbaar ministerie, de politiediensten, de gemeentediensten en de administratieve diensten. Ook de verschillende parketten voeren de strijd tegen de drugscriminaliteit op.
Zo kan iedereen vanaf april terecht bij het Anoniem Drugsmeldpunt Limburg om melding te maken van verdachte signalen in verband met criminele drugsproductie in Limburg.
Begin 2019 werd ook een wetsontwerp aangenomen om de kosten voor het schoonmaken van drugslabo's en plaatsen van drugsdumpingen onder de gerechtskosten te doen vallen. Voorheen vielen deze kosten bij de eigenaar of de overheid, wat vaak een zware last was voor de gemeentefinanciën.
Echter, de effecten op het milieu en de kosten voor het herstel van de milieuschade vallen daar niet onder. De Gewesten blijven daarvoor bevoegd.
Mijnheer de minister, hoever staat het met de uitvoering van het wetsontwerp inzake de gerechtskosten in strafzaken en gelijkgestelde kosten? Vallen de kosten voor het opruimen van een drugslabo al onder de gerechtskosten?
Er zou overleg gepleegd worden met de Gewesten om uit te maken wie de kosten van de milieuschade zal dragen. Wat heeft dat overleg opgeleverd?
Hoe wordt het Anoniem Drugsmeldpunt Limburg geëvalueerd? Hoeveel tips kwamen er reeds binnen? Hoeveel van deze tips leidden tot het vinden van een drugslabo of een dumpingplaats?
Tot slot, welke andere maatregelen hebt u genomen in het raam van het Kempen-Maasplan? Welke maatregelen plant u nog? En in welke middelen wordt er voorzien?
15.02 Minister Koen Geens: Het koninklijk besluit dat de nieuwe wet van 23 maart 2019 inzake gerechtskosten en strafzaken uitvoert, wordt nog deze week aan de Koning ter ondertekening voorgelegd. Het treedt met de wet in werking op 1 januari 2020.
De kosten voor het opruimen van drugslabo's worden dan in de gerechtskosten opgenomen. Evenwel zullen kosten voor het herstel van de milieuschade die verband houdt met drugs, precursoren en de daarmee verbonden afvalstoffen of de uitgaven voor het weghalen daarvan, geen gerechtskosten zijn wanneer zij niet werden gevorderd door het openbaar ministerie.
Een navolgend overleg met de Gewesten is wenselijk en moet leiden tot een rondzendbrief van het College van procureurs-generaal ter verduidelijking van het koninklijk besluit. Dit overleg moet echter plaatsvinden op basis van de finale teksten en in het bijzijn van alle betrokken actoren.
Wat betreft het anoniem meldpunt dat in Limburg werd geïnstalleerd, kon de procureur des Konings van Limburg mij meedelen dat er van april tot oktober al 130 oproepen werden gelanceerd over plantages, drugslabo's, dumpings en andere verdachte fenomenen. Die meldingen leidden tot de ontdekking van twee drugslabo's en vijf cannabisplantages. Er zijn nog 48 onderzoeken lopende. Verschillende meldingen hadden ook betrekking op dealen en druggebruik.
Een optimale grensoverschrijdende samenwerking met Nederland is cruciaal om de drugstrafiek op de as Kempen-Maas efficiënt aan te pakken.
Ofschoon er al veel samenwerkingsstructuren bestaan, politioneel en justitieel, bilateraal en in ruimer regioverband met Duitsland, Luxemburg en Frankrijk, ontbrak er nog een ministeriële coördinatiestructuur. Daarom heb ik samen met mijn collega van Binnenlandse Zaken en de Nederlandse minister voor Justitie en Veiligheid een bilateraal ministerieel overleg opgezet met focus op de grensoverschrijdende criminaliteit in onze grensregio. Op het eerste overleg van 2 december laatstleden waren ook de administraties van Justitie en van Binnenlandse Zaken, de politie en de parketten van beide landen aanwezig. Er werden enkele concrete uitdagingen inzake de uitwisseling van justitiële informatie en de gerechtelijke samenwerking in een open geest van samenwerking besproken. Dat overleg zal in de toekomst worden voortgezet en zal tot concrete maatregelen leiden.
15.03 Marianne Verhaert (Open Vld): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord.
Het verheugt mij te vernemen dat het wetsontwerp reeds zo ver gevorderd is en dat het drugsmeldpunt in Limburg duidelijk zijn dienst bewijst. In de Kempen, zowel in de provincie Limburg als in de provincie Antwerpen, zitten we namelijk duidelijk met een probleem.
Het incident is gesloten.
16 Question de Sarah Schlitz à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments ) sur "Les inégalités de genre au sein du monde judiciaire" (55002093C)
16 Vraag van Sarah Schlitz aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "De genderongelijkheid in de juridische wereld" (55002093C)
16.01 Sarah Schlitz (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, l'édition 2017 de la radiographie du barreau de Bruxelles montre une féminisation des cohortes de diplômé(e)s en droit et bien que 45,9 % des avocats soient des femmes, ces dernières sont largement minoritaires parmi les avocats de plus de 40 ans ainsi qu’aux postes à responsabilité et gagnent en moyenne la moitié du salaire touché par leurs confrères.
Dans l’Ordre judiciaire, les statistiques de l’Institut pour l’égalité des femmes et des hommes concordent avec celles du SPF Justice. Si l’on peut se réjouir qu’un peu plus de la moitié des magistrats soient en fait des magistrates, comme j’ai pu le lire sur votre site internet, ces dernières demeurent minoritaires dans les degrés supérieurs de l'appareil judiciaire ainsi qu'aux postes de chef de corps. L'assemblée générale d'avocats.be compte trois femmes sur douze bâtonniers des barreaux francophones et germanophone de Belgique. Pour ce qui est du conseil d’administration, il ne compte qu'une seule femme sur neuf administrateurs et n'a jamais connu de femme à sa présidence en vingt ans.
Monsieur le ministre, le constat est clair: le monde judiciaire demeure profondément inégalitaire. Pouvez-vous m’indiquer ce qui est mis en place pour lutter contre le phénomène d’arrêt prématuré des carrières des femmes avocates et magistrates? Qu'est-il mis en place pour garantir l’égalité salariale et assurer la parité à tous les niveaux (professions judiciaires, monde judiciaire, institutions judiciaires)? Pourriez-vous également m'indiquer pour quand sont prévues les prochaines radiographies des barreaux?
16.02 Koen Geens, ministre: Madame la présidente, madame Schlitz, la magistrature se féminise depuis des années. Sur la base des chiffres 2018, je peux vous indiquer qu'au niveau de première instance, 56 % du nombre total de magistrats professionnels du siège et 57 % du ministère public concernent actuellement des femmes. Au niveau des cours, la moitié des conseillers sont des femmes. À la Cour de cassation, 30 % des conseillers le sont également.
Ce n'est dès lors qu'une question de temps pour que cette tendance se consolide dans la plus haute juridiction. Récemment, une femme a été nommée en tant que première présidente de la Cour de cassation, à savoir le plus haut magistrat de ce pays.
Les conditions de nomination sont évidemment objectives et égales pour tous. Les traitements sont aussi fixés légalement et ne font aucune distinction entre genres. Les Ordres OBFG et l'OVB et leurs barreaux fonctionnent de façon autonome par rapport au ministre de la Justice pour ce qui concerne la composition de ces organes. Je me base dès lors sur leurs informations. Pour les barreaux francophones et germanophone, on constate une augmentation continue depuis 2007 du pourcentage de femmes avocats qui dépasse, pour la première fois, les 50 %. Cette augmentation illustre une féminisation constante de la profession. L'OBFG ne possède pas d'informations concernant les différences salariales éventuelles.
La profession d'avocat étant une profession libérale, l'Ordre n'a aucune compétence pour imposer une quelconque règle en la matière.
En ce qui concerne la représentation des femmes au sein des instances, l'assemblée générale de l'OBFG a adopté cette année une modification de son règlement d'ordre d'intérieur prévoyant que, pour chaque poste vacant, les barreaux veilleraient à présenter dans la mesure du possible au moins deux candidats de sexe différent. L'Ordre des barreaux flamands et barreaux locaux évolue également vers une plus large présence des femmes au sein des organes et au niveau des positions clés. En 2015, 4 bâtonniers sur 10 étaient des femmes alors qu'en 2003, il n'y en avait pas une seule sur 14 bâtonniers.
L'OVB veille à une politique de non-discrimination non seulement dans le rapport hommes-femmes mais tend aussi dans la mesure des possibilités à assurer une représentativité de toute forme de différence. Madame Schlitz, prenez donc courage: l'avenir sera très beau!
16.03 Sarah Schlitz (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse. En réalité, ce n'est pas avec du courage que l'on parvient à l'égalité mais en prenant des mesures.
En effet, il y a une tendance à la féminisation. On le dit souvent: on peut faire dire ce que l'on veut aux chiffres. Si nous constatons une féminisation des cohortes qui sortent de l'université, on observe qu'à 30 et 40 ans, le nombre de femmes occupant le métier d'avocat ou des places dans la magistrature décline. C'est d'autant plus visible plus on monte dans la hiérarchie du système judiciaire.
Il me semble important de ne pas nous voiler la face par rapport à ce phénomène et de le prendre à bras-le-corps. Une femme a été désignée à la Cour de cassation, à la Cour constitutionnelle on a instauré un quota. D'autres quotas devraient être instaurés à d'autres niveaux.
Une association, Fem&L.A.W., composée de femmes juristes issues de différents horizons, oeuvre pour soutenir et proposer des solutions pour que les métiers d'avocat et de magistrat se féminisent. L'association a été invitée récemment par le conseil d'administration d'avocats.be qui se rend compte des problèmes de genre. Elle a formulé une série de recommandations dont j'ai fait une sélection, recommandations qui pourraient nous concerner:
- proposer des conférences par et pour les juristes au sujet de l'égalité dans leur propre milieu professionnel;
- produire et diffuser des documents relatifs aux chiffres et aux droits des femmes au travail de façon large, sous la forme d'une campagne, par exemple;
- mener des études de fond permettant d'affiner les diagnostics trop restreints actuellement au vu du caractère multifonctionnel de la non-représentation des femmes dans le monde juridique.
Cela permettrait de compléter les informations dont nous disposons ici car, comme vous l'avez dit, nous ne disposons pas des chiffres relatifs à l'écart salarial, par exemple. Sans chiffres, nous ne pouvons correctement appréhender les problèmes.
L'association propose de formuler des propositions concrètes du type aménagement des horaires et des carrières, mise en place d'une garderie au sein du palais de justice pour mieux concilier vie professionnelle et vie de famille, toutes propositions permettant aux femmes de s'épanouir dans leur carrière tout au long de leur vie.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mevrouw Schlitz, mag ik u vragen om de repliek wat korter te houden? Wij zullen binnenkort ook een aftelklok krijgen.
17 Question de Sarah Schlitz à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments ) sur "La lutte contre le harcèlement dans un cadre conjugal ou ex-conjugal" (55002094C)
17 Vraag van Sarah Schlitz aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "De strijd tegen stalking door een partner of een ex" (55002094C)
17.01 Sarah Schlitz (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, le harcèlement recouvre différentes formes dont chacune mérite une attention particulière. Dans les cas où le harcèlement est le fait d’un conjoint ou d’un ex-conjoint, cette question est intimement liée à celle des violences conjugales et ex-conjugales.
Selon une étude récente, menée auprès de femmes victimes de violences conjugales, 9 fois sur 10, le harcèlement est, au moment de la rupture, presque constant. L’étude démontre aussi que ces comportements harcelants perdurent, voire s’amplifient avec le temps. En effet, 79 % des sondées subissent encore des violences après une séparation. Le suivi rigoureux des plaintes pour harcèlement est donc essentiel dans une optique de protection des femmes contre les violences.
La Belgique s’est engagée à lutter contre le harcèlement à travers la Convention d’Istanbul, qui stipule en son article 34 que "les parties prennent les mesures législatives ou autres nécessaires pour ériger en infraction pénale le fait, lorsqu’il est commis intentionnellement, d’adopter, à plusieurs reprises, un comportement menaçant dirigé envers une autre personne, conduisant celle-ci à craindre pour sa sécurité".
Monsieur le ministre, le harcèlement est déjà puni pénalement en Belgique. Quelles sont les autres mesures prises en vue de lutter réellement contre le harcèlement entre conjoints ou ex-conjoints? Combien de plaintes pour harcèlement de la part d’un conjoint ou ex-conjoint sont-elles déposées chaque année dans notre pays? Combien d’entre elles sont-elles classées sans suite, et pour quelles raisons? Quelle est la répartition selon le genre parmi les victimes et les auteurs? Quelles sont les mesures d’accompagnement et de suivi des victimes de harcèlement? Un plan spécifique existe-t-il pour les aider à porter plainte? Lorsque des faits de harcèlement sont en cours, quelles sont les dispositions prises en vue de protéger les victimes d’un passage à l’acte violent, pendant les mois ou les années qui précèdent le procès ?
17.02 Koen Geens, ministre: Madame la présidente, madame Schlitz, dans le cadre de cette question orale, je ne suis pas en mesure de communiquer des données statistiques détaillées.
La question du harcèlement nécessite une approche intégrée, le droit pénal devant constituer la solution ultime pour imposer le respect. À cet égard, la prévention en vue de la sécurisation des victimes présentant un risque élevé est cruciale. Dans ce contexte, il est essentiel de prendre des mesures telles que l'interdiction provisoire de résidence et de contacts, des conditions similaires imposées en cas d'une liberté conditionnelle lors d'une détention préventive ou d'une libération conditionnelle en exécution de la peine.
En outre, des mesures ont été prises pour que la police locale, les assistants de justice et les magistrats puissent exercer un meilleur contrôle du respect des conditions imposées – par exemple, l'extension de SIDIS-suite. Par ailleurs, je me réfère aux initiatives en cours d'élaboration – consécutivement à la proposition de loi de Mme Matz relative à l'alarme-harcèlement –, notamment la poursuite du déploiement des Family Justice Centers ainsi qu'une forme active d'approche en chaîne et de coordination de cas.
Les violences psychologiques, parmi lesquelles le harcèlement, sont également prises en compte par la circulaire COL 4/2006 relative à la politique criminelle en matière de violence dans le couple. Cette circulaire porte aussi son attention sur l'accueil, la prise en charge et l'accompagnement des victimes de violences intrafamiliales.
Enfin, le réseau d'expertise "Criminalité contre les personnes" travaille actuellement sur un outil d'évaluation du risque qui vise précisément à tenter de repérer les situations les plus à risque d'un passage à l'acte majeur de type homicide. Il s'agit d'un projet en cours d'évaluation après une phase de test dans plusieurs zones de police.
17.03 Sarah Schlitz (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je suis contente que vous travailliez sur de nouvelles pistes. Nous les avons déjà évoquées récemment en séance plénière.
Il me revient du terrain aujourd'hui que les femmes qui subissent du harcèlement se sentent vraiment démunies et peu soutenues pour le faire cesser. Or, les avocats de ces femmes me disent qu'un simple rappel à la loi permet parfois de calmer l'individu qui harcèle. Dans de nombreux cas, ces individus ne sont pas auditionnés et un sentiment d'impunité et d'impuissance se développe. Il est vraiment essentiel d'auditionner systématiquement les auteurs de harcèlement afin de leur rappeler à quoi ils s'exposent en poursuivant de telles pratiques.
Het incident is gesloten.
18 Question de Sarah Schlitz à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments ) sur "La place du genre à l’Institut de formation judiciaire" (55002098C)
18 Vraag van Sarah Schlitz aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "De benadering van het genderthema bij het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding" (55002098C)
18.01 Sarah Schlitz (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, pouvez-vous m’indiquer de quelle manière sont abordées les questions de genre par l’Institut de formation judiciaire. Sur quels sujets portent-elles? Sont-elles abordées de façon transversale ou dispensées dans le cadre de formations spécifiques? Sont-elles abordées dans le cadre de formations optionnelles ou obligatoires? À quelle fréquence?
De façon plus globale, pouvez-vous m’indiquer dans quels créneaux horaires les formations de l’Institut sont dispensées? Des sessions résidentielles obligatoires sont-elles organisées? Un système de garderie existe-t-il?
18.02 Koen Geens, ministre: Madame Schlitz, les questions de genre sont abordées par l'Institut de formation judiciaire (IFJ) dans trois formations. Premièrement, il y a la lutte contre les délits de haine et discrimination. Il s'agit d'une formation de deux jours qui est obligatoire pour les stagiaires judiciaires dans le cadre de leur formation initiale et qui est organisée chaque année. Pour les magistrats, elle est facultative dans la mesure où, actuellement, il n'existe pas d'obligation de formation continue pour les magistrats en service. Deuxièmement, il y a une formation de base en délinquance sexuelle. Troisièmement, il y a une formation approfondie en délinquance sexuelle. Ces deux dernières formations sont des formations d'un jour qui sont organisées tous les deux ans en alternance.
En général, les formations de l'IFJ comportent six heures de cours – de 9 h 30 à 16 h 30 ou 17 h 00. Il existe aussi des sessions résidentielles, dont certaines sont obligatoires, par exemple les séminaires de stagiaires judiciaires, et d'autres dont le caractère résidentiel est une option, par exemple la formation spécialisée pour futurs juges d'instruction ou pour futurs magistrats du tribunal de la famille et de la jeunesse.
Il n'existe pas de système de garderie mais il arrive parfois que de très jeunes enfants – de moins d'un an – résident dans les centres de séminaire pour la durée de la formation, sous la garde du conjoint ou partenaire du stagiaire participant.
18.03 Sarah Schlitz (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.
Une série de recommandations en matière de formation ont été émises par Fem&L.A.W. lors de leur rencontre avec avocats.be. Une de leurs suggestions serait, pour les femmes en congé de maternité, de diminuer le nombre d'heures obligatoires de formation au prorata du nombre de mois qu'elles passent en congé de maternité l'année en question. Elles suggèrent l'organisation de formations relatives au traitement judiciaire des violences faites aux femmes, qui seraient dispensées à tous. Elles suggèrent également une parité parmi les intervenants dans les formations.
Enfin, la suppression des formations résidentielles obligatoires semble être une option dans le sens où ces formations entraînent des difficultés plus grandes pour les femmes que pour les hommes. Ces formations peuvent parfois être un des facteurs qui contribuent à décourager les femmes à continuer à exercer leur métier.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 15 h 47.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.47 uur.