Commission de l'Intérieur, de la Sécurité, de la Migration et des Matières administratives

Commissie voor Binnenlandse Zaken, Veiligheid, Migratie en Bestuurszaken

 

du

 

Mardi 17 décembre 2019

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 17 december 2019

 

Namiddag

 

______

 

 


De behandeling van de vragen vangt aan om 16.01 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Ortwin Depoortere.

Le développement des questions commence à 16 h 01. La réunion est présidée par M. Ortwin Depoortere.

 

De voorzitter: Vraag nr. 55000280C van mevrouw Depraetere wordt omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 55000292C van mevrouw Gijbels is ingetrokken. Vraag nr. 55000441C van mevrouw Pas wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

Mevrouw Hanus is niet aanwezig voor haar vraag nr. 55000584C. Ik weet niet of zij nog komt. Wij gaan eerst verder met het volgend agendapunt.

 

01 Questions jointes de

- Christophe Lacroix à Charles Michel (premier ministre) sur "Le Brexit" (55000951C)

- Anneleen Van Bossuyt à Charles Michel (premier ministre) sur "L'imminence du Brexit et ses répercussions pour la Belgique" (55000953C)

- Melissa Depraetere à Charles Michel (premier ministre) sur "Le sommet européen consacré au Brexit" (55000983C)

- Anneleen Van Bossuyt à Charles Michel (premier ministre) sur "Le Brexit" (55001135C)

01 Samengevoegde vragen van

- Christophe Lacroix aan Charles Michel (eerste minister) over "De brexit" (55000951C)

- Anneleen Van Bossuyt aan Charles Michel (eerste minister) over "De nakende brexit en de impact hiervan op België" (55000953C)

- Melissa Depraetere aan Charles Michel (eerste minister) over "De Europese top omtrent de brexit" (55000983C)

- Anneleen Van Bossuyt aan Charles Michel (eerste minister) over "De brexit" (55001135C)

 

01.01  Anneleen Van Bossuyt (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de eerste minister, de belangrijkste elementen van de vragen die werden ingediend, werden in de voorgaande vergadering van het federaal adviescomité voor de Europese Aangelegenheden beantwoord.

 

Ik zal hier niet opnieuw de hele uiteenzetting doen, maar ik kijk even op mijn lijstje of er nog elementen zijn waarop u niet bent ingegaan. Ik zie hier onder andere de vraag staan of België, naar het voorbeeld van Ierland, dat een speciaal budget heeft gemaakt om de belangrijkste nadelen van een no-dealbrexit op te vangen, ook in zo'n speciaal budget heeft voorzien.

 

Ten tweede, stel dat de brexit er komt en dat er niet voldoende akkoorden kunnen worden gesloten, bijvoorbeeld over de wederzijdse erkenning van producten, dan zullen het FAVV en de douane worden geconfronteerd met de gevolgen daarvan. Zijn deze diensten qua logistiek en personeel daarop voldoende voorbereid?

 

Voor de post-brexitperiode is het natuurlijk nog wat in een glazen bol kijken, want wij zullen eerst moeten afwachten welke specifieke akkoorden er op Europees niveau zullen worden gesloten. Is België, eens hierop meer zicht is, eventueel van plan om bepaalde bilaterale akkoorden met het Verenigd Koninkrijk te sluiten, ter aanvulling van de Europese afspraken die er zouden zijn?

 

Ten slotte, niet onbelangrijk, een element dat hier nog niet aan bod is gekomen. Er zullen middelen worden vrijgemaakt vanuit het Europees Solidariteitsfonds en het Europees globaliserings­fonds om landen te helpen om de belangrijkste gevolgen van de brexit op te vangen. De criteria zijn echter zodanig opgesteld dat de Belgische ondernemingen daarvan zo goed als geen gebruik zullen kunnen maken. Zo moet het bijvoorbeeld gaan om een ontslag van minstens 500 werknemers. U hebt daarnet zelf heel terecht opgemerkt dat 80 % van het bedrijfsleven in ons land uit kmo's bestaat, wat onze positie heel bijzonder maakt.

 

Mijn concrete vraag luidt of u een herziening van de criteria om een beroep te doen op de bestaande fondsen op tafel wil leggen?

 

01.02 Eerste minister Sophie Wilmès: Er is al en hele reeks opmerkingen gemaakt. Ik wil vermijden dat ik dubbele antwoorden geef.

 

Ik heb de vragen over de bilaterale akkoorden en over de fondsen al eerder beantwoord. Ik wil dat wel opnieuw doen omdat u de moeite hebt gedaan alle vragen opnieuw te stellen. Ik dank u daarvoor. Het toont uw interesse in de materie.

 

Over de bilaterale akkoorden heb ik al gezegd dat de eenheid van Europa heel belangrijk is. Wij willen natuurlijk dat die akkoorden afgesloten worden tussen het Verenigd Koninkrijk en Europa als eenheid, en niet met de verschillende landen afzonderlijk, want dat zou ons minder sterk maken.

 

Wij weten dat België in een specifieke situatie verkeert. Wij moeten rekening houden met die situatie. Wij vragen de deelstaten ook rekening te houden met die specifieke situatie, niet alleen inzake de douanerechten, maar ook inzake het feit dat wij over bijkomende middelen zouden kunnen beschikken. Dat is natuurlijk een belangrijk punt.

 

Wij hebben gesproken over het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering. Wij hebben het ook gehad over het feit dat de regels die nu van toepassing zijn niet voordelig zijn voor de kmo's. Wij weten dat de kmo's een groot deel van onze economie voor hun rekening nemen. Wij willen die natuurlijk steun bieden uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering.

 

Het idee is te vragen om de voorwaarden om over de fondsen te kunnen beschikken, aan te passen. De grootte van het bedrijf kan een element zijn, maar men zou ook kunnen nagaan of het mogelijk is om op sectoraal en/of regionaal vlak over de fondsen te beschikken.

 

Wij hebben nog niet gesproken over de middelen die zullen worden vrijgegeven om de brexit te kunnen organiseren. U moet weten dat wij sinds januari van dit jaar bezig zijn met de voor­bereiding, maar toen was het natuurlijk helemaal nog niet duidelijk of wij met een harde dan wel een zachte brexit te maken zouden krijgen. Nu is dat ook nog niet duidelijk, maar wij denken dat de kansen op een harde brexit kleiner zijn dan in januari.

 

Wij hebben ons voorbereid op een harde brexit. Wij hebben daarom aan alle diensten gevraagd wat hun behoeften zouden zijn op het vlak van personeel en investeringscapaciteit. Wij hebben een plan met antwoorden daarop gemaakt. Voor de organisatie ervan zal ongeveer 26 miljoen euro worden vrijgegeven. Als men voorbereid is op een harde brexit, is men ook voorbereid op een zachte brexit. Wij zijn bereid zo ver mogelijk te gaan. Wij zullen zien wat er in de uiteindelijke akkoorden zal staan. Misschien zullen wij ons aan de toekomstige realiteit moeten aanpassen. Wij volgen het van dichtbij op.

 

01.03  Anneleen Van Bossuyt (N-VA): Mevrouw de eerste minister, hartelijk dank voor de verduidelijkingen.

 

Heb ik het goed begrepen dat er vanuit België een budget van 26 miljoen euro beschikbaar gesteld wordt om bedrijven te helpen om de overgang te maken?

 

01.04 Eerste minister Sophie Wilmès: Mijn excuses als ik niet duidelijk was, dat budget is bestemd voor de verschillende diensten op federaal niveau, zoals de douane en het FAVV. Wij hebben dus in bijkomende middelen voorzien om die diensten te helpen.

 

01.05  Anneleen Van Bossuyt (N-VA): U zegt voorts dat België ervoor zal pleiten om de criteria om een beroep te kunnen doen op het Europese geld uit het globaliseringsfonds en Solidariteitsfonds aan te passen en meer rekening te houden met de grootte van het bedrijf of de sector. Als ik het mij goed herinner, mag het criterium van ontslag van 500 werknemers ook op sectoraal niveau bekeken worden. Wat is dan het verschil met wat u voorstelt?

 

01.06 Eerste minister Sophie Wilmès: De mogelijkheid om te clusteren is er al. De idee is natuurlijk dat zoveel mogelijk bedrijven aan de voorwaarden kunnen voldoen.

 

01.07  Anneleen Van Bossuyt (N-VA): Dank u, dat zou zeker een hulp kunnen zijn voor veel van onze bedrijven.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Mevrouw Hanus heeft gevraagd om haar vraag nr. 55000584C uit te stellen. Vraag nr. 55001031C van mevrouw Kitir is ingetrokken.

 

02 Vraag van Anneleen Van Bossuyt aan Koen Geens (VEM Justitie en Regie der Gebouwen) over "De onderhandelingen betreffende het Europees meerjarig financieel kader (MFK)" (55001358C)

02 Question de Anneleen Van Bossuyt à Koen Geens (VPM Justice et Régie des Bâtiments) sur "Les négociations relatives au cadre financier pluriannuel européen (CFP)" (55001358C)

 

02.01  Anneleen Van Bossuyt (N-VA): Mevrouw de eerste minister, u gaf daarnet al aan dat momenteel de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 starten. Dat kader is heel belangrijk, want er wordt in vastgelegd hoeveel de Europese Unie zal mogen uitgeven aan haar programma’s en beleid. Er wordt over het MFK zowel door het Europees Parlement als door de Raad onderhandeld. Het Belgisch standpunt dat in de Raad zal worden verdedigd, zou in principe tot stand moeten komen door onderhandelingen tussen het federale en het regionale niveau.

 

Helaas vangen wij signalen op dat dat niet altijd zo goed verloopt. De nieuwe Vlaamse minister-president, Jan Jambon, richtte al enkele malen een schrijven tot uw voorganger met de vraag om de Algemeen Afgevaardigde van de Vlaamse Regering bij de EU ook bij de onderhandelingen te betrekken door hem mee op te nemen in de Belgische delegatie voor de Europese Raad. Gelet op het belang van het meerjarig financieel kader, ook voor de regio's, maar zeker ook gelet op de informatie die vanuit de regio's naar het Belgische niveau kan doorstromen om een voor België zo goed mogelijk voorstel uit de brand te slepen, lijkt ons de aanwezigheid van de Algemeen Afgevaardigde van de Vlaamse Regering onont­beerlijk. Als hij daar niet aanwezig is, zit België bij wijze van spreken doof en blind aan de onderhandelingstafel.

 

Er is ook een precedent dat aantoont dat zijn aanwezigheid zeker niet onbelangrijk is, want bij de onderhandelingen over het vorige meerjarig financieel kader kon dankzij de aanwezigheid van de Algemeen Afgevaardigde van de Vlaamse Regering correcte informatie worden verstrekt aan de stakeholders, het bedrijfsleven en het brede publiek. Op die manier konden ook serieuze interne Belgische politieke problemen vermeden worden. Daarom heb ik de volgende concrete vragen, mevrouw de eerste minister.

 

Erkent u het belang van de aanwezigheid van de Algemeen Afgevaardigde van de Vlaamse Regering en bij uitbreiding van de andere deel­staat­regeringen in de Belgische delegatie bij de Europese Raad?

 

Kunt u bevestigen dat er een constructief overleg wordt beoogd tussen het federale en het regionale niveau om dat te organiseren?

 

02.02 Eerste minister Sophie Wilmès: Mevrouw Van Bossuyt, bedankt voor uw vraag. Wij hebben het over dit onderwerp ook al gehad tijdens onze discussie over de Europese top. Ik heb daarbij inderdaad verklaard dat de Gewesten en de regio's meermaals worden geconsulteerd.

 

Sedert het najaar van 2017 werden en worden de deelstaten van zeer nabij op alle beschikbare niveaus intensief betrokken bij de voorbereiding van de frequente interventies van de onderhandelaars en van het politiek niveau, middels minstens 27 ad-hoccoördinatiever­gaderingen, 8 informele overlegrondes en 7 in­formele besloten vergaderingen op kabinets­niveau. Daarnaast vindt ook haast dagelijks informeel contact plaats tussen de betrokken experts. De Belgische interventies hebben ook steeds de regionale prioriteiten inzake bijvoor­beeld landbouw, cohesiebeleid, wetenschappelijk onderzoek en brexit uitdrukkelijk opgenomen.

 

De samenstelling van een delegatie voor de Europese Raad met het oog op het MFK en de onderhandelingen staat dan ook geheel los van de totstandkoming van het Belgisch standpunt bij de MFK-onderhandelingen. Die standpunten worden overigens steeds met een actieve deelname van de regionale experts en kabinetten gevormd. Concreet betekent dit dat telkens het MFK ter bespreking geagendeerd staat op de Raad Algemene Zaken en de Europese Raad, een formeel overleg wordt georganiseerd tussen alle betrokken Belgische partijen, dus telkens met deelname van de Gewesten. Die voorafgaande coördinatie, die de minister die aan de onder­handelingstafel zit in staat stelt om de belangen van ons land zo goed mogelijk te verdedigen, is volledig in overeenstemming met het samen­werkings­akkoord tussen de federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten, met betrekking tot de vertegenwoordiging van het Koninkrijk België in de Ministerraad van de Europese Unie.

 

02.03  Anneleen Van Bossuyt (N-VA): Mevrouw de eerste minister, het is heel goed dat er vooraf overleg wordt gepleegd, maar u weet zo goed als ik dat er heel kort op de bal moet kunnen worden gespeeld. Vaak zijn er zaken waarover last minute beslissingen moeten worden genomen. Mij lijkt het onontbeerlijk dat er niet alleen overleg is, maar dat de algemeen afgevaardigde effectief mee aan tafel zit. Als ik uw antwoord goed heb begrepen, weigeren jullie om die mee op te nemen in de Belgische delegatie. Zo mag ik uw antwoord toch interpreteren?

 

Het is goed dat er vooraf op allerlei niveaus heel intensief overleg wordt gepleegd. Daarbij is het onontbeerlijk om ook first-hand aan tafel te zitten, om first-hand die informatie te vernemen en alzo beslissingen te kunnen nemen. Vandaar onze vraag om die afgevaardigde mee op te nemen in de Belgische delegatie.

 

Als ik uw antwoord goed begrijp, dan weigert u om die afgevaardigde op te nemen in die delegatie. Zo mag ik uw antwoord toch interpreteren?

 

02.04 Eerste minister Sophie Wilmès: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van Bossuyt, ik merk gewoon op dat wat tot nu toe is gebeurd, perfect in de lijn ligt van het samenwerkingsakkoord. Tot nu toe worden de belangen van iedereen gerespecteerd. De belangen van iedereen worden gerespecteerd, het samenwerkingsakkoord wordt gerespecteerd en de voorafgaande onderhandelingen worden gerespecteerd.

 

Ik weet niet precies op welke manier wij een en ander in de toekomst zullen organiseren. Ik pleit in een moeilijk land als het onze echter echt voor het respecteren van het samenwerkingsakkoord. Dat is heel belangrijk.

 

De voorzitter: Mevrouw Van Bossuyt, hebt u nog een laatste repliek?

 

02.05  Anneleen Van Bossuyt (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de eerste minister, het laatste woord is altijd voor de Parlementsleden.

 

U verwijst naar het samenwerkingsakkoord, maar daar ligt net het probleem. Het samenwerkings­akkoord dateert van 1994. Ondertussen zijn er verschillende staatshervormingen geweest. Het samenwerkingsakkoord is niet aan die hervor­mingen aangepast, met uitzondering van de categorie Energie en Milieu, indien ik dat goed heb. Daarentegen valt de Raad Algemene Zaken nog altijd onder categorie 1, wat een exclusief federale bevoegdheid is. Nochtans worden in die Raad zaken besproken die net zo goed de deelstaten aanbelangen.

 

Het akkoord is dus volledig achterhaald. In het vorige regeerakkoord is trouwens expliciet opgenomen dat dringend werk moet worden gemaakt van een actualisatie van het samen­werkings­akkoord, omdat het absoluut niet meer met de huidige stand van onze staatshervorming strookt.

 

Door nu te verwijzen naar het feit dat voor de onderhandelingen alles verloopt volgens het samenwerkingsakkoord, dat evenwel volledig achter­haald is, geeft u eigenlijk aan dat er een zwakte is ten opzichte van de regio's, die ter zake bij de onderhandelingen dus in een minder goede positie staan.

 

Ik kan daarvan alleen maar akte nemen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: La question n° 55001538C de M. Laaouej est transformée en question écrite.

 

03 Vraag van Anneleen Van Bossuyt aan Sophie Wilmès (eerste minister) over "De hervorming van het Europees uitbreidingsbeleid" (55001636C)

03 Question de Anneleen Van Bossuyt à Sophie Wilmès (première ministre) sur "La réforme de la politique d'élargissement de l'Union européenne" (55001636C)

 

03.01  Anneleen Van Bossuyt (N-VA): Mevrouw de eerste minister, ik verontschuldig mij voor mijn vele vragen vandaag, maar de materie blijft mij nu eenmaal, na mijn mandaat de vorige legislatuur in het Europees Parlement, na aan het hart liggen. Het is toeval dat al die vragen – sommige had ik reeds heel lang geleden ingediend – allemaal vanmiddag geagendeerd staan.

 

Tijdens de vergadering van de Raad van ministers van Buitenlandse Zaken in oktober was er commotie omtrent de start van de toetredings­onderhandelingen met Albanië en Noord-Macedonië. Frankrijk en Nederland gaven vooraf duidelijk aan gekant te zijn tegen het opstarten van de toetredingsonderhandelingen. De N-VA is het volledig met dat standpunt eens, gelet op het feit dat die landen nog heel ver verwijderd zijn van de criteria van Kopenhagen, de toetredingscriteria. De hele discussie over de mogelijke aanvang van de toetredingsonderhandelingen met die landen, is volgens ons een teken aan de wand voor de recente onvrede met het huidige uitbreidings­beleid, meer bepaald met de wijze waarop landen kunnen toetreden.

 

De Franse president Macron heeft een non-paper op tafel gelegd om het toetredingsproces te hervormen. Concreet wil hij het huidige proces, waarbij over elk hoofdstuk van het acquis communautaire, dat in 35 hoofdstukken is onder­verdeeld, onderhandeld wordt, vervangen door een traject in 7 fases. Daarin wordt vooral de nadruk gelegd op graduele integratie en op veel striktere voorwaarden om te evolueren richting Europese normen en waarden. Helemaal nieuw is dat ook in de mogelijkheid wordt voorzien om het proces terug te schroeven. Ik hoef u er niet aan te herinneren dat er al heel lang onderhandelingen met Turkije lopen. Welnu, op basis van het nieuwe voorstel zou beslist kunnen worden om het proces terug te schroeven.

 

Nederland, Denemarken en Duitsland hebben al hun steun toegezegd aan de voorstellen in de non-paper van president Macron.

 

Mevrouw de premier, hoe staat onze regering ten opzichte van de voorstellen van president Macron?

03.02 Eerste minister Sophie Wilmès: U hoeft zich niet te verontschuldigen voor het aantal vragen, mevrouw Van Bossuyt. U bewijst daarmee uw interesse. Ik weet nu natuurlijk wel hoe het komt dat u zoveel kennis over die materie hebt, wat nu wel druk op mijn schouders legt, maar ik antwoord met heel veel plezier op uw vragen.

 

Het is voor de zes landen in de westelijke Balkan belangrijk om het langetermijnperspectief op hun toetreding te handhaven. Dat is namelijk in ons eigen belang. Onze evaluatie van de hervormingen in Noord-Macedonië is positief. Bovendien is het akkoord van Prespa, hoewel het geen deel uitmaakt van de toetredings­voor­waarden, een belangrijk voorbeeld van verzoening in de regio. Wij erkennen ook de inspanningen van Albanië.

 

Er zijn echter nog enkele problemen. In de strijd tegen corruptie en drughandel bijvoorbeeld, stellen wij vast dat de vooruitgang die de twee landen geboekt hebben, nog steeds onvoldoende is. Desondanks zijn wij van mening dat het voor­uitzicht op toetreding reëel moet blijven.

 

Het is voor België altijd duidelijk geweest dat de dossiers van Noord-Macedonië en Albanië geen geheel vormen, maar dat elke kandidaat-lidstaat op eigen merites moet worden beoordeeld.

 

Wij staan er uiteraard voor open om grondig te analyseren hoe het toetredingsproces doeltreffender kan worden gemaakt. Wij zullen ons constructief opstellen ten opzichte van de voorstellen ter verbetering van de uitbreidings­methodologie. Het Franse document, waarnaar u verwees, bevat verschillende nuttige concepten. Wij wachten vol ongeduld op de uitwerking van een concreet voorstel van de Europese Commissie. Het is van essentieel belang dat wij tegen de bijeenkomst van de Europese Raad van maart een nieuw, gemeenschappelijk EU-standpunt bereiken. Dat zal een belangrijk signaal zijn voor de regio. Het is belangrijk dat de EU duidelijk met de regio communiceert en het Europese toetredingsperspectief bevestigt.

 

03.03  Anneleen Van Bossuyt (N-VA): Hartelijk dank voor uw antwoord, mevrouw de premier.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Samengevoegde vragen van

- Kris Verduyckt aan Sophie Wilmès (eerste minister) over "Het klimaatstandpunt van België op de Europese top van regeringsleiders" (55001959C)

- Anneleen Van Bossuyt aan Sophie Wilmès (eerste minister) over "De Europese Green Deal en het standpunt van België" (55002018C)

- Gilles Vanden Burre aan Sophie Wilmès (eerste minister) over "De Europese Green Deal" (55002217C)

04 Questions jointes de

- Kris Verduyckt à Sophie Wilmès (première ministre) sur "La position de la Belgique sur le climat au sommet européen des chefs de gouvernement" (55001959C)

- Anneleen Van Bossuyt à Sophie Wilmès (première ministre) sur "Le Green Deal européen et le point de vue de la Belgique" (55002018C)

- Gilles Vanden Burre à Sophie Wilmès (première ministre) sur "le Green Deal européen" (55002217C)

 

04.01  Kris Verduyckt (sp.a): Mevrouw de eerste minister, deze vraag werd al enige tijd geleden ingediend en is al enigszins herhaald. Ik zal ze als lid van de commissie voor Klimaat in een andere vorm stellen.

 

Ik moet u iets bekennen. Als er over de staatsstructuur wordt gediscussieerd, kan mij dat niet echt boeien, maar de opsplitsing van het klimaatbeleid wekt bij mij wel veel irritatie op. Ik vraag mij ook af wie daarvoor verantwoordelijk is.

 

In de discussie over het Nationaal Energie- en Klimaatplan, net zoals op de COP in Madrid, zitten er vier klimaatministers apart te onderhandelen. Dat is een pijnlijk beeld.

 

Hoe gaat u daar als eerste minister mee om? De standpunten van onze Gewesten lopen uiteen. Het ambitieniveau is niet overal hetzelfde. U wordt gevraagd om een standpunt in te nemen, onder meer over de Green New Deal.

 

Hoe gaat u daarmee om? Is er kritiek vanuit Europa omdat wij daarmee veel te gefrag­menteerd omgaan? Of is voor u het akkoord van Parijs de leidraad? Is dat de manier waarop u die onderhandelingen bent aangegaan, mevrouw de minister?

 

04.02  Anneleen Van Bossuyt (N-VA): Mevrouw de eerste minister, aangezien heel wat elementen zopas al aan bod kwamen, zal ik daarop niet terugkomen.

 

Een vraag die heel belangrijk is, is of het Belgisch standpunt dat in het debat zal worden ingenomen, eerst in het Parlement zal worden besproken.

 

04.03  Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Madame la première ministre, le projet de Green Deal européen a été présenté la semaine passée. Il propose un ensemble d’objectifs et de cinquante mesures destinés à faire de l’Europe un continent climatiquement neutre en 2050. C'est un projet ambitieux que les écologistes soutiennent totale­ment.

 

Le projet touche à un grand nombre de secteurs. On parle de couler la neutralité carbone dans une loi qui serait présentée en mars prochain afin de faire d’un engagement politique une obligation légale. On parle de relever les objectifs européens jusqu’au moins 50 % et de tendre vers 55 % de réduction d’émission de gaz à effet de serre en 2030 par rapport à 1990. Nous sommes aujourd'hui à "au moins 40 %".

 

L'effort financier sera évidemment important. On parle de 260 milliards d’euros d’investissements supplémentaires, soit environ 1,5 % du PIB européen en 2018. Il faudra nouer des accords forts entre chefs d'États européens, même s'il y a de grosses différences en termes d'analyse, d'ambition et de volontarisme.

 

Madame la première ministre, quelle position a tenue la Belgique vis-à-vis du Green Deal durant le dernier sommet européen? Quels objectifs ont été défendus en termes de diminution d’émission carbone et de montants d’investissements publics? Quelles sont les prochaines étapes des discussions autour du Green Deal et comment le gouvernement compte-t-il les aborder? La Belgique compte-t-elle jouer un rôle moteur dans ces discussions en s’associant à d’autres pays ambitieux en matière climatique?

 

04.04 Eerste minister Sophie Wilmès: Ik dank u voor de vragen.

 

Monsieur le président, la difficulté dans cet exercice est de ne pas répéter trop ce qu'on vient de dire et essayer de ne pas se contredire.

 

Je voudrais tout d'abord faire référence aux réponses que j'ai déjà données au cours de la longue discussion que nous venons d'avoir, même si je comprends qu'on ne puisse être partout à la fois et qu'on ne souhaite pas retirer sa question.

 

Wat heel belangrijk is, gelet op de verschillende houdingen van de Gewesten, is dat op het einde van de rit de doelstelling 2020-2030 door iedereen bevestigd werd. Het is toch de volledige vrijheid van de Gewesten om binnen de eigen bevoegdheden te beslissen hoe ze dat willen bereiken en in welk tempo.

 

Ik heb heel veel respect voor de verdeling van de bevoegdheden. Het is dus niet aan mij om aan wie dan ook te zeggen hoe ze de eigen bevoegd­heden moeten uitoefenen. Op het einde van de rit werd de doelstelling 2020-2030 dus bevestigd. Bovendien bevestigden wij op verscheidene toppen dat wij de doelstelling 2020-2050 inzake klimaatneutraliteit behouden. Dat is de doel­stelling, maar er zullen nog heel wat discus­sies volgen over de manier waarop die moet worden gerealiseerd.

 

Comme je l'ai dit, il ne faut pas oublier que la Belgique est reconnue internationalement pour ses capacités, son savoir-faire et son sens du compromis. C'est une démonstration que nous devrons encore faire avec un compromis qui tienne compte des positions et difficultés de chacun, qui ne sont pas toujours les mêmes au Nord ou au Sud. C'est une vérité à laquelle il faut aussi prêter attention.

 

Dans les conclusions du sommet européen sur le climat, on parle bien des différences à propos des starting points au niveau national. On considère effectivement que tout le monde ne part pas du même niveau, et n'a pas les mêmes challenges, même si l'objectif doit rester le même.

 

Le point de vue défendu par la Belgique est celui dont je viens de vous parler, avec des questionnements encore sur le financement, au travers de fonds particuliers ou d'une politique horizontale dans le MFF ou via la capacité de levée de fonds publics et privés de la BEI. La Belgique souhaite intégrer dans la réflexion générale la trajectoire budgétaire. Cela part du principe qu'on ne peut pas demander en même temps aux pays ayant des difficultés budgétaires d'investir et d'entrer dans des trajectoires d'assainissement fortes.

 

Le dernier point que j'ai clairement exprimé est qu'il est fondamental que l'ensemble des partenaires politiques européens et nationaux soient à l'écoute de l'appel des scientifiques, des jeunes et des moins jeunes concernant la question climatique. Il faut éviter de transformer cet élan d'espoir et d'intérêt en prenant radicalement des mesures contre-productives ou ressenties comme telles par la population.

 

04.05  Kris Verduyckt (sp.a): Mevrouw de eerste minister, u zegt dat alle Gewesten de doelstelling voor 2030 hebben onderschreven en dat u het klimaatakkoord van Parijs volgt. Wij zijn hier inderdaad niet om te oordelen over een ander parlement, maar volgens mij staan sommigen toch op de rem. Dat zullen wij echter nog zien. Wij onderschrijven alleszins die ambitie.

 

Mijn punt is dat het om een mondiaal probleem gaat en dat de opsplitsing in ons land het nog veel complexer maakt. Ik vrees dat niemand daar gelukkig van wordt, zeker niet van het beeld van de vier klimaatministers in Madrid.

 

04.06  Anneleen Van Bossuyt (N-VA): Mevrouw de eerste minister, ik dank u voor het antwoord. Een belangrijk element, waarvoor ik u wil danken, is uw erkenning dat de situatie in Vlaanderen en Wallonië gewoon verschillend is. Vlaanderen heeft bijvoorbeeld een heel grote petrochemische sector, wat niet het geval is in Wallonië, dus het uitgangspunt is verschillend voor beide regio's. Dat neemt niet weg dat beide regio's ambitie moeten tonen, wat zij ook doen volgens mij. Zij komen elk op hun manier met concrete maatregelen om hun vooropgestelde ambities te bereiken.

 

04.07  Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Madame la première ministre, je vous remercie pour vos réponses.

 

On regardera attentivement le rapport de la discussion précédente. En ce qui nous concerne, nous estimons que la Belgique doit être dans le peloton de tête en termes d'ambitions climatiques. Contrairement à Mme Verduyckt, je ne crois pas qu'il y ait de grande différence pour ce qui concerne l'air à respirer, l'environnement et le climat quand on habite la Wallonie, Bruxelles ou la Flandre.

 

Je suis ravi de constater que l'Union européenne est dans le cockpit de tête. La Belgique doit y jouer un rôle très important. L'endroit où on habite importe peu.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Questions jointes de

- Emir Kir à Philippe De Backer (Agenda numérique, Télécommunications et Poste (ancien dép.)) sur "L'impact de la cybercriminalité sur les entreprises belges" (55002059C)

- Emir Kir à Sophie Wilmès (première ministre) sur "Le bilan de la loi NIS (Network and Information Security) en matière de cybersécurité en Belgique" (55002231C)

- Emir Kir à Sophie Wilmès (première ministre) sur "Le rapport de la Commission européenne sur la cybersécurité des États membres" (55002232C)

05 Samengevoegde vragen van

- Emir Kir aan Philippe De Backer (Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post (vroeger dep.)) over "De impact van cybercriminaliteit op de Belgische bedrijven" (55002059C)

- Emir Kir aan Sophie Wilmès (eerste minister) over "De balans van de NIS-wet (Network and Information Security) inzake cyberveiligheid in België" (55002231C)

- Emir Kir aan Sophie Wilmès (eerste minister) over "Het rapport van de Europese Commissie over de cyberveiligheid in de lidstaten" (55002232C)

 

05.01  Emir Kir (PS): Monsieur le président, je vais enchaîner mes trois questions. La première concerne l'impact de la cybercriminalité sur les entreprises belges.

 

Madame la première ministre, la presse revient sur les risques de la cybercriminalité à l'égard de nos entreprises, qui a fait de nombreuses victimes à travers le monde ces dernières années.

 

L’institut Vias a publié son premier baromètre consacré à la criminalité qui touche les sociétés belges. Il en ressort que 43 % des entreprises interrogées ont déjà été victimes de cyber­criminalité. Sur les 273 petites et grandes sociétés interrogées, plus d’un tiers confient qu’elles craignent vivement d’être victimes de criminalité en ligne dans les années à venir. Toujours selon l’institut Vias, la situation est d’autant plus problématique que 38 % des entreprises indiquent ne pas être suffisamment préparées pour faire face à cette criminalité.

 

Madame la première ministre, avez-vous eu connaissance de ce rapport? Si oui, quel est votre point de vue sur la situation de manière globale? Envisagez-vous de renforcer davantage la réglementation? Si oui, comment? À quels types de problèmes sont confrontées les entreprises et avec quelle fréquence?

 

Ma deuxième question concerne le bilan de la loi Network and Information Security (NIS) sur la cybersécurité en Belgique.

 

Madame la première ministre, la cybersécurité est omniprésente dans l’actualité. De fait, les cyberattaques sont de plus en plus nombreuses dans tous les secteurs de l’économie ainsi que dans ceux des services essentiels et gouverne­mentaux.

 

La réponse à cette problématique se trouve en partie dans la directive NIS 2016/1148. Cette directive européenne a été transposée en Belgique par la loi NIS du 7 avril 2019, entrée en vigueur le 3 mai 2019. Elle poursuit un objectif principal: assurer un niveau de sécurité élevé et commun pour les réseaux et les systèmes d’information de l’Union européenne.

 

Je sais que c'est très tôt, à peine sept mois après la mise en œuvre de cette loi mais, madame la première ministre, pouvez-vous déjà tirer un premier bilan de la transposition de cette directive européenne?

 

J'en arrive, enfin, au rapport de la Commission européenne sur la cybersécurité dans les États membres. Ce rapport a été publié le 28 octobre dernier. Il montre la manière dont les États membres ont identifié les organisations publiques et privées qui doivent mettre en place des mesures de cybersécurité et signaler les incidents informatiques. Ces organisations souvent appelées opérateurs de services essentiels sont évidemment actives dans les secteurs cruciaux de l'économie et de la société. On pense aux soins de santé, aux transports, à l'énergie, aux services financiers, à l'approvisionnement en eau, qui doivent être particulièrement résistants aux cyberattaques.

 

À cette fin, la Commission a demandé aux 28 États membres d'envoyer leurs informations au plus tard le 9 novembre 2018. Or, à cette date, seuls 15 pays avaient fourni les données. La Commission a alors battu le rappel, à plusieurs reprises, auprès des États membres. Mais cela n'a pas suffi puisque six pays dont la Belgique ne se sont pas exécutés. La Commission leur a donc envoyé une lettre de mise en demeure de fournir lesdites informations dans les deux mois.

 

Dans les annexes du rapport de la Commission, on peut découvrir un tableau qui reprend les données fournies ou pas dans les temps par les États membres. C'est un véritable wall of shame pour notre pays, puisque ce dernier est clairement montré comme étant le pire élève européen. Mais depuis, nous avons peut-être répondu. Quoi qu'il en soit, non seulement les données de la Belgique sont envoyées en retard, comme dans d'autres pays, mais elles sont aussi manquantes.

 

Madame la première ministre, comment peut-on expliquer la lenteur dans le suivi de ce dossier qui est quand même essentiel, puisqu'il est question de cybersécurité des entreprises publiques et privées? La Belgique ne s'expose-t-elle pas à une réprimande de la Commission européenne pour avoir autant traîné? Où en est-on pratiquement au niveau de la mise en œuvre des règles européennes en matière de cybercriminalité?

 

05.02  Sophie Wilmès, première ministre: Monsieur Kir, mon équipe est enthousiaste et sérieuse dans la préparation des réponses. Donc, celles-ci seront quasiment aussi longues que votre question. Vous aurez donc droit à une réponse complète. Au demeurant, c'est un sujet intéressant.

 

La cybercriminalité est un phénomène important: la méthode évolue, les techniques de travail s'affinent et le nombre de victimes augmente, comme l'a encore confirmé le rapport de l'institut Vias, auquel vous vous êtes référé. Conscient de la menace, la Belgique a donc développé une politique de prévention adaptée. Comme j'ai eu l'occasion de le rappeler lors de la séance plénière du 21 novembre dernier, le Centre pour la Cybersécurité Belgique (CCB) a été créé en 2014. Depuis, il a mené différentes campagnes destinées tant au secteur public que privé. Cette année, il a ainsi élaboré sa campagne de sensibilisation en mettant l'accent sur le facteur humain du phishing. Le CCB a aussi publié de nombreux guides et conseils sur son site internet, basés sur des normes internationales à destination des PME et de leurs responsables informatiques.

 

Le CCB a également rendu opérationnelle la plateforme Early Warning System, qui permet de recevoir en open source les principales menaces visant la Belgique. De plus, il travaille en faveur des administrations fédérales en leur proposant de bonnes pratiques.

 

D'après Brightsight, spécialiste en cybersécurité – et bien que des progrès restent à enregistrer –, la Belgique occupait en juin dernier – en termes de niveau de cybersécurité – la cinquième place sur les vingt-huit États membres de l'Union européenne. Ce n'est pas si mal que cela, loin de là! En 2018, nous nous situions encore à la onzième place du classement. Vous voyez donc clairement une amélioration.

 

Pour répondre à votre question concernant les problèmes rencontrés et leur fréquence, en 2018, le CERT (le service opérationnel du CCB) a reçu 1 600 notifications d'incidents. En 2019, ce chiffre a considérablement augmenté, puisqu'il s'élève déjà à 4 484. Cela représente une augmentation de 180 %. La police fédérale a également signalé une augmentation de signalements de faits de cybercriminalité de l'ordre de 40 % en 2019.

 

Néanmoins, ces chiffres ne sont qu'une partie de l'iceberg. En effet, les entreprises ne signalent pas systématiquement avoir été victimes d'un cyber­incident ou ne portent pas systématiquement plainte.

 

En octobre 2019, le CCB a reçu en moyenne 8 000 e-mails de phishing suspects quotidienne­ment sur son adresse dédiée et, grâce à cela, a pu faire bloquer plusieurs dizaines de sites de phishing par jour.

 

Vous avez également abordé la loi NIS. À cet égard, je voudrais vous indiquer plusieurs éléments. En 2016, l'Union européenne a adopté la directive (UE) 2016/1148, destinée à assurer un niveau élevé de sécurité des réseaux et des systèmes d'information liés notamment aux services essentiels et à certains services numériques fournis dans l'Union européenne. La directive prévoyait l'identification par chaque État membre des opérateurs de services essentiels (OSE), actifs sur leur territoire pour le 9 novembre 2018.

 

La transposition de cette directive a été réalisée par la loi du 7 avril 2019 établissant un cadre pour la sécurité des réseaux et des systèmes d'informations d'intérêt général pour la sécurité publique (la loi NIS) et son arrêté d'exécution du 12 juillet 2019.

 

Ainsi, la loi NIS impose que chaque autorité sectorielle (ministre de l'Énergie, ministre de la Mobilité, ministre de la Mobilité maritime, ministre de la Santé publique, BNB, FSMA, IBPT) effectuent formellement l'identification des OSE de son secteur dans les six mois de l'entrée en vigueur de la loi, soit au plus tard pour le 3 novembre 2019.

 

Le processus d'identification a effectivement pris du temps, car il demande des consultations préalables au niveau international ou national ainsi qu'une analyse individualisée des services essentiels fournis et des risques encourus. La Belgique a sollicité et obtenu de la Commission européenne un report jusqu'au 26 novembre 2019 de la transmission de certaines informations relatives, dont le nombre des opérateurs de services essentiels (OSE) identifiés par secteurs en Belgique.

 

La directive prévoyait toutefois un délai contraignant pour le dépôt par la Commission européenne d'un rapport général sur l'identification des OSE dans les différents États membres. Pour la Belgique, comme pour d'autres États, la Commission n'a pas pu intégrer dans son rapport toutes les données demandées puisque le processus d'identification était toujours en cours.

 

Au mois de novembre 2019, la première phase d'identification des OSE a été réalisée dans les secteurs des transports, des finances, de l'énergie, des infrastructures numériques. En ce qui concerne le secteur de l'eau potable, les autorités régionales concernées ont déjà préparé l'identification des opérateurs dans leur Région, dans l'attente de la création d'un comité national. Pour ce qui est de la santé publique, les discussions sont en cours avec le CCB dans le cadre du processus d'identification des OSE.

 

Le retard pris pour l'identification formelle des OSE ne signifie donc nullement que le niveau de cybersécurité des entités fournissant des services essentiels en Belgique soit moins bon que celui de ses homologues européens ou que la Belgique s'expose à des réprimandes européennes. La loi du 1er juillet 2011 relative à la sécurité et à la protection des infrastructures critiques et le règlement général relatif à la protection des données à caractère personnel imposent déjà aux OSE potentiels qui seront prochainement formellement identifiés comme tels de prendre des mesures de sécurité et de notification des cyberincidents.

 

Le CCB a, par ailleurs, créé une plateforme de concertation appelée la Cybersecurity Sector Authority Platform, qui réunit environ tous les trimestres les représentants des différentes autorités sectorielles pour les domaines de l'énergie, du transport, des établissements et marchés financiers, de la santé, des infra­structures numériques, des fournisseurs de services numériques et du secteur nucléaire ainsi que le Centre national de crise et le CCB.

 

La loi oblige les opérateurs de services essentiels (OSE) à notifier sans retard tous les incidents ayant un impact significatif sur la disponibilité, la confidentialité, l'intégrité ou l'authenticité des réseaux et des systèmes d'information dont sont tributaires le ou les services essentiels qu'ils fournissent. Cette notification doit être faite simultanément au CCB, au Centre de crise national et à l'autorité sectorielle de leur secteur. À ce stade, le CCB n'a reçu aucune notification.

 

Une plate-forme de notification des incidents (NIS) est également opérationnelle et un protocole de collaboration entre les entités sectorielles est en cours de finalisation. L'élaboration d'une nouvelle stratégie en matière de cybersécurité nationale est également à un stade avancé.

 

Enfin, depuis 2018, le CCB organise des réunions Quarterly Threat Report (présentations trimes­trielles des menaces cyber par le CCB), où sont abordés les principales menaces, vulnéra­bilités et incidents.

 

Au mois d'octobre dernier, le CCB a déjà invité, sur la base des informations fournies par les autorités sectorielles, les représentants des opérateurs de services essentiels potentiels à ce type de réunion.

 

Vous pouvez donc constater, en fonction de ce que je vous ai indiqué, que le sujet est traité avec beaucoup de sérieux et que de nombreuses initiatives sont en cours.

 

05.03  Emir Kir (PS): Madame la première ministre, j'étais évidemment inquiet en rédigeant ces questions. Mais j'ai déjà des éléments de réponse qui montrent l'étendue du travail qui est réalisé.

 

On constate que les chiffres de signalement sont en grande augmentation. C'est à la fois inquiétant, car les situations se vivent sur le terrain mais c'est aussi réjouissant, car un travail se fait. Je sais que les chiffres sont toujours à prendre avec des pincettes, puisqu'on peut leur faire dire énormément de choses.

 

Par contre, pour ce qui est des éléments très concrets qui doivent être envoyés du côté européen, on voit que le travail est en cours. Certes, la loi n'est mise en œuvre que depuis quelques mois. Combien de temps faudra-t-il, à votre avis, pour répondre à la Commission européenne et apporter ces éléments? Peut-être encore un semestre? Je n'en sais rien.

 

05.04  Sophie Wilmès, première ministre: Je ne dispose pas de l'information, mais je peux vous la faire parvenir, si vous le désirez.

 

05.05  Emir Kir (PS): Je vous remercie infiniment.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

La réunion publique de commission est levée à 16 h 55.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.55 uur.