|
Commission
des Finances et du Budget |
Commissie voor Financiën en Begroting |
|
du Mercredi 19 juillet 2023 Après-midi ______ |
van Woensdag 19 juli 2023 Namiddag ______ |
Le développement des questions commence à 14 h 04. La réunion est présidée par Mme Marie-Christine Marghem.
De behandeling van de vragen vangt aan om 14.04 uur. De vergadering wordt voorgezeten door mevrouw Marie-Christine Marghem.
Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.
De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.
De voorzitster:
Hartelijk welkom in onze commissie, mijnheer de minister. We hernemen onze
agenda daar waar we gisteren gestopt waren. U vraagt het woord, mijnheer Van Hees?
Marco Van Hees (PVDA-PTB): Madame la présidente, comme signalé tout à l'heure, mais le
ministre n'était pas encore présent, je m'inquiète quelque peu de l'heure
annoncée de départ de ce dernier. J'espère que M. le ministre pourra
répondre à toutes les questions pendantes avant le 21 juillet. Je voulais avoir toutes les assurances en
la matière.
Minister Vincent Van Peteghem: Als de vragen worden omgezet in een schriftelijke vraag, heb ik daarmee geen probleem. Ik ben hier nu twee dagen na elkaar aanwezig. Het lijkt mij vreemd morgen opnieuw de commissie samen te roepen. Dat is trouwens ook niet mogelijk.
Dieter Vanbesien (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, kunt u ermee akkoord gaan om de voorbereide antwoorden op papier met ons mee te geven en om die dan nadien als schriftelijk antwoord te publiceren? Zo ja, dan ben ik bereid om mijn vragen hier en nu om te zetten, als ik het voorbereide antwoord kan meekrijgen.
Minister Vincent Van Peteghem: Dat is geen probleem.
Wouter Vermeersch (VB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik zou toch graag de mondelinge vragen ook mondeling willen stellen. Als een vraag schriftelijk beantwoord kan worden, dan moet men die als schriftelijke vraag indienen. Wij zijn daarin autonoom genoeg.
Er zijn de voorbije weken heel weinig mondelinge vragen beantwoord. Natuurlijk komen we dan op een moment dat alles ophoopt, net voor 21 juli. Dit had perfect vermeden kunnen worden. De collega’s die actief zijn en mondelinge vragen indienen, hadden dit probleem van ver zien aankomen. Ik wil u dus oproepen om in de toekomst regelmatiger naar de commissie te komen, om de vele vragen, over toch wel belangrijke onderwerpen, te beantwoorden.
Wij hebben daarnet een hoorzitting gevraagd over de digitale euro. Wij kunnen onvoldoende het debat voeren. Ik begrijp dat u dat debat wel ten gronde wilt voeren. U hebt dat ook reeds gedaan, in het kader van de eurogroep.
Ik zou graag mijn mondelinge vragen aanhouden.
De voorzitster: Mijnheer Vermeersch, iedereen maakt zijn keuze.
01.01 Kris Verduyckt (Vooruit): Mijnheer de minister, mijn uitstekende collega Joris Vandenbroucke heeft u een schriftelijke vraag gesteld en u hebt in het antwoord daarop cijfers gegeven over de fossiele subsidies, meer bepaald de tussenkomst voor professionele diesel.
Van de FOD Financiën hebben wij een inventaris gekregen van de fossiele subsidies. Wat mij heel erg opviel, is het gigantische verschil tussen het bedrag dat u in het schriftelijke antwoord gaf en het bedrag dat in de inventaris staat.
Waar komen die verschillen vandaan? Het gaat over meer dan 300 miljoen euro per jaar voor 2019 en 2020. Kunt u het totaalbudget ook opsplitsen naar buitenlandse bedrijven in het budget en naar vrachtwagens, taxi’s en bussen?
01.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Verduyckt, de bedragen die opgenomen zijn in het antwoord op de parlementaire vraag waarnaar u verwijst, zijn de effectief terugbetaalde bedragen. Het verschil met de federale inventaris van de subsidies voor fossiele brandstoffen vloeit voort uit de toegepaste methodologie. De federale inventaris vergelijkt de verbruikte hoeveelheden niet in liters, maar in eenheden die de energie-inhoud weergeven. Dat is in dit geval de ton of oil equivalent. De energie-inhoud van een liter diesel is hoger dan die van een liter benzine, zodat de geraamde subsidie voor een liter commerciële diesel hoger is dan het werkelijk terugbetaalde bedrag berekend op basis van het aantal liters.
De toepassing professionele diesel laat niet toe om een opsplitsing per categorie van voertuigen te maken, maar er kan wel een overzicht worden gegeven van de bedragen waarvoor de terugbetaling werd gevraagd via het systeem door Belgische en door buitenlandse ondernemingen. Aan Belgische ondernemingen werden achtereenvolgens in 2019, 2020, 2021 en 2022 respectievelijk 354, 343, 355 en 240 miljoen euro terugbetaald. Voor diezelfde jaren werd achtereenvolgens respectievelijk 325, 563, 319 en 289 miljoen euro aan buitenlandse ondernemingen terugbetaald.
01.03 Kris Verduyckt (Vooruit): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
02.01 Vanessa Matz (Les Engagés): Monsieur le
Ministre, depuis le 1er juillet 2022, un certificat
d'hérédité immobilier est nécessaire lorsqu'il y a un immeuble dans la
succession (loi de réforme du droit des biens, 4 avril 2020). Cela a
été précisé dans la loi visant à rendre la justice plus humaine, plus rapide et
plus ferme II (1) du 30 juillet 2022 qui introduit un nouvel article 4.59
du Code civil. Cette disposition devait entrer en vigueur au plus tard le 1er novembre 2022.
Cependant, le deuxième volet de cette loi du 6 décembre 2022 modifie
cette disposition et prévoit une entrée en vigueur de la nouvelle disposition
modifiée au plus tard le 1er avril 2023.
Le
service juridique de la Chambre avait souligné le problème posé par le report
rétroactif des dispositions de la loi du 30 juillet 2022, qui conduit
à la situation suivante: les dispositions relatives au nouvel article 4.59
sont entrées temporairement en vigueur le 1er novembre 2022,
elles ne sont plus en vigueur depuis la publication de la loi du 6 décembre 2022
et sont entrées à nouveau en vigueur le 1er avril 2023.
Cela
place les personnes concernées dans une situation incertaine. Déjà au 1er novembre 2022,
il y avait un délai de carence de 4 mois par rapport à l'obligation de
présenter ce certificat. Bien qu'avec peu de marge, cela permettait de rester
dans les délais de gratuité (six mois suivant le décès). Ces délais sont
dépassés avec la nouvelle date, puisqu'il y a maintenant 9 mois entre
l'entrée en vigueur des deux textes. Les personnes concernées par l'obtention
de ce certificat entre les mois de juillet et d'octobre 2022 se trouvent
donc hors des délais de gratuité au 1er avril 2023.
Sur le
site du SPF Finances on lit qu'en cas de décès à partir du 1er avril 2023
l'acte d'hérédité est gratuit s'il est établi dans les six mois suivant le
décès. Les services indiquent que ces certificats ne peuvent être délivrés que
pour les décès survenus à partir de cette date.
Les
certificats d'hérédité immobilier sont-ils obligatoires pour les successions
ouvertes entre le 1er juillet 2022 et le 1er avril 2023?
Qu'en
est-il pour les personnes qui se trouvent hors des délais de gratuité en raison
de l'entrée en vigueur retardée de cette disposition?
Des
dispositions transitoires ont-elles été adoptées? Des consignes particulières
ont-elles été données à l'administration?
Dans la
négative, comment justifiez-vous cette différence de traitement manifeste?
Allez-vous prendre des dispositions adaptées au successions ouvertes entre le 1er juillet 2022
et le 1er avril 2023?
02.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Madame Matz, depuis le 1er juillet 2022, un acte d’hérédité doit en effet être établi et transcrit lorsque les héritiers procèdent, par exemple, à la vente d’un bien immobilier faisant partie du patrimoine du défunt. Depuis cette même date, les notaires sont compétents pour délivrer des actes d’hérédité.
La loi du 6 décembre 2022 a adapté l’entrée en vigueur de la modification. En conséquence, l’Administration générale de la documentation patrimoniale (AGDP) n’est compétente que depuis le 1er avril 2023 pour délivrer des actes d’hérédité. L’AGDP n’est compétente pour établir des actes d’hérédité dans le cadre d’une succession ouverte que depuis le 1er avril 2023.
Une mesure transitoire n’a pas été prise puisque les héritiers peuvent s’adresser au notaire pour l’établissement d’un acte de succession depuis le 1er juillet 2022. Il n’y a donc pas, en l’espèce, de traitement manifestement différent en ce qui concerne l’établissement gratuit d’un acte d’hérédité dans le cadre d’une succession ouverte du 1er juillet 2022 au 31 mars 2023, d’une part, et la succession ouverte après cette date, d’autre part.
02.03 Vanessa Matz (Les Engagés): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
03.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, de Belgische fiscus loopt jaarlijks een vijfde van de op producten en diensten verschuldigde btw mis, leert ons een studie van het IMF. De cijfers zijn iets beter dan tijdens de coronajaren, maar blijven hoog in vergelijking met de buurlanden, schrijven ook De Tijd en L’Echo.
Mijnheer de minister, er staat veel in het regeerakkoord van uw regering. Dat hebben we de afgelopen dagen gezien, maar ook dit staat erin: “Er zullen maatregelen worden genomen om de btw-kloof tussen datgene wat de overheid zou moeten ontvangen en dat wat de overheid werkelijk wint”, de zogenaamde VAT-cap of btw-kloof, “te verkleinen tot het niveau van onze buurlanden.” De regering is hier duidelijk niet in geslaagd, de buurlanden slagen er beter in om de consumptietaksen die ze heffen, daadwerkelijk te innen, zo leren de cijfers van onder andere het IMF.
Welke verschillen ziet u met onze buurlanden? Wat kan België leren van de buurlanden? Welke maatregelen heeft België intussen genomen om die btw-kloof te verminderen? Wat waren de resultaten van deze maatregelen?
Is er voldoende samenwerking tussen de verschillende overheidsinstanties en de buitenlandse partners om de misgelopen btw aan te pakken? Zo niet, welke stappen zet u om die samenwerking te verbeteren?
Welke rol kunnen technologische oplossingen spelen bij het verminderen van die kloof? Worden er innovatieve systemen of toepassingen overwogen om dit probleem aan te pakken?
Wordt er voldoende geïnvesteerd in het opleiden, trainen, ondersteunen en correct verlonen van belastingambtenaren om die kloof aan te pakken? Zo niet, wat zijn uw plannen op dat gebied?
Welke gevolgen heeft het hoge percentage
misgelopen btw voor de overheidsfinanciën en de economie als geheel? Kunt u dat becijferen?
03.02 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Madame la présidente, je regrette ce manque de respect du ministre envers les parlementaires et la population qu'ils représentent, qui consiste à venir à 15 h 00 pour répondre à 50 questions, puis à partir à 16 h 30. Il n'a pourtant plus de réforme fiscale à préparer!
Vu ce fait accompli, je vais renvoyer à la version écrite de ma question.
La
réduction de l’écart de la TVA (c’est-à-dire la différence entre les recettes
TVA théoriques et effectives) figure parmi les objectifs de l’accord de
gouvernement de 2020. Or, une étude du FMI d’avril dernier a estimé qu’environ
un cinquième de la TVA échappe au fisc belge. Soit un montant énorme de quelque
dix milliards d’euros par an.
Ce
rapport conduits à des pistes de réflexion intéressantes.
Premièrement,
il y a un fort écart entre les estimations de l’écart TVA fournies par l’Union
européenne et celle fournies par l’étude du FMI.
Dans son
rapport de décembre 2022, l’UE estimait le montant du ‘VAT compliance gap’
(écart TVA) pour la Belgique en 2020 (dernier chiffre disponible) à 4,7
milliards d’euros.
Pour 2021
(dernier chiffre disponible, l’étude du FMI estime l’ampleur du ‘compliance
gap’ à 2 % du PIB. Soit environ 10 milliards d’euros, deux fois plus que l’estimation
de l’UE.
Deuxièmement,
l’étude du FMI estime que, pendant ces cinq dernières années, le secteur des
‘services professionnels et de gestion’ (qui réunit entre autres les cabinets
d’avocats, les comptables et les consultants) est responsable de presque la
moitié du ‘compliance gap’ de la TVA en Belgique, soit entre 4 et 5 milliards
d’euros chaque année.
Troisièmement,
l’étude estime que la quasi-totalité du ‘compliance gap’ de la TVA est
attribuable à des activités imposables que les autorités fiscales n’ont pas
contrôlées (‘assessment gap’). Une observation à mettre certainement en lien
avec un problème sur lequel je vous interroge régulièrement: la forte
diminution des effectifs du SPF Finances depuis de nombreuses années.
1. Le SPF
Finances évalue-t-il le montant de l’écart TVA? Dans l’affirmative, quelles
sont ses estimations chiffrées pour les années 2020 à 2022?
2.
Comment expliquez-vous l’énorme différence entre les chiffres du FMI et ceux de
l’Union européenne?
3.
L’étude du FMI épingle particulièrement le secteur réunissant les cabinets
d’avocats et les consultants. L’administration fiscale a-t-elle pris des
mesures ciblant en particulier ce secteur en matière de contrôle TVA? Dans la
négative, allez-vous lui demander de le faire?
03.03 Minister Vincent Van Peteghem: De inschatting van de btw-kloof dient voornamelijk te worden gebruikt als een potentieel werkinstrument of een indicator om verbeteringen aan te brengen. De btw-kloof kan niet als een exact bedrag aan minder- of meeropbrengsten worden geïnterpreteerd.
De Belgische VAT-gap wordt geraamd aan de hand van twee modellen, namelijk het casemodel en het IMF-model. De beide ramingsmodellen zijn gebaseerd op andere gegevens, extrapolaties en aannames en geven daarom ook geen identiek resultaat.
Het is belangrijk te vermelden dat de raming van de btw-kloof volgens de RA-GAP-methode van het IMF pas begin dit jaar voor het eerst werd gefinaliseerd door de FOD Financiën met de technische ondersteuning van het IMF.
Les derniers chiffres de l'écart de TVA publiés par la Commission européenne concernent l'année 2020. Ils sont basés sur les comptes nationaux de 2018 et les taux de TVA de 2020. Le travail du gouvernement actuel ne peut donc pas être évalué sur la base de ces chiffres. Le rapport sur l'écart de TVA dans l'Union européenne, et donc aussi en Belgique pour 2021 selon la méthodologie CASE, sera publié à la fin de l'année comme de coutume.
Mijn administratie volgt enerzijds nauw op wat er in de buurlanden en op het Europese niveau gebeurt. Anderzijds hebben we gekozen voor technische ondersteuning van het IMF om onze kennis over de Belgische VAT-gap verder te verdiepen.
Minstens even belangrijk is het engagement van de FOD Financiën om dit model te blijven verfijnen, om zo de evolutie van de VAT-gap op een zo gedetailleerd mogelijk niveau te monitoren in de komende jaren.
Le rapport du FMI suggère en effet que l'écart de TVA se situe principalement au niveau Professional and Managerial Services. En collaboration avec le SPF Économie, le SPF Finances analyse notamment si l'explication de ce phénomène réside éventuellement dans une catégorisation erronée des codes NACE.
In het algemeen kan worden gesteld dat de resultaten nog zullen worden verfijnd en dat het nog te vroeg is om vandaag nieuwe beleidsbeslissingen op deze initiële resultaten te baseren.
Op mijn initiatief heeft de regering wel al verschillende maatregelen goedgekeurd in het kader van de strijd tegen de btw-kloof, zoals ook de vernieuwde btw-ketting. Een overzicht daarvan vindt u terug in het antwoord op de schriftelijke parlementaire vraag nr. 1456 van de heer Goffin.
Enfin, je peux vous informer qu'afin d'atteindre l'objectif de l'accord de gouvernement visant à réduire l'écart de TVA belge pour le faire passer au niveau des pays voisins, ma proposition pour une première phase de la vaste réforme fiscale comprend également des obligations en matière de facturation et de reportage électronique. Ce projet, qui fait appel à des technologies modernes, pourra apporter une contribution importante à la lutte contre l'écart de TVA. En outre, il s'inscrit dans le cadre de la récente proposition de la Commission européenne concernant la TVA à l'ère du numérique.
03.04 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, sta mij toe wat verbouwereerd te zijn door uw antwoord. U zegt dat het nog te vroeg is om beleidsmaatregelen te nemen. Dat staat wel in uw regeerakkoord. Ik vraag mij af wanneer u in actie zult schieten. Uw termijn als minister zit er bijna op. In het regeerakkoord staat duidelijk dat u die kloof ten opzichte van de buurlanden zou verkleinen tot op hun niveau. Wat stellen we vast? De buurlanden slagen er beter in om de consumptietaksen die ze heffen daadwerkelijk te innen. Eigenlijk wordt het verschil met het buitenland dus nog groter. Op dat vlak bent u alleszins niet geslaagd, over andere zaken zwijgen we dan nog.
03.05 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, cette réduction du gap TVA figure dans l'accord de gouvernement. Or, si j'entends bien ce que vous venez de nous dire, cela va se faire via la réforme fiscale que le gouvernement vient d'abandonner. Est-ce bien cela que vous avez dit? Cette réponse est évidemment un peu risible8
Quelque part, vous êtes sauvé par le gong, parce que les statistiques ne permettent pas, à ce stade, de voir l'évolution du gap sous la Vivaldi et, pour cette même raison, on ne peut pas véritablement comparer les données de l'Union européenne et celles du FMI, même si celles du FMI montrent un gap encore plus important que celui noté par l'Union européenne. En tout cas, le problème semble énorme, gigantesque pour la Belgique. Son ampleur est encore augmentée par cette étude du FMI.
Pour ce qui est du secteur d'activité mis en cause par le FMI, cela mérite effectivement une vérification des codes NACE pour voir s'il n'y a pas d'erreur d'imputation. C'est, toutefois, une piste que le SPF Finances doit absolument explorer car, s'il y a un secteur particulièrement sensible au gap TVA, ce secteur mérite évidemment des contrôles ciblés sur la question.
On ne manquera pas de revenir sur ce sujet pour savoir où en est le travail du SPF Finances à ce propos.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
04.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): En 2016, le porte-parole du SPF Finances confirmait à la presse danoise que suite aux informations transmises par le Danemark, la Belgique avait constaté une importante fraude (500 millions €) en matière de remboursements de précompte mobilier sur dividendes pour les années 2012 à 2015.
Une
instruction judiciaire reste en cours auprès du parquet de Bruxelles, à charge
notamment de M. Sanjay Shah, citoyen britannique, un des principaux
organisateurs et bénéficiaire des opérations CumCum et CumEx des années 2010 à
2015, dont les actifs localisés aux Émirats arabes unis (EAU) viennent d'y être
saisis dans le cadre d’une procédure de l’administration fiscale danoise.
Une
première condamnation (quatre ans de prison) a été prononcée par le tribunal de
Bruxelles le 21 avril 2023 à l'encontre de G. K., citoyen anglais, pour 85
restitutions obtenues indûment (sur 159 demandes introduites), un montant de
6,7 millions d'euros devant être remboursé au Trésor.
Selon les
éléments parus dans la presse, le mécanisme frauduleux se construit de manière
similaire en trois étapes: 1° création de fausses propriétés d'actions de
sociétés danoises, belges ou allemandes; 2° établissement de fausses preuves de
paiements de dividendes par les sociétés concernées à des bénéficiaires
étrangers (fonds de pension, très petits ou individuels; personnes physiques)
ne détenant pas ces actions mais le prétendant; 3° introduction des demandes de
remboursement du précompte auprès des administrations fiscales. Une partie des
sommes détournées arrive sur des comptes détenus aux EAU et aux Îles Caïmans.
1. Votre
administration a-t-elle opéré les mêmes constats quant à ce schéma en trois
étapes? Dans la négative, quelles sont les différences?
2.
Combien de procédures, de quels types, dans quels pays et chaque fois pour
quels montants ont été initiées par l'administration pour recouvrer les sommes
indûment restituées?
3. Qu'en est-il
des 7 procédures initiées en 2021 devant les Tribunaux new-yorkais contre un
fonds de pension US et divers particuliers américains?
4. Qu'en est-il
des procédures à l’égard de la banque allemande North Channel Bank qui avait
accepté en 2019 le paiement d'une amende de 40 millions d'euros, dont 13% pour
la Belgique?
5. À part
la modification légale de 2019 concernant les fonds de pension étrangers,
quelles mesures ont été prises pour éviter le mécanisme de fraude observé?
04.02 Cécile Cornet (Ecolo-Groen): Fin mars le parquet national financier français a lancé la plus grosse opération de son histoire avec une série de perquisitions dans 5 des plus grandes banques du pays suite à des soupçons de fraude fiscale massive et de blanchiment. Les soupçons portent en particulier sur l’activation de la fraude sites « CumCum »Les banques concernées sont Exane, Société Générale, Natixis et HSBC, et surtout BNP Paribas, bien connue en Belgique. En 2018 un groupement de médias avaient révélés via le CumFiles, cette fraude fiscale massive qui ont fait l'objet en France d'investigations de l'administration fiscale dès 2017.
Le
montant du préjudice, initialement évalué par le consortium à 55 milliards
d'euros pour une dizaine de pays, a été largement revu à la hausse en 2021 par
ces médias, passant à 140 milliards d'euros sur vingt ans. Entre 2000 et 2020,
cette fraude aurait coûté 7 milliards à la Belgique selon des chercheurs
allemands. La pratique dite "CumCum" ou « CumEx », dans le jargon
financier, consiste à échapper à l'imposition sur les dividendes en confiant
ses titres à une banque au moment de la collecte de la taxe. En d’autre terme
on transfère la propriété juridique de l’action d'un investisseur à une banque
française quelques jours avant le versement du dividende. Ce dernier est donc
versé à la banque, un établissement français qui n’est pas soumis à la taxe sur
le dividende. Après la transaction, la banque rend à l’investisseur ses actions
et ses dividendes.
Monsieur
le Ministre,
Quelle
stratégie est mise en place en Belgique pour lutter contre ce type de fraude?
En
janvier 2019, la législation fiscale belge a été durcie pour lutter contre ces
montages, Avec quels résultats? Avez-vous pu évaluer cette modification de la
législation?
L’ISI
a-t-elle déjoué ce type de fraude récemment? Y-a-t-il une vigilance
particulière quant à ce type de fraude?
Cette
affaire qui éclabousse des banques françaises a-t-elle une résonance en
Belgique, notamment via BNP Paribas? Je vous remercie.
04.03 Vincent Van Peteghem, ministre: Madame Cornet, monsieur Van Hees, le mécanisme décrit dans la question est applicable en France et ne peut trouver à s'appliquer en Belgique étant donné que les banques détentrices d'actions se voient soumises à la retenue du précompte mobilier comme tout investisseur. Ce précompte sera par la suite imputable à l'impôt des sociétés. Aucune exonération ou renonciation au précompte mobilier n'est prévue dans le cas décrit ici.
Toute demande de restitution de précompte mobilier est examinée attentivement et les preuves que les conditions d'exonération sont systématiquement demandées. Ces enquêtes sont menées plutôt par l'administration PME que par l'ISI. Toutefois, l'ISI reste vigilante à propos de cette problématique.
Une attention particulière est accordée aux mécanismes possibles concernant les CumCum et CumEx. Les récents jugements du tribunal de première instance de Bruxelles favorables à l'administration ou au procureur du Roi confirment que ces mécanismes étaient et restent non autorisés.
Ceci m'amène à la réponse à la question de M. Van Hees. Mon administration a effectivement opéré les mêmes constats que vous. Trois dossiers sont ouverts auprès du parquet en Belgique. Le SPF Finances se porte partie civile dans les procédures pénales afin de récupérer les sommes détournées. Les montants en jeu dans ces dossiers sont respectivement de l'ordre de 9 831 178, 33 euros et de 20 832 401,86 euros à augmenter d'intérêts.
Dans le dernier dossier, le parquet n'a pas encore notifié les personnes qu'il entend poursuivre, de sorte que le montant ne peut être encore déterminé.
Aux États-Unis, sept dossiers ont été portés devant les instances civiles américaines en vue de récupérer un montant total de 180 061 553 euros. Nous sommes dans l'expectative depuis plus d'un an concernant la décision du juge américain sur la recevabilité de nos actions. Un accord a été conclu sous condition suspensive d'aval de l'autorité fédérale de supervision allemande sur la vente de la banque Dresdner, cette vente devant revenir à la Belgique. Malheureusement, l'autorité fédérale allemande n'a pas avalisé la vente et a demandé à ce que soit ouverte une procédure d'insolvabilité sur les actifs de la banque.
Outre la modification légale visée, le service compétent a été renforcé et le processus de traitement a été revu.
04.04 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses, notamment chiffrées, à mes différentes questions. Ce qui me semble évident, c'est que les mesures prises par le fisc par rapport à cette fraude dont on connaît l'importance restent insuffisantes. Le service a certes été un petit peu renforcé, mais on a l'impression que cela reste encore une passoire où beaucoup de choses ne sont pas véritablement contrôlées, par manque de personnel ou parce qu'il y a des instructions en sens inverse.
Je pense que la Belgique ne prend pas la juste mesure de la lutte contre cette fraude qui est très importante.
04.05 Cécile Cornet (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je voulais juste souligner que, dans ce type de fraude, le rôle des banques est vraiment important et le rôle de la Banque nationale comme contrôleur des banques qui s'enrichissent sur le dos de ces fraudes-là l'est de surcroît. Je souligne également que moins de problèmes se posent lorsqu'il y a une législation plus ferme et plus claire. Je vous remercie pour votre attention par rapport à ce dossier.
Het incident
is gesloten.
L'incident est clos.
05.01 Wouter Vermeersch (VB): Ik werd recent gecontacteerd door ondernemers die een perfect gezond Vlaams bedrijf hebben, maar die niet voldoen aan die zogenaamde ESG-criteria. Men zal in deze tijden van bankrestricties maar een gezond bedrijf hebben dat niet aan die criteria voldoet. Dat is niet vanzelfsprekend.
Financiële instellingen evalueren steeds vaker de milieu-, sociale en bestuursprestaties van bedrijven, dus Environmental, Social, and Governance, ESG, voordat ze financiering verstrekken. Bedrijven die niet aan de criteria voldoen, kunnen als risicovoller worden beschouwd. Dat kan leiden tot hogere rentetarieven, beperkte financieringsopties of zelfs weigering van financiële dienstverlening. Deze ondernemingen kunnen daardoor dus vaak moeilijker financiering en leasing krijgen van banken en andere financiële instellingen, zoals leasingbedrijven.
Toch is er kritiek op deze criteria. De ESG-criteria kunnen subjectief zijn en er bestaat geen universele standaard voor het meten en rapporteren van de prestaties. De ESG-beoordelingen kunnen ook te veel gericht zijn op de reputatie van een bedrijf, in plaats van op de werkelijke impact op het milieu, sociale aspecten en bestuur. ESG-criteria en duurzaamheidsclaims door bedrijven kunnen bovendien worden gebruikt als een vorm van greenwashing. De ESG-criteria kunnen echter vooral leiden tot uitsluiting van bepaalde bedrijven of sectoren, zelfs als ze zich inzetten voor verbetering. Dat kan ertoe leiden dat bedrijven met een slechte ESG-score geen toegang krijgen tot kapitaal om te investeren in duurzaamheid. Het kan moeilijk zijn voor deze bedrijven om financiering te krijgen, waardoor ze belemmerd worden om te veranderen en te verbeteren.
Bent u zich bewust van de problematiek van financieringsbeperkingen voor ondernemingen die niet aan die criteria voldoen? Welke mogelijkheden ziet u om de basisfinanciering van gezonde bedrijven die niet aan de ESG-criteria voldoen toch te garanderen? Is een uitbreiding van de basisbankdienst voor ondernemingen hier een optie?
05.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mevrouw de voorzitster, van banken wordt inderdaad verwacht dat ze rekening houden met ESG-risico’s in het beleid van hun instelling en in het beheer van hun risico’s. ESG-factoren brengen nu eenmaal risico’s met zich mee. Teneinde de financiële stabiliteit te vrijwaren, moeten banken met deze risico’s rekening houden en die integraal integreren in hun beheer.
Op internationaal vlak vraagt het Baselcomité voor banktoezicht dat banken rekening houden met klimaatgerelateerde risico’s. Ook op het Europese vlak zijn banken verplicht om rekening te houden met ESG-risico’s. Toezichthouders moeten de naleving hiervan controleren. Voor de zogenaamde significante instellingen ziet de ECB hierop toe in de eurozone. Voor de kleinere, minder significante instellingen is dat in België de Nationale Bank.
Tegelijkertijd zijn er in Europa ook verschillende initiatieven die erop gericht zijn om uitsluiting te voorkomen van bedrijven die hun best doen om de vooropgestelde ESG-doelen in Europa te bereiken en om hen te helpen. De regelgevers en toezichthouders zijn zich ervan bewust dat het helpen van die bedrijven die net inspanningen willen leveren om aan het klimaat en andere ESG-doelstellingen te voldoen, noodzakelijk is om de nodige verandering te bewerkstelligen, om zo die doelen te bereiken en de risico’s te mitigeren.
Zo zullen grote bedrijven en financiële instellingen binnenkort ook worden verplicht om een transitieplan op te maken en te publiceren, waarin zij hun plannen kenbaar maken om aan de ESG-doelstellingen te voldoen. Op die manier kunnen banken ook beter rekening houden met toekomstige acties van hun klanten en hun risico’s beter inschatten.
Bovendien zullen ook zogenaamde transitieactiviteiten meer en meer opgenomen worden in de taxonomie. Dit zijn activiteiten die nog niet als donkergroen kunnen worden beschouwd, maar die de bedrijven helpen om te verduurzamen. Zo zal het helpen van bedrijven met een slechte ESG-score om hun activiteiten te verduurzamen ook als duurzame financiering worden beschouwd.
Regelgevers en toezichthouders zijn zich tevens bewust van het risico van greenwashing. Daarom wordt sterk ingezet op duidelijke, vergelijkbare en transparante communicatie rondom deze activiteiten en risico’s, zodat markten zoveel mogelijk die risico’s kunnen blootleggen. Bovendien zal de gepubliceerde informatie ook moeten worden gecontroleerd door een onafhankelijke derde partij.
Mochten de bovenstaande mitigerende maatregelen niet volstaan, dan is de bestaande wetgeving inzake de basisbankdienst voor ondernemingen toepasselijk op bedrijven die uitgesloten zouden worden van bancaire diensten, ook indien de reden de niet-naleving van de ESG-verplichting zou zijn. De wetgeving op de basisbankdienst betekent echter geenszins dat toepasselijke wetgeving niet langer zou moeten worden nageleefd.
05.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, uw antwoord is grotendeels heel algemeen. U verschuilt zich achter internationale instellingen en afspraken. Die zijn er uiteraard, maar ik heb het echt over concrete casussen van gezonde bedrijven die gewoon financiering of leasing nodig hebben – een perfect normale praktijk – maar die door de zogenaamde ESG-criteria, die, eerlijk gezegd, niet altijd objectief zijn, beperkingen ervaren. Die gezonde bedrijven raken daardoor niet aan financiering of leasing. Ik roep u dus op om dat toch even nader te bekijken.
Wij moeten ook rekening houden met ondernemingen die perfect gezond zijn en die een meerwaarde bieden voor onze economie, bijvoorbeeld omdat ze in lokale productie zitten, maar niet voldoen aan de ESG-criteria, hoewel ze wel de lokale tewerkstelling en de lokale verankering van de industrie, in het bijzonder de maakindustrie, bevorderen. Dergelijke bedrijven zouden op een normale manier aan financiering of leasing moeten kunnen raken. Ik roep u dus op om de basisbankdienst voor ondernemingen uit te breiden, zodat die perfect gezonde bedrijven hun activiteiten op een normale manier kunnen voortzetten en uitbreiden. Die financiering kan immers ook helpen om de noodzakelijke transitie te realiseren.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
06.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): En 1990, le
gouvernement avait chargé l'ISI Bruxelles de contrôler les opérations de fraude
relatives aux QFIE Italie, Corée et Uruguay.
La
motivation retenue par les services centraux des Contributions directes était
de rejeter les opérations sur base de l'article 49 CIR92, ce qui impliquait le
rejet de la perte et rejet de l'imputation de la QFIE.
Début des
années 2000, un groupe d'appui au contentieux QFIE, supervisé par le Comité
Anti-Fraude, a été mis en place pour assurer le traitement du contentieux des
510 dossiers concernés, représentant 250 millions d'euros d’impôts rectifiés.
Selon
diverses sources publiques, lors de la dissolution de ce groupe d'appui fin
2012, 294 dossiers avaient fait l'objet d'une décision définitive, dont 263
avec accord au stade du contentieux administratif.
Restaient
donc alors 216 dossiers (119 dossiers QFIE Italie, 47 dossiers QFIE Corée et 50
dossiers QFIE Uruguay), tous en traitement judiciaire, représentant 146
millions d'euros d' impôts contestés, pour lesquels 67 millions avaient été
apurés par les contribuables avant décision judiciaire fiscale définitive.
Monsieur
le Ministre,
1. Quelle
est la situation actuelle du traitement du contentieux judiciaire QFIE des
trois circuits cités?
2. En ce
qui concerne les 146 millions d'euros d' impôts restant contestés fin 2012:
-quel
montant a été acquis définitivement à l’État?
-quel
montant (hors éventuels intérêts moratoires) a été remboursé aux contribuables?
Avec quel montant d' intérêts moratoires?
06.02 Vincent Van Peteghem, ministre: S'agissant de l'état de la jurisprudence concernant les dossiers dits QFIE Italie, quelques juridictions de fond ont considéré que les dépenses afférentes à une opération QFIE en matière d'obligations italiennes ne serait pas inhérente à l'activité professionnelle de la société et, partant, qu'aucune imputation de la QFIE ne pouvait être opérée. D'autres juridictions – une majorité – ont estimé que l'imputation non soumise au respect des conditions de l'article 49 CIR 92 était rendue obligatoire par la convention préventive de double imposition conclue entre l'État belge et l'Italie dès l'instant où les revenus concernés, soit des intérêts des obligations italiennes, étaient compris dans le revenu imposable du résident belge.
Ces décisions ont été confirmées par la Cour de cassation, à l'inverse des premières citées.
Seul l'argument du caractère déraisonnable des charges (article 53/10 CIR 92) lié à l'opération litigieuse est encore défendu dans certains dossiers. Cette argumentation a toutefois été rejetée par certaines juridictions de fond.
S'agissant des dossiers dits Uruguay-Gibraltar, le litige s'est finalement polarisé sur la question de savoir si la taxe retenue à la source, soit une taxe versée conformément à la législation de Gibraltar, était similaire à l'impôt belge des personnes physiques, à l'impôt des sociétés ou à l'impôt des non-résidents. Une cour d'appel a constaté l'absence de similarité et a dès lors rejeté la revendication d'une imputation de la QFIE belge. La Cour de cassation a confirmé cette position.
En ce qui concerne les dossiers Corée, l'ancienne convention préventive de la double imposition conclue entre la Belgique et la Corée telle qu'elle était applicable jusqu'au milieu des années 90 prévoyait que les résidents belges avaient droit sur les intérêts de source coréenne à une réduction de l'impôt belge et que cette réduction devait être égale à 20 % du montant brut de ces intérêts. Le contentieux s'est précisément recentré sur la contestation de l'imputation de 20 %, y compris dans les cas où la Corée n'avait prélevé aucune retenue à la source sur les intérêts perçus. La Cour de cassation a estimé que ladite QFIE n'était accordée qu'à la condition que les intérêts aient effectivement subi un impôt en Corée. Par conséquent, l'absence d'imposition en Corée signifiait qu'aucune imputation à concurrence de 20 % ne pouvait être demandée en Belgique. La Cour de cassation a cependant décidé de ne pas suivre la jurisprudence précitée considérant que la convention préventive n'imposait pas une telle obligation de retenir à la source effective.
Pour répondre à votre deuxième question, mon administration ne dispose pas de données statistiques à ce sujet.
06.03 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses à ma première question, mais malheureusement pas à la deuxième. Il s'agit d'affaires assez anciennes mais qui restent importantes.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
07.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre,
le 10 mai 2023, je vous interrogeais sur l'instauration d'une
présomption réfragable en ce qui concerne l'imposition à l'IPP en Belgique des
Belges résidents monégasques.
Vous
m'indiquiez qu'une telle présomption réfragable est déjà prévue à l'article 2,
premier et deuxième alinéas du CIR92 si les personnes physiques restent
inscrites au registre belge national des personnes physiques, sans par ailleurs
fournir le chiffre des nationaux belges résidents monégasques restés inscrits
au registre belge national des personnes physiques, donnée pourtant assez
simple à obtenir pour l'administration fiscale.
Je dois
constater les faits suivants.
• La
Principauté de Monaco ne connaît aucun impôt des personnes physiques pour les
résidents monégasques, quelle que doit leur nationalité, monégasque ou autre.
Ni aucun impôt des non-résidents.
• Les
nationaux français résidents monégasques (9286) constituent la première
communauté présente à Monaco, avant les résidents de nationalité monégasque
(8378). Depuis 1950, ces nationaux français sont imposables de manière
irréfragable à l’impôt sur le revenu en France.
• Les
nationaux américains résidents à Monaco restent, de manière irréfragable,
imposables a l'impôt fédéral des personnes physiques des États-Unis, qui est
mondial.
• Les
nationaux belges représentent 2,9 % des résidents monégasques mais plus de
10 % des résidents monégasques exerçant leurs activités professionnelles à
l’étranger.
• Un
pensionné belge domicilié à Monaco ayant exercé une activité dans les services
publics en Belgique se verra, de manière irréfragable, retenir un précompte
professionnel sur sa pension relative à sa carrière dans les services publics.
Monsieur
le Ministre, je plaide pour instaurer, comme c'est le cas pour la France et les
États-Unis, une présomption irréfragable d'imposition à l'IPP pour tous les
nationaux belges résidents à Monaco, quels que soient leurs revenus imposables
à l'IPP. Quelle est votre opinion en la matière?
07.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Van Hees, vous parlez de la présomption d'imposition en France et aux États-Unis pour les résidents monégasques. Il me semble toutefois opportun de resituer tout d'abord le contexte exact de ces deux situations et de donner ensuite mon avis à ce propos.
L'imposition de Français résidant à Monaco découle de l'article 7 de la convention préventive de double imposition conclue entre la France et la Principauté de Monaco. Celle-ci a été négociée après que le président Charles de Gaulle eut bloqué cette dernière en y envoyant une escorte de douaniers lorsque la crise franco-monégasque de 1962 éclata. Veuillez m'excuser pour cette anecdote! (Rire du ministre) Il s'agit donc du fruit d'une relation historique très particulière entre la France et Monaco, que la Belgique n'a pas nouée avec celle-ci. De plus, notre pays n'a pas signé de convention de prévention de double imposition avec elle, comme c'est le cas avec la plupart des paradis fiscaux – précisément en vue d'éviter la double non-imposition.
Pour sa part, le système fiscal américain n'est pas non plus comparable, car il repose sur la notion de "nationalité", à partir de laquelle le titulaire de la nationalité américaine ou d'une green card doit s'acquitter des impôts américains partout dans le monde – éventuellement avec un crédit d'impôt pour les impôts payés à l'étranger. S'il n'en paie pas, il ne bénéficie pas d'un crédit d'impôt. En revanche, le système fiscal belge ne part pas de la notion de "nationalité", mais bien de celle de "résidence effective".
Enfin, je ne pense pas qu'il soit juste de cibler tout un groupe pour faciliter le traitement de quelques fraudeurs. Seuls ceux qui se sont installés à Monaco sous de faux prétextes et qui commettent donc une fraude au domicile doivent être traités avec fermeté par l'administration, laquelle dispose déjà de moyens juridiques pour ce faire.
07.03 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, vous vous cachez un peu derrière la convention conclue entre la France et Monaco pour dire que la situation est différente en Belgique. Mais tel n'est pas le cas.
Vous avez cité assez justement Charles de Gaulle qui, à un moment donné, a dit stop à Monaco, que cela suffisait. Il a donc décidé que les Français se trouvant sur le territoire de Monaco seraient taxés comme s'ils étaient domiciliés en France.
Vu le nombre de fraudeurs belges – il n'existe pas d'autres mots pour qualifier ces gens – qui font la même chose avec des domiciliations fictives à Monaco, vous pourriez utilement vous inspirer de ce qu'avait fait Charles de Gaulle. Il est rare que je m'inspire de ce dernier, mais il a quand même pris une série de bonnes mesures. Je pense notamment au fait qu'il s'est démarqué de l'OTAN. Quoi qu'il en soit, il y a de quoi s'inspirer du général de Gaulle, monsieur le ministre!
La présidente: Tout arrive!
Het incident
is gesloten.
L'incident est clos.
08.01 Wim Van der Donckt (N-VA):
In 2021 hebben wij een stevig debat
gevoerd over de belasting van buitenlandse aanvullende pensioenen, in het
bijzonder die uit Nederland. De oorsprong van die discussie is te herleiden tot
de invoering van de Wet Aanvullende Pensioenen. Volgens vaste rechtspraak van
het Hof van Cassatie vormden de bijdragen voor het aanvullend pensioen in
hoofde van de werknemer een belastbaar voordeel op het moment van de bijdrage
betaald door de werkgever en is het pensioen vrijgesteld met uitzondering van
de rente op het weder samengesteld kapitaal. Met de invoering van de WAP vanaf
1 januari 2004 zijn de bijdragen voortaan vrijgesteld maar is het aanvullend
pensioen belastbaar.
Als
algemene regel geldt dat ofwel de opbouw van het aanvullend pensioen in hoofde
van de werknemer wordt belast en dan is het aanvullend pensioen fiscaal vrijgesteld
ofwel wordt de opbouw fiscaal vrijgesteld en wordt het aanvullend pensioen
belast.
De
fiscus belast blijkbaar ook Franse aanvullende pensioenen opgebouwd met de
netto-inkomsten werknemer omdat de bijdragen van de werkgever een belastbaar
voordeel vormde in hoofde van de werknemer. Ondanks het feit dat de rechters in
zowat alle gevallen de rechtzoekende gepensioneerde in het gelijk stellen wordt
er door de FOD Financiën quasi steeds beroep ingesteld.
Enkele
vragen hierbij:
Waarom
is een consequente toepassing van het principe dat een werknemer ofwel bij de
opbouw door werkgeversbijdragen van het aanvullend pensioen ofwel op moment van
uitkering van het aanvullend pensioen niet van toepassing op het naar Frans
recht opgebouwde extralegale pensioenen?
In
hoeveel dossiers wordt voor de rechtbank van eerste aanleg de opgelegde taxatie
betwist van de Franse aanvullende pensioenen die op moment van de opbouw in
hoofde van de werknemer een belastbaar voordeel vormde?
In
hoeveel geschillen werden de belastingplichtigen in het gelijk gesteld?
Waarom
wordt er bijna steeds beroep aangetekend tegen vonnissen die de
cassatierechtspraak volgen?
Plant
u corrigerende beleidsmaatregelen om deze juridische impasse te
doorbreken?
08.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Van der Donckt, wat de collectieve aanvullende pensioentoezegging betreft, mijn administratie hanteert consequent het principe dat er enkel belastbaarheid is bij uitkering. Wanneer het gaat om in Frankrijk opgebouwde collectieve pensioentoezeggingen is de opbouw ervan op internrechtelijk vlak bijgevolg vrijgesteld van belasting, net zoals dat het geval is voor in België opgebouwde collectieve aanvullende pensioentoezeggingen. De latere pensioenuitkering is belastbaar.
Louter het gegeven dat de bijdragen in het kader van een collectieve aanvullende pensioentoezegging door de werkgever in het definitief en uitsluitend individueel voordeel van de werknemer zijn gestort, leidt er niet toe dat die toezegging kwalificeert als een individueel levensverzekeringscontract.
Er worden door mijn administratie geen statistieken bijgehouden aangaande mogelijke betwistingen betreffende de belasting van Franse aanvullende pensioenen. Voornoemd principe werd reeds in 2004 duidelijk in de wet vastgelegd bij de inwerkingtreding van de nieuwe WAP en het artikel 34, § 2b, van het WIB 92, dat van toepassing is op alle uitkeringen vanaf 2004, ongeacht het moment van opbouw.
Zoals net toegelicht, zijn de corrigerende beleidsmaatregelen reeds genomen. Deze wetswijziging had tot doel expliciet te bevestigen dat de aanvullende pensioenen zich onderscheiden van individuele levensverzekeringen en het aldus niet de bedoeling van de wetgever was dat de vrijstelling die van toepassing is op individuele levensverzekeringen zou worden toegepast op aanvullende pensioenen.
08.03 Wim Van der Donckt (N-VA): Dank u wel voor uw antwoord, mijnheer de minister. De principes waar u het in het begin van uw antwoord over had, zijn duidelijk, maar u zou toch moeten weten dat er een aantal procedures zijn waarin de FOD Financiën altijd in het ongelijk gesteld is, door lagere rechtbanken weliswaar, maar op basis van vaststaande Cassatierechtspraak.
Er is een split tussen voor 2004 en daarna. Telkens tekende u beroep aan. Ik begrijp eigenlijk niet goed waarom u dan beroep aantekende, terwijl de principes toch wel redelijk duidelijk zijn, en bevestigd door het Hof van Cassatie.
Waarom stel ik die vraag? De mensen die hun hele leven gewerkt hebben, willen vooral rust, hun pensioen, en de houding van de overheid in dezen is wel een beetje ambigu.
Dat is de boodschap die ik eigenlijk wil meegeven. Trek eindelijk eens een rechte lijn, zodat die mensen met een gerust gemoed van hun pensioen kunnen genieten.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
09.01 Benoît Piedboeuf (MR): Monsieur le ministre, votre
réponse à ma question sur l’assimilation des jours d’astreinte à du télétravail
(55034959C) a suscité l’émoi et l’incompréhension des secteurs concernés (IT ou
infirmiers par exemple). En effet, il semble que votre administration défende
seule une position qui diffère des pays limitrophes, ce qui me parait
contreproductif et pénalisant pour les travailleurs concernés.
Il existe
de nombreuses manières d’organiser une astreinte dans le travail. Je
souhaiterais confronter ces pratiques de terrain à la position originale que
défend votre administration car il me parait nécessaire d’apporter un maximum
de sécurité juridique aux contribuables concernés.
Monsieur
le ministre, pourriez-vous donner une définition précise de l’astreinte au
travail? Votre administration défend une position qui déroge à la pratique des
états-voisins, cette exception doit, me semble-t-il, être interprétée de
manière restrictive. Votre administration fait-elle une différence entre (1)
une astreinte non rémunérée, (2) une astreinte qui fait l’objet d’une prime
d’astreinte ou (3) une astreinte normalement rémunérée? Si l’astreinte au
domicile ne donne lieu à aucune intervention effective (sans prestation de
travail), confirmez-vous que votre administration la considère comme du
télétravail? Si l’astreinte donne lieu à une intervention effective dans l’état
de résidence, il y aurait toujours lieu de considérer la journée comme étant du
télétravail? L’intervention en question peut consister en une prestation de (1)
15 minutes de travail comme (2) de plusieurs heures ou encore (3) une ou
plusieurs journées de travail. Y-a-t-il lieu de considérer ces différents cas
de figure comme étant un journée de télétravail dans l’État de résidence? Si
l’astreinte au domicile donne lieu à une intervention effective dans l’état de
la source (par opposition à celui du domicile), peut-on toujours considérer la
journée comme du télétravail? L’intervention dans l’état de la source peut
consister en une prestation de (1) 15 minutes de travail comme (2) de plusieurs
heures ou encore (3) une ou plusieurs journées de travail. Y-a-t-il lieu de
considérer ces différents cas de figure comme étant du télétravail dans l’État
de résidence?
09.02 Josy Arens (Les
Engagés): Monsieur le ministre,
l’administration considère que les jours de permanence à domicile doivent être
comptabilisés comme des jours de télétravail et donc entrer en ligne de compte
pour la limite de 34 jours en ce qui concerne les travailleurs frontaliers
belges qui travaillent au Grand-Duché de Luxembourg et sont domiciliés en
Belgique.
La
jurisprudence européenne distingue les situations de garde ou de permanence des
situations d’astreintes:
Temps de
garde/de permanence: le salarié est obligé d’être présent sur un lieu (de
travail) déterminé pour être disponible en cas de besoin
Temps
d’astreinte: le salarié doit être disponible sur appel, par exemple par
téléphone, mais il peut séjourner à son domicile ou sur un autre lieu à choisir
librement par ce dernier.
En 2021,
la jurisprudence européenne a précisé que, par exception, une période
d’astreinte constitue du temps de travail s’il découle d’une appréciation
globale de l’ensemble des circonstances de l’espèce que les contraintes
imposées au salarié sont de nature telles qu’elles affectent objectivement et
très significativement la faculté pour ce dernier de gérer librement au cours
de la même période le temps pendant lequel ses services professionnels ne sont
pas sollicités et de consacrer ce temps à ses propres intérêts.
Si
certains temps d’astreintes sont à définir comme des temps des temps de
travail, il reste que certains temps d’astreintes ne sont pas du temps de
travail et qu’ils ne devraient donc pas être comptabilisés comme des temps de
télétravail.
Monsieur
le ministre, l’administration pourrait-elle distinguer les temps d’astreinte
des temps de travail, de garde ou de permanence comme le recommande la
jurisprudence européenne et ne plus comptabiliser les temps d’astreinte comme
des temps de travail?
09.03 Vincent Van Peteghem, ministre: Chers collègues, une réponse précédente a déjà exposé la position actuelle de mon administration sur les jours d'astreinte. Cependant, mon administration est également consciente que, dans le contexte du travail frontalier, il est très important que les différentes administrations aient la même interprétation des termes. C'est pourquoi mon administration a pris contact avec son homologue luxembourgeoise. De cette manière, nous travaillerons à une interprétation commune des termes "jour d'astreinte" qui, si nécessaire, pourront être clarifiés ultérieurement par le biais d'une circulaire.
09.04 Benoît Piedboeuf (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie. C'est une bonne nouvelle puisque cela va dans le sens du règlement des problèmes. Je suppose que mon collègue va s'en réjouir aussi.
09.05 Josy Arens (Les Engagés): Monsieur le ministre, comme mon collègue, M. Piedboeuf, je vous remercie pour votre réponse ainsi que pour votre visite à l'intersyndicale des travailleurs frontaliers, ce qui a permis de voir sur le terrain tant les problèmes que les réussites que nous vivons là-bas.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
10.01 Wim
Van der Donckt (N-VA): Geachte minister, de verlengde indieningstermijn tot 18 oktober 2023 via
tax-on-web geldt enkel voor specifieke inkomsten. Deze “specifieke
inkomsten" worden op de website van de FOD Financiën gedefinieerd als
“zelfstandige inkomsten of buitenlandse beroepsinkomsten:
•
Winsten en/of baten
•
En/of bezoldigingen van bedrijfsleiders
•
En/of bezoldigingen aan meewerkende echtgenoten (wettelijk samenwonenden)
•
En/of buitenlandse beroepsinkomsten."
Volgens
artikel 23 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 omvatten
beroepsinkomsten: winst, baten, winst en baten uit een vorige
beroepswerkzaamheid, bezoldigingen en pensioenen, renten en als zodanig
geldende toelagen. De vervangingsinkomsten worden hieronder begrepen.
Uw
eerder antwoord op vraag nr. 35199C doet in praktijk verwarring ontstaan. Als
we de indeling van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 volgen, is een
aangifte met pensioenen of vervangingsinkomsten van buitenlandse oorsprong ook
een complexe aangifte. Mijn vragen zijn de volgorde:
1.Mag
ik aannemen dat uw administratie de indeling van de beroepsinkomsten in het
WIB92 volgt?
2.Graag hoor ik bevestiging dat een aangifte met pensioenen of vervangingsinkomsten van buitenlandse oorsprong een complexe aangifte is en dat zij via tax-on-web tot 18 oktober 2023 mag worden ingediend?
10.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijn administratie volgt inderdaad de indeling van de beroepsinkomsten in het Wetboek van de inkomstenbelastingen. De aangiften waarbij in de vakken 4 en/of 5 inkomsten van buitenlandse oorsprong worden aangegeven, mogen ingediend worden tot 18 oktober 2023.
Dat werd overigens ook steeds duidelijk op die manier gecommuniceerd, waardoor zowel mijn administratie als ikzelf niet goed begrijpen vanwaar de verwarring komt.
10.03 Wim Van der Donckt (N-VA): Die verwarring hebt u hiermee uit de wereld geholpen, mijnheer de minister.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
11.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): La Commission
Finances de la Chambre avait organisé le 29 juin 2021 une audition sur la
Donation Royale avec M. Jan Smets, président du conseil d’administration et M.
Fabrice Carton, administrateur délégué a.i..
Comme
indiqué dans le rapport que la Chambre a publié de cet échange, M. Carton avait
indiqué que « la Donation Royale a décidé de n’intégrer provisoirement dans la
comptabilité que les terrains sur lesquels se trouvent des forêts », précisant
toutefois que « les comptes annuels qui seront clôturés le 31 décembre 2022
comprendront tous les actifs immobiliers ».
J’ai
demandé des nouvelles de ces comptes 2022 à la Donation royale qui, faisant
preuve de peu de transparence, n’a pas voulu me répondre, me suggérant de vous
adresser mes questions, la Donation royale constituant un établissement public
autonome sous le contrôle du ministre des Finances.
Ce que je
fais donc…
1. Les
comptes 2022 de la Donation royale sont-ils publiés à ce jour?
2. Si
non, quand leur publication est-elle prévue?
3. Si
oui, où peut-on les trouver?
4.
Comment se fait-il que les comptes d'aucune année ne soient publiés à la
Centrale des bilans de la Banque nationale?
5. Les
comptes 2022 comprennent-ils (ou comprendront-ils) bien, comme prévu, tous les
actifs immobiliers?
11.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Madame la présidente, j'attire l'attention de l'honorable membre que la coutume veut que l'on ne cite pas le nom des personnes. En revanche, les institutions peuvent être mentionnées.
La Donation royale a fait preuve d'une attitude correcte et répondait à votre email du 30 mai 2023, en vous demandant de m'adresser vos questions en tant que ministre des Finances dans le cadre du contrôle parlementaire.
Il ne s'agit donc pas d'un manque de transparence de la part de la Donation royale à votre égard, en tant que membre de cette commission, mais démontre d'autant plus une attitude respectueuse des règles démocratiques et en particulier dans sa mission de contrôle que la Chambre des représentants exerce. À ce jour, le bilan et les états financiers de la Donation royale n'ont pas encore été publiés. Le bilan et les états financiers de l'exercice 2022 seront publiés à l'automne 2023. Le bilan et les états financiers de 2022 seront publiés sur le site web de la Donation royale de même que le bilan et les états financiers des exercices 2020 et 2021.
Sur la base légale du dépôt des comptes annuels et les codes des sociétés et des associations du 23 mars 2019, en tant qu'établissement public autonome, la Donation royale n'entre pas dans le champ d'application de cette loi.
La Donation royale met tout en œuvre pour comptabiliser ses terrains et bâtiments dans son bilan et ses états financiers de l'exercice 2022 conformément aux normes IPSAS. J'attire votre attention sur le fait que la Donation royale a déjà inclus les autres rubriques des immobilisations corporelles dans les états financiers 2020 et 2021.
11.03 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, pour les comptes 2020-2021, nous n'avons que la valeur du patrimoine boisé. C'est, en effet, une partie non négligeable. Nombre de bâtiments et de châteaux prestigieux ne se trouvent pas dans ce patrimoine boisé. Ce sont ces bâtiments qui nous intéressent! Je note que selon votre réponse, pour automne 2023, cela devrait être connu. Visiblement, ces établissements publics autonomes échappent à des obligations de publication de compte. Pourquoi? Un calendrier leur est-il imposé? Il a été décidé qu'en automne 2023, ces comptes seraient publiés. Cela donne l'impression que ces établissements échappent à des règles auxquelles sont soumises les autres sociétés ou institutions. Je trouve cela étrange mais j'en prends bonne note.
Het incident
is gesloten.
L'incident est clos.
La présidente: La question n° 55037182C de M. Vanbesien est transformée en question écrite.
12.01 Wouter Vermeersch (VB): De scanners van het Chinese bedrijf Nuctech, die de Belgische douane gebruikt, vormen een veiligheidsrisico. Volgens een arrest van de Raad van State kwam de FOD Financiën bij nader onderzoek tot de vaststelling dat er potentiële veiligheidsrisico’s kleefden aan Nuctech. De Veiligheid van de Staat zou onder meer gewezen hebben op banden met een Chinese universiteit in Peking, waaruit het bedrijf is ontstaan. Die universiteit zou een rol spelen bij cyberspionage en andere defensieprojecten van China.
De Chinese leverancier van scanners Nuctech
levert dus toestellen aan de douane. De Belgische douane gebruikt een Chinese
Nuctech-scantunnel in de haven van Antwerpen en 3 mobiele cargoscanners in Antwerpen,
Zeebrugge en Wallonië, naast 3 scan vans
in de luchthaven van Zaventem en Bierset, en 5 vaste bagage- en pakjesscanners
in Zaventem, Bierset, Deurne, Gosselies en Oostende. Dat schrijft althans De Tijd.
Mijnheer de minister, kunt u die informatie bevestigen? Is dat een compleet overzicht van alle scanapparatuur van dat merk in handen van de douane? Beschikt de douane ook over andere scanapparatuur van Chinese herkomst? Ik krijg graag een compleet overzicht, desnoods via een schriftelijk antwoord.
In de plenaire vergadering van donderdag 8 juni 2023 zei u hierover het volgende: “Oude scanapparatuur waarbij beveiligingsrisico’s zijn vastgesteld, is en zal nooit worden aangesloten op internet of op nieuwe digitale infrastructuur. Ze vormen dus geen risico.” Kunt u sluitende garanties geven dat de Chinese overheid geen enkele toegang heeft tot deze scanners of tot de data van die scanners?
Door wie wordt het onderhoud van die scanners uitgevoerd? Bestaat het risico dat er tijdens het onderhoud data worden verzameld? Acht u het nuttig en nodig dat het onderhoudspersoneel wordt gescreend door de Veiligheid van de Staat?
Welke concrete veiligheidsrisico’s blijken uit het verslag van de Veiligheid van de Staat dat aan de FOD Financiën werd bezorgd?
Moet deze scanapparatuur van Nuctech niet gewoon zo snel mogelijk buiten gebruik worden gesteld en worden vervangen? Zo niet, waarom niet?
De voorzitster: De heer Metsu is afwezig.
12.02 Minister Vincent Van Peteghem: Het vermelde overzicht van de Nuctech-scanapparatuur is compleet, met dien verstande dat er in Zaventem twee bagagescanners zijn. Dat brengt het totaal op zes bagagescanners. Een van de drie scanvans bevindt zich in Deurne, in plaats van in Zaventem.
De Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen beschikt niet over andere scanapparatuur van Chinese herkomst. De onderhoudstechnici van Nuctech hebben toegang tot de Nuctech-scanapparatuur, maar niet tot de metadata. Alle scanapparatuur is en blijft standalone. Dat wil zeggen dat die apparatuur nooit aangesloten zal worden op het internet en/of op nieuwe digitale infrastructuur.
Het onderhoud wordt uitgevoerd door een door Nuctech aangestelde firma die geen toegang heeft tot de metadata. Mede rekening houdend met het niet bestaan van een veiligheidsrisico bij standalone scanapparatuur is het ook niet nodig om het onderhoudspersoneel daarvan te laten screenen.
In de nabije toekomst zullen alle scanners, behalve die van Nuctech-makelij, via een contract worden aangesloten op een geïntegreerd systeem dat de hoogste garanties biedt op het gebied van gegevensbeveiliging.
Het rapport van de Veiligheid van de Staat valt onder artikel 6, § 1, van de wet betreffende de openbaarheid van bestuur. Bijgevolg mag de inhoud ervan niet openbaar worden gemaakt, maar er wordt terdege rekening gehouden met opmerkingen.
Bij het nemen van beslissingen ter zake moet ook rekening gehouden worden met de continuïteit van de douanecontroles, lopende verbintenissen, het zuinig aanwenden van beperkte middelen en de doorlooptijd van nieuwe overheidsopdrachten.
De reeds aangekochte Nuctech-scansystemen zullen worden uitgefaseerd volgens het tempo van de bestaande onderhoudscontracten.
12.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitvoerige antwoord. Ik meen dat het bijzonder duidelijk is, en ons ook wel wat geruststelt.
Het enige wat mij opvalt, is u niet geantwoord hebt op de vraag of u sluitende garanties kunt geven dat de Chinese overheid geen enkele toegang heeft tot die scanners of tot de data van die scanners. Het zou mij natuurlijk meer op mijn gemak stellen als u op die vraag expliciet “ja” zou antwoorden. Spijtig genoeg hebt u dat niet gedaan, al geeft u wel duidelijk aan dat tot de metadata op geen enkele manier toegang gekregen kan worden, ook niet door het onderhoudspersoneel. In die zin zouden er toch voldoende Chinese Muren opgetrokken zijn om overspill van gegevens, of een eventuele uitwisseling van gegevens, te vermijden.
Ik dank u voor uw antwoord. Wij zullen dit dossier verder mee opvolgen.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
De voorzitster: Vraag nr. 55037162C van de heer Leysen wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
13.01 Wim
Van der Donckt (N-VA): Geachte minister, de wet op de mede-eigendom voorziet dat het vermogen
van een vereniging van mede-eigenaars (VME) bestaat uit een werkkapitaal en een
reservekapitaal. Die bedragen moeten afzonderlijk op een eigen rekening staan.
Een VME heeft dus minstens twee bankrekeningen nodig.
Sinds
het najaar van 2022 vernemen we van syndici en mede-eigenaars dat de bankkosten
voor VME's stevig toenemen. Banken rekenen plots extra jaarlijkse dossierkosten
aan van 200€ en meer per rekening. Deze extra kost wordt aangerekend voor alle
VME's, ongeacht de grootte, het aantal bewegingen of de hoegrootheid van het
kapitaal op de rekeningen. We vernemen dat sommige banken zelfs helemaal geen
bankrekeningen voor VME's meer willen openen.
In
Nederland ontstond er enige tijd geleden consternatie dat banken het
witwasonderzoek gaan doorrekenen aan ondernemingen, verenigingen, stichtingen
en kerken. De hogere kosten en uitsluiting van VME's zou ook in België te maken
hebben met de witwaswetgeving en in het bijzonder de UBO-regelgeving.
Mijn
vragen aan u zijn de volgende:
Bent u
akkoord dat elke vereniging van mede-eigenaars vlot de nodige bankrekeningen
moet kunnen openen zonder daarbij met buitensporige kosten of administratieve
lasten te worden geconfronteerd?
Heeft
u reeds stappen ondernomen om dit probleem nader te onderzoeken en aan te
kaarten? Heeft u al overleg gepleegd met de sectorvertegenwoordigers van de
professionele syndici (CIB & Federia) en de mede-eigenaars (SNCP & VE)
en Febelfin?
Wat is
de reden waarom financiële instellingen ineens hogere kosten beginnen
aanrekenen aan VME's of zelfs weigeren een bankrekening te openen? Vindt deze
weigering haar oorzaak in een identificatieverplichting en UBO-verplichtingen
zoals voorzien in de wet van 18 september 2017?
Dient
een VME te worden opgenomen in het UBO-register? Het is noch een vennootschap,
trust, fiducie, of soortgelijke juridische constructie, VZW, IVZW of stichting.
Bent u
het eens dat de overheid steeds alle leden van een VME kent aangezien de
Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie die gegevens over de
eigenaars van de mede-eigendom reeds bijhoudt?
Doen
er zich problemen voor bij de identificatie van syndici die als lasthebber
optreden voor een VME? Als een financiële instelling merkt dat de UBO-gegevens
van een syndicus-vennootschap niet in orde zijn, heeft dit volgens de wet van
18 september 2017 gevolgen voor de bankrekeningen van de VME's waarvoor zij een
mandaat hebben?
13.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Van der Donckt, de vereniging van mede-eigenaars is niet-informatieplichtig en dient dus geen registratie uit te voeren in het UBO-register. De syndici die geregistreerd zijn als vennootschappen zijn verplicht om het UBO-register in te vullen, conform de regelgeving voor vennootschappen. Als de syndicus niet in orde is met zijn registratie in het UBO-register, is de bank verplicht om de Algemene Administratie van de Thesaurie op de hoogte te brengen en de interne maatregelen te nemen die zij nodig acht, waarbij het niet voldoen aan deze verplichtingen gevolgen heeft voor alle rekeningen waarvoor deze beheerder is.
13.03 Wim Van der Donckt (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Dit is wel verregaand. Als de syndicus niet in orde is, dan kan de VME mogelijkerwijs plat komen te liggen. Ik weet niet of u overleg hebt gepleegd met de vertegenwoordigers van de VME’s, maar dat lijkt mij in dezen toch wel aangewezen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
14.01 Christian Leysen (Open Vld): Mijnheer de minister, mijn excuses, maar er loopt tegelijkertijd een plenaire vergadering. Wij moeten een paar zaken combineren. Ik zal dus verwijzen naar mijn schriftelijk ingediende vraag.
Een
zelfstandige bedrijfsleider heeft privé geïnvesteerd in een 'slim' laadstation
aan zijn eigen woning. Het laadstation is verbonden met de privé zonnepanelen
op de eigen woning en werkt dus deels op groene stroom die door deze
zonnepanelen wordt geproduceerd. Het laadstation wordt uitsluitend gebruikt om
de bedrijfswagen van de bedrijfsleider op te laden. Dit kan worden aangetoond
aan de hand van de geregistreerde oplaadbeurten.
Stel:
één oplaadbeurt bedraagt 20 kWh waarvan 5 kWh rechtstreeks uit de groene stroom
van de zonnepanelen komt. De energieleverancier factureert 15 kWh aan de
bedrijfsleider (stroom van het net).
Kan de
bedrijfsleider de reële kost van 15 kWh doorrekenen aan de vennootschap als een
kost eigen aan de vennootschap?
Kan de bedrijfsleider daarnaast ook de groene stroom t.b.v. 5 kWh aan een marktconforme prijs doorrekenen aan de vennootschap als een kost eigen aan de vennootschap?
14.02 Minister Vincent Van Peteghem: Ik verwijs naar het antwoord dat ik gegeven heb op de schriftelijke vraag nr. 472 van collega Joris Vandenbroucke op 1 juni 2021. Het door u aangehaalde voorbeeld gaat over een feitenkwestie. Die moeten in elk individueel geval bekeken worden aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden.
Het is dus niet mogelijk via een parlementaire vraag hierover te antwoorden als het om een individueel geval gaat, zonder dat wij beschikken over alle relevante gegevens.
Indien men graag rechtszekerheid wil bekomen over een concrete situatie, kan men daarvoor altijd een aanvraag indienen bij de Dienst Voorafgaande Beslissingen.
14.03 Christian Leysen (Open Vld): Waarvan akte, maar het is altijd goed dat er een kader is waarin de mensen zoveel mogelijk individuele gevallen kunnen herkennen.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
15.01 Benoît Piedboeuf (MR): Monsieur le ministre, nous
recevons depuis peu, des retours concernant une nouvelle problématique liée à
l’utilisation, par des résidents belges, de véhicules immatriculés au
Luxembourg.
Il
apparait en effet lors de contrôles routiers que le conjoint habitant sous le
même toit que le bénéficiaire du véhicule ne peut plus utiliser celui-ci. Pour
le moment, aucune amende n’a été demandée, mais est-ce une phase transitoire?
Pourriez-vous,
Monsieur le Ministre, nous confirmer cet état de fait et au besoin agir auprès
des administrations afin de revoir les positions actuelles et permettre au
conjoint d’utiliser le véhicule du bénéficiaire?
15.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Piedboeuf, la législation en matière d'immatriculation des véhicules relève du ressort de mon collègue Georges Gilkinet, ministre de la Mobilité.
Les agents de l'Administration générale des Douanes et Accises veillent seulement au respect de l'application de la législation en matière de circulation routière, conformément à la compétence qui leur a été attribuée, comme c'est le cas pour les agents d'autres SPF ou autorités nationales, régionales ou locales.
L'arrêté royal du 20 juillet 2001 relative à l'immatriculation des véhicules oblige les personnes résidant officiellement en Belgique à immatriculer les véhicules qu'elles souhaitent mettre en circulation en Belgique au répertoire des véhicules de la DIV, même s'ils sont déjà immatriculés à l'étranger.
L'arrêté royal précité a été modifié en 2014 pour y inclure les conditions d'utilisation d'un véhicule immatriculé à l'étranger par une personne physique dans le cadre de sa profession et accessoirement à titre privé. Il ressort de cette modification que seul l'employé peut conduire ce véhicule et qu'une copie de son contrat de travail ou de son ordre de travail doit toujours s'y trouver.
Dans le cadre de déplacements d'ordre privé, un document émis par l'employeur doit se trouver dans le véhicule, attestant de la mise à disposition de son employé du véhicule immatriculé à l’étranger.
En cas de défaut d'immatriculation, une perception immédiate de 116 euros est normalement prévue, mais elle n'a pas été appliquée dans les cas que vous relatez.
En conclusion, le conjoint ne peut pas conduire ce véhicule dans cette situation.
15.03 Benoît Piedboeuf (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour la clarté de votre réponse.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
16.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): La corruption
touche durement la Belgique au sein des diverses sphères publiques. Celle
relative au monde politique est la plus médiatisée, mais depuis plusieurs mois,
divers articles de presse relèvent des situations de corruption de
fonctionnaires du fisc dans le cadre de dossiers pénaux relatifs au trafic de
cocaïne.
Depuis
quarante ans, les administrations fiscales belges ont connu de nombreux dossiers
de corruption établies de fonctionnaires, dont quelques-uns retentissants,
notamment (pour ce qui est des dossiers publics):
la
démission d'un directeur général de la TVA en lien avec un réseau de carrousel
TVA à Anvers fin des années 1980;
l'appartenance
d'un fonctionnaire de l'Inspection spéciale de lutte contre les fraudes aux
huiles minérales d'Anvers à une organisation criminelle néerlandaise dans les
années 90;
la
corruption au sein de la direction chargée des taxes assimilées aux impôts sur
les revenus de l'Administration centrale des contributions directes dans les
années 1990,
la
corruption au sein d'un service de recouvrement TVA à Bruxelles fin des années
1990 et début des années 2000,
la
corruption de fonctionnaires des directions de Charleroi lors du traitement en
taxation, en contentieux et en recouvrement de dossiers en impôt sur les
revenus dans les années 2000 et 2010,
la
corruption de divers fonctionnaires des services des recherches dans l'affaire
du Casino de Namur notamment.
1.
Combien de fonctionnaires de l'Administration des Douanes et Accises sont
actuellement inculpés pour corruption dans le cadre de dossiers pénaux de
trafic de cocaïne?
2.
Combien de fonctionnaires de l'Administration des Douanes et Accises sont
actuellement cités dans des dossiers pénaux de trafic de drogue sans qu'une inculpation
n’ait été prononcée?
3. Des
fonctionnaires d'autres administrations fiscales sont-ils inculpés ou cités? Si
oui, combien?
4.
L'Administration des Douanes et Accises est par ailleurs la seule
administration à donner une formation contre la corruption à ses agents. Des
mesures sont-elles prévues pour renforcer l’intégrité dans l’ensemble des
administrations du SPF Finances? Lesquelles?
16.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Cher collègue, actuellement, trois fonctionnaires statutaires et un contractuel sont accusés de corruption liée au trafic criminel de cocaïne. Un fonctionnaire est actuellement cité dans des affaires de trafic de drogue, sans toutefois avoir été inculpé. Un fonctionnaire d’une autre administration du SPF Finances a été inculpé.
Effectivement, pour l’Administration générale des Douanes et Accises, il y a une formation "Détection et traitement de la fraude en interne et de la corruption". Cette formation concerne principalement leur travail quotidien.
Le SPF Finances dispose par ailleurs d’une formation (e-learning et cours présentiel) sur la déontologie et l’intégrité, qui est dispensée obligatoirement à tous les collaborateurs.
Il y a également des informations disponibles sur internet: "Intégrité, déontologie et valeurs".
De plus, le SPF Finances a développé en son sein des procédures d’alerte et de contrôle afin de répondre au plus vite aux problèmes liés à un éventuel manque d’intégrité: inspection interne, contrôle des données consultées, Service interne pour la prévention et la protection au travail (SIPPT) et lanceurs d’alerte, etc.
16.03 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, merci pour vos réponses. Je pense effectivement qu’il faut être particulièrement sensible et veiller à prendre les mesures adéquates en matière de déontologie, de conflit d’intérêts, de corruption.
Je pense que le monde politique doit montrer l’exemple. Pour l’instant, ce n’est pas vraiment le cas, si on en juge par les rapports du GRECO qui pointent notamment les manquements du gouvernement en la matière. Ce ne sont pas vos compétences, monsieur le ministre; c'est l’ensemble du gouvernement qui est concerné.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
17.01 Wouter
Beke (cd&v): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, kleine vennootschappen
kunnen gebruik maken van het verlaagd tarief van 20% in de
vennootschapsbelasting. Artikel 215, derde lid van het wetboek
inkomstenbelasting (WIB92) bevat een aantal bepalingen i.v.m. vennootschappen
waarvoor dit verlaagd tarief niet van toepassing is.
Zo is
het verlaagd tarief niet van toepassing op vennootschappen die aandelen
bezitten waarvan de beleggingswaarde meer dan 50 pct. van het gestort kapitaal
bedraagt. Ook is het verlaagd tarief niet van toepassing op vennootschappen
waarvan de aandelen, die het kapitaal vertegenwoordigen, voor ten minste de
helft in het bezit zijn van één of meer andere vennootschappen.
Ook
vzw's kunnen aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn. De wet diverse
fiscale bepalingen van juli 2022 wijzigt artikel 2 van het WIB92 waardoor ook
vzw's, die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting, kunnen genieten van
het verlaagde tarief. Echter, vzw's hebben geen aandeelhoudersstructuur
waardoor het mij evident lijkt dat de uitsluitingsvoorwaarden zoals hierboven
beschreven op hen niet van toepassing kunnen zijn.
Graag
had ik uw interpretatie ter zake gekend.
Kan u
bevestigen dat de voorwaarden i.v.m. het aandelenbezit, zoals opgenomen in art.
215 WIB, derde lid, 1° en 2°, als niet toepasselijk moeten worden gezien voor
een VZW?
17.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Beke, bij verenigingen, stichtingen en andere instellingen die rechtspersoonlijkheid bezitten en die aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen, worden de bedragen die zijn ingebracht en die wettelijk kunnen worden teruggenomen door de inbrenger of zijn rechthebbende, op fiscaal vlak als gestort kapitaal beschouwd.
Vermits een vzw aandelen kan verwerven is het mogelijk dat het verminderde tarief niet van toepassing zal zijn. Dat zou het geval zijn wanneer de beleggingswaarde van de aandelen die de vzw bezit, meer bedraagt dan 50 % van het gestorte kapitaal, dat nul kan bedragen, al dan niet gerevaloriseerd of verhoogd met de belaste reserves en de geboekte meerwaarde.
Aangezien een vzw geen aandelen uitgeeft die het kapitaal vertegenwoordigen, is de voorwaarde die daarop betrekking heeft voor de verkrijging van het verminderde tarief niet relevant.
17.03 Wouter Beke (cd&v): Bedankt voor de verduidelijking, mijnheer de minister.
Het incident
is gesloten.
L'incident est clos.
17.04 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Madame la présidente, je me fais le relais de l'interprète. Je sais que M. le ministre doit partir à 16 h 30 – ce que je déplore une fois de plus – mais ce n'est pas une raison pour lire à une telle vitesse de sorte que les interprètes n'arrivent pas à vous suivre.
La présidente: Les questions jointes n° 55037457C de Mme Cécile Cornet et n° 55038145C de M. Ahmed Laaouej sont reportées.
Vraag nr. 55037600C van de heer Loones wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
18.01 Joris Vandenbroucke (Vooruit): Mijnheer de minister, het gaat om een nieuwe ontwijkingsroute die immer creatieve vermogensplanners hebben verzonnen. Daarvan zijn bijzondere details verschenen in Fiscoloog van maart 2023. Kort samengevat gaat het om een constructie waarbij een maatschap wordt opgericht waarvan de aandelen meteen op naam van de kinderen gezet worden. Alle activa die onder deze maatschap ingebracht worden, worden overgedragen zonder registratie en bijgevolg ook zonder schenkbelasting.
Daarover vallen toch enkele fundamentele vragen te stellen inzake eerlijke fiscaliteit.
Hoe kijkt u naar deze nieuwe ontwikkeling? Vindt u de bierroute rechtvaardig en geoorloofd?
Is de antimisbruikbepaling in het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten volgens u van toepassing op deze constructie?
Indien niet, is het volgens u dan gepast om in dat wetboek een passende registratieverplichting in te voeren voor dergelijke constructies via maatschap, om ook die route te sluiten, zoals we dat al gedaan hebben met de ‘kaasroute’?
Het is alvast het standpunt van mijn fractie dat ook de ‘bierroute’ gesloten moet worden.
18.02 Wouter Beke (cd&v): Mijnheer de minister, mijn collega heeft de problematiek duidelijk geschetst. Ik wil mij aansluiten bij de vraag. Gelet op de situatie die daarnet beschreven werd, is mijn vraag of u van oordeel bent dat artikel 19, 1°, paragraaf 6 wordt ontweken en dus in strijd is met de doelstelling van de wetgever.
Zo ja, kunt u dan ook bevestigen dat er bijgevolg een algemene misbruikbepaling van toepassing is of dat er andere maatregelen zouden genomen worden?
18.03 Minister Vincent Van Peteghem: Geachte leden, zoals u terecht aangeeft, staat deze regering voor een eerlijke fiscaliteit. Zo heb ik ook de zogeheten ‘kaasroute’ voorgoed afgesloten, met als doel dat de belastingen op een schenking niet langer kunnen worden ontweken door gebruik te maken van een buitenlandse notaris. Ook andere voorstellen om te komen tot een evenwichtigere fiscaliteit liggen reeds op tafel.
Naast het fiscale aspect zijn er bij de door u aangehaalde constructie ook tal van andere vragen te stellen, op burgerrechtelijk en vennootschapsrechtelijk vlak. De burgerrechtelijke onduidelijkheid wordt ook aangehaald in het artikel van Fiscoloog dat u citeerde. Daarom moet ik eerst en vooral opmerken dat ik geen uitspraak kan doen over de rechtsgeldigheid van de door u aangehaalde constructie. Vanuit fiscaal oogpunt merk ik dat vaak nog steeds naar nieuwe optimalisatietechnieken wordt gezocht om belastingen te ontwijken. Dat kan natuurlijk maatschappelijk niet worden aanvaard en moet om die reden ook systematisch worden aangepakt.
Of de aangehaalde constructie de toepassing van de antimisbruikbepaling uitlokt, moet eigenlijk geval per geval worden beoordeeld. Het is immers belangrijk om de concrete verrichting te kennen om te weten of de antimisbruikbepaling kan worden toegepast. Wel is het van belang om te beseffen dat de antimisbruikbepaling, opgenomen in het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten enkel van toepassing kan zijn in zoverre een verrichting in strijd met de doelstelling van een bepaling van het wetboek zelf, zich buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst. Het omgekeerde kan ook, indien men zich in strijd met de doelstelling van een bepaling juist binnen de toepassing van die bepaling plaatst. Aldus kan de antimisbruikbepaling niet worden toegepast wanneer de bepalingen en de doelstellingen van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten worden nageleefd. Indien in een ander wetboek, vaak aangaande successierechten, wordt gerefereerd aan het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, komt het eigenlijk die wetgever toe om zelf in een antimisbruikbepaling te voorzien, om ongewenste situaties te voorkomen en desgevallend ook te beoordelen of er sprake is van fiscaal misbruik of niet.
Uiteraard sta ik ervoor open om verder te analyseren of een wetgevend ingrijpen nodig en opportuun kan zijn, zoals ik ook al eerder heb gedaan bij het sluiten van de ‘kaasroute’. In dezen zijn mijn bevoegdheden weliswaar beperkt, omdat het natuurlijk in eerste instantie de gewesten toekomt om het eroderen van hun belastbare basis in de schenk- en erfbelasting tegen te gaan.
18.04 Joris Vandenbroucke (Vooruit): Mijnheer de minister, ik ben blij te horen dat u duidelijk het principiële standpunt hebt ingenomen dat dit soort constructies, die inderdaad voortdurend in ontwikkeling zijn, maatschappelijk onverantwoord zijn en dat wij ze systematisch moeten aanpakken.
Vermits het om een schenkbelasting gaat, verwijst u naar de verantwoordelijkheid van de gewestregeringen ligt, in dit geval bij de Vlaamse regering. Daar zit uw partij ook aan tafel. Ik hoop dat u uw boodschap meegeeft aan uw partijgenoten in de Vlaamse regering zodat zij een initiatief kunnen nemen.
Akkoord, de hefbomen die u zelf in handen hebt, zijn beperkt, maar ik heb begrepen dat…
Ik vond niet dat uw antwoord zo duidelijk was waar het ging over een registratieverplichting voor dergelijke constructies via een maatschap.
Mogelijk kan de discussie voortgezet worden in de schoot van deze commissie. Wij zullen er alleszins met veel plezier aan deelnemen.
18.05 Wouter Beke (cd&v): Mijnheer de minister, ik meen dat de grondslag inderdaad bij de gewesten ligt. De gewesten moeten dit bekijken. Ik heb begrepen dat u wel bereid bent het debat hierover te voeren. Dat lijkt mij wel belangrijk.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La présidente: La question n° 55037661C de M. Dieter Vanbesien est transformée en question écrite.
19.01 Georges Dallemagne (Les Engagés): Monsieur le
Ministre, pour venir en aide à la reconstruction de l'Ukraine l'utilisation des
actifs gelés de la Russie est envisagée.
Pourriez-vous
nous donner le détails des avoirs russes gelés, des intérêts générés et des
revenus fiscaux sur ces intérêts à ce jour?
Où en est
la discussion non seulement des revenus fiscaux mais aussi des intérêts et des
avoirs gelés pour venir en aide à l'Ukraine, notamment pour sa reconstruction?
Est-il
envisagé par votre gouvernement d'utiliser tout ou une partie des intérêts sur
les avoirs gelés ainsi que les avoirs eux-mêmes pour la reconstruction des
infrastructures ukrainiennes dévastées par l'offensive russe?
Quelles
sont les discussions au niveau de l'UE et des Nations-Unis à ce sujet? Quelles
sont le cas échéant les bases légales et réglementaires nécessaires?
Je vous
remercie pour vos réponses,
19.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Dallemagne, il y a approximativement 300 milliards d’euros gelés dans toute l’Europe dans le cadre des sanctions contre la Russie dont 250 milliards sont détenus en Belgique, essentiellement chez Euroclear. En 2022, la gestion des fonds gelés a rapporté un profit de 794 millions d’euros à Euroclear. Ce bénéfice a été soumis à l’impôt normal des sociétés, à savoir 25 %, ce qui a donné un revenu fiscal pour l’État belge de 197 millions d’euros en 2022.
En Belgique, il y a un accord au gouvernement pour que ces revenus fiscaux exceptionnels soient réservés à l’Ukraine. Au niveau européen, d’éventuelles mesures supplémentaires sont discutées, notamment une contribution exceptionnelle qui serait prélevée sur les intérêts générés par les investissements de fonds gelés. Les discussions se poursuivront sous la nouvelle présidence espagnole de l’Union européenne, le cas échéant sur la base d’une proposition de la Commission européenne.
Pour la Belgique, il est important que les décisions reposent sur une base juridique solide, assurent la stabilité financière et, de préférence, soient soutenues aussi dans un contexte G7. Étant donné les nombreuses incertitudes entourant cette situation sans précédent, il est également essentiel que les décisions politiques tiennent pleinement compte des risques systémiques auxquels Euroclear pourrait être exposée, notamment dans le cadre des contre-mesures russes.
19.03 Georges Dallemagne (Les Engagés): Monsieur le ministre, je vous remercie.
Deux chiffres m’interpellent dans ce que vous nous dites: 250 milliards gelés en Belgique, c’est beaucoup plus que ce qui avait été dit jusqu’à présent. On parlait plutôt de 150 milliards. Les revenus fiscaux qui s'élèvent à 197 millions me surprennent également. De mémoire, le gouvernement comptait sur 625 millions de revenus fiscaux. J’irai donc voir si c’est pour 2022 et 2023. Ce n’est pas clair. Je reposerai éventuellement une question pour clarifier ce chiffre.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
20.01 Marie-Christine Marghem (MR): Monsieur le ministre,
depuis son installation et dans la foulée des politiques entamées par les
précédents gouvernements, le gouvernement De Croo a pris la décision
d'augmenter les accises sur les cigarettes et le tabac à fumer. Le but avoué de
cette mesure est de rendre la consommation de tabac moins attractive et ispo
facto diminuer le nombre de fumeurs dans le Royaume. Or, force est de déplorer
que cet objectif n'est pas atteint. Dans son enquête de décembre 2022, la
Fondation contre le cancer, si certes elle observe une tendance à la baisse
depuis 2020, déplore qu'aucun progrès n'a été fait en terme de réduction
d'effectifs de fumeurs cette année. Le nombre de fumeurs demeure important.
Pourtant,
et cela semble paradoxal, le nombre de cigarettes et de tabac vendues en
Belgique n'a de cesse de diminuer. Des rapports récents ont démontré qu'au
moins une cigarette sur 10 en Belgique est illégale, c'est-à-dire issue de la
contrebande ou produite dans une usine clandestine, avec tous les risques que
cela comporte en terme sanitaire.
L'augmentation
des accises n'aurait-elle pour seule conséquence que de diminuer les ventes des
commerçants belges et d'entraîner une reconfiguration des canaux
d'approvisionnement de tabac par un marché parallèle, notamment illicite? Les
questions de santé publique doivent-elles être traitées sous l'angle de la
fiscalité?
Ces
questions méritent d'être posée étant donné l'échec patent de cette politique.
Plus précisément, voici mes questions.
Une
évaluation des conséquences de l'augmentation des accises sur les cigarettes et
le tabac ne devrait-elle pas être entamée afin d'objectiver la situation en
Belgique? Pourquoi ne pas créer un nouvel outil de suivi annuel? Quels efforts
seront entrepris pour stopper via les Douanes l'afflux de cigarettes illégales
sur le marché belge? La Belgique ne pourrait-elle pas profiter de sa présidence
du Conseil de l'UE pour avancer sur l'harmonisation des droits d'accises sur le
tabac et les cigarettes? Un renforcement des sanctions en cas de contrebande
est-il à l'ordre du jour étant donné la modernisation en cours du Code pénal?
Monsieur
le ministre, suite à l'avènement de la grande distribution qui a engendré
l'extinction des petites épiceries de quartier, les commerces de proximité sont
devenus les librairies de presse dans beaucoup de villages et certains
quartiers en ville. Ces commerces de détail permettent à des clients fidèles,
des seniors, des écoliers ou des passants occasionnels de faire quelques achats
dans des endroits où il est difficile de trouver d'autres magasins. Durant la
pandémie du Covid-19, le gouvernement a reconnu lui-même leur importance en les
définissant en novembre 2020 comme "commerces essentiels".
Les
librairies de presse ont malheureusement tendance à disparaître. Cette
disparition des libraires de presse est due à une baisse progressive de leur
chiffre d'affaires. Mais ces nouvelles offres de service au client sont loin
d'être suffisantes pour stopper la chute du chiffre d'affaires des libraires.
Dans ce cadre, la vente de tabac reste un produit d'appel important pour les
librairies.
Monsieur
le ministre, pourriez-vous nous donner les chiffres exactes des services des
douanes en matière de contrefaçon du tabac? Quelle est la quantité de
cigarettes et de tabac à rouler saisis ces dernières années?
L'ampleur
du marché parallèle du tabac a-t-elle été étudiée par le SPF Finances? En
France, selon un rapport du 29 septembre 2021 de la commission des
finances de l'Assemblée nationale, le marché parallèle est compris entre 14 et
17 % de la consommation totale de tabac. Quelle est la situation réelle du
marché parallèle en Belgique?
Comme le
montre le nombre de fermetures des librairies, la situation est catastrophique
et requière des mesures urgentes. Alors que le forfait fiscal prévoit une
taxation de 7,70 %, la marge réelle obtenue par les libraires est
désormais en dessous de 2 % sur le tabac à rouler et en dessous de
4 % sur les cigarettes. Prévoyez-vous des mesures fiscales en faveur des
librairies de presse?
Le
forfait fiscal "marchands de journaux" sera supprimé le 1er janvier 2028
mais il serait injuste de taxer à 7,70 % des revenus que les librairies de
presse ne perçoivent pas. Ne serait-il pas possible de demander au collège des
forfaits de sortir les revenus du tabac du forfait fiscal et de l'ajouter en
conditions particulières?
20.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Madame Marghem, vous avez posé plusieurs questions relatives aux cigarettes et au tabac à fumer ainsi qu'aux augmentations des accises sur ces produits. J'aborderai ces questions conjointement.
Quant aux chiffres, les saisies totales de cigarettes exprimées en unités et de tabac à fumer converti en unités de cigarettes sont respectivement de 410 millions en 2020, 279,5 millions en 2021 et 347,3 millions en 2022. Parmi ces saisies totales, nous dénombrons 794 millions de cigarettes contrefaites en 2022.
Le SPF Finances lui-même n'effectue aucune recherche statistique sur l'ampleur du marché noir des tabacs manufacturés illégaux. Des rapports de consultants sont toutefois disponibles à ce sujet.
Votre question sur un suivi annuel est intéressante mais je pense qu'elle va au-delà des compétences et de l'expertise du SPF Finances. Tout d'abord, je pense qu'il est important, dans le cadre des compétences en matière de santé publique, d'avoir une vue sur l'évolution du nombre de fumeurs en Belgique et sur les changements éventuels dans les canaux de vente.
En ce qui concerne les efforts de mon administration dans le contexte de ce commerce illégal, je peux vous dire que l'Administration générale des Douanes et Accises recherche activement ces infractions et mène des enquêtes dans les limites de ses compétences légales. Pour ce faire, l'administration utilise ses propres méthodes d'enquête ainsi que des méthodes d'enquête nationales et internationales, par exemple la coopération et l'échange d'informations avec les autorités nationales et étrangères, tant en ce qui concerne la fraude et le commerce illégal et en général que la production illégale de tabac manufacturé.
Au sein de l'Administration de la Recherche, il existe au niveau des accises des équipes spécialisées dans la lutte contre la fraude au tabac. Forte de ses moyens, l'Administration générale des Douanes et Accises s'est montrée très efficace ces dernières années pour détecter la contrebande et démanteler les sites de production illégaux.
En ce qui concerne l'harmonisation des taux, la nécessité d'une plus grande convergence des taux d'accises au sein de l'Union européenne a déjà été portée à l'attention de la Commission européenne en juin 2020. Une proposition de révision de la directive concernant les accises sur le tabac était à l'ordre du jour du Collège des commissaires le 7 décembre 2022 mais a été retirée. La Belgique reste toutefois candidate à cette révision.
La réforme du Code pénal ne nécessite pas de révision ou de modification des dispositions de droit pénal relatives aux douanes et accises, les dispositions précitées relevant du droit pénal spécial visant à réprimer les infractions fiscales. Toute modification spécifiquement liée à la contrefaçon ne relève pas de ma compétence.
En outre, vous aviez également des questions relatives aux bases forfaitaires de taxation pour les marchands de journaux. En ce qui concerne les déclarations d'impôt sur les revenus, je constate que les bases forfaitaires sont constituées par définition d'un ensemble d'éléments qui forment une moyenne pour les contribuables qui les utilisent.
Le contribuable qui demande la taxation forfaitaire exprime par le fait même sa volonté d'adhérer à l'ensemble des règles d'application du barème arrêté d'accord avec le regroupement professionnel intéressé. Si le contribuable estime que le régime forfaitaire dans son ensemble s'avère défavorable pour lui, il peut toujours opter pour le régime normal en établissant et déclarant le montant des bénéfices qu'il a effectivement réalisés.
Cela étant, les groupements professionnels qui désirent être consultés par l'établissement des bases forfaitaires de taxation doivent, chaque année, fournir à l'administration les éléments détaillés et chiffrés nécessaires pour l'établissement de ces bases forfaitaires.
Mon administration est disposée à examiner, lors de l'élaboration du forfait provisoire TVA 2024 qui aura lieu lors du quatrième trimestre de l'année 2023, toute demande détaillée et chiffrée portant sur les pourcentages forfaitaires de taxation introduites par les regroupements professionnels intéressés.
20.03 Marie-Christine Marghem (MR): Je remercie M. le ministre pour sa réponse que je vais analyser et je reviendrai éventuellement vers lui pour une question supplémentaire.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
21.01 Wouter Vermeersch (VB): In De Tijd was te lezen dat criminele organisaties in de Europese Unie biodieselfraude plegen door goedkope Amerikaanse biodiesel met sojaolie te verkopen als biodiesel met frituurolie, met het oog op het ontduiken van belastingen. Deze fraude vindt plaats in verschillende landen, waaronder België, en wordt onderzocht door het Europees parket. Daarnaast onderzoekt de Europese Commissie mogelijke fraude met de invoer van biobrandstof uit China, aangezien de Europese landen daarvan ook belangrijke afnemers zijn.
Dit is echter geen nieuw fenomeen. In 2012 pleegde een Indiaas bedrijf soortgelijke fraude door biodiesel uit de Verenigde Staten naar India te vervoeren en vervolgens via Spanje en België naar de Europese Unie om zo de hoge douanekosten te ontduiken. De administratie liep hierdoor 22 miljoen euro mis. In 2021 werd ook in Nederland een internationale fraudeketen ontmanteld.
Welke maatregelen nemen de regering en de douane op heden om biodieselfraude aan te pakken? Welke inspanningen worden overwogen om dergelijke fraude te voorkomen?
De douane kon de voorbije jaren zes constructies blootleggen waarbij voor meer dan 60 miljoen euro aan rechten ingevorderd zou zijn. Kan u dit bedrag bevestigen? Bent u in het bezit van nog recentere cijfers?
Hoe verloopt de samenwerking met andere Europese lidstaten om informatie en goede praktijken uit te wisselen in de strijd tegen biodieselfraude?
Wat zijn de bredere implicaties van deze biodieselfraude voor het Europese en internationale handelsbeleid? Welke maatregelen worden genomen om de integriteit van de biodieselmarkt te waarborgen?
21.02 Minister Vincent Van Peteghem: Om biodieselfraude aan te pakken, worden nieuwe biodieseltrafieken die via onze Belgische havens worden verscheept of die in België in het vrije verkeer worden gebracht op frequente basis aan verder onderzoek onderworpen om potentiële fraude of fraudemechanismen op te sporen. Deze onderzoeken verlopen meestal in nauwe samenwerking met de diensten van het OLAF, het Europees antifraudebureau. Via het OLAF is er een uitwisseling van informatie tussen de Europese lidstaten. In overleg met het OLAF wordt de gezamenlijke strategie voor het onderzoek bepaald en wordt de samenwerking gecoördineerd. Voor België berust de strafrechtelijke vervolging bij de diensten van de douane en accijnzen. Sinds kort gebeurt dat in samenwerking met de diensten van de Europese procureur.
Met inbegrip van de zaak over de biodiesel uit India, waarnaar in het artikel werd verwezen, kan ik u dit cijfer bevestigen. Van alle dossiers waarnaar het artikel verwijst, lopen er heden nog twee.
De ontdoken rechten in deze zaak worden inmiddels betaald door de bestemmeling van de goederen. In het strafrechtelijke luik wordt de uitspraak pas in september verwacht. In de meest recente zaak konden de rechten nog niet geïnd worden omdat de zaak werd geëvoceerd door de Europese procureur.
Aangaande biodiesel bestaat er een goede Europese samenwerking die gecoördineerd wordt door het OLAF. Deze onderzoeken maken meestal het voorwerp uit van gezamenlijke Europese missies en onderzoeken ter plaatse in de betrokken derde landen, waaraan enkele leden deelnemen die de nodige expertise hebben in douanewetgeving en die zich verdiept hebben in het proces van de biodieselproductie.
Uw vraag, over de implicatie van biodieselfraude op het Europese en het internationale handelsbeleid, valt onder de bevoegdheid van de minister van Economie en Werk.
21.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, het gaat inderdaad over een aanzienlijk fraudebedrag, 60 miljoen euro. Het is dus belangrijk dat dit de nodige aandacht krijgt. Ik heb echter begrepen dat dit zowel voor de douane als voor het Europese parket een belangrijk dossier is dat behartigd wordt.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
22.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, tijdens operatie Pirates 1, uitgevoerd door de Europese autoriteiten tussen 9 en 19 mei, werden voor in totaal 33 miljoen euro aan verschillende goederen in beslag genomen. Die goederen omvatten typische namaakproducten als kleding, schoenen en tassen, maar daarnaast werden ook voor 7,8 miljoen euro aan namaaksigaretten in beslag genomen.
Uit een recente studie van KPMG blijkt dat het aandeel illegale sigaretten, nagemaakt of gesmokkeld, steeds verder toeneemt. In 2018 was 5,7 % van de geconsumeerde sigaretten illegaal, in 2022 was dat al 9,8 %. België speelt een grote rol in zowel de afname van gesmokkelde sigaretten als de productie van namaaksigaretten. In juni van dit jaar werd in Heist-op-den-Berg zelfs een illegale sigarettenfabriek opgerold.
Mijnheer de minister, hoe beoordeelt u de toename van illegale sigaretten in België, zoals blijkt uit de studie van KPMG? Welke stappen zet u om die trend tegen te gaan?
Gesmokkelde en namaaksigaretten kunnen al snel de helft goedkoper worden aangeboden, aangezien de prijs van een pakje voor 79 % uit belastingen bestaat. Dat maakt dat België in de top vijf staat van Europese landen waar sigaretten het duurst zijn. Ondanks de invoering van een accijnsverhoging in 2022 zijn de inkomsten uit accijnzen en btw op tabaksproducten maar liefst 128 miljoen euro lager dan in 2021. Het duurder maken van sigaretten leidt er dus niet toe dat mensen stoppen met roken. Tijdens de commissievergadering van 19 oktober 2022 antwoordde u dat uw administratie geen exacte cijfers bijhoudt over de consumptie van illegale sigaretten en het daarbij horende verlies aan belastingen voor de staatskas.
Mijnheer de minister, hebben u en uw administratie daar ondertussen wel werk van gemaakt? Bent u bereid om eventueel nieuwe accijnsverhogingen uit te stellen of te schrappen?
Kunt u informatie verstrekken over de rol van België in de afname van gesmokkelde sigaretten, met name uit Bulgarije? Welke samenwerking is er met andere landen om die smokkelpraktijken te bestrijden?
Welke samenwerking en uitwisseling van informatie is er tussen de Belgische douane en Europol met betrekking tot operaties zoals Pirates 1? Hoe wordt de internationale samenwerking versterkt om de handel in namaakgoederen en illegale sigaretten effectief aan te pakken?
Zijn er plannen om de huidige wetgeving en maatregelen met betrekking tot de handel in illegale sigaretten in België te herzien of te versterken? Zo ja, welke specifieke maatregelen worden er overwogen?
22.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vermeersch, de FOD Financiën voert zelf geen statistisch onderzoek uit naar de omvang van de zwarte markt voor illegale tabaksfabricaten. Het KPME-rapport waarnaar u verwijst, beschrijft enkel algemene trends waarbinnen de Belgische situatie geïnterpreteerd kan worden. De toename van de niet in België veraccijnsde maar wel geconsumeerde sigaretten kadert in een globale toename van de volumes namaak op Europees niveau met 6,2 %, waarbij de grootste stijging te merken is in Duitsland en van de volumes van andere illegale sigaretten met 5 %, waarbij de grootste stijging vast stellen is in Frankrijk. Het probleem van de illegale consumptie centreert zich dus niet in België.
De mogelijke verklaring is terug te vinden in een combinatie van factoren. De Administratie van de Douane en Accijnzen is hier waakzaam voor en blijft zich ook actief inzetten om alle vormen van tabaksfraude op te sporen, te onderzoeken en te vervolgen. Het klopt niet dat de inkomsten uit btw en accijnzen op tabak in 2022 lager waren dan in 2021. Door de verschillende accijnsverhogingen die werden doorgevoerd, nemen ook de inkomsten elk jaar toe. Ook in 2024 zal de accijnsverhoging op tabak, die werd beslist door de regering, worden doorgevoerd.
De Administratie van de Douane en Accijnzen werkt actief samen met buitenlandse wethandhavingsdiensten – douane, politie, grenswacht – in het kader van bilaterale, Europese en internationale samenwerkingsakkoorden. Op Europees niveau wordt er intensief samengewerkt via het Europese samenwerkingsprogramma EMPACT Excise waarvan België co-driver is. Er wordt ook samengewerkt tussen EU-lidstaten en een aantal derde landen zoals het Verenigd Koninkrijk, en dit met de steun van Europol, OLAF, Eurojust en het Europees Openbaar Ministerie. Het project EMPACT Excise richt zich op criminele netwerken en individuen die op grote schaal accijnsfraude plegen met de specifieke focus op de illegale productie en smokkel van tabaksfabricaten in de EU. Tijdens regelmatige bijeenkomsten worden ervaringen, operationele data, werkwijzen en vastgestelde trends gedeeld en worden er afspraken gemaakt voor concrete operationele samenwerking. De resultaten van EMPACT Excise van de afgelopen jaren waren steeds indrukwekkend.
Operatie Pirates 1 betrof een globale operatie rond de smokkel van namaakgoederen, zoals kledij, accessoires, cosmetica, elektronica en speelgoed, met de focus op fysieke inspecties aan de buitengrenzen om te voorkomen dat dergelijke producten de Europese markt binnenkomen.
Op Europees niveau wordt er intensief samengewerkt. De resultaten van acties zoals Pirates 1 bewijzen het polycriminele karakter van grenscriminaliteit, aangezien er ook significante inbeslagnames waren van andere goederen zoals sigaretten, vloeistoffen voor e-sigaretten, goud, zilver en juwelen, farmaceutische producten, drugs en wapens.
De samenwerking tussen de lidstaten werd actief ondersteund door verschillende Europese instanties waaronder Europol. Er zijn momenteel geen wetswijzigingen voorzien specifiek met betrekking tot de handel in illegale sigaretten.
22.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, een Frans spreekwoord zegt dat te veel belasting de belasting uiteindelijk doodt. Wij denken dat uw regering zich op het vlak van tabaksfiscaliteit rijk blijft rekenen. Wat zien we immers? Net zoals voor heel wat andere producten gaan steeds meer Belgische consumenten hun sigaretten en roltabak in het buitenland kopen. Bovendien werken ze ook steeds vaker met illegale producten.
Het is dus een evolutie die we zeker in het oog moeten houden. U hebt een uitvoerig antwoord gegeven, waarvoor dank. Wij zullen dat grondig bestuderen. U weet dat wij hameren op dit onderwerp en hier zeker op zullen terugkomen, al was het maar op het einde van het jaar, bij de bespreking van de programmawet. Daarin zal ongetwijfeld opnieuw een zoveelste accijnsverhoging op tabak aangekondigd worden om de rekeningen van deze Staat dicht te rijden. Als men de optelsom zou maken, zouden de accijnzen uiteindelijk dalen, omdat u ze veel te hoog legt, ook voor alles wat drank betreft. Daardoor gaat men over tot aankopen in het buitenland of illegale aankopen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
23.01 Bert Wollants (N-VA): Mijnheer de minister, de verlaging van het btw-tarief naar 6 % voor de levering van aardgas voor verwarmingsdoeleinden bij niet-zakelijk gebruik werd budgettair neutraal gerealiseerd door de bijzondere accijnzen te verhogen. De hervorming van maart dit jaar bepaalt dat de bijzondere accijns boven op het basispakket extra zal worden verhoogd indien de gemiddelde prijs van de energiekosten berekend per kwartaal lager is dan 45 euro per MWh op basis van het gemiddelde van de maandelijkse noteringen van de TTF101-index voor het betrokken kwartaal, zoals gepubliceerd op de website van de CREG.
Voor de maanden april, mei en juni komen wij op basis van de CREG-cijfers uit op een gemiddelde aardgasprijs van 39,337 euro per MWh.
Ik heb dan ook een aantal vragen.
Met hoeveel stijgt de bijzondere accijns voor niet-zakelijk gebruik vanaf het vierde kwartaal dit jaar?
Op welk bedrag raamt u de extra accijnsinkomsten voor dat kwartaal?
Omvat de nieuwe regeling geen pervers effect dat op het moment dat het verbruik het grootste is de accijnzen voor de herfst en wintermaanden stijgen op basis van lente- en zomerprijzen die natuurlijk lager liggen?
23.02 Minister Vincent Van Peteghem: Vanaf 1 oktober 2023 zal het tarief van de bijzondere accijns met betrekking tot de tweede schijf van aardgas gebruikt als verwarmingsbrandstof voor niet-zakelijk gebruik andere dan de beschermde residentiële afnemers 8,5697 euro bedragen per MWh. Dit betekent een verhoging van 0,3397 euro per MWh ten opzichte van het huidige tarief.
Deze stijging is enkel van toepassing op het meerverbruik boven op het basispakket aardgas. Voor het basispakket, het verbruik van 0 tot 12 MWh, blijft het tarief hetzelfde als voorheen. Er zal zich dus enkel voor het verbruik vanaf 12 MWh een beperkte verhoging van de bijzondere accijns voordoen. Voor iemand die bijvoorbeeld 18 MWh verbruikt, dus 6 MWh meer dan de bovengrens van het basispakket, zal dit een accijnsverhoging van 2 euro betekenen op jaarbasis, ofwel een verhoging van 0,16 euro per maand.
Deze verhoging zal een geraamde verhoging van de accijnsinkomsten van 780.000 euro teweegbrengen. Gelet op het beperkte bedrag in kwestie en gelet op het feit de consumenten meestal via maandelijkse voorschotten betalen, zie ik geen probleem op vlak van de seizoenseffecten.
23.03 Bert Wollants (N-VA): Mijnheer de minister, uw fiscale ingreep leidt nu al tot een belastingverhoging, zoals u net hebt aangegeven. De huishoudens zullen uiteraard niet meer van een lage btw op een lage gasprijs kunnen genieten. Men heeft dan wel het voordeel dat die btw langzaam maar zeker wordt opgegeten door deze maatregel. Uw verdediging tegen het perverse effect van die maatregel is enigszins bizar. U verwees naar de maandelijkse voorschotten. Tegenwoordig schuift men steeds meer op in de richting van een maandelijkse afrekening – sommige van uw coalitiepartners willen die zelfs verplichten – waardoor dat perverse effect in de wintermaanden des te meer zal spelen dan in de andere optie en waardoor de mensen rekeningen van honderden euro per maand zullen krijgen in de wintermaanden. Ik stel me daar toch vragen bij. Ik kom daar ongetwijfeld nog op terug.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
24.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre,
au 1er janvier 2024, la DLU (déclaration libératoire…
unique) quater sera terminée. En conséquence, il sera mis fin à l’obligation
faite aux services opérationnels de l'AG Fisc et de l'ISI de transmettre au
point de contact DLU les demandes de régularisation spontanées qui seraient
déposées à compter de cette date.
L’expérience
de la fin de la DLU ter en 2014 montre que de nombreuses demandes de
régularisation spontanées ont été déposées d'abord auprès de l'AG FISC.
Des traitements diversifiés et non harmonisés ont été proposés par les services
locaux, ne respectant pas notamment la suppression existant depuis 2005 de ne
pas appliquer d'accroissements réduits à de telles demandes.
Tous les
dossiers ont ensuite été transférés auprès des directions ISI (l’ISI traitant
ceux-ci sur base d'une instruction s'inspirant de la DLU ter, instruction qui
fut annulée par le Conseil d’État en 2017).
Monsieur
le Ministre,
1) Quelles
sont vos intentions et celles de votre gouvernement pour ce qui concerne les
demandes de régularisation spontanées déposées à compter du 1er janvier 2024?
2) Qu'en
sera-t-il plus précisément des capitaux faisant l'objet de telles demandes de
régularisation spontanées, l’expérience des années 2015 à 2017 (tant en ce qui
concerne les services de l'AG FISC que ceux de l'ISI, à l'exception de
l’ISI Gand) montrant que l'on ne s’intéressait pas ou très peu à l'origine
fiscale des capitaux concernés?
3) Ces
intentions seront-elles traduites par des directives adressées aux services
lorsque votre gouvernement sera en affaires courantes pour motif d' élections?
4) Dans
la mesure où de tels dossiers seraient traités uniquement dans la voie
administrative par les seuls services fiscaux, sans information aux parquets,
conformément à la méthodologie Una Via, l’attestation fournie par les services
fiscaux serait-elle suffisante pour autoriser au rapatriement de sommes d’une
banque étrangère vers une banque belge sans difficulté eu égard aux
dispositions anti-blanchiment?
24.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Van Hees, il sera mis fin à la possibilité de régularisation fiscale à partir du 31 décembre 2023. Cette mesure est la mise en œuvre de l’accord de gouvernement. Les contribuables qui souhaitent régulariser leur situation ont donc encore le temps jusqu’à la fin de cette année pour introduire leur demande correctement dans les délais, de manière complète afin d’atteindre l’objectif de l’attestation de régularisation.
À partir du 1er janvier 2024, les personnes souhaitant régulariser leur capital fiscalement prescrit devront le déclarer elles-mêmes au procureur. Le procureur a alors la possibilité d’engager la procédure de la transaction élargie prévue à l’article 216bis du Code d’instruction criminelle qui est assorti des sanctions applicables. L’action publique pour blanchiment de capitaux s’éteindra lorsque le déclarant versera une somme d’argent. Le traitement du dossier et des éventuels avantages patrimoniaux par le procureur relèvent toutefois de la compétence du ministre de la Justice.
24.03 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, j’essaie de comprendre ce que signifie votre réponse. À partir du 1er janvier 2024, si quelqu’un s’adresse au fisc par rapport à une régularisation, il ne pourra pas le faire et il sera renvoyé vers le procureur. Est-ce comme cela qu’il faut comprendre la réponse?
Het incident
is gesloten.
L'incident est
clos.
De voorzitster: De vragen nrs. 55038052C, 55038053C en 55038054C van de heer Vanbesien worden omgezet in schriftelijke vragen.
Avant de
donner la parole à M. Ben Achour pour poser sa question, je tiens
encore à préciser que les questions nos 55038102C, 55038138C de M. Patrick Prévot sont reportées. La
question n° 55038139C de M. Ahmed Laaouej est également reportée. La
question n° 55038168C Mme Anja Vanrobaeys est, quant à elle,
transformée en question écrite.
25.01 Malik Ben Achour (PS): Madame la présidente, monsieur
le ministre, le 2 mai dernier, le célèbre économiste français, Gabriel Zucman,
recevait la médaille Clark, l'un des plus prestigieux prix d'économie décerné,
chaque année, par l'American Economic Association (AEA), pour ses recherches
portant sur la concentration des fortunes et l'évasion fiscale.
Aujourd'hui
directeur de l'Observatoire européen de la fiscalité, Gabriel Zucman plaide,
depuis des années, en faveur de l'instauration d'une taxation ambitieuse des
multinationales. Le fait qu'il ait reçu une distinction d'une telle importance
illustre bien en quoi nous assistons, en ce compris du côté du monde de la
recherche, à un changement de paradigme en matière de fiscalité.
Nous le
savons, le 12 décembre 2022, les États membres de l'Union européenne ont donné
leur accord au projet de directive traduisant l'accord mondial historique
conclu en octobre 2021, au sein de l'OCDE, qui prévoit, pour rappel, un taux
d'imposition minimal de 15 %.
Vous avez
annoncé travailler au projet de loi transposant la directive avec l'ambition
que le texte entre effectivement en vigueur au 1er janvier 2024.
Au moment
des négociations sous l'égide de l'OCDE, certains pays plaidaient en faveur
d'un taux plus élevé que les 15 %. Et dans un rapport de juin 2021, Gabriel
Zucman et l'Observatoire européen de la fiscalité calculaient qu'un taux de 25
% aurait entrainé, pour la Belgique et pour cette même année 2021, des recettes
supplémentaires de l'ordre de 19 milliards d'euros. Je suis prudent quand il
s'agit de chiffres, mais tel était le chiffre annoncé.
Monsieur le
ministre, où en est-on dans la rédaction du projet de loi transposant la
directive 2022/2523? L'agenda établi est-il respecté? L'entrée en vigueur se
fera-t-elle bien au 1er janvier 2024? La nécessité de dépasser le seuil de 15 %
fait-elle partie de votre périmètre de travail? Dans l'affirmative, quel serait
le taux belge envisagé? Dans la négative, comptez-vous défendre, au niveau
européen et international, la reprise de discussions sur ce point précis du
taux?
Par
ailleurs, mercredi dernier, l'OCDE a annoncé qu'un accord était intervenu sur
une première version de convention multilatérale régissant la répartition entre
États des recettes tirées des bénéfices des multinationales. Pourriez-vous
détailler le contenu de cet accord? Quels sont les points d'achoppement
restants? Comment notre pays se positionne-t-il quant à ces points d'achoppement?
25.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur, la rédaction du projet de loi portant l’introduction d’un impôt minimum pour les groupes d’entreprises et multinationales et les groupes nationaux de grande envergure suit parfaitement son cours. L’avant-projet de texte a été adopté en Conseil des ministres du 23 juin 2023. L’avis du Conseil d'État est actuellement sollicité. Le projet de loi sera déposé à la Chambre cet automne en vue de son entrée en vigueur au 31 décembre de cette année.
À ma connaissance, aucun pays n’envisage actuellement d’introduire un taux supérieur à 15 %. La Belgique a toujours prôné une application rigoureuse de l’impôt minimum qui préserve la compétitivité de nos secteurs. Dans cette optique, il ne semble pas opportun de prévoir un taux plus élevé de l’impôt minimum à l’heure actuelle.
Cela ne signifie pas que la discussion au niveau international ne pourrait pas être reprise une fois que les règles seront opérationnelles.
Par ailleurs, l’étude que vous avez citée est également très intéressante, à la lumière du rendement budgétaire potentiel de l’impôt minimum. En effet, pour un taux d’imposition effectif de 15 %, cette étude estime les recettes supplémentaires pour la Belgique à 10,5 milliards d’euros. Cela confirme ce que j’ai déjà dit ici en réponse aux commentaires de la Cour des comptes, à savoir que l’estimation de 634 millions d’euros de recettes supplémentaires pour 2024 est prudente.
En outre, cette étude suppose que le rendement en Belgique serait plus de dix fois supérieur à celui des Pays-Bas. Les Pays-Bas prévoient des recettes de 449 millions d’euros en 2024; de sorte que, selon ce raisonnement, les recettes de la Belgique pourraient atteindre plus de 4,5 milliards d’euros en 2024.
25.03 Malik Ben Achour (PS): Monsieur le ministre, merci pour cette réponse. Je suis d’abord satisfait que le timing soit bien maintenu et respecté à ce stade. C’est une bonne chose.
Il faut mesurer que l’accord au niveau de l’OCDE est intervenu, à l’échelle internationale, dans un laps de temps relativement court. De ce point de vue-là, il y a eu un basculement autour de la crise du covid et la prise de conscience par nombre de pays de la nécessité de pouvoir générer de nouvelles recettes. Évidemment, au niveau des multinationales, il y avait beaucoup d’argent à aller rechercher.
Je peux comprendre que dans un premier temps, la réforme avec le taux de 15 % soit mise en place mais dans la foulée, il va falloir débattre de ce taux et tendre vers 20 voire 25 %. Souvenez-vous que le président des États-Unis plaidait au départ pour un taux de 21 %. Il faudra très vite en rediscuter et, certainement avant les élections américaines de 2024, dont on ne peut prévoir le résultat. Tout ce qui est engrangé avant cette échéance sera nécessairement une bonne chose.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
26.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, u wekt samen met het Federaal Agentschap van de Schuld aan de uitgifte van een eenjarige staatsbon, die al in september 2023 op de markt zou worden gebracht. In het Belgisch Staatsblad verscheen ondertussen een ministerieel besluit daartoe. De rente die de staatsbon biedt, zal echter afhangen van de staatsobligatie met een looptijd van een jaar en zal pas op het moment van uitgifte bekend worden gemaakt. Vervolgens zal daar vermoedelijk 0,5 % commissie voor de banken afgaan, wat de rente na roerende voorheffing van al dan niet 15 % of 30 % op 2,71 % of 2,23 % zou brengen.
Mijnheer de minister, kunt u bevestigen dat de eenjarige staatsbon effectief in september 2023 al beschikbaar zal zijn?
Het Federaal Agentschap van de Schuld gaf aan dat de commissie voor de banken nog moet worden onderhandeld. Wat is de stand van zaken in dat verband?
Spaarders zouden kunnen intekenen vanaf 24 augustus 2023. De staatsbon wordt uitgegeven in september 2023. U onderzoekt nog de verlaging van de roerende voorheffing van 30 % naar 15 %. Hoe ver staat u met het onderzoek? Zal de roerende voorheffing effectief zijn verlaagd op het moment van uitgifte?
In welke mate ziet u de uitgifte van de eenjarige staatsbon bijdragen aan de verhoging van de rente op de spaarboekjes?
Er was onlangs ook de uitgifte van de obligatie van Rémy Cointreau, die enigszins gefaald heeft op de Belgische markt. In welke mate werd rekening gehouden met de mogelijke gevolgen op de privémarkt?
Volgens enkele belastingexperts zou de voorgestelde roerende voorheffing worden gezien als een belemmering voor het vrije verkeer van kapitaal, zo stond te lezen in L’Echo. In die discussie wordt beweerd dat de Belgische Staat een rechtvaardiging kan geven binnen de grenzen van het Europees recht, gebaseerd op dwingende redenen van algemeen belang. Er bestaat echter twijfel onder experts of de gestelde doelstellingen werkelijk noodzakelijk zijn en voldoen aan de rechtspraak van het Europees Hof.
Mijnheer de minister, wat is uw reactie op de opvatting van belastingexperts dat de verlaagde roerende voorheffing een belemmering zou vormen voor het vrije verkeer van kapitaal?
Kunt u uitleggen op welke manier de regering binnen de grenzen van het Europees recht een rechtvaardiging kan bieden op basis van de dwingende reden van algemeen belang?
Hoe reageert u op de twijfels van experts over de noodzaak en de naleving van de gestelde doelstellingen in overeenstemming met de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie?
Mijnheer de minister, wat weerhoudt u ervan om naast het voorstel van de eenjarige staatsbon met eventueel verlaagde roerende voorheffing eenvoudigweg de minimumrente op te trekken om op die manier een directe rente op de spaarrekeningen te verkrijgen?
26.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mevrouw de voorzitster, ik kan inderdaad bevestigen dat die uitgifte nog steeds gepland is voor september. Het Federaal Agentschap van de Schuld brengt alles in gereedheid om die staatsbon, met nieuwe duurtijd, te kunnen uitgeven op 4 september 2023.
Met betrekking tot de commissie voor het plaatsen van de staatsbon, kan ik u meedelen dat er een overleg heeft plaatsgevonden met de plaatsende instellingen. Er is evenwel nog geen beslissing genomen omtrent de juiste en exacte commissie.
Het is inderdaad belangrijk dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over de fiscale behandeling van de staatsbon. Het dossier zal morgen op het niveau van de regering worden behandeld. De beslissing zal uiteraard meerdere dagen voor de start van de inschrijvingsperiode aan het publiek bekend worden gemaakt.
Ik ben ervan overtuigd dat de uitgifte van de staatsbon op 1 jaar een belangrijke stimulans zal zijn voor de banken om vaart te maken met de verhoging van de rente op de spaarboekjes. De annulering van een obligatie-uitgifte van een private onderneming is natuurlijk een beslissing van die onderneming zelf, waar ik niet in tussenbeide kom.
In elk geval zitten wij momenteel in een situatie waarbij de rentecurves geïnverteerd zijn in het segment van 1 tot 6 jaar. Dat betekent concreet dat het voor iedereen moeilijk zal zijn om op de retailmarkt effecten te plaatsen met een duurtijd van 3 tot 5 of 6 jaar, aangezien de beleggers meer rente ontvangen op beleggingen op korte termijn.
De rentevergoeding op de staatsbon zal marktconform zijn en dus ook relatief aantrekkelijk ten opzichte van beleggingen met langere duurtijd. De beleggers moeten er natuurlijk wel rekening mee houden dat de rente volgend jaar misschien lager zal zijn dan nu. Daarvoor wil ik toch waarschuwen.
Het probleem om uitgiften op middellange termijn te plaatsen zal zich dus voordoen met of zonder de nieuwe staatsbon op 1 jaar.
In het verleden heeft een vorige regering eenzelfde oefening gemaakt voor het aanbieden van een concurrentiële uitgifte van staatsbon. Toen heeft dit niet geleid tot een inbreukprocedure. Ik begrijp goed dat de experts twijfels hebben en sceptisch zijn over een bepaalde maatregel, maar dat komt nu eenmaal door het feit dat de Europese regels en rechtspraak een zekere appreciatiemarge, een discretionaire bevoegdheid geven aan lidstaten om maatregelen te nemen, die weliswaar een inbreuk kunnen zijn op het vrij verkeer maar daarentegen perfect verantwoordbaar kunnen zijn vanwege een dwingende reden van algemeen belang. Op grond van die eerdere ervaring in het verleden zijn er legitieme redenen voorhanden die naar mijn aanvoelen een verantwoordingsgrond zijn om het voorstel inzake eenjarige staatsbon te kunnen doorvoeren.
We financieren immers niet alleen onze staatsschuld, maar ons socialezekerheidsstelsel.
Wat de minimumrente betreft, heb ik reeds veelvuldig geargumenteerd waarom ik pleit voor een zeer omzichtige aanpak daarvan. Ik geloof ook dat het recente bericht van de Europese Commissie rond de nieuwe inbreukprocedure een nieuwe pertinente waarschuwing is in dit kader.
26.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, de uitgifte van die staatsbon zal dus in september plaatsvinden of dat is toch althans het plan. Het wordt dringend tijd om de commissie van de banken vast te leggen. Zorg ervoor dat dit zeker bekend is voor de uitgave van de staatsbon. Elke stimulans om de banken ertoe aan te zetten de rente op spaarboekjes te verhogen is welkom. Dit is echter geen directe oplossing om daarop in te grijpen. U maakt gebruik van een omweg. Ik – en die fiscale experts trouwens ook – kan mij een scenario indenken waarin u toch een verlaging van de roerende voorheffing van 30 % naar 15 % doorvoert, die uiteindelijk de Europese toetsing niet zal doorstaan. Dat is een belangrijk risico, ook voor diegenen die in die staatsbon zullen beleggen.
Mijnheer de minister, het is trouwens ook geen oplossing voor de kleine spaarder die over zeer beperkte middelen beschikt. Niet iedereen kan immers 5.000 of 10.000 euro vastzetten voor een jaar. Voor die mensen is een verhoging van de rente op spaarboekjes cruciaal. We kunnen niet ontkennen dat er een concurrentieprobleem is rond die spaarboekjes in België. Wij roepen u daarom op meteen in te grijpen. De tijd van de banken is nu echt wel op. De speeltijd is voorbij. U kunt ingrijpen zonder dat hiervoor het Parlement nodig is. U kunt per ministerieel besluit de minimumrente optrekken. U hebt die trouwens zelf ook meermaals verlaagd zonder het Parlement daarbij te betrekken. Wij verzoeken u de rente op te trekken omdat heel wat kleine spaarders daarbij gebaat zouden zijn. We manen u aan eindelijk hun belangen te verdedigen, zoals wij dat doen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitster: Collega’s, het is intussen na 16.30u en wij moeten de werkzaamheden van deze commissie nu beëindigen.
26.04 Christian Leysen (Open Vld): Mevrouw de voorzitster, mijn vragen nrs. 55038179C, 55038180C, 55038181C, 55038182C, 55038183C, 55038184C, 55038185C, 55038186C en 55038187C mogen in schriftelijke vragen worden omgezet.
La présidente: Il en sera ainsi.
Vu l'écoulement du temps, M. Malik Ben Achour est également contraint de transformer ses questions nos 55038126C et 55038191C en questions écrites. Les questions nos 55038131C, 55038190C, 55038198C et 55038199C de M. Marco Van Hees sont également transformées en questions écrites.
La réunion publique de commission est levée à 16 h 35.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.35 uur.