Commission des Finances et du Budget

Commissie voor Financiën en Begroting

 

du

 

Lundi 25 septembre 2023

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Maandag 25 september 2023

 

Namiddag

 

______

 

La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 10 et présidée par Mme Marie-Christine Marghem.

De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.10 uur en voorgezeten door mevrouw Marie-Christine Marghem.

 

01 Gedachtewisseling met de staatssecretaris voor Begroting en Consumentenbescherming, toegevoegd aan de minister van Justitie en Noordzee; de heer Baudouin Regout, commissaris van het Plan, Federaal Planbureau en de heer Ludovic Dobbelaere, expert, Federaal Planbureau, over de economische vooruitzichten van het Federaal Planbureau en de impact hiervan op de evolutie van de begroting en toegevoegde vragen van

- Sander Loones aan Alexia Bertrand (Begroting en Consumentenbescherming) over "Het begrotingstekort" (55038604C)

- Marco Van Hees aan Alexia Bertrand (Begroting en Consumentenbescherming) over "De budgettaire ramingen van het Federaal Planbureau voor 2024 en de bezuinigingen" (55038850C)

01 Échange de vues avec la secrétaire d’État au Budget et à la Protection des consommateurs, adjointe au ministre de la Justice et de la Mer du Nord; M. Baudouin Regout, commissaire au Plan, Bureau fédéral du Plan et M. Ludovic Dobbelaere, expert, Bureau fédéral du Plan, sur les projections économiques du Bureau fédéral du Plan et l’impact sur l’évolution du budget et questions jointes de

- Sander Loones à Alexia Bertrand (Budget et Protection des consommateurs) sur "Le déficit budgétaire" (55038604C)

- Marco Van Hees à Alexia Bertrand (Budget et Protection des consommateurs) sur "Les estimations budgétaires du Bureau fédéral du Plan pour 2024 et l'austérité" (55038850C)

 

01.01  Baudouin Regout: Goedemiddag, dit is de derde keer dat ik de gelegenheid krijg met jullie een conversatie te voeren.

 

Vandaag zullen wij het hebben over wat men onze “economische begroting” noemt.

 

De woorden “economische begroting” zijn misschien niet 100 % nauwkeurig, want eigenlijk gaat het over de macro-economische vooruitzichten, die wij twee keer per jaar publiceren, met nog een aanpassing, dus eigenlijk tweeënhalve keer.

 

Il est vrai que celles-ci – mais nous en discuterons bientôt – sont utilisées, entre autres, pour que l'administration du Budget et le Comité de monitoring puissent élaborer des estimations afin d'ajuster les budgets en cours ou de préparer celui de l'année suivante. C'est exactement dans ce processus que nous nous trouvons. Il s'agit d'un input, d'un processus qui est déjà bien rôdé et que vous connaissez déjà probablement.

 

We zijn dus heel tevreden om die informatie vandaag met u te delen. Veel medewerkers van het Federaal Planbureau werken mee aan deze opdracht, onder meer de heer Ludovic Dobbelaere, die eveneens in deze commissie aanwezig is en de presentatie zal geven. U kent hem misschien, omdat hij regelmatig e-mails over de inflatievooruitzichten verstuurt. De inflatie vormt altijd een gevoelig aspect, maar in deze tijden is dat nog meer het geval. Hij is ook een van de leidinggevenden voor de werkzaamheden in verband met de economische begroting. Ik geef dus het woord aan de heer Ludovic Dobbelaere voor een korte presentatie van vijf à zes slides. Daarna gaan we vermoedelijk over tot een discussie of neemt de staatssecretaris het woord, afhankelijk van wat u het best vindt.

 

01.02  Ludovic Dobbelaere: Ik ben Ludovic Dobbelaere, lid van de ploeg macro-economische vooruitzichten van het Federaal Planbureau (FPB). Vooraleer ik u de cijfers presenteer, geef ik graag wat uitleg over wat de economische begroting precies is en wat ze vooral niet is, wat ook van belang is.

 

De economische begroting behelst de macro-economische vooruitzichten op korte termijn die gebruikt worden als input voor de begroting. Ze worden door het FPB opgesteld voor rekening van het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR). Het is belangrijk te benadrukken dat hier gaat over onafhankelijke instellingen, die in het Engels independent fiscal institutions genoemd worden, dit teneinde in overeenstemming te zijn met de Europese regels ter zake. De Europese Commissie legt de Europese lidstaten immers op dat de vooruitzichten moeten worden opgesteld door onafhankelijke instellingen.

 

Wij stellen de economische begroting op bij ongewijzigd beleid. Vooraleer wij de begroting publiceren, wordt ze binnen het wetenschappelijk comité voor de economische begroting en de raad van bestuur van het INR besproken. Uiteindelijk wordt de begroting immers gepubliceerd als een product van het INR.

 

Last but not least, de economische begroting op zich bevat geen budgettair luik, omdat de begroting gebaseerd wordt op het rapport van het Monitoringcomité, dat geproduceerd wordt vertrekkend van de macro-economische informatie die wij aanleveren in de economische begroting. Op basis daarvan worden dan alle budgettaire ramingen van allerhande administraties samengebracht. Uiteindelijk vormen die de basis voor de begrotingsbesprekingen voor de federale begroting.

 

Binnen de economische begroting citeert de pers graag een begrotingstekort dat ze zelf berekent. Wij publiceren dat niet. Er is ook geen opsplitsing beschikbaar tussen entiteit I en II. In dat opzicht is de budgettaire informatie die impliciet in de economische begroting zit weinig relevant voor de begrotingsbesprekingen die volgen.

 

Nu zal ik even ingaan op de resultaten van deze economische begroting. Ik heb ze vooral opgevat als een vergelijking met de macro-economische parameters waarover we beschikten in juni en op basis waarvan er al budgettair werk gebeurd is. De vooruitzichten voor het bbp zijn in deze economische begroting zowel voor dit jaar als voor volgend jaar met 0,3 procentpunt neerwaarts herzien ten opzichte van de vooruitzichten die we in juni publiceerden. Dat is eigenlijk vooral het gevolg van een herziening van onze internationale omgeving. De hypothese die we hanteerden in die vooruitzichten voor de economische groei in de eurozone is neerwaarts herzien ten opzichte van onze oefening in juni en zelfs nog sterker neerwaarts herzien dan het geval is voor de economische groei in België. Op dit moment staat de groeihypothese voor de eurozone niet echt ter discussie. Na het publiceren van de economische begroting hebben immers zowel de Europese Commissie als de OESO nog vooruitzichten gepubliceerd. De Europese Commissie zit in beide jaren iets hoger dan de hypothese die wij gehanteerd hebben. De OESO zit ongeveer op hetzelfde niveau. Dat illustreert dat de internationale context die wij gebruikt hebben volgens ons geen groot voorwerp van discussie is op dit punt in de tijd.

 

Als we de opsplitsing van de bbp-groei bekijken, dan zien we, alweer ten opzichte van de vooruitzichten van juni, dat de neerwaartse herziening van de groei in 2023 vooral een gevolg is van een negatievere bijdrage van de netto-uitvoer. Die hangt in belangrijke mate samen met een sterk neerwaartse herziening van wat wij de groei van de buitenlandse afzetmarkten voor België noemen. Wat bedoel ik met buitenlandse afzetmarkten? Dat is de gewogen gemiddelde groei van al onze handelspartners en die bepaalt welke vraag er vanuit het buitenland aan België wordt gericht. Dat is het voornaamste fenomeen dat de neerwaartse groeiherziening voor dit jaar verklaart.

 

Voor volgend jaar zien we dat de oorzaak zich daar eerder situeert op het niveau van de binnenlandse vraag. Daar zien we een belangrijke link met een neerwaartse herziening van de groei van het reëel beschikbare inkomen van de gezinnen en zitten we meer in de sfeer van de opwaartse herziening van de inflatie. Dat is de andere belangrijke factor met betrekking tot de herziening. Die opwaartse herziening heeft negatieve gevolgen voor de koopkracht van de gezinnen, die wordt gemeten op basis van het reëel beschikbare inkomen.

 

Ik kom straks nog terug op de opwaartse herziening van de inflatievooruitzichten, maar wil mij nu nog even concentreren op de neerwaartse herziening van de economische groei. Als we een ruw beeld proberen te schetsen van de internationale omgeving waarmee we geconfronteerd worden, zien we dat de wereldeconomie momenteel op twee snelheden draait. De grafiek met PMI-indicatoren toont dat de indicator voor de verwerkende nijverheid al sinds de tweede helft van 2002 onder het niveau van 50 zit, wat betekent dat de industrie wereldwijd in een krimpmodus zit. Dat geldt al een tijdje niet voor de diensten, waar we weliswaar een neerwaartse beweging zien in die vertrouwensindicator, maar die toch boven het niveau van 50 blijft, wat compatibel is met expansie in de dienstensector.

 

Dat is het beeld dat we telkens zien terugkeren, ook in de wereldhandel, die vooral bestaat uit goederen die geproduceerd worden door de industrie. De wereldhandel heeft eigenlijk al enige tijd te lijden onder negatieve groeicijfers en we stellen ook vast dat de jaarlijkse groei de laatste maanden verder is afgenomen. Het is die neerwaartse beweging van de voorbije maanden die geleid heeft tot de neerwaartse herziening van de internationale omgeving. Het fenomeen van de economie op twee snelheden komt binnen Europa ook steeds terug.

 

Ik zei zonet al dat de groei van de eurozone sterker neerwaarts is herzien dan de groei in België. Dat heeft in ruime mate te maken met het feit dat de Duitse economie, die zeer zwaar doorweegt in de eurozone, gekenmerkt wordt door een zeer groot aandeel industrie in vergelijking met andere landen van de eurozone. Het feit dat de industrie in de klappen deelt, zorgt er eigenlijk voor dat die groeivooruitzichten veel sterker neerwaarts te herzien zijn voor Duitsland dan voor vele andere Europese lidstaten, met alle gevolgen van dien, ook voor het gemiddelde in de eurozone. In België is het gewicht van de industrie veel beperkter. Daardoor is België ook kunnen ontsnappen  aan een recessie, als we die definiëren als twee opeenvolgende kwartalen van negatieve groei. Duitsland had wel met zo’n recessie te maken.

 

Wat de implicaties op kwartaalbasis betreft, zien we dat vooral in de loop van 2023 de groei van het bbp op kwartaalbasis neerwaarts herzien is, terwijl de herzieningen in 2024 een stuk beperkter zijn binnen het jaar. Op jaarbasis zien we dus tweemaal een neerwaartse herziening van 0,3 procentpunt. Op kwartaalbasis is dat beeld iets genuanceerder en zien we dat het gros van de neerwaartse herziening zich eigenlijk situeert binnen het jaar 2023.

 

We bekijken vervolgens opnieuw de componenten. We zien dat de neerwaartse herziening in de drie laatste kwartalen van 2023 vooral samenhangt met een neerwaartse herziening van de uitvoergroei op kwartaalbasis. Verderop in 2024 zien we ook nog wel een zeer lichte neerwaartse herziening van de bbp-groei, maar die heeft op dat moment niets met de uitvoer te maken, want daar komt dat door de binnenlandse vraag en is het gelinkt aan, zoals ik daarnet al zei, een beperktere groei van de particuliere consumptie van de gezinnen, die in verband staat met een neerwaartse groei van het beschikbaar inkomen. Dat heeft te maken met de opwaartse herziening van de inflatievooruitzichten.

 

De opwaartse herziening van de inflatievooruitzichten is vooral het gevolg van een opwaartse herziening van de energieprijzen. Op zich is dat slecht nieuws voor de Belgische economie als dusdanig, want het impliceert dat het grootste deel van het geld dat daarmee verband houdt, gewoonweg naar het buitenland vertrekt in de vorm van hogere betalingen voor energie, die wij in zeer belangrijke mate importeren.

 

We bekijken nu de voornaamste componenten van de energieprijzen. Daarbij zien we dat de olieprijzen opwaarts herzien zijn. Ondertussen, sinds het afsluiten van de economische begroting, zijn die eigenlijk nog een beetje verder in opwaartse richting geëvolueerd. Dat heeft alles te maken met productiebeperkingen in Saoedi-Arabië en Rusland. Ook voor aardgas hebben wij onze hypothesen echter opwaarts herzien. Op de aardgasmarkt zien we dat er veel stress bestaat, waarbij elk nieuwtje leidt tot forse herzieningen van de aardgasprijs. De aardgasprijs is met 7 euro per megawattuur opwaarts herzien, wat ten opzichte van de vooruitzichten in juni een verhoging van meer dan 10 % impliceert. De elektriciteitsprijzen zijn ook opwaarts herzien, maar uitgedrukt in procent gaat het over een iets minder belangrijke beweging. Daar is het nucleair verhaal in Frankrijk natuurlijk niet vreemd aan. Op dat front is het wat rustiger geworden, waardoor in de elektriciteitsmarkt de rust wat meer is teruggekeerd. Dat kan heden niet worden gezegd van de aardgasmarkt.

 

Die energieprijzen hebben dus geleid tot een opwaartse herziening van de inflatie. Deze opwaartse herziening neemt vooral in 2024 relatief grote proporties aan. Dat heeft ervoor gezorgd dat de momenten van overschrijding van de spilindex verschuiven. Wij verwachten dat de huidige spilindex nog deze maand overschreden zal worden. Het is een zeer nipte overschrijding, de minste neerwaartse verrassing kan ervoor zorgen dat het toch nog een maand opschuift. Wij hadden in juni voorzien dat de volgende overschrijding van de spilindex in maart 2024 zou komen. Die is nu ook met twee maanden vervroegd.

 

Hetgeen tot nog toe de meeste aandacht gekregen heeft, en dat is ook zeer begrijpelijk, is de derde spilindexoverschrijding. Die is verschoven van december 2024 naar juni 2024. Dat heeft voor een stuk te maken met een terugkerend seizoenpatroon, waarbij het niveau van de gezondheidsindex typisch minder sterk toeneemt in de tweede helft van het jaar dan in de eerste helft van het jaar. Dat zorgt ervoor dat er bij gelijke herzieningen van de inflatie grotere verschuivingen komen, uitgedrukt in aantal maanden, van overschrijding van de spilindex. Dat is een beetje eigen aan het systeem. Het is gewoon een fenomeen dat wij nogal vaak zien terugkeren. Als wij een overschrijding voorzien van de spilindex in de tweede helft van het jaar, zien wij bij kleine herzieningen van de inflatievooruitzichten relatief grote verschuivingen in het aantal maanden waarmee de overschrijding van de spilindex verschoven wordt.

 

Ik zal het hierbij laten, om niet te veel van uw tijd in beslag te nemen. Eventuele verdere vragen zijn uiteraard welkom.

 

01.03  Baudouin Regout: Merci beaucoup. Il s'agissait de la présentation des aspects macroéconomiques. Nous vous rendons la parole, madame la présidente, pour l'audience qui le souhaite.

 

01.04 Staatssecretaris Alexia Bertrand: Mevrouw de voorzitster, geachte leden, ik ben blij u allemaal terug te zien na een lange tijd.

 

Ik wil eerst het Federaal Planbureau bedanken voor zijn analyse. Die is voor ons natuurlijk zeer waardevol, want het vormt de basis van het werk van het Monitoringcomité, waarop wij ons werk stutten.

 

De bedoeling van vandaag is om van gedachten te wisselen. Misschien hebt u technische vragen voor het Federaal Planbureau of andere vragen voor mij. Ik luister heel graag naar u.

 

01.05  Sander Loones (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mevrouw de staatssecretaris, geachte experten, wij zijn blij dat wij het debat over de begroting kunnen beginnen, al moet ik eerlijk toegeven dat ik liever aan de andere kant van de straat geweest was, want daar is het werk al gedaan. Op een zaterdag tijd is er een Vlaamse begroting rond die echte hervormingen tot stand brengt: wie werkt, gaat erop vooruit, werkenden zullen gemakkelijker een plaats in de kinderopvang vinden, men zal meer loon overhouden op het einde van de maand en er worden maatregelen genomen voor wie aan het begin van zijn of haar carrière in het onderwijs staat. Er wordt daar dus echt een hervormingsbeleid gevoerd ter ondersteuning van wie werkt en men doet dat met oog voor de begroting, want Vlaanderen gaat naar een begrotingsevenwicht. Het werk is daar dus gedaan. Ik kan mij indenken dat u misschien ook liever daar was geweest. Hier moet het werk nog beginnen.

 

Ik ben wel blij met de vergadering vandaag om een aantal redenen. Ten eerste, de sequens zit beter. Hoe verlopen begrotingsdebatten normaal gezien? Eerst hebben wij een mondelinge vragensessie met de staatssecretaris – dat is goed – en vervolgens komen de verschillende instellingen aan het woord en voeren wij het debat. Vandaag starten we met een uiteenzetting over het globale beleid en daarna komen we bij de vragen. Eerlijk gezegd had ik echter wel een iets uitgebreider verslag van het rapport verwacht. In de media heeft het meer aandacht gekregen dan wat wij vandaag hebben gehoord. Het werk is immers niet te onderschatten.

 

Mijnheer Regout, dat u al de derde keer in het Parlement bent uitgenodigd, is goed nieuws, want dat betekent dat uw instelling ernstig wordt genomen. Tegelijk betekent het vooral dat wij in de problemen zitten. Het is omdat wij in budgettaire problemen zitten dat het Parlement zich laat consulteren door experten, die duidelijk maken hoe het gaat, zodat we stelling kunnen innemen. De hoorzitting vandaag is dus zeker interessant. Intussen beschikken we ook over het rapport van het Monitoringcomité, waarover ik straks een aantal vragen zal stellen.

 

Sta me toe de gedachtewisseling te openen met een algemene vraag. Mijnheer Regout, hoe komt het dat u een aantal rapporten schrijft en een aantal heel goede analyses maakt, onder andere ook een over het tekort en over de staatsschuld, maar dat u vandaag stelt dat uw werk minder centraal staat in een begrotingsdebat? Daarvoor moeten wij volgens u kijken naar het Monitoringcomité.

 

Ik zou die taakverdeling graag wat duidelijker scherpgesteld zien, omdat een en ander mij verbaast. Immers, vergelijk ik de analyses van het Planbureau met de uiteindelijke situatie, dan stel ik vast dat het de situatie vaak zeer nauwkeurig kan voorspellen. Daartegenover moet het Monitoringcomité vaak zijn cijfers een aantal maanden later opnieuw aanpassen, zodat het dichter bij uw cijfers schuift. Ter illustratie, zowel het Planbureau als onder andere de Europese Commissie en het IMF voorspelden een tekort van meer dan 5 à 6 %. Het Monitoringcomité kwam als enige instelling uit op 4,8 % voor de totale overheid. Of nog, het Planbureau voorzag samen met alle andere onafhankelijke internationale instellingen prognoses dat de schuld zou uitkomen op 108 % en hoger. Alleen het Monitoringcomité schat het tekort lager in.

 

Ik zou vandaag graag uw mening horen over de taakverdeling. Als Parlementslid zie ik voor uw instelling de taak weggelegd dat ze alles doorspreekt, zoals u dat in het verleden al hebt gedaan. Mijnheer Regout, u hebt tijdens een sessie hier in de commissie de Belgische begroting zelfs vergeleken met Griekenland. Ik moet bekennen dat ik enigszins teleurgesteld was, toen u nadien een Belgabericht liet uitsturen om die woorden te laten intrekken, ook al had u ze hier in het Parlement uitgesproken.

 

Hoe dan ook hoop ik dat u uw precieze taak en rol scherper kan stellen. Natuurlijk is het interessant dat het Planbureau enige macro-economische projecties geeft. Wij moeten ons echter de vraag stellen of en in welke mate wij die, als uw werk daartoe beperkt is, moeten betrekken bij een begrotingsdebat, waarvan u zelf lijkt te insinueren dat een en ander niet de basis is.

 

Ik betwist dat. U levert mijns inziens namelijk zeer essentiële informatie voor het begrotingsdebat aan. Kortom, mijn algemene vraag luidt of u de verhouding scherp kunt stellen en verduidelijken hoe u zich als instelling en als belangrijke opdrachthouder niet alleen in het economische, maar ook in het budgettaire proces onderscheidt.

 

Ik maak de vraag concreter. Als dat onderscheid onvoldoende aanwezig is, moeten we dan niet nadenken of een aantal instellingen moeten fusioneren? U hebt bijvoorbeeld een studiecommissie, maar ook de Nationale Bank heeft er zo een. Er zijn eveneens een aantal taken bij het Monitoringcomité. Ik hoop dus dat u zich kunt onderscheiden en dat u zich erdoor praat. Als u daarop echter een ander antwoord geeft, dan zou ik wel willen weten of er een fusie moet komen.

 

Voorts heb ik nog twee detailvragen, ten eerste wat het tekort betreft. In het rapport van het Planbureau, de communicatie van de staatssecretaris en het rapport van het Monitoringcomité wordt het vorderingssaldo voor 2023 geraamd op 20,8 miljard euro. Ik vind dat een bijzonder cijfer, omdat we begonnen zijn met 20,5 miljard en dat bij de begrotingscontrole met 500 miljoen euro werd verminderd, waardoor we op ongeveer 20 miljard uitkwamen. Ik zei toen in het Parlement dat u eigenlijk maar een oefening deed van een half miljard. Dat werd destijds tegengesproken. Ik stel nu vast dat we naar 20,8 miljard gaan. Er is dus iets vreemds aan de hand met wat er wordt uitgesproken in het Parlement.

 

Het probleem gaat nog breder. In de meerjarenraming bij het begin van deze legislatuur was er een tekort voorspeld voor 2024 van 21 miljard. We zullen uitkomen op een dikke 19 miljard. Zonder wijziging van beleid, zelfs met coronasimulaties, werd er een tekort voorspeld van 21 miljard in 2024. De regering zal het ongeveer 1,2 miljard euro beter doen. Ik hoor de staatssecretaris hier en op de radio herhaaldelijk zeggen dat er een oefening is gebeurd van 11 miljard euro. Ik vind die oefening echter niet.

 

Misschien kunt u dat als expert of kan de staatssecretaris dat verduidelijken. Bij een ongewijzigd beleid zie ik een verschil van misschien 2 tot 8 miljard euro, maar geen 11 miljard euro. Ik heb zelf gezocht waar men die 11 miljard vandaan haalt. Elke begrotingsoefening houdt een aantal inspanningen in met, enerzijds, besparingen en belastingen en anderzijds ook nieuw beleid. Ik ga ervan uit dat u alleen de helft met de inspanningen hebt opgeteld en dus alleen een bruto-optelsom hebt gemaakt. Wanneer ik de optelsom maak voor de bruto-inspanningen van de jaren 2021, 2022, 2023 en 2024, kom ik met wat goede wil aan een resultaat van 8,5 miljard euro, wat nog steeds geen 11 miljard is.

 

Wanneer men hiernaast de beslissingen door nieuw beleid legt, dan komt men aan een bedrag van 7,3 miljard euro. Bijgevolg komt men weer bij 1,2 à 1,5 miljard euro, wat hetzelfde bedrag is dat we aan het begin van de legislatuur van het Planbureau kregen. Kunt u mij uitleggen waarom ik in alle cijfers nergens de zogenaamde gigantische budgettaire oefeningen voor meer dan 10 miljard euro terugvind? Het verschil tussen 21 en 20 miljard euro bedraagt geen 11 miljard euro, maar het zou ook aan mij kunnen liggen.

 

We hebben met de staatssecretaris een zeer boeiend debat over de overschrijding van de spilindex gehad tijdens de begrotingscontrole voor de zomer. Ik heb er eerder al voor gewaarschuwd dat de spilindex vroeger zou worden overschreden dan wat de prognoses vooropstellen. Dat kan iedereen zien. Maar toen ik de essentiële vraag stelde of men daarmee rekening hield, antwoordde de staatssecretaris stellig dat alles onder controle was en dat we ons geen zorgen hoefden te maken. U kunt wat die uitspraken betreft de verslagen erop naslaan. Vandaag stellen we vast dat een en ander toch niet onder controle is en dat de index deze maand zal worden overschreden in plaats van november. Dat is geen verrassing voor mij, maar voor sommigen misschien wel.

 

Mij boeit daarin vooral het macro-economische verhaal. Het is bekend dat de indexering een vertraagd effect heeft. Wat betekent het macro-economisch gezien – deze vraag is voor het Planbureau – voor dit jaar, dat, wanneer we rekening houden met de evolutie, de indexring hoger zal uitkomen dan de inflatie? Lopen wij daardoor extra risico’s? Wat zou daarvan de impact zijn? Betekent het dat we beter extra voorzichtig zijn en dat we beter met twee woorden spreken als we daarover spreken?

 

Ten tweede, wat de groei betreft, ik heb al eerder opgemerkt dat België geen locomotief is maar een wagon. Wij moeten er dus voor zorgen dat wij scherp staan, zodat wij de internationale evoluties kunnen volgen, kunnen meerijden en ons wagonnetje aan de internationale economie aanhaken.

 

Dat het economisch minder goed gaat in Duitsland en Nederland, heeft ook een impact op onze groeicijfers, die naar beneden worden bijgesteld. Ook daarover hebben wij voor de zomer een debat gehouden, mevrouw de staatssecretaris. Toen verklaarde u dat u niet anders kon dan de cijfers van het Planbureau te volgen, aangezien dat wettelijk vereist is. Maar in uw interview afgelopen zaterdag op de radio nuanceerde u kennelijk dat verhaal. U leek toen te zeggen dat iedereen al voor de zomer wist dat de groei lager zou zijn. U hebt dat alleszins niet in het Parlement zo laten blijken.

 

Maar goed, de groei blijkt dus lager uit te vallen. In de slides van het Planbureau lees ik dat vooral de groei van de uitvoer voor 2023 neerwaarts wordt herzien. België is nu eenmaal een wagon, geen locomotief. België is onderhevig aan de evoluties op de internationale markten. Mijn vraag handelt echter over 2024. In 2024 ziet u een neerwaartse herziening van de groei van de particuliere consumptie . Kunt u daar meer in detail iets over zeggen? Gaat het om een vertrouwensbreuk vanwege de particuliere consumenten? Hoe komt het dat de mensen wat meer de vinger op de knip zullen houden?

 

Ik heb nog wat specifiekere vragen. Hoe nauwkeurig zijn de cijfers van het Monitoringcomité? In het rapport van het Monitoringcomité staat over de pensioenen het volgende te lezen: “Het was voor verschillende betrokken diensten onmogelijk om binnen het kader van dit rapport een gedetailleerde budgettaire verwerking van de besliste maatregelen te maken.” Geen enkele begrotingsdienst, noch het Monitoringcomité weet dus wat de budgettaire impact zal zijn van de pensioenhervorming, terwijl de regering constant beweert dat in 2070 de impact 0,5 % bedraagt. Ergens heb ik gelezen dat de hervorming dit jaar een impact zou hebben van 14 miljoen euro, terwijl de factuur van de pensioenen miljarden euro’s bedraagt. Hoe is het mogelijk dat een belangrijke pensioenhervorming moet worden doorgevoerd, die trouwens relevant is om Europese financiering te krijgen  – ik verwijs naar het plan van staatssecretaris Dermine –, maar dat het Monitoringcomité die budgettair niet kan verwerken? Hoe is het akkoord dan precies gesloten? Op welke informatie is de communicatie van de regering gebaseerd? Ik kan me niet indenken dat dat nattevingerwerk is.

 

Ik heb nog een vraag over de juistheid van de cijfers. Volgens het Monitoringcomité is er onvoldoende rekening gehouden met de BNI-bijdrage aan de Europese Unie, waardoor er een extra budgettaire impact zou kunnen zijn in 2024, voor een bedrag van 500 tot 800 miljoen euro. Dat is geen kleingeld. Volgens het Monitoringcomité zou het tekort, waarvan de raming in twee maanden van 16 naar 18 miljard euro is gestegen, volgend jaar nog eens aandikken met 800 miljoen euro voor een extra bijdrage aan de Europese Unie.

 

Waarom wordt dat nog niet verwerkt in de cijfers of plant u dat wel nog te doen? Op welke manier zal dat precies gebeuren? Zal dat worden opgenomen in de tabellen die we in de commissie ontvangen? Ik wil vooral oproepen om daarmee rekening te houden tijdens de begrotingsgesprekken die u de komende weken met de regering zult voeren en de regering er dus op te wijzen dat er een factuur van minstens een half miljard euro komt. Die cijfers moeten worden opgenomen in de tabellen waarover de regering zal beslissen en die wij nadien in het Parlement zullen krijgen.

 

Er staat van alles in over de primaire uitgaven, een debat dat we later zullen voeren. Er staat ook van alles in over het plan van de heer Dermine. Het Monitoringcomité zegt dat er nog geen rekening wordt gehouden met de aanpassing van de uitgaven.

 

De beoordeling vanuit Europa van het Plan voor Herstel en Veerkracht, met name de discussie over de pensioenen en de vraag of de hervorming diepgaand genoeg is of niet, en wat het ons zal kosten indien dit niet het geval is, zou er volgens staatssecretaris Dermine pas in november komen, zo lazen we in de pers. Is dat inderdaad zo of hebt u daar andere informatie over? Weet u wanneer wij zeker zullen zijn dat wat door uw regering is beslist voldoende is om die 4,5 miljard van de Europese Commissie te krijgen? Moeten we wachten tot november of zullen we al meer duidelijkheid hebben naar aanleiding van de opmaak van de begroting?

 

Ik heb nog een preciezere vraag daarover. Het Monitoringcomité heeft het niet zozeer over de inkomsten van Europa, maar wel over de aanpassing van de uitgaven die uw regering plant te doen. Aanvankelijk zou men 5,9 miljard krijgen, nu wordt dat 4,5 miljard. De regering heeft het engagement opgenomen om geen projecten te schrappen. De regering heeft gezegd dat ze alles wat ze niet zou kunnen financieren met Europees geld zelf zou financieren, zodat alle beloofde projecten uitgevoerd kunnen worden en er geen projecten geschrapt moeten worden. Het Monitoringcomité lijkt ook te doelen op de aanpassing van de uitgaven. Volgens mij wordt daarmee bedoeld wat er op het federale conto zal komen in plaats van op het Europese. Beschikt u over meer gedetailleerde cijfers daarover?

 

Zoals Conner Rousseau vorige week in alle Vlaamse kranten stond, stond de heer Dermine in alle Waalse kranten. Hij was zeer stellig: alles is beslist, de centen zullen binnenkomen en alles zal worden uitgevoerd. Wat betekent dat voor uw begroting? Welke factuur zal de heer Dermine op uw tafel leggen?

 

Ik sluit af met de vraag naar een aantal hervormingen, met eigenlijk maar één thema, namelijk werkgelegenheid. Er is het hele debat rond de productiviteit, waarover ik het Planbureau zou willen bevragen. Er is een relatief zwakke groei van de productiviteit per capita. Eigenlijk moet men mensen aan het werk zetten. Deze regering slaagt daarin, in woorden. Men moet ervoor zorgen dat de mensen langer werken. Het pensioenakkoord is ook dat niet. We zouden in elk geval de productiviteit moeten opdrijven, maar ook dat lijkt niet zeer succesvol te zijn.

 

Kunt u daar wat extra informatie over geven?

 

We lezen in het verslag van het Monitoringcomité dat de werkloosheidsgraad naar boven wordt bijgesteld voor 2023 en 2024. De werkloosheidsgraad is dus aan het stijgen.

 

Hebt u een macro-economische analyse daarvan?

 

De spiegel van de werkloosheid is de tewerkstellingsgraad. Het Monitoringcomité zegt daarover dat er afgetikt zal worden op een tewerkstellingsgraad van 72,9 % in 2024. De regering is begonnen met een tewerkstellingsgraad van 71 %. Daar is dan met wat goede wil 2 % bij gekomen. De bedoeling was echter om naar 80 % te gaan. Dat lijkt niet echt in zicht te zijn.

 

Kan het Monitoringcomité zijn licht hierop laten schijnen? Wat is de macro-economische impact?

 

De regering heeft 250.000 jobs gecreëerd, tussen het slechtste punt tijdens de coronacrisis en vandaag. We zien echter al jaren in de tabellen dat het aantal extra jobs dat er de komende jaren bij zal komen ongeveer 40.000 zal bedragen. Dat is bijlange niet 100.000 per jaar, zoals de regering doet uitschijnen. Hier, in uw analyse, maar ook in die van het Monitoringcomité lezen we nu dat de tewerkstellingsgraad eigenlijk lang niet zal staan waar die zou moeten staan. Ik dacht dat we aan 74 % zouden zitten, op basis van een eerder cijfer dat we nog via de Studiecommissie voor de vergrijzing hadden gekregen. Dat blijkt nu zelfs nog geen 73 % te zullen worden. Ik maak mij daar zeer ernstige zorgen over.

 

01.06  Ahmed Laaouej (PS): Madame la présidente, messieurs, je me concentrerai sur la question de la demande intérieure et de l'interaction entre la Belgique et l'évolution de la situation macroéconomique dans les pays voisins.

 

S'agissant de la demande intérieure, je souhaiterais entendre le Bureau fédéral du Plan (BFP) sur les ressorts les plus efficaces en matière de relance de l'économie. Au-delà des constats statiques, quelle est l'analyse du BFP? Par le passé, de tels exercices ont été réalisés. Il conviendrait de savoir ce qu'il y aurait de plus efficace à faire dans cette période particulièrement difficile de notre économie du côté de la demande afin de soutenir la croissance. Je pense à l'investissement public en particulier.

 

Un certain nombre de Régions et de pouvoirs locaux sont actuellement confrontés au débat relatif à l'investissement public comme, par exemple, la question du métro bruxellois.

 

Le BFP a-t-il des indications permettant de déceler, dans un tel contexte (contexte de transition de relance au vu de la faiblesse des perspectives de croissance), des effets retours et induits d'une politique d'investissement public ambitieuse?

 

La SNCB a été refinancée et elle a, elle-même, des projets d'investissements en cours. Par ailleurs, il y a toute une série d'autres développements comme celui de la rénovation urbaine dans les grandes villes et les grandes régions.

 

Deuxièmement, nous avons dépensé quasiment 25 milliards d’euros au moment de la crise covid en soutien au tissu social et économique, essentiellement à destination des ménages, des entreprises, des employeurs et des travailleurs. Nous n’allons pas refaire la liste de tout ce que nous avons dépensé pour faire face à la crise covid.

 

Nous avons également injecté quasiment 7 milliards d’euros en mesures diverses et variées pour permettre essentiellement aux ménages de faire face à l’envolée des prix de l’énergie. Cela vous permet-il de dire, en comparaison avec d’autres pays, qui n’ont pas fait les mêmes efforts en rapport avec le PIB par exemple, s’agissant des volumes, que cela a eu un effet positif sur le soutien à la croissance nous permettant de ne pas basculer dans la récession, d’avoir clairement un tassement de la croissance proche de zéro? Cette politique avait été encouragée par le gouverneur de la Banque nationale. La Banque nationale nous a dit qu’il était nécessaire d’ouvrir les vannes. C’est l’expression qui a été utilisée. On peut d'ailleurs renvoyer vers le compte rendu.

 

Au fond, a posteriori, pensez-vous que cette politique nous a permis de soutenir la demande intérieure et dès lors d’avoir eu un effet bénéfique sur l’ensemble des indices macroéconomiques qui font qu’aujourd’hui, nous avons des perspectives intéressantes de relance et de croissance?

 

Troisièmement, vous avez raison. Nous ne sommes pas une île isolée dans l’océan; nos plus grands partenaires comme l’Allemagne et la France, pour ne citer qu’eux, sont eux-mêmes dans des difficultés. Quelle est l’interaction? Autrement dit, qu’est-ce qui tend la dynamique de notre tissu économique? Est-ce exclusivement dépendant de la situation de nos pays voisins? Ou qu’est-ce qui, malgré tout, relève de notre économie endogène? Quels sont, selon vous, les ressorts purement nationaux nous permettant malgré tout et malgré les difficultés de nos voisins d’avoir une dynamique positive?

 

Pour une large part, notre PIB dépend de l'économie intérieure. Selon vous, la crise du covid et la crise énergétique ont-elles changé la donne? La part de l'économie intérieure est une part non négligeable dans la formation du PIB, comme le relève aussi l'Institut des comptes nationaux. Vous semble-t-il que les choses ont changé et que, tant que nous ne réglerons pas la question de l'exportation, nous n'aurons pas la capacité de passer le cap qui nous permettrait de quitter cette zone d'insécurité économique pour aller vers une période un peu plus prospère? L'exportation est évidemment déterminante. Mais a-t-elle pris le dessus sur le fonctionnement de notre économie, non pas en circuit fermé, mais de manière endogène?

 

Vous avez donné des chiffres concernant la création d'emplois. Vous pronostiquez malgré tout une progression de quasiment 50 000 personnes en 2023 et de 40 000 en 2024. Pouvez-vous nous rappeler combien d'emplois ont été créés depuis 2019? Y a-t-il des secteurs qui restent vulnérables et vers lesquels il serait utile de diriger les politiques fédérales et régionales?

 

Certes, nous pourrions entamer le débat de la question de l'emploi et de l'absence de correspondance parfaite entre les offres et les demandes d'emploi, mais fondamentalement, pensez-vous qu'il y ait certains secteurs névralgiques sur lesquels il faudrait agir plus que sur d'autres?

 

Quel a été l'effet positif de la sécurité sociale et des protections sociales en général? J'ai évoqué les 25 milliards d'euros "dépensés" par les différentes caisses de l'État en soutien au tissu social dont notamment le chômage corona qui prend une large part. Il y a aussi eu des facilités de trésorerie qui ne sont pas à proprement parler des dépenses mais un étalement de recettes. Fondamentalement, quel rôle de stabilisateur économique la sécurité sociale a-t-elle joué pour éviter une récession?

 

On sait qu'il y a beaucoup d'agitations qui prennent parfois la nature de slogans teintés d'idéologie – je ne vous demande évidemment pas de répondre à ce niveau-là – nous expliquant que nous avons en Belgique un taux de dépenses publiques en rapport avec le PIB qui serait parmi les plus hauts d'Europe. Les chiffres varient: 52, 54 voire même 59, peu importe. Au fond, ces dépenses publiques concourent également à la formation du PIB puisqu'elles rétribuent tous les grands facteurs de production. Peut-on donc déterminer la manière dont nos dépenses publiques – courantes et d'investissement – concourent à la formation du PIB?

 

On sait que cette comparaison est complètement absurde et stupide sauf chez ceux qui veulent faire de l’idéologie. Comparer un niveau de dépenses publiques au PIB alors que les dépenses publiques concourent elles-mêmes à la formation du PIB n’a pas beaucoup de sens. Le Bureau du Plan pourrait-il nous éclairer à ce sujet? Peut-il aussi nous dire dans quelle mesure les dépenses publiques nous ont également permis d’éviter la récession et donc de passer le cap du risque de récession, sachant que, demain, elles peuvent constituer un ferment de la politique de relance?

 

Par ailleurs, je souhaite aborder un autre point bien que, ce faisant, je suis un peu hors sujet. Il y a quelques années, votre institution avait identifié les effets retours sur l’économie d’un certain nombre de dépenses par catégorie. Il y avait, par exemple, les dépenses sociales, les allocations familiales qui avaient un effet retour supérieur à d’autres types d’allocations. Quels sont les effets retours des différentes catégories de dépenses (sociales, courantes, etc.) de l’État? Cela pourrait être utile même si je n’attends pas de vous une réponse aujourd’hui. Quand l’État dépense un euro, combien cela lui rapporte-t-il en N+1, N+2, N+3?

 

C’est toute la question des effets retours à mettre peut-être en parallèle avec la question des baisses d’impôt. C’est en effet un sujet sur lequel se penche le Bureau fédéral du Plan qui, je crois, est intéressant tandis qu’il y a eu une grosse actualité sur la réforme fiscale. Quels sont les effets retours d’une baisse d’impôt selon qu’elle est ciblée sur les bas et moyens revenus ou qu’elle est de portée générale? Lors de la dernière grande réforme fiscale qui remonte à plus de vingt ans, le BFP avait chiffré l’effet retour en termes de recettes fiscales d’une baisse d’impôt à 25 %. Je pense que le BFP était allé jusqu’à identifier les effets retours de manière nuancée en fonction de la nature des mesures. Par exemple, une mesure qui touchait les hauts revenus avait un effet retour assez faible. Par contre, les mesures de réduction d’impôt sur les bas et moyens revenus avaient, au contraire, un effet retour beaucoup plus important (dépenses de consommation, TVA, etc.).

 

Cet aspect du débat occupe-t-il les travaux du Bureau fédéral du Plan? Si ce n'est pas le cas, verriez-vous la possibilité de le mettre à l'ordre du jour de vos futurs travaux?

 

01.07  Wouter Beke (cd&v): Geachte heren, ik heb een paar korte vragen.

 

Mijn eerste vraag speelt in op die van collega Loones. Het is niet de eerste keer dat u vooruitzichten maakt en dat het Monitoringcomité rapporten maakt die gebaseerd zijn op die vooruitzichten. Het zou wel eens interessant zijn om te weten in welke mate over een langere periode de uitgangspunten van het Federaal Planbureau en die van het Monitoringcomité met elkaar resoneren, want vroeg of laat komt men elkaar natuurlijk tegen. Men kan wel zeggen dat men het een beetje rooskleuriger wil inschatten, maar met de feiten van het jaar daarna komt men elkaar opnieuw tegen. Het zou dus goed zijn als wij daar een zicht op kunnen krijgen. Zo zullen wij misschien ook een aantal zaken kunnen leren uit de onderliggende dynamieken die daaraan ten grondslag liggen.

 

Mijn tweede vraag is een inhoudelijke vraag. Onze economische groei is op dit ogenblik wat sterker dan die in onze buurlanden, maar ik lees dat dat in de komende periode wel eens zou kunnen keren. Het zou nuttig zijn als u daar wat meer inzicht in kunt geven. Als onze economische groei in de komende periode zwakker wordt dan die in onze buurlanden, dan is dat natuurlijk een belangrijk element. U hebt zelf aangegeven dat de economische evolutie in Duitsland natuurlijk een belangrijke rol speelt. Dat is voor een open economie als de onze een cruciale factor. Misschien is het goed om daar even verder op in te gaan.

 

Tot slot, mevrouw de staatssecretaris, vorig jaar hebben wij een begroting voor 2023-2024 gemaakt. Daarop kwam er een begrotingscontrole om ervoor te zorgen dat de noodzakelijke inspanningen zouden gebeuren. In welke mate bereidt u zaken voor die op het vlak van de begroting ook een impact kunnen hebben na 2024? Ik spreek dan natuurlijk niet alleen over de structurele elementen, want die lopen per definitie verder dan 2024, maar bijvoorbeeld ook over de spending reviews, waarover wij het al hebben gehad. Zijn er elementen die maken dat de regering richting 2024 misschien bij een begrotingscontrole… Wie weet in welke context, want ik heb begrepen dat wij heel snel een nieuwe federale regering zullen hebben. Dat zal dus voor de nieuwe federale regering zijn, maar het zou goed zijn dat er nu al huiswerk wordt gemaakt voor de komende periode. Welke oefeningen op langere termijn worden er gedaan die ons nu en in de toekomst kunnen helpen?

 

01.08  Marco Van Hees (PVDA-PTB): Madame la présidente, je remercie les intervenants du Bureau du Plan pour leurs exposés.

 

Pour ce qui concerne la croissance, l'emploi et le poids du contexte international, vous prévoyez une croissance du PIB de 1 % en 2023 et de 1,3 % en 2024. Quant à l'emploi, selon vos chiffres, il augmenterait de 49 700 postes en 2023 et de 40 300 postes en 2024. Comment expliquez-vous le maintien du taux de chômage à 5,6 % en 2023 malgré la création de postes de travail? Comment expliquez-vous qu'en 2024, une croissance plus élevée qu'en 2023 débouche sur moins d'emplois créés qu'en 2023? À partir de quel niveau de croissance y a-t-il création d'emplois? Existe-t-il une règle statistique, économique qui fixe un rapport? Je suppose que ce n'est pas dès qu'on franchit la barre des 0 % qu'on crée de l'emploi et que, dès qu'on est en dessous des 0 %, on en perd. Pouvez-vous me donner des indications à ce propos?

 

Vous indiquez que les prévisions à la baisse de la croissance sont dues à la situation internationale. On sait qu'en cas de hausse de l'emploi, les gouvernements ont tendance à s'en attribuer les mérites. L'an dernier encore, on a entendu le premier ministre dire que, sous cette législature ou depuis que ce gouvernement est en place, 200 000 emplois avaient été créés, comme si c'était un peu le mérite du gouvernement. Or vous insistez ici sur le rôle du contexte international. Peut-on donner un ordre de grandeur du poids relatif du contexte international et de la situation et de la politique intérieure sur la croissance économique? Serait-ce plutôt un rapport 60-40 ou plutôt un rapport 90-10? Je sais qu'il est impossible d'avoir des indications précises et absolues. Mais un ordre de grandeur serait intéressant pour pouvoir mesurer le poids relatif d'une politique gouvernementale au niveau de la croissance et de la création d'emplois.

 

Je voudrais également aborder le rôle de la demande intérieure. En effet, vous établissez un lien direct entre l'évolution de la demande intérieure et la croissance. Vous dites que la croissance de 2022, le ralentissement de 2023 et la très légère reprise de 2024 suivent la demande intérieure, mais vous indiquez aussi qu'en 2024, toute une série d'éléments comme l'inflation, l'indexation des salaires plus faible, la disparition des mesures de soutien à la facture énergétique font que l'on arrivera finalement à une croissance du revenu disponible réel des ménages limitée à 0,4 % en 2024, ce qui est évidemment très peu.

 

Que pourrait-on faire selon vous pour protéger et renforcer ce revenu disponible des ménages et du coup la demande intérieure? Le blocage des salaires qui est en vigueur en Belgique puisqu'on a une norme salariale de 0 % en 2023 et 2024, ne représente-t-il pas un frein à la croissance du revenu disponible des ménages? Je pense que c'est assez évident, mais je pense aussi à la croissance économique en général. Ou, pour l'exprimer autrement, si en 2023 - 2024, on n'avait pas eu ce blocage salarial, mais par exemple 2 ou 3 % d'augmentation salariale au-delà des salaires bruts et de l'index, quel impact cela aurait-il eu sur la croissance économique? C'est une question qui demande des calculs, mais si vous avez une réponse instinctive, cela pourrait être intéressant pour les débats.

 

J'en viens au taux d'épargne des ménages. Dans votre rapport, vous analysez ce taux qui devrait fluctuer autour de 12 ou 13 % entre 2022 et 2024, et vous constatez le ralentissement. Vous ne l'indiquez pas tellement, en fait, mais si l'on se réfère à vos rapports des années précédentes, on voit que le niveau de l'épargne des ménages était quand même nettement plus élevé que ces années-ci. On était à 15,4 % en 2018, à 16 % en 2019. Sur ces années-ci, on est entre 12 et 13 %.

 

Je ne prends évidemment pas les années au plus fort de la crise sanitaire, mais en comparant la période qui la précède et celle qui la suit, on constate une baisse du taux d'épargne. D'autres raisons que la crise sanitaire l'expliquent-elles? Estimez-vous que le taux d'épargne pourrait remonter dans les années à venir au point de retrouver son niveau d'avant la pandémie? Sinon, pourquoi?

 

Quant à l'inflation, vos prévisions sont plutôt préoccupantes, puisque votre rapport prévoit le maintien d'une inflation élevée. À votre avis, ne faudrait-il pas envisager de nouvelles mesures de soutien liées à la facture d'énergie? Je vous demande peut-être de sortir de votre rôle, mais vous pouvez vous permettre quelques extras. Un blocage des prix de l'énergie, tel que l'appliquent certains pays, ne constituerait-il pas une meilleure mesure pour contrer cette inflation que les hausses de taux de la BCE, avec tous leurs impacts négatifs éventuels?

 

Justement, s'agissant des investissements, vous indiquez qu'en 2024, "les investissements seraient soutenus par les programmes de relance, mais d'autre part freinés par la hausse des taux d'intérêt". Au regard de la récession actuelle, la politique de taux élevés - lesquels ont, du reste, encore augmenté - de la BCE défendue par sa présidente Christine Lagarde ne pose-t-elle pas un problème, "même si cela contribue à freiner la croissance" (citation de Mme Lagarde)? Donc, on continue d'augmenter les taux, quand bien même cela ralentit la croissance. Il est tout de même assez préoccupant d'entendre ce genre de citation. On semble en découvrir les funestes résultats au travers des chiffres que vous avancez ici, pendant que des banques s'enrichissent aux dépens des banques centrales et des finances publiques. Il suffit ainsi d'observer l'absence de dividendes de la Banque nationale de Belgique.

 

Quelle est la voie à suivre pour lutter contre l'inflation? Je pose la question relativement à la politique de la Banque centrale européenne (BCE) dont la présidente, Christine Lagarde, affirme qu'il faut continuer à augmenter les taux d'intérêt. Elle défend sa politique de taux élevés "même si c'est au détriment de la croissance", dit-elle.

 

Est-ce la bonne manière de lutter contre l'inflation ou ne serait-il pas plus approprié d'envisager des blocages de prix sur les produits alimentaires, énergétiques, etc.? C'est une autre façon de faire qui a un impact positif immédiat sans les inconvénients d'une politique à taux élevés.

 

Au sujet des investissements publics, le gouvernement fédéral avait fixé un objectif pour la fin de la législature (c'est-à-dire pour l'année prochaine) qui était d'atteindre un taux d'investissement public de 3,5 % du PIB pour l'ensemble des pouvoirs publics. Selon vos prévisions, atteindrons-nous ce niveau en 2024?

 

01.09  Christian Leysen (Open Vld): Mevrouw de voorzitster, beste sprekers, het is steeds interessant om informatie te toetsen aan de hogere inflatie en lagere groei. Als ondernemer kan ik alleen maar bevestigen wat ook anderen gezegd hebben, namelijk dat de economische context in Europa en grote delen van de wereld wijzigt, dat de conjunctuur aan het omslaan is.

 

De inflatie stijgt. Sommigen zijn daardoor verbaasd, maar wij hebben wellicht iets te lang geleefd in de illusie van het gratis geld. Als een overheid op structurele wijze meer geld uitgeeft, betaalt men daarvoor een prijs, namelijk de hoge intresten. Die intresten moeten worden gecompenseerd en leiden ook tot hogere inflatie.

 

Wij moeten effectief zeer goed opletten, want er komen moeilijke tijden aan. Er werd verwezen naar Duitsland. Onze economie hangt ook daarvan af. Er werd daarnet ook gemeld dat Europa voor de eerste keer meer wagens importeert uit China dan exporteert naar China. Ik moet u niet beschrijven wat de impact daarvan is op de Duitse automobieleconomie. De export ligt zelfs een kwart lager dan de import.

 

Ik wil de eerste spreker een Vlaams spreekwoord in herinnering brengen: eigen lof stinkt. Wij zijn hier in een federale omgeving, die zeer veel geld uitgeeft aan de regio’s. Die dotaties bedragen de helft van de federale inkomsten. Ik zeg het volgende in alle bescheidenheid, want mijn partij is lid van de Vlaamse regering. Men heeft er daar voor gekozen om een aantal begrotingsmeevallers te gebruiken, niet om de schulden af te bouwen, maar om een aantal steunmaatregelen, die elk hun logica hebben, te financieren.

 

De discussie gaat hier altijd over wat de federale Staat wel of niet doet. Van de 150 miljard gaat er 77 miljard naar de regio’s en 50 miljard naar sociale zekerheid, zodat er 20 miljard overblijft, waarmee men het dubbele moet financieren.

 

Ik sluit me aan bij de heer Beke, die zegt dat we wat dieper moeten nadenken zodat we tijdens een moeilijke conjunctuur niet in het sukkelstraatje geraken. In welke mate is het nodig dat wij de Bijzondere Financieringswet eens onder de loep nemen? Wat met de talrijke maatregelen die wij op het federale niveau nemen inzake ondersteuning, financiering en fiscale voordelen, maar die in feite bij de regio’s horen? Hoe ziet u dat? Wij zijn aan het afglijden naar een steun- en subsidie-economie, waarbij de overheid steeds meer geld int om dan uiteindelijk maatregelen te nemen zoals de jobbonus, terwijl het veel eenvoudiger zou zijn om een efficiënte en zuinige overheid te hebben die zuinig is met haar inkomsten en dan ook niet automatisch geld moet storten, omdat ze te veel van de burger heeft gevraagd.

 

Laten we eerlijk zijn, dit fenomeen op het vlak van steun en subsidies is er niet alleen voor de burgers, maar geldt tevens voor de bedrijven die zich daar ook steeds meer in kunnen vinden. Voorts wil ik niet te negatief gestemd zijn. Ik ben noch voor een blind vooruitgangsoptimisme, noch voor een oppositiegedreven pessimisme, maar voor een actiegedreven realisme. Ik hoop dat zowel onze staatssecretaris als onze regering daarmee aan de slag gaan. De inspanningen die de regering beloofd heeft, vormen in feite het minimum minimorum van wat er gedaan moet worden.

 

01.10  Melissa Depraetere (Vooruit): Mevrouw de voorzitster, er zijn al heel wat vragen gesteld, dus ik zal het kort houden. We zullen hier ook het politieke debat niet voeren.

 

Ik wil eerst en vooral de sprekers bedanken voor hun uiteenzetting. Ik heb nog een specifieke vraag over de dividenden van de FPIM en de winsten van de banken. Er werd daarnaar verwezen in eerdere rapporten, onder andere van het Monitoringcomité. Daarover hebt u het niet gehad, maar ik vraag mij af of er nog een update is met betrekking tot die bedragen.

 

01.11  Marie-Christine Marghem (MR): Chers collègues, messieurs, j'ai pour ma part plusieurs petites questions. On a pu lire quelques explications, qui semblent contradictoires sur les évolutions des chiffres du budget: amélioration par rapport aux prévisions originaires qui datent de 2022 et, en même temps, détérioration par rapport aux prévisions de juillet 2023.

 

L'évolution est tantôt liée à des facteurs économiques (résultat du ralentissement de l'économie et du double franchissement de l'indice pivot attendu l'an prochain), tantôt liée à des données purement budgétaires au niveau de la sécurité sociale: 0,7 milliards, de l'augmentation des prestations: 1,4 milliard, tempérée par l'augmentation des cotisations: 0,4 milliard en lien avec les nouvelles perspectives d'indexation.

 

Il a encore été mentionné dans la presse, avant publication du rapport, que (je cite) "à bonne source, on nous explique que la différence tient pour beaucoup dans la surestimation des recettes fiscales, notamment du côté de l'impôt des sociétés". Pouvez-vous nous aider à faire la lumière sur les raisons qui expliquent l'évolution des chiffres du budget et confirmer ou infirmer ces différentes informations?

 

Sans préjuger de ce qui va se passer lors du conclave, nous pouvons en appeler à la secrétaire d'État pour lui demander de tenir ses engagements. Nous souhaitons évidemment que cela soit réalisable. L'audition pourra également être une bonne occasion de refaire le point sur le dossier des pensions. Et où en est-on par rapport à la liquidation des fonds européen du Plan de relance, conditionnée par la réforme du régime des pensions décidée en juillet dernier?

 

Je vous remercie pour toutes vos réponses.

 

01.12  Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Messieurs, je vous remercie pour votre présentation. Si je suis arrivé en retard, j'ai néanmoins lu avec attention le rapport et la présentation que nous avons reçus par email.

 

Je voulais discuter de quatre points avec vous. J'irai à l'essentiel. Le premier, dont plusieurs collègues ont parlé tant en commission de l'Économie que des Finances, a trait à l'emploi. Évidemment, les mesures notamment publiques visant l'augmentation de la création d'emplois, le taux d'emploi sont des sujets qui nous mobilisent quasi quotidiennement. Avez-vous des études plus fines sur des gisements d'emploi par secteur? La réponse ne doit pas spécialement venir aujourd'hui. Il peut s'agir de références d'autres rapports. Ainsi au niveau du public ou des différents gouvernements, quels sont les secteurs dans lesquels il vaut mieux investir, parce que l'on sait que le retour en termes d'emplois créés sera un des plus importants.

 

Comme membre du groupe Ecolo-Groen, je suis par exemple totalement convaincu qu'investir dans le développement des métiers liés aux secteurs verts et au développement durable est extrêmement productif en termes de création d'emplois, qu'il s'agisse des énergies renouvelables, de la construction, de l'isolation ou de la rénovation des bâtiments et autres. Mais a-t-on des chiffres qui objectivent cela? C'était ma première question. Je pense que les efforts publics doivent être ciblés, qu'ils soient régionaux ou fédéraux. Il importe de cibler les secteurs où l'on sait que le plus d'emplois seront créés.

 

Ma deuxième question est aussi en lien avec des débats politiques que nous avons souvent entre les partis politiques qui pensent que pour créer davantage d'emplois, il faut davantage punir les demandeurs d'emploi en diminuant le temps de chômage, en diminuant les allocations. Toutefois, ma famille politique pense que c'est justement en encourageant davantage et en formant qu'on peut y arriver. Mais de nouveau, il est important d'objectiver ce débat pour qu'il ne soit pas idéologique. Mes questions ne vous dirigeront en tout cas pas vers le débat idéologique.

 

Par contre, au niveau de la formation, qui est en grande partie une compétence régionale, a-t-on un lien avec les études réalisées, que ce soit au niveau d'Actiris, du Forem ou du VDAB? Connaît-on le pourcentage, par secteur si possible, de personnes qui sortent de formation et accèdent à l'emploi? Une série de chiffres parus récemment à ce sujet montrent parfois des résultats assez contrastés: dans certains secteurs, on constate que, dès qu'on sort de formation, on retourne très rapidement à l'emploi, et dans d'autres secteurs, cela apparaît plus compliqué. On entend aussi que, pour les chômeurs de plus de deux ans, la formation est impérative. D'autres secteurs, notamment le secteur IT et informatique, affirment que, dès la perte de l'emploi, une formation maximale est absolument nécessaire, parce que c'est à ce moment-là qu'il faut récupérer les compétences pour se relancer sur le marché de l'emploi. Je trouve ce débat passionnant. Y a-t-il moyen d'objectiver de telles corrélations entre types de formation et emploi?

 

Mon deuxième point est un peu plus macro. Je ne peux m'empêcher de le répéter lors de chaque audition, que ce soit du Bureau du Plan, de la Banque nationale ou de la Commission européenne. J'ai attendu que tous les collègues interviennent, parce que je suis arrivé un peu en retard. On retrouve ce point dans les discours de la plupart des collègues. Les discours, analyses et graphiques sont tout à fait centrés sur le PIB et la croissance. Ces éléments sont importants, mais je suis désolé de le répéter: on ne peut pas aujourd'hui juger une économie ou le bien-être d'une société uniquement sur ces paramètres. Je ne dis pas que c'est ce que vous faites, mais selon le graphique et les notes que vous nous proposez comme étant l'extraction de vos réflexions, j'estime qu'ils prennent une place trop prédominante.

 

Cela me fait d’ailleurs penser à un de mes professeurs d’économie, connu et respecté, Alain Siaens qui nous disait que la croissance n’est pas tout. En gros, un trou est fait dans le sol, on le rebouche et on a créé de la croissance. À l’époque, cette phrase m’avait marqué. Il est vrai qu’il faut lui donner un sens social et environnemental. Je trouve que cela manque un peu dans les analyses qui sont faites. Personnellement, je me pose une question très concrète: Quel est le lien entre la croissance et l'augmentation des émissions de CO2? Comme écologiste, j'aimerais qu'on puisse soutenir les industries créant de la prospérité, et par conséquent de la croissance, mais où, effectivement, on sait que l’on va découpler par rapport à l'augmentation des émissions de CO2.

 

En terme de choix politique, quels sont les investissements à faire et dans quel secteur, pour essayer d’augmenter la prospérité sans trop augmenter les émissions de CO2? Nous savons que si, dans certains secteurs, l’augmentation est massive, les émissions de CO2 exploseront. Je trouve que cet aspect-là, nous ne le retrouvons pas dans ce qui est nous est proposé aujourd'hui.

 

Mon troisième point porte sur la fiscalité. Nous avons parlé de réforme fiscale et nous continuons à en parler. Y a-t-il des tranches d'imposition dans la population où il est préférable de diminuer l'impôt eu égard au facteur "redistributif"? Je m'explique. Dans tel ou tel secteur de la population, vaut-il mieux diminuer l’impôt, parce qu'on n'a pas le budget pour le faire pour l'ensemble des Belges - je pense qu'on s'en rend compte aujourd'hui - du moins de ceux et celles qui travaillent?

 

Est-ce sur les premiers déciles? Je suis assez convaincu qu’il faut agir sur les bas et les moyens salaires, jusqu'au salaire médian, qui est de quatre mille deux cents euros brut par mois. Avez-vous des études ou des réflexions démontrant que, si on diminue spécifiquement l'impôt, sur le travail sur certains barèmes de salaires, cela sera-t-il plus "redistributif" et efficace en termes de politique publique?

 

J'ai la même question par rapport aux dépenses. Il n'aura échappé à personne que nous entrons dans un exercice budgétaire. Quelles sont aujourd'hui les dépenses dans lesquelles il faut, selon vous, sabrer parce qu'elles ne sont pas efficaces? Certaines dépenses consistent, par exemple, dans l'octroi d'une prime à l'ensemble de la population, comme nous avons dû le faire pendant la crise du covid-19 ou, concrètement, le chèque-énergie, qui selon notre groupe n'a pas été la mesure la plus efficace. Nous estimons, en effet, qu'à partir d'un certain niveau de revenu, on n'a pas vraiment besoin d'un chèque de quelques centaines d'euros pour subvenir à ses besoins énergétiques. C'est un exemple qui revient souvent, mais voyez-vous, dans notre fiscalité actuelle, d'autres exemples de dépenses ne s'avèrent nullement efficaces d'un point de vue social, environnemental et redistributif?

 

01.13  Baudouin Regout: La plupart des questions étaient effectivement de nature économique et macroéconomique. Avec l'accord de la secrétaire d'État, je me permettrai donc de commencer à élaguer le plus possible dans cette discussion. Chacune des questions est absolument passionnante et la raison de mon engagement auprès du Bureau fédéral du Plan (BFP) est qu'elles sont passionnantes et importantes. J'essaierai de donner au plus vite des réponses, qui sont comme toujours basées avant tout sur l'état de la science économique et les plus neutres possibles, tout en sachant qu'elles pourront toujours conduire à un débat politique au sein de cette audience.

 

Ik zal de volgorde van de gestelde vragen volgen. Als dat voor u goed is, begin ik dus met de vragen van de heer Loones. Soms werden dezelfde vragen door verschillende mensen gesteld, dus het kan zijn dat ik daarmee meteen antwoord op andere vragen.

 

Mijnheer Loones, sorry dat ik voor u een te beknopte presentatie heb gegeven. Ik verwachtte niet dat jullie nog meer informatie wilden krijgen. Ik meen dat het goed is dat wij tijd hebben om dit te kunnen bespreken. Vaak gaat het over een compromis, dat ook niet altijd gemakkelijk te vinden is. Wel stond er op de eerste pagina van de slideshow een URL van een webpagina waar u de artikels, persberichten en ook een kleine video kunt zien. Wij blijven zeker altijd beschikbaar om die verder te bespreken.

 

U stelde moeilijke vragen over de taakverdeling tussen de verschillende organisaties. Er zijn inderdaad verschillende organisaties betrokken bij het begrotingsproces. Dat heeft veel te maken met onafhankelijkheid en good governance. U hebt gevraagd of die instellingen niet gefusioneerd zouden moeten worden. Eigenlijk worden er bewust verschillende instanties bij betrokken, opdat men de nodige checks-and-balances zou hebben.

 

Hoe werkt dat? Ten eerste worden de cijfers, diagnoses en vooruitzichten door een independent institution als het Nationaal Planbureau voorgesteld. Europa vereist dat dit zo gebeurt. Dit geldt voor de macro-economische aspecten. Voor de begroting zelf is er geen Europees niveau vereist. Normaal werkt dit zo in elke lidstaat: eerst doet de administratie van Begroting het werk, gebaseerd op onafhankelijke vooruitzichten, in ons geval die van het Monitoringcomité. Meestal wordt dat georganiseerd en geleid door de administratie van Begroting. Die valt onder de bevoegdheid van staatssecretaris Bertrand, dus u kunt haar daar meer over vragen.

 

Er loopt op het Europese niveau wel een discussie, in de European Governance Review, waarover wij hier gesproken hebben in maart, als ik mij niet vergis, over de vraag of de rol van de IFI’s of onafhankelijke instituties moet worden uitgebreid tot het geven van een opinie over het werk van de begrotingsadministratie. De vragen die u stelde, worden dus ook op het Europese niveau gesteld. Vermoedelijk gaat het hier dus om een goede vraag.

 

Laten we kijken hoe het verder verloopt. Dat is zeker het belangrijkst.

 

Het laatste punt dat ik wilde maken, is dat er verschillende onafhankelijke instellingen zijn gecreëerd en dat is goed beheer. Dan is er ook het werk van de administratie, waarop de regering zich baseert. Verder gaat het naar Europa, dat een eigen voorspelling maakt over onze vooruitzichten. Dat is een normaal systeem. Er is weliswaar enige overlapping tussen de verschillende analyses, maar dat is eigenlijk de bedoeling. Daar is een kostprijs aan verbonden, maar het gaat over niet al te veel voltijdse equivalenten. Het is goed om in een democratie zo’n systeem van checks-and-balances te hebben.

 

Op uw vraag of er in de budgettaire prognose rekening werd gehouden met de indexering en de overschrijding van de spilindex, kan ik u zeggen dat het net de bedoeling is van dat proces om ons te baseren op de laatste vooruitzichten. We hebben vooruitzichten gemaakt in juni, die we nu net voor het begrotingsconclaaf hebben geüpdatet, opdat het Monitoringcomité over de recentste cijfers zou kunnen beschikken, waardoor het rekening kan houden met hogere inflatiecijfers. Ik ben er zeker van dat het Monitoringcomité hiermee rekening heeft gehouden, wat de staatssecretaris kan bevestigen.

 

De vraag over de macro-economische effecten van een hogere inflatie zal ik wat later beantwoorden. Wij denken wel dat er een voorlopig effect is. Het is echter altijd moeilijk om zekerheid te hebben over de OPEC en de olieprijzen. Ook de Russisch-Oekraïense oorlog zorgt voor onzekerheid. Op langere termijn is er inderdaad een negatieve invloed op de groei en de consumptie te verwachten en dat hebben wij in acht genomen bij het opstellen van de vooruitzichten. We vermoeden echter dat dit tijdelijk is en dat onze vorige vooruitzichten op de middellange termijn min of meer gelijkaardig zijn.

 

Dan was er een vraag over productiviteit en werkloosheid. We kunnen spreken over een kortetermijneffect. Dat is eerder iets waarop de heer Dobbelaere zal antwoorden, maar de productiviteit is wel van heel groot belang op de lange termijn. Af en toe zal mijn antwoord anders zijn voor de lange termijn dan voor de korte termijn. Zeker op de lange termijn is de productiviteitsgroei van heel groot belang voor de koopkracht, maar zeker en vast ook voor aspecten als de financiering van de pensioenen.

 

Volgens onze laatste vooruitzichten evolueren we naar een tewerkstellingsratio van ongeveer 73 % tegen 2028.

 

Je passe aux questions de M. Laaouej mais d'autres questions y trouveront réponse.

 

À la question de savoir si les dépenses publiques sont le moyen de soutenir la croissance, si elles sont donc bonnes pour l'économie, si elles ont un effet positif, ma réponse sera nuancée. J'ai envie de répondre par l'affirmative mais aussi dire que c'est presque trop.

 

Oui, certainement! Mais nous l'avons dit plusieurs fois: le fait qu'il y ait une bonne résistance de l'économie à relativement court terme comme on l'a vu, dit et écrit, malgré un environnement moins porteur de nos partenaires commerciaux (surtout au cours de ces derniers mois), les mesures de soutien, l'indexation automatique ont soutenu la demande intérieure et la croissance.

 

C'est vrai pour les mesures covid, pour celles de soutien à l'énergie et d'une manière générale pour la sécurité sociale, considérée comme un stabilisateur économique – c'est, je pense, bien connu et admis de tous –, pour les dépenses publiques qui sont alors plus stables. Cette stabilité est la bienvenue et il n'y a pas de débat à ce sujet.

 

Là où c'est plus compliqué et contre-intuitif pour ceux qui n'ont pas étudié la macroéconomie, c'est qu'en fait c'est presque trop. De manière générale dans l'économie habituelle, en théorie économique, soit on est en récession soit on est en inflation et exceptionnellement dans les deux.

 

En l'occurrence, nous sommes plutôt en inflation. Cela montre que lorsqu'on est en récession, on a une demande agrégée de consommation, d'investissement des entreprises, d'investissement dans les maisons, de la construction ou des dépenses publiques, qui est trop basse par rapport à ce que l'économie peut offrir, c'est-à-dire par rapport au nombre d'emplois disponibles et de travailleurs disponibles ainsi que d'outils du capital permettant de produire plus.

 

Nous sommes à un stade où l'inflation est devenue plus élevée – c'est l'analyse de toute une série d'économistes et en particulier de la Banque centrale européenne (BCE) dont c'est le métier et dont je dois respecter l'indépendance –: la machine tourne trop vite, la demande excède l'offre pour différentes raisons. Il faut appuyer sur le frein. Les taux augmentent. Et ainsi, Mme Lagarde présente ces choses qui paraissent étonnantes: au prix de la diminution de la croissance.

 

À partir du moment où nous sommes dans une situation où l'inflation, même si elle diminue un peu, reste élevée – non seulement l'inflation des prix pétroliers, mais également l'inflation sous-jacente –, elle a donc ce genre de langage qui fait un peu peur et qui nous incite à la prudence. Là encore, j'interprète ce que dit la Banque centrale et M. Wunsch est probablement mieux placé que moi pour en parler.

 

Lorsque nous sommes dans cette situation et qu'en même temps il y a des vacances et des entreprises qui n'arrivent pas à embaucher – dans des secteurs par ailleurs importants pour la transition à long terme –, des débats ont lieu dans de nombreux cénacles, tel l'OCDE. Il en ressort qu'on dit se trouver dans un moment un peu étonnant où on a presque trop bien réussi.

 

Avant le covid, tout le monde se disait que c'était la catastrophe et qu'il fallait faire quelque chose. L'inflation à l'époque était de 0 % et on se lamentait en disant que l'inflation était trop basse. C'est vrai que de nombreux commentateurs penchent pour une inflation plus élevée, tels Blanchard et autres. Lorsqu'est survenu ce choc économique énorme, on s'est demandé si on n'allait pas en faire trop.

 

J'étais à l'époque à la Commission européenne, ce débat a eu lieu et toute la communauté économique s'est dit qu'il valait mieux en faire trop que trop peu, y aller franchement car, de toute façon il y avait trop peu d'inflation. À cela venaient s'ajouter des impératifs du Green Deal européen, des impératifs d'une transition dans laquelle les investissements publics allaient fatalement jouer un rôle important. On s'est dit qu'on allait faire d'une pierre deux coups, et qu'au lieu de faire des trous qu'il faudrait ensuite reboucher, on ferait un programme d'investissement qui nous mènerait vers la transition.

 

C'est pour des raisons multiples que nous sommes allés dans ce sens-là mais malgré tout, on gardait dans un coin de la tête l'idée qu'on en faisait peut-être trop mais qu'il valait mieux en faire trop que pas assez, c'est-à-dire se retrouver par la suite avec de l'inflation difficile à juguler. Évidemment, ni inflation ni récession ne sont souhaitables. Les deux nécessitent d'ailleurs une intervention et de l'argent de l'État mais pour des raisons complètement différentes.

 

Dans une telle situation, la réponse économique habituelle est simplement une question de calendrier de dépenses. Il ne s'agit pas de dire qu'il ne faut pas en faire mais quand le faire et de la manière la plus utile. Les dépenses publiques, les déficits et les encouragements directs en laissant partir les dépenses publiques doivent-ils être faits? De préférence pas en creusant des trous que l'on rebouche, mais en faisant des choses utiles. Est-ce utile, oui, mais il faut savoir quand. C'est plus utile en période de récession que lorsqu'on est dans une époque où cela va trop vite.

 

Les efforts que nous fournirons en termes budgétaires seront en partie contrecarrés par Mme Lagarde, qui appuiera sur le frein. C'est là son mandat: elle doit réduire l'inflation. S'il y a un peu de retard sur ce genre de dépenses, le calendrier serait donc plus favorable. Si cela semble très contre-intuitif, c'est pourtant l'application de ce que j'ai appris en première année d'économie, et c'est assez correct.

 

S'agissant des facteurs pour la croissance à court terme, dans ceux-ci la demande peut avoir un effet. La demande, soit les exportations, représente à peu près 80 % du PIB. Je compte sur M. Dobbelaere pour corriger mes chiffres, qui me dit que c'est aujourd'hui 90 %. Et si je ne me trompe pas, la consommation des ménages typiquement est de l'ordre des 60 %. Cela donne un total supérieur à 100 %, car il faut aussi compter les importations. Dans toute économie, ce sont les deux plus gros moteurs, et cela ne varie pas tellement d'une année à l'autre. C'est vraiment la taille relative du pays qui fait une énorme différence. Un petit pays aura fatalement une économie plus ouverte, par exemple le Luxembourg où l'économie est encore plus ouverte. D'où l'importance pour un petit pays d'être très coordonné avec le reste de l'Europe. Le plan de relance européen a été extrêmement coordonné, et c'est pour cela qu'il a un effet si important.

 

S'agissant de la création d'emplois entre 2019 et 2022, le chiffre s'élève à plus ou moins 200 000 emplois effectivement. Si l'on ajoute 2024, le chiffre augmente à environ 245 000 emplois. Ce sont les chiffres abordés précédemment.

 

Il a été beaucoup question des secteurs, et des secteurs en termes de gisements d'emplois. Là, il faut aussi séparer le court terme du long terme. Je pense qu’effectivement, à court terme, quand on est dans des problèmes de vacance et qu’on a une économie qui surchauffe un petit peu, la question des secteurs se pose moins au profit d’autres questions. Les gens qui n’ont pas d’emploi maintenant ont-ils les compétences nécessaires? Peut-on les aider en termes de formation avec d’éventuels incitants (on parle de pièges à l’emploi, etc.) pour pouvoir retourner sur le marché du travail de manière utile?

 

On parle beaucoup du chômage, c’est vrai, mais si on veut arriver à ce fameux taux de 80 %, il faudra aller au-delà de la diminution du chômage dont certains aspects ne sont pas loin du fameux chômage minimum, frictionnel. C’est aussi une question qui avait été posée. Si on veut se projeter sur le plus long terme, là par contre, les gisements d’emplois sont dans les secteurs considérés en croissance à plus long terme. Cela peut dépendre d’un pays à l’autre en fonction de l’industrie pour laquelle il est en pointe ou pas. Cela dépend aussi des innovations technologiques. Beaucoup parlent à présent de l’intelligence artificielle. Aura-t-elle un impact? Nombre d’économistes sont en train d’examiner ce genre de questions.

 

Une chose fait relativement consensus chez beaucoup de commentateurs économiques: les métiers liés à la transition verte sont des métiers pour lesquels on s’attend à de véritables opportunités. Ce sont en grande partie des choses très simples comme la construction, l’isolation des bâtiments, des infrastructures. Ce sont aussi des secteurs qui déjà actuellement connaissent certaines pénuries. Dans d’autres pays, ils ont même du mal à investir. En Belgique, cela a l’air d’aller mais j’entends que d’autres pays ont du mal à absorber les sommes européennes entre autres par ce genre de difficultés. Il faut certainement investir dans la formation pour ces aspects-là.

 

J’en profite pour répondre à une question technique qui m’avait été posée peut-être par M. Vanden Burre. Oui, nous développons au Bureau du Plan des modèles micro, comme on dit, qui permettent de voir quel sera l’impact sur le taux d’emploi si on change toute une série de paramètres d’imposition fiscale, etc. Ce sont des sujets pour lesquels, au vu des questions qui se posent, on essaie de faire les investissements nécessaires.

 

Quel est le taux de croissance à partir duquel on crée de l’emploi? Encore une fois, la question doit être: qu’en est-il? A-t-on un autre wood gap, c’est-à-dire que la demande est trop basse par rapport à l’offre? Si on est au-delà, alors, c’est exactement ce que je disais tout à l’heure, il y a le NAIRU, un effet qui se produit automatiquement, où l'inflation va automatiquement commencer à augmenter quand le taux de chômage arrive à son niveau le plus incompressible. Le chômage est incompressible pour toute une série de raisons. Il y a des gens qui ne suivent pas les formations, ou qui ont du mal, pour différentes raisons, à rejoindre le marché du travail. Il y a aussi l'effet naturel du changement, quand on passe d'un job à un autre, cela prend un certain temps pour en trouver un nouveau – un mois, deux mois, trois mois –, c'est relativement normal. Mais cela fait qu'il y a un certain pourcentage incompressible du taux d'emploi au-delà duquel, si on essaie de compresser encore plus loin, on va avoir de l'inflation sans créer plus d'emplois.

 

En ce qui concerne les effets retours des différentes catégories de dépenses, ou même de différentes catégories de revenus, nous travaillons effectivement sur ce sujet. Nous avons même écrit un working paper à l'occasion du chiffrage des programmes électoraux de 2019, qui donne déjà toute une série de chiffres. Il y a moyen de le faire de manière relativement granulaire, mais pas totalement. Pour les infrastructures, les grandes catégories, on sait le faire; et c'est quelque chose que nous avons déjà partagé.

 

Mijnheer Loones en mijnheer Beke, jullie hadden een vraag over het verschil tussen de aanpak van het Monitoringcomité en die van het Planbureau. Daarover kan de staatssecretaris zeker meer zeggen. Er zijn inderdaad verschillen, die volgens mij normaal zijn.

 

Het Monitoringcomité werkt op een aantal hypotheses en neemt een aantal maatregelen in acht die legaal zijn. Dat heet politique constante, het moet legaal zijn. Bij het Planbureau hanteren wij een verschillende definitie van politique constante. Er kunnen bijvoorbeeld wel maatregelen opgenomen worden waarvan we weten dat ze getroffen moeten worden of die vermoedelijk verlengd zullen worden na de datum van de legale beëindiging. Het is op dat moment niet zo dat die maatregelen al wettelijk zijn genomen, maar in onze vooruitzichten stellen we dat het vermoedelijk wel zo zal gebeuren. Wij nemen dat als regel.

 

Dit wil zeggen dat, wanneer het verslag van het Monitoringcomité op de tafel van de regering ligt, een aantal aanpassingen besproken wordt. Ik geef als voorbeeld een hogere bijdrage aan de Europese Unie. Dat is iets wat de staatssecretaris wel kent. Dat maakt deel uit van de discussies. Voor ons is dat geen te groot probleem. Men moet zich daarvan gewoon bewust zijn.

 

Een andere bron van verschil is het verschil in tijd. Het Monitoringcomité moet altijd met latere cijfers werken. Wij maken steeds onze macro-economische vooruitzichten. Het Monitoringcomité heeft die nodig om te beginnen werken. En dat geldt ook voor de verschillende administraties die eigen vooruitzichten moeten opmaken, zoals de Pensioendienst en Financiën. Dat vergt een beetje tijd en twee of drie maanden later hebben ze recentere cijfers. Dat geeft zeker een verschil.

 

Af en toe kunnen er ook enkele technische verschillen zijn. De vennootschapsbelasting kennen de meesten wel. Wij kunnen daarover heel veel technische discussies hebben, maar uiteindelijk is dat bijzonder volatiel, het ene jaar ten opzichte van het andere. Er zijn verschillende methodes om die zo vlug mogelijk te kunnen ramen. Uiteindelijk is evenwel geen methodologie echt succesvol. Dat is gewoon zo. Dat is een van de oorzaken van de verschillen die we zien. Misschien kan de staatssecretaris daar meer over zeggen.

 

Het klopt dat de economische groei in België (…) hoger ligt dan in sommige buurlanden. Dat wil echter niet zeggen dat wij het tegenovergestelde verwachten voor de komende jaren. We verwachten meer een gelijkaardige groei en zeker op langere termijn kan dat niet anders. Dat spreekt voor zich.

 

Veel vragen van de heer Vanbesien heb ik al beantwoord.

 

Il reste une question qui est toujours plus compliquée: celle de l'indexation des salaires et des discussions entre partenaires sociaux. Institutionnellement, je dois vous renvoyer auprès du Conseil Central de l'économie qui est compétent dans cette matière. Il est clair qu'à long terme la croissance des salaires, in fine, sera en ligne avec l'augmentation de la productivité. C'est une loi presque aussi sûre que la gravitation universelle. Plus on arrive à être efficace, plus on pourra gagner plus par travailleur. Ces deux sujets sont vraiment très liés.

 

On peut se poser la question suivante: comment à long terme soutenir le pouvoir d'achat? In fine, cela sera par ce genre de choses, telles que l'innovation, la recherche et développement, et toute une série de leviers. Ce n'est pas forcément simple. La productivité met du temps à produire un effet. La concurrence au sein des secteurs permet aussi d'améliorer cela, même si c'est moins confortable. En effet, cela sera bien pour certaines entreprises et moins bien pour d'autres. Si l'on fait partie de l'entreprise pour laquelle cela se passe moins bien, c'est tout de suite plus embêtant. Il y a des problèmes de transition, de reformation, etc. C'est une vraie question, mais à long terme, c'est le moyen et on n'en a pas trouvé d'autre. Cela fait l'objet d'un consensus.

 

À plus court terme, on sait très bien que si les salaires augmentent plus vite que la productivité, on perdra tout simplement de la compétitivité par rapport aux différents pays. C'est quelque chose dont on a déjà beaucoup discuté. D'après ce que je comprends de mes collègues au Conseil Central de l'économie, le cadre belge fait qu'en général, par l'indexation automatique des salaires, on a une perte de compétitivité quand l'inflation augmente, mais en général, elle est rattrapée après. Nous en avions discuté dans ce cénacle la fois passée. En fin de compte, on voit que c'est en train de se réaliser. Dans les pays voisins, dont l'Allemagne, les discussions salariales, même si ce n'était pas automatique, ont mené à de fortes concessions et augmentations de salaires en faveur des travailleurs. Ce que je vois a l'air de confirmer ce que m'avaient dit mes collègues du Conseil Central de l'économie.

 

Le taux d'épargne des ménages a effectivement énormément évolué, principalement sous les effets du covid. C'était dans un premier temps une épargne forcée. Les gens ne pouvaient plus aller consommer. Comme ils étaient à la maison, en partie, ils voulaient s'acheter une télé un peu plus grande, ou un siège plus confortable et un écran plus grand pour pouvoir faire du télétravail. Cela a conduit à une explosion de la demande en objets manufacturés, issus de l'industrie, aux dépens des services – restaurant, cinéma, activités culturelles, etc. Dans un second temps, on assiste à un retournement qui est en train de s'opérer et auquel M. Dobbelaere a fait allusion. C'est donc sur un très court terme, et ne nous y attardons pas, car il s'agit de circonstances exceptionnelles.

 

Sur le long terme, un phénomène influe sur le taux d'épargne: c'est le vieillissement de la population. En général, cela fonctionne de la manière suivante: au début de sa carrière, on gagne moins d'argent qu'à la fin et on n'épargne pas beaucoup – et, quelquefois, il faut rembourser les prêts qui ont financé les études –; puis, quand les enfants ont quitté le foyer familial, on arrive en fin de carrière, on gagne le plus d'argent, et le taux d'épargne est le plus élevé; on a moins de dépenses et on se prépare à la retraite; en revanche, une fois à la retraite, le taux d'épargne diminue fortement, puisqu'on puise dans l'épargne. Donc, fatalement, ces effets démographiques ont un impact. Il est généralement admis que le vieillissement de la population s'accompagne… Avant qu'il n'ait lieu, donc quand les baby-boomers sont encore au travail, surtout quand ils vivent la période d'activité durant laquelle les enfants ont quitté la maison, au moment où le taux d'épargne est encore élevé… Puis, au fur et à mesure qu'ils transitent vers la retraite, on le voit diminuer. J'avoue que nous n'avons pas produit d'étude à ce sujet, mais les chiffres que vous citez sont tout à fait en ligne avec ce phénomène qui est relativement connu.

 

En ce qui concerne l'inflation et les mesures de blocage des prix de l'énergie, ce vaste débat ressortit aux compétences de la ministre de l'Énergie, mais il a eu lieu au sein des instances européennes. Tout le monde a constaté la multiplicité des approches et des points de vue. C'est une question compliquée. Le système belge repose sur des contrats de prix à court terme, alors qu'ils sont calculés à long terme aux Pays-Bas, par exemple. Par ailleurs, la France applique une politique volontariste de blocage des prix. En Espagne, c'est encore un autre système. Chacun opte pour des politiques différentes. En tout cas, on observe que la façon dont est organisé le marché de l'énergie en Belgique conduit à des augmentations tarifaires subies plus rapidement par le consommateur. Dès que les prix augmentaient sur les marchés internationaux, l'impact sur les consommateurs a été très rapide. Inversement, lorsqu'ils diminuaient, la baisse l'a été également. Donc, pour l'instant, nous nous en sortons plutôt mieux que d'autres pays, puisque l'inflation a diminué plus vite en ce domaine. C'est, en quelque sorte, l'effet miroir auquel nous nous attendions et qui est en train de se passer.

 

Les investissements publics en 2024 s'élèvent à 3,1 %, si je ne me trompe pas, mais j'avoue avoir bénéficié de l'aide de mon collègue pour pouvoir vous répondre au moyen du chiffre exact.

 

On s'est demandé si l'inflation présente n'était pas due à une politique monétaire trop accommodante.  

 

Dat is een vraag die het best aan de gouverneur van de Nationale Bank van België kan worden gesteld. Het monetaire beleid heeft zeker bijgedragen aan de inflatie, maar op het internationale niveau is er ook discussie over dat zelfs de begrotingsposities van de verschillende landen en lidstaten van de OESO daaraan hebben bijgedragen.

 

Pour ce qui est de la question relative au gisement d'emplois, je pense avoir apporté une réponse et j'espère qu'elle est partiellement satisfaisante.

 

À la question de savoir comment faire pour encourager plus de chômeurs à être sur le marché de l'emploi, je répondrai qu’il existe différentes études par rapport au mismatch. Concernant les emplois vacants, quels sont les profils requis par les entreprises? Comment cela se compare-t-il avec le profil de compétences des chômeurs? Des études existent. Ce sont des aspects que nous étudierons dans le cadre du chiffrage des programmes électoraux. Il ne fait pas de doute que ces points feront probablement partie des choses qui seront demandées au Bureau fédéral du Plan. Nous sommes en contact avec les différentes organisations pour voir dans quelle mesure nous pouvons utiliser leur expertise sur ces questions très importantes afin de pouvoir mieux y répondre.

 

Nous avons parlé de PIB et de la croissance de celui-ci. Mais, comme vous le savez, le BFP est à la pointe du travail sur les autres indicateurs très importants que sont les indicateurs de développement durable. Ils reprennent toute une série d'aspects climatiques, environnementaux, sociaux, de santé, de santé mentale, et de formation. Nous sommes très actifs sur ces sujets. Tous les deux ans, nous faisons un rapport pour voir où le bât blesse ou pas.

 

Dans les aspects que nous avons abordés aujourd'hui, vous n'avez pas vu de prévisions concernant les greenhouse gas emissions. Nous avons fait des prévisions à relativement court terme. Dans les prévisions à moyen terme faites une fois par an, au printemps, vous verrez apparaître les émissions et leurs impacts.

 

Là aussi, à long terme, la question de quels investissements sont nécessaires pour créer ce découplage – qui a déjà commencé à avoir lieu, mais il faut évidemment aller beaucoup plus loin –, est très importante. Beaucoup d'organisations, dont le BFP, se penchent dessus, pour pouvoir travailler davantage sur cette question. Nous essayons de construire des modèles en interne et de travailler avec différentes institutions, que ce soit le Centre Climat, le GRACQ ou encore la direction générale Environnement, l'idée étant de travailler ensemble et de ne pas refaire ce que les autres font. Mais c'est un domaine dans lequel il y a énormément de changements à court terme. 

 

Concernant les différents aspects de l'impôt, le débat a lieu et reviendra peut-être par des mesures que le BFP sera amené à chiffrer dans le cadre du chiffrage des programmes électoraux. Par rapport à cela, on va pouvoir voir quels seront les effets redistributifs, ou non, quel impact cela aura, ou non. Faisons cet exercice à ce moment-là, comme nous l'avons déjà fait en partie il y a cinq ans.

 

Concernant les dépenses publiques, d'une manière générale la théorie économique dit qu'une dépense publique est utile si elle se révèle plus productive que de la retirer de l'économie. Si on la laisse dans l'économie, dans le secteur privé, elle a une certaine productivité, elle va créer une certaine valeur. La logique est de dire que si on prélève un impôt pour pouvoir diminuer toutes ces dépenses qui dans le privé ont une certaine productivité, c'est utile et il faut le faire si en le consacrant à la dépense publique, celle-ci peut être plus productive.

 

C'est évident qu'il y a toute une série de dépenses publiques qui peuvent être extrêmement productives et qui sont tout à fait justifiées. L'exemple le plus évident, qu'on oublie mais qu'il faut rappeler, ce sont les dépenses de justice. C'est extrêmement important pour la sécurité personnelle, mais aussi pour le fonctionnement de l'économie qu'on ait des cours, des tribunaux qui fonctionnent. Si un fournisseur et un client ne sont pas d'accord, il peut y avoir un recours à la justice. Sans cela, l'économie ne peut pas fonctionner, comme pour les dépenses d'infrastructure. S'il n'y a pas de route, il n'y a pas de transport; s'il n'y a pas de réseau d'énergie ou d'électricité, l'économie ne va pas fonctionner.

 

La question est donc relativement simple, mais à ce stade-ci il faut toujours voir au cas par cas quelle dépense et quel avantage on peut en retirer. Bien souvent, le BFP est impliqué dans ce genre de débats et on reçoit ce genre de questions auxquelles on essaye de répondre au mieux.

 

Ik hoop dat ik hiermee op de meeste vragen heb geantwoord. Misschien heeft de heer Dobbelaere nog enkele aanvullingen.

 

01.14  Ludovic Dobbelaere: Ik meen dat de heer Regout de meeste vragen heeft beantwoord. Ik kan nog enige technische toelichting geven bij de vragen van de heer Loones.

 

Wat de macro-economische werking van de indexering betreft, is er door de vertraagde reactie op de inflatie het terugkerende fenomeen dat in tijden van versnellende inflatie de indexering lager uitvalt dan de inflatie. Daarentegen is het zo dat wanneer de inflatie vertraagt, de indexering hoger uitvalt dan de inflatie. Wanneer de inflatie vertraagt, boeken de gezinnen in België koopkrachtwinst, terwijl in perioden van aantrekkende inflatie de koopkracht van gezinnen daar enigszins onder te lijden heeft.

 

In de afgelopen jaren hebben we wel vastgesteld dat de particuliere consumptie in België zeer goed heeft standgehouden in vergelijking met een aantal andere Europese landen. Dat zal zeker voor een stuk te danken zijn aan het feit dat de sociale uitkeringen en de lonen in België in vergelijking met andere Europese landen zeer snel worden aangepast aan het veranderende prijspeil.

 

De verdere macro-economische effecten, die de heer Regout heeft toegelicht, zijn gunstig voor de consumptie, maar op middellange termijn moet er steeds aandacht zijn voor de evolutie van onze lonen in vergelijking met die bij onze voornaamste internationale concurrenten, om problemen met onze buitenlandse competitiviteit te vermijden.

 

U vroeg ook een verklaring voor het feit dat het vooral de uitvoer is die lijkt te wegen op de neerwaartse herziening van de groei in 2023, terwijl we in 2024 zien dat er eerder negatieve gevolgen zijn vanwege de particuliere consumptie. In die update van de vooruitzichten wordt de negatieve impuls op korte termijn gegeven door wat er op internationaal vlak gebeurt. We zien dat een deel van de vraag vanuit het buitenland wegvalt. De Belgische uitvoer, en dus ook onze toegevoegde waarde bbp, reageert daar heel snel op.

 

Voor 2024 zien we eerder de gevolgen van al wat te maken heeft met toenemende inflatie, met name het feit dat dit leidt tot koopkrachtverlies bij de Belgische gezinnen. Daar is het iets minder direct, in die zin dat het niet alleen gaat over de energieprijzen, die vandaag iets hoger zijn dan we een paar dagen geleden dachten. Dat is iets wat verder gaat. Ook in 2024 liggen die nog een beetje hoger, vandaar dat fenomeen.

 

Bovendien reageert de consumptie van de gezinnen altijd trager dan hun koopkracht. We hebben dat ook gezien tijdens de energiecrisis. Dan is er plots een instorting van de koopkracht, maar zien we dat de consumptie zich daar relatief traag aan aanpast, waardoor de spaarquote vreemde sprongen maakt. Het is eigenlijk de spaarquote die de schokken op het beschikbare inkomen enigszins dempt, maar op langere termijn zien we dan dat de particuliere consumptie zich opnieuw aligneert met de groei van de koopkracht. Vandaar dat dit eerder iets is dat zich manifesteert in 2024.

 

Wat de productiviteitsgroei betreft, stellen we de laatste jaren inderdaad telkens opnieuw vast dat die heel laag blijft, lager dan we hadden verwacht in onze vooruitzichten. Dat is een medaille met twee zijden. Enerzijds is dat goed nieuws voor de werkgelegenheid, want bij een gegeven groei geldt hoe lager de productiviteit, hoe meer werkgelegenheidscreatie. Anderzijds weten we ook dat we met andere problemen zullen worden geconfronteerd, als die productiviteitsgroei bijzonder laag blijft op middellange termijn.

 

In de zeer recente periode kan er mogelijk een link zijn met de beschreven loskoppeling van diensten en industrie. Historisch bekeken is de grootste productiviteitswinst altijd in de industrie geboekt, terwijl de diensten typisch een lagere productiviteitsgroei kennen. Aangezien de industrie al twee jaar een eerder negatieve groei kent, hoeft het niet te verwonderen dat dit ook zichtbaar is in de productiviteit. Bovendien bestaat er ook een productiviteitscyclus, waarbij de productiviteit een sterkere groei kent als de economie aantrekt en verzwakt als de economische groei verzwakt. Dat zijn een aantal nogal technische kanttekeningen bij wat de heer Baudouin Regout heeft uitgelegd.

 

01.15  Baudouin Regout: Mevrouw de voorzitster, de groei van de werkgelegenheid ligt hoger dan die van de productiviteit, niet alleen in België, maar ook internationaal. Dat heeft nu een naam in internationale economische kringen: job-rich recovery. Op de korte termijn is er een volatiliteit van de productiviteit, te wijten aan aspecten zoals labour hoarding, waarover de heer Ludovic Dobbelaere heeft gesproken.

 

De grootste vraag is wat de trend op lange termijn is. Volgens de technopessimisten is de trend dat de productiviteitsgroei almaar afneemt, wat in alle landen, ook de in VS, wordt vastgesteld. Volgens de techno-optimisten zal de productiviteit daarentegen vermoedelijk groeien door alle nieuwe technologie, meer in het bijzonder artificial intelligence. De toekomst zal het uitwijzen.

 

Dat waren de antwoorden op de vragen die aan het Federaal Planbureau waren gesteld. De andere vragen zijn dus gericht aan de staatssecretaris.

 

01.16 Staatssecretaris Alexia Bertrand: Mijnheer Regout, mijnheer Dobbelaere, u hebt de meeste vragen reeds beantwoord. Ik dank u voor uw expertise. Ik zal hier en daar nog iets toevoegen en ook nog antwoorden op de vragen die aan mij gericht waren.

 

Collega Loones, u had het over de taakverdeling tussen het Planbureau en het Monitoringcomité. De heer Regout heeft daarop reeds voor een stuk geantwoord. U zei dat er steeds afwijkingen zijn tussen beide. U weet ook dat wij in turbulente tijden leven. Het IMF zei vorig jaar dat vandaag de enige zekerheid de onzekerheid is. Het blijft natuurlijk heel moeilijk, ook voor die instellingen, om vooruitzichten te maken. Het verschil ligt echter vooral in het feit dat ze een andere aanpak hebben. Het Federaal Planbureau vertrekt vanuit een onderbouwd macro-economisch model, waarop projecties gebeuren. Het maakt macro-economische vooruitzichten en voedt een model met die cijfers: groei, inflatie en particuliere consumptie. Zo komt het dan tot een resultaat.

 

Het Monitoringcomité werkt anders. Op een heel simpele wijze zou ik kunnen stellen dat het Planbureau eerder top-down werkt en dat het Monitoringcomité eerder bottom-up werkt. Het Monitoringcomité gaat naar de verschillende departementen en verzamelt bijkomende informatie, van onder andere de FOD Financiën en de FOD BOSA, in een model dat eerder op microbasis gemaakt is, met de projecties en vooruitzichten van macro-economische cijfers van het Planbureau.

 

Een ander verschil is dat het rapport van het Federaal Planbureau gaat over de gezamenlijke overheid. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen entiteit I en entiteit II. Het laatste rapport van het Monitoringcomité gaat alleen over entiteit I. Dat maakt vergelijken natuurlijk minder eenvoudig.

 

Tegen de opmaak van het draft budgetary plan – dat moet rond 15 oktober worden ingediend bij de Europese Commissie – zullen wij over de budgettaire gegevens van entiteit II beschikken.

 

Uw tweede vraag ging over het tekort, mijnheer Loones. U zei dat dit in het begin van de legislatuur werd geraamd op 21 miljard euro en dat het nu rond 20,8 miljard euro zit. Wij doen echter wel degelijk een inspanning van 11 miljard euro. Hoe werkt dat? Bij elk conclaaf wordt een begrotingstabel opgemaakt. Als u al die inspanningen uit de verschillende tabellen optelt, dan krijgt u een inspanning van 11 miljard euro. Er is natuurlijk een verschil – wij hebben die discussie al gehad in het verleden – tussen een inspanning en een resultaat. De inspanning bedraagt 11 miljard euro, maar wij compenseren daarmee ook de natuurlijke verslechtering in constant beleid. Uw vergelijking is dus niet correct. Het is niet correct om een vergelijking te maken met de ramingen van oktober 2020, want de ramingen worden telkens bijgesteld, onder andere rekening houdend met de recentste economische parameters. Conclusie: de federale regering zal tegen het einde van de legislatuur, rekening houdend met wat wij nog moeten doen tijdens deze begrotingscontrole, voor 11 miljard euro aan maatregelen hebben genomen. Dat gebeurt altijd volgens de regel van een derde, een derde, een derde, die u goed bekend is.

 

U vroeg ook of de indexering en de compensering van de spilindex budgettair voorzien is en zei dat dit niet onder controle leek. Ik zei al dat het niet totaal onverwacht was. Wij wisten dat het vierde kwartaal uitdagend zou zijn. U lijkt te zeggen dat ik wist dat de indexoverschrijding vroeger zou gebeuren en vraagt waarom ik daarmee geen rekening heb gehouden. Het Federaal Planbureau heeft daarop geantwoord, maar ik wil toch iets toevoegen. Ik heb vroeger al gezegd dat de begroting wordt opgemaakt op basis van de economische begroting van het Federaal Planbureau. De effecten van de inflatie, de spilindexoverschrijdingen, worden dus meegenomen op dat moment, op het moment waarop ze bekend zijn.

 

U lijkt te suggereren dat er in een buffer moest worden voorzien en dat ook dat mijn rol zou zijn. Dit is echter geen nattevingerwerk. Wij houden rekening met de parameters van het Federaal Planbureau. Die bestaan daar juist voor, om deze macro-economische parameters te berekenen. Op basis waarvan zou de regering andere cijfers moeten gebruiken? Is dat dan opwaarts? Volgens uw redenering echter misschien ook neerwaarts? Dat zou niet ernstig zijn. Wij beschikken daarvoor over instellingen en die volgen wij altijd.

 

U vroeg hoe precies de cijfers zijn. Ik denk dat u het over de pensioenhervorming had. U zei dat er in het rapport van het Monitoringcomité staat dat een gedetailleerde budgettaire verwerking van de besliste maatregelen onmogelijk is. Het gaat dus wel degelijk over de verwerking die niet mogelijk was. Er staat niet dat een gedetailleerde berekening niet mogelijk was. De begroting zit natuurlijk vrij technisch in elkaar en bestaat uit duizenden lijnen. Het was gezien de korte tijdspanne niet mogelijk om ze lijn per lijn te verwerken. De totale impact is echter gekend en die werd om die reden op een lijn ‘onverdeelde maatregelen’ verwerkt.

 

U had ook een vraag over het MFK en de bijkomende budgettaire impact van het bni. U vermeldde een cijfer van 500 à 800 miljoen euro. Dat is niet opgenomen in het laatste verslag van het Monitoringcomité. De reden daarvoor is dat de onderhandelingen op Europees niveau nog lopen. Het is nog niet duidelijk hoe die zullen aflopen en in welke middelen zal moeten worden voorzien. Dat is ook de reden waarom het Monitoringcomité de impact nog niet in de cijfers heeft verwerkt, maar wel als aandachtspunt heeft aangestipt. Aangezien het nog niet is beslist, is het logisch dat dit nog niet wordt opgenomen, maar ik kan u verzekeren dat ik dit belangrijke aandachtspunt expliciet heb gemeld aan de coalitiepartners.

 

Wat de beoordeling van het relanceplan door Europa betreft, zegt de pers dat de beslissing pas in november zal volgen. Dat klopt ook. We zullen de beslissing twee maanden na het indienen van de eerste betaalaanvraag van de Europese Commissie ontvangen.

 

Ik denk dat mijnheer Regout heeft geantwoord op de vragen aangaande het debat over productiviteit.

 

Les questions de M. Laaouej étaient toutes adressées au Bureau fédéral du Plan et ont reçu réponse.

 

La présidente a posé une question sur la différence avec l’impôt des sociétés. Je pense que M. Regout vous a répondu sur la question de la volatilité. C’est vrai qu’il y a plusieurs manières de l’estimer. Monsieur Regout, vous avez dit qu’il n’y avait pas une méthodologie plus fiable que les autres. En ce qui me concerne, je me base sur les chiffres des administrations, en l’occurrence ici, l’administration des Finances. Je peux toujours demander plus d’informations, plus d’explications, plus de justifications. C’est déjà arrivé dans le passé. On reçoit alors des notes du SPF Finances qui expliquent ses chiffres. Si vous avez davantage de questions, je me permets de vous renvoyer vers le ministre des Finances à ce sujet.

 

01.17  Baudouin Regout: Madame la présidente, je voudrais rajouter quelques éléments. C’est une question qui ne nous a pas échappée tant du côté du Budget, des Finances que du Bureau fédéral du Plan. Il y a eu des discussions encore cette semaine entre le ministère des Finances et le Bureau fédéral du Plan pour examiner certains de ces aspects techniques. Les choses importantes, ce sont les différentes méthodologies dont aucune n’est véritablement fiable parce que c’est incroyablement variable d’une année à l’autre. C’est très volatile. Savoir quand les entreprises vont décider de faire leurs versements anticipés et combien de pertes anticipées elles vont pouvoir utiliser, cette année par rapport aux années précédentes, quelles sont leurs anticipations dans leur maximisation, quand elles vont faire quoi. Cela rend l’exercice vraiment compliqué.

 

C’est une réalité qu’il faut accepter mais on essaie de voir comment apprendre l’un de l’autre et des différentes méthodologies. Il faut aussi faire la différence entre le court terme et le plus long terme. À plus long terme, je pense que les choses sont plus stables, moins volatiles. Il y a là moyen de faire quelque chose et de voir dans quelle mesure on peut créer de la convergence au niveau technique. Je ne voudrais pas en discuter avant que les experts n’aient eu l’occasion d’aller vraiment au bout de ce débat entre eux. Sur le court terme, comme je viens de le dire, la volatilité est là. Parfois, ça va, parfois, comme cela a été le cas en début d’année, c’était une différence plus embêtante. Le Conseil supérieur des Finances a dû gérer. Cela arrive de temps en temps certainement dans des périodes extrêmement mouvementées comme après la crise du covid. Ce n’est donc pas tellement étonnant.

 

01.18  Alexia Bertrand, secrétaire d'État: Madame la présidente, vous aviez aussi une question, dans le plan de relance, sur le milestone pensions. La demande de paiement est prévue pour introduction fin de cette semaine. Une fois que cette demande sera introduite, la Commission dispose de deux mois pour émettre son avis sur ce qui est introduit. Ensuite, le Conseil européen a un mois pour confirmer. Je ne peux pas me mettre à la place de la Commission et je peux difficilement prévoir quelle décision la Commission prendra à ce sujet. Mais je suis certaine que nous aurons encore cette discussion dans le futur.

 

Mijnheer Beke, u had een vraag over de voorbereiding van de volgende legislatuur, meer bepaald inzake de spending reviews.

 

Ik kan u meegeven dat de topics voor de spending reviews die tijdens de huidige legislatuur zullen worden uitgevoerd, al door de regering werden beslist, namelijk een spending review betreffende de efficiëntie en de effectiviteit van de federale ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling en een spending review inzake subsidies.

 

Van de projecten 2023 kan ik u de hiernavolgende stand van zaken geven.

 

De projecten in verband met cybersecurity en gerechtskosten werden afgerond. De regering buigt zich momenteel over de resultaten. Die zullen, met de daarmee gepaard gaande beslissingen van de regering, door de bevoegde ministers aan het Parlement worden gepresenteerd. Dat was ook een vraag van de commissie voor Financiën.

 

De spending reviews betreffende asiel en migratie en inzake inning werden nog niet afgerond. De regering buigt zich over de verdere stappen. Nadere verbeteringen aan de implementatie van de processen worden momenteel voorbereid, conform mijn toelichting in de commissie voor Financiën in april 2023.

 

Monsieur Van Hees, je pense que vos questions étaient adressées au Bureau fédéral du Plan et qu'il y a été répondu.

 

Mijnheer Leysen, u onderstreept dat de door de regering beloofde inspanning het minimum minimorum is. Ik herinner u aan onze belofte om in het stabiliteitsprogramma een extra inspanning van 0,2 % van het bbp te leveren in 2024 met als doel om onder de 3 % te geraken in 2026. Dat is dus ons traject.

 

Mevrouw Depraetere, u vroeg of er nog updates zijn inzake dividenden van de FPIM en de winsten van de banken. Het Monitoringcomité heeft de recentste gegevens van de FOD Financiën in zijn rapport opgenomen. Momenteel kan ik u hierover geen verdere informatie meedelen.

 

01.19  Sander Loones (N-VA): Ik bedank de experts van het Federaal Planbureau en de staatssecretaris. Een eerste repliek betreft de taakverdeling. Ik wil daarover uitgebreid mijn mening geven, maar het belangrijkste is dat u allebei hebt bevestigd dat er wel degelijk verschillen zijn tussen de cijfers van het Monitoringcomité en die van alle andere instanties. Men gaat uit van dezelfde cijfers, maar komt tot andere resultaten.

 

Mevrouw de staatssecretaris, vervolgens is de politieke vraag wie u volgt. Dat is niet de verantwoordelijkheid van het Federaal Planbureau. Volgt u het Monitoringcomité, dat tot meer positieve cijfers komt of volgt u alle andere instellingen, die op termijn toch wat realistischere inschattingen maken? Het gaat daarbij niet over punten na de komma, maar over miljarden euro’s.

 

Mevrouw de staatssecretaris, ik ben het met u eens dat wij turbulente tijden beleven. Net daarom zou u extra voorzichtig moeten zijn. Net daarom zou u de instellingen moeten volgen die op termijn blijkbaar altijd de juistere analyses maken. Net daarom zou u met extra voorzichtigheid moeten kijken naar wat het Monitoringcomité u voorspiegelt.

 

U vraagt op welke wettelijke basis u dat zou kunnen doen. U kunt dat perfect doen. Er zijn immers wettelijke normen ingeschreven, zodat u niet kunt beginnen te avonturieren en fictieve hoge groeicijfers inschrijven. Het is niet meer dan logisch dat wij ervoor zorgen dat politiek, cijfers en begroting binnen een kader opereren.

 

Dat mag u er niet van weerhouden om voorzichtiger te zijn. Dat is wat alle regeringen voor u altijd hebben gedaan. Ik herinner mij de vergaderingen, toen wij in de Zweedse regering zaten. Constant gaf Johan Van Overtveldt, toen minister van Financiën, aan om bij de begrotingsopmaak enige reserve in te calculeren, omdat er altijd wel iets misloopt in de loop van een begrotingsjaar. Op die manier zou de regering dan een reserve hebben, waarop de regering eerst zou kunnen teren. Daarna pas moest de begroting worden aangepast.

 

U doet dat echter keer op keer niet. Ook vandaag doet u dat alweer niet. U stelt dat u zich aan het precieze cijfertje houdt dat u van het Monitoringcomité krijgt, waarvan wij evenwel weten dat het keer op keer maanden later zijn cijfers moet aanpassen. Ik vind dat niet uit. Dat is gedocumenteerd en kan worden bekeken. De voorbije jaren is dat elke keer het geval geweest.

 

Het is niet logisch dat u een dergelijke aanpak hanteert en dat u altijd de meest positieve gegevens volgt, om het op die manier uit te drukken, hoewel de meest negatieve gegevens mij een betere uitdrukking lijkt. Nochtans zou u het op een andere manier beter kunnen doen. Dat waren mijn opmerkingen aan u. Ik richt de blik nu even naar het Planbureau.

 

Ik herhaal dat wij in turbulente begrotingstijden leven. Dat is reden waarom ik, als Parlementslid, hoop en verwacht dat onafhankelijke instellingen doorpraten en in alle eerlijkheid spreken. Ik apprecieer de antwoorden en de verklaringen voor het feit dat het Monitoringcomité tot andere cijfers komt. U zegt namelijk dat er andere definities gehanteerd worden en dat er in de tijd wat verschillen zijn. Ik accepteer dat dus, maar die argumentatie is niet voldoende voor mij.

 

Er zit immers geen half jaar tussen de publicatie van uw verslag en het verslag van het Monitoringcomité. U bent ook op de hoogte van de definities van het Monitoringcomité. Blijf dus bij uw definities of pas ze aan en aligneer ze. Ik begrijp ook wel dat u bij uw taakstelling blijft, maar u ziet eveneens dat het begrotingstekort van 30 miljard alleen naar boven komt wanneer de media daarover verslag uitbrengen. U maakt daarover goede analyses en krijgt trouwens altijd gelijk, zelfs veel vaker dan het Monitoringcomité. Blijf echter bij uw cijfers, want dan kunt u fier zijn op uw instelling, uw rekenwerk en vooral op uw onafhankelijkheid. Die oproep wil ik echt lanceren. U mag die fierheid terecht hebben, omdat uw resultaten bewijzen dat u het vaak bij het rechte eind hebt. Ik kan dat bewijzen met een heel aantal voorbeelden op het vlak van economische groei of de indexering.

 

Ik wil ook nog even terugkomen op de indexering. Mevrouw de staatssecretaris, volgens u insinueerde ik dat u een en ander wist voor de zomer. Ik insinueer dat echter niet. Ik herhaal namelijk wat u afgelopen weekend op de radio hebt gezegd. U hebt gezegd dat het geen verrassing is dat de groei lager is en dat de indexering vroeger valt. U hebt hier voor de zomer echter iets anders aan mij verteld tijdens het begrotingsdebat. Dat kan worden nagelezen in de parlementaire verslagen. Elk debat mag worden gevoerd, maar ik heb het er moeilijk mee wanneer een narratief de feiten overstijgt. Dat is in dezen het geval.

 

Ik heb u letterlijk gewaarschuwd voor de overschrijding van de spilindex en voor de geraamde groeicijfers. Zelfs vandaag zeg ik u opnieuw op te letten met de groeicijfers. U zegt dat u niet anders kunt dan het Monitoringcomité te volgen. U kunt echter wel anders, want u kunt nu al een voorzichtigere groei inschrijven. Ik herhaal dat u dient te kijken naar de groeicijfers zoals die geprojecteerd worden door alle instellingen. Het Monitoringcomité is van al die instellingen het meest positief, want de andere instellingen manen aan tot voorzichtigheid. Als u wat voorzichtiger bent met de groeicijfers, kan ik garanderen dat het minder aanpassingsbladen zal opleveren. Uw voorgangers hebben het ook op die manier gedaan. Dat is overigens geen nattevingerwerk, het is gewoon politieke basisvoorzichtigheid in turbulente begrotingstijden, waarvan u zelf zegt dat we die beleven.

 

Ten tweede, inzake de begroting ben ik blij met enkele delen van uw antwoord, bijvoorbeeld over de pensioenen en over de bijdragen aan Europa. U hebt uw regeringscollega’s al gewaarschuwd voor wat eraan komt. U hebt ook enkele andere cijfers, zoals de primaire uitgaven, aangehaald. Ik heb er begrip voor dat het Monitoringcomité dat misschien niet verwerkt kreeg op die korte termijn. U hebt natuurlijk wel nog wat extra tijd om, wanneer die teksten naar het Parlement komen, een en ander wel op de juiste begrotingslijnen in te schrijven, zodat u niet opnieuw komt aanzetten met grote provisies of onverdeelde maatregelen. Alle kosten dienen, zoals dat wettelijk ook is vereist, zo precies en zo correct mogelijk op de juiste begrotingslijnen te worden ingeschreven en dus niet in grote provisies. Ik dank u dus voor die antwoorden en ik roep ertoe op om in uw tabellen preciezer te zijn dan het Monitoringcomité kon zijn, gelet op het feit dat het Monitoringcomité minder tijd had en u meer tijd hebt.

 

Mijn laatste punt betreft die 11 miljard. U zegt dat u alle inspanningen hebt opgeteld en aan 11 miljard bent gekomen, maar dat we moeten kijken naar het resultaat. U zegt dat ik oneerlijk ben omdat ik 2020 vergelijk met 2024. Zo ga ik niet te werk. Ik heb elke begroting en het gerealiseerde resultaat nagekeken. In 2021 bijvoorbeeld hebt u 952 miljoen inspanningen in nieuw beleid geleverd, goed voor 1,9 miljard extra, maar dat betekent eigenlijk een netto-impact van -888 miljoen. In 2022 ging het om 2,4 miljard inspanningen in nieuw beleid.

 

Ik heb elk jaar bekeken en vergeleken en ik kom niet aan 11 miljard, zelfs niet als ik alle inspanningen optel. Dan nog zou ik het een oneerlijk debat vinden als u alleen maar communiceert over één deel, de inspanningen, maar niet over al het nieuw beleid dat is gevoerd. U wekt dan de indruk dat u de begroting hebt verbeterd met 11 miljard, terwijl dat factueel niet het geval is. U zegt dat dit wel zo is, dat ik het verkeerd bekijk en dat er naar de resultaten moet worden gekeken.

 

Ik kan u alleen maar vragen om het Parlement de gedetailleerde optelsom op papier te bezorgen van hoe u aan die 11 miljard komt. Ik zal daarvoor een schriftelijke vraag indienen, zodat die informatie kan worden meegedeeld. U kunt dat echter ook gewoon proactief doen en dat zo aan het Parlement bezorgen. Dan hoeven wij niet via een schriftelijke vraag te gaan, maar ik zie niet hoe, wanneer we via ongewijzigd beleid ongeveer 21,5 miljard zouden hebben en nu ongeveer aan 20 miljard zouden zitten, er dan opeens 11 miljard bespaard zou zijn.

 

Dat lijkt mij een heel voluntaristische communicatie, die op gespannen voet staat met de boodschap die wij aan de mensen zouden moeten geven, namelijk dat we in turbulente tijden leven, dat de kosten aan het ontsporen zijn, dat er meer voorzichtigheid geboden is en dat extra hervormingen en daadkracht absoluut noodzakelijk zijn.

 

01.20 Staatssecretaris Alexia Bertrand: Ik wil nog heel even reageren. Men zei hier in juli dat de spilindex zoveel zou zijn. We zijn ondertussen wel drie maanden verder. Ondertussen hadden we wel de OPEC-cijfers en hebben we in de zomer kunnen zien hoe het evolueerde. Het is ook logisch dat ik op 21 september toch iets had kunnen verwachten. Dat is ietwat anders dan in juli. Het Planbureau heeft zeer goed uitgelegd dat dit te maken heeft met internationale handel, met wat er gebeurt in de buurlanden. Onze economie heeft goed standgehouden. We zitten niet in een recessie. Dat heeft het Planbureau zeer goed uitgelegd vandaag. Natuurlijk heeft dat een impact.

 

Ik kan u heel veel goede dingen vertellen over de Zweedse regering, maar schrijf de geschiedenis alstublieft niet opnieuw. Zij hebben zich ook altijd gebaseerd op de ramingen van het Monitoringcomité. Dat is de standaardwerkwijze. Het is niet zo dat het Monitoringcomité andere groeicijfers of inflatiecijfers gebruikt dan het Federaal Planbureau. Ze nemen die gewoon over. Het verschil ligt in de informatie die zij verzamelen bij de verschillende departementen, zoals de FOD Financiën. Dat is de microanalyse die het Federaal Planbureau niet kan doen. Dat is niet hun taak of hun rol.

 

U insinueert dat we voorzichtiger moeten zijn dan wat het Monitoringcomité zegt en dat begrijp ik niet. Ze werken op een andere manier. Zij berekenen het voor entiteit I. Het Planbureau kijkt naar de gezamenlijke overheid. Dat is gewoon een andere aanpak.

 

01.21  Sander Loones (N-VA): Mevrouw de staatssecretaris, met betrekking tot die indexering zal ik uw interview van het voorbije weekend nog eens beluisteren. Met deze informatie moet ik eens opnieuw luisteren, om na te gaan of ik het verkeerd heb gehoord. Ik dacht echter toch iets anders opgevangen te hebben. Ik zal dat herbeluisteren. Ik ga ervan uit dat anderen dat ook zullen doen.

 

Het is inderdaad een politieke keuze. Deze discussie over de aanpak is aan de orde sinds u staatssecretaris bent. Ze was er trouwens ook met uw voorganger. Tijdens de coronaperiode waren wij inschikkelijker en stelden wij dat het moeilijk was om te voorspellen wat er ging gebeuren. Vandaag wordt het eigenlijk logischer om te voorspellen. Ik roep op tot extra voorzichtigheid. Wij verschillen van mening. Dat zal niet veranderen, dat besef ik intussen wel.

 

Dan wil ik nog een technische vraag stellen. Wij hebben gelezen dat u nog met een aanpassingsblad komt. Is het de bedoeling om dat tegelijk te doen met de begrotingsaanpassing of wordt dat nog in een ander circuit gestoken? Anders zou het wel een impact hebben op de werkzaamheden in deze commissie.

 

01.22 Staatssecretaris Alexia Bertrand: Ik zal inderdaad met een aanpassingsblad komen. We zullen dat echter niet tegelijkertijd doen, we zullen dat na de begrotingsoefening doen. Het zal eerder voor november zijn.

 

La présidente: Quelqu'un souhaite-t-il encore intervenir? (Non)

 

Nos travaux sont donc terminés. Je vous remercie de votre présence, ainsi que de la densité de vos exposés et réponses. Vous êtes les bienvenus.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 16 h 43.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.43 uur.