Commission
de la Justice |
Commissie
voor Justitie |
du Mardi 12 décembre 2023 Après-midi ______ |
van Dinsdag 12 december 2023 Namiddag ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.30 uur en voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.
La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 30 et présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.
De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.
Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.
De voorzitster: Vraag nr. 55038273C van mevrouw Dillen wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
Marijke Dillen (VB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, aangezien ik vandaag niet lang kan blijven, trek ik mijn interpellatie nr. 55000458I in. De heer Verduyckt, die als meerderheidslid een eenvoudige motie zou indienen, is op de hoogte.
01.01 Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, het eerste onderwerp van deze vergadering is nooit zo actueel geweest als vandaag. In de media klaagt een advocaat de gigantische achterstand bij de Brusselse justitie aan. Hij heeft een gerechtsbrief gekregen – ik heb daarvan een kopie – en daarin staat: "Uw zaak komt voor in 2040".
De achterstand bij het Brusselse hof van beroep blijft groeien. In het kader van een audit van de Hoge Raad voor de Justitie van juni 2022 werden er een aantal aanbevelingen gedaan om de achterstand aan te pakken, zoals onder meer het advies dat het hof van beroep zelf een plan diende op te stellen. Dat plan blijkt inmiddels te zijn uitgewerkt, zo liet de Brusselse procureur-generaal in zijn mercuriale weten.
Er zijn twee belangrijke gamechangers: de correctionele zaken van het federaal parket en de assisenzaken die het hof van beroep behandelt. Meer dan 50 % van de complexe correctionele zaken van het federaal parket wordt in het gerechtelijk arrondissement Brussel behandeld en meer dan 30% van alle assisenzaken van het land wordt voorgezeten door een magistraat van het hof van beroep van Brussel.
Er worden vier maatregelen voorgesteld: een bijkomende correctionele beroepskamer die prioritair de dossiers van het federaal parket behandelt; een versterking van de kamer van inbeschuldigingstelling zodat er twee Franstalige kamers komen, waarvan er één prioritair de dossiers van het federaal parket behandelt; de oprichting van een pool van Franstalige assisen-magistraten; en de aanwerving van twee bijkomende Franstalige griffiers en een Franstalig assistent.
Kunt u meer toelichting geven betreffende het plan dat is uitgewerkt door het hof van beroep?
Welke initiatieven gaat u nemen om tegemoet te komen aan de voorgestelde maatregelen? Tegen wanneer mogen we hieromtrent resultaten verwachten?
De klemtoon wordt hoofdzakelijk gelegd op de versterking van de Franstalige KI en de oprichting van een pool van Franstalige assisen-magistraten en de aanwerving van Franstalige griffiers. Wat zijn de noden langs Nederlandstalige kant? Bestaat er hier geen nood aan versterking?
Ten slotte heb ik nog een bijkomende vraag in het licht van wat er vandaag in de pers is verschenen. Een zaak voor een fiscale kamer van het hof van beroep van Brussel zou pas in 2040 worden behandeld. Daarover kreeg ik graag wat meer toelichting van u.
Ik kom tot mijn tweede vraag.
Bij arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 5 september 2023 werd België veroordeeld wegens een schending van artikel 6 van het EVRM. Dat is een bepaling die garandeert dat iedereen recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Het Europees Hof stelde dat de duurtijd van procedures voor de Brusselse rechtbanken niet langer redelijk is en legt terecht de vinger op een open wonde: rechtsonderhorigen, zowel natuurlijke personen als ondernemingen, hebben recht op een tijdige behandeling van hun zaak. Een ordentelijke rechtsgang organiseren, is een van de kerntaken van de overheid. Dat arrest is dan ook een signaal dat zeer ernstig dient te worden genomen.
Kunt u meer toelichting geven bij het arrest en de gevolgen hiervan?
Wat was de duurtijd van deze procedure? Klopt het bericht dat het Europees Hof zelf vier jaar tijd nodig had om tot het besluit te komen dat de rechtsgang in België te traag is?
Het arrest is geen opbeurende lectuur. De gerechtelijke achterstand in Brussel heeft een structureel karakter. Ook de Hoge Raad voor de Justitie heeft hierop al eerder gewezen, zie mijn vorige vraag. Een uitbreiding van het korps magistraten is een logisch onderdeel van de oplossing. Welke bijkomende initiatieven zult u nemen?
Mijn laatste vraag is heel belangrijk; waarmee ik niet wil zeggen dat mijn andere vragen niet belangrijk zijn. Nadenken over alternatieven voor een traditionele rechtsgang zoals bemiddeling en arbitrage, en een efficiënte inzet van de middelen zijn belangrijk om nieuwe veroordelingen te vermijden. Wat is uw standpunt hierover? Welke initiatieven werden er deze legislatuur al genomen?
01.02 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitster, ik verwijs naar de ingediende tekst van mijn mondelinge vraag.
Meneer
de minister,
Op 5
september jongstleden werd ons land in de zaak Van den Kerkhof t. België door
het Europees Hof voor de Rechten van de Mens veroordeeld vanwege de achterstand
in burgerlijke zaken in het gerechtelijk arrondissement Brussel.
Het
Hof oordeelt dat de problemen in verband met de buitensporig lange duur van de
procedures van structurele aard zijn en niet enkel betrekking hebben op de zaak
van de verzoeker.
Volgens
het Hof is de staat verantwoordelijk voor vertragingen die te wijten zijn aan
haar rechtsstelsel. Ze kan niet alleen verantwoordelijk worden gehouden voor
vertragingen in een bepaalde zaak, maar ook voor structurele tekortkomingen in
het rechtssysteem die buitensporige vertragingen veroorzaken.
Mijn
vragen hierbij:
Wat is
uw reactie bij het lezen van dit arrest?
Wat is
de situatie in de andere gerechtelijke arrondissementen betreffende de achterstand?
Wat
zal u op korte termijn doen om de gerechtelijke achterstand in het gerechtelijk
arrondissement Brussel weg te werken?
Wat
zal u doen om toekomstige veroordelingen door het Europees Hof voor de Rechten
van de Mens te vermijden?
Alvast
bedankt voor uw antwoorden.
01.03 Sophie
Rohonyi (DéFI): Monsieur
le Ministre, le 5 septembre dernier, la Belgique a été condamnée par la
Cour européenne des droits de l’homme pour violation du droit d’être jugé dans
un délai raisonnable.
La Cour
constate que les problèmes tenant à la durée excessive des procédures dans
l’arrondissement judiciaire de Bruxelles revêtent un caractère structurel et ne
concernent pas uniquement la situation personnelle du requérant.
Elle
ajoute qu’il incombe à l’Etat belge de prendre les mesures nécessaires pour y
remédier.
Cet arrêt
intervient quelques jours après la rentrée judiciaire, à l’occasion de laquelle
le procureur général Delmulle s’est félicité du plan de rattrapage qui a été
élaboré pour diminuer l’arriéré judiciaire au sein de la cour d’appel de
Bruxelles, mais a aussi rappelé le non-respect du cadre légal de magistrats et
de greffiers, de sorte que toutes les affaires criminelles devraient faire
l’objet d’une évaluation par la « commission de pondération », quitte in fine à
ne pas être poursuivies.
En
conséquence, Monsieur le Ministre:
Le 30 juin
dernier, le CSJ a établi un rapport d’audit formulant une série de
recommandations à la cour, au SPF Justice et au Ministère de la Justice.
Quel suivi a-t-il été réservé à ces recommandations s’agissant de vos
compétences? Pouvez-vous également nous communiquer les détails du plan de
rattrapage élaboré par la cour d’appel de Bruxelles?
Quel est
le délai de traitement actuel des dossiers au sein de la cour d’appel de
Bruxelles? Pouvez-vous nous communiquer les chiffres détaillés de l’arriéré
judiciaire actuel? Pouvez-vous faire un état des lieux, pour l’arrondissement
de Bruxelles, des recrutements des magistrats, au parquet et au siège, ainsi
que des juristes de parquet, référendaires et greffes? Objectivement, la
situation en matière d’arriéré judiciaire s’aggrave-t-elle ou non ces dernières
années? Pourquoi?
Avez-vous
évalué l’impact des mesures que vous avez prises depuis le début de la
législature pour réduire l'arriéré judiciaire à Bruxelles (digitalisation,
redirection vers les MARC, …)? Dans l’affirmative, qu’en est-il ressorti? Dans
la négative, quand comptez-vous procéder à cette évaluation? Quelles mesures
supplémentaires entendez-vous prendre en la matière avant la fin de la
législature?
Qu’en
est-il enfin de l’évaluation de la charge de travail de nos cours et tribunaux?
Le cadre légal va-t-il être adapté en conséquence?
01.04 Nabil Boukili (PVDA-PTB):
Monsieur le Ministre, début du mois de
septembre, notre pays a une nouvelle fois été condamnée par la Cour européenne
des droits de l'homme en raison de son arriéré judiciaire chronique. La Cour a
constaté que la durée excessive des procédures dans l'arrondissement judiciaire
de Bruxelles revêtait un caractère structurel. Dans l'affaire qui nous occupe,
il s'agit d'un dossier introduit en 2015 qui est prêt à être plaidé depuis 2018
mais qui sera mis en liste d'attente jusqu'à aujourd'hui.
Entre-temps,
on sait que les cadres de la magistrature ne sont toujours pas remplis. Pour
l'ensemble des cours d'appel du pays, on a actuellement 257 magistrats,
alors que le cadre en prévoit 275. Les tribunaux de première instance disposent
de 714 magistrats sur 767. Les parquets tournent avec seulement 84 %
de leur cadre.
J'aimerais
vous poser les questions suivantes:
- Qu'allez-vous
faire face à cette nouvelle condamnation? Allez-vous faire publier toutes les
places vacantes afin de remplir intégralement les cadres?
- Pouvez-vous
m'indiquer le nombre de condamnations similaires depuis votre entrée en
fonction, ainsi que le montant total des dommages et intérêts payés pour cette
raison?
01.05 Paul Van Tigchelt, ministre: Chers collègues, je vais donner une réponse groupée à vos questions.
Ik wil eerst iets zeggen over het arrest
zelf. Mevrouw Dillen, de procedure voor het Europees Hof voor de Rechten van de
Mens werd ingeleid op 6 maart 2019. De uitspraak dateert van
5 september 2023.
Monsieur Boukili, depuis 2020, la Cour européenne a condamné l'État belge dans trois affaires et accordé un montant total de 19 000 euros pour dommages. Il est à noter que, dans une affaire où la Cour accordait 14 000 euros aux requérants, deux constats de violation avaient été posés. Il est dès lors difficile de tirer des conclusions de ces chiffres, la Cour appréciant le dommage au cas par cas. Dans une autre affaire, la Cour a estimé que le constat de violation était une réparation suffisante du préjudice subi par la société requérante.
We hebben de voorbije jaren terecht ook al vaak gediscussieerd over de achterstand in Brussel. We hebben het daarover ook gehad tijdens het debat over de beleidsverklaring. Het arrest bevestigt dus helaas wat we al langer weten, namelijk dat het hof van beroep in Brussel kampt met een structurele achterstand. Dat probleem bestaat al decennia en blijft hardnekkig. Gelukkig is Brussel op dat vlak niet illustratief voor de rest van het land.
Het College van de hoven en rechtbanken brengt de exacte achterstand bij alle hoven en rechtbanken beter in kaart. Voor de hoven van beroep blijkt alvast dat de achterstand vooral een probleem is in Brussel. Bij de andere hoven is er immers geen of nagenoeg geen achterstand. Bij de andere hoven daalt het aantal hangende burgerlijke zaken sinds 2013, namelijk met 52 % in Antwerpen, 43 % in Gent, 25 % in Luik en 20 % in Bergen. Dat zijn dus de percentages betreffende het aantal hangende zaken.
De doorlooptijd van eindarresten en beschikkingen in burgerlijke zaken is daarenboven over het algemeen redelijk te noemen. De mediane doorlooptijd in burgerlijke zaken bedroeg in de periode 2017-2021 voor de andere hoven dan dat van Brussel samen respectievelijk 506 en 559 dagen. Tussen 86 en 95 % van de beslissingen betreffen dus dossiers die twee jaar of korter geleden aanhangig werden gemaakt.
Wat doen we aan dat probleem in Brussel? In het algemeen – ik zal de cijfers niet herhalen, want ik heb ze genoemd tijdens de discussie over de beleidsverklaring – hebben we deze legislatuur met de herinvestering in Justitie ingezet op het invullen van de kaders, zowel bij het openbaar ministerie als bij de zetel. Intussen is 95 % van de wettelijke kaders van de magistraten ingevuld ten opzichte van 92 % in 2020. Ook het aantal referendarissen, parketjuristen en criminologen is gestegen.
Specifiek voor Brussel ontwikkelen de statistici van het College met het oog op een betere opvolging momenteel een dashboard voor het hof van beroep in Brussel. Het doel van dat dashboard is te beschikken over een betere businessintelligencetool die meer inzicht geeft in de activiteiten in het hof, zoals de toekomstige agenda, gedetailleerde informatie over vaststellingen en dergelijke meer. Dat dashboard zit momenteel in de testfase bij het hof van beroep in Brussel.
Het mag u verbazen en uw verbazing zou niet onterecht zijn, maar zo'n instrument bestond tot nog toe niet op het niveau van het hof van beroep in Brussel.
Er zijn ook vragen gesteld over de audit van de Hoge Raad.
Le rapport du Conseil supérieur de la Justice date déjà du 30 juin 2022. Il s'agit donc d'un rapport partiel, parce que le Conseil supérieur y annonce que "la partie sur la productivité de la Cour suivra encore toute une série de recommandations, faites dans ce rapport, et destinées à un grand nombre d'acteurs de la Justice". Les efforts consentis de notre côté concernent la mise à disposition du budget pour le recrutement d'initiatives pour rafraîchir les lieux de travail et les initiatives pour attirer le personnel. Le service du personnel a développé un projet de réintégration dont le lancement s'est fait en 2022, avec la cour d'appel de Bruxelles en tant qu'entité pilote.
Depuis la séparation des budgets du personnel des cours et tribunaux de ceux du ministère public, le budget prévu pour le recrutement au sein du siège revient au siège si le poste n'est pas pourvu. La séparation des pouvoirs ne permet évidemment pas l'ingérence du cabinet ou du SPF, le Service public fédéral, dans l'organisation interne de la cour, ou la révision des processus de travail. La recommandation de mettre à disposition des moyens supplémentaires dès que la cour aura élaboré un plan de rattrapage a été mise en œuvre.
Het aanpakken van de achterstand moet in de eerste plaats, en met respect voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, gebeuren op het niveau van het hof, zoals de Hoge Raad voor de Justitie in zijn audit gesteld heeft.
De aanbevelingen van de Hoge Raad voor de Justitie zijn bekend en dienen als inspiratiebron voor het inhaalplan, collega Dillen.
Natuurlijk heeft de Hoge Raad voor de Justitie ook geen mirakeloplossing. Er is een evenwicht gevonden tussen de vraag van het hof naar extra mensen en de vraag van eerste aanleg om niet te veel vacatures open te stellen, want dan komt er een leegloop bij eerste aanleg. Als er extra raadsheren aangeworven worden, komen die immers uit eerste aanleg. Dat is trouwens ook iets waar de Hoge Raad voor de Justitie voor waarschuwde.
In het inhaalplan wordt de focus enerzijds gelegd op het opschonen van de stock aan hangende zaken in de burgerlijke sectie. Daarbij moeten een aantal zaken van de rol weggelaten worden en moeten onjuist gecodeerde zaken en zaken die defect zijn, afgehandeld worden, zodat ze uit de wachtlijsten verdwijnen.
D'autre part, deux pistes prioritaires ont été proposées, l'une pour la section pénale et l'autre pour la section familiale.
Enfin, le recrutement de greffiers supplémentaires a été demandé car la proportion de magistrats greffiers telle que prévue dans les cadres légaux est de 2,34 à Bruxelles contre 1,96 à Anvers ou à Gand ou encore 1,86 à Liège. Dans la pratique, cela signifie que la cour d'appel de Bruxelles est, plus que les autres cours, sensible à l'absentéisme au greffe et que l'absence de greffiers entraîne régulièrement la clôture forcée ou la non-tenue d'audiences.
Ik weet dat u er niet aan twijfelt dat wij niet hebben stilgezeten, wat betreft de inspanningen van team Justitie voor Brussel. Nog voor het auditrapport van de Hoge Raad voor de Justitie bekend was, hebben we in extra budgetten voorzien voor Brussel. In de fase IDP 21 werd in een budget voorzien voor de aanwerving van extra raadsheren en gerechtspersoneel. Dit jaar is er opnieuw een inspanning geleverd met de wet van 31 juli 2023, gepubliceerd eind augustus 2023.
Die wet voorziet in een tijdelijk extra kader van opnieuw 5 Franstalige raadsheren en 7 griffiers voor het hof van beroep te Brussel. Het budget voor de griffiers is ter beschikking vanaf begin volgend jaar, het budget voor de raadsheren vanaf begin 2025. Een procedure voor de aanwerving van een raadsheer neemt gemiddeld 8 maanden in beslag, dus dat wil zeggen dat de vacatures in het voorjaar van volgend jaar in het Belgisch Staatsblad zullen verschijnen.
We hebben dus in 2021 en in 2023 budgettaire inspanningen gedaan om het hof te versterken en ik kan alleen maar hopen dat die inspanningen naar waarde zullen worden geschat door het hof. We verwachten, natuurlijk met respect voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, dat het hof, samen met de andere actoren, zoals het openbaar ministerie en de balie, de hand aan de ploeg slaan en er alles aan doen om grote stappen te zetten om de achterstand in het hof aan te pakken.
Ik heb het al meermaals gezegd en herhaal het ook hier: extra middelen alleen zullen onvoldoende zijn. Dat blijkt ook uit het rapport van de Hoge Raad voor de Justitie. Als u mij niet gelooft, leest u het rapport van de Hoge Raad voor de Justitie maar. Extra middelen alleen zijn geen oplossing. Alle actoren binnen Justitie moeten in dezen samen hun verantwoordelijkheid nemen en dat betekent ook dat het hof zelf een interne reflectie zal moeten maken om te bekijken of de werkprocessen efficiënter kunnen. De balie kan een akkoord sluiten om te voorkomen dat er dilatoir uitstel zou worden gevraagd of dat er ellenlange en ongestructureerde besluiten worden neergelegd, het College kan ervoor zorgen dat vacatures van vertrekkers snel of sneller worden gepubliceerd enzovoort. De aanpak van de achterstand is de verantwoordelijkheid van eenieder.
Ik ben bijna op het einde van mijn antwoord, mevrouw de voorzitster. Er zijn nog enkele specifieke vragen van mevrouw Dillen over de versterking van de Franstalige KI en de oprichting van een pool van Franstalige assisenmagistraten. Ze vroeg wat de noden aan Nederlandstalige kant waren. Met de wet op de autonomie van de rechterlijke macht mengt de minister zich niet in de interne regelingen van een rechtbank of hof. Het inhaalplan en de prioriteiten ervan worden opgemaakt door het directiecomité van het hof, niet door de minister of zijn kabinet.
De nadruk werd gelegd op de versterking van de Franstalige correctionele en onderzoekskamers, om objectieve redenen gestaafd door cijfers. De overgrote meerderheid van de dossiers van het federale parket en de assisenzaken die de werking van het hof van beroep van Brussel verstoren, behoren immers tot de Franstalige taalrol. Ook de stock betreft voornamelijk Franstalige dossiers. Aan Nederlandstalige kant ligt de druk ook hoog, maar is de achterstand of stock minder hoog.
Madame Rohonyi, en ce qui concerne votre question relative aux délais de traitement et à l'arriéré judiciaire, ma réponse se compose principalement de données chiffrées, de sorte que je vous prierai de bien vouloir m'adresser cette question par écrit.
Une autre question concernait l'incidence des mesures que nous avons prises depuis le début de la législature. Lorsque de nombreuses mesures sont prises simultanément, il est difficile de calculer ce que chaque mesure individuelle peut rapporter. Je ne peux donc pas vous fournir de réponse détaillée à cet égard.
S'agissant du cadre légal, nous avons abordé ce point lors de la discussion de la note de politique générale. Je me réfère donc aux réponses qui ont été données quant à la mesure de la charge de travail. Je rappelle qu'une mesure de la charge de travail 2.0 est en cours et que les résultats ne seront pas connus avant la fin de l'année au plus tôt pour la magistrature assise et en septembre 2024 pour le ministère public.
Mevrouw Dillen, u stelde volkomen terecht een vraag over alternatieven voor de traditionele rechtsgang. De vraag stellen, is ze eigenlijk beantwoorden. Het probleem moet breder worden aangepakt dan met alleen extra aanwervingen: Efficiëntie van werken en effectieve werkprocessen bij de rechterlijke orde. Ik heb het al drie keer gezegd en ik zeg het nu voor de vierde keer dat een minister niet kan ingrijpen.
Inzake bemiddeling werden wetgevende initiatieven genomen. We stellen daarvoor de tools, de wettelijke instrumenten of de legal frameworks, ter beschikking.
Recent werd een wetsontwerp ingediend betreffende de kamers voor minnelijke schikking en intussen werd dit ook goedgekeurd. Het ontwerp wil het gebruik van minnelijke oplossingen van conflicten aanmoedigen door de kamers voor minnelijke schikking op te richten in de hoven en rechtbanken die burgerlijke zaken, ondernemingszaken en sociale zaken behandelen, naar het voorbeeld van de kamers van minnelijke schikking die al bestaan binnen de familierechtbanken. Het voordeel van zulke minnelijke oplossingen van conflicten moet ik aan de specialisten in de commissie voor Justitie niet uit te leggen. Sinds enkele jaren benadrukken zowel de rechtsleer als de wetgever, of het merendeel van de juridische professionals, de meerwaarde voor partijen van zulke minnelijke onderhandelde zelfgekozen oplossingen en tevens de voordelen die ze kunnen opleveren.
Daarnaast werken we ook aan een wetsontwerp inzake arbitrage. De voorgestelde wijzigingen hebben hoofdzakelijk tot doel om de praktijk van de arbitrage in België op voornamelijk technische punten te verbeteren en voor zover mogelijk ertoe bij te dragen dat meer internationale arbitrages in België zouden plaatsvinden.
Mevrouw Dillen, u had ook een vraag over de werklastmeting en de aanklacht dat de Brusselse hoven die werklastmeting zouden blokkeren. Ik kan die bewering alleszins tegenspreken, want wij hebben die indruk niet. De werklastmeting zal ik uiteraard niet uit de weg gaan. Dat is een moeilijk gegeven en binnen de rechterlijke orde tracht men dat allang te verfijnen. De laatste jaren is er vooruitgang geboekt, mede onder impuls van een aantal mensen die eraan blijven werken, mede ook dankzij de digitalisering en de invoering van uniforme coderingen.
Men is thans in staat om metingen te doen binnen hetzelfde type rechtbanken. Wat nog niet kan, is meten hoe de verschillende rechtbanken zich tegenover elkaar verhouden en hoeveel uur magistraten spenderen aan niet-dossiergebonden taken als beheer, beleid, vergaderingen, overleg en dies meer. Om ook een transversale meting met inbegrip van het meten van niet-dossiergebonden taken mogelijk te maken, werd een openbare aanbesteding uitgeschreven.
Mevrouw Dillen, ik kom tot uw laatste vraag. Als alternatief stelt u voor om dossiers te laten behandelen door een ander hof van beroep. Sommige alternatieven zijn nu al mogelijk, zoals het delegeren van magistraten naar bijvoorbeeld het hof van beroep te Brussel. In beperkte mate is dat ook al gebeurd. Zulke delegaties kunnen enkel gebeuren met instemming van de betrokken magistraat. Een overplaatsing van een magistraat tegen zijn wil kan niet en is zelfs ongrondwettelijk, zo laat ik mij vertellen. Dossiers laten behandelen in een ander rechtsgebied, vergt een wetswijziging, gelet op de vele bevoegdheidsregels die thans gelden. Dat vraagt een grondige impactstudie, dus dat kan niet in een-twee-drie gerealiseerd worden. Het alternatief, dus de behandeling van zaken in andere rechtsgebieden, wordt momenteel dan ook niet onderzocht door de colleges of door mijn kabinet.
Mevrouw de voorzitster, daarmee heb ik zo volledig mogelijk geantwoord op de vragen.
01.06 Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, bedankt voor uw zeer uitvoerige antwoord, dat ik zeker nog eens volledig zal analyseren wanneer het integraal verslag van deze vergadering gepubliceerd is.
Het probleem bestaat inderdaad al decennialang. U bent niet verantwoordelijk voor het ontstaan ervan. Inderdaad, de problemen zijn vooral aan de orde in Brussel, en dan vooral in de Franstalige rechtbanken in Brussel. Bij de andere hoven van beroep, waar het probleem vroeger ook aanzienlijk was, is het sterk verbeterd.
Ik doe af en toe eens navraag bij collega's en zij vertellen mij dat in Antwerpen de doorlooptijden werkelijk zeer redelijk zijn.
Mijnheer de minister, hebt u voor het Franstalige hof van beroep te Brussel per sectie een zicht op de doorlooptijden? Ik doel dan op een opdeling tussen correctioneel, familierechtbank, burgerlijke rechtbank, ondernemingsrechtbank enzovoort.
Het is in elk geval hemeltergend dat net in fiscale zaken, die zeker de overheid moeten aanbelangen, die achterstand werkelijk gigantisch is. Vandaag staat het dossier van de confrater die het aangetekend heeft op de wachtlijst voor 2040. Dat is tekenend voor de achterstand van justitie. We moeten hierbij ook de bedenking maken dat op deze manier bedrijven failliet kunnen gaan en levens kunnen worden geruïneerd, want die zaken blijven maar aanslepen. Vandaag staan in de media uitvoerig de gevolgen beschreven van het betalen of niet-betalen van belastingen. Dat zijn termijnen die werkelijk onaanvaardbaar zijn.
Er is de autonomie van de organisatie van de magistratuur. Die trek ik niet in twijfel, maar kunt u toch niet bepaalde incentives geven aan het hof van beroep in Brussel dat men prioriteit moet geven aan fiscale dossiers? Dit is immers werkelijk onaanvaardbaar.
U hebt honderd procent gelijk dat extra budgetten alleen het probleem niet zullen oplossen, mijnheer de minister. Het probleem ligt bij alle actoren die erbij betrokken zijn. Ook de balie heeft een verantwoordelijkheid ter zake. De balie wordt echter ook geconfronteerd, wanneer het dossier in staat is en men een rechtsdag aanvraagt, met wat de rechtbank als pleitdatum geeft. Ik deel volledig uw mening dat er sancties moeten komen tegen tergende en roekeloze procedures en uitstellen, maar als advocaat staat men wel machteloos met die vaststelling. Daar zou toch nog eens over nagedacht moeten worden.
01.07 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, bedankt voor uw uitgebreide antwoord.
Ik kan u volgen wanneer u oproept tot enige zelfreflectie door de betrokken actoren: zowel Justitie zelf als het hof van beroep van Brussel, maar ook de balie. Ik denk dan, bijvoorbeeld, aan wat we de laatste tijd vaak zien: het constant inroepen van wraking, het ter discussie stellen van de toewijzing van de zaak aan de correcte kamer… allemaal dilatoire acties.
Misschien moeten we erover nadenken om wetgevend in te grijpen om die mogelijkheden grondig te herzien. Het moet een recht blijven, maar er wordt duidelijk misbruik van gemaakt. Alle betrokken actoren moeten daarin hun verantwoordelijkheid opnemen.
Het is absoluut onaanvaardbaar dat men vandaag de mededeling krijgt dat een zaak in 2040 behandeld zal worden. Dat is een schande en eigenlijk ook rechtsweigering. Veel mensen zullen het gewoon niet overleven. Als een advocaat in 2023 die brief krijgt, zal die dan binnen 17 jaar nog advocaat zijn? Zal de cliënt nog in leven zijn? Of moeten we als advocaat allemaal werken tot we 85 zijn?
Op een bepaalde dag zal de overheidsaansprakelijkheid ook om de hoek komen kijken. We zitten dus echt met een fundamenteel probleem. We zullen dat niet op een dag oplossen. Het probleem zal een permanent aandachtspunt zijn voor de komende maanden en jaren voor al wie die op uw post al zitten. Het is ernstig en tast onze rechtsstaat aan, als dit voortduurt.
01.08 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses et pour les données chiffrées. Nous prendrons le temps de les relire à tête reposée dans le compte rendu.
L'arriéré judiciaire ne vous est pas entièrement imputable. C'est un phénomène qui est tellement ancré dans nos juridictions, particulièrement à Bruxelles, qu'on sait que cela prendra énormément de temps pour le résorber, dans l'intérêt des magistrats, des greffiers, du personnel judiciaire, des avocats mais aussi et surtout des justiciables. La plupart d'entre nous sommes membres de la commission d'enquête sur les abus sexuels dans l'Église et on voit à quel point cet arriéré judiciaire porte préjudice de manière très grave aux victimes. Il y a une attente très grande dans leur chef.
Ce qui me dérange, c'est qu'on ne sait toujours pas si les mesures qui ont été prises jusqu'ici l'ont été de la bonne manière. Je pense au recrutement de personnel supplémentaire, à l'évaluation de la charge de travail, aux projets de réaffectation de personnel, au déblocage de budgets pour recruter ou au recours aux méthodes alternatives de règlement de conflits. Tout cela est très bien mais, pour autant, fait-on le nécessaire pour publier à temps les postes vacants? Anticipe-t-on correctement les départs? Les critères choisis pour évaluer la charge de travail sont-ils tous pertinents aujourd'hui? Toutes ces mesures engendrent-elles des résultats en termes de recrutement mais aussi de rétention du personnel? Ce n'est pas tout de pouvoir recruter, encore faut-il que ce personnel reste sur le pont malgré des conditions de travail extrêmement difficiles.
Vous avez dit en outre que 95 % du cadre serait aujourd'hui rempli contre 92 % il y a trois ans. On pourrait se dire qu'il y a eu une avancée, sauf que cette avancée doit pouvoir être nuancée au regard de plusieurs facteurs. Premièrement, peut-on se dire que cette augmentation du cadre découle nécessairement des mesures que vous avez débloquées? Vous êtes incapable de me le dire puisque toutes ces mesures ont été prises ensemble.
Il faut aussi distinguer le cadre effectif du cadre réel qui doit tenir compte de l'absentéisme et des burn-out qui s'y ajoutent.
Je tiens également à rappeler qu'il s'agit d'une moyenne et que ce n'est pas parce que la moyenne sur l'entièreté du pays est de 95 % que le cadre est forcément rempli à 95 %, par exemple à Bruxelles qui reste encore aujourd'hui – je suis désolée de le dire – le parent pauvre du pays alors qu'il s'agit quand même du plus grand arrondissement judiciaire du pays.
Je me dois par ailleurs de souligner que le cadre actuel est insuffisant, certainement pour Bruxelles, et qu'il doit être actualisé au regard de la mesure de la charge de travail compte tenu des délais prévus – pour le siège fin de cette année et pour le ministère public en septembre 2024.
J'ose espérer sincèrement que les partis qui seront appelés à former le prochain gouvernement tireront les leçons de cette charge de travail et qu'ils seront à même d'actualiser ce cadre légal. Quoi qu'on puisse en dire aujourd'hui, il est insuffisant.
Enfin, je terminerai par les recommandations du Conseil supérieur de la Justice. Vous nous dites qu'elles constituent une source d'inspiration mais que ce n'est pas forcément la panacée. Je peux tout à fait le comprendre. Mais il aurait été intéressant pour nous de voir comment vous faites le tri entre les mesures proposées et sur base de quels critères vous jugez de l'intérêt d'une mesure plutôt que d'une autre.
Je considère que l'essence même de votre travail a été de vous concerter avec les acteurs de terrain et de voir ce que les barreaux notamment vous proposent. Vous avez fait preuve d'une certaine ouverture d'esprit. Je pense que nous devons voir dans votre entrée en fonction un nouveau départ et une opportunité pour s'attaquer correctement à ce fléau qu'est cet arriéré judiciaire.
01.09 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, j'ai écouté votre réponse. Vous nous dites que le problème est spécifiquement bruxellois, que dans les autres tribunaux ça va encore et que l'on observe même une diminution. À vous entendre, on pourrait minimiser le problème mais les faits sont têtus, monsieur le ministre. En Belgique on ne respecte pas le cadre légal alors que c'est une obligation. Vous avez d'ailleurs été condamné en justice pour ce non-respect. Les conséquences ne sont pas uniquement visibles au niveau de l'arriéré judiciaire; elles le sont aussi au niveau des classements sans suite, notamment des mécanismes de tri mis en place pour les affaires financières. Les procureurs en témoignent. Des criminels en col blanc, des criminels financiers ne sont pas poursuivis par manque de magistrats. On ne peut pas dire que la situation s'améliore au vu des condamnations de la Justice.
Le problème se pose également pour le personnel administratif. On a récemment appris que certains contrats à durée déterminée ne seront pas renouvelés; le parquet perdrait environ 200 personnes. On ne peut donc pas dire que la situation s'améliore. On parle de la digitalisation pour justifier ces pertes, mais les documents ne se digitalisent pas tout seuls! Il faut du personnel pour effectuer ce travail. Il y a déjà un manque de personnel aujourd'hui. Si, sous prétexte de digitalisation, on diminue encore le personnel, on ne règle pas le problème. Aujourd'hui, il faut augmenter le personnel, qu'il s'agisse de greffiers, de personnel administratif, de magistrats pour que notre Justice puisse fonctionner. Aujourd'hui, le service public Justice ne fonctionne pas, ne tourne pas bien. Croire le contraire, c'est vivre dans une réalité parallèle, monsieur le ministre!
Les tribunaux vous le disent puisque vous avez été condamné par la Justice, les procureurs le disent, les acteurs de terrain le disent. Que vous faut-il de plus pour que vous vous rendiez compte et acceptiez qu'il y a un problème afin de pouvoir le résoudre? Si vous ne considérez pas l'existence de ce problème-là, vous ne pourrez pas y apporter de solution.
Pour apporter une solution, il faut d'abord être d'accord sur le diagnostic. Mais vous refusez de le voir alors que toutes les alertes sont là. Il y a un problème à ce niveau-là, monsieur le ministre. Je conçois que l'on puisse voir ce qui est positif et ce qui évolue mais il faut voir les choses dans leur globalité: notre Justice aujourd'hui est injuste parce qu'elle ne tourne pas rond, parce qu'elle ne fonctionne pas par manque de magistrats, de moyens, de personnel et de greffiers. Il faut à un moment donné s'en rendre compte pour pouvoir agir.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
02.01 Sophie Rohonyi (DéFI): Madame la présidente, je vais lire ma question étant donné qu'elle a été déposée il y a quelque temps et que des rebondissements sont survenus dans ce même dossier.
Monsieur le ministre, en juin dernier, Mme Laurence Massart, qui arrive bientôt au terme de sa cinquième année en tant que chef de corps de la cour d’appel de Bruxelles, avait sollicité une prolongation de son mandat, à laquelle elle avait droit puisque, selon les règles en vigueur, ce mandat est renouvelable une fois. Toutefois, votre prédécesseur a rejeté cette demande de prolongation, estimant qu'une alternance linguistique était nécessaire, raison pour laquelle Mme Massart a introduit deux actions contre l’État belge, une devant le tribunal de première instance de Bruxelles et l’autre devant le Conseil d’État.
Le 28 septembre dernier, le tribunal de première instance a rendu sa décision, par laquelle il vous ordonne, monsieur le ministre, de transmettre au Conseil supérieur de la Justice la candidature de renouvellement du poste de première présidente de la cour d'appel de Mme Massart. Dans le même temps, il vous interdit également de poursuivre l'instruction des candidatures à ce poste, parmi les plus importants du pays, et ce, tant que le Conseil d'État ne s'est pas prononcé. Le tribunal a aussi considéré qu'au nom du principe de la séparation des pouvoirs, le ministre de la Justice n'était pas compétent pour refuser la demande de Mme Massart, mais aussi que le choix de lui refuser ce renouvellement sur la base de l'alternance linguistique violait le Code judiciaire et la loi sur l'emploi des langues.
Dans la presse, votre cabinet a réagi en disant qu'il était en phase d'analyse des conséquences de cette décision en référé. Monsieur le ministre, allez-vous exécuter la décision du tribunal de première instance et ainsi soulager la cour d'appel, qui en a bien besoin vu son arriéré judiciaire, que nous venons d'évoquer dans le débat précédent?
02.02 Paul Van Tigchelt, ministre: Comme vous l'avez évoqué, la chronologie est assez complexe en raison de la législation linguistique. Ma réponse est la suivante: en tant que ministre de la Justice, je respecte la procédure et je vais donc mettre en œuvre l'ordonnance et l'arrêt.
En ce qui concerne les problèmes d'interprétation de la disposition légale concernée par les différents acteurs, nous préparons une modification législative.
02.03 Sophie Rohonyi (DéFI): Merci pour votre réponse, on ne peut plus claire, en tout cas sur le premier point. Je suis ravie de vous entendre dire que vous allez respecter la procédure, car cela n'a pas été le cas jusqu'ici. Je pense qu'il est fondamental de la part d'un ministre de la Justice qui se dit toujours attaché à l'État de droit d'exécuter les décisions de justice. C'est la moindre des choses qu'on attend d'un ministre tel que vous.
Pour ce qui concerne les difficultés d'interprétation de cette disposition légale, nous y serons extrêmement attentifs, comme vous vous en doutez.
Enfin, j'ose effectivement espérer que l'issue de cette affaire sera positive, car on se doit quand même de reconnaître le travail qui a été réalisé par Mme Massart dans le cadre du procès des auteurs des attentats de Bruxelles. Je pense qu'elle a fait montre de nombreuses qualités qui sont on ne peut plus nécessaires face à la situation à laquelle est confrontée la cour d'appel, même si sa candidature devra être analysée dans le respect de la loi et de la procédure judiciaire en cours. Je vous remercie.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
03.01 Sophie
Rohonyi (DéFI): Monsieur
le Ministre, en 2021, Talya, une petite fille de 8 ans, est décédée dans
le Hainaut après avoir été mordue à plusieurs reprises par au moins un des deux
chiens de la maison où elle avait été laissée seule par sa mère.
S’agissant
des animaux, un des deux chiens a été abattu sur place par la police. L’autre,
Iron, a été confié à la SPA de La Louvière.
Si la
Cour d’appel de Mons a condamné la mère à 12 mois de prison avec sursis
ppur homicide involontaire par négligence, elle a également scellé le sort du
second chien puisqu’elle a jugé sa saisie illégale, suite à quoi la mère a
demandé l’euthanasie du chien, qui a eu lieu le 1er septembre
dernier.
Monsieur
le Ministre, cette séquence soulève selon moi plusieurs questions:
Pour
quelles raisons la Cour d’appel de Mons a-t-elle estimé que la saisie du second
chien était illégale? Quel est l’argument qu’elle a avancé pour ce faire?
N'estimez-vous pas qu’il aurait été plus opportun d'ordonner la confiscation de
l'animal et la cession de celui-ci au refuge qui assurait son hébergement?
Confirmez-vous
que l’une des conditions imposées par la Cour dans le cas où la mère demandait
de récupérer son chien était de le faire euthanasier? A ce sujet, la Cour
a-t-elle pris connaissance des évaluations de la dangerosité de l'animal?
A-t-elle interrogé la SPA de La Louvière quant au comportement du chien depuis
sa prise en charge? Dans la négative, ne pensez-vous pas que ces démarches
auraient été opportunes?
Estimez-vous
qu’il soit juste qu’un chien soit euthanasié alors qu’il n’y a pas eu d’enquête
spécifique sur son implication dans le décès de la jeune fille en question,
d’autant plus qu’il avait 8 mois lorsque les faits ont eu lieu et que 2 évaluations
ont certifié la non-dangerosité du chien? Comment est-il possible, selon vous,
de prévenir ce type d’injustice?
Quelles
formations sont aujourd’hui dispensées auprès des magistrats en matière de
bien-être animal et/ou de gestion de l’agressivité/dangerosité des animaux et
si oui dans quel cas, auprès de qui? Sont-elles obligatoires ou facultatives?
La compréhension et la prise en compte des évaluations de la dangerosité d’un
animal effectuées par des spécialistes y sont-elles abordées?
03.02 Paul Van Tigchelt, ministre: Madame Rohonyi, cela ne vous surprendra pas mais, par respect pour l'État de droit et l'indépendance de la justice, je ne vais pas commenter la décision d'un juge dans une affaire individuelle.
Néanmoins, je peux vous communiquer les éléments suivants. Après le décès de la petite Talya, le bourgmestre a saisi le chien et a ordonné son euthanasie. Cette euthanasie n'a toutefois pas été exécutée suite à différents rapports. Ceci a amené le juge d'instruction à saisir le chien le 20 août 2021, la presse annonçant une levée de la saisie administrative.
Le juge d'instruction et le juge de première instance ont considéré, pour ainsi saisir et confisquer le chien, que celui-ci était l'objet de l'infraction. Toutefois, l'objet d'une infraction d'homicide involontaire ne pouvant être ni saisi ni confisqué, la cour d'appel a infirmé ces décisions.
Je vous précise que la mère de l'enfant n'a jamais accepté de faire abandon volontaire du chien, par manque de confiance envers la Société protectrice des animaux (SPA). Cette dame ne voulait pas avoir sur sa conscience une nouvelle catastrophe si ce chien devait être mis à l'adoption.
Dans le dossier répressif, s'agissant du chien désigné comme l'animal le plus agressif des deux American Staff, la mère a expliqué avoir dû intervenir car ce chien tentait d'attraper le chignon de sa fille, Talya qui, suite à l'attaque ayant causé son décès, s'est retrouvée exsangue et a eu le cuir chevelu et l'oreille arrachés.
Cet animal fut ensuite retrouvé la gueule et la gorge ensanglantées, un cheveu de l'enfant entre les dents. Le rapport remis par la SPA après l'arrêt de la cour d'appel fait, certes, état d'une faible dangerosité de l'animal, mais en préconisait, malgré tout, le placement dans une famille sans enfant de moins de douze ans ni autre chien.
Par ailleurs, si l'animal a laissé le vétérinaire lui examiner la gueule, il est précisé que, pour le retour, la mise de la muselière fut impossible à cause du refus et de la puissance de l'animal. Cela dit quelque chose du chien en question.
En ce qui concerne votre dernière question, qui portait sur les formations, l'Institut de Formation Judiciaire (IFJ) prend en charge les frais d'inscription à des formations dites "externes", c'est-à-dire organisées par une instance externe à l'Institut, telle qu'une université, un barreau, une ASBL, un éditeur, une société privée, etc. Dès lors, si un magistrat a besoin d'une formation relative au bien-être des animaux, il peut la suivre à l'extérieur. S'il se trouve que la demande pour une telle formation est essentielle, on examinera si elle doit être incluse dans l'offre de formations de l'Institut.
03.03 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse, bien que je comprenne l'impossibilité de commenter une décision de justice en particulier en ce qui concerne un décès survenu dans des circonstances aussi dramatiques.
Si j'ai, malgré tout, tenu à attirer votre attention sur ce drame, c'est parce que– comme vous l'avez très justement dit – ce chien, qui a été euthanasié, a été impliqué dans un homicide involontaire. Or cet animal avait été reconnu inoffensif. Son absence de dangerosité avait été attestée. À partir de ce moment-là, il eût été beaucoup plus opportun de le confier à des professionnels, une adoption ayant pu être prévue à destination de familles sans enfant, de manière à écarter totalement le risque que des enfants soient à nouveau blessés par ce même chien.
En ce qui concerne la formation, je pense qu'il faut faire preuve de cohérence. À partir du moment où nous avons adopté un Code civil qui prévoit clairement que les animaux sont doués de sensibilité, les magistrats doivent pouvoir être formés et sensibilisés. Vous dites que l'Institut de formation judiciaire prévoit le financement de ces formations qui peuvent être dispensées dans des universités par exemple. C'est très positif mais toujours est-il que ces magistrats doivent pouvoir trouver le temps de les suivre. Or on peine à remplir le cadre, raison pour laquelle je doute que ces magistrats trouvent le temps de pouvoir suivre ces formations qui pourraient leur être extrêmement utiles et précieuses. J'ose espérer qu'on pourra là aussi tenir compte de cette dimension qui me semble fondamentale.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
04.01 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb deze vraag ingediend naar aanleiding van de zaak-Pichal een paar weken geleden. Die zaak krijgt meer media-aandacht dan veel andere. Het gaat mij niet om de inhoud van de zaak. Blijkt echter dat we vaker zien wat er misloopt of niet misloopt in een dossier wanneer er camera’s op gericht zijn. Dat was hier niet anders. Enkele weken geleden moest de heer Pichal overgebracht worden vanuit de gevangenis naar de KI, die dan uitspraak zou doen over de vraag of de betrokkene zijn voorhechtenis verder diende uit te zitten in de gevangenis of thuis met een enkelband. Door personeelstekort bij Justitie liep het transport echter een serieuze vertraging van enkele uren op. Het is niet de eerste keer dat dit gebeurt en ik heb uw voorganger daarover meermaals bevraagd. Soms kunnen zittingen daardoor zelfs niet doorgaan.
Op 11 januari zei uw voorganger in deze commissie dat er over het probleem van de overbrengingen overleg zou plaatsvinden met de federale politie en het parket. Er zou ook snel een opvolgingsvergadering plaatsvinden om na te gaan welke oplossingen er zijn. De heer Van Quickenborne zei toen ook dat de grootste problemen zich voordeden in Antwerpen en Brussel, omwille van de bewakingsopdrachten voor de directie Beveiliging (DAB) van de nucleaire sites en de beveiliging van het proces over de terroristische aanslagen. Recent waren er echter weer problemen, vandaar mijn vragen.
Is er al dan niet vooruitgang geboekt in het wegwerken van het personeelstekort bij de DAB? Zo ja, in welke mate?
Heeft de aangekondigde opvolgingsvergadering met politie en parket plaatsgevonden? Zijn daar maatregelen afgesproken die de situatie moeten verbeteren?
Wat moeten we ons juist voorstellen bij de gevolgen van een te laat of niet uitgevoerde overbrenging vanuit de gevangenis? Wordt de rechtbank dan van tevoren verwittigd of zitten de rechters, partijen en advocaten onverrichterzake te wachten op de gedetineerde?
Hoeveel overbrengingen worden niet of te laat uitgevoerd? In hoeveel zaken zorgt dat jaarlijks voor vertraging?
04.02 Minister Paul Van Tigchelt: Mevrouw De Wit, het spreekt voor zich dat ik correct en volledig wil antwoorden. Het is vrij complex, maar het is wel de juridische en correcte werkelijkheid dat de overbrenging van gevangenen een gerechtelijke opdracht is, dus een bevoegdheid van de minister van Justitie. De personeelsbezetting van de DAB, een dienst van de algemene directie bestuurlijke politie (DGA), is evenwel een bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken. Het is zeker geen kwestie van een paraplu op te steken. De personeelsbezetting van de DAB is dus niet mijn verantwoordelijkheid. We hebben daarover wel regelmatig overleg met diverse actoren, ook met de minister van Binnenlandse Zaken.
Zonder haar bevoegdheden te usurperen, kan ik u nog meedelen dat de DAB in januari van dit jaar 1.353 werknemers telde, momenteel gaat het om 1.327 werknemers, dus 26 werknemers minder dan begin dit jaar. De DAB moet nog 140 nieuwe personeelsleden aanwerven. De bestuurlijke politie en het kabinet van de minister van Binnenlandse Zaken verzekeren me dat ze daarmee bezig zijn.
Ik kan u wel cijfers geven over het aantal overbrengingen. Dat zijn belangrijke gegevens. In 2022 is er een recordaantal gedetineerden overgebracht. Er waren 65.061 overbrengingen. In 2021 waren er dat nog 49.442. In de eerste helft van 2023 vonden al meer dan 35.000 overbrengingen plaats. Dat zijn er verhoudingsgewijs nog meer dan in 2022.
U vraagt hoe vaak het misloopt. Elke keer dat het niet lukt, is een keer te veel, maar gelukkig is dat cijfer relatief. Van de 35.142 overbrengingen in de eerste helft van 2023 kon 1,7 % niet worden overgebracht.
Het is een feit dat het grote aantal gedetineerden, ook het grote aantal voorlopig gehechten – het dossier Sky ECC is daar niet vreemd aan – uiteraard tot meer overbrengingen leidt. Op dat vlak zijn justitie en politie een beetje het slachtoffer van hun eigen succes.
De federale politie, zetel en parket zitten inderdaad op regelmatige basis samen met het openbaar ministerie en het gevangeniswezen, om te zien hoe die gevangenenstroom kan worden verbeterd. Het gaat dan over zittingsmanagement, over maatregelen bij de DAB en dies meer.
Dat overleg gebeurt op het niveau van het arrondissement, het hof van beroep, maar ook nationaal. Dat leidt tot een aantal punctuele initiatieven op het vlak van de informatiestroom tussen de actoren in de keten, zoals het inzetten van andere diensten dan de DAB – ook dat kan gebeuren – om overbrengingen en uithalingen te verzekeren en bijkomende aanwervingen en interne verschuivingen binnen de DAB.
Als de timing het toelaat en de situatie het vereist, kan het openbaar ministerie altijd rechtstreeks een lokale politiezone verzoeken om de overbrengingen uit te voeren, maar die pragmatische oplossing moet uiteraard de uitzondering blijven. Dat is immers niet de filosofie van richtlijn MFO1.
U vraagt ook wat de gevolgen zijn van een niet of te laat uitgevoerde overbrenging. Een zitting, zeker die van een raadkamer of en KI, waar geoordeeld wordt over de verdere aanhouding van een gedetineerde, bevat doorgaans meerdere zaken. Het is dus zelden zo dat een late of niet-uitgevoerde overbrenging tot een lege zitting leidt, maar uiteraard neemt dat niet weg dat zo’n scenario voor alle betrokkenen lastig is en dus suboptimaal en te vermijden.
Normaal gesproken stellen zowel de DAB als de griffie van de gevangenis de rechtbank in kennis van een laattijdige of niet-uitgevoerde overbrenging. In toepassing van de wet op de voorlopige hechtenis verschijnt de verdachte voor de onderzoeksgerechten, de raadkamer of de KI, persoonlijk of vertegenwoordigd door een advocaat. De raadkamer kan de persoonlijke verschijning bevelen, ten minste drie dagen voor de verschijning zonder dat tegen haar beslissing een rechtsmiddel kan worden ingesteld. Die beslissing tot persoonlijke verschijning wordt op verzoek van het OM aan de betrokkene betekend.
De verdachte heeft daarnaast ook het recht om de zitting bij te wonen, maar hij kan zich dus ook laten vertegenwoordigen door een advocaat. In de regel wordt de niet-verschijning in persoon dus meestal in de feiten ondervangen door de vertegenwoordiging door een advocaat, tenzij de persoonlijke verschijning werd bevolen. Als een verdachte persoonlijk wenst te verschijnen, maar dat niet kon, moet de rechter geval per geval bekijken en afhankelijk van de feitelijke omstandigheden de onmogelijkheid van de persoonlijke verschijning vaststellen. Dat zijn elementen van antwoorden. De problematiek van de personeelsbezetting van de DAB is gekend en er wordt aan gewerkt.
04.03 Sophie De Wit (N-VA): Bedankt voor het omstandige antwoord. Het is jammer dat de personeelsleden er nog niet zijn. Het is niet evident om die te vinden door de krapte op de arbeidsmarkt. Het blijft een uitdaging, zeker met de cijfers die u nu hebt bezorgd. Het is een bevoegdheid van Binnenlandse Zaken, wat ik ook begrijp, maar het heeft wel een impact op de werking van Justitie, zoals u aangeeft, zeker in dossiers waarin men aangehouden is en men niet naar de zitting kan gaan. Dat zijn zaken die natuurlijk niet kunnen. Dan is het net belangrijk dat de zitting zo snel mogelijk kan plaatsvinden en er geoordeeld kan worden. We zullen dit zeker verder opvolgen. Het doet mij plezier om te zien dat het geen te hoog percentage is van het totale aantal overbrengingen. Toch blijft het een werkpunt om ervoor te zorgen dat elke zitting die gepland is ook kan doorgaan, zodat de organisatie van rechtbanken, raadkamers en KI’s vlot kan blijven verlopen. Iedereen heeft daar baat bij.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
05.01 Katleen Bury (VB): Mevrouw de voorzitster, gelet op de zware agenda verwijs ik naar de ingediende vraag.
Vlaams
Minister van Justitie en Handhaving kondigde eerder deze week aan gesprekken te
zullen opstarten met haar collega-ministers over een mogelijke defederalisering
van Justitie. Eerder dit jaar liet de minister door grondwetspecialisten Stefan
Sottiaux en Arvid Rochtus hierover een studie maken. Uit die studie blijkt dat
België de grote uitzondering is in vergelijking met gelijkaardige landen.
“België kent nog steeds een heel unitaire justitie en is daarin een
buitenbeentje onder federale staten. De deelstaten beschikken over twee van de
drie poten van de trias politica: de wetgevende en de uitvoerende macht. Maar
de rechterlijke macht is men onderweg vergeten. Er is m.a.w. een democratisch
tekort. Dit zorgt voor een situatie waarbij deelstaten voor de handhaving van
hun beleid, bijvoorbeeld rond milieu, afhankelijk blijven van het federale
niveau. En de federale justitieminister kan regionaal niet ter verantwoording
geroepen worden voor zijn keuzes."
Vandaar
de noodzaak om hier zo snel mogelijk werk van te maken.
Mocht
u reeds een uitnodiging ontvangen van uw Vlaamse collega-minister? Zult u
desgevallend op deze uitnodiging ingaan?
Wat is
uw standpunt desbetreffend?
05.02 Minister Paul Van Tigchelt: Mevrouw Bury, ik heb uiteraard de studie gelezen waarnaar u in uw vraag verwijst. In alle eerlijkheid heb ik daarin geen concrete voorstellen gevonden. Ik heb er ook geen ontvangen. Ons kabinet heeft daarover effectief contact gehad met het kabinet van Vlaams minister Demir.
Op het vlak van de federalisering van Justitie heb ik geen taboes of dogma's, noch in de ene noch in de andere richting. Eén zaak staat voorop, namelijk dat Justitie goed moet functioneren. Dat is mijn enige leidraad.
05.03 Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, het is fijn te horen dat u daarvoor openstaat. Dat is niet negatief wat ons betreft. U bent zeer kort over dat contact. Volgens de Vlaamse minister van Justitie en Handhaving zult u gesprekken opstarten. Kunt u daarover wat duidelijker zijn? Gaat u verder nog samenzitten? Concreet is mijn vraag of dit de start is van iets wat grondig geanalyseerd gaat worden.
05.04 Minister Paul Van Tigchelt: Mevrouw Bury, of dat de start is van meer, dat moet u aan de bevoegde minister vragen. We hebben na ons contact nog geen voorstellen ontvangen, laat staat dat er verdere uitnodigingen zijn geweest.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
De voorzitster: Aan de orde zijn de samengevoegde vragen nr. 55038766C van mevrouw Dillen en nr. 55038964C van de heer Vandenbroucke. Mevrouw Dillen heeft ons moeten verlaten en aangezien de vraag al een keer uitgesteld was, vervalt ze.
06.01 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb deze vraag al enige tijd geleden ingediend, maar ik wil het toch aankaarten, want het gaat om een heel pijnlijke zaak.
Het gaat over het dossier van Gert Van Roy, die in 2001 werd vermoord. Justitie ging in deze zaak heel vreemd met de familie om. Er was een zitting van de strafuitvoeringsrechtbank gepland, waarbij de familie zou worden gehoord, omdat een van de moordenaars een verzoek had ingediend om vrij te komen met een elektronische enkelband.
Die familie had al wat ervaring met dergelijke zittingen. Ze waren al gehoord in zittingen over de twee andere daders, maar deze keer liep het voor hen echt mis. De broer en de dochter van het slachtoffer waren op de zitting aanwezig. De dochter, nog een baby ten tijde van de moord, wou daar een voorbereide tekst voorlezen, maar kreeg daartoe niet de kans van de voorzitter. Hij zei daar gewoon tegen haar dat zij daar niet thuishoorde, dat ze geen burgerlijke partij was en eigenlijk geen slachtoffer kon zijn, omdat ze nog een baby was toen de feiten plaatsvonden. Ze zou zich dat dus allemaal niet herinneren. Nochtans was de dochter door de griffie zelf uitgenodigd.
Het was ook niet de eerste keer dat slachtoffers zich door de rechter in kwestie onheus behandeld voelden. Daarom diende de familie klacht in tegen die rechter bij de Hoge Raad voor de Justitie. De casus werd ook aangehaald op het symposium van Slachtofferonthaal. Zij zijn dus met hun klacht naar de Hoge Raad gegaan en vroegen om gehoord te worden. Ik weet dat de Hoge Raad voor de Justitie een drukke agenda heeft, maar anderhalve maand na de klacht heeft de familie nog geen reactie van de Hoge Raad mogen ontvangen, zelfs geen ontvangstbevestiging.
Mijnheer de minister, wat zijn de normale antwoord- en onderzoekstermijnen van de Hoge Raad voor de Justitie? Zou er niet minstens een ontvangstbevestiging aan de klachtindiener kunnen worden bezorgd?
Zijn er in dezen al maatregelen getroffen om gelijkaardige klachten in de toekomst toe te vermijden, of wordt er gewacht op de uitkomst van het onderzoek van de Hoge Raad voor de Justitie?
Is het mogelijk om op tuchtrechtelijk vlak korter op de bal te spelen en dus sneller te onderzoeken of er effectief iets aan de hand is in de plaats van officiële klachten af te wachten?
Is er ondertussen al meer nieuws over die specifieke zaak, voor zover u daarop kunt antwoorden natuurlijk? Wij weten dat u daarvan op de hoogte bent, omdat de familie ook uw kabinet heeft aangeschreven.
06.02 Minister Paul Van Tigchelt: Ik ben zeker op de hoogte van die zaak. Gert Van Roy werd vermoord op het golfterrein in Lille. Zoals u weet, ken ik die streek goed, mevrouw De Wit.
U kent het klassieke antwoord dat een minister van Justitie over een individuele zaak geen uitspraken kan en mag doen. Ik kan wel enkele algemene zaken meedelen. Justitie moet, zoals wij ook in de discussie naar aanleiding van de beleidsverklaring hebben gezegd, meer slachtoffergericht werken. Dat begint bij een empathische, luisterende en begripvolle magistraat, procureur of rechter ten aanzien van de slachtoffers.
U weet dat de Hoge Raad voor de Justitie een onafhankelijk orgaan is. De Grondwet bepaalt dat de Hoge Raad voor de Justitie onafhankelijk van de uitvoerende macht werkt. Desalniettemin kan ik u zeggen dat de Hoge Raad mij enkele elementen van antwoord bezorgd heeft.
Wanneer bij de Hoge Raad een nieuwe klacht wordt ingediend, wordt er inderdaad een ontvangstmelding gestuurd. Dat gebeurt enkele dagen na de ontvangst van de klacht. Dat hoort natuurlijk zo. Het gebeurt echter niet op dezelfde wijze in bestaande dossiers blijkbaar. In dat geval beslist de Hoge Raad tijdens de eerstvolgende commissievergadering of het dossier al dan niet heropend en verder onderzocht wordt.
Aangezien de heer Van Roy, de broer van het slachtoffer, al eerder een gelijkaardige klacht over de betrokken rechter had ingediend, had hij al een bestaand dossier. Zijn klacht van 14 juli is vervolgens besproken tijdens de eerstvolgende commissievergadering, op 12 september 2023. De Hoge Raad heeft toen besloten het dossier te heropenen en heeft de heer Van Roy daarvan schriftelijk in kennis gesteld op 21 september 2023.
De gemiddelde onderzoekstermijn bedraagt drie maanden tot één jaar. In uitzonderlijke gevallen kan dat langer zijn, naargelang de complexiteit van het klachtendossier bij de Hoge Raad.
Wat de andere vragen van mevrouw De Wit en mevrouw Bury betreft, gaat het hier om een individuele klacht tegen een individuele magistraat. U weet dat een minister van Justitie daar niet in tussenkomt.
In het algemeen kan de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank slechts aangewezen worden indien hij of zijn een gespecialiseerde opleiding heeft gevolgd bij het IGO, het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding. De aanwijzing tot strafuitvoeringsrechter is tijdelijk.
De eerste aanwijzing is voor een jaar, waarna die een eerste maal met drie jaar verlengd kan worden en vervolgens telkens met vier jaar, mits er een gunstige evaluatie volgt. Bij de beoordeling onvoldoende verliest de rechter namelijk het bijzonder mandaat. Die regeling is thans ingeschreven in het Gerechtelijk Wetboek. Naast een ongunstige evaluatie kan er desgevallend ook een tuchtonderzoek worden opgestart. De tuchtwetgeving willens we trouwens aanpassen, onder meer ook op vraag van de familie Van Espen.
In het algemeen – los van deze specifieke zaak – werd er deze legislatuur aandacht besteed aan de versterking van de strafuitvoeringsrechtbank. We hebben budget vrijgemaakt voor de aanwerving van twaalf extra strafuitvoeringsrechters en vierentwintig administratieve personeelsleden. Die zijn intussen praktisch allemaal aangeworven.
Mevrouw De Wit, u had gevraagd om op tuchtrechtelijk vlak korter op de bal te spelen. Wanneer magistraten aan hun ambtsplichten verzaken of door hun gedrag afbreuk doen aan de waardigheid van hun ambt, kan er op tuchtrechtelijk vlak worden opgetreden. De tuchtoverheid is het openbaar ministerie van de plaats waar de magistraat werkzaam is en die tuchtoverheid kan op eigen initiatief een tuchtprocedure instellen. Daar is geen officiële klacht voor nodig.
De Hoge Raad voor de Justitie heeft mij meegedeeld dat het onderzoek onlangs werd beëindigd, op 21 november 2023. De betrokkenen werden op de hoogte gebracht van de beslissing van de commissie, die de klacht gegrond heeft verklaard.
Mevrouw Bury, u vroeg of ik van plan ben om de nabestaanden hier nauwer bij te betrekken. U zult het mij niet kwalijk nemen dat ik mij hoed voor een verregaande vorm van stroomstootpolitiek, zoals we dat noemen, om naar aanleiding van één incident snel nieuwe wetgeving voor te stellen. Dat is de essentie. Het slachtoffer en de nabestaanden hebben de voorbije jaren immers hun plaats gekregen in de strafuitvoeringsfase. Zij worden gehoord.
Het komt erop neer die wetgeving correct en met de nodige empathie voor de nabestaanden toe te passen.
Ik spreek mij dus niet uit over het incident in kwestie, maar het zou dus kunnen dat de strafuitvoeringsrechter het begrip slachtoffer niet helemaal correct heeft geïnterpreteerd. Ik heb echter begrepen dat de Hoge Raad voor de Justitie daarover bepaalde conclusies heeft geformuleerd.
06.03 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, los van deze casus ben ik het met u eens dat er het afgelopen jaar veel gebeurd is om de rol van het slachtoffer in de strafprocedure te versterken. Ik denk echter niet dat we er al zijn en dat er nog altijd veel werk aan de winkel is om daar nog extra aandacht aan te geven. We moeten dat ook doen.
We zijn in deze commissie met serieuze codificaties bezig, maar er ligt de volgende jaren nog heel wat werk in het verschiet om de slachtoffers een nog belangrijkere plaats te geven in de procedure en in de gewone omgang van Justitie, politie en andere diensten met die mensen. We hebben op dat vlak al veel geleerd, maar we hebben ook nog veel te leren.
06.04 Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, het is wel belangrijk om te vermelden dat het niet de eerste keer is. In verband met die strafuitvoeringsrechtbank heb ik ook een vraag gesteld aan uw voorganger. Mensen voelen zich daar namelijk zeer vaak buiten gekeken. Men komt binnen en er staan te weinig stoelen. Met veel gezucht wordt er dan een stoel bijgezet. Mensen voelen zich daar dus buiten gekeken, hoewel er belangrijke beslissingen genomen worden. De slachtoffers moeten er ook de nodige uitleg krijgen over wat er daarna met de dader dient te gebeuren. Daar is dus echt werk aan de winkel.
Nu hebben we het voorval met de brief die niet eens mocht worden voorgelezen, hoewel de betrokken vrouw uitgenodigd was. Het kan dus echt wel veel beter.
Toen ik uw voorganger de vorige vraag stelde, zei hij dat hij het wist en dat men er werk van zou maken. Met alles wat nog op de plank ligt, vrees ik dat dit een vraag zal worden voor de volgende minister van Justitie. Er is dus nog werk aan de winkel.
L'incident est
clos.
Het incident
is gesloten.
De voorzitster: Vraag nr. 55038891C van mevrouw Dillen wordt uitgesteld.
07.01 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, des tracts antisémites portant des symboles nazis ont récemment été déposés dans des boîtes aux lettres à Louvain-la-Neuve. Ces tracts invitent leurs lecteurs à rejoindre le mouvement pour "rétablir la domination de la race blanche en Europe". Des associations d'étudiants ont réagi, rappelant que la distribution de ces tracts s'inscrit dans un contexte de hausse de l'extrême droite en Europe.
Il y a quelques mois, les mêmes tracts avaient été diffusés dans plusieurs villes françaises. Suite à l'enquête, quatre sympathisants néo-nazis avaient été placés en garde à vue dans le courant du mois de septembre. Où en est l'enquête en Belgique sur ces faits? Quelle mesures sont prises pour remonter aux auteurs de ces tracts? Les auteurs sont-ils les mêmes qu'en France? Êtes-vous en contact avec les autorités françaises à ce sujet? Quelle mesures allez-vous prendre pour endiguer la montée de l'idéologie d'extrême droite dans notre pays?
07.02 Ahmed Laaouej (PS): Monsieur le ministre, comme moi, vous avez été certainement profondément choqué par le tract nazi qui a été distribué il y a quelques mois à Louvain-la-Neuve. Sur celui-ci figurait le symbole du régime nazi, la croix gammée, ainsi que des phrases ouvertement racistes et xénophobes évoquant "les envahisseurs arabes et noirs qui violent, pillent et assassinent les blancs innocents". Le même flyer invite ensuite les lecteurs à rejoindre le mouvement pour "rétablir la domination de la race blanche en Europe".
Cette propagande ignoble constitue un appel clair et net à la haine et à la violence, qui sont punies par la loi. Ce genre d'appel n'est pas admissible dans notre société démocratique à l'heure où l'extrême droite est de plus en plus présente en Europe. Nous l'avons vu aux Pays-Bas, dans notre pays et ailleurs dans le monde.
Monsieur le ministre, nous devons tout mettre en œuvre pour que les services de police et de renseignement et la Justice puissent stopper la diffusion de cette propagande, identifier les auteurs et les traduire en justice. Le gouvernement doit continuer – et vous avez un rôle important à jouer – à lutter sans relâche contre le racisme et la xénophobie. L'impunité n'est pas une option. Cibler les Arabes, cibler les noirs, cibler les musulmans, au même titre que toute autre forme de racisme, cela ne peut pas être, en Belgique, une réalité!
Monsieur le ministre, pouvez-vous me confirmer qu'une enquête est ouverte suite à la diffusion de ce tract? La Justice a-t-elle pu identifier les auteurs? Que comptez-vous mettre en œuvre, notamment avec votre collègue de l'Intérieur, afin de stopper rapidement la diffusion de ce genre de tracts ou tout autre support similaire qui aurait déjà circulé jusqu'en France? Les informations ont-elles été transmises aux services de sécurité? Plus globalement, quelle est votre stratégie pour lutter contre ce fléau?
07.03 Paul Van Tigchelt, ministre: Je comprends parfaitement votre indignation. En effet, en date du vendredi 22 septembre 2023, la police locale de la zone d'Ottignies-Louvain-la-Neuve a acté une plainte d'une étudiante qui avait trouvé dans la boîte aux lettres de son logement sur le site universitaire un tract à caractère raciste et xénophobe.
L'enquête vise des infractions à la loi du 30 juillet 1981 tendant à réprimer certains actes inspirés par le racisme ou la xénophobie. Je peux vous dire que le dossier est actuellement à l'information au parquet. Vous savez que je ne suis pas autorisé à communiquer plus d'informations sur un dossier en cours mais, en général – et c'est aussi une question que vous m'avez posée – je peux vous dire que, conformément à la stratégie TER (terrorisme, extrémisme et radicalisation) adoptée en Comité de concertation en septembre 2021, les services de renseignement et de sécurité suivent de près la menace émanant des extrémistes de droite. Les personnes et groupes clé dans ce cadre font également l'objet de consultations régulières au sein des structures existantes de la stratégie TER, les taskforce locales et les groupes de travail de l'extrême droite sur la liste OCAM. Il figure pour l'instant à peu près 80 personnes pour cette idéologie de l'extrémisme de droite.
À côté de cela, il y a au sein de chacun des quatorze parquets des magistrats de référence pour la lutte contre le racisme et la discrimination. Il y a également des directives claires et nettes qui ont été données par le Collège des procureurs généraux qui obligent les parquets et les services de police de dresser procès-verbal et donc de réagir de manière judiciaire contre tout acte de racisme.
Vu le contexte actuel de conflit au Moyen-Orient, il est donné la même importance aux actes antisémites car c'est le même réseau de magistrats qui doit réagir contre tout acte antisémite.
07.04 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, l'antisémitisme et toutes les formes de racisme sont un fléau pour notre société. Il faut tout mettre en place pour les combattre et couper l'herbe sous le pied de tous ceux qui propagent ces idées nauséabondes dans notre société. Avoir des perspectives et une vision à moyen et à long termes pour éradiquer ce genre d'idées doit être une priorité pour nos services. J'espère que vous prenez cette question très au sérieux, face à la montée de l'extrême droite qui représente un danger dans l'ensemble du continent européen, pour ne pas revivre des moments comme on en a vécus par le passé en conséquence de ces idées nauséabondes.
07.05 Ahmed Laaouej (PS): Monsieur le ministre, pas plus tard qu'aujourd'hui, on a découvert un os de porc dans un abribus dans une commune bruxelloise, avec l'inscription "cadeau pour les musulmans". Ceci suit toute une série d'autres actes explicitement islamophobes, tout cela après qu'il y ait eu ces tracts nazis qui ciblaient explicitement les Arabes et les noirs. Tout cela est signé, de la même signature: c'est l'extrême droite.
Nos services de renseignements ont identifié une menace d'extrême droite vivace dans notre pays, avec même quelques individus prêts à passer à l'acte. Il faut pouvoir rassurer la population, nos concitoyens de confession musulmane, mais aussi afrodescendants, de la même manière que nous avons marché contre l'antisémitisme.
C'est la raison pour laquelle, monsieur le ministre, il faut redoubler d'efforts pour combattre la haine propagée par ces groupements extrémistes, qui cherchent au fond à créer des tensions dans la société et qui, malheureusement, se nourrissent aussi de certains discours caricaturaux, faits d'amalgames, en provenance de l'étranger. Je pense à la diffusion de certaines émissions, à la tonalité de certains débats en France, qui au quotidien ciblent un certain nombre de minorités, avec des propos tout à fait affligeants et scandaleux.
Monsieur le ministre, il nous faut vraiment redoubler d'efforts. Bien évidemment la mise en œuvre de la loi Moureaux est fondamentale, mais aussi une conscientisation au niveau du parquet pour qu'il n'y ait pas d'impunité, et surtout faire en sorte que nos services de renseignement restent attentifs et concentrés sur la menace que représente l'extrême droite dans notre pays.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
08.01 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, mijn vraag dateert van begin september 2023 en handelt over de problematiek van de databank. Ik verwijs naar de schriftelijk ingediende vraag. De actuele situatie is ondertussen immers veranderd. Ik hoor dat zo meteen graag van u.
Mijnheer
de Minister,
Op
zaterdag 30 september treedt de wet in werking met betrekking tot de databank
van vonnissen en arresten. Maar volgens een raadsheer van het Antwerpse Hof van
Beroep zou die databank nog niet klaar zijn.
Moest
dat effectief het geval zijn, het zou niet de eerste keer zijn dat een
digitaliseringsproject binnen justitie vertraging oploopt, maar in dat geval
zouden de gevolgen echt wel eens catastrofaal kunnen zijn.
De wet
bepaalt immers dat enkel opname van een vonnis of arrest er authenticiteit aan
verleent en daardoor dus uitvoerbaar wordt. Ik citeer raadsheer Pierre Thiriar
van het Hof van Beroep in een artikel van Doorbraak: “De vonnissen en
arresten van alle magistraten moeten van hun eigen IT-systeem aan die databank
gelinkt worden. Dat gebeurt vandaag niet. Pas vanaf half oktober zouden eerst
de uitspraken van cassatie en in een later stadium geleidelijk die van de hoven
van beroep, de rechtbanken van eerste aanleg, vredegerechten etcetera aan de
databank worden gekoppeld. Zolang een rechterlijke beslissing niet is opgenomen
in de databank, is er geen authentiek exemplaar of 'minuut', dus geen
wettelijke basis meer om een 'expeditie' voor de uitvoering af te
leveren."
Uw
kabinet reageerde reeds dat het dat er inderdaad een uitstel is, maar dat de
wet toelaat om te werken zoals voorheen. Raadsheer Thiriar benoemt die stelling
als onwaar en stelt dat advocaten vanzelfsprekend zullen proberen om de
authenticiteit van het vonnis in vraag te stellen om te vermijden dat hun
cliënt effectief achter de tralies terechtkomt.
Ik heb
hierover volgende vragen:
Klopt
het dat er effectief vertraging is opgelopen, waardoor de databank niet
volledig operationeel is?
Wat
zijn volgens u de gevolgen van het feit dat een vonnis of arrest niet opgeladen
geraakt in de databank? Is dit een probleem voor de uitvoerbaarheid van het
vonnis of arrest?
Is het
nodig om de inwerkingtreding uit te stellen om grote problemen te vermijden?
Welke
stappen onderneemt u om dit zo snel mogelijk recht te trekken en welke timing
voorziet u hiervoor?
08.02 Minister Paul Van Tigchelt: Mevrouw de voorzitster, mevrouw De Wit, de ontwikkelingen van de databank JustJudgment en alle achterliggende componenten vormen niet alleen een heel belangrijk, maar ook een heel groot project, zoals u weet, waaraan de verschillende diensten van Justitie het voorbije jaar erg hard hebben gewerkt. Dat heb ik aan den lijve kunnen ondervinden.
Wij plannen fase 1 nog in 2023. Vanaf dan kunnen ofwel vonnissen manueel worden opgeladen ofwel de afschriften van op papier getekende vonnissen worden opgenomen in de databank. De integraties met de bestaande dossierbeheersystemen werden van meet af aan als erg belangrijk beschouwd voor het welslagen van het project. De integraties met de bestaande systemen moeten ervoor zorgen dat vonnissen en hun bijhorende metadata automatisch worden opgeladen in JustJudgment, zodra de vonnissen klaar zijn voor ondertekening. De meeste applicaties zullen dus klaar zijn na de nodige ontwikkelingen en testen tegen begin 2024, gevolgd door een korte periode van ongeveer twee weken operationele testen.
De wet voorziet vandaag in de mogelijkheid om een vonnis in niet-gedematerialiseerde vorm op te stellen wanneer het om technische redenen niet mogelijk is dat digitaal te doen. Dat is conform artikel 782, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek.
Ik nodig u ook uit de bijhorende memorie van toelichting te lezen. De in de memorie aangehaalde voorbeelden zijn immers niet legislatief. De wetgever heeft met andere woorden geen concrete definitie gegeven van wat onder de noemer ‘onmogelijkheid’ moet worden begrepen. De onmogelijkheid kan met andere woorden ook een praktische en organisatorische oorzaak hebben, wat de voorbije maanden inderdaad het geval was.
De ongerustheid werd geuit, al is me niet bekend door wie, dat een papieren vonnis vanaf 30 september 2023 geen waarde meer zou hebben en dat er bijgevolg ook geen rechtsgeldige afschriften van zouden kunnen worden afgeleverd omdat er geen authentieke bron meer zou zijn voor de papieren vonnissen. Ik kan u zeggen dat die redenering niet correct is. Het nieuw artikel 782, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek beschrijft de doelstellingen van het centraal register. Concreet betekent dit dat voor vonnissen die er niet in zijn opgenomen, de minuut nog steeds geldt als authentieke bron. Dat geldt voor vonnissen gewezen vóór 30 september 2023 en geldt ook voor vonnissen gewezen vanaf 30 september 2023 die door een technische of andere onmogelijkheid nog niet in het centraal register werden opgenomen.
Onze conclusie is dat er zich geen probleem voordoet met het opmaken van papieren vonnissen en het afleveren van afschriften en uitgiften van die vonnissen.
08.03 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord.
Vooral dat laatste is voor mij belangrijk. Mijn collega Van Vaerenbergh volgt de digitalisering op, maar we lazen dat de strafuitvoering in het gedrang kwam en dat triggerde mij natuurlijk. Ik vind het belangrijk om van u te vernemen dat dit niet het geval is, dat afschriften nog altijd via de oude, gebruikelijke weg kunnen worden verkregen. Een raadsheer zei dat advocaten zullen proberen om de authenticiteit van vonnissen in vraag te stellen, om zo te vermijden dat hun cliënt achter de tralies terechtkomt, vandaar mijn bezorgdheid. Ik hoop inderdaad dat dit niet het geval is geweest in die periode dat het nog even anders moet of moest, en dat u inderdaad op dat punt gelijk gekregen hebt. U begrijpt wel dat het onze taak is om u te ondervragen wanneer een systeem wordt ingevoerd dat niet werkt, waardoor de strafuitvoering mogelijk in het gedrang komt.
L'incident est clos.
Het incident
is gesloten.
09.01 Nabil
Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, alors que le personnel pénitentiaire a déjà mené
des actions pendant 48 heures la semaine dernière en raison de la surpopulation
carcérale, du manque de personnel et de la charge de travail, il apparaît
aujourd'hui que le service psychiatrique de la prison de Haren ne peut toujours
pas ouvrir ses portes. Cette situation est due à une pénurie d'infirmiers
psychiatriques. Actuellement, 35 postes sont encore vacants. Au total, 76
infirmiers sont encore recherchés.
Selon les
syndicats de la prison, ces postes ne seront pas non plus pourvus de sitôt. La
raison principale est le salaire. Dans le secteur privé, les infirmières
peuvent gagner plus, tout comme le personnel de sécurité d'ailleurs. Il est
donc urgent de garantir de meilleurs salaires et conditions de travail.
Tant
qu'il n'y aura pas assez d'infirmiers, la psychiatrie n'ouvrira pas et les
internés resteront dans d'autres prisons. Ce qui, à son tour, exerce une forte
pression sur ces prisons et leur personnel.
- Vous
avez rencontré les syndicats la semaine dernière, qu'en est-il ressorti ?
- Quels
sont les plans pour remédier à la pénurie de personnel à Haren ?
- Quand
toutes les unités de Haren seront-elles ouvertes ?
09.02 Laurence Zanchetta (PS): Monsieur le ministre, dans
son rapport annuel 2022 paru récemment, le CCSP met en lumière les importantes
difficultés de recrutement et de formation du personnel pénitentiaire dans sa
globalité. Parmi ces difficultés sont pointés les reports des formations
destinées aux nouvelles recrues, ce qui a pour conséquence l'entrée en service
de personnel non ou pas suffisamment formé. En outre, le rapport pointe le
manque de formation continue des agents pénitentiaires, une fois ces formations
initiales terminées.
Ces
difficultés dégradent des conditions de travail des employés au sein des
prisons et il en vient difficile de recruter les agents dans ces conditions.
A Haren,
la prison souffre d'un manque accru de personnel, en particulier de personnel
expérimenté et de personnel infirmier. Les personnes internées demeurent donc
pour l'instant à Saint-Gilles dans des conditions dramatiques.
En outre,
le modèle de la prison de Haren impliquerait un manque de contact humain avec
les détenus. Cette perte de contact encouragerait un peu plus de refus de
transfert vers Haren. Ces obstacles au recrutement empêcheraient ainsi
l'établissement pénitentiaire de proposer des conditions de travail et une
détention à la hauteur de ses installations, tant au niveau qualitatif que
quantitatif.
Monsieur
le ministre, permettez-moi de vous poser les questions suivantes :
Que
comptez-vous entreprendre pour remédier à la situation de pénurie tant au
niveau du personnel pénitencier que pour celui des infirmiers ?
Quel est
le taux d'occupation actuel vis-à-vis de la capacité théorique de la prison de
Haren ? Quelles sont les prochaines échéances de transfert de détenu vers
l'établissement ? Ces transferts correspondent-ils à la capacité opérationnelle
que permet le nombre de personnels actuel ?
Quelles
mesures allez-vous prendre pour pallier au manque et au retard de formation
pour les nouvelles recrues ? Quelle formation est actuellement donnée aux
nouvelles recrues ? La complétion de celle-ci est-elle conditionnelle à
l'entrée en service effective du personnel concerné ? Quelle partie du cadre de
personnel de la prison de Haren est actuellement composée de ces agents
recrutés à l'aide de tels contrats ?
Quelle
formation continue est offerte aux agents en faisant la demande ? De telles formations
obligatoires existent-elles ?
09.03 Paul Van Tigchelt, ministre: La concertation avec les syndicats se passe de manière constructive. Monsieur Boukili, mon prédécesseur a rencontré les syndicats le 27 septembre et je les ai également rencontrés le 6 novembre pour discuter du problème de la surpopulation. Les conditions de travail difficiles dans la prison ont été expliquées et reconnues au cours de cette concertation. Différentes mesures ont déjà été prises et ont été présentées par mon prédécesseur dans cette commission: personnel, recrutement, formation, gestion de l'agressivité, etc.
Dans les mois à venir, nous continuerons à nous concentrer sur le recrutement et la formation du personnel. Il a été convenu de suivre la situation de près et les syndicats seront tenus informés des progrès réalisés. Une nouvelle concertation est prévue la semaine prochaine.
S'agissant de la deuxième question de M. Boukili et la première question de Mme Zanchetta, ces derniers mois, nous avons mis différentes stratégies en œuvre pour réagir face aux pénuries de personnel. Tout d'abord, nous avons lancé en juillet 2022 le recrutement contractuel accéléré pour les prisons. Cette mesure a duré jusqu'au 30 septembre 2023 et la prison de Haren en a également profité. L'équipe de Haren a été renforcée.
Afin de pouvoir augmenter notre visibilité, une collaboration importante a été mise en place avec notre service Employer branding. Des Job Days ont notamment été organisés en collaboration avec Actiris et le VDAB pour toucher des candidats aussi bien en Région de Bruxelles-Capitale qu'en Flandre.
Concernant la prison de Haren, des Jobdays ont été organisés trois fois la dernière année. En avril 2023, une procédure statutaire a été organisée aussi bien au niveau des assistants de sécurité que des accompagnateurs de détention, et ce au niveau francophone et néerlandophone. Cette procédure a amené un résultat de 80 lauréats.
Actuellement, plusieurs procédures de recrutement sont en cours. La procédure via le Fast Lane, une procédure de recrutement accéléré est en cours pour différentes fonctions. Pour la fonction d'assistant de sécurité, les accompagnateurs de détention et assistance sociale francophone, une procédure classique sera organisée parce qu'apparemment, il y a moins de pénurie sur le marché du travail pour les francophones,
Des actions diverses - employer branding - sont prises pour promouvoir le recrutement. Je ne veux pas les parcourir en détail.
Spécifiquement pour les équipes de soins, la composition de l'équipe de soins à Haren a été revue. Il sera davantage fait appel à des éducateurs, ce qui pourrait réduire le nombre d'infirmiers psychiatriques. Nous voulons ainsi répondre à la pénurie sur le marché du travail.
Concernant la question de l'attractivité au niveau salarial, un arrêté royal portant octroi d'une allocation aux membres du personnel de l'administration pénitentiaire a été publié le 4 avril 2023. Cette prime est accordée à tous les membres du personnel travaillant à Haren. Les infirmiers peuvent donc également en bénéficier. Actuellement, la prison de Haren dispose d'un effectif de plus de 607 équivalents temps plein sur un cadre de 795 assistants de surveillance. Il y a donc toujours un déficit de 187 équivalents temps plein.
Cela signifie clairement que nous devons poursuivre nos efforts afin de remplir la totalité du cadre. En ce qui concerne la troisième question de M. Boukili, comme mon prédécesseur l'a déjà expliqué devant cette commission, la capacité de la prison de Haren sera progressivement mise en service dès que le personnel nécessaire sera disponible, en d'autres termes, aura été recruté et formé. En fonction de cet état de choses, le déménagement des détenus de Saint-Gilles à Haren sera également programmé. Depuis 2022, nous ne ménageons pas nos efforts pour recruter du personnel supplémentaire et nous continuerons à le faire dans les mois à venir. Je veux être honnête avec vous et vous dire que, pour l'ensemble des profils, nous sommes confrontés à un marché du travail qui est assez compliqué à Bruxelles. Si vous avez des suggestions dans ce domaine ou ce contexte, n'hésitez pas à me les faire parvenir.
À la deuxième question de Mme Zanchetta, sur le taux d'occupation actuel eu égard à la capacité, au 8 décembre 2023, la prison de Haren comptait 919 détenus pour une capacité théorique de 957 places. Toutefois, il convient ici de rappeler que l'ouverture de Haren a été mise en œuvre progressivement, liée à l'afflux de personnel à différents postes. L'administration met tout en œuvre pour que la sélection, le recrutement et la formation se déroulent au mieux. Dès que le nombre d'effectifs à Haren le permettra, la population de la prison de Saint-Gilles sera encore réduite et Haren sera remplie au maximum de sa capacité. Dans un premier temps, le transfert de l'annexe psychiatrique sera planifié avant de, finalement, conclure avec la section ouverte située à l'extérieur du périmètre.
Concernant les questions 3 et 4 de Mme Zanchetta, la formation de base complète compte 40 jours – un module d'introduction de 15 jours, suivi de deux modules de 10 et 15 jours –, puis il y a un autre cycle spécifique pour les assistants de sécurité et les accompagnateurs de détention, respectivement de 15 et 10 jours.
Un plan d'action a été élaboré pour la formation du personnel de la nouvelle prison de Haren, avec des objectifs supplémentaires: résorber le retard accumulé dans le module d'introduction de 15 jours; inviter les nouveaux membres du personnel à suivre le module d'introduction dès que possible après leur entrée en fonction; former les accompagnateurs de détention dans le module spécifique.
09.04 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, merci pour vos réponses. Je rappelle que cette question a été posée il y a un bon moment à votre prédécesseur. Il avait donné une réponse un peu similaire à la vôtre: on est en train de faire ceci et cela, il y a ceci et cela… Mais la situation ne s'est pas améliorée depuis lors.
Les représentants syndicaux et le personnel viennent nous voir, se plaindre, avec des chiffres, des faits, des anecdotes, des exemples, pour nous dire que ça ne va pas. Ils ont raison, ils ont les chiffres de leur côté: il y a 40 agents pour un cadre de 71 au niveau du cadre administratif. L'équipe de direction compte 10 personnes sur 23. Des agressions sont régulièrement commises sur le personnel.
Vous l’avez dit vous-même, 607 sur un cadre de 795 avec un déficit de 187 équivalents temps plein. On sait que quand on recrute, ce sont souvent des contrats Rosetta, c’est-à-dire des agents formés sur le tas. Ce ne sont pas des fonctionnaires statutaires qu’on engage et dans lesquels on va investir, sur lesquels on va miser et par lesquels on va garantir l’emploi, ce qui constituerait un élément d’attractivité. Quand on donne un CDI, quand on est considéré comme statutaire, c’est une garantie d’emploi et c’est donc plus attractif pour les travailleurs mais cela, vous ne le faites pas. Ce sont des contrats Rosetta où l’on se forme sur le tas avec un turn-over très important. Du coup, il y a aussi une perte de la compétence avec ce turn-over.
Par rapport à la prison même de Haren, aucun espace n’est prévu pour un arrêt de bus de la STIB près de la prison. On n’y a simplement pas pensé quand on a construit la prison. Les gens doivent donc marcher dix à vingt minutes pour rejoindre la prison. Ce sont tous ces détails qui font en sorte que vous ne trouverez pas le personnel nécessaire pour faire le boulot, monsieur le ministre. On vous a dit que l’ouverture de cette prison de Haren s’était faite dans la précipitation et qu’il y avait une volonté de faire du chiffre, d’avancer même si on allait dans un mur. Je ne comprends pas cette logique. Pourquoi n’écoutez-vous pas de manière plus sérieuse? J’espère que vous serez plus attentif que votre prédécesseur à ce que vous disent les gens du terrain, à ce qu’ils avancent comme problèmes. Je pense que si vous répondez à ce qu’ils amènent sur la table, vous n’aurez plus ce genre de questions auxquelles il faut répondre avec des discours qui ont l’air rassurant mais dont on sait qu’ils ne le sont pas et qu’ils ne règlent pas les problèmes. Cela fait quatre ans que je pose ces questions sur les prisons et particulièrement sur celle de Haren.
Malgré tout, le dossier n'avance pas. À un moment donné, il faut revenir sur terre et écouter les gens du terrain!
09.05 Laurence Zanchetta (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse très complète.
Nous connaissons bien la situation dans les prisons, notamment les difficultés de recrutement. J'entends la manifestation d'une véritable volonté et d'une stratégie de votre part. Des actions sont entreprises pour pallier les différents manques, notamment sur le plan du personnel et de son recrutement, ainsi que des carences dans la formation.
Au-delà des arrêts de bus de la STIB et des problèmes de mobilité qui peuvent se présenter, engendrant des difficultés d'embauche, il faut aussi s'intéresser à l'absence de contact avec les détenus de la prison de Haren. D'après votre réponse, j'entends cependant que des formations pourront contribuer à une amélioration de la situation. Je reste donc confiante et ne manquerai pas de revenir vers vous pour obtenir d'autres détails à ce sujet.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
10.01 Katleen
Bury (VB): Mevrouw
de voorzitster, mijnheer de minister, in het Spaanse stadje Almendralejo is er
een smakeloze trend uitgebroken bij jonge tieners. Elf jonge tieners werden er
geïdentificeerd als de verspreiders van naaktfoto's van tientallen jonge
meisjes uit hun omgeving.
Via
sociale media gingen er naaktfoto's van de meisjes rond, hoewel ze nooit
naaktfoto's van zichzelf hadden gemaakt. Deze naaktfoto's werden geproduceerd
door de App Clothoff, ('kleren uit'). Deze app kan via AI een persoon op een
foto uitkleden.
In
tegenstelling met Spanje is er bij ons geen lacune in het strafrecht. Voor
jongeren vanaf 16 jaar is het doorsturen van deze beelden zonder de toestemming
van de persoon strafbaar. Onder de 16 jaar zal het van de jeugdrechter afhangen
wat de consequenties zijn.
Sexting
is ook bij ons een almaar groter probleem. Childfocus wordt steeds vaker door
jongeren zelf gecontacteerd wanneer ze er mee te maken krijgen. Vorig jaar
gebeurde dat meer dan 150 keer, of gemiddeld zo'n 3 keer per week. Ook worden
de daders en de slachtoffers steeds jonger.
Magistrate
Van de Heyning verklaarde dat jongens in chatgroepen tegenwoordig naaktbeelden
verzamelen als waren het Pokémonkaarten. Er zijn ook gesloten groepen waar je
enkel binnen raakt als je eerst een naaktbeeld van iemand anders post - een
systeem dat ook in pedoseksuele chatgroepen wordt toegepast. Er worden soms ook
challenges georganiseerd: een bepaalde foto volop becommentariëren en
vervolgens naar zoveel mogelijk fora door sturen.
Ook de
techbedrijven dragen een grote verantwoordelijkheid. App's die dit mogelijk
maken zouden gewoonweg niet mogen bestaan. Zoekmachines zoals Google zou ervoor
moeten zorgen dat dergelijke app's onvindbaar zijn.
Heeft
u de meest recente cijfers over het aantal aangiftes van deepnudes?
Heeft
u weet van dergelijke feiten gelinkt aan een dodelijke afloop?
Kan er
eveneens een schatting worden gemaakt van het dark number?
Wat
met deepnudes gemaakt door minderjarigen? Kan er meer duidelijkheid komen over
een adequate strafmaat? Nu hangt dit af van de bevoegde jeugdrechter. Is het
huidige sanctie-arsenaal voldoende? Gaat U hierover in overleg met uw bevoegde
collega's van de deelstaten? Wat met eventuele uithandengeving?
Wat
met de verantwoordelijkheid van Google en Big Tech? Europa onderneemt stappen.
Is dit voldoende? In welk stadium zit dit? Dient België hier niet korter op de
bal te spelen? Gaat U hier de nodige initiatieven nemen en zo ja, de welke?
10.02 Kris Verduyckt (Vooruit): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik heb al vaak vragen gesteld over technologische apps en websites. Ik herinner mij de website PimEyes, met gezichtsherkenning, waar men heel gemakkelijk op basis van een foto iemand terug kan vinden. We hebben een hoorzitting gehad met de Gegevensbeschermingsautoriteit, die mensen hadden van dergelijke websites nog nooit gehoord.
Vandaag gaat het over apps of websites waarmee het heel gemakkelijk is om in een paar klikken een realistische naaktfoto van een persoon te maken. Mijnheer de minister, misschien ligt u daarvan niet wakker en ik lig er eerlijk gezegd ook niet wakker van, maar ik kan mij voorstellen welke impact dat heeft op het leven van een tiener, als dergelijke foto's van hem verspreid worden. Die foto's zien er immers bijzonder realistisch uit.
Kunnen we echt niets doen tegen dergelijke websites? Kunnen we ze verbieden of offline halen?
Mogen we enig heil verwachten van de AI-act die werd goedgekeurd in Europa?
10.03 Minister Paul Van Tigchelt: Mevrouw de voorzitster, collega Bury, u vraagt recente cijfers over het aantal aangiftes. Ik nodig u uit om daarvoor een schriftelijke vraag te stellen. Ik heb geen weet van feiten die gelinkt zijn aan een dodelijke afloop. We kunnen ook geen geloofwaardige of onderbouwde inschatting maken van het dark number. Het is niet mogelijk op basis van de recentste veiligheidsmonitor te bepalen hoe groot dat dark number is.
Collega Bury, in antwoord op uw vierde vraag, kunnen in het geval van minderjarige daders verschillende maatregelen door de jeugdrechter worden genomen. Ook de regels rond de uithandengeving zijn hier van toepassing. Ik overloop dit niet in extenso, maar het is wel zo dat het College van procureurs-generaal een omzendbrief voorbereidt met betrekking tot alle vormen van cyberpesten, inclusief het online seksueel geweld. Het hoofddoel van die omzendbrief is uiteraard niet alleen om een zekere awareness te creëren, maar ook om de magistraten en politieagenten een aantal handvatten en instrumenten aan te bieden om correct te reageren op basis van de wetgeving die dat mogelijk maakt.
Bewustmaking en preventie zijn daarbij ook essentieel. Preventie moet op maat gemaakt zijn, aangepast aan de leeftijd van de jongeren en moet zich richten tot de jongeren zelf, hun ouders en hun toezichthouders.
Gelukkig zijn er al preventie-initiatieven waarin het aspect van de deepnudes kan worden geïntegreerd. We moeten die initiatieven ondersteunen en uitbreiden. Het belang van een organisatie als Child Focus kan hierin niet genoeg worden benadrukt, want ze maakt van de strijd tegen digitaal seksueel geweld bij minderjarigen een prioriteit en levert daarbij goed werk.
Uw vijfde vraag, mevrouw Bury, en uw tweede vraag, mijnheer Verduyckt, betreffen het bannen van dergelijke websites of apps. Op 11 mei publiceerde de Europese Commissie inderdaad een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de regels ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen. In de volksmond staat die bekend als de Child Sexual Abuse Act (CSA-Act). België heeft altijd zeer actief op een constructieve manier deelgenomen aan de onderhandelingen binnen de werkgroep van de Raad waar dat instrument wordt besproken. Onder het Belgische voorzitterschap dat binnen enkele weken aanvangt, zullen we die besprekingen voortzetten. Ik hoef u niet in detail te vertellen hoe ver die besprekingen zijn gevorderd. Het Europees Parlement heeft een voorstel gedaan.
We hebben daarnaast ook contact gehad met Google en Facebook. Op basis van die gesprekken bleek dat het rechterlijk bevel om beelden te verwijderen, gericht aan onder meer Facebook en Google, niet duidelijk genoeg was opdat zij de nodige stappen kunnen zetten. Artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek hebben we daarom recent aangepast om die rechtspleging in kort geding in geval van niet-consensuele verspreiding van seksueel getinte inhoud te optimaliseren door in te schrijven dat de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg zich ervan moet verzekeren dat zijn bevel alle praktische gegevens bevat opdat big tech aan de slag kan gaan met zijn bevel.
Die gegevens kunnen verschillend van aard zijn, afhankelijk van de situatie. Het gaat dan over URL-links naar seksueel getinte inhoud, hashcodes van de beelden, de beelden zelf, contactgegevens van de verzoeker of desgevallend van Child Focus of het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen.
In de wetgeving die eind augustus gepubliceerd is, hebben we het toepassingsgebied van de taplijst, artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering, uitgebreid naar voyeurisme en niet-consensuele verspreiding. Ook artikel 90quater van het Wetboek van strafvordering is aangepast, in die zin dat de onderzoeksrechter die in spoedeisende gevallen een mondeling bevel tot maatregel bedoeld in artikel 90ter kan geven, dat niet langer binnen de 24 uur moet bevestigen, maar wel zo spoedig als mogelijk. Dat breidt de mogelijkheden van de rechter uit om op een soepele manier te werken.
Kunnen dergelijke illegale websites offline gehaald worden? Domeinen, websites, URL’s kunnen worden omgeleid naar de stoppagina van de overheid. Dat kan wanneer de procureur des Konings daarvoor een vordering conform 39bis uitvaardigt. In de meeste vorderingen wordt er gevraagd om een domeinnaam om te leiden. Er zijn parketten, ook in de provincie van de heer Verduyckt, die daar nogal actief op werken. Enkel voor de .be-domeinnamen en de .brussels- en .vlaanderen-domeinnamen geldt dat deze effectief kunnen worden verwijderd op basis van een vordering van het parket. In de gevallen dat het niet om een Belgische domeinnaam gaat, is enkel de omleiding naar de stoppagina van de overheid mogelijk.
De eerste vraag van de heer Verduyckt betreft het verbieden van dergelijke praktijken. Gedeeltelijke deepnudes, dit wil zeggen beelden die gedeeltelijk zijn gemanipuleerd met informaticahulpmiddelen en waarin het slachtoffer ook herkenbaar is, kunnen worden gekwalificeerd als voyeurisme, zegt men mij, aangezien het misdrijf voyeurisme gekoppeld is aan het gebrek aan toestemming van een bepaalde persoon, conform het nieuw seksueel strafrecht. Op voyeurisme staat net als op het zonder toestemming verspreiden van seksueel getinte inhoud een gevangenisstraf tot vijf jaar.
Daarnaast is de niet-consensuele verspreiding met kwaadwillig opzet of met winstbejag van seksueel getinte inhoud strafbaar, ook met gevangenisstraffen tot vijf jaar en boetes tot tienduizend euro. Dat staat allemaal in het nieuw seksueel strafrecht, dat in juni van vorig jaar in werking is getreden. Ik denk dat die wetgeving behoorlijk up-to-date is.
Volledige deepnudes, dus beelden die volledig zijn gemanipuleerd met behulp van informaticahulpmiddelen, vallen niet onder deze notie, maar als ze minderjarigen afbeelden, dan vallen ze onder de misdrijven met betrekking tot beelden van seksueel misbruik van minderjarigen en kan er door het parket worden opgetreden en kunnen er verantwoordelijken worden vervolgd.
Sowieso zijn die praktijken verboden. Dat kan leiden tot vergaande gevolgen voor degenen die zich toch schuldig maken aan dergelijke praktijken, want de overtreders kunnen worden vervolgd.
10.04 Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, hartelijk dank voor het zeer uitgebreide antwoord. Het doet mij plezier dat u zich dit aantrekt, net zoals uw voorganger.
Ik wilde hier zeker over zijn, omdat het toch over een jeugdfenomeen gaat. De strafwetgeving werd aangepast en strenger gemaakt. Als het over de uithandengeving gaat, is het sanctiearsenaal bij de bevoegde jeugdrechters momenteel wel voldoende? Gebeurt dat dan ook? U zegt zelf dat deepnudes van minderjarigen als seksueel misbruik worden gezien. Uithandengeving lijkt dan relatief eenvoudig en zou relatief snel moeten kunnen gebeuren.
U had het ook over alles wat met preventie te maken heeft. Daar wordt op ingezet, maar heel vaak luidt het preventieadvies: verstuur geen naaktbeelden, pas daar mee op. Dit is echter een andere problematiek, want hier worden foto’s van meisjes die niet veel kleren aanhebben bewerkt en verstuurd. Daarvoor een preventiecampagne opzetten is gemakkelijker gezegd dan gedaan, want als meisjes in bikini op een foto staan, dan hebben zij toch niets verkeerd gedaan. Het is toch net iets moeilijker om daarvoor in preventiemaatregelen te voorzien.
Het is goed nieuws dat de onderhandelingen binnen enkele weken zullen worden aangevat, maar het is belangrijk dat er analyses kunnen worden gemaakt. Dergelijke apps zouden niet mogen bestaan. Is het bijvoorbeeld mogelijk dat zoekmachines zoals Google ervoor zorgen dat zoiets onvindbaar is? Er is werk aan de winkel op dat vlak en ik hoop dat u daaraan verder zult werken, samen met uw Europese collega's.
10.05 Kris Verduyckt (Vooruit): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw omstandig en duidelijk antwoord.
We weten allemaal dat dit vroeg of laat voor ongelukken zal zorgen. We zijn allemaal jong geweest en we weten dat jongeren op die leeftijd moeilijk de impact van hun daden kunnen inschatten. Na de eerste krantenartikelen die daarover verschenen zijn of de getuigenissen van een aantal BV's over wat er met hen is gebeurd, zijn misschien nog meer mensen op zoek gegaan naar dit soort websites of apps. Deze regering heeft inderdaad onder andere op het vlak van het seksueel strafrecht bijzonder belangrijke stappen vooruit gezet en heeft de wet aangepast aan onze moderne samenleving. Stevige boetes zijn een goede zaak, maar die komen echter steeds na de feiten.
Volledige deepnudes zijn de nieuwste trend. We vermoeden dat ze vooral door jongeren worden gemaakt, maar als ik die BV's hoor getuigen, dan denk ik dat het niet alleen bij jongeren speelt, dus dat is toch iets dat we in de gaten moeten houden.
De omzendbrief 'Awareness bij politieagenten' is heel belangrijk. Het gaat op dat net allemaal zo snel dat het voor hen soms moeilijk te volgen is. Ik wil de procureur des Konings aan de slag zien gaan met die stoppagina. Ik heb mijn tongval proberen verdoezelen, maar dat is blijkbaar niet zo goed gelukt. Het is goed om te horen dat er daarop wordt gereageerd in mijn provincie.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
11.01 Katleen
Bury (VB): Naar
aanleiding van het onderzoek en de studiedag van het Kinderrechtencommissariaat
betreffende het spreekrecht van kinderen bij de familierechter, is de voorbije
maanden de interesse gegroeid om meer aandacht te besteden aan de stem en de
positie van het kind binnen de familierechtbank.
Dit
naar het voorbeeld van Duitsland (familierechtbank Tempelhof-Kreuzberg,
'Verfahrensbeistand' 'Kinderbeistand') en Nederland ('kindbehartiger'). In deze
landen wordt ondersteuning van het kind in een procedure voor de familierechtbank
voorzien.
Tijdens
de procedure voor de familierechtbank ondersteunt 'de kindbehartiger' kinderen
van gescheiden ouders door hen te informeren over hun rechten, de procedure en
over de uiteindelijke beslissing. Daarnaast heeft deze oog en oor voor de noden
en behoeften van het kind doorheen de procedure door een aanspreekpunt te zijn
voor het kind. Als het kind dat wenst, vertolkt 'de kindbehartiger' ook de
mening van het kind in de procedure voor de familierechtbank zonder een
bijkomende partij te zijn. Deze vertrouwenspersoon kan eveneens aanwezig zijn
bij het horen van de kinderen door de familierechter, als het kind zegt daar
nood aan te hebben. Aan de hand van specifieke tools gaat hij of zij in gesprek
met de minderjarige.
Werd u
betrokken bij dit pilootproject?
Wanneer
kan de opstart van dit project verwacht worden? Wanneer volgt een evaluatie en
zijn er desgevallend plannen voor een verdere uitrol?
Wordt
er automatisch beroep gedaan op een 'kindbehartiger' wanneer er kinderen
betrokken zijn bij de procedure voor de familierechtbank? Op basis van welke
criteria, in welke zaken wordt een 'kindbehartiger' aangesteld? Wat bij
scheidingen die enkel via de notaris verlopen of enkel geweten zijn op de
gemeente (door een adreswijziging)?
De
ondersteuning wordt - in eerste instantie - voorzien door advocaten, gelet op
het belang om het verloop van de procedure te kennen. Worden er op langere
termijn ook andere hulpverleners voorzien om tegemoet te komen aan de hoge
werklast door de vele scheidingen?
Dienen
hiervoor opleidingen te worden gevolgd? Welke actoren kunnen voorzien in
bovenvermelde opleiding?
Hoe zal dit alles worden gefinancierd? Zowel het pilootproject, de eventuele verdere uitrol als de personen die de taak als 'kindbehartiger' zullen opnemen.
11.02 Minister Paul Van Tigchelt: Mevrouw Bury, binnen de familierechtbanken in de afdeling Gent, een mooie stad op 40 kilometer van Antwerpen, wordt een pilootproject ontwikkeld waarin een vertrouwenspersoon zal worden aangesteld om kinderen bij te staan in het kader van een procedure voor de familierechtbank. Dat project is nog pril. De effectieve uitrol ervan is voorzien in de eerste helft van 2024. Het is een lokaal initiatief dat in volle ontwikkeling is.
We hebben contact opgenomen met het College van hoven en rechtbanken en dat zegt mij dat het project is geïnspireerd op de werkwijze in Nederland en Duitsland. In Duitsland noemt men dat de Verfahrensbeistand of de Kinderbeistand en in Nederland noemt men dat de kindbehartiger. Het project – dat vind ik belangrijk om te benadrukken – sluit naadloos aan bij het wetsontwerp DIGI 1bis dat is ingediend in het Parlement en morgen zal worden toegelicht. Die wijzigingen omvatten met name de mogelijkheid voor een kind om zich te laten vergezellen door een vertrouwenspersoon in de procedures voor de rechter.
11.03 Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, ik had wat concrete vragen, terwijl u het heel algemeen hebt gehouden. Het is top dat zoiets als een kindbehartiger al op het niveau van de familierechtbank kan. Nu gaat het over de jeugdrechtbank. Dat is eigenlijk vrij laat, ook als de gemoederen al zeer hoog oplopen. De kindbehartiger zou dus op het niveau van de familierechtbank zijn, maar wat dan bij scheidingen die enkel via de notaris of via de gemeente verlopen? Wat als er daar een kind is dat ook wil worden gehoord? Is daar ook naar gekeken?
Ik heb gelezen dat de kindbehartiger in eerste instantie een advocaat zou zijn. Wordt er daarvoor op langere termijn ook naar andere hulpverleners gekeken? Zijn de opleidingen die daarvoor moeten worden gevolgd, bijkomende opleidingen of kijkt men enkel naar advocaten die nu al in de jeugdrechtbanken kinderen begeleiden? Bij een opleiding hoort natuurlijk ook een financieel plaatje.
Die zaken heb ik niet echt van u gehoord.
Het incident is
gesloten.
L'incident est clos.
12.01 Laurence Zanchetta (PS): Depuis quelques mois, les syndicats du personnel pénitentiaire alertent sur la fréquence en augmentation des «largages» au sein de nos établissements carcéraux. Ces largages consistent habituellement dans le jet d'objets illicites par-delà les enceintes des prisons, ou des filets quand ils sont présents, mais insuffisamment entretenus. Les derniers mois ont même vu l'utilisation de drones afin de procéder à ces largages par-delà les filets de sécurités installés, et parfois même jusqu'aux cellules des détenus.
On le
sait, ces largages représentent le risque que des objets directement dangereux
pour le personnel soient introduits dans la prison, comme cela a pu être le cas
dans le passé, notamment à Andenne récemment, où une arme à feu avait été
introduite.
Ce risque
appelle à des mesures rapides, notamment en termes d'adaptation
d'infrastructure, d'équipements adaptés et de formation du personnel quant à
l'usage de ces éventuels nouveaux dispositifs. Par ailleurs, il revient que la
dégradation des filets installés aux enceintes des établissements, comme
c'était le cas à Andenne il y a encore quelques semaines est notamment mise en
cause dans l'augmentation du nombre de largages réussis.
Monsieur
le ministre,
Confirmez-vous
la tendance à l'augmentation de ces largages, notamment à l'aide de drones ?
S'agit-il d'un phénomène généralisé à toutes les prisons, ou d'une tendance
restreinte à certains établissements pénitentiaires ?
Des
mesures sont-elles à l'étude, en collaboration avec le secrétaire d'État à la
Régie des Bâtiments, afin d'adapter l'infrastructure des enceintes et autres
dispositifs visant à empêcher ces largages ? Les dispositifs existants, tels
que les filets et caillebotis font-il l'objet d'une maintenance suffisante afin
de maintenir leur efficacité dans le temps ?
De
nouvelles méthodes et équipement sont-ils en réflexion afin de permettre de
mieux détecter et neutraliser les drones en survol ? La porte-parole de
l'Administration pénitentiaire rapportait récemment que des tests de nouveaux
dispositifs étaient prévus, pouvez-vous nous en dire plus ?
Je vous
remercie.
12.02 Paul Van Tigchelt, ministre: Chère collègue, en réponse à votre première question, l'administration pénitentiaire constate effectivement une augmentation de l'usage de unmanned aircraft systems pour le largage d'objets et de substances. Néanmoins, le largage manuel par jet demeure le plus fréquent. Tous les établissements pénitentiaires sont susceptibles de connaître ce phénomène.
J'en viens à vos questions 2 à 5. Les filets délimitant les espaces communs et les grilles des fenêtres des cellules constituent la sécurité de base de nos prisons. Ils empêchent les détenus de recevoir ou de transmettre des objets ou marchandises non autorisés. Malheureusement, les grilles des fenêtres des cellules sont particulièrement susceptibles d'être endommagées. En collaboration avec la Régie des Bâtiments, le service compétent, nous veillons à ce que les grilles endommagées soient régulièrement réparées, mais, compte tenu du fait que nous parlons ici de milliers de cellules, il n'est pas évident de s'assurer que 100 % des caillebotis soient intacts à tout moment.
La direction générale de la sécurité intégrale surveille en permanence le marché des nouvelles technologies de sécurité. Ainsi, un système de détection de drones a récemment été testé dans une prison. Nous n'avons toutefois pas opté pour l'achat ou la poursuite du déploiement de ce système parce qu'il s'est avéré insuffisamment efficace. Tout le monde est encore en train de chercher les meilleurs moyens et instruments contre le misuse (le mauvais usage), l'abus de drones.
Au sein du gouvernement, un régime légal a été mis en place pour que le directeur général des établissements pénitentiaires, avec l'accord préalable de l'institut, mette en place un projet pilote visant à neutraliser tout engin sans présence humaine à bord qui se déplace dans l'air, sur ou dans l'eau, ou sur terre, afin de protéger un établissement pénitentiaire, à l'exclusion de ceux situés dans les zones urbaines densément peuplées, et d'y garantir l'ordre et la sécurité.
Il s'agit d'un projet pilote qui permettra de tester l'utilisation d'un "brouillard" – en anglais jamming – pour une prison.
Un projet de loi a été approuvé par la commission de l’Économie et de la Protection des consommateurs. Je ne sais pas s'il a déjà été voté.
12.03 Laurence Zanchetta (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Je vois que l'administration pénitentiaire s'adapte à ces nouveaux modes de largage. Je reviendrai vers vous pour savoir si certains établissements pénitentiaires sont plus touchés que d'autres et pour en savoir plus sur ce projet pilote.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
De voorzitster: De vragen nrs. 55039319C, 55039336C, 55039337C, 55039338C, 55039339C, 55039340C, 55039341C, 55039352C en 55039353C van mevrouw Dillen worden uitgesteld.
13.01 Laurence
Zanchetta (PS): Monsieur
le ministre, le droit des plaintes des détenus, consacré par la loi, a
récemment atteint ses trois années d'instauration. En outre, l'esprit de ce
droit s'inscrit dans une volonté, non seulement de respect optimal des droits
des détenus, mais également de dialogue voire de médiation entre les directions
et les individus incarcérés. Ce dialogue doit se faire par l'intermédiaire de
la bonne volonté de coopération de toutes les parties concernées.
J'avais
déjà attiré votre attention au sein de cette commission sur les difficultés
rapportées par la commission de Nivelles face à l'absence de la direction
durant les audiences de ces commissions. Le récent rapport du CCSP confirme
cette tendance et l'étend même à de nombreuses commissions de surveillance de
notre pays. Si vous pointiez la charge de travail et l'envoi d'une défense
écrite par la direction afin de justifier cette absence, les conclusions du
CCSP semblent aller au-delà de ces considérations.
Dans
son rapport, le comité rapporte une posture de ces directions qu'il considère
relever d'un manque de volonté de participer pleinement à la mise en oeuvre du
droit de plainte. Le rapport évoque même
une "politique de la chaise vide".
Le
rapport indique en outre que le faible nombre d'audiences dans certaines
prisons -Arlon, Mons, Namur, Nivelle, Paifve – semble incohérent avec une
charge de travail trop élevée qui ne pourrait permettre aux directions de s'y
rendre.
Monsieur
le ministre, permettez-moi de vous poser les questions suivantes:
Actuellement,
avez-vous des données chiffrées en ce qui concerne le taux de présence des
directions aux audiences des commissions de plainte ?
Avez-vous
eu récemment l'occasion de vous entretenir avec les acteurs de terrain, en ce
qui concerne leur posture vis-à-vis des mécanismes du droit de plainte ? Si
oui, quels sont les retours des directions à ce sujet ?
Ces acteurs ont-ils l'occasion de porter à votre connaissance des griefs vis-à-vis de ces procédures ? Le cas échéant, quels ont été leur teneur et quelles réponses peuvent-elles y être apportées, notamment en ce qui concerne la charge de travail de ces directions ?
13.02 Paul Van Tigchelt, ministre: Madame la présidente, chère collègue, en termes de présence des directeurs à l'audience de la Commission des plaintes, je dois souligner que cette présence n'est pas obligatoire. La Commission des plaintes dispose de tous les éléments pour prendre sa décision, le directeur devant systématiquement communiquer par écrit les informations et observations qu'il juge utiles. Dès lors, la direction préfère régulièrement se contenter de ces réactions par écrit et de ne pas assister personnellement à l'audience. Dans certains cas, les directeurs concernés y participent toutefois. Certains établissements assurent également une présence de la direction, mais sans nécessairement que ce soit le directeur directement concerné par la décision qui soit présent.
De façon générale, les retours que je reçois du terrain sont plutôt négatifs, les directeurs ne comprenant pas toujours le bien fondé de certaines décisions. Les directeurs considèrent surtout que la procédure leur coûte un temps précieux. Ils souhaitent plutôt consacrer ce temps à d'autres tâches et à lire le rapport 2022 du Conseil central de surveillance pénitentiaire. Les chiffres évoqués me font penser qu'ils n'ont pas tout à fait tort puisque les dossiers concernant des plaintes irrecevables et des plaintes non fondées représentent au total 70 % des dossiers traités.
Le droit de plainte est encore assez récent. Les différents acteurs concernés doivent encore s'accoutumer à cette nécessaire réalité. Je suis intimement convaincu de la nécessité de ce droit de plainte. Or, j'entends également les directeurs et l'administration qui émettent parfois de sérieuses réserves sur les décisions prises. Afin que les choses évoluent au mieux, il faut que la Commission des plaintes prenne suffisamment en compte les réalités du fonctionnement concret des établissements pénitentiaires qui implique que la direction reste en mesure de gérer la prison et de prendre les décisions qui s'imposent. Les deux parties devront donc converger.
13.03 Laurence Zanchetta (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitster:
De vragen nrs. 55039440C, 55039685C, 55039686C, 55039687C, 55040150C en
55040309C van mijnheer Aouasti worden omgezet in schriftelijke vragen. De interpellatie van mevrouw Dillen werd
ingetrokken.
14.01 Claire
Hugon (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, en 2016, la Belgique, aux côtés de nombreux
autres pays, s'est engagée à rencontrer l'objectif fixé par l'OMS et à éliminer
l'hépatite C sur son territoire à l'horizon 2030. Dans notre pays, les
traitements contre le VHC existent et sont efficaces. Pour autant, atteindre
cet objectif ne paraît possible que si toutes les populations à risques sont
prises en charge. À cet égard, la population carcérale constitue un groupe
cible particulièrement important.
L'an
dernier, la coalition belge contre le VHC demandait ainsi aux autorités
publiques d'accorder une attention particulière envers les personnes détenues,
un groupe "presque 7 fois plus touché que l'ensemble de la
population". Outre la vulnérabilité des personnes arrivant en prison, l'on
sait que milieu carcéral, où les conditions d'hygiène sont mauvaises, où le
partage de matériel est monnaie courante et où l'usage de stupéfiants est
fortement répandu, constitue un milieu particulièrement à risque pour la
transmission. Le temps de la détention pourrait justement être mis à profit pour détecter, traiter et
de manière générale mettre en œuvre une approche basée sur la prévention et la
réduction des risques.
Monsieur
le ministre, voici mes questions: Un dépistage systématique de l'hépatite C
est-il organisé lors de l'arrivée en prison? Le cas échéant, un nouveau
dépistage est-il organisé lors des transferts subséquents entre établissements
pénitentiaires? Si un détenu sait en arrivant qu'il est porteur du virus, ou
s'il est testé positif à son arrivée ou plus tard, comment est organisé le
traitement? L'accès au traitement est-il identique à ce qui est possible à
l'extérieur, selon le principe d'égalité des soins, ou des conditions d'accès
supplémentaires sont-elles posées? Un traitement entamé à l'extérieur peut-il
être terminé à l'intérieur, et vice-versa, selon le principe de la continuité
des soins? Quelles politiques de prévention et de réduction des risques sont
actuellement mises en place dans les établissements pénitentiaires pour
diminuer la circulation du virus?
Je vous remercie.
14.02 Paul Van Tigchelt, ministre: Chère collègue, les patients entrants ou non doivent toujours avoir la possibilité de se soumettre à des tests hépatite B et C. Cette possibilité doit faire l'objet d'une communication active. Si l'intéressé s'est soumis récemment aux examens au sein de l'établissement pénitentiaire, les résultats de ces examens peuvent être demandés et, si besoin, le service Soins de santé peut demander des examens complémentaires.
Le dépistage peut s'effectuer par prélèvement sanguin ou test rapide déterminant les anticorps ou antigènes. Avec la procédure 7, Hépatite virale en milieu pénitentiaire, nous entendons structurer et optimiser la détection avec limitation des transferts de patients, le diagnostic et le traitement de l'hépatite virale au sein du service Soins de santé des établissements pénitentiaires, et ce, conformément au principe d'équivalence.
Cette procédure comporte différentes parties. La première, Mise en œuvre dans l'établissement pénitentiaire local, est la détection et la notification; la deuxième concerne l'orientation et la troisième traite de la post-cure dans le service Soins de santé local.
Pour ce qui est du traitement, il est demandé au greffe quelle est la date de libération la plus proche possible et celle-ci est notée dans le dossier médical électronique. Le traitement peut débuter après le dépistage et le diagnostic si le patient reste encore trois mois au moins en détention, ceci pour s'assurer qu'il reçoive l'entièreté du traitement. L'option du service médical pénitentiaire de ne commencer le traitement que s'il est certain que le détenu restera en détention pendant toute la durée du traitement a été prise à l'époque pour vérifier la prise correcte et complète du traitement qui est d'ailleurs coûteux, comme vous le savez. De nouvelles molécules et une offre élargie de suivi font que ce critère sera revu lors de la révision de la procédure dans la première moitié de l'année prochaine.
L'accès au traitement n'est pas tout à fait le même en prison qu'en dehors. Ces traitements ne peuvent pas être interrompus. C'est la raison pour laquelle nous prenons en compte la durée de la peine et la possibilité de prendre les contacts nécessaires pendant la détention pour assurer la continuité en cas d'octroi de modalités ou de sortie de prison.
Enfin, du matériel d'information (dépliants, vidéos, affiches) sur la prévention, la détection et le traitement sera bientôt mis à notre disposition par les fabricants. Sur la base de ces informations, nous convoquerons dès l'année prochaine les détenus pour un entretien complémentaire afin de leur proposer un test sanguin.
14.03 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces éléments de réponse.
L'Organisation mondiale de la Santé nous communique son inquiétude sur la capacité de la Belgique à rencontrer l'objectif d'éradication de l'hépatite C en 2030. On sait que les détenus constituent un groupe très important en la matière.
La procédure sera revue prochainement. Puis-je dès lors suggérer que ce délai de présence au sein de l'établissement pendant toute la durée du traitement puisse être sujet à révision? La conséquence est l'exclusion de toutes les personnes prévenues, puisqu'on n'est jamais sûr qu'elles resteront au moins trois mois, vu la révision mensuelle ou bimensuelle de leur statut en détention préventive. Plus d'un tiers des personnes en prison n'auront jamais accès au traitement.
Cette contrainte ne découle pas d'une considération médicale. Je vous encourage vraiment à revoir ce critère-là, qui me paraît problématique pour prendre en charge le plus de personnes possibles. Les organisations de terrain rapportent, à propos du refus de certains détenus de faire l'objet d'un test de dépistage, que cela peut provenir d'un manque d'informations ou d'une crainte de stigmatisation. Des moyens supplémentaires peuvent être mis en œuvre à cet égard. Vous mentionnez du matériel d'information, mais il faut aussi prévoir un contact avec les détenus pour répondre à leurs interrogations et à leurs craintes, pour qu'ils comprennent l'intérêt de se soumettre à un tel test.
On me rapporte qu'il est aussi demandé aux détenus, pour avoir accès au traitement, qu'ils ne soient ni alcooliques, ni toxicomanes. Comme vous n'en avez pas parlé, je ne sais pas si c'est avéré. Mais, si c'est le cas, cela me semble également problématique, et ce pourrait être sujet à révision étant donné que des recommandations internationales demandent expressément de traiter les personnes consommatrices de drogue, puisqu'elles sont particulièrement à risques vu leurs pratiques.
Dans le matériel que vous mentionnez, il me paraît très important que le niveau de littératie des détenus soit pris en considération et qu'on se mette à leur niveau.
Concernant la réduction des risques, je sais que ce principe n'est pas souvent mis en œuvre en prison, voire peut-être pas du tout. Mais j'ai encore assisté à un débat il y a deux semaines lors duquel les praticiens de la santé et les praticiens de terrain insistaient sur le fait que c'était fondamental pour arriver à rencontrer les objectifs sanitaires et prendre en charge correctement l'enjeu du virus de l'hépatite C en Belgique.
Voilà des éléments supplémentaires pour cette révision de la procédure.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitster: Ik zet mijn vraag nr. 55039751C om in een schriftelijke vraag, mijnheer de minister. We hebben daar vorige week nog over gediscussieerd. Toen bleef een aantal vragen onbeantwoord, dus ik kijk uit naar uw schriftelijk antwoord. Ik vermoed dat we het hierover binnenkort terug zullen hebben.
Vraag nr. 55039772C en vraag nr. 55039773C van mevrouw Dillen worden uitgesteld. De samengevoegde vragen nr. 55039866C van mevrouw Marghem en nr. 55039868C van mevrouw Dillen worden uitgesteld. Vraag nr. 55039954C en vraag nr. 55040259C van mevrouw Marghem worden omgezet in schriftelijke vragen.
15.01 Kris Verduyckt (Vooruit): Mijnheer de minister, mijn vraag betreft morbide voyeurisme. Ik wil dat graag even toelichten. Nog tijdens de nacht die volgde op de aanslagen in Brussel kreeg ik via WhatsApp een close-upfoto van een slachtoffer en een filmpje waarop ik heel goed kon zien dat een ander slachtoffer gereanimeerd werd. Die beelden, die van vlakbij werden genomen, kwamen binnen. Ik vind dat is verwerpelijk. U vindt dat wellicht ook.
Ik heb drie jaar geleden een wetsvoorstel ingediend om dat soort zaken aan te pakken. Er is mij toen geduld gevraagd, aangezien het strafwetboek herzien zou worden en dat ongetwijfeld opgenomen zou worden. In wat vandaag voorligt voor het strafwetboek is dit ergens terechtgekomen in een memorie van toelichting onder niet-naleving van een bevel tot hulpverlening, met heel wat twijfelwoorden erbij. Van iemand die dat doet, zou eigenlijk gezegd kunnen worden dat die het slachtoffer op dat moment niet helpt. Het zou ook lijkschennis kunnen zijn. Het zou ook kunnen dat men iemand anders een trauma of psychisch schadelijke gevolgen toebrengt.
‘Zou’ wordt heel vaak gebruikt, maar eigenlijk is dat net jammer. Daarom ben ik net ontgoocheld. De bedoeling van mijn wetsvoorstel was om heel duidelijk in de wet te zeggen dat we dit niet pikken, om aan de rechter heel duidelijk mee te geven dat dit soort gedrag bestraft moet worden. U zou kunnen zeggen dat dit naïef is, maar ik heb mij gewoon gebaseerd op wat er in Duitsland bestaat. In Duitsland zijn de regels heel simpel. Als u een foto of een filmpje maakt van een kwetsbaar persoon of daar beelden van verspreidt, dan bent u strafbaar. In Duitsland is een kwetsbaar persoon iemand die een ongeval heeft gehad, maar dat kan ook een dronken persoon zijn of iemand die onder invloed is van drugs. Dat is duidelijk en daar wordt niet rond de pot gedraaid.
Ik ben ontgoocheld omdat uw voorganger, de heer Van Quickenborne, in reactie op een kijkfile na een zwaar ongeval zei dat daar duidelijke sancties voor moesten komen. Ik had dus echt verwacht dat die duidelijkheid in het voorstel voor het strafwetboek zou staan. Als ik spreek met hulpverleners, met ambulanciers, met brandweermannen, zeggen zij dat dit vandaag de realiteit is. Als zij op de plaats van een ongeval aankomen, is de smartphone aanwezig en zien zij dat er beelden gemaakt worden. Ik hoop echt dat u toch nog eens nadenkt of we toch niet die duidelijkheid in het strafwetboek kunnen bieden. Er zijn al vreselijke gevallen van morbide voyeurisme gekend en er zullen er ongetwijfeld nog komen.
15.02 Minister Paul Van Tigchelt: Mijnheer Verduyckt, ik hoop dat ik uw ontgoocheling een beetje kan nuanceren met mijn antwoord. Zowel de administratie als de expertencommissie van het strafwetboek, bestaande uit mevrouw Rozie, de heer De Herdt en de heer Vandermeersch, hebben uw wetsvoorstel geanalyseerd. Dankzij uw voorstel wordt in de memorie van toelichting, waarnaar u verwijst, verduidelijkt dat er geen extra afzonderlijke nieuwe strafbaarstelling nodig is, aangezien er al twee strafbaarstellingen bestaan, waaronder dit pijnlijke fenomeen kan vallen.
Indien het om gewonde slachtoffers gaat, is dat ten eerste het vervaardigen of het verspreiden van inhoud van extreem gewelddadige aard – een misdrijf dat is ingevoegd dankzij het nieuw seksueel strafrecht.
Ten tweede, wanneer men foto's neemt van slachtoffers, maken deze personen zich ook schuldig of kunnen zij zich schuldig maken aan het bestaande misdrijf schuldig verzuim. In het nieuwe strafwetboek heet dat trouwens het niet-naleven van hulp verlenen. Bij de bespreking van het strafwetboek hebben we al vaak uiteengezet dat de experts die betrokken waren bij de opstelling van het nieuwe strafwetboek, oordelen dat een wildgroei aan afzonderlijke strafbaarstellingen voor specifieke casussen suboptimaal is en dat we dat het best vermijden. Er komt dus het best geen cumul van strafbaarstelling op strafbaarstelling op strafbaarstelling als bepaalde gedragingen toch al strafbaar zijn via andere misdrijven, andere strafbaarstellingen.
Voor overleden slachtoffers hebben de experts zich deels gebaseerd op uw wetsvoorstel en het Duitse voorstel, waarnaar u verwijst, om ook de oplossing voor dodelijke slachtoffers te incorporeren in ons strafwetboek, rekening houdend met de bestaande misdrijven grafschennis en de brede invulling ervan dankzij de rechtspraak. Het nieuwe strafwetboek heeft daaraan het misdrijf lijkschennis toegevoegd om ervoor te zorgen dat ook het maken en verspreiden van beelden van dode slachtoffers strafbaar kan zijn indien de gedraging van die aard is dat de nagedachtenis van de overledene werd beledigd of gekwetst, en dat naar het Franse voorbeeld waarin er ook wordt teruggevallen op al bestaande strafbepalingen en waar ze het misdrijf lijkschennis al kennen.
Er was ook nog een menselijk argument, dat ertoe heeft geleid dat we ons baseren op bestaande strafbaarstellingen en er niet voor hebben geopteerd om een afzonderlijke bestraffing voor het maken en verspreiden van beeldmateriaal van gewonde en overleden slachtoffers in het leven te roepen. Dat menselijk argument is het volgende. We willen vermijden dat personen die foto’s nemen van een ongeval met het oog op het bieden van hulp of het verzamelen van bewijsmateriaal dit in de toekomst niet meer zouden durven te doen, omdat ze onvoldoende op de hoogte zijn van het strafrecht waarin uiteraard sprake van kwaadwillige intentie moet zijn, alvorens het moreel element van het misdrijf vervuld zal zijn. Deze nuance zou verloren kunnen gaan bij het brede publiek, wat we absoluut wilden vermijden.
Het argument is wat het is, maar we zien tot wat desinformatie, fake news en misinformatie op sociale media kunnen leiden. Dat hebben we willen vermijden.
15.03 Kris Verduyckt (Vooruit): Mijnheer de minister, wie ben ik om experts tegen te spreken, maar als iemand een filmpje maakt van een Zweeds slachtoffer dat wordt gereanimeerd, dan vraag ik mij toch af hoe dat schuldig verzuim kan zijn. Ik begrijp dat de experts wildgroei in ons wetboek willen vermijden, maar dat leidt tot situaties die we kennen uit het verleden.
Ik geef het voorbeeld van een Gentse moeder. Het laatste beeld dat zij zag, is een foto van haar verongelukte zoon, gemaakt door vrienden van de zoon. Die mensen werden veroordeeld op basis van de privacyregels. Ik heb het gevoel dat de rechters zitten te grasduinen in het wetboek om te zien hoe ze die mensen kunnen straffen.
Mijn voorstel was niet lang. Het had het voordeel van de duidelijkheid. Ik heb nog altijd het gevoel dat we het nu een beetje overlaten aan de interpretatie van de rechter. Ik blijf dat jammer vinden.
U verwijst naar een menselijk argument. In Duitsland is men daarover zeer duidelijk. Ik heb nog geen enkel geval tegengekomen waarin beelden van een dodelijk slachtoffer tot bewijslast kunnen bijdragen. Ik heb van hulpverleners wel gehoord dat men soms vraagt om complexe breuken te fotograferen, om het ziekenhuis al te kunnen verwittigen. Daarvoor zou men in een uitzondering kunnen voorzien. Ik denk dat men daar in Duitsland heel duidelijk over is. Het menselijk argument heeft daar blijkbaar niet gespeeld en het is ook geen probleem daar.
Ik blijf dit een gemiste kans vinden. De bespreking moet hier nog plaatsvinden, maar ik wilde het toch al meegeven.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
De voorzitster: Vraag nr. 55039889C van mevrouw Zanchetta wordt uitgesteld. De samengevoegde vragen nrs. 55039890C van de heer Boukili en 55040050C van mevrouw Hugon worden omgezet in schriftelijke vragen. De samengevoegde vragen nrs. 55039913C en 55039914C van de heer Colebunders, 55039917C en 55039919C van de heer Boukili, 55039927C van de heer Freilich en 55039932C van mevrouw Marghem worden omgezet in schriftelijke vragen. De samengevoegde vragen nrs. 55039922C en 55039921C van de heer Freilich vervallen. Vraag nr. 5503946C van mevrouw Zanchetta wordt omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 55039954C van mevrouw Marghem wordt omgezet in een schriftelijke vraag, evenals vraag nr. 55039958C van mevrouw Verhelst. De vragen nrs. 55039960C, 55039961C en 55039962C van mevrouw Van Vaerenbergh worden omgezet in schriftelijke vragen. Vragen nrs. 55039963C en 55039975C van mevrouw Dillen worden uitgesteld. De samengevoegde vragen nrs. 55039987C en 55039988C van mevrouw Merckx en 55040063C van mevrouw Bury worden omgezet in schriftelijke vragen. Vraag nr. 55039991C van de heer Raskin wordt omgezet in een schriftelijke vraag, net zoals vraag nr. 55040013C van de heer De Roover. Vraag nr. 55040017C van de heer Freilich vervalt. Vraag nr. 55040022C van de heer Ben Achour wordt uitgesteld. Vraag nr. 55040051C van mevrouw Hugon wordt omgezet in een schriftelijke vraag, net zoals vraag nr. 55040053C van mevrouw Jiroflée en vraag nr. 5540060C van mevrouw Hugon. Vraag nr. 55040073C van mevrouw Dillen wordt uitgesteld. Vraag nr. 55040150C van de heer Aouasti wordt omgezet in een schriftelijke vraag, net zoals vraag nr. 55040171C van mevrouw Vanrobaeys. Vraag nr. 55040174C van mevrouw Dillen wordt uitgesteld. Vragen nrs. 55040177C, 55040180C en 55040194C van de heer Segers worden uitgesteld, net zoals vragen nrs. 55040259C van mevrouw Marghem en 55040278C van de heer Cogolati. Vraag nr. 55040284C van de heer Van den Bergh vervalt. Vraag nr. 55040309C van de heer Aouasti wordt omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 55040312C van de heer Ben Achour wordt uitgesteld. Vraag nr. 55040371C van mevrouw Zanchetta wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
Op die manier hebben wij vandaag heel wat vragen weggewerkt.
De openbare
commissievergadering wordt gesloten om 16.55 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16 h 55.