|
Commission de l'Énergie, de l'Environnement et du
Climat |
Commissie
voor Energie, Leefmilieu en Klimaat |
|
du Mardi 19 mars 2024 Après-midi ______ |
van Dinsdag 19 maart 2024 Namiddag ______ |
De behandeling van de vragen vangt aan om
14.56 uur. De
vergadering wordt voorgezeten door de heer Christian Leysen.
Le développement des questions commence à 14 h 56. La réunion est présidée par M. Christian Leysen.
01.01 Kurt Ravyts (VB): Mevrouw de minister, wij volgen u, net zoals minister Van der Straeten, aandachtig, dus ook uw talrijke internationale zendingen en aanwezigheden. Eind februari hebt u de zesde editie van de Milieuvergadering van de VN, de zogenaamde UNEA-6, in Kenia, met diverse ministeriële zittingen, bijgewoond. Gelet op het Belgische voorzitterschap van de Raad hebt u daar de EU vertegenwoordigd.
Kunt u wat meer toelichting geven bij uw aanwezigheid op de bijeenkomst en bij de inhoudelijke discussies en standpunten die u namens de EU hebt ingenomen? Wat behelst de top van de toekomst – zo werd het omschreven – later dit jaar precies?
01.02 Minister Zakia Khattabi: Mijnheer Ravyts, de zesde zitting van de Milieuvergadering van de Verenigde Naties, of UNEA-6, vond plaats van 26 februari tot 1 maart 2024 in Nairobi onder het thema Effectieve, inclusieve en duurzame multilaterale acties om klimaatverandering, verlies van biodiversiteit en vervuiling aan te pakken.
UNEA-6 telde een recordaantal deelnemers en delegaties, met meer dan 7.000 afgevaardigden uit 182 landen en meer dan 170 ministers. België nam deel in de hoedanigheid van voorzitter van de Raad van de EU.
Het ministeriele luik van UNEA-6, dat plaatsvond op 29 februari en 1 maart, omvatte plenaire zittingen, dialogen op hoog niveau en een dialoog met belanghebbenden. Parallel hiermee vonden tal van nevenevenementen plaats, waaronder een ministeriele ontbijtsessie georganiseerd door het Belgisch voorzitterschap en de Europese Commissie met als thema Biologische hulpbronnen en de circulaire economie: naar een win-winbenadering.
Algemeen was UNEA-6 een complexe sessie, gezien de gespannen geopolitieke context en de moeilijkheid om consensus te bereiken tussen sterk uiteenlopende standpunten. Uiteindelijk nam de vergadering een ministeriële verklaring, 15 resoluties en 2 besluiten aan. De standpunten die het Belgisch voorzitterschap daarbij innam, waren telkens het resultaat van intra-Europese coördinatie.
Voor de ministeriële verklaring hadden de Europese Unie en de lidstaten een ambitieuzere en meer toekomstgerichte tekst gewild als bijdrage van de minister van Milieu aan de Summit of the Future. De verklaring verwijst bijvoorbeeld niet expliciet naar de doelstelling om een einde te maken aan de plasticvervuiling en de noodzaak om de volledige levenscyclus van plastic aan te pakken in de onderhandelingen over een nieuw VN-verdrag inzake kunststoffen.
UNEA-6 bereikte positieve resultaten bij de goedkeuring van de resoluties, onder andere met betrekking tot drie EU-prioriteiten, namelijk over effectieve en inclusieve oplossingen voor de versterking van het waterbeleid met het oog op duurzame ontwikkeling in de context van klimaatsverandering, biodiversiteitsverlies en vervuiling, over de versterking van de inspanningen in verband met oceanen om klimaatverandering, verlies van mariene biodiversiteit en vervuiling aan te pakken en over het goed beheer van chemische stoffen en afval.
Andere goedgekeurde resoluties richtten zich onder andere op luchtkwaliteit, heel schadelijke pesticiden, zand- en stofstormen, bodemdegradatie, milieuaspecten van mineralen en metalen en milieuherstel in gebieden die getroffen zijn door gewapende conflicten.
Een aantal ontwerpresoluties kreeg niet genoeg steun om uiteindelijk op UNEA-6 te worden goedgekeurd, waaronder een resolutie over inspanningen om de circulaire economie te versnellen, een resolutie over klimaatrechtvaardigheid en een resolutie over op natuur gebaseerde oplossingen.
De sessie werd, ten slotte, afgesloten met de benoeming van het Bureau van UNEA-7. België werd benoemd tot vicevoorzitter.
01.03 Kurt Ravyts (VB): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw toelichting, de specificering met betrekking tot de plasticvervuiling, de levenscyclus van plastic en de band met het VN-verdrag rond kunststoffen en voor de toelichting bij de resoluties.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
02.01 Kurt Ravyts (VB): Mevrouw de minister, de Europese Commissie heeft op 24 februari 2024 haar aanbevelingen overgemaakt. Tegen 30 juni 2024 wordt een definitief plan verwacht.
De Commissie stelt dat er een kloof is en dat België volgens het huidige plan de uitstoot in sectoren als transport, gebouwen en landbouw tegen 2030 slechts met 42,6 % zal kunnen indijken, terwijl er een inspanning van 47 % wordt gevraagd. De Commissie vraagt dan ook om kostenefficiënte bijkomende maatregelen om de geraamde kloof te overbruggen.
Men vraagt zelfs om inzake hernieuwbare energiebronnen de ambitie aanzienlijk te verhogen. De Europese Unie wil een verhoging tot 42,5 % en wil dat België zijn aandeel opkrikt tot 33 % van de eindconsumptie. Ook hier blijft het plan echter steken op bijna 22 %.
Ook inzake energie-efficiëntie zou België nog een tandje moeten bijsteken. Wat mij het meeste opviel, is dat de Commissie over de Belgische afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en import zegt dat het plan op dat vlak geen echte verbetering inhoudt en dat het aandeel van fossiele brandstoffen en de afhankelijkheid van de import ervan enkel zal toenemen tegen 2030.
Verder mist de Commissie inzake energiearmoede een diepgaande analyse van de sociale impact. Dat moet pijnlijk zijn voor u. Volgens de Commissie treedt het plan niet in detail over de middelen die in dit land worden vrijgemaakt om een rechtvaardige transitie te ondersteunen. Dat zijn niet mijn woorden, maar wel die van de Europese Commissie in haar aanbevelingen.
Wat is uw reactie? Hoe zal hieraan op federaal vlak gevolg worden gegeven? Kwam dit aan bod op het Overlegcomité van 28 februari 2024? Ik heb begrepen dat dit niet het geval was, dus die vraag kan al als beantwoord worden beschouwd.
02.02 Daniel Senesael (PS): Madame la ministre, fin février, il nous est parvenu que la Commission européenne avait rendu son évaluation du Plan national Énergie-Climat (PNEC) belge, dont l'objectif est la réduction des émissions de 47 % d'ici à 2030. Cette évaluation conclut que le plan en l'état est "clairement insuffisant": les efforts actuels ne permettront une réduction que d'environ 42 %.
Une amélioration du plan est donc demandée, enrichie de mesures supplémentaires – notamment dans le secteur des transports et des bâtiments –, de projections plus précises, d'une augmentation de la part d'énergie renouvelable produite (33 % contre 17,5 % actuellement), d'une planification 2040 en la matière ou encore de clarifications en ce qui concerne la sortie des énergies fossiles.
Madame la ministre, l'évaluation intégrale de la Commission européenne ne nous étant pas parvenue – seuls les éléments cités ayant été publiés dans la presse –, pouvons-nous obtenir des informations plus précises sur les remarques formulées?
Comment expliquer cette évaluation négative? Dans le cadre des discussions sur l'établissement du PNEC, la faiblesse du plan flamand avait été soulignée. Quelle est la position de la Commission européenne à ce sujet?
Qu'en est-il de la partie fédérale du plan? Quelles sont les pistes envisagées pour améliorer le plan? Pouvez-vous nous informer des travaux engagés au sein du gouvernement fédéral à ce propos?
La version définitive du PNEC devra être rendue en juin 2024, soit dans trois mois. Où en sont les discussions avec vos homologues des Régions? Pouvez-vous nous faire le point sur les travaux menés, ainsi que sur le calendrier établi d'ici à cette échéance? Serons-nous prêts dans les temps?
Qu'en est-il du risque de voir notre pays être sanctionné pour l'insuffisance de son plan – à hauteur de 1,4 milliard d'euros, suivant votre estimation de fin 2023?
02.03 Christian Leysen (Open Vld): Mevrouw de minister, ik bespaar u de inleiding van mijn vraag, die als een inventaris kan worden beschouwd.
De essentie van mijn vraag gaat over de 23 aanbevelingen van de Europese Commissie, waarmee onze regeringen nu aan de slag moeten met als doel een geactualiseerd NEKP tegen 30 juni bij de Europese Commissie in te dienen.
Mevrouw de minister, wat is uw appreciatie van die beoordeling?
Hoe reageert u op het feit dat de huidige gap van 4,4 % tot het 47 %-reductiedoel in 2030 overbrugbaar zou zijn als alle flexibiliteit en historische overschotten worden ingezet?
Op welke manier zult u ervoor zorgen dat er aan de slag gegaan wordt met de concrete aanbevelingen, onder meer op het vlak van cijfermatige onderbouwing van de verschillende maatregelen en duidelijkere tijdslijnen van hoe men die doelstellingen wil halen en dergelijke?
Wat zijn voor u hier de prioriteiten?
Acht u het mogelijk om een definitief geactualiseerd plan in te dienen vóór de deadline? Kunt u het document daarbij dan ook nog coherenter maken en bent u daartoe bereid?
02.04 Zakia Khattabi, ministre: Pour commencer, monsieur Senesael, l'évaluation est publique et elle est disponible dans son entièreté sur le site de la Commission européenne sous le titre Commission recommandations, assessments and fact sheet of the draft updated national energy and climate plan of Belgium. J'ai bien entendu pris connaissance des recommandations publiées par la Commission le 23 février dernier, et une analyse plus approfondie est en cours par mon administration. Ceci étant dit, très honnêtement, il n'y a aucune surprise. Vous m'avez interrogée à plusieurs reprises avant le dépôt même du PNEC et j'avais déjà répondu que j'espérais aussi que l'évaluation qu'en ferait la Commission pourrait me servir de levier pour renforcer tant l'ambition nationale que l'ambition au sein de mon propre gouvernement.
Dans la mesure où il s'agit de recommandations sur un plan national, il appartient à la commission nationale sur le climat et à ENOVER d'effectuer l'analyse complète. Celle-ci sera réalisée dans un premier temps au sein du comité de pilotage du PNEC. Ils soumettront ensuite leurs conclusions au comité conjoint de la commission nationale climat et ENOVER. Un calendrier indicatif a été fixé au niveau de la commission nationale climat/ENOVER. Ainsi, les travaux relatifs aux plans spécifiques aux entités doivent être terminés d'ici la fin avril et les travaux interfédéraux d'ici la mi-juin.
Une commission nationale climat/ENOVER a déjà été programmée pour le 24 avril afin de commencer le travail d'intégration au niveau national.
Ondertussen zijn er op EU-niveau de laatste twee weken vergaderingen geweest, zowel op het niveau van experten als op het niveau van de directeurs-generaal Energie en Klimaat, waarbij de Europese Commissie haar Europese aanbevelingen presenteerde aan de lidstaten. Ook die informatie vormt uiteraard een belangrijke insteek om mee te nemen in de analyse.
Op federaal niveau zijn de voornaamste aanbevelingen gepresenteerd en voorgelegd aan de verschillende bevoegde federale departementen op een federale taskforce van 27 februari. Er zijn stappen besproken om ze tegen eind april in het finale plan te verwerken.
Er zijn zeker bijkomende inspanningen noodzakelijk voor het behalen van de doelstellingen op het vlak van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en de import ervan te verminderen.
Met betrekking tot de sociale impact van het beleid kan ik aangeven dat ons land tegen midden 2025 bij de Europese Commissie een sociaal klimaatplan moet indienen om aanspraak te kunnen maken op de middelen uit het sociaal klimaatfonds. Vanaf juli 2024 krijgt ons land technische ondersteuning van de Europese Commissie voor het identificeren van de kwetsbare groepen, het organiseren van de publieksconsultatie en het bepalen van doeltreffende maatregelen en investeringen. Op die manier zullen de kwetsbare huishoudens, kwetsbare vervoergebruikers én kmo's gecompenseerd kunnen worden om de impact van het nieuwe emissiehandelssysteem voor gebouwen en wegtransport te matigen.
Ten slotte zal ik als voorzitter van de Nationale Klimaatcommissie mijn gewestelijke collega’s aanschrijven met de vraag om hun energie- en klimaatplan te versterken. We moeten terdege rekening houden met die aanbevelingen in het finale, geactualiseerde Belgische NEKP. Inzake het dichten van de kloof in de sectoren die niet onderworpen zijn aan het systeem van emissiehandel, dien ik u er niet aan te herinneren hoe die kloof ontstaan is, namelijk door het toedoen van het Vlaamse Gewest, dat zijn emissiereductiepercentage niet verder wenst op te trekken dan 40 % tegen 2030.
02.05 Kurt Ravyts (VB): Mevrouw de minister, ik dank u voor de toelichting. U hebt de procedure geschetst alsook de indicatieve kalender voor de komende weken. Ik weet niet of er nog een sessie van mondelinge vragen plaatsvindt voordat we het einde van deze legislatuur organiseren.
U hebt met betrekking tot het sociale aspect duidelijk verwezen naar de Europese initiatieven, wat ik ook had verwacht. De volgende regering zal daaraan een versnelling moeten geven en een sturend bewijs moeten leveren dat ze voor de zwakkere bevolkingsgroepen in België echt acties zal ondernemen, want het Emissions Trading System (ETS) zal een aantal zaken onvermijdelijk duurder maken.
02.06 Daniel Senesael (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour vos éléments de réponse. J'apprécie toujours la manière avec laquelle vous structurez votre réponse. Je reprends donc cette structure pour souligner certains points.
Premièrement, on peut se réjouir qu'une analyse plus approfondie soit en cours de réalisation et qu'elle sera un levier pour renforcer l'ambition nationale. Je ne doute pas que vous vous en tiendrez à encore améliorer cette ambition.
Deuxièmement, on peut se réjouir du calendrier que vous avez fixé ainsi que des échéances passées et à venir, avec un calendrier indicatif établi pour des travaux qui doivent se terminer fin avril ou mi-juin. La task force s'est d'ailleurs déjà réunie le 27 février 2027, avec des dispositions à prendre au niveau des différents services fédéraux pour arriver à combler ce retard de 42 à 47 %.
Troisièmement, on peut également se réjouir du fait que vous mettiez l'accent sur l'impact social. Mon collègue en a parlé et c'est aussi une priorité au sein de notre groupe. Vous annoncez mi-2025. Ce sera évidemment pour la prochaine législature mais je pense que des leviers peuvent déjà être actionnés pour justement montrer notre intérêt à participer à ce Fonds climat social ainsi qu'à la consultation populaire qui sera réalisée.
On se réjouit enfin de votre volonté d'activer les leviers au niveau des ministres régionaux pour que ceux-ci puissent aussi apporter leur contribution, notamment la Région flamande que vous avez citée. Je partage votre avis à ce sujet.
Het incident is
gesloten.
L'incident est clos.
03.01 Kurt Ravyts (VB): Mijnheer de voorzitter, ik veronderstel dat u ook af en toe kranten leest en weet dat deze vraag dus zeer pertinent en actueel is.
Mevrouw de minister, u hebt vandaag gereageerd op uitlatingen in de pers – ik zal heel voorzichtig zijn. Het kabinet van de eerste minister zou lobbyen bij een aantal nationale staten om toch nog iets te doen met betrekking tot de natuurherstelwet. Ik dacht eerst dat de bijeenkomst van de Europese vakministers van Milieu in april was, maar blijkbaar vindt deze vroeger plaats en wordt er volgende week al gestemd.
De Vlaamse regering heeft op 24 februari nog eens neen gezegd. Ik dacht dat het stemgedrag interfederaal wordt bepaald. Natuurlijk, u bent voorzitter van die Europese Raad van vakministers. Ik weet niet in hoeverre u zich daar zult onthouden. Ik weet niet of u zult stemmen.
In elk geval, al een paar weken zijn er geruchten over de zoektocht naar een blokkeringsminderheid. U weet dat er een gekwalificeerde meerderheid moet zijn in die Europese Raad van vakministers.
Zult u een officieel standpunt innemen namens België over deze verordening?
Is dat al definitief interfederaal bepaald?
Hoe beoordeelt u de politieke situatie rond deze Europese verordening? U zei het in de pers, maar u mag het nog eens herhalen.
03.02 Minister Zakia Khattabi: Mijnheer Ravyts, voor uw vragen in verband met vergunningen en de impact op de landbouwers verwijs ik naar de bevoegde gewestelijke minister.
Algemeen kan wel gesteld worden dat natuurherstel en landbouw elkaar versterken, zoals reeds werd aangetoond in verschillende wetenschappelijke rapporten, onder andere van het Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services en de United Nations Food and Agriculture Organization. De bezorgdheden van de landbouwers zijn ernstig en terecht. Tegelijkertijd is er de nood om het verlies aan biodiversiteit te stoppen en om te keren. Iedereen, en zeker ook de huidige en toekomstige landbouwers, heeft alle baat bij een gezonde, veerkrachtige en productieve natuur. De natuurherstelwet is een eerste stap om dit te doen. Natuur en landbouw gaan hand in hand.
Momenteel bevinden we ons in een unieke situatie als voorzitterschap. De taak van het voorzitterschap is om, los van de nationale prioriteiten, een positie te vinden in de Raad die door een meerderheid wordt gedragen door als honest broker op te treden tijdens de positiebepaling van de Raad en de daaropvolgende trilogen. Zoals u weet kon er binnen België tijdens de vorige onderhandelingen geen akkoord gevonden worden om de general approach te steunen en zal België zich dus, zoals afgesproken, onthouden.
Ik betreur ten zeerste de veelvuldige desinformatie over deze verordening. Alle lichten staan al lang op rood en wereldwijd worden vele mensen, ook in België, dagelijks getroffen door de gevolgen van de klimaatverandering. Ik hoop van harte dat het populistische discours snel tot het verleden behoort en dat we, na de aanname van de natuurherstelwet in de Raad, samen actie kunnen ondernemen voor meer natuurherstel, zoals de wetenschap ons vraagt.
Mag ik er trouwens op wijzen dat ik tijdens het proces om in België te komen tot een rechtvaardige transitie, het landbouw- en voedingssysteem prominent op de agenda heb gezet? Landbouwers verdienen een dergelijke benadering.
03.03 Kurt Ravyts (VB): Mevrouw de minister, in uw antwoord hebt u even een politieke passage meegegeven die u als populisme omschreven hebt. U hebt het daarmee eigenlijk nog deftig verwoord, want een Europees parlementslid van Vooruit verwoordde op televisie heel de commotie over de natuurherstelwet als rechts trollenwerk.
Goed, ik zal mij zoals altijd zakelijk opstellen – al mag een momentje van emotie af en toe – en beperk mijn repliek hiertoe.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
04.01 Kurt Ravyts (VB): Mijnheer de voorzitter, het valt op dat de politieke vragen aan minister Khattabi alleen door mij worden gesteld.
Mijn vraag handelt over het arrest van het hof van beroep van 30 november 2023.
Volgens de N-VA is de juridische analyse van dat arrest op het federale niveau klaar. Op het Overlegcomité van eind februari zou men gewoon akte hebben genomen van hetgeen de Vlaamse regering op tafel heeft gelegd met betrekking tot de juridische analyse. Er is tijd tot 2 mei om cassatieberoep aan te tekenen. Er is geen gemeenschappelijke strategie, laat staan dat die zou zijn ontwikkeld. We weten dus al een beetje welke richting dit uitgaat.
Op 29 februari 2024 zei de premier in de Kamer dat de juridische analyse nog steeds loopt. Werd dit dossier nu al besproken in de schoot van de federale regering? Zo niet, komt deze zaak überhaupt nog op de tafel van de federale regering?
04.02 Minister Zakia Khattabi: Mijnheer Ravyts, elke entiteit die door het hof van beroep werd veroordeeld, deed een beroep op advocaten die gespecialiseerd zijn in cassatie om het advies in te winnen van specialisten in deze procedure. De reden hiervoor is dat, zoals u weet, het doel van een beroep bij het Hof van Cassatie niet is om de inhoudelijke argumenten die aan de beslissing ten grondslag liggen aan te vechten, maar alleen om rechtsvragen te behandelen.
De verschillende analyses komen niet tot dezelfde conclusie over de kans op slagen van een eventueel beroep. De beslissing is daarom meer politiek dan juridisch. In overeenstemming met het antwoord dat ik gaf tijdens de vergadering van deze commissie op 20 februari en dat ik verdedigde tijdens de vergadering van het kernkabinet op 25 februari, wens ik niet dat de federale Staat beroep aantekent bij het Hof van Cassatie. Aangezien het kernkabinet geen akkoord heeft bereikt, zijn de besprekingen nog aan de gang.
04.03 Kurt Ravyts (VB): Mevrouw de minister, ik dank u alleszins voor één verduidelijking, namelijk dat er geen overeenstemming is tussen de juridische analyse die door de Vlaamse regering werd besteld en deze die door de federale regering werd besteld. Er is nog geen akkoord binnen de federale regering. Wordt dus vervolgd.
L'incident est clos.
Het incident
is gesloten.
05.01 Daniel Senesael (PS): Madame la ministre, fin février, le réseau d'associations de défense de l'environnement PAN Europe publiait une étude relative à la présence de PFAS dans les fruits et les légumes en Europe.
L'étude montre que, de manière générale, le nombre de produits contenant ces substances a presque triplé entre 2011 et 2021 et révèle "une exposition délibérée, chronique et généralisée des consommateurs européens à des cocktails de pesticides PFAS".
L'étude souligne également que la Belgique compte parmi les principaux producteurs européens d'aliments contaminés aux PFAS. Concrètement, en Europe, 37 % des fraises, 35 % des pêches et 31 % des abricots sont concernés.
En Belgique, environ 27 % des fruits et légumes produits présentent des traces de PFAS. Les produits importés sont aussi problématiques: jusqu'à 40 % des bananes testées contenaient un ou plusieurs PFAS.
Compte tenu des dangers sanitaires de ces substances, il est plus que nécessaire d'agir pour réduire leur présence dans notre quotidien et, à plus forte raison, dans notre alimentation.
Madame la ministre, je suppose que vous avez pris connaissance de cette étude. Pouvons-nous entendre votre retour? Comment expliquer que la Belgique compte parmi les pays européens où l'on trouve le plus de PFAS dans les fruits et légumes?
Cette étude fait écho à une première étude réalisée par PAN Europe et Générations futures que nous avons, d'ailleurs, pu mettre sur la table en novembre dernier. Dans votre réponse, vous renvoyiez notamment à l'interdiction des usages non essentiels de PFAS actuellement en discussion à l'échelle européenne.
Garantissez-vous que l'usage de PFAS pour la confection d'herbicides et le traitement des fruits et légumes est bien concerné par cette interdiction? Le cas échéant, suivant quels délais cette interdiction pourrait-elle être effective? Des initiatives nationales sont-elles envisageables?
Qu'en est-il des importations de fruits et légumes présentant des PFAS? Des leviers européens ou belges peuvent-ils être ici actionnés?
Sur la question de la lutte contre les substances chimiques toxiques, et notamment les perturbateurs endocriniens, nous savons que le fédéral et les entités fédérées peuvent prendre des initiatives communes, en atteste notamment le plan NAPED.
Pourriez-vous faire le point sur les discussions relatives aux PFAS menées avec vos collègues régionaux? La présence des PFAS dans les fruits et légumes a-t-elle été spécifiquement évoquée?
05.02 Zakia Khattabi, ministre: Monsieur Senesael, j’ai bien pris connaissance de cette étude. Permettez-moi de commencer par vous renvoyer, pour votre première et troisième question, vers mes collègues Clarinval et Vandenbroucke qui sont compétents en matière de sécurité alimentaire.
Pour ce qui concerne la proposition de restriction des PFAS dans le cadre de la législation REACH: bien que la proposition portera sur toutes les utilisations des PFAS, il convient de noter que la proposition actuelle prévoit une exception pour l'utilisation des PFAS en tant que substances actives dans les pesticides. Ces substances sont, en effet, couvertes par leur propre législation. Il est, par ailleurs, important de préciser que cette proposition n’en est encore qu’au stade préparatoire. Selon le calendrier actuel, la restriction entrerait en vigueur au plus tôt en 2026.
Enfin je peux vous confirmer que le dialogue avec mes collègues sur la lutte contre les substances chimiques toxiques se poursuit, y compris sur la question des PFAS et leur impact sur notre environnement. Ainsi, la Conférence interministérielle de l'Environnement et de la Santé (CIMES), élargie aux ministres de l’Agriculture, de l’Économie et de la Défense, a pris acte, le 8 janvier de cette année, du rapport PFAS and precursors in Belgium: current state and data gathering – December 2023 edition, qui a été élaboré par le groupe de travail PFAS, un sous-groupe du groupe directeur Produits chimiques du Comité belge de coordination de la politique internationale de l’Environnement (CCPIE). Dans la foulée, j’ai demandé au groupe de travail PFAS de la CCPIE d'identifier des actions à mener et de les soumettre à nouveau à la CIMES, sans préjudice de la répartition des pouvoirs et de la liberté de décision de chaque entité.
Enfin, la Conférence interministérielle Environnement et Santé, élargie aux ministres fédéraux de l’Intérieur, de l’Agriculture, de la Défense, de l’Économie et des Finances se penche aussi sur la création d’un fonds sectoriel PFAS basé sur le principe du pollueur-payeur. L’idée est que les ressources d’un tel fonds puissent être affectées à la compensation de dommages environnementaux résultant de la propagation des PFAS. Ces ressources pourraient, par exemple, être utilisées pour l’assainissement des sols et la purification de l’eau. Ce mécanisme devrait garantir que les coûts de compensation soient supportés par les acteurs de la chaîne d'approvisionnement de ces substances.
05.03 Daniel Senesael (PS): Merci, madame la ministre, pour la qualité de votre réponse, pour les éléments d’informations que vous m’avez apportés ainsi que pour les initiatives que vous avez prises et que vous ne manquerez pas de prendre à l’avenir.
L'incident est clos.
Het incident
is gesloten.
06.01 Daniel Senesael (PS): Madame la ministre, le 20 février 2024, le Bureau fédéral du Plan a publié son analyse annuelle des indicateurs de développement durable en Belgique, soit la qualité de vie, le développement humain, le progrès social et la durabilité de l’économie de notre pays. Le rapport 2023 était assez mitigé – seule la moitié de ses objectifs étant atteints. Cette année, le bilan est plus critique: moins d'un tiers des objectifs est cette fois atteint. Également inquiétant, l'indicateur de bien-être est au niveau le plus bas constaté depuis 2005. Concrètement, le développement actuel de la Belgique n'est toujours pas durable et, au regard de plusieurs indicateurs, s'éloigne des objectifs poursuivis.
Madame la ministre, pouvons-nous avoir votre retour sur ce rapport? Comment expliquer que la situation – qui devait déjà s'être améliorée l'année dernière – ait empiré au cours des douze derniers mois?
Quelles mesures ont-elles été engagées à la suite de la publication du rapport 2023? En tant que ministre chargée du Développement durable – la compétence étant transversale, j'en suis conscient –, vous avez notamment indiqué il y a un an "qu’il faut renforcer les mesures, j’interpellerai les autres ministres à ce sujet". Pouvons-nous obtenir des informations sur le travail réalisé en ce sens?
Qu'en est-il des indicateurs qui relèvent de l'environnement, du climat et des objectifs de développement durable (ODD), et plus spécifiquement des compétences fédérales? Quel bilan et quels enseignements en tirez-vous?
06.02 Zakia Khattabi, ministre: Monsieur Senesael, ce rapport nous confronte une fois de plus à la réalité, à savoir qu'une politique plus ambitieuse et plus ciblée est nécessaire en Belgique si nous souhaitons atteindre les objectifs de développement durable en 2030. Il faudra également renforcer la coopération entre les différents domaines d'action politique fédéraux ainsi qu'entre le fédéral et les autorités régionales et locales.
L'évaluation négative de l'évolution de différents indicateurs repose sur de nombreuses raisons. Une analyse précise en la matière n'a pas encore été faite. Le Bureau fédéral du Plan ne fournit lui non plus aucune indication à ce sujet dans son rapport. Il ne fait cependant aucun doute que cette évaluation négative, qui s'observe non seulement en Belgique mais aussi dans la plupart des pays européens ou d'autres parties du monde, soit causée par de multiples facteurs et que ceux-ci diffèrent en fonction de l'objectif de développement durable et de la cible ODD.
Parmi ces facteurs, on peut citer les événements géopolitiques sur la scène internationale, notamment la guerre en Ukraine, la guerre à Gaza, une situation sécuritaire internationale modifiée, la perception de cette situation, le changement des rapports de forces dans le monde, etc., ou encore les évolutions économiques et macro-économiques, les conséquences de plus en plus visibles du réchauffement climatique, la baisse d'effectivité de l'action politique et la baisse de confiance des citoyens dans cette politique, la coopération ou l'absence de coopération entre les différents niveaux de pouvoir en Belgique, le choix des indicateurs pour évaluer un objectif de développement durable ou une cible ODD. Je pourrais continuer ainsi. Il est difficile pour moi de mesurer quelle part est imputable à ces différents facteurs. Cela mérite assurément une analyse plus poussée.
Je retiens néanmoins un point d'attention pour de futures politiques. Les ventilations proposées de certains indicateurs par catégories de population (le chapitre 5) montrent la nécessité de préparer des politiques en visant des groupes cibles spécifiques. En effet, par exemple, les écarts entre hommes et femmes, entre catégories de revenus, etc., peuvent être très marquées pour certains indicateurs.
Parmi les recommandations pour les notes de politique générale 2024, formulées dans le rapport générique qui a été examiné par le Conseil des ministres en juin 2023, chaque ministre était en effet prié de réaliser une analyse de la matérialité durable en y associant les parties prenantes.
Ces analyses devaient être transmises à l’Institut fédéral pour le développement durable pour le 1er mars, afin que celui-ci puisse les compiler et présenter un aperçu des principaux défis qui se posent en matière de développement durable pour l’ensemble du pouvoir fédéral dans chaque domaine d’action publique. Ces informations sont susceptibles de constituer un apport important en vue de la rédaction d’un nouveau plan fédéral de développement durable, que le prochain gouvernement devra adopter dans les douze mois de son installation.
L’analyse des notes de politique générale 2024 sera présentée à un groupe de travail intercabinets à la fin de ce mois avant de passer en Conseil des ministres. Sans préjuger des conclusions de ce rapport de synthèse générique, je peux déjà vous indiquer qu’aucune administration n’a, à ce jour, transmis d’analyses de matérialité à l’Institut fédéral pour le développement durable. Certains disent toutefois que son élaboration est en cours. Par ailleurs, à la lecture des notes de politique générale 2024, les rapports du Bureau fédéral du Plan ne semblent pas avoir été utilisés.
Enfin, les performances en matière climatique et environnementale ne sont malheureusement pas plus brillantes. Les prochains gouvernements – régionaux comme fédéraux – devront non seulement faire preuve d’ambition mais, surtout, se donner les moyens de les atteindre. Ainsi, quand je regarde les deux indicateurs de l’objectif de développement durable numéro 13 – “Prendre d'urgence des mesures pour lutter contre les changements climatiques et leurs répercussions” –, je constate que nous faisons moins bien que la moyenne de l’Union européenne.
En termes d’émissions de gaz à effet de serre en 2021, exprimées en tonnes-équivalent CO2 par habitant, nous nous classons 21e sur 27 États membres. De même, en termes d’émissions de gaz à effet de serre et d’émissions non-ETS en 2021, exprimées en tonnes-équivalent CO2 par habitant, nous nous classons même 25e sur 27 États membres. J’en tire deux leçons. Premièrement, toutes les entités doivent prendre leurs responsabilités et, deuxièmement, la gouvernance climatique que j’ai lancée il y a trois ans, qui est désormais inscrite dans la loi, va servir de boussole pour évaluer régulièrement les mesures et les politiques prises à l’échelle fédérale et, le cas échéant, permettre de réorienter les choix afin d’atteindre les objectifs que nous nous sommes assignés.
J'ajouterai que la discussion que nous avons eue à l'aune d'une autre de vos questions sur le PNEC ne fait que confirmer la nécessité d'une gouvernance renforcée.
06.03 Daniel Senesael (PS): Merci, madame la ministre, pour vos réponses. Les constats sont connus et vous les confirmez. Je partage votre analyse en ce qui concerne les ambitions et les moyens de les atteindre, les responsabilités partagées au niveau des différents services fédéraux et au niveau des entités fédérées. Vous mentionnez l'importance de l'évaluation puisqu'elle est cette boussole qui permettra de réorienter les choix. Nous constatons qu'il y a tout de même du pain sur la planche pour la suite des événements et je pense qu'on ne va pas réorienter pour les quelques semaines qui restent avant la fin de cette législature.
Le prochain gouvernement aura pour tâche essentielle de coordonner, d'amplifier et de conforter les choix pour que les résultats soient meilleurs. Merci, en tout cas, pour votre implication.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 15 h 37.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.37 uur.