Commission chargée du contrôle de la mise en oeuvre
des lois du 27 mars 2020 habilitant le Roi à prendre des mesures de lutte
contre la propagation du coronavirus COVID-19 |
Commissie
belast met de controle op de uitvoering van de wetten van 27 maart 2020 die
machtiging verlenen aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen
de verspreiding van het coronavirus COVID-19 |
du Lundi 13 juillet 2020 Après-midi ______ |
van Maandag 13 juli 2020 Namiddag ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 15.04 uur en voorgezeten door de heer Servais Verherstraeten.
La réunion publique de commission est ouverte à 15 h 04 et présidée par M. Servais Verherstraeten.
De voorzitter: Collega's, ik verontschuldig mij voor mijn laattijdige aankomst.
Ik verwelkom de minister, die mij meedeelt dat zij haar laatste koninklijk besluit (nr. 39) komt toelichten. Zij was in de commissie vaste klant en was erg productief bij de toepassing van volmachten. Ik dank haar voor de loyauteit die zij aan onze commissie heeft betoond.
01 Arrêté royal n° 39 du 26 juin 2020 modifiant l'arrêté royal du 28 mars 1969 dressant la liste des maladies professionnelles donnant lieu à réparation et fixant les critères auxquels doit répondre l'exposition au risque professionnel pour certaines d'entre elles en raison de COVID-19. Échange de vues avec la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et de l'Asile et la Migration.
01 Koninklijk besluit nr. 39 van 26 juni 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 maart 1969 houdende vaststelling van de lijst van beroepsziekten die aanleiding geven tot schadeloosstelling en tot vaststelling van de criteria waaraan de blootstelling aan het beroepsrisico voor sommige van deze ziekten moet voldoen wegens COVID-19. Gedachtewisseling met de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie.
01.01 Katrien Houtmeyers (N-VA): Mijnheer de voorzitter, collega's, wij steunen het voorstel. Niet alleen personen die in de zorgsector werken, liepen immers een verhoogd risico op besmetting met het coronavirus. Hetzelfde geldt voor alle werknemers in de essentiële sectoren, bijvoorbeeld in de supermarkten, die tijdens de eerste fase van de lockdown en de piek van de pandemie niet werden gesloten.
Het toepassingsgebied van het voorstel wordt uitdrukkelijk beperkt tot besmettingen vóór 18 mei. Daarna is door de inwerkingtreding van de exitmaatregelen immers geen sprake meer van een verhoogd risico in de betrokken sectoren. Wij vinden de beperking in de tijd dan ook een goede maatregel.
Wij hebben nog een vraag bij artikel 3. Daarin staan de voorwaarden waaronder iemand aanspraak maakt op de erkenning als beroepsziekte, maar niet op welke manier het bewijs moet worden geleverd. In de toelichting wordt daar evenmin op ingegaan. Daarover had ik graag meer uitleg gekregen. Op welke manier zal dat gebeuren?
De Inspectie van Financiën merkt op dat de koppeling van het recht op een erkenning als beroepsziekte aan de voorwaarde dat er op de werkvloer minimaal anderhalve meter afstand wordt gehouden, soms moeilijk te controleren is. De toepassing zal volgens de Inspectie van Financiën tot interpretatieproblemen kunnen leiden en een risico op ongelijke behandeling kunnen inhouden.
Op basis van welke objectieve criteria zal men proberen te controleren of er al dan niet aan die voorwaarde is voldaan?
01.02 Isabelle Galant (MR): Monsieur le président, je remercie madame la ministre pour le travail accompli et pour la reconnaissance temporaire du COVID-19 en tant que maladie professionnelle pour certaines fonctions.
Madame la ministre, nous sommes début juillet et nous avons le recul nécessaire pour savoir combien de personnes sont concernées par ces dispositions et le coût que cela va entraîner. Disposez-vous de la répartition entre secteur public et secteur privé?
01.03 Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Madame la ministre, depuis le début, nous avons évoqué l'idée qu'il était important de revoir les conditions liées à cet arrêté royal et d'élargir un tant soit peu le groupe des personnes qui pourraient bénéficier de ce processus. Même si le Conseil d'État a signalé qu'il ne voyait pas de difficultés liées à cette date du 17 mai, nous voulons rester attentifs, éventuellement via une évaluation régulière des dispositifs mis en place. Nous souhaiterions qu'une évaluation puisse avoir lieu dans les plus brefs délais sur les conditions actuelles, le délai et la liste des métiers qui peuvent remplir ces conditions. Nous voudrions très rapidement décliner un certain nombre d'éléments qui mettraient en évidence que cet arrêté est vraiment pertinent et correspond bien aux enjeux liés à cette proposition. Madame la ministre, nous aimerions vous entendre à ce sujet.
Par ailleurs, nous soulignons que cette initiative était nécessaire, voire indispensable dans les conditions actuelles.
01.04 Sophie Thémont (PS): Madame la ministre, comme les collègues l'ont souligné, c'est évidemment une très bonne chose que cet arrêté soit pris, mais notre groupe a néanmoins quelques regrets. Tout d'abord, la mesure ne s'applique qu'aux travailleurs qui ont travaillé du 18 mars au 17 mai et dont la maladie a été constatée entre le 20 mars et le 31 mai. Si cette période recouvre le pic de la pandémie, on peut regretter qu'elle n'ait pas été étendue au-delà. En effet, il est difficilement compréhensible qu'un travailleur qui tombe malade après cette période ne puisse pas bénéficier de cette reconnaissance, alors que sa maladie a été contractée sur son lieu de travail.
Ensuite, la mesure est limitée aux travailleurs qui ont exercé dans une entreprise d'un secteur crucial. Nous regrettons également cette limitation. Durant cette période, un grand nombre de travailleurs qui n'étaient pas dans un secteur jugé crucial ont continué à travailler, alors que souvent, les règles de distanciation physique n'étaient pas respectées.
On pense par exemple aux travailleurs de la construction. Pourquoi, d'ailleurs, ceux-là sont-ils exclus?
Nous jugeons ici les conditions de reconnaissance trop restrictives. Mais nous avons soutenu et nous continuerons à soutenir cet arrêté, qui reflète aussi l'avis de Fedris. C'est donc une très bonne chose, mais un peu comme ma collègue Mme Leroy, je pense qu'il va falloir que nous puissions faire une évaluation de la mesure et mener une réflexion plus large sur l'amélioration du système des risques professionnels.
01.05 Steven De Vuyst (PVDA-PTB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de PVDA-PTB-fractie is natuurlijk ook verheugd met dit koninklijk besluit. Het is een stap in de juiste richting dat alle werknemers die ons land draaiende hebben gehouden tijdens de lockdownperiode, nu worden gedekt door de tijdelijke uitbreiding van de wet op de beroepsziekten. Dat vinden wij een goede zaak.
Wij hebben natuurlijk ook een wetsvoorstel ingediend om niet alleen de werknemers uit de essentiële sectoren en diensten onder de wet op de beroepsziekten te vatten, maar ook alle andere werknemers die tewerkgesteld zijn in de niet-essentiële sectoren. U zal daar hoogstwaarschijnlijk op antwoorden dat men er volgens het ministerieel besluit van 23 maart inzake de opdeling in essentiële en niet-essentiële sectoren van uitgaat dat, als de niet-essentiële sectoren zijn blijven functioneren, men dan alle maatregelen van social distancing heeft kunnen respecteren en dat de productie geschorst geweest zou zijn als dat niet het geval was.
Aan de hand van de cijfers die wij hebben opgevraagd bij minister van Werk Muylle stellen wij echter op het terrein vast dat de inspectie van het Toezicht op het Welzijn op het Werk heel wat bedrijven heeft gecontroleerd, ook bedrijven uit de niet-essentiële sectoren, en daaruit blijkt dat 70 % van die bedrijven tegen de lamp liepen: zij konden of wilden de richtlijnen van social distancing niet toepassen. In die zin vinden wij het bedenkelijk dat er nog altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen werknemers in essentiële en niet-essentiële sectoren, terwijl volgens ons alle werknemers gevat moeten worden door het koninklijk besluit, ook de werknemers uit de niet-essentiële sectoren.
Toen wij ons wetsvoorstel hebben toegelicht, verwezen wij al naar de Franse Nationale Academie voor Geneeskunde die er al op 3 april voor had gepleit dat niet alleen de werknemers van de cruciale of essentiële sectoren gedekt moeten worden door de regeling van de beroepsziekten, maar ook alle andere werknemers omdat de werkplek per definitie natuurlijk sociaal van aard is. Sociale interactie, ook op de werkplek, zorgt mee voor de verspreiding van het virus.
Dat is ook de definitie die Fedris hanteert om te verantwoorden waarom er een bepaald beroepsrisico is in vergelijking met het algemene risico in de algemene populatie. Het openbare en het sociale leven waren heel strikt gereglementeerd tijdens de lockdownperiode, terwijl dat op de werkplek op een bepaald moment niet meer zo was. Denk in dat verband aan 4 mei, toen het onderscheid tussen essentieel en niet-essentieel werd opgeheven, terwijl er toen echter nog altijd een veel groter, aanzienlijk risico aan blootstelling aan COVID-19 was, ook voor de niet-essentiële sectoren. De Franse Nationale Academie voor Geneeskunde had dat ook bepleit.
Voor de volledigheid, ook de cijfers over het aantal coronadoden in het Verenigd Koninkrijk tonen aan dat er een duidelijke correlatie is tussen de blootstelling aan de ziekte en de mate waarin men in de nabijheid van derden moet werken, over alle beroepsgroepen heen.
Vergeleken met het sterftecijfer in de algemene populatie, kennen vijf van de negen grootste beroepsgroepen een hoger mortaliteitscijfer, voornamelijk voor mannen. In de eerste plaats gaat het om de laaggeschoolde sectoren, met lage verloning, zoals fabrieksarbeiders, waar men uiteraard heel moeilijk kan telewerken. Bij de vrouwen die in andere sectoren zijn tewerkgesteld, zoals de zorgsector en andere dienstverlenende sectoren, zien we ook een toename in de mortaliteitscijfers.
Toegegeven, we moeten altijd wel bedachtzaam zijn rond correlatie en causale verbanden, maar we zien toch wel sterke aanwijzingen en vinden dat die gegevens gewichtig genoeg zijn om te bepleiten dat die erkenning er ook zou moeten zijn voor werknemers uit de niet-essentiële sectoren.
Een tweede element van kritiek betreft de termijnen. Waarom slechts tot 17 mei? U zult natuurlijk antwoorden dat op dat moment de tweede fase van de exitstrategie is ingegaan, met de versoepeling van de maatregelen, waardoor meer sociale interactie in de privésfeer en in de openbare ruimte werd toegelaten.
Wij zijn van oordeel dat het risico op de werkplek dan nog steeds groter was omdat het openbare en het sociale leven nog meer gereglementeerd was dan de werkplek. Er waren heel wat aanbevelingen, maar men komt vanaf dan toch veel meer in contact met derden en met collega's.
Het is niet alsof het risico van blootstelling op magische wijze zou verdwijnen vanaf 18 mei. De Raad van State bevestigt dat deels, want hij stelt dat de gekozen data mogelijks het gelijkheidsbeginsel kunnen schenden en vraagt zich af waarom die data werden gekozen aangezien, en ik citeer letterlijk: "bepaalde data vastgesteld op basis van criteria die als weinig pertinent, laat staan als wetenschappelijk onderbouwd overkomen".
De Raad van State vraagt een sterke verantwoording waarom die data werden gekozen. Wij zijn nieuwsgierig naar het antwoord dat u hierop zult geven en welke motivatie u hieraan kunt geven.
01.06 Anja Vanrobaeys (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, ook wij zijn tevreden dat voor werknemers uit de essentiële sectoren een oplossing binnen het kader van de beroepsziekten is gevonden. Zij zijn het immers die ons land hebben doen draaien. Wanneer zij op het werk een coronabesmetting hebben opgelopen, omdat zij de social distancing niet konden naleven en omdat zij zich hebben ingezet, is het voor ons niet meer dan normaal dat zij nu een erkenning als beroepsziekte krijgen.
In die zin kunnen wij de reglementering ondersteunen. Wij hebben ter zake echter wel nog een aantal vragen en punten van kritiek, maar ook een aantal voorstellen.
Ten eerste, de regeling is van toepassing als werknemers in essentiële sectoren hebben gewerkt en niet hebben getelewerkt. Dat lijkt mij vrij duidelijk. Ook als zij de anderhalve meter social distancing niet hebben kunnen naleven, geldt de regeling. Hoe moeten zij die voorwaarden aantonen? Is er een mogelijkheid om een probleem vooraf te melden? Op die manier kunnen zij, als zij een en ander tijdens het werk ondervinden, dat ook melden? Zouden wij geen meldpunt kunnen invoeren?
Voor mijn twee andere opmerkingen sluit ik mij deels bij de vorige sprekers aan. Het gaat over de termijnen. Waarom is de ingangsdatum gekozen op 8 (…)
De voorzitter: Mevrouw Vanrobaeys, wij hebben u gehoord tot "Waarom is de ingangsdatum gekozen op 8 …". Toen viel het geluid weg.
01.07 Anja Vanrobaeys (sp.a): (…) het fonds een vergoeding krijgen voor beroepsziekten. Die datum is op 10 maart 2020 vastgelegd. Hetzelfde geldt voor de einddatum. Voor vrijwilligers is die datum opnieuw verlengd. Als wij echter rekening houden met de opmerking van de Raad van State dat de data enigszins willekeurig zijn gekozen, rijst de hiernavolgende vraag. Waarom zijn voor de ene groep bepaalde data gekozen en voor de andere groep andere data? Onze vraag en suggestie is of zij niet op dezelfde data als de data voor de vrijwilligers kunnen worden gebracht.
De doelgroep is beperkt tot werknemers uit de essentiële sectoren. Mensen uit niet-essentiële sectoren liepen nadien volgens ons ook een hoger risico op een besmetting dan de gewone beroepsbevolking. Uit cijfers blijkt immers dat veel besmettingen op het werk worden opgelopen. Wij vragen ons het volgende af en willen dit ook als suggestie meegeven. Wij willen ook uw mening over deze suggestie horen.
Zou het mogelijk zijn om de doelgroep te verruimen tot mensen die behoren tot niet-essentiële sectoren? Dat lijkt ons zeker nodig wanneer de interne of de externe preventiedienst in zijn verslag heeft opgenomen dat op het werk de social distancing niet werd nageleefd of wanneer een inspectie welzijn op het werk een inbreuk heeft vastgesteld doordat de social distancing, de maatregelen uit de generieke gids of uit het protocol niet zijn nageleefd. Het maakt volgens ons in dat geval niet uit of het om een essentiële of een niet-essentiële sector gaat, aangezien de preventiedienst of de inspectie vastgesteld heeft dat mensen meer gevaar hebben gelopen.
De voorzitter: Collega's, wenst nog iemand een vraag te stellen? (Nee)
01.08 Minister Maggie De Block: Mijnheer de voorzitter, collega's, bedankt voor uw vragen.
Mevrouw Houtmeyers, u vraagt hoe het bewijs dient te worden geleverd.
Voor de afhandeling van de aanvraag is het belangrijk dat er zoveel mogelijk informatie wordt verschaft over de aard van de uitgeoefende beroepsactiviteit, in het bijzonder tijdens de laatste weken voor het optreden van de symptomen, over de medische evolutie van de aandoening, over de laboratoriumuitslagen die het virus kunnen aantonen en de duurtijd van de door de arts voorgeschreven arbeidsongeschiktheid. De infectie door COVID moet worden aangetoond door middel van een betrouwbare laboratoriumtest. In uitzonderlijk ernstige gevallen zal de arts van Fedris de diagnose op andere gronden kunnen aanvaarden. Zo werden er in ziekenhuizen op een bepaald moment diagnoses gesteld op basis van een compatibele CT-thoraxscan en zelfs op basis van een suggestieve klinische prestatie zonder een test. Dat staat dan steeds wel in het verslag van de hospitalisatie of het verslag van de geneesheer.
Mevrouw Houtmeyers en mevrouw Vanrobaeys, u vraagt hoe de voorwaarde van anderhalve meter wordt gecontroleerd.
De voorwaarden worden gecontroleerd door Fedris. Fedris is het gewoon om dossiers te onderzoeken waarbij zeer concrete activiteiten en omstandigheden op het werkveld van de werknemers in rekening dienen te worden gebracht. Met betrekking tot het bewijs dat het onmogelijk is om een afstand van anderhalve meter aan te houden in de contacten met andere mensen, zal Fedris, op basis van een reeks aanwijzingen en afhankelijk van de aard van de activiteit, kunnen beoordelen in hoeverre de vastgestelde voorzorgsmaatregelen waarschijnlijk niet tot op de letter kunnen worden nageleefd. Een politiepatrouille die een interventie uitvoert, kan bijvoorbeeld moeilijk de afstand van anderhalve meter in acht nemen. Fedris houdt dus rekening met concrete omstandigheden. Ook kan de werkgever gecontacteerd worden om vragen te stellen over de werkomstandigheden.
Madame Leroy, vous m'avez demandé pourquoi la période avait été limitée dans le temps.
Nous avons opté pour la période allant du 11 mars au 17 mai qui correspond à la période de confinement. À partir du 18 mai, la phase 2 du déconfinement a commencé et des contacts sociaux plus nombreux étaient à nouveau possible. Ce faisant, on ne pouvait plus partir du principe qu'une infection par le COVID était inhérente à l'activité professionnelle. La présence généralisée du virus dans toutes les couches de la population et en tout lieu rendait une infection possible tant dans le cadre privé que dans le cadre professionnel. Autrement dit, on ne pouvait plus dire que le risque d'exposition professionnelle au COVID était significativement plus élevé qu'au sein de la population en général ou qu'il était inhérent à l'exercice d'une activité. C'est d'ailleurs la raison pour laquelle la grippe, par exemple, n'est pas reconnue comme une maladie professionnelle. En outre, la période correspond à celle que Fedris a préconisée dans son avis du 13 mai.
Une évaluation sera faite quand Fedris aura réalisé tous les calculs. Elle figurera normalement dans son rapport annuel. Y seront reprises les circonstances et la manière dont le terrain a vécu cette période.
Madame Galant, vous m'avez posé la question de savoir combien de personnes sont concernées et le coût engendré par cette disposition.
Je ne peux vous répondre pour le moment. Nous en sommes aujourd'hui au stade où des demandes sont introduites et des dossiers constitués. Le travail de vérification est en cours. Dès qu'il sera terminé, il sera possible de réaliser les calculs.
We hebben nog geen tijd gehad om de evaluatie en de berekening te maken, maar zodra die beschikbaar zijn zullen we ze hier uiteraard voorstellen. Dat zal ongetwijfeld ook aan bod komen tijdens de hoorzittingen in de bijzondere commissie betreffende de aanpak van de COVID-19-epidemie. Momenteel is men echter nog volop bezig met het afhandelen van de dossiers, terwijl er nog steeds bijkomen.
Mijnheer De Vuyst, mevrouw Vanrobaeys, wat de uitbreiding tot niet-essentiële diensten betreft, heb ik het advies van Fedris gevraagd, om na te gaan hoe het systeem van beroepsziekten uitgebreid kon worden met het uitzonderlijke gegeven van een pandemie waarbij het werk in bepaalde cruciale sectoren en essentiële diensten moest worden voortgezet. Aangezien Fedris paritair beheerd wordt, is het advies tot stand gekomen op basis van een gedachtewisseling en het werk van de sociale partners. Ik heb mij voor de bijzondere-machten-KB's volledig gehouden aan het advies dat Fedris heeft gegeven. Belangrijk hierbij was het feit dat het verhoogd risico het gevolg moest zijn van het werk. Fedris redeneert immers altijd zo.
Voor niet-essentiële sectoren die activiteiten stopzetten of hun werknemers telewerk oplegden, gaat een uitbreiding van de reglementering toch wat te ver. Trouwens, de sociale partners zullen de uitbreiding niet aanvaarden als een besmetting niet gelieerd is aan het werk en Fedris zal bijgevolg niet tussenkomen.
De heer De Vuyst gaf cijfers uit het VK, maar we zullen al moeite genoeg hebben met het verwerken van de eigen cijfers. Wij weten immers hoe we gehandeld hebben; in het VK was het een heel andere zaak. Daar zal onderzoek naar gedaan worden. Overigens vraag ik mij af op wel onderzoek hij zich baseert om daar nu al conclusies uit te trekken.
Aan mevrouw Vanrobaeys en de heer De Vuyst, die verwezen naar de opmerkingen van de Raad van State, laat ik opmerken dat we een begin- en einddatum moesten vastleggen, die ergens op gebaseerd waren. Hier zijn de data gelieerd aan het begin en het einde van de lockdown, want door tijdens die periode te blijven werken in bepaalde sectoren en diensten heeft de werknemer zich aan een verhoogde concentratie blootgesteld. Men is dus verplicht een begin- en einddatum te vermelden. We hebben hier intussen al heel wat adviezen zien passeren en de Raad van State maakt daar altijd een opmerking over, aangezien men steeds kan zeggen dat er door de vastleggen van data discriminatie kan ontstaan.
Wat betreft het invoeren van een meldpunt, mevrouw Vanrobaeys, zoals geciteerd moeten de gevraagde gegevens worden opgenomen in het aanvraagdossier. Een meldpunt, dat zie ik niet goed in. Bij Fedris werkt men altijd met aanvragen en met dossiers die worden opgemaakt en gestoffeerd. Meldpunten op zich zullen geen extra rechten geven. Men kan bepaalde zaken melden, maar het is niet zeker dat daardoor een dossier omwille van beroepsrisico's zal worden opgemaakt.
Voor vrijwilligers is er een ad-hocsysteem en dat is iets heel anders. Dat heb ik hier al eerder gezegd, bij iets wat eerder werd ingediend. Zij hebben een andere regeling, omdat die vrijwilligers tijdens de crisis, maar ook daarna, zijn blijven werken in de zorg, dus in de rusthuizen en de woon-zorgcentra, en ook de Rode Kruiscentra.
Over het verruimen van de doelgroep heb ik al gesproken. Fedris is door een akkoord tussen werkgevers en werknemers bereid om deze doelgroep uit te breiden. Degene die niet essentieel waren, moesten sluiten. De andere die niet in orde waren omdat ze de regels niet respecteerden, werden ook gesloten. Ik denk niet dat Fedris dit zal dekken, omdat zij daardoor niet gevat zijn. Men kan dat altijd vragen op de hoorzitting, maar ik denk dat daar weinig animo voor is. Als wij nu zorgen voor een afbakening op basis van het advies dat wij hebben gekregen, moet die ook wel worden gerespecteerd.
De voorzitter: Collega's, ik denk dat de minister uitvoerig heeft geantwoord op alle vragen.
Niemand vraagt nog het woord voor een repliek? (Nee) Dan kan ik de vergadering sluiten.
Mevrouw de minister, wij zien mekaar bij de bekrachtiging van de koninklijke besluiten.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.34 uur.
La réunion publique de commission est levée à 15 h 34.