Commission de la Justice |
Commissie
voor Justitie |
du Mercredi 9 décembre 2020 Après-midi ______ |
van Woensdag 9 december 2020 Namiddag ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.17 uur en voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.
La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 17 et présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.
Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.
De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.
De voorzitster: Collega's, we gaan onmiddellijk van start met onze vragenronde. Ik heb van de minister begrepen dat we om 16 uur 20 minuten moeten schorsen, waarna we verder kunnen gaan met de vragensessie.
01 Vraag van Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het gebruik van NarcoReaders op festivals" (55011158C)
01 Question de Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L’utilisation du NarcoReader lors des festivals" (55011158C)
01.01 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, zo'n twee weken geleden wijdde het programma op televisie, Club Flo, een reportage aan de zogenaamde NarcoReaders, die volgend jaar eventueel ingezet zouden kunnen worden op de festivals, voor zover corona festivals zal toelaten natuurlijk, maar wij blijven optimistisch.
Een NarcoReader is een draagbaar toestel dat binnen de minuut drugs kan analyseren. Zo kan men de gebruiker verzekeren dat in het pilletje dat hij wenst in te nemen, geen onverwachte en heel slechte middelen zitten. Het is niet dat er in drugs iets goed zit, maar er zitten soms ook echte rommel en heel gevaarlijke zaken tussen.
In Nederland gebruikt men dat al, een land dat u ooit aansprak op het vlak van drugsbeleid. Ik herinner mij uw belofte van lang geleden, voordat u minister van Justitie was natuurlijk, om een joint te blowen in de Senaat, helemaal bij de start van uw politieke carrière.
In België is dat niet mogelijk. Het is in België bovendien verboden om het gebruik van drugs te faciliteren, wat ook de reden was dat een gelijkaardig proefproject op het festival van Dour een hele tijd geleden verboden werd. Als men drugs test en zegt dat het product goed is, komt dat eigenlijk neer op het faciliteren van drugsgebruik.
Mijnheer de minister, gaat u akkoord met de stelling dat het aanbieden van NarcoReaders bij wet verboden is?
Wat is eigenlijk het standpunt van de regering over het al dan niet toelaten van het gebruik van NarcoReaders op festivals of feestjes? Plant u een wetswijziging om dat eventueel mogelijk te maken? Stroken dergelijke maatregelen volgens u met de in het regeerakkoord overeengekomen focus op schadebeperking bij druggebruikers?
01.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Collega De Wit, uiteraard begrijp ik de motieven van bepaalde festivalorganisatoren die overwegen NarcoReaders te gebruiken, maar als minister van Justitie moet ik erop wijzen dat hiervoor in ons land geen wettelijk kader bestaat.
De praktijk van het testen van drugs op festivals werd in het verleden reeds onderzocht door het College van procureurs-generaal. Het College oordeelde dat een dergelijke praktijk ongeoorloofd is in het licht van de huidige drugswet. Het is van mening dat die meer problemen doet rijzen dan hij oplost, zelfs al wordt er een reductie van de onmiddellijke risico's van het gebruik van drugs beoogd. Zo'n test vergemakkelijkt immers de keuze van twijfelend potentiële gebruikers om toch over te gaan tot gebruik. De kwaliteitsgarantie van de NarcoReader levert daarenboven een verkoopargument op voor de dealer.
Op gerechtelijk vlak veronderstelt testing de facto minstens een tijdelijk bezit van illegale substanties. De testing zelf kan ook worden beschouwd als een handeling om druggebruik te faciliteren en is in die kwalificatie verboden, al is het uiteraard de rechter die daarover zal moeten oordelen.
Bovendien veronderstelt een legaal georganiseerde manier van testing altijd het akkoord van de overheid, daar die een appel aan bezitters van illegale drugs veronderstelt, wat op zich strafbaar blijft.
Dergelijke instrumenten lijken mij dus onder de huidige drugswetgeving te vallen.
01.03 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik ben eigenlijk wel blij met uw antwoord. Het is ook onze stelling dat testing problematisch is.
U blijft wel voorzichtig. U wijst erop dat het College van procureurs-generaal de inzet van NarcoReaders niet goed vindt en dat het volgens onze huidige drugswet niet kan. U hebt niet geantwoord op de vraag of er misschien aan de drugswet gesleuteld zal worden om het wel mogelijk te maken. Dan verandert er wettelijk al een aantal zaken, ook al blijft het gebruik ervan problematisch, omdat het een appel is aan wie drugs wil gebruiken om dat veilig te doen.
Ik hoop van harte dat ik uw antwoord ook in deze zin mag interpreteren dat de wet niet zal worden gewijzigd om NarcoReaders mogelijk te maken.
Wij volgen de kwestie zeker op. Ik dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
- Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De woonstbetredingen in het kader van de bestrijding van de verspreiding van het coronavirus" (55011165C)
- Ellen Samyn aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het strenge optreden tegen overtredingen op de coronamaatregelen en meer bepaald de lockdownfeestjes" (55011498C)
- Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les visites domiciliaires dans le cadre de la lutte contre la propagation du coronavirus" (55011165C)
- Ellen Samyn à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La répression sévère de la violation des mesures coronavirus en particulier lors de lockdown parties" (55011498C)
02.01 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, dit is ook een vraag die vorige week niet meer kon worden gesteld. Mevrouw Verlinden heeft gisteren in De Afspraak al een aantal zaken rechtgezet hieromtrent. Mijn vraag gaat eigenlijk terug naar een interview met mevrouw Verlinden in De Zondag op 22 november. Zij stelde daarin dat de politie zou aanbellen als er een vermoeden was dat er ergens een kerstfeest zou doorgaan. Zij voegde er toen aan toe dat het geen prioriteit was en dat het wettelijk niet toegestaan was. Ik vind dat vreemd omdat het haaks staat op de nultolerantie die u hebt aangekondigd, maar ook omdat de politie de woonst wel kan betreden in een aantal gevallen. Dit kan wel bij toestemming van de bewoners, bij heterdaad of zelfs in het kader van de volksgezondheid.
De omzendbrief 06/2020 van het College van procureurs-generaal betreffende de handhaving van de maatregelen om verspreiding van het coronavirus te beperken is sinds 25 maart 2020 van kracht. Hierin wordt verwezen naar een bepaling in het Wetboek van strafvordering. Op grond daarvan kan, in het geval van heterdaad, inderdaad een private plaats worden betreden. Als voorwaarde daarbij geldt het expliciete en voorafgaande akkoord van de procureur des Konings. Daar staat dus met andere woorden zwart op wit onder welke voorwaarden een woonstbetreding bij heterdaad mogelijk is. Dit is niets nieuws.
Mevrouw Verlinden heeft haar uitspraak inmiddels wel rechtgezet. Ik ga er echter van uit dat de ministers, zeker de minister van Binnenlandse Zaken, de wet kennen en zich daarnaar gedragen, zeker als dat ook wordt gevraagd van de burger. Dan moet ook de juiste boodschap worden gegeven en moet de regering dezelfde boodschap uitvaardigen. Dan kunnen er geen betwistbare uitspraken gedaan worden. We hebben dit ook al meegemaakt met de FAQ's en de interpretaties daarvan. Een kat vindt haar jongen daar niet meer in terug.
Mijnheer de minister, ik neem aan dat u de analyse steunt dat er volgens de wetgeving en de omzendbrief, bij een vermoeden van een illegale samenscholing wel degelijk een woonstbetreding mogelijk is?
Regelmatig worden lockdownfeestjes door de politie stilgelegd. Alle aanwezigen, als ze niet zijn gaan lopen, worden dan geverbaliseerd. Weet u of de politie moeilijkheden ondervindt om die private plaatsen te betreden? Geven mensen meestal toestemming om de woning te betreden? Het is interessant om dergelijke zaken te evalueren.
Deze COL geldt al sinds maart 2020. Is er al een evaluatie van die COL en de toepassing ervan gebeurd? Wat was daarvan het resultaat? Was dat positief?
Plant u een overleg met uw collega van Binnenlandse Zaken om vanaf nu een eenduidige en duidelijke communicatie ter zake te voeren? Ik heb begrepen, ik denk dat het in Terzake of De Afspraak was, dat mevrouw Verlinden al een en ander heeft rechtgezet. Misschien heeft dit gesprek al plaatsgevonden.
Ik denk dat het interessant is om die regelgeving en de voorwaarden te evalueren voor verdere toepassing. Ik denk immers dat uit de media duidelijk blijkt dat de lockdownfeestjes nog niet echt voorbij zijn.
02.02 Ellen Samyn (VB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, de spanning met betrekking tot de naleving van de coronamaatregelen in Antwerpen begint ten top te stijgen. De politie heeft de handen vol met het stilleggen van zogenaamde lockdownfeestjes en dit binnen diverse lagen van de bevolking. Vorig weekend alleen al moest de politie tussenbeide komen in meer dan tien feestjes, niet alleen in de stad Antwerpen, maar ook meer en meer in de randgemeenten. Ik verwijs naar de recente inbreuken in Kalmthout en Essen.
Het Antwerpse parket kondigde onlangs – terecht – een strenge aanpak aan van deze feestjes. De Antwerpse burgemeester verklaarde dat hij een afspraak heeft met het parket om alle overtredingen kordaat te vervolgen.
Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen. Bent u op de hoogte van deze afspraken? Zult u erop toezien dat alle overtredingen ook daadwerkelijk zullen worden vervolgd en dit in navolging van het door u aangekondigde lik-op-stukbeleid?
Zoals collega De Wit ook al zei, worden de mensen blijkbaar brutaler en laten ze de politie niet zomaar binnen. Er bestond daarover onduidelijkheid binnen de regering. Kunt u mij in het kader van de rechtszekerheid bevestigen dat de politie inderdaad binnen mag gaan en dit in het kader van de wet op de openbare gezondheid? Zijn er nog andere wettelijke mogelijkheden ter zake?
02.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, dames en heren, uw vragen gaan over de juridische mogelijkheden voor de politie om een woning te betreden in het kader van de handhaving van de coronamaatregelen. Dit zijn belangrijke en cruciale vragen.
Ik wil hier niet licht overheen stappen, het gaat namelijk over een van onze fundamentele grondrechten, namelijk artikel 15 van de Grondwet. Artikel 15 van de Grondwet bepaalt: "De woning is onschendbaar; geen huiszoeking kan plaatshebben dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft." In het Engels zegt men my house is my castle. Daarom is ons land een democratie en geen dictatuur.
Artikel 15 zegt dat er uitzonderingen kunnen worden bepaald. Er zijn wettelijk bepaalde uitzonderingen en ik zal deze even met u overlopen, kwestie van de zaken zeer helder te formuleren; dat moet ik doen als hoeder van de rechtsstaat.
Eerste uitzondering, de huiszoeking kan met toestemming van de bewoner. Dit wordt bepaald in de wet van 7 juni 1969 en dat kan 24 uur op 24 uur, onder de modaliteiten zoals beschreven in deze wet.
Tweede uitzondering, de huiszoeking met huiszoekingsmandaat van een onderzoeksrechter. Ik zie dat hiernaar af en toe verwezen wordt in het kader van de coronamaatregelen, maar ik vrees dat dit een vergissing is. Hiervoor moet het parket immers eerst de onderzoeksrechter vorderen, die dan kan beslissen om een huiszoekingsbevel uit te schrijven. Collega's, dit is niet aangewezen voor de handhaving van de coronamaatregelen, want het brengt heel veel tijdsverlies met zich mee. Als men het onderscheid kent tussen een opsporingsonderzoek en een gerechtelijk onderzoek, dan weet men dat dit een complexe aangelegenheid is. Ik kan u zeggen dat er bij mijn weten nog geen huiszoekingsbevel is geweest in het kader van corona uitgevaardigd door een onderzoeksrechter.
Derde uitzondering, de huiszoeking op heterdaad. Dit wil zeggen dat het misdrijf op heterdaad werd vastgesteld. Dat wordt inderdaad beschreven in de COL 06/2020, waarnaar u verwees, mevrouw De Wit. Dit betekent dat de politie de woning kan betreden bij een ernstige aanwijzing van een zogenaamd lockdownfeestje. Een vermoeden volstaat dus niet. Ernstige aanwijzingen, dat kan gaan over een behoorlijk aantal voertuigen voor een vrijstaande woning, ernstige geluidsoverlast of andere aanwijzingen.
Nu komt iets belangrijks. Als u de COL 06/2020 goed leest, ziet u dat het College van procureurs-generaal een extra voorwaarde heeft ingebouwd. Het eist namelijk dat voor een dergelijke huiszoeking op heterdaad er voorafgaandelijk toestemming nodig is van de procureur.
Ik lees u de omzendbrief voor: "De bepalingen uit het Wetboek van strafvordering op grond waarvan in geval van heterdaad een private plaats betreden kan worden, kunnen daarenboven niet toegepast worden zonder het expliciete en voorafgaande akkoord van de procureur des Konings. Het in casu toepassen van deze bepalingen voldoet in principe immers niet aan de proportionaliteitsvereisten waaraan elke inmenging in het privéleven dient te beantwoorden, waardoor een appreciatie door de parketmagistraat geboden is."
De procureur, dus het parket en niet de politie, zal zorgvuldig afwegen of de aanwijzingen voldoende ernstig en zwaarwichtig zijn om de woonstschennis toe te laten.
De vierde uitzondering is de bestuurlijke zoeking, zoals bepaald in artikel 27 van de wet op het politieambt. Ik citeer het artikel: "Onverminderd de bepalingen betreffende de noodplanning, kunnen de politieambtenaren, bij het uitoefenen van hun opdrachten van bestuurlijke politie, bij ernstig en nakend gevaar voor rampen, onheil of schadegevallen of wanneer het leven of de lichamelijke integriteit van personen ernstig wordt bedreigd, zowel 's nachts als overdag gebouwen, bijgebouwen en vervoermiddelen doorzoeken in elk van de volgende gevallen: ten eerste, op verzoek van de persoon die het werkelijk genot heeft van een niet voor het publiek toegankelijke plaats of mits de toestemming van die persoon; ten tweede, wanneer het hun op die plaats gemelde gevaar een uitermate ernstig en ophanden zijnde karakter vertoont dat het leven of de lichamelijke integriteit van personen bedreigt en op geen andere wijze kan worden afgewend."
Artikel 27, 1° veronderstelt dus een verzoek of toestemming van de persoon in kwestie.
Met artikel 27, 2°, moet men heel voorzichtig zijn. Het zou immers disproportioneel kunnen zijn om met die bepaling artikel 27, 1° te overrulen.
Dames en heren, elke bestuurlijke en gerechtelijke overheid weet dat zij zich aan die regels moet houden, zowel burgemeesters als andere instanties.
Ik ga nu dieper in op de vragen die door mevrouw De Wit en mevrouw Samyn zijn gesteld.
Mevrouw De Wit, de COL 06/2020 en de door de politie te handhaven maatregelen worden constant geëvalueerd door de desbetreffende organen, waaronder de taskforce COVID van de geïntegreerde politie, het College van procureurs-generaal, Justipol en de vergadering van het OM en de geïntegreerde politie. In de schoot van de regering en het Overlegcomité heb ik constant overleg met mijn collega van Binnenlandse Zaken. Uiteraard vindt er ook tussen de kabinetten overleg plaats. Het zal u niet verbazen dat er daarnaast ook bilateraal overleg is tussen collega Verlinden en mijzelf.
Mevrouw Samyn, u stelde een vraag over de maatregelen in Antwerpen. Naar aanleiding van de coronacrisis werd door de procureur des Konings van Antwerpen op 17 maart een omzendbrief uitgevaardigd aan de politiediensten met de nodige instructies inzake de handhaving van het ministerieel besluit van 13 maart 2020. Die omzendbrief werd nadien verschillende malen herzien en/of aangevuld, rekening houdend met de inhoud van de nieuw uitgevaardigde ministeriële besluiten en de COL 06/2020 van het College van procureurs-generaal.
Het uitgangspunt is altijd geweest dat de niet-naleving van de opgelegde federale maatregelen streng en prioritair moet worden aangepakt, gelet op het gevaar voor de volksgezondheid en de drastische gevolgen bij de niet-naleving van de maatregelen. Inzake het handhavingsbeleid werd tevens telkenmale benadrukt dat de principes van subsidiariteit, proportionaliteit en gezond verstand steeds moeten blijven spelen, zowel bij de vaststelling als bij de verdere afhandeling van de vastgestelde strafrechtelijke feiten.
Bij aanvang van de tweede coronagolf werd het parket van Antwerpen geconfronteerd met een nieuw fenomeen van lockdownparty's. Na intern overleg werd op niveau van het parket van Antwerpen beslist om zeer streng op te treden bij dit fenomeen en werd de volgende paragraaf toegevoegd aan het derde addendum van de omzendbrief van 6 november 2020. Ik citeer: "Daarenboven zal in aanvulling op de richtlijn en zoals reeds gecommuniceerd streng ingezet worden op de zogenaamde lockdownfeestjes. Dit impliceert, ten eerste, voor meerderjarigen een afwijking op de OMS en de MS", dus de onmiddellijke minnelijke schikking en de minnelijke schikking, "en het opstellen van een dringend proces-verbaal dat wordt overgemaakt aan het territoriaal bevoegde parket – er wordt gevraagd om de vaststellingen zo duidelijk mogelijk te beschrijven; er dient geen verhoor te worden afgenomen – en ten tweede, voor minderjarigen, een arrestatie en contactname met de jeugdmagistraat van dienst met het oog op eventuele voorleiding voor de jeugdrechter."
Deze verstrengde aanpak in Antwerpen sluit naadloos aan bij het federaal beleid ter zake.
02.04 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, gaandeweg heeft men die addenda toegevoegd aan de COL. Ik neem aan dat dit het gevolg was van een evaluatie.
U zegt dat u de hoeder bent van de rechtsstaat en ik begrijp dat het betreden van een woonst iets is waar men niet licht toe overgaat. Dat was ook de insteek van mijn vraag niet. Aanvankelijk zei u dat er hard zou worden opgetreden, met nultolerantie, terwijl een andere minister zei dat dit wettelijk niet mogelijk was. Die mogelijkheden zijn er nochtans wel, maar daar zijn we nu uit. Het is duidelijk dat dit kan, evident onder zeer uitdrukkelijke voorwaarden.
Ik heb er op zich geen bezwaar tegen dat men de toestemming van de procureur moet vragen, maar het is wel een feit dat de politie hierdoor soms lang buiten moet wachten. Daardoor kan men ondertussen langs de achterdeur of de tuinpoort de vlucht nemen. Goed, dat is dan maar zo.
Ik weet dat bijvoorbeeld in Antwerpen de politiediensten en de magistratuur, het parket en de zetel, hun uiterste best doen om daar heel goed mee om te gaan en te vervolgen wanneer het nodig is. We stellen daar echter ook vast dat men wel echte recidivisten heeft. Dat dijt stilaan uit naar de rand van de stad en uiteindelijk zal men het in heel Vlaanderen zien. Voor die mensen volstaat een boete niet meer, daar zou men baat kunnen hebben bij een korte gevangenisstraf, iets wat vandaag niet wordt opgelegd.
Misschien moeten we daar toch eens over nadenken want ik hou mijn hart vast voor de komende dagen. Kerst en Nieuwjaar zijn voor iedereen moeilijke momenten want iedereen kijkt ernaar uit om met veel mensen samen te komen. Dat kan nu natuurlijk niet. U zult deze morgen ook wel gelezen hebben dat er traiteurs zijn die bestellingen binnenkrijgen voor 30 personen. Dat is uiteraard niet om alleen op te eten.
U bent zelf ook burgemeester dus u weet wel dat de politiediensten dat onmogelijk allemaal gecontroleerd krijgen. We moeten aan één zeel trekken, heel duidelijk communiceren en optreden als dat kan. Als men binnen kan gaan, dan moet men dat ook doen, onder alle voorwaarden. U zegt dat u de hoeder bent van de rechtsstaat en ik meen dat het belangrijk is dat elke actor meewerkt. Dat geldt ook voor de wetgeving. Als we iets moeten verschuiven of aanpassen, dan zult u bij ons altijd een medestander vinden om alles op een correcte manier te laten gebeuren.
02.05 Ellen Samyn (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Helaas blijven deze lockdownfeestjes een bron van extra verspreiding van het virus. Dat kan en mag niet worden getolereerd, temeer daar de overtreders zich ten volle bewust zijn van de gevolgen die dit met zich meebrengt. Deze overtreders moeten hard en met alle mogelijke middelen worden aangepakt, zerotolerantie dus, in het belang van de gezondheid van de ganse bevolking. Een sluitend wettelijk kader en duidelijkheid in dezen zijn zeer belangrijk, anders dreigen nog meer mensen de regels naast zich neer te leggen, zeker gezien het einde van het jaar nadert.
L'incident est clos.
03 Vraag van Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het onderzoek naar het misbruik van dienstwagens en tankkaarten bij het gevangeniswezen" (55011166C)
03 Question de Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L’enquête sur l’abus de véhicules de fonction et cartes carburant à l’administration pénitentiaire" (55011166C)
03.01 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, op 23 november verscheen een artikel in de media waarin werd gesteld dat het Centrum Integriteit van de federale Ombudsman een onderzoek was gestart naar misbruiken in de zogenaamde 'grote garage van het Gevangeniswezen' in Vorst.
De misbruiken zouden gaan over het privégebruik van de dienstwagens na de uren. Er zou zelfs sprake zijn van tankkaarten die meermaals op dezelfde dag werden gebruikt, wat doet vermoeden dat zelfs privévoertuigen werden volgetankt met een tankkaart van de overheid.
Mijnheer de minister, ik heb hierover de volgende vragen. Hebt u weet van dit onderzoek door de federale Ombudsman? Voert het Gevangeniswezen zelf ook een onderzoek? Kunt u ons meer informatie geven?
Op welke manier kwam de federale Ombudsman op de hoogte van de feiten die aanleiding hebben gegeven tot de start van het onderzoek? Wanneer werden de misbruiken voor het eerst gemeld aan de directie van het Gevangeniswezen, uw kabinet of dat van uw voorganger en de federale Ombudsman? Hoe lang loopt het onderzoek al? Hebt u er zicht op wanneer het onderzoek afgerond zal zijn?
Welke tuchtstraffen zijn er mogelijk tegen personeelsleden en/of leidinggevenden die misbruiken hebben gepleegd of deze oogluikend hebben toegelaten? Zult u zelf een initiatief nemen in dit concrete geval? Plant u initiatieven bij andere diensten die onder uw bevoegdheid vallen om dergelijke feiten te voorkomen of er paal en perk aan te stellen?
03.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw De Wit, de federale Ombudsman heeft een adviesaanvraag ontvangen op 30 april 2020. Hij heeft beslist een integriteitsonderzoek in te stellen en heeft mijn voorganger en de administratie daarvan op de hoogte gebracht met een brief van 6 juli 2020.
Het onderzoek heeft gelopen van 24 juli tot 27 oktober, volgens de bepalingen van het verslag. De federale Ombudsman heeft op 16 november zijn eindverslag betekend aan de administratie. Het rapport stelt expliciet dat er ten aanzien van één personeelslid sprake is van integriteitschending. Het rapport wordt verder in detail bestudeerd. Er zal worden beoordeeld of het opstarten van een tuchtprocedure opportuun is.
Verder wijst het rapport geen integriteitschendingen toe aan individuele personen, maar formuleert het voornamelijk aanbevelingen met betrekking tot de organisatie, het beheer en het toezicht op de centrale garage. Deze aanbevelingen worden onderzocht en zullen tot gepaste initiatieven leiden.
Indien uit verdere analyse van de resultaten van het onderzoek van het integriteitsbureau in het licht van de uitvoering van de aanbevelingen van het bureau zou blijken dat alsnog individuele integriteitsschendingen dienen te worden toegewezen, zal ook in die gevallen de opportuniteit van een tuchtprocedure worden bestudeerd.
Indien tuchtsancties zouden moeten worden opgelegd, zullen zij gebaseerd zijn op de bepalingen van het koninklijk besluit van 3 augustus 2016, dat in volgende sancties voorziet: de terechtwijzing, de inhouding van wedde, de verplaatsing bij tuchtmaatregel, het ontslag van ambtswege of de afzetting.
03.03 Sophie De Wit (N-VA): Dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister.
L'incident est clos.
04 Vraag van Ben Segers aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De verdwijning van 2 jonge broers uit het centrum van Neder-Over-Heembeek" (55011199C)
04 Question de Ben Segers à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La disparition de deux jeunes frères du centre de Neder-Over-Hembeek" (55011199C)
04.01 Ben Segers (sp.a):
Mijnheer de minister, in een opsporingsbericht van Child Focus lazen we over
de verdwijning van twee broers uit Neder-over-Heembeek. De woordvoerder van
Fedasil verklaarde hierover: "Het gaat hier om een specifieke groep van
Maghrebijnse zwerfjongeren die rondreizen tussen verschillende Europese landen
en vaak overleven door criminele feiten te plegen. Ze willen absoluut geen
asiel en horen eigenlijk thuis in de bijzondere jeugdzorg, maar worden gedropt
bij Fedasil. Er verscheen ook een advies van het Kinderrechtencommissariaat
over de situatie van Maghrebijnse straatkinderen in Brussel (24-11-2020).
Contacteerde de politie na interceptie de
dienst Voogdij? De verdwijning gebeurde op zondagavond. Is de dienst Voogdij op
dat ogenblik bereikbaar? Wat is de procedure bij intercepties of signalementen
van NBMV na de kantooruren?
Waarom werd niet gekozen voor een
voorziening uit de Integrale Jeugdhulp? Welke afspraken bestaan daarover als de
Dienst Voogdij niet bereikbaar zou zijn? Is de procedure nu werkbaar om op een
zondagavond gepaste opvang te vinden of te regelen?
De wet voorziet de mogelijkheid om
onmiddellijk een voorlopige voogd aan te stellen. Gebeurde dat en zo ja
wanneer? In welke mate houdt men hierbij rekening met het profiel van de
minderjarigen? Zijn deze voogden op een bepaalde manier specifiek
gespecialiseerd in de bijzondere problematiek van deze zeer jonge
niet-begeleide minderjarigen (onder andere ook overlevingscriminaliteit,
gedwongen diefstal onder druk van volwassenen wat mensenhandel is, …)?
Eerder pleitte ik al ik deze commissie
voor een meer doorgedreven systeem van poolvorming met voorlopige voogden om
bepaalde problematieken als die van de Maghrebijnse straatkinderen beter op te
volgen. Ook de Kinderrechtencommissaris pleit hier nu voor. “We menen dat een
centralisatie van deze dossiers van de Brusselse straatkinderen bij één pool
van voogden uit Brussel het meest aangewezen is. Zal u gevolg geven aan deze
aanbeveling? Bent u bereid zo’n pool in te schakelen in een pilootproject?
Is er daarnaast centralisatie mogelijk
bij het Brussels parket?
Zou het niet beter zijn dat er één
aanspreekpunt bestaat bij intercepties van minderjarige jongeren, dat – zoals
in Nederland – zowel de besluitvorming inzake voogdij als die inzake eerste
opvang en oriëntatie op zich neemt?
04.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mijnheer Segers, zoals altijd zijn uw vragen zeer pertinent en handelen ze over een problematiek waarvoor helaas niet in een-twee-drie een oplossing uit de hoed kan worden getoverd. Ik geef u volgende elementen mee.
Elke overheid die geconfronteerd wordt met niet-begeleide minderjarigen, moet onmiddellijk de dienst Voogdij en de Dienst Vreemdelingenzaken verwittigen. Dat geldt natuurlijk ook voor de politie. De dienst Voogdij moet altijd 24 uur op 24 en zeven dagen op zeven bereikbaar zijn op het permanentienummer voor het aanmelden van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. De dienst werd dus ook gecontacteerd voor deze jongeren. De dienst Voogdij heeft vervolgens de opdracht gegeven om contact op te nemen met de overheden, bevoegd voor opvang. In de eerste plaats zijn dat de observatie- en coördinatiecentra van Fedasil. De vraag werd dus gesteld aan het OOC van Neder-over-Heembeek en de jongeren konden daar terecht. De politie heeft hen vervolgens naar dat centrum gebracht.
Er werd beroep gedaan op Fedasil omdat de Franstalige jeugdhulp buiten de kantooruren blijkbaar niet bereikbaar is. Zodoende werden de jongeren geplaatst in een OOC. Van daaruit gebeurt dan een snelle doorverwijzing naar meer aangepaste opvang. Blijkbaar is de Vlaamse crisisjeugdhulp wel bereikbaar buiten de kantooruren. Nochtans geef ik er mij rekenschap van dat voor zeer jonge kinderen of in geval van vermoeden dat de jongeren het slachtoffer zijn van mensenhandel, er best eerst contact wordt opgenomen met de gespecialiseerde jeugdhulp, dus ook buiten de kantooruren. Maar zelfs mocht de plaatsing in een gespecialiseerd jeugdcentrum lukken, is er helaas geen garantie dat jongeren daar blijven. Ook dat is een vaststelling.
De dienst Voogdij wijst bij een onrustwekkende verdwijning altijd onmiddellijk een voorlopige of definitieve voogd aan. Dit gebeurde ook in dit geval de dag nadien. De dienst Voogdij beschikt over voogden die gespecialiseerd zijn in bepaalde problematieken, zoals jongeren op doortocht, jongeren die het slachtoffer zijn van mensenhandel of jongeren die in aanraking komen met Justitie. Bovendien stelt de dienst Voogdij onmiddellijk of eerstdaags na aanmelding een voogd aan voor de profielen die u opsomt. Essentieel is dat door de aanstelling het parket van de woonplaats van de voogd bevoegd wordt om de zaak op te nemen.
De centralisatie bij het parket van al die dossiers te Brussel is te belastend voor het parket. De Kinderrechtencommissarissen hebben gezegd dat er onvoldoende aangepaste hulpverlening bestaat voor deze straatjongeren. Ik ben bereid een aanbeveling te bekijken, uiteraard samen met de Gemeenschappen, aangezien dit niet mijn rechtstreekse bevoegdheid is. We mogen vooral niet vergeten dat het hier in de eerste plaats om jeugdhulpverlening gaat.
04.03 Ben Segers (sp.a): Ik zal uw antwoord nog eens rustig moeten nalezen. Iemand moet in elk geval de regie in handen nemen. Mij was verteld dat de dienst Voogdij niet altijd bereikbaar zou zijn geweest, maar dat is dus niet correct. In sommige gevallen is dat alvast wel het geval.
Een centraal aanspreekpunt voor zowel opvolging en opvang en voogdij is noodzakelijk. Er moet een instantie zijn die zorgt voor een traject. Intussen moeten eenduidige afspraken worden gemaakt, zodat jongeren niet tussen de mazen van het net glippen. Vaak kunnen die mazen heel wat fijner.
Ik blijf benieuwd naar wat hier nu exact is misgelopen, zeker als de dienst Voogdij volgens u zeker onmiddellijk gecontacteerd kon worden. De dienst Voogdij moet er minstens voor zorgen dat Fedasil zich er niet vanaf kan maken door te zeggen dat de jongeren niet het profiel hebben voor een onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum, wat ik uit de communicatie van Fedasil heb afgeleid. Er moet simpelweg voor worden gezorgd dat de jongeren op de juiste plaats terechtkomen. Het gaat hier om zelfs heel erg jonge, bijzonder kwetsbare jongeren. Zij moesten worden doorverwezen naar de gespecialiseerde voorzieningen. Op dat ogenblik was er wel degelijk plaats om iets te doen. De betrokken twee broers hadden onmiddellijk op een andere plek geplaatst kunnen worden.
Bijna een jaar geleden heb ik zowel bij uw voorganger als bij minister De Block gepleit voor een poolvorming van de Brusselse voogden om de problematiek van de Maghrebijnse jongeren op te volgen. Er is de volgende dag al een voogd aangesteld. Dat is redelijk onmiddellijk. Dat lijkt een heel recente praktijk te zijn. Mij werd namelijk gezegd dat er tot nu toe nog geen systematische aanstelling was van de voogden voor de Brusselse Maghrebijnse jongeren. Is er nu een bepaalde stap gezet waarvan ik nog niet op de hoogte ben of hebt u het over de gangbare praktijk waarbij er zo snel mogelijk een voorlopige voogd wordt aangesteld?
U hebt de aanbevelingen van de kinderrechtencommissaris gelezen. Hopelijk bekijkt u die en ontvangt u de commissaris eventueel ook eens. Ik heb die vragen ondertussen een jaar geleden gesteld. Ik hoop echt dat er hier structureel stappen vooruit kunnen worden gezet en dat een en ander gecentraliseerd kan worden, zodat we echt aan een traject kunnen beginnen voor die zeer uitdagende groep.
Ik maak mij geen illusies. Er zullen altijd niet-begeleide minderjarigen verdwijnen, hoe groot de inspanningen ook zullen zijn. Dat ontslaat ons echter niet van de plicht om er alles aan te doen dat dat de uitzondering wordt. Ik reken daarvoor natuurlijk ook op u.
L'incident est clos.
05 Vraag van Ben Segers aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De zaak-Mawda" (55011229C)
05 Question de Ben Segers à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'affaire Mawda" (55011229C)
05.01 Ben Segers (sp.a):
De zaak-Mawda is begonnen, ik had graag geweten welke lessen er werden
getrokken:
Werd de referentiemagistraat mensenhandel
in deze zaak op de hoogte gebracht? Zo ja, wanneer gebeurde dat? Gebeurde dat
tijdig? Wat wordt er aan gedaan opdat de referentiemagistraat wel degelijk bij
elke zaak tijdig op de hoogte wordt gebracht? Wat werd er geleerd uit deze
zaak?
Werden de gespecialiseerde centra
mensenhandel gecontacteerd in deze zaak? Zo ja, gebeurde dat tijdig? Zo neen,
wat werd aan gedaan opdat dit in de toekomst wél zou gebeuren?
Eerder werd een verschuiving van de
smokkelroute naar Wallonië vastgesteld, waar minder ervaring en dus ook minder
expertise was op het vlak van smokkelbestrijding. Smokkelaars beseften immers
dat ze meer risico liepen op de traditionele smokkelroute gezien de daar
opgebouwde expertise. Voor het oprollen van netwerken aan de E40 bestond er
reeds het zogenaamde. 'E40-overleg', met eerstelijnsdiensten en magistratuur.
Werd de methodiek daarvan ondertussen 'geëxporteerd' in de andere regio's?
Myria concludeerde eerder dat er zowel bij de politie als bij de magistratuur
in Wallonië een voortgezette vorming over smokkelbestrijding gegeven moet
worden. Welke initiatieven werden daartoe genomen?
Het smokkelstatuut wordt niet vaak
toegepast: Wordt het smokkelstatuut sinds de dood van Mawda meer toegepast?
Worden lokale en federale politiediensten en de magistratuur sinds de dood van
Mawda meer gesensibiliseerd over het toepassen van dit statuut? Werd sedertdien
de samenwerking met de gespecialiseerde opvangcentra voor slachtoffers
mensenhandel intensiever?
In het busje zouden er verschillende
NBMV's gezeten te hebben, waarvan er geen enkele bij de dienst Voogdij gemeld
geweest zou zijn. De politie van Bergen stelde daarover dat er een “zeer
gedetailleerd document' moest ingevuld worden. Nochtans zaten de jongeren twee
dagen lang in de cel en leek er alvast tijd genoeg te zijn. Is het
inderdaad zo dat er een fiche moet ingevuld worden die 'te ingewikkeld' is? Kan
ook een telefoontje volstaan? Indien de fiche te ingewikkeld zou zijn, werd ze
dan aangepast? Indien niet, zijn er dan afspraken gemaakt met de politie van
Bergen dat het die fiche in de toekomst wél zou invullen? Wat met andere
politiediensten? Bestaat/bestond de onduidelijkheid ook bij hen? Wat werd
hiertegen ondertussen ondernomen om te verzekeren dat dit zich niet meer kan
voordoen?
05.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Segers, dit zijn werkelijk dramatische feiten. De kleuter is gestorven. Hier moeten inderdaad lessen uit worden getrokken. De rechterlijke macht maar ook het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, dat reeds een rapport over de zaak afleverde, kunnen ons daarbij helpen. Ik stel vast dat men met veel van de gerapporteerde pijnpunten ondertussen aan de slag is gegaan.
Ten eerste, de referentiemagistraat mensenhandel werd blijkbaar niet op de hoogte gebracht. Ik citeer de mij bezorgde informatie: "In dit dossier is de referentiemagistraat van het parket van Bergen niet tijdig verwittigd van de interpellatie van de migranten om hem toe te laten de eerste maatregelen te nemen met betrekking tot de tenlasteneming."
Het feit dat de mensensmokkel een minderjarige betreft, is een verzwarende omstandigheid. De rondzendbrief inzake de invoering van een multidisciplinaire samenwerking met betrekking tot slachtoffers van mensenhandel en/of een bepaalde zwaardere vorm van mensensmokkel vermeldt de procedure die de politie moet volgen, wanneer zij een persoon identificeert die het slachtoffer is van deze inbreuk. Men moet dan onmiddellijk contact opnemen met de magistraat van het parket, met een opvangcentrum waar het slachtoffer naartoe wordt gebracht en met DVZ als het om een buitenlands iemand gaat.
Het (…) op initiatief van het federaal parket, waarop de verschillende magistraten uit het Rijk worden uitgenodigd, is in 2019 samengekomen. Het federaal parket verzorgde de simultane vertaling. Het federaal parket heeft tevens samen met een collega van West-Vlaanderen en van de DJSOC een opleiding verzorgd voor het parket van Bergen, de FGP en de wegpolitie, op 20 april over het fenomeen van de mensensmokkel en hoe men een onderzoek opstart.
Het statuut van mensensmokkel is van toepassing op slachtoffers van verzwarende vormen van mensensmokkel. De toepassing ervan in het veld moet beter worden beheerst en gehandhaafd. Daartoe heeft overleg plaatsgevonden tussen het bureau van de Interdepartementale Coördinatiecel ter bestrijding van de mensensmokkel en mensenhandel en de federale politie.
Als gevolg daarvan werden de opleidingsmodules herzien en geactualiseerd. Bijzondere aandacht werd daarbij besteed aan het statuut van de slachtoffers van mensenhandel en mensensmokkel. Deze werkzaamheden zijn voltooid en de opleidingen kunnen nu van start gaan.
Opgemerkt moet worden dat het werk op het gebied van mensensmokkel vaak complexer is dan op het gebied van mensenhandel. Waarom? Veel slachtoffers "vertrouwen" de smokkelaar en hopen dat ze het opnieuw kunnen proberen als een poging mislukt. Het is vaak erg moeilijk om hen te overtuigen om in deze procedures in te stappen.
Iedere overheid die kennis heeft van de aanwezigheid aan de grens of op het grondgebied van een persoon die verklaart een niet-begeleide minderjarige vreemdeling te zijn, brengt hiervan onmiddellijk de dienst Voogdij en de DVZ op de hoogte. De dienst Voogdij neemt dan de jongere onder zijn hoede. Men gaat met andere woorden over tot identificatie. Men neemt contact op met de bevoegde overheden met het oog op zijn opvang en men stelt eventueel een voogd aan.
De aanmelding bij de Dienst Vreemdelingenzaken en de dienst Voogdij gebeurt aan de hand van de signalementenfiche. Dat is zo voorgeschreven door de omzendbrief van 8 mei 2015, de fameuze signalementenfiche van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. De omzendbrief van het College van procureurs-generaal COL 15/2016 inzake het vademecum met betrekking tot de interdisciplinaire tenlasteneming van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen legt voorts uit wat het parket en de politie moeten doen.
De signalementenfiche is geenszins ingewikkeld. De meeste informatie staat in het administratief verslag inzake de vreemdelingencontrole van de politie. In de praktijk zal de politie bij het aantreffen van dergelijke niet-begeleide minderjarige vreemdelingen eerst de permanentie van de DVZ en de dienst Voogdij telefonisch contacteren. Zijn er aanwijzingen van zware mensensmokkel, dan kan de dienst Voogdij deze jongeren maximaal in de observatie en oriëntatie in de in mensenhandel gespecialiseerde opvangcentra plaatsen. Indien er geen tijd is om de fiche in te vullen, dan zal de dienst Voogdij alvast het nodige kunnen doen voor de opvang.
In het busje waarin Mawda om het leven kwam, zaten personen die hebben verklaard niet-begeleide minderjarige vreemdelingen te zijn. Zij werden echter niet aan de dienst Voogdij gesignaleerd. Overheden zijn natuurlijk gehouden om omzendbrieven na te leven. Het signaleren van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen aan de Dienst Vreemdelingenzaken en de dienst Voogdij is bovendien een wettelijke verplichting, zoals bepaald in artikel 6 van de programmawet inzake de voogdij over deze soort minderjarigen.
De politiekorpsen werden in 2019 via de interne communicatiedienst van de politie ingelicht over deze reglementering. Dat zal in de toekomst worden herhaald.
Tot slot verwijs ik naar het rapport De controle en opsluiting van transmigranten door de politie naar aanleiding van grootschalige bestuurlijke aanhoudingen van midden 2019 van het Vast Comité van Toezicht. Daarin staat uitdrukkelijk dat de plicht tot aanmelding wordt bevestigd.
05.03 Ben Segers (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw zeer uitgebreid en duidelijk antwoord.
Justice for Mawda betekent voor mij, ten eerste, dat het gerecht die zaak tot op de bodem uitzoekt en in alle wijsheid oordeelt. Ik heb daar voor alle duidelijkheid ook alle vertrouwen in.
Ten tweede moeten we er ook voor zorgen dat de kans dat zoiets zich nogmaals voordoet zo klein mogelijk wordt. Daarin ligt ook een politieke verantwoordelijkheid. Wij moeten dus de nodige lessen trekken.
Na de zaak-Jonathan Jacob volgde de zaak-Chovanec en leek het alsof wij alles opnieuw moesten ontdekken. De inzet is voor mij dan ook heel duidelijk: ervoor zorgen dat wij later niet opnieuw alles zullen moeten ontdekken wat wij door de zaak-Mawda te weten hadden kunnen komen, met name wat er structureel misging. Er moeten verdere stappen worden gezet, zodat er geen tweede zaak-Mawda komt. Ik heb van u ondertussen begrepen dat er wel degelijk al een en ander gebeurd is. Daarover ben ik bijzonder tevreden.
Het is dramatisch wat er allemaal misging. Onze wetgeving is op papier de beste die er is, al zijn er natuurlijk nog bijsturingen mogelijk. Vele mensen op het terrein doen hun uiterste best, maar ik reken op u, mijnheer de minister, om de noodzaak van een echte cultuur inzake de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel in het hele justitiële apparaat te laten doordringen en te zorgen voor de juiste reflexen bij alle actoren. Velen van hen zijn overbevraagd. Daarom werd er in het regeerakkoord ook bepaald dat er voldoende moet worden ingezet op detectie. Het is ook aan u om daarvoor de nodige middelen in te zetten. Daarbij moet telkens duidelijk het onderscheid gemaakt worden tussen de gesmokkelden en de smokkelaars, net om op basis van de verklaringen van de gesmokkelden de netwerken te kunnen oprollen. U hebt heel terecht gezegd dat dat heel uitdagend zal zijn. Het is vaak nog moeilijker dan bij mensenhandel, dat is waar.
Dat zijn uw taken. Dat zijn mijn taken. Dat zijn onze taken, als wij het hebben over de politiek inzake Justice for Mawda.
Het incident is gesloten.
06 Question de Claire Hugon à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La possible mise sur pied d'une conférence interministérielle 'prisons' au niveau belge" (55011235C)
06 Vraag van Claire Hugon aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Een eventuele interministeriële conferentie 'gevangenissen' op het Belgische niveau" (55011235C)
06.01 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, ce mercredi 2 décembre, une Conférence interministérielle (CIM) "prisons" s'est tenue au niveau intra-francophone. Elle découle d'un accord de coopération conclu, d'abord en 2009, puis en 2018, par les entités intra-francophones afin de coordonner les politiques d'intervention en lien avec le milieu carcéral. Trois entités sont concernées: la Communauté française, la COCOF et la Région wallonne.
Je crois savoir qu'il existe une CIM impliquant le niveau fédéral sur les maisons de justice, mais, sauf erreur de ma part, il n'en existe pas pour la politique en matière de prisons dans son ensemble. La CIM "maisons de justice" s'est réunie en février 2019 autour de la réinsertion des condamnés radicalisés.
Monsieur le ministre, la CIM "maisons de justice" s'est-elle réunie depuis février 2019? Si oui, pouvez-vous me dire autour de quel ordre du jour? D'autres réunions sont-elles déjà prévues? Dans l'affirmative, autour de quelles questions?
Au vu de l'éclatement des compétences en matière de prisons, ne serait-il pas pertinent qu'un tel espace de coordination des politiques existe au niveau belge, impliquant ainsi le niveau fédéral? Savez-vous si des réflexions ont déjà été menées pour mettre sur pied une CIM "prisons" à part entière? Si oui, quelles en sont les conclusions? Si non, que pensez-vous de l'opportunité de lancer une réflexion en la matière?
06.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, madame Hugon, comme votre question le mentionne, la réunion qui a eu lieu le 2 décembre était une réunion intra-francophone. Ceci dit, les problématiques concernées bénéficient déjà d'un relais et d'un espace de discussion fédéral, c'est-à-dire la CIM "maisons de justice". Cette Conférence interministérielle réunit de façon régulière tous les ministres concernés par les matières de maisons de justice, matières dont l'aide aux détenus fait partie.
Depuis 2015, treize réunions plénières se sont tenues. Par réunion plénière, il faut entendre des réunions auxquelles les ministres participent. La dernière s'est tenue le 14 juillet de cette année. Les points à l'ordre du jour étaient: approbation du projet de procès-verbal, groupe de travail "subventions", groupe de travail "échange de données" et groupe de travail "missions des maisons de justice". Il s'agissait de la première réunion plénière depuis celle de février 2019.
À côté de ces réunions plénières, il y a des ECIM, généralement pour adopter un seul point particulier. La dernière s'est tenue les 24 et 25 novembre. À l'ordre du jour figurait l'approbation du dossier de prolongation d'extension sécurité routière Vias aux vélos et groupes INTRO.
Enfin, des groupes de travail sont régulièrement installés dans le cadre de problématiques spécifiques. Ce sera ainsi le cas demain, 10 décembre, pour un groupe de travail chargé d'examiner le processus de mise en œuvre des subsides alloués aux projets d'encadrement des mesures alternatives.
Vous le voyez, cette CIM est active. C'est donc d'abord via cette plate-forme fédérale qu'il me semble indiqué de travailler, puisque la ministre de la Communauté française ayant les maisons de justice dans ses compétences y est présente, et qu'elle ne manquera pas de faire remonter les points d'attention éventuels.
Je veillerai à ce que les réunions soient plus régulières et à y amener des points liés à la mise en place d'un plan de détention orienté vers la diminution de la récidive, comme indiqué dans ma note de politique générale. Vous l'avez bien noté.
J'ajoute que les directions régionales Nord et Sud et l'administration des établissements pénitentiaires ont également des réunions régulières avec les administrations centrales des maisons de justice, assurant à ce niveau le relais nécessaire à l'examen de tout problème éventuel.
06.03 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Merci beaucoup, monsieur le ministre, pour ces réponses précises et détaillées.
J'entends qu'à votre estime, pour l'instant, il existe suffisamment d'espaces de coordination. J'avais vraiment envie de vous poser la question d'une CIM "prisons" parce que vous avez, comme vous le dites dans votre note de politique, l'ambition de travailler sur la formation des agents pénitentiaires. Il me semble que des modules pourraient être envisagés en collaboration avec les Communautés notamment, par exemple pour des modules liés à l'accès à la culture. Il serait utile de mettre en place ce type d'espace, quel que soit l'endroit, qu'il s'agisse d'une CIM "prisons" ou autre. Une collaboration avec les entités fédérées, par exemple sur cet aspect, me paraît réellement souhaitable.
L'incident est clos.
07 Vraag van Servais Verherstraeten aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het strafproces n.a.v. de verijdelde bomaanslag door een Iraans-Belgisch koppel" (55011196C)
07 Question de Servais Verherstraeten à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le procès pénal faisant suite à la tentative d'attentat à la bombe par un couple belgo-iranien" (55011196C)
07.01 Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik zal het zeer kort houden, door te verwijzen naar de tekst van mijn ingediende vraag zoals die u werd bezorgd. De vraag gaat over een proces dat niet evident zal zijn, gelet op de huidige diplomatieke omstandigheden met Iran, in het kader van de verijdelde bomaanslag in 2018, met een Iraans-Belgisch koppel en een al dan niet vermeend Iraans diplomaat. Er worden, zo lezen wij althans in de media, beschuldigingen geuit aan het adres van Iran, dat het diplomatiek statuut misbruikt zou hebben om staatsterrorisme te organiseren.
In mijn ingediende vraag heb ik enkele zeer concrete vragen geformuleerd. Ik verwijs, zonder die voor te lezen, naar de ingediende tekst.
Het proces tegen het Iraans-Belgisch
koppel en een Iraanse diplomaat, die in 2018 een bomaanslag wilden plegen op
een massabijeenkomst van de Iraanse oppositie in Parijs, ging in Antwerpen van
start. De Veiligheid van de Staat concludeerde in dit verband in zijn rapport
dat de bomaanslag bevolen zou zijn door Iran. Meer bepaald zou Iran spionnen
hebben die al jaren in ons land wonen, en via die weg geprobeerd hebben een
aanslag te plegen. Er worden zelfs beschuldigingen geuit dat Iran het
diplomatieke statuut misbruikt om staatsterrorisme te organiseren.
Hierbij wens ik u de volgende vragen te
stellen.
De Iraniër Assadollah Assadi, die de bom
aangeleverd zou hebben, werd enkele dagen na de verijdelde aanslag in Duitsland
aangehouden door de Duitse Staatsveiligheid. Was er in casu sprake van
losstaande feiten, of betrof het een gecoördineerde actie? In welke mate lopen
er in Duitsland strafrechtelijke procedures tegen deze persoon?
Hoe ziet de concrete timing van het
proces in Antwerpen er uit? Wat zal er op Belgisch en Europees vlak ondernomen
worden tegen het Iraans regime indien het tot een veroordeling komt?
De voornaamste Iraanse
inlichtingendienst, de MOIS, waarvan minstens Assadi deel uitmaakte, staat al
op de Europese terreurlijst. In welke mate kunnen verdere stappen ondernomen
worden om de toepasselijke beperkende maatregelen aan te scherpen?
Iran verklaarde in 2018 dat het bereid
was met de bevoegde autoriteiten samen te werken, aangezien “Iran
ondubbelzinnig elke vorm van geweld en terreur veroordeelt". Vond dergelijke
constructieve samenwerking effectief plaats? Heeft België al enige reactie
ontvangen van Iran omtrent de conclusies van het rapport van de Veiligheid van
de Staat?
07.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mijnheer Verherstraeten, ik dank u voor uw belangwekkende vraag. Ik wik mijn woorden.
Op uw eerste vraag kan ik als volgt antwoorden.
Assadollah Assadi werd in Duitsland aangehouden door de Duitse politie en niet door de Veiligheid van de Staat ingevolge een aanhoudingsbevel, afgeleverd door een Belgische onderzoeksrechter. Het betrof een gecoördineerde actie in nauwe samenwerking met het Bundeskriminalamt en het parket-generaal van München.
Parallel met het Belgische onderzoek werd in Duitsland ook een onderzoek geopend lastens diezelfde man wegens spionage en terrorisme. In dat onderzoek werd ook een aanhoudingsbevel ten laste van de heer Assadi afgeleverd.
De resultaten van het Duitse onderzoek maken integraal deel uit van het Belgische onderzoek.
In Duitsland lopen er geen verdere strafrechtelijke procedures meer. Met de Duitse collega's werd afgesproken dat de strafvervolging lastens de heer Assadi in België zou gebeuren.
In antwoord op uw tweede vraag kan ik u melden dat het proces plaatsvond op 27 november 2020 en 3 december 2020. De zaak werd in beraad genomen en er is vonnis voorzien op 22 januari 2021.
Uiteraard heb ik er alle vertrouwen in dat de Belgische justitie binnen een redelijke termijn haar werk zal doen in die zaak van vermeend internationaal terrorisme.
Op de verdere gevolgen in geval van een veroordeling kan en wil ik niet vooruitlopen. Wij zullen de kwestie samen met de minister van Buitenlandse Zaken bekijken. Voor mij staan evenwel de principes van de rechtsstaat voorop. De strafvervolging en de strafuitvoering moeten worden gegarandeerd.
In antwoord op uw derde vraag geef ik mee dat dergelijke zaken onder meer worden besproken in het Strategisch Comité voor Inlichtingen en Veiligheid, zijnde het zogenaamde SCIV. Het is niet aan mij daarover nadere uitspraken te doen.
Op uw vierde vraag kan ik enkel antwoorden dat er op gerechtelijk niveau geen samenwerking met de Iraanse autoriteiten was.
07.03 Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik dank u voor uw heel duidelijke antwoorden.
Ik deel uw overtuiging en heb eveneens het volste vertrouwen dat Justitie ter zake in alle onafhankelijkheid zal oordelen.
Vooral steun ik u in uw woorden dat de strafvervolging en de strafuitvoering moeten worden gerespecteerd en uitgevoerd, nadat er een definitieve uitspraak ter zake is geweest.
Het incident is gesloten.
08 Question de Nabil Boukili à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La transaction pénale dans le dossier Carlo Di Antonio" (55011240C)
08 Vraag van Nabil Boukili aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De minnelijke schikking in het dossier-Carlo Di Antonio" (55011240C)
08.01 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, l’actualité récente nous donne un nouvel exemple de la justice de classes qui règne dans notre pays. En 2016, L’Avenir rapportait que Carlo Di Antonio (cdH), alors ministre des Travaux publics, avait approuvé l’expropriation de terrains appartenant à une société, dont il était lui-même actionnaire minoritaire. Un autre de ces terrains appartenait à son propre frère. On précise qu’en sa qualité "d’expropriateur", c’est M. Di Antonio qui était amené à fixer le prix de rachat de ces terrains.
Carlo Di Antonio est décrit, dans un article du Vif, comme "cumulant bonnes fortunes publiques et fructueuses affaires privées", à la fois "coureur de demi-fond, organisateur de festivals, entrepreneur, propriétaire, administrateur délégué, député, bourgmestre empêché, ministre". En un mot comme en cent, un collectionneur de casquettes qui a attiré l’attention du parquet général.
Or, on apprend cette semaine que la procédure ouverte contre M. Di Antonio pour suspicion de conflit d’intérêts a fait l’objet d’une transaction pénale pour la somme de 5 000 euros. "Un montant raisonnable" selon M. Di Antonio qui ajoute avoir accepté "pour avoir la paix". M. Di Antonio a de quoi payer le prix de la tranquillité, alors il clôture l’enquête d’un virement bancaire, pendant que les voleurs à l’étalage se retrouvent en prison. Je regrette le manque de volonté de votre part pour abolir tout simplement la transaction pénale élargie, ce que le PTB demande depuis longtemps.
Cette transaction est d’autant plus choquante qu’il s’agit de détournement d’argent public. Il vous est tout à fait possible d’immédiatement exclure la transaction dans ce cas, soit par voie législative, soit en modifiant la circulaire du 24 mai 2018 pour en faire un critère d’exclusion.
Dès lors, monsieur le ministre, allez-vous interdire le recours à la transaction pénale dans les cas de détournement d'argent public? Combien de transactions pénales ont-elles été conclues pour ce type d'infraction? Enfin, quel est le montant total des transactions ainsi conclues?
08.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur Boukili, pour ce qui concerne vos deuxième et troisième questions, je vous invite à m'adresser une question écrite, à laquelle je ne manquerai pas de répondre.
Pour répondre à votre première question, je serai aussi clair que bref. Pour ce type de dossiers, je fais référence à l'accord de gouvernement, qui précise que l'ordre et la police judiciaires seront renforcés en vue de la détection et de la poursuite des délits financiers. La transaction pénale, quant à elle, sera éventuellement évaluée et ajustée sur ce point, si nécessaire.
08.03 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre non-réponse, car c'est systématiquement la même réponse que vous me donnez! Vous en revenez à l'évaluation, alors qu'on a suffisamment évalué la question des transactions pénales. Prenez, par exemple, l'affaire Publifin avec Stéphane Moreau ou encore l'affaire HSBC!
Je pense qu'il est temps de prendre acte que cette transaction pénale renforce une justice de classe. De surcroît, ce sentiment s'intensifie de plus en plus auprès de la population. Il est honteux, dans un pays de droit comme le nôtre, qu'une personne qui a détourné l'argent public s'en sorte avec une transaction de 5 000 euros. Je ne sais pas comment on peut accepter cela quand on aspire à un État de droit et à une justice équitable. Cela, je ne le comprends pas!
Je vous adresserai une question écrite pour les deux derniers points, mais je reste toujours aussi choqué par l'absence de réaction face à la justice de classe au travers de la transaction pénale.
Het incident is gesloten.
09 Question de Claire Hugon à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les femmes détenues et la précarité menstruelle" (55011251C)
09 Vraag van Claire Hugon aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Menstruatiearmoede in de gevangenissen" (55011251C)
09.01 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, le 27 novembre dernier, le Conseil des femmes francophones de Belgique (CFFB) attirait l’attention sur les discriminations dont sont victimes les femmes au sein des prisons. Les femmes ne représentent que 4 à 5 % du total des détenus. Le CFFB relève que leur statut minoritaire les expose à des discriminations à plusieurs niveaux. Dans l’accès aux soins de santé, au travail, aux relations sociales, les femmes détenues ne sont pas les égales des détenus hommes.
Je voudrais ici insister sur une réalité spécifique des femmes en matière d’hygiène: les périodes de menstruation. L’ASBL BruZelle, qui lutte contre la précarité menstruelle, la définit comme la difficulté d'accès ou le manque d’accès des personnes menstruées aux protections hygiéniques, et par extension, comme l’obligation de faire un choix lors de l’achat de produits de première nécessité et de renoncer, en totalité ou en partie, à l’achat de protections périodiques par manque de moyens financiers.
La précarité menstruelle est un réel problème pour les détenues. Lorsque des protections hygiéniques sont disponibles gratuitement, elles sont inadaptées; lorsque qu'elles sont cantinables, elles le sont à des prix fortement majorés par rapport à leur coût à l'extérieur des murs. On parle d'une majoration de 6 à 66 %. Le risque est que les détenues recourent à des stratégies d’économie pouvant se révéler dangereuses pour leur santé. En outre, l’accès à un matériel de base tel que de l’eau courante, des toilettes adaptées ou des poubelles n’est pas toujours garanti.
Monsieur le ministre, pour l’instant, c’est grâce à des associations - par exemple les ASBL I.Care et BruZelle à Bruxelles-Berkendael - que des détenues peuvent obtenir chaque mois un kit de protections adaptées. Leur action est tout à fait salutaire, mais il me semble qu’il revient en premier lieu aux pouvoirs publics d’assurer un accès gratuit au matériel adapté et nécessaire afin de permettre aux détenues de vivre ces périodes dignement.
Monsieur le ministre, à quel prix sont vendues les protections hygiéniques dans les différentes prisons accueillant des femmes? Quel serait le budget nécessaire pour fournir aux détenues des protections gratuites et adaptées en suffisance? Plus largement, quelles adaptations seraient-elles nécessaires pour que chaque détenue ait accès au matériel de base nécessaire pour vivre dignement ses périodes de menstruation? Ces considérations seront-elles prises en compte dans la construction des nouveaux établissements pénitentiaires? Je vous remercie.
09.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame Hugon, les prisons veillent à inscrire sur les listes des cantines des offres variées proposant des produits de première nécessité et donc des achats aussi peu onéreux que possible. Comme pour toutes les cantines carcérales, une différence existe entre les prix demandés et pratiqués dans les commerces extérieurs, principalement en raison de la présence d'un intermédiaire - en l'occurrence, le fournisseur de l'établissement. Les prix peuvent fluctuer en fonction des fournisseurs. La prison de Berkendael mentionne, à titre indicatif, le tarif des protections les moins chères, à savoir 1,27 euro pour 30 serviettes de type maxi et normal.
Par ailleurs, l'administration pénitentiaire est consciente des difficultés des femmes détenues. Il est évident que nous ne restons pas inactifs, en particulier dans le domaine de l'hygiène féminine, qui correspond à un besoin fondamental. En conséquence, le système en vigueur dans les prisons pour femmes prévoit le don d'un kit comportant notamment des serviettes hygiéniques. Elles sont distribuées régulièrement aux détenues qui ne peuvent s'en permettre l'achat, à partir du magasin interne à la prison.
De plus, les détenues en précarité sociale peuvent percevoir un montant mensuel susceptible de servir à couvrir les frais liés aux achats de serviettes hygiéniques. Cette aide sociale est remboursable lorsque c'est possible pour l'intéressée.
En complément à ces moyens internes que les prisons mettent à disposition des détenues, et en ce qui concerne les établissements bruxellois, deux ASBL fournissent gratuitement des serviettes hygiéniques de différentes marques. Ces mêmes associations peuvent aussi livrer un sac en tissu contenant lesdites serviettes, disponible dans les sanitaires communs. Des affiches sont également apposées afin d'informer les intéressées des différentes manières de se les procurer.
Enfin, les femmes qui sont capables de s'acheter des serviettes hygiéniques d'une marque donnée le font par leurs propres moyens, comme c'est le cas à l'extérieur. En ce sens, le mode de fonctionnement carcéral reflète celui qui est en vigueur dans la société.
Compte tenu de ces éléments, et eu égard à la fluctuation de la population pénitentiaire, il m'est difficile de me livrer à une estimation du coût exact de la gratuité de ces moyens hygiéniques.
Comme expliqué dans la deuxième question, toutes les détenues ont accès d'une manière ou d'une autre au matériel de base nécessaire.
Enfin, l'achat et la mise à disposition de ce matériel ne font pas partie des contrats de construction (?). Il s'agit de processus internes. Ils sont appelés à continuer quel que soit l'établissement.
09.03 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Je vois que vous avez déjà bien pensé à la question.
Pour revenir sur les protections qui sont proposées gratuitement dans les prisons, selon les retours qu'on me fait: "Elles ne collent pas. Elles sont trop épaisses. Elles entraînent des irritations. Elles ne sont pas emballées individuellement et elles sont distribuées par les agents pénitentiaires qui sont parfois des hommes, ce qui n'arrange pas l'accessibilité de ces produits."
Je continuerai à être attentive à cette dimension particulière des discriminations que vivent les femmes qui doivent encourir ces coûts que ne connaissent pas les détenus hommes. J'ai vu passer une estimation: pour Berkendael, fournir des protections adéquates en quantité suffisante aux femmes détenues reviendrait à 750 euros. Avec une extrapolation à l'ensemble des détenues, il me semble que les coûts pour les finances publiques ne seraient pas non plus tout à fait excessifs. Je voudrais vraiment qu'on puisse réfléchir à faire encore des progrès dans ce domaine.
Il y aurait peut-être aussi lieu de mener plus de recherches sur les détenus qui incluent cette dimension de genre parce que beaucoup de recherches sur les détenus se focalisent sur le profil type qui est un homme. Il serait sans doute utile de pouvoir aussi mener des études qui prennent en considération les problèmes spécifiques que rencontrent les femmes dans les prisons.
Je reviendrai certainement à d'autres moments et avec d'autres questions sur ce sujet.
Het incident is gesloten.
10 Question de Cécile Thibaut à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les activités de renseignement effectuées par Amazon" (55011297C)
10 Vraag van Cécile Thibaut aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De methodes van Amazon om aan inlichtingenwerk te doen" (55011297C)
10.01 Cécile Thibaut (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, des informations parues dans la presse européenne ces derniers jours font état de la mise en place, par Amazon, d’un système de renseignement visant à surveiller minutieusement ses employés et à prévenir toute action syndicale.
Amazon France a en effet confirmé
l’existence de ce "Centre des opérations de sécurité" (Global
Security Operations Center), qui serait notamment composé d’anciens militaires.
Cette cellule aurait pour mission de "mettre en évidence les risques"
pesant sur les entrepôts et le fonctionnement de l’entreprise.
Les méthodes de renseignements utilisées par
cette multinationale sont particulièrement intrusives: infiltration d'entrepôts
par des détectives privés, compilation minutieuse des activités syndicales,
création de faux comptes sur les réseaux sociaux afin de collecter des
renseignements sur certains employés, etc.
Monsieur le ministre, à votre connaissance,
de telles activités de renseignements effectuées pour le compte d’une
entreprise à l’égard de ses employés ont-elles lieu dans notre pays? Avez-vous
connaissance de procédés illicites ou de plaintes qui auraient été introduites auprès de nos tribunaux?
S’agirait-il d’une pratique propre à Amazon? Par ailleurs, savez-vous si la
commission de la vie privée ou l’autorité de protection des données ont été
saisis?
10.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Chère collègue, je peux difficilement répondre à cette question par rapport aux matières pour lesquelles je suis compétent. Si les faits sont avérés, il pourrait effectivement s'agir de pratiques illégales réalisées à l'encontre des membres du personnel au sein d'une entreprise privée. Même si ces faits sont répréhensibles, cela ne tombe pas dans les compétences de la Sûreté de l'État. En effet, si le terme "espionnage" est bien utilisé dans la question, il ne s'agit pas d'une menace qui peut être reliée à un intérêt fondamental de l'État, comme prévu dans la loi de 1998.
Le fait qu'un employeur viole la vie privée de son employé peut faire l'objet de poursuites pénales. Il nous semble donc que le ministère public, la police fédérale, voire le SPF Économie auraient plus de légitimité pour donner des éléments de réponse à cette question parlementaire.
Les faits cités par l'honorable membre sont des infractions qui portent atteinte à la vie privée et sont, en principe, strictement interdites.
Sur base des informations dont je dispose, aucun service de police n'a pris connaissance d'une plainte ou d'une dénonciation. Je ne suis pas au courant de plaintes qui sont éventuellement déposées auprès de la Commission de la vie privée ou auprès de l'Autorité de protection des données.
10.03 Cécile Thibaut (Ecolo-Groen): Merci monsieur le ministre. Effectivement, j'ai aussi introduit cette question au ministre de l'Économie. Les compétences sont partagées. Donc je suis vraiment rassurée qu'à ce stade, vous puissiez m'informer qu'il n'y a pas de plainte à ce jour et qu'au niveau de la protection de la vie privée, la Justice n'a pas été saisie. Je vous remercie pour votre réponse.
Het incident is gesloten.
11 Question de Cécile Thibaut à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le financement participatif au service de documentaires complotistes" (55011298C)
11 Vraag van Cécile Thibaut aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Crowdfunding voor het maken van documentaires waarin complottheorieën worden verspreid" (55011298C)
11.01 Cécile Thibaut (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, mis en ligne le 11 novembre
dernier, Hold-Up, un documentaire français que l’on peut qualifier de
complotiste connaît un inquiétant succès sur internet. Ce film, qui prétend
qu’une “entreprise de manipulation mondiale” serait responsable de l’émergence
de la crise sanitaire, a été visionné plusieurs centaines de milliers de fois,
y compris par de nombreux internautes belges.
Les fonds
nécessaires à la réalisation de ce documentaire ont été récoltés grâce à une
campagne de financement participatif sur une plateforme française spécialisée,
Ulule. Les réalisateurs ont pu réunir une somme conséquente, avoisinant les 200
000 euros, et encore davantage en promesse de dons structurels.
Selon des informations du journal Le Soir,
d’autres documentaires adoptant des thèses et des codes conspirationnistes
seraient en préparation en France et en Belgique, dont les financements sont
également assurés par des campagnes de crowdfunding.
Se posent
dès lors les questions suivantes.
1. Quels
outils sont à la disposition des autorités afin de lutter contre la propagation
de tels discours complotistes?
2. Les
plateformes de crowdfunding pourraient-elles être tenues responsables pour
avoir fourni le support technique permettant le financement de films
documentaires dont les propos seraient condamnables sur le plan juridique?
11.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, madame Thibaut, pour répondre à votre première question, la liberté de la presse et la liberté d'expression sont des droits fondamentaux. Il en existe d'autres dans notre pays, mais il s'agit ici également de droits fondamentaux.
A priori, j'estime que le documentaire Hold-up se situe dans le cadre du principe de la liberté d'expression consacré à l'article 19 de la Constitution. La loi prévoit quelques limitations à cet article. Ainsi, la loi punit l'incitation à la discrimination, à la haine, à la violence ou à la ségrégation, la divulgation méchante, la calomnie, la diffamation et les injures.
Actuellement, il n'existe pas en Belgique de loi criminalisant les fausses informations ou des informations trompeuses en soi. Parmi les projets de modification du Code pénal, qui ont fait l'objet de discussions lors de la précédente législature, figurait une proposition d'article incriminant la désinformation. Cet article est, cependant, d'une portée très limitée car il prévoit de punir la transmission d'informations à destination des autorités belges, l'objectif étant de criminaliser les tentatives de tromper les décideurs politiques belges. Toutefois, il faudrait pouvoir prouver une intention dirigée vers les autorités publiques, ce qui limite fortement la portée de l'article et l'application potentielle de ce dernier. Donc, si aucune des infractions précitées n'est commise dans le reportage, la seule chose que l'on puisse faire, c'est sensibiliser et éduquer le grand public à cette problématique.
J'en arrive ainsi à votre deuxième question. Pour que ces plateformes de crowdfunding via lesquelles le financement des projets est organisé soient tenues responsables, il faudrait, tout d'abord, établir le fait infractionnel commis par l'organisme, l'association ou la personne morale dont ces plates-formes de crowdfunding soutiennent le financement. Il faudrait, ensuite, établir leurs responsabilités dans ce fait infractionnel et démontrer qu'elles savaient qu'elles finançaient un projet délictueux. Dans le cas concret du document Hold-up, il nous semble difficile de le démontrer.
La loi belge, à savoir le Code de droit économique (article 12.19), met à charge des prestataires de services de la société d'information, comme les hébergeurs ayant une connaissance effective de l'activité de l'information illicite, l'obligation, sous peine de responsabilité, d'agir promptement pour retirer les informations ou rendre l'accès à celles-ci impossible.
En conclusion, il pourrait être théoriquement possible de mettre les plateformes de crowdfunfing face à leurs responsabilités. Mais dans la pratique, ce n'est pas toujours possible.
11.03 Cécile Thibaut (Ecolo-Groen): Merci, monsieur le ministre, pour cette réponse circonstanciée. Je comprends donc que la loi est bien faite en Belgique mais que face à la désinformation, c'est la vigilance de tout un chacun qui est de mise pour établir les faits infractionnels. Je continuerai en tout cas à être vigilante par rapport à cette désinformation éventuelle. Je vous remercie.
Het incident is gesloten.
12 Question de Cécile Thibaut à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La présence d’adeptes de la théorie QAnon sur notre territoire" (55011299C)
12 Vraag van Cécile Thibaut aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "QAnon-aanhangers op het Belgische grondgebied" (55011299C)
12.01 Cécile Thibaut (Ecolo-Groen): Monsieur
le ministre, depuis quelques mois, QAnon, un mouvement basé sur une théorie
conspirationniste aux relents antisémites, comportant de nombreux adeptes aux
États-Unis, serait également en pleine expansion de notre côté de l’atlantique.
Dans les grandes lignes, cette théorie
s’appuie sur un récit tentaculaire selon lequel il existerait une société
secrète, composée de personnalités politiques, médiatiques et financières, du
nom de “Deep state”. Ces personnes pratiqueraient la pédophilie et les
sacrifices humains afin de s’assurer le contrôle mondial et la vie éternelle.
Toujours selon cette théorie, Donald Trump livrerait une guerre civile secrète
afin de contrecarrer les plans du “Deep state”. Considéré en quelque sorte
comme l’Élu, le président américain serait le seul à pouvoir empêcher la
domination du “Deep State”, ce qui justifie le soutien inconditionnel que lui
vouent les partisans du mouvement.
La popularité du mouvement QAnon inquiète le
FBI et les services de sécurité américains. Certains adeptes radicaux seraient
en effet prêts à mener des actions terroristes à l‘encontre de supposés membres
du “Deep State”.
Selon le Guardian, des groupes QAnon,
surfant sur la vague des oppositions aux masques et aux vaccins, seraient en
pleine expansion en Europe, notamment en France et en Allemagne. Youtube,
Facebook et Twitter, dont les outils ont été particulièrement utilisés pour
répandre cette théorie, ont réagi il y a quelques semaines en supprimant un
certain nombre de comptes et de groupes actifs dans la diffusion de cette
théorie conspirationniste.
Je me pose dès lors les questions suivantes,
monsieur le ministre.
1. La Sûreté de l’État s’intéresse-t-elle à
ce mouvement?
2. Constate-t-on également une expansion du
nombre de ses adeptes sur notre territoire? Faut-il s’en inquiéter?
3. Des poursuites pénales ont-elles déjà été engagées en Belgique à l’encontre d’individus propageant les thèses de QAnon, ou d’autres thèses conspirationnistes?
12.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, madame Thibaut, j'en viens immédiatement à vos deux premières questions. En Europe, la pandémie de COVID-19 semble avoir fait gagner du terrain à la théorie QAnon au sein des groupes de la population sensibles aux théories du complot.
La théorie QAnon part du principe qu'un petit groupe d'élites profondément corrompues tire les ficelles en coulisses. Ce point de départ présente certaines similitudes avec des idées véhiculées dans les cercles conspirationnistes liés au COVID-19, ce qui facilite la diffusion de telles conceptions.
Tout comme aux États-Unis, les adeptes européens de la théorie QAnon se retrouvent principalement à la droite extrême du spectre politique. En Belgique, l'attractivité de cette théorie reste relativement limitée pour l'instant, mais elle s'est déplacée ces dernières années vers les principales plate-formes de réseaux sociaux, ce qui a accru sa popularité dans notre pays en 2020.
La pandémie de COVID-19 et son confinement semblent avoir rendu un certain nombre de personnes plus réceptives à ce genre d'idées. Des drapeaux avec le logo de QAnon ont été affichés lors de quelques manifestations contre les mesures relatives au COVID-19 en Belgique.
En raison de la menace posée liée à cette théorie de plus en plus populaire, Facebook et Twitter ont supprimé ces derniers mois un grand nombre de groupes et de pages QAnon qui sont dorénavant considérés comme incompatibles avec les conditions d'utilisation de ces plates-formes. Auparavant, il y existait plusieurs groupes avec environ un millier de sympathisants. L'OCAM n'est cependant pas en mesure de fournir le nombre précis de personnes qui adhèrent réellement à cette théorie. Les estimations varient de quelques centaines à quelques milliers.
En réponse à votre troisième question, je puis vous dire que nous vivons dans un État de droit démocratique, dont la liberté d'expression est un des fondements. Sympathiser sur les médias sociaux avec les théories QAnon de conspiration n'est donc pas un crime en soi. Si ces sympathies sont suivies ou accompagnées par des délits ou des crimes, le nécessaire sera fait par notre police et par notre justice. Par exemple, il y a eu des menaces à l'encontre du ministre-président flamand par un individu qui était un adepte des thèses du mouvement QAnon. Un procès-verbal été dressé et la personne a été interrogée par la police.
12.03 Cécile Thibaut (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse complète. Je suis quelque peu surprise par les chiffres que vous me citez, même s'il s'agit d'une fourchette. Vous parlez de quelques centaines voire de quelques milliers d'adeptes. Je pense qu'il est grand temps que les services de renseignement remettent la priorité sur les sectes et ce genre de mouvements, car la situation est inquiétante.
Het incident is gesloten.
13 Question de Cécile Thibaut à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les activités éventuelles de personnes proches des Loups gris en Belgique" (55011300C)
13 Vraag van Cécile Thibaut aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De mogelijke activiteiten in België van figuren die het ideeëngoed van de Grijze Wolven delen" (55011300C)
13.01 Cécile Thibaut (Ecolo-Groen): Monsieur
le Ministre, à la fin du mois d’octobre, à Lyon, des actions violentes à
l’encontre de la communauté arménienne ont été menées par des
ultra-nationalistes turcs. Il s'agissait notamment d’agressions physiques et de
mise en scène violentes sur les réseaux sociaux. Ces individus se réclament des
“Loups Gris”, mouvement d’extrême-droite turc connu pour sa violence et sa
radicalité.
En réaction à ces événements, le
gouvernement français a annoncé, le 4 novembre, la dissolution de l’association
de fait, “Loup Gris”, sur son territoire.
1. Des activités d’individus proches des
“Loups Gris” ont-elles été constatées sur notre territoire? Si oui, certaines
communes seraient-elles particulièrement concernées?
2. Existe-t-il des personnes connues de la
BDC gérée par l'OCAM comme faisant partie des “Loups Gris”?
3. Existe-il une menace de sécurité
particulière liée à ce mouvement dans notre pays? Si oui, de quelle nature?
4. Pensez-vous que l’interdiction de
certains groupes est une voie à envisager afin de lutter contre la menace
qu’ils posent, à l’instar des décisions récentes prises par le gouvernement
français?
13.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame Thibaut, en ce qui concerne votre question relative aux Loups gris en Belgique, les sections locales de la Fédération turque en Belgique, qui se situent à Bruxelles, Anvers, Gand, Genk, Heusden-Zolder, Eisden, Châtelet, Marchienne, Cheratte et Verviers organisent régulièrement des événements socioculturels dans leurs locaux dans différentes villes, où réside une importante communauté d'origine turque.
Ces dernières années, il n'y a aucune activité problématique des Loups gris dans notre pays. Il n'y a, à présent, aucune personne connue de la banque des données communes gérée par l'OCAM comme faisant partie des Loups gris.
Concernant votre question sur la menace concrète, je peux vous dire qu'en ce moment, aucune information n'indique l'existence d'une menace concrète provenant des Loups gris ou de la FTB en Belgique, tandis que quelques individus radicaux qui pourraient, au nom du nationalisme turc, en empruntant la symbolique des Loups gris, causer des incidents violents, sont suivis dans ce contexte.
Finalement, comme vous le savez, la Constitution belge garantit la liberté d'association. Il n'y a pas de possibilité légale pour mettre certains groupes, certaines organisations, hors-la-loi, comme en France.
Nous pouvons poursuivre et condamner des membres individuellement, comme nous l'avons fait pour des membres de Sharia4Belgium.
13.03 Cécile Thibaut (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse complète.
Het incident is gesloten.
- Cécile Thibaut à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le rôle et la lenteur du fédéral quant à la reconnaissance de la Grande Mosquée à Bruxelles" (55011301C)
- Cécile Thibaut à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La probable infiltration des services de renseignements marocains au sein de l’EMB" (55011386C)
- Cécile Thibaut aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De rol en de traagheid van de federale overheid in de erkenning van de Grote Moskee in Brussel" (55011301C)
- Cécile Thibaut aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De vermoedelijke infiltratie van de Marokkaanse inlichtingendiensten in het EMB" (55011386C)
14.01 Cécile Thibaut (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, ma première question a été déposée avant votre décision. Elle impliquait uniquement les dates et le timing. Depuis, nous avons reçu des réponses. Ensuite, après le week-end, les services de renseignements, dans le cadre du dossier de reconnaissance de la gestion de la Grande Mosquée de Bruxelles par l'Exécutif des Musulmans de Belgique, ont rendu leur rapport particulièrement interpellant.
Outre les éléments attestant d'une gestion problématique que des probables soupçons d'enrichissement personnel, il était fait état d'une infiltration de l'Exécutif des Musulmans de Belgique par des services de renseignements marocains.
Monsieur le ministre, quelle est la nature des renseignements opérés par les services secrets marocains? S'agit-il d'une volonté de récolter des renseignements sur des citoyens belgo-marocains? S'agit-il d'une volonté de contrôler la représentation des musulmans de Belgique pour renforcer les intérêts du Royaume marocain dans notre pays?
14.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, madame Thibaut, la demande pour la reconnaissance comme communauté locale de la Grande mosquée a été introduite auprès de la Région bruxelloise en décembre 2019. La Région bruxelloise a transmis le dossier au SFP Justice. Après contrôle, le SPF a transmis le dossier à la Sûreté de l'État à la mi-mars 2020. Normalement, la Sûreté de l'État prend quatre mois pour récolter tous les avis. Compte tenu de la pandémie liée au coronavirus, les services de sécurité ont rencontré des difficultés pour visiter la Grande mosquée qui a été fermée pendant une période et ensuite ouverte avec restrictions. Pour ces raisons, cette période de quatre mois a été prolongée deux fois. Finalement, j'ai reçu, à la mi-octobre, l'avis négatif des services de sécurité. Mon cabinet a pris le temps d'étudier le dossier et, le 3 décembre 2020, j'ai transmis un avis négatif au ministre-président de la Région bruxelloise.
Madame Thibaut, vous posez aussi la question de la nature des activités de renseignement opérées par les services secrets marocains. Vous comprenez que, dans ce dossier, je ne peux pas commenter en détail le contenu des activités des services de renseignement belges. Cependant, il est clair qu'il s'agit bien d'ingérence et d'espionnage. Je suis clair sur ce point.
Cela signifie que des tentatives sont faites de manière clandestine et illégale pour influencer la pratique religieuse des citoyens belges. La réalité est que des régimes étrangers détournent l'islam pour des raisons idéologiques ou politiques pour créer des communautés parallèles ici, pour empêcher les musulmans de notre pays de développer leur propre islam progressiste. En fin de compte, cela rend l'intégration des musulmans plus difficile.
14.03 Cécile Thibaut (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, les informations que vous nous communiquez sont graves: espionnage et ingérence. C'est un moment délicat que nous devons traverser maintenant. Il faut effectivement un renouvellement et un assainissement des organes de gestion de l'ASBL et il faut aussi éclaircir ces problèmes d'ingérence qui sont insupportables et intolérables.
Il n'empêche que l'Exécutif des musulmans doit être le partenaire du gouvernement pour lutter contre le radicalisme religieux. Je nous invite, je vous invite donc à jeter des ponts. Il faut absolument remettre le métier sur la table et trouver une solution pour assainir les choses. Je vous fais confiance.
Het incident is gesloten.
14.04 Minister Vincent Van Quickenborne: In WhatsApp zie ik dat de vragen nrs. 55011361C, 55011362C en 55011363C van mevrouw Van Vaerenbergh mogen worden omgezet in schriftelijke vragen. Ze vraagt de antwoorden ook te mailen. Dit gaat over de doorlooptijd van strafuitvoering en strafzaken op rechtbanken, de doorlooptijd van strafzaken op de parketten, en de dubbele familienamen bij mensen met een migratieachtergrond. Ik heb drie goede antwoorden voor u voorbereid en ik zal u die doorsturen. Het waren trouwens ook vragen naar aanleiding van schriftelijke antwoorden die ik had gegeven. We volgen alles zeer minutieus op. Mijn kabinet weet dat.
- Claire Hugon à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les interruptions d'exécution de la peine et les libérations anticipées dans le cadre du covid" (55011364C)
- Claire Hugon à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La suspension de la mise à exécution de certaines peines d'emprisonnement dans le cadre du covid" (55011369C)
- Sophie Rohonyi à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L’interruption de l’exécution de la peine dans le cadre de la deuxième vague de covid-19" (55011525C)
- Claire Hugon aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De onderbrekingen van de strafuitvoering en de vervroegde invrijheidstellingen vanwege covid" (55011364C)
- Claire Hugon aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De opschorting van de uitvoering van bepaalde gevangenisstraffen tijdens de coronapandemie" (55011369C)
- Sophie Rohonyi aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De onderbreking van de strafuitvoering in het kader van de tweede coronagolf" (55011525C)
15.01 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, la
commission justice se penchait ce mardi sur un projet de loi portant des
dispositions diverses en matière de justice dans le cadre de la lutte contre la
propagation du Covid-19. Parmi ces dispositions, on retrouve la réinstauration
de mesures de limitation de la surpopulation carcérale pour limiter les
contaminations, telles que les interruptions d’exécution de la peine et les
libérations anticipées.
Ces mesures sont d’ores et déjà appliquées
sur le terrain, puisque vous les avez réactivées par l’adoption de deux
circulaires ministérielles : la circulaire 1822 du 25 novembre 2020 réintroduit
les libérations anticipées à partir du 27 novembre, tandis que la circulaire
1823 du 1er décembre 2020 réintroduit les interruptions d’exécution de la peine
– Covid19 à partir du 3 décembre. La future loi aura donc pour ces modalités un
effet rétroactif.
Monsieur le ministre, si mes informations
sont correctes, lors de la première vague, 508 interruptions d’exécution de la
peine – covid19 avaient été octroyées. Pouvez-vous confirmer ce nombre? En date
du 22 avril 2020, votre prédécesseur avait indiqué que 180 détenus avaient à
cette date bénéficié d’une libération anticipée. Pourriez-vous m’indiquer le
nombre total de ces libérations octroyées pour la première vague?
Puis-je vous demander également combien
d’interruptions d’exécution de la peine – Covid 19 et combien de libérations
anticipées ont été accordées depuis la récente réinstauration de ces mesures ?
Pourriez-vous m’indiquer, pour ces deux mesures, quel est le taux d’octroi et
le taux de refus?
Ces mesures ne concernent que les condamnés,
or la surpopulation, problématique pour la transmission du virus, existe
principalement dans les maisons d’arrêt. Ne serait-il donc pas nécessaire
d’adopter également une mesure exceptionnelle visant les personnes en détention
préventive? Je pense par exemple à un quota par maison d’arrêt à ne pas dépasser.
Dans le cadre de la première vague de la
pandémie, le collège des procureurs généraux avait adopté une circulaire visant
à réduire le flux d’entrée en prison en suspendant la mise à exécution de
certaines peines d’emprisonnement (COL 07/2020 du 26 mars 2020). Cette mesure a
pris cours le 26 mars 2020, quand a-t-elle pris fin? Combien de peines ont été
suspendues par application de cette circulaire? Ont-elles été toutes remises à
exécution entretemps?
Le Collège vient récemment d’adopter une
nouvelle circulaire ayant le même objet (COL 07bis/2020 du 5 novembre 2020),
avons-nous déjà des chiffres quant aux peines suspendues suite à cette seconde
circulaire?
15.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Je vous remercie, chers collègues, pour vos nombreuses questions sur ce thème.
Tout d'abord, concernant les questions de Mme Hugon, je confirme que, lors de la première vague, 508 interruptions d'exécution de peine ont été appliquées et 209 libérations anticipées ont été accordées et depuis l'instauration des nouvelles mesures, 269 interruptions d'exécution de peine et 117 libérations anticipées ont été accordées. Le peu de recul actuel ne permet pas de vous fournir ces chiffres.
Pour votre 4ème question: les données doivent être récoltées par les établissements pénitentiaires sur la base des dossiers concrets.
À votre 5ème question: l'imposition de quotas pour la détention préventive de personnes nécessite un débat plus approfondi, une analyse plus fouillée des risques. Elle exige un mode de fonctionnement, de consultation de calculs fondamentalement différent entre des affaires traitées par le ministère public et celles traitées par les magistrats instructeurs. L'introduction hâtive de telles mesures en temps de crise corona comporte des risques fondamentaux pour la sécurité de la société et le déroulement des enquêtes judiciaires.
Dans la pratique, l'on s'efforce au maximum d'éviter la détention provisoire, ce qui est toujours le cas. On a recourt, dans la mesure du possible, à l'imposition d'une détention provisoire avec bracelet électronique à la cheville.
À votre 6ème question: La circulaire COL 7 du 26 mars reprenant la directive du Collège des procureurs généraux, relative à la suspension de l'exécution de certaines condamnations pendant la crise du coronavirus a été abrogée le 26 juin de cette année-ci. Afin de maîtriser la charge de travail dans les prisons et les maisons de justice, il n'a pas été jugé opportun d'exécuter en une fois toutes les affaires suspendues.
Au moment de l'abrogation de la circulaire précitée, des directives ont, dès lors, été prévues pour étaler dans le temps l'exécution des peines de prison, avec pour exigence la nécessité de terminer – au plus tard pour le 1er octobre de cette année – tous les dossiers pour lesquels l'exécution de la peine avait été suspendue.
Pour la première vague, on a dénombré un total de 2 500 dossiers dont l'exécution a été suspendue: pour la première période, jusqu'au 31 mars inclus, 822 condamnations; pour la deuxième période, du 1er avril au 30 avril inclus, 693 condamnations; pour la troisième période, du 1er mai au 31 mai inclus, 744 condamnations; enfin, du 1er juin au 26 juin, 241 condamnations.
En ce qui concerne la COL 7 bis du 7 novembre dernier, donc durant la deuxième vague, le ministère public ne dispose pas encore de chiffres. Ces derniers ne peuvent être fournis dans le délai imparti, mais ils pourront vous être communiqués ultérieurement – comme nous le faisons habituellement.
15.03 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse chiffrée.
J'entends bien qu'à ce stade, vous n'êtes pas en mesure de communiquer tous les chiffres, vu la récente adoption de ces mesures consécutives à la deuxième vague. J'ai bien entendu votre intention de nous les communiquer en temps utile. Peut-être vous transmettrai-je des questions écrites à ce sujet.
15.04 Vincent Van Quickenborne, ministre: Julien fera le nécessaire!
L'incident est clos.
16 Vraag van Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De financiële hulp voor de begeleiding van gerechtelijke maatregelen" (55011396C)
16 Question de Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L’aide financière pour l'accompagnement de mesures judiciaires" (55011396C)
16.01 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik verwijs naar het koninklijk besluit van 26 december 2015 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder organisaties een financiële hulp kunnen genieten voor de aanwerving van personeel belast met de begeleiding van gerechtelijke maatregelen. Op basis van dat KB kunt u als minister van Justitie budget uit de federale middelen toekennen aan een gemeente, provincie, intergemeentelijk samenwerkingsverband, vzw of stichting van openbaar nut. Die toelage dient voor de begeleiding van een dienstverlening, werkstraf, opleiding of behandeling in het kader van een gerechtelijke maatregel.
Lokale initiatieven hebben dat budget vaak gebruikt voor bijvoorbeeld gespecialiseerde hulpverlening in het kader van drugsverslaving. Zeker in dat soort dossiers kunnen preventie en hulpverlening hand in hand gaan met een justitiële aanpak. Dat staat u trouwens ook voor in het regeerakkoord, dus die budgetten zijn cruciaal in een integrale aanpak, maar blijken vandaag absoluut ontoereikend, zoals dat vaak en op veel domeinen het geval is.
De regering heeft het voornemen om extra te investeren in justitie en om meer in te zetten op begeleiding en hulpverlening, alternatieve sancties en elektronisch toezicht. Aangezien de deelstaten bevoegd zijn voor die maatregelen, heeft dat een heel grote impact, want ondanks de extra taken stijgen de middelen die zij daarvoor ter beschikking krijgen niet mee. Het genoemde KB zou aan die bekommernis tegemoet kunnen komen, vandaar mijn vragen, mijnheer de minister.
Kunt u een overzicht geven van de organisaties die op basis van het KB van 26 december 2015 reeds financiële hulp hebben ontvangen alsook de bijbehorende bedragen vanaf de inwerkingtreding van het KB?
Zult u gebruikmaken van het KB om als federale overheid in extra middelen te voorzien voor hulpverlening en alternatieve sancties? Zo ja, zult u dan de Gemeenschappen betrekken en hun de nodige autonomie verlenen in hoe zij dit budget voor hun bevoegdheden willen besteden? Zo neen, op welke manier wilt u dan het daarnet vermelde voornemen, dat opgenomen is in het regeerakkoord, in de praktijk mogelijk maken, als de budgetten, zo merken we nu, vandaag al niet volstaan?
16.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw De Wit, ik kan u een overzicht geven van de organisaties.
Ingevolge artikel 69 van de wet van 1994 worden inderdaad subsidies toegekend aan organisaties die instaan voor de omkadering van justitiabelen bij de uitvoering van straffen en maatregelen. Concreet gaat het om een tegemoetkoming voor de begeleiding van een dienstverlening, een werkstraf, een opleiding en de begeleiding in het kader van een gerechtelijke maatregel.
Aanvankelijk was dit beperkt tot de toelagen voor personeelskosten en actiemiddelen voor bijkomende aanwervings- en werkingskosten. Door de wet van 12 mei 2014 werd in de mogelijkheid voorzien van meerjaarlijkse toelagen, naast de jaarlijkse toelagen, aan door de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie aangeduide plaatselijke besturen.
Door de wet van 2016 werd de mogelijkheid gecreëerd om eveneens in een toelage te voorzien voor de uitvoering van een opdracht. Deze toelagen worden ten laste van een specifiek begrotingsartikel ingeschreven in onze algemene uitgavenbegroting.
De voorwaarden waaronder deze organisaties financiële hulp kunnen genieten voor de aanwerving van personeel belast met de begeleiding van gerechtelijke maatregelen worden sinds 1 januari 2016 bepaald via uitvoeringsbesluiten, in het bijzonder het koninklijk besluit van 26 december 2015 en het ministerieel besluit van dezelfde datum. Individuele subsidies die in het kader van het globaal plan worden toegekend aan begunstigde organisaties maken het voorwerp uit van een jaarlijks nominatief koninklijk besluit tot subsidiëring.
Wat de evolutie van de projecten en de subsidies betreft, in 2015 waren er 80 projecten voor een bedrag van 9.132.141 euro, in 2016 81 projecten, in 2017 83 projecten, in 2018 82 projecten en in 2019 81 projecten, telkens ongeveer voor hetzelfde bedrag.
Wij zullen u ook, als bijlage bij mijn antwoord, de jaarlijkse besluiten bezorgen. Daarin vindt u de bedragen per organisatie en de organisaties die financiële hulp hebben ontvangen.
U vraagt of ik dit jaar zal gebruikmaken van het koninklijk besluit. Welnu, het gebruik van de budgetten en de vrijmaking van beschikbare kredieten wordt jaarlijks besproken binnen de IMC Justitiehuizen. Binnen die IMC beslissen de Gemeenschappen over de manier waarop de kredieten worden toegekend. Vrijdag 11 december zal normaliter het koninklijk besluit voor 2020 op de ministerraad worden behandeld en hopelijk worden goedgekeurd, met uw steun, mevrouw De Wit.
16.03 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Uiteraard zal ik u daarin steunen. Ik vind het fijn om te horen dat er op die manier werk van wordt gemaakt, zodat er financiële hulp kan worden gegeven om mee de doelstellingen uit het regeerakkoord te behalen. Ik vermoed dan wel dat u dat in de begrotingscontrole in maart zult moeten meenemen, aangezien in de uitgavenbegroting die nu voorligt in de Kamer de overeenstemmende rubriek voor 2021 op nul gezet is. Ik vermoed dat u in maart wel degelijk het bedrag van 9 miljoen euro, of een ander bedrag, zult inschrijven, aangezien er vandaag niets is uitgetrokken. Ik noteer dat dit voorgelegd zal worden op de ministerraad en ik kijk ernaar uit.
L'incident est clos.
De voorzitster: Vraag nr. 55011499C van de heer Moutquin wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
Mijnheer de minister, ik heb begrepen dat u ons nu even moet verlaten. Er staan echter niet meer zoveel vragen op de agenda.
16.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, ik tel toch nog vijf vragen.
Collega's, u weet dat er deze namiddag een bijeenkomst is met de erediensten. Dat was al lang gepland, maar naar aanleiding van het arrest van de Raad van State dat gisteren is uitgebracht, is er een gesprek met hen. Ik heb beloofd toch even aanwezig te zijn. Mijn kabinetschef heeft die gesprekken gevoerd, maar als u het mij toestaat, mevrouw de voorzitster, zou ik even een schorsing van de vergadering willen vragen, zodat ik hen kan toespreken.
De voorzitster: Dan schorsen we de vergadering.
Le développement des questions est suspendu de 15 h 50 à 16 h 23.
De behandeling van de vragen wordt geschorst van 15.50 uur tot 16.23 uur.
17 Question de Sophie Rohonyi à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les retards dans la mise en place du Parquet européen" (55011387C)
17 Vraag van Sophie Rohonyi aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De vertraging bij de opstart van het Europese parket" (55011387C)
17.01 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le ministre, la Belgique s’était engagée à finaliser les préparatifs pour l’entrée en fonction du parquet européen pour le mois de novembre 2020. Encore une fois, malheureusement, nous sommes en retard, et avons donc été rappelés à l’ordre par la Commission européenne le 2 décembre dernier. Nous ne pouvons plus nous permettre de traîner, puisque la prochaine échéance tombe le 15 janvier, c'est-à-dire dans un peu plus d’un mois.
Si seuls nos voisins allemands, estoniens et slovaques ont déjà nommé leurs procureurs délégués, nous ne pouvons toutefois pas prendre à la légère les retards dans la prise en fonction de ce nouvel organe, étant donné les intérêts financiers importants qu’il vise à protéger.
Nous devons nous assurer, comme prévu dans le calendrier du commissaire européen à la Justice, M. Didier Reynders, que le parquet européen sera opérationnel à tout le moins le 1er mars prochain, autrement dit avec deux mois de retard sur le calendrier initialement prévu ou que notre pays soit irréprochable dans le cas où des retards seraient encore à constater. Par conséquent, pouvez-vous m’éclairer sur les questions suivantes?
Comment se déroulent les procédures de sélection des procureurs délégués? Combien de procureurs délégués doivent-ils être nommés pour la Belgique? Notre pays parviendra-t-il à finaliser les procédures de sélection avant l’échéance du 15 janvier fixée par la Commission européenne? Considérez-vous que la date du 1er mars, qui a été émise par le commissaire européen Didier Reynders, est plus réaliste? Pour quelles raisons? Vos homologues européens sont-ils également enclins à respecter cette date butoir?
La Belgique a-t-elle déjà procédé aux adaptations juridiques et administratives nécessaires pour se conformer au règlement mettant en œuvre le parquet européen? Je vous pose la question parce qu'en France, l'Assemblée nationale débat justement, cette semaine, de cette question. Dans la négative, quelles sont les mesures qui doivent encore être adoptées?
17.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, madame Rohonyi, les procureurs européens délégués seront nommés par le Collège du parquet européen selon les modalités fixées par l'article 17 du Règlement EPPO et par la décision du Collège du parquet européen adoptée le 16 novembre 2020 et publiée récemment.
Le nombre de procureurs européens délégués par État participant doit être approuvé par la cheffe du parquet européen, Mme Laura Kövesi, avec qui j'ai d'ailleurs eu une rencontre constructive lundi passé.
Par échange de lettres au début novembre 2020, la Belgique s'est engagée à mettre à disposition du parquet européen deux procureurs délégués à temps plein et à constituer une liste de réserve comptant deux autres candidats.
La sélection des candidats au niveau belge se déroulera selon les modalités fixées à l'article 309, § 2 du Code judiciaire tel qu'inséré par la loi du 5 mai 2019. Cet article précise également les critères auxquels ces candidats doivent répondre.
L'appel à candidatures sera très prochainement publié au Moniteur belge - cette semaine ou la semaine prochaine. La Commission européenne a été parfaitement informée de cette situation, ainsi que des délais nécessaires à la sélection des candidats.
Je souligne à cet égard que la Belgique ne fait pas ici office d'exception. La majorité des États participants en sont au même stade.
Comme vous pouvez le remarquer, les décisions prises au niveau central du parquet européen concernant les procureurs européens délégués sont assez récentes. Le Collège du parquet européen, à qui il revenait de les adopter, a lui-même été nommé avec plusieurs mois de retard par rapport au calendrier de travail prévisionnel de la Commission européenne. Or, toutes ces décisions du niveau central étaient indispensables au lancement de la procédure de sélection au niveau décentralisé. Cela explique que ce processus n'a pas abouti plus tôt.
Deuxième question: la procédure de sélection des procureurs européens délégués comme du procureur européen a été insérée dans le Code judiciaire par la loi du 5 mai 2019. Des amendements législatifs supplémentaires ont été préparés au Code pénal, au Code judiciaire, au Code d'instruction criminelle, à la loi sur l'emploi des langues en matière judiciaire et à la législation douanière. Ils ont été approuvés par le Conseil des ministres en Belgique le 27 novembre et sont étudiés en ce moment par le Conseil d'État. Ils seront donc présentés au Parlement sous peu.
Les procureurs européens délégués seront dotés d'une assistance administrative sous la forme d'un secrétariat propre.
L'arrêté royal fixant sa composition et ses modalités de fonctionnement a été approuvé par le secrétaire d'État au Budget et est en ce moment examiné par la ministre de la Fonction publique.
En ce qui concerne votre troisième question, mon administration et moi-même mettons tout en œuvre pour que le parquet européen puisse entamer ses enquêtes le plus rapidement possible dans le domaine des infractions aux intérêts financiers de l'Union européenne. Le parquet européen deviendra opérationnel à la date qu'aura fixée la Commission européenne, après que les démarches nécessaires auront abouti aux niveaux central et décentralisé. Il s'agira vraisemblablement du printemps 2021.
D'ici là, notre ministère public poursuit son œuvre en matière d'enquêtes et de poursuite des actes liés à la criminalité financière, en ce compris ceux commis au préjudice de l'Union européenne. L'état d'avancement des démarches internes de la Belgique est à l'image de celui de la majorité des 21 autres États participants.
17.03 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Je suis heureuse d'apprendre que les choses s'accélèrent, que les mesures nécessaires ont été prises au niveau du Conseil des ministres et que le Parlement pourra, à son tour, avaliser ces mêmes mesures.
Je me réjouis également d'entendre que l'appel à candidatures va enfin pouvoir être publié cette semaine ou la semaine prochaine, et que la Commission européenne a été avisée de ce retard, qui est parfaitement compréhensible au regard des mesures qui devaient être prises. J'aimerais tout de même savoir quand la Commission européenne en a été avisée, parce que le rappel à l'ordre à l'égard de notre pays et des autres États membres défaillants ou retardataires date du 2 décembre. Dès lors, si vous me dites que la Commission européenne a été avisée de ce retard et qu'entre-temps, elle nous rappelle à l'ordre, quelque chose m'échappe…
Pour le reste, j'entends que l'entrée en vigueur est espérée pour le printemps 2021, sachant que nous sommes également tributaires du travail réalisé par les autres États membres. Il faut en effet que tous les États membres désignent leur procureur délégué afin que ce parquet européen puisse être effectif. Je suis donc heureuse que la Belgique ait conscience de ses responsabilités et ait la volonté de les assumer. Êtes-vous en mesure de m'apporter ces précisions aujourd'hui?
17.04 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame Rohonyi, je n'ai pas compris votre question.
17.05 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le ministre, vous me dites que la Commission européenne a été avisée de ce que l'appel à candidatures, en ce qui concerne les procureurs délégués, sera publié au Moniteur belge cette semaine ou la semaine prochaine. Par conséquent, la Commission ne doit pas s'inquiéter du fait que la Belgique remplisse ou pas ses obligations. Mais on a vu dans la presse que la Commission européenne a rappelé la Belgique à l'ordre ce 2 décembre 2020. Je ne comprends pas pourquoi la Commission européenne rappelle la Belgique à l'ordre alors qu'entre-temps, elle sait très bien quelles démarches sont entreprises par la Belgique. Ou bien, ce rappel à l'ordre était-il généralisé à destination de l'ensemble des États membres?
17.06 Vincent Van Quickenborne, ministre: Il s'agissait d'un rappel à l'ordre généralisé. Le lundi 7 décembre 2020, j'ai rencontré Mme Laura Kövesi et je l'ai rassurée sur les délais, la communication, le jury entamé par le Collège des procureurs généraux, la sélection et un transfert des noms début janvier. Il est vrai que la Commission européenne est un peu critique mais j'ai constaté que l'entrée en vigueur prévue au 1er janvier 2021 serait retardée courant printemps 2021. Peut-être s'agit-il dès lors également d'une autocritique de la part de la Commission européenne?
17.07 Sophie Rohonyi (DéFI): C'est toujours constructif. Je vous remercie.
Het incident is gesloten.
18 Question de Claire Hugon à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les services numériques en prison" (55011514C)
18 Vraag van Claire Hugon aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De digitale diensten in de gevangenissen" (55011514C)
18.01 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Monsieur
le ministre, lors d'un événement récent organisé pour les journées
internationales de la prison, un intervenant relevait que dans la société
civile, pour les personnes âgées de plus de 25 ans, 15 % ont obtenu
leur CEB ou non et 19 % leur secondaire inférieur. Ces 34 % de la
population civile génèrent 91,8 % de la population carcérale. À l’inverse
66 % des personnes ayant un diplôme d’études supérieures ou universitaires
dans la société civile ne représentent que 8,2 % de la population
carcérale. De plus, l’étude révèle que seulement 10 % des personnes détenues
bénéficiaient avant leur incarcération d’un salaire, les autres personnes
percevaient quant à elles des allocations au CPAS, de chômage, de pension,
d’allocations pour personnes handicapées ou ne percevaient tout simplement pas
de revenus. Par ailleurs, nous savons aussi que les personnes détenues dans la
prison de Bruxelles sont pour une grande part des personnes étant en parcours
migratoire ou ne parlant pas les langues nationales.
Des acteurs intervenant en milieu fermé, par
exemple I.Care, témoignent notamment des difficultés des détenu.e.s face à
l’utilisation des services internes à la prison (les billets de rapport par
exemple) nécessitant une communication par écrit, nombre d’entre eux ne sachant
ni lire ni écrire. Au vu de cette situation, force est de constater que la
population carcérale a des besoins spécifiques en termes de possibilités de
communication et nécessite une prise en charge ainsi qu’un réel accompagnement
individuel.
Monsieur le ministre, vous avez l’ambition de moderniser les plateformes numériques existantes pour les personnes détenues et de mettre en place de nouvelles plate-formes. Ceci a bien entendu ses avantages. Cependant, j’aimerais attirer votre attention sur le fait que le recours aux moyens numériques, lui aussi, ne sera pas aisé pour toute une partie des personnes détenues. Pouvez-vous m’informer sur les pistes d’accompagnement individuel déjà en place pour les personnes détenues pour l’utilisation de ces plate-formes, et sur ce qui pourrait être mis en place afin de faciliter leur utilisation en prison?
18.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, madame Hugon, l'utilisation de plates-formes numériques pendant la détention augmente l'autonomie des détenus et les aide à faciliter leur réinsertion dans une société de plus en plus numérique. Il est important que les détenus apprennent à utiliser les formes numériques des services. Une prison peut également leur offrir des opportunités d'apprentissage à cet égard.
Si la modernisation et la mise en place sont encore actuellement à l'étude, il existe cependant déjà plusieurs services numériques dans les prisons, tels que l'apprentissage en ligne, les PC en cellule, les visites de leur famille par vidéoconférence, la téléphonie en cellule. En outre, dans les prisons de Leuze, Marche et Beveren, une plate-forme digitale permet aux détenus d'avoir accès, en toute autonomie, à la télévision, l'intranet, les billets de rapports, la vidéo à la demande, l'information sur la prévention. Elle permet aussi l'accès limité à l'internet et aux actualités.
Au-delà de l'opportunité que la digitalisation offre, l'administration pénitentiaire est consciente de la nécessité d'encadrer et d'accompagner les détenus dans ce contexte des services ICT et digitaux mis à disposition.
Lors de l'implémentation des plates-formes dans les trois prisons précitées (Leuze, Marche et Beveren), différentes initiatives d'accompagnement ont été lancées. Il s'agit, par exemple, d'explications de pictogrammes, un manuel des sessions d'information réalisé par les membres du personnel, mais aussi des sessions d'information organisées par les détenus pour leur co-détenus et de l'accompagnement des détenus par un co-détenu qui parle la même langue.
Les entités fédérées ont offert dans le passé des formations d'informatique. Cette offre devient de plus en plus importante dans notre société digitale et nous lancerons des concertations avec nos partenaires sur ce sujet. L'expérience réalisée dans les trois prisons va permettre d'améliorer des implémentations futures. La convivialité et la facilité d'utilisation des plates-formes à développer feront l'objet de l'attention nécessaire.
De manière générale, chaque détenu peut toujours compter sur l'aide des agents pénitentiaires, des experts techniques, du service psychosocial, des bénévoles, de la direction de la prison ou encore des co-détenus en cas de difficultés en ce sens.
Un détenu qui n'arrive pas à utiliser correctement la plate-forme, qui ne sait pas lire ou écrire peut toujours avoir accès au service par un autre chemin. Cela fait également partie de la mission des membres du personnel des prisons. Un support humain est toujours possible pour pallier les difficultés rencontrées.
18.03 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je suis contente de savoir que vous avez l'intention d'évaluer les expériences pilotes mises en œuvres dans les trois prisons, tel que vous venez de l'affirmer, pour améliorer ce qui doit l'être et faire perdurer ce qui fonctionne déjà bien. Il est important pour nous que les progrès numériques ne se fassent pas au détriment des utilisateurs les moins outillés. Je vous remercie pour votre attention sur cette question.
L'incident est clos.
19 Vraag van Ben Segers aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De verspreiding van naaktbeelden op sociale media" (55011515C)
19 Question de Ben Segers à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La diffusion de photos de personnes dénudées sur les réseaux sociaux" (55011515C)
19.01 Ben
Segers (sp.a): Mijnheer de minister, het
Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen dient een strafklacht in
tegen Twitter. Twitter weigert naaktbeelden te verwijderen die verspreid werden
zonder toestemming van het slachtoffer.
Is er een mogelijkheid om Twitter te
dwingen om de procedures aan te passen zodat het makkelijker wordt om
naaktbeelden te laten verwijderen?
Wettelijk is het verboden om
niet-consensuele naaktbeelden te verspreiden. Sociale media moeten hun
verantwoordelijkheid hierin opnemen. Bent u van plan om hieromtrent stappen te
ondernemen? Moet in het Wetboek economisch recht voor wat de uitsluiting van
aansprakelijkheid van hosting -, mere conduit - , en cachingdiensten betreft,
geen termijn worden bepaald waarbinnen zij illegale content, zoals
niet-consensueel verspreide beelden, moeten verwijderen indien hen gemeld wordt
dat dit op hun platform of netwerk staat?
We lezen in de beleidsnota van uw collega
Michel dat hij samen met u van plan is om een reeks maatregelen te nemen om
verschijnselen zoals haatberichten op het internet, online pesterijen,
enzovoort... te bestrijden. In het bijzonder moet de verantwoordelijkheid van
de facilitatoren onderzocht worden. Welke maatregelen bent u van plan te nemen?
Welke rol ziet u hierin weggelegd voor de facilitatoren?
De Europese Commissie zou deze week komen
met haar voorstel van Digital Services Act. Momenteel krijgen sociale
platformen een uitzondering van aansprakelijkheid zolang ze zo passief mogelijk
zijn, tenzij ze geïnformeerd worden van schadelijke content. De Europese
Commissie heeft al laten vallen om dat systeem van principiële uitsluiting van
aansprakelijkheid tenzij notice te behouden, maar dat je principiële
aansprakelijkheid als platform wel vervalt als er structurele gebreken in
controle van het platform op illegale content (zoals hatespeech, kinderporno
enzovoort) zijn. Bent u op de hoogte van de plannen van de Europese Commissie
op dit vlak en wat is uw visie in dit debat?
Veel slachtoffers dienen klacht in bij
politie die hen doorverwijst naar de website van de FOD Economie (voor digitale
fraude, zoals phishing). Welke acties worden ondernomen door u en uw collega
Verlinden voor de mainstreaming van de kennis over het verwijderen en informatie
aan slachtoffers bij parket en politie?
Heeft u cijfers hoe vaak tot nu toe reeds
gebruik werd gemaakt van het eenzijdig verzoekschrift tot het verwijderen van
intieme beelden in het Gerechtelijk Wetboek?"
19.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Segers, wat uw eerste vraag betreft, over de mogelijkheid om Twitter te dwingen om de procedures aan te passen, lijkt het mij niet mogelijk, noch aangewezen om een bedrijf te dwingen zijn interne procedures aan te passen. Dat gezegd zijnde, stelt Twitter zijn diensten beschikbaar op het Belgische grondgebied en is het als dusdanig, op basis van de Yahoorechtspraak van het Hof van Cassatie, verplicht om mee te werken aan vorderingen van de Belgische gerechtelijke autoriteiten.
De wet van 4 mei 2020 ter bestrijding van de niet-consensuele verspreiding van seksueel getinte beelden en opnames heeft mogelijk gemaakt dat het instituut in rechte optreedt voor slachtoffers van een dergelijke niet-consensuele verspreiding. De wet voorziet in twee mogelijkheden: de procureur des Konings kan bevelen dat alle passende technische middelen worden aangewend om de beelden ontoegankelijk te maken en op basis van het Gerechtelijk Wetboek kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg bevelen dat de verspreider of elke als tussenpersoon optredende dienstverlening die een activiteit uitoefent alle passende middelen aanwendt om de beelden onmiddellijk weg te halen of ontoegankelijk te maken uiterlijk binnen de zes uur na de betekening van de beschikking. De weigering om de medewerking te verlenen aan die maatregelen, is strafbaar gesteld door artikel 371/3 van het Strafwetboek.
Op uw tweede vraag, de verspreiding van beelden van een naakte persoon of seksueel getinte beelden zonder de toestemming of medeweten van de afgebeelde persoon is verboden sinds 2016. Het gegeven dat de gefilmde of de gefotografeerde persoon heeft ingestemd met het maken van beeldmateriaal, is van geen belang. In artikel 371/1 van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 2016 en gewijzigd door de wet van 2020, is het volgende bepaald: "Met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar wordt gestraft hij die beelden of een beeld- of geluidsopname van een ontblote persoon of een persoon die een expliciete seksuele daad stelt, zonder diens toestemming of buiten diens medeweten toont, toegankelijk maakt of verspreidt, ook al heeft die persoon ingestemd met het maken ervan."
De straf wordt verzwaard wanneer de feiten worden gepleegd op de persoon of met behulp van de persoon van een minderjarige. Sinds 1 juli 2020 voorziet de wet in dat geval bovendien in een onweerlegbaar vermoeden van gebrek aan instemming van de minderjarige met het tonen of verspreiden van de beelden. Onder de term minderjarige wordt in het Strafwetboek elke persoon begrepen die jonger is dan 18 jaar. Het doel van het vermoeden is de minderjarige zo goed als mogelijk te beschermen. Voorts is sinds 2020 in artikel 371/2 van het Strafwetboek voorzien in een zwaardere straf als de verspreider van de beelden heeft gehandeld met kwaadwillig opzet of uit winstbejag.
De aanpak van alle vormen van seksueel geweld is een prioriteit voor alle overheden in ons land. De niet-consensuele verspreiding van naaktbeelden is een onderdeel daarvan.
De dienstverleners bedoeld in het Wetboek van economisch recht hebben momenteel geen algemene verplichting om toe te zien op de informatie die zij doorgeven of opslaan, noch om actief op zoek te gaan naar feiten of omstandigheden die op onwettige activiteiten duiden. Ze zijn wel verplicht de bevoegde gerechtelijke of administratieve autoriteiten onverwijld in kennis te stellen van vermeende onwettige activiteiten of onwettige informatie die door de afnemers van hun dienst worden geleverd.
Hostingdiensten zijn niet aansprakelijk voor de op verzoek van de afnemer van die dienst opgeslagen informatie, op voorwaarde dat, ten eerste, de dienstverlener niet daadwerkelijk kennis heeft van de onwettige activiteit of informatie en, ten tweede, dat de dienstverlener, zodra hij kennis heeft van die informatie, prompt handelt om de informatie te verwijderen of toegang ertoe onmogelijk te maken.
Dienstverleners zijn op het moment pas verplicht om niet-consensueel verspreide naaktbeelden offline te halen wanneer zij daartoe door de procureur des Konings of de voorzitter van de rechtbank zijn bevolen. In het laatste geval moet dat binnen de zes uur gebeuren. Bij de hervorming van het seksueel strafrecht en het ontwerp van nieuw strafwetboek zal de problematiek nader worden onderzocht, waar nodig in overleg met de andere bevoegde regeringsleden.
Dan kom ik aan uw derde vraag over de beleidsnota van collega Mathieu Michel. De verspreiding van illegale content online is een politieke prioriteit die onder de bevoegdheid valt van verschillende ministers, waaronder de minister van Binnenlandse Zaken, de minister van Economie, de staatssecretaris van Gelijke Kansen, de staatssecretaris van Digitalisering en Privacy en ikzelf. Wij zijn ons bewust van de politieke urgentie van de strijd tegen alle vormen van illegale content online, in het bijzonder met betrekking tot haatberichten op het internet. Wij zullen samenwerken om de maatregelen op nationaal en Europees niveau te versterken.
Op nationaal niveau werken wij, op basis van de startnota die op 25 september werd afgerond, aan de goedkeuring van een interfederaal antiracismeplan voor 2021. De startnota bevat een belangrijk onderdeel over de problematiek cyberhaat en de samenwerking met internetplatformen. Een van de grootste problemen bij de bestrijding van dergelijke illegale content online is het opleggen van verplichtingen en verantwoordelijkheden aan in het buitenland gevestigde bedrijven, wanneer bepaalde acties die via hun diensten worden uitgevoerd, in strijd zijn met de bescherming van de Belgische burgers.
Deze vraag kan niet in een zuiver nationale context worden gesteld en verdient actie op het niveau van de Europese Unie.
Dan komen we zo naadloos tot uw vierde vraag. We zijn inderdaad op de hoogte van de plannen van de Europese Commissie en van het voorstel van Digital Service Act. België kijkt uit naar de versterking van het algemene kader inzake de verantwoordelijkheden van de internetplatformen waarin de Digital Service Act zal voorzien, zoals voorgesteld op 15 december. Ik ben daar trouwens over tussengekomen op de Raad die vorige week heeft plaatsgevonden. Ik heb daar expliciet over gesproken. Dat was natuurlijk een Raad die online plaatsvond. Intussen heb ik ook contact gehad met mijn Nederlandse collega, de heer Grapperhaus, die in Nederland daaromtrent een initiatief neemt.
De versterking van het rechtskader van de EU voor de bestrijding van hate speech online en andere vormen van onlinecriminaliteit is van het allergrootste belang en urgent. Dit veronderstelt de adoptie van een reeks maatregelen. Mijn voorganger, de heer Koen Geens, heeft hard gewerkt op deze thematiek in het kader van de Europese werkzaamheden, in het bijzonder in het kader van de goedkeuring en toepassing van de gedragscode die op 31 mei 2016 werd afgesloten. Op basis van deze gedragscode werken internetplatformen op vrijwillige basis samen in de strijd tegen online haatberichten.
Deze vrijwillige aanpak is een effectief instrument, maar heeft toch ook wel zijn beperkingen getoond, vanwaar de noodzaak om Europese wetgeving te nemen. In dit verband ben ik van plan het werk van mijn voorganger voort te zetten. Ik volg de werkzaamheden van de Commissie met betrekking tot de Digital Service Act, die het mogelijk zou maken de verantwoordelijkheid van onlineplatformen te versterken tegen online hate speech, maar ook tegen andere vormen van illegale of schadelijke online-inhoud.
Ik heb het belang van deze kwestie al benadrukt tijdens de vergaderingen van de ministers van Justitie. Ik heb dat ook gezegd. Ik heb ook contact gehad met mijn Franse collega, de heer Eric Dupond-Moretti, en met mijn Nederlandse collega. Ik wil met name het belang benadrukken van een effectieve en efficiënte strijd voor de verwijdering van illegale online-inhoud. Dit rechtskader moet voorzien in een reeks verschillende maatregelen die gericht zijn op het versterken van de verantwoordelijkheid en de verplichtingen van internetplatformen, met name de instelling van een bindend notice-and-actionmechanisme, transparantieverplichtingen en verplichting om samen te werken met de bevoegde nationale autoriteiten.
Het versterken van de samenwerking tussen de internetplatformen en de wetshandhavingsinstanties is een van de maatregelen. Het betreft met name de verplichting om de territoriaal bevoegde gerechtelijke autoriteiten in kennis te stellen van elke verwijdering van illegale content door internetplatformen, samen met de noodzakelijke gegevens om de identiteit van de daders te kunnen vaststellen.
Wat uw vijfde vraag betreft over welke acties door mij en minister Verlinden worden ondernomen voor de mainstreaming van de kennis van het verwijderen, kan ik het volgende meedelen. Er wordt voortdurend en sterk ingezet op het opleiden van medewerkers bij de politie en het parket met betrekking tot het huidige wetgevende kader en de beperkingen ervan. Een voorbeeld hiervan is een recent project dat nationaal werd uitgerold, nadat het reeds in enkele parketten en politiezones positief werd onthaald. Dat project voorziet in een interactief overzicht van alle mogelijke informaticamisdrijven, waarin de loketbediende vlot kan doorklikken teneinde de burger aan het loket de correcte informatie te kunnen geven om de juiste en noodzakelijke informatie meteen in het aanvankelijk pv te kunnen opnemen, zodat er in het verdere verloop van de procedure geen gegevens en tijd verloren gaan.
U vroeg ook hoe vaak tot nu toe reeds werd gebruikgemaakt van het eenzijdig verzoekschrift tot verwijdering van intieme beelden conform het Gerechtelijk Wetboek. Wij hebben op deze korte tijdspanne geen antwoord kunnen voorbereiden. Uw vraag werd immers gesteld op 8 december en vandaag is het 9 december. Ik stel echter voor dat wij u hierop te gepasten tijde – mijn medewerker noteert het – een antwoord geven.
19.03 Ben Segers (sp.a): Mijnheer de minister, het was best een indrukwekkend antwoord. Het is duidelijk dat u deze strijd ter harte neemt. Het is aan een sterke overheid om haar burgers te beschermen tegen deze misbruiken en te zorgen voor een veilige samenleving, zowel op sociale media als in de echte wereld. Daarom heeft John Crombez in het Parlement ook een initiatief genomen ter versterking van de regelgeving. Het wettelijk arsenaal is er. Wij rekenen nu op u om dat ten volle te gebruiken, maar het is duidelijk dat u daarmee bezig bent.
Het incident is gesloten.
20 Question de Claire Hugon à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La sélection d'un.e juge belge pour la Cour européenne des droits de l'homme" (55011516C)
20 Vraag van Claire Hugon aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De voordracht van een Belgische rechter voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens" (55011516C)
20.01 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, le 27 novembre dernier, le Conseil des ministres a approuvé la sélection de trois candidat(e)s belges au poste de juge à la Cour européenne des droits de l'homme. La sélection se poursuivra ensuite au niveau du Conseil de l’Europe.
Pourriez-vous m’indiquer comment a été effectuée la sélection en Belgique? Qui étaient les candidat(e)s? Quelle était la composition du jury? Quels ont été les critères examinés pour retenir ou non les candidatures et comment ont-ils été pondérés? Comment le jury a-t-il motivé son choix? Selon quelles modalités la comparaison des titres et mérites sera-t-elle rendue publique? Quelle en fut l’analyse du Conseil des ministres?
20.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame Hugon, la procédure de sélection nationale des candidatures présentées à l'Assemblée parlementaire du Conseil de l'Europe s'est déroulée en parfaite transparence et dans le strict respect des résolutions et recommandations internationales pertinentes.
Par courrier du 13 février de cette année, le secrétaire général de l'Assemblée parlementaire du Conseil de l'Europe a invité le gouvernement belge à communiquer pour le 8 mars 2021 la liste des candidats à l'élection d'un juge belge auprès de la Cour européenne des droits de l'homme. Un appel à candidatures a été publié sur le site du Moniteur belge en date du 6 juillet et sur celui du SPF Justice ainsi qu'adressé à nos autres juridictions, au Parlement et à l'ensemble des universités et des barreaux. C'était donc bien dispersé.
Enfin, il a bien été transmis aux candidats qui s'étaient présentés à la précédente élection, dans la mesure où l'on pouvait présumer leur intérêt pour la fonction. Cet appel attirait leur attention sur le fait que les femmes sont actuellement sous-représentées à la Cour. Dix-huit candidats se sont inscrits dans le délai prenant fin le 15 septembre dernier.
Le jury de sélection était équilibré en termes de genre - quatre femmes et trois hommes - et d'expérience professionnelle - nos présidentes de la Chambre et du Sénat, les chefs de corps de nos trois plus hautes cours, rompus à la sélection de membres de leur juridiction et bien au fait des exigences posées par l'exercice efficace du mandat de juge à la Cour des droits de l'homme; la présidente du Conseil supérieur de la Justice ainsi qu'un agent de mon administration – une femme – spécialiste de la procédure devant la Cour mais aussi de la sélection pour ce poste et des postes d'experts au Conseil de l'Europe
Le jury, présidé par François Daoût, président de la Cour constitutionnelle, se composait de Stephanie D'Hose (présidente du Sénat), Eliane Tillieux (présidente de la Chambre), André Henkes (procureur général près de la Cour de cassation), Roger Stevens (premier président du Conseil d'État), Vanessa De Francquen (présidente du Conseil supérieur de la Justice) et Isabelle Niedlispacher (agente du gouvernement devant la Cour).
Les 5 et 6 novembre, le jury a entendu les 18 candidats, dont six femmes. Ces candidats étaient magistrats, avocats et/ou professeurs d'université. Il me paraît plus respectueux d'observer une certaine discrétion sur l'identité de ceux qui n'ont pas été retenus. Certains d'entre eux ont d'ailleurs souhaité ne pas rendre publique leur participation à la procédure de présélection, mais je peux vous confirmer que les candidatures étaient de grande qualité.
Le jury s'est conformé aux directives communiquées par le panel consultatif des experts mis en place par le Conseil des ministres au sujet des qualifications des candidats à sélectionner et au mémorandum préparé par le secrétaire général de l'Assemblée parlementaire du Conseil de l'Europe. Il a effectué sa sélection en tenant compte de sept critères:
1. la capacité des candidats à exercer une fonction juridictionnelle dans une juridiction collégiale;
2. les qualités scientifiques manifestées par la pratique des droits humains, un enseignement universitaire, la recherche et/ou des publications;
3. la motivation personnelle des candidats à l'égard des valeurs contenues dans la Convention européenne des droits de l'homme;
4. la vision d'ensemble et transversale des candidats à l'égard de l'ensemble des droits couverts par la Convention et ses protocoles additionnels;
5. la présentation par les candidats de leur vision de la place de la Cour dans le système juridique international ainsi que de son fonctionnement et des défis actuels auxquels elle fait fasse;
6. l'aptitude des candidats à s'exprimer dans les deux langues de travail de la Cour;
7. la qualité des prestations orales lors des auditions.
C'est à la suite de ce travail rigoureux de sélection que le jury a retenu un très large consensus et présenté au Conseil des ministres dans l'ordre alphabétique les trois candidats qu'il estimait les plus aptes à satisfaire aux critères précités et qui présentent donc les plus grandes qualités pour exercer la fonction de juge à la Cour. Le Conseil des ministres a salué la mixité de genre et les personnes du jury de spécialistes et a validé le suivi par ce jury de la méthodologie proposée par le Conseil de l'Europe ainsi que la liste proposée.
Une copie du procès-verbal dressé par le jury à l'issue de ses délibérations a été communiqué à chacun des candidats qui en a formulé la demande.
Ils étaient un tiers à se manifester en ce sens.
20.03 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.
L'incident est clos.
21 Vraag van Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De bestraffing van gifstrooiers" (55011524C)
21 Question de Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les sanctions à l'encontre des personnes répandant du poison" (55011524C)
21.01 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, over iets helemaal anders nu. Ik weet niet of u het kent. Ik kende het niet, maar het werd onder mijn aandacht gebracht.
Temik is de merknaam van een zeer krachtig pesticide aldicarb. Het is sinds 2004 in heel Europa verboden. Ondanks dit verbod vinden elk jaar heel wat vergiftigingen van huisdieren en wilde dieren plaats met deze blauwe korrels. Een aantal gevallen haalde de pers, maar dit is waarschijnlijk het topje van de ijsberg.
Hoe doet men dat? Men verwerkt de blauwe korrels in stukjes vlees of karkassen. Ze worden gebruikt door mensen die bepaalde dieren liever kwijt dan rijk zijn. Nieuwsgierige en hongerige beestjes worden door Temik vergiftigd en overlijden. Roofvogels, maar ook loslopende honden worden zo het slachtoffer van de gifstrooiers.
Temik is niet alleen gevaarlijk voor dieren, maar ook voor mensen. Een kind dat in de speeltuin een vleesballetje met blauwe korrels vindt, heeft een grote kans om daaraan te overlijden.
Ik ben mij ervan bewust dat het niet gemakkelijk is om vast te stellen wie het gif heeft achtergelaten, maar soms vinden veldwachters of boswachters toch iets. Dan blijft de straf blijkbaar beperkt tot slechts een boete. Dat lijkt vrij beperkt, zeker omdat we weten dat het gaat over mensen die bewust een dodelijk gif, dodelijk voor mens en dier, op een openbaar domein achterlaten.
Mijnheer de minister, een geldboete is heel beperkt. Binnenkort werken we aan het Strafwetboek. Is het een idee om de straffen voor dergelijke feiten, die toch een gevaarlijk aspect inhouden, te verzwaren?
21.02 Minister Vincent Van Quickenborne: De feiten zijn mij inderdaad bekend en hebben op Vlaams niveau aanleiding gegeven tot een interpellatie aan mevrouw Demir, minister van Justitie. Ik wil er eerst op wijzen dat de regelgeving inzake de handel en het gebruik van bestrijdingsmiddelen mij lijkt te behoren tot de bevoegdheid van de minister van Landbouw. Voorts lijkt het kordaat opsporen en aanpakken van de invoer van Temic door de douanediensten van belang. Hierover kan de minister van Financiën worden bevraagd.
De bestraffing van dergelijke vergrijpen lijkt mij een gewestelijke bevoegdheid. Zo lijkt mij op gepaste wijze te kunnen worden verwezen naar de regelgeving inzake dierenwelzijn of inbreuken op de milieuwetgeving, wat een bevoegdheid van de deelstatenregering is.
U dringt evenwel aan op een strengere bestraffing, omdat het achterlaten op publieke plaatsen van het desbetreffende gif niet enkel gevaarlijk is voor dieren, maar ook voor mensen en aanleiding zou kunnen geven tot dodelijke incidenten, ook bij mensen. Ik begrijp uw bezorgdheid en neem mij voor uw vraag voor te leggen aan de commissie tot hervorming van het Strafwetboek teneinde na te kijken in welke mate hiermee bij hervormingsvoorstellen rekening kan worden gehouden.
21.03 Sophie De Wit (N-VA): Er zit dus ook een federale component in. Een en ander is inderdaad niet eenduidig, de bevoegdheden zitten wat verdeeld, naargelang wie het slachtoffer is van het vergif. Ik dank u alvast om de kwestie mee te nemen naar de commissie die zich buigt over het nieuwe Strafwetboek.
Het incident is gesloten.
22 Question de Sophie Rohonyi à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L’exclusion des enfants de moins de 16 ans des visites à table en prison" (55011528C)
22 Vraag van Sophie Rohonyi aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het uitsluiten van min 16-jarigen van het bezoek aan tafel in de gevangenissen" (55011528C)
22.01 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le
ministre, le 7 décembre dernier, les conditions pour les visites des
détenus ont été assouplies. Les visites à table ont dès lors été réautorisées,
sous réserve de certaines restrictions. Une des restrictions prévue consiste à
exclure purement et simplement les enfants de moins de 16 ans des visites.
Une telle décision entrave considérablement le maintien du lien entre les détenus
et leurs familles, primordial pour le bon développement des enfants et la bonne
réinsertion dans la société des parents.
Une telle décision me paraît peu justifiée,
en particulier au regard des mesures sanitaires strictes imposées lors de ces
visites. Des écrans en plexiglas sont, en effet, placés sur les tables et le
contact physique entre les détenus et les visiteurs est rigoureusement
interdit. Par ailleurs, tant les détenus que les visiteurs doivent porter un
masque buccal dans la salle d’attente. En outre, les mesures souples prises à
l’égard des enfants, notamment autorisés à aller à l’école et à participer à
des activités extra-scolaires, démontrent davantage l’incohérence d’un
renforcement des mesures à leur égard en ce qui concerne les visites de leurs
parents détenus.
En
conséquence, Monsieur le Ministre, pouvez-vous répondre aux questions
suivantes:
- Comment
justifiez-vous l’exclusion pure et simple des enfants de moins de 16 ans
des visites à table dans les établissements pénitentiaires? Cette exclusion ne
vous semble-t-elle pas disproportionnée au regard de l’importance du maintien
du lien familial pour les détenus et leurs familles?
- Quand
pouvons-nous nous attendre à un élargissement des conditions d’accès aux
visites à table pour les enfants de moins de 16 ans?
22.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame Rohonyi, je comprends tout à fait, suite à votre première question, les attentes des familles et des détenus. C'est pour cette raison qu'une reprise des visites à table a été autorisée. Cela étant, il convient d'être très prudents car cette deuxième vague a eu des effets importants partout, y compris dans les prisons.
Je rappelle qu'il a fallu cette fois mobiliser une deuxième section COVID-19 pour suppléer celle de Bruges, alors que lors de la première vague, la section en question, prévue à Lantin, n'avait pas dû être activée. Dans de telles conditions, c'est une forme très limitée et précautionneuse de visites qui a été relancée ce 7 décembre. Elle comprend ainsi la réinsertion de plexiglas et l'absence de tout contact physique entre le visiteur et le détenu. Au vu de ces strictes restrictions, il est apparu plus raisonnable, durant ces deux premières semaines, de limiter les visites aux personnes de plus de 16 ans, qui seront plus à même de respecter ce cadre car elles en comprendront bien le sens et l'utilité, ce qui serait plus difficile à gérer avec des enfants plus jeunes.
J'en viens à votre deuxième question. Comme je viens de le souligner dans ma réponse, je comprends que cette situation soit difficile à vivre pour tous et toutes. C'est pourquoi la même instruction prévoit d'ores et déjà que, sauf évolution négative significative, un pas supplémentaire sera franchi dès ce 21 décembre avec la reprise de la visite des enfants dans ces même conditions sanitaires strictes, c'est-à-dire avec plexiglas et sans contact physique. Vous le voyez, même s'il faudra encore attendre un peu, l'échéance suivante est très proche et dictée par une volonté de progressivité qui, comme à l'extérieur, paraît la seule solution pour éviter d'avoir à affronter une nouvelle vague.
22.03 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le ministre, merci pour votre réponse. J'entends que la décision, pour ce qui concerne les mineurs de moins de 16 ans, a été prise pour deux semaines, et que si la situation épidémiologique le permet, un assouplissement pourra être autorisé à partir du 21 décembre. Je comprends que cette mesure éventuelle pourrait être à l'ordre du jour du Comité de concertation du 18 décembre. Je pense que c'est une bonne chose.
Mais cette exclusion me pose quand même problème, dans le sens où elle ne correspond pas à la situation qui est celle des citoyens en dehors de la prison. Or, vous le savez, il y a cette fameuse loi de principes, qui pose notamment le principe fondamental de normalisation, à savoir que les conditions carcérales doivent au maximum se calquer sur les conditions en vigueur à l'extérieur de la prison.
Dès lors, si l'on prévoit la possibilité, pour une personne, si c'est son seul contact, sa seule bulle, de voir un mineur d'âge, cela devrait être permis à l'intérieur de la prison aussi. L'on sait que les contacts qui existent notamment par voie de vidéoconférence ne remplaceront jamais des visites physiques, d'autant plus qu'il y aussi tout le problème des familles précarisées, qui ne sont pas habituées ou qui n'ont même pas le matériel informatique adéquat pour bénéficier de ces visites par vidéoconférence.
Je comprends parfaitement que nous sommes tenus par la situation épidémiologique, mais je tenais quand même vraiment à attirer votre attention sur ce principe de normalisation, qui me semble vraiment fondamental.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 16 h 59 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.59 uur.