Commission de la Justice |
Commissie
voor Justitie |
du Mercredi 6 janvier 2021 Après-midi ______ |
van Woensdag 6 januari 2021 Namiddag ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.15 uur en voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.
La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 15 et présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.
De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.
Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.
01 Samengevoegde interpellatie en vragen van
- Dries Van Langenhove aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het negatieve advies van Justitie over de doorstart van de Grote Moskee te Brussel" (55000058I)
- Koen Metsu aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het negatieve advies over de aanvraag tot erkenning van de Grote Moskee" (55011916C)
- Philippe Pivin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De Grote Moskee van Brussel" (55012037C)
01 Interpellation et questions jointes de
- Dries Van Langenhove à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L’avis négatif de la Justice concernant la reprise des activités à la Grande Mosquée de Bruxelles" (55000058I)
- Koen Metsu à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'avis négatif rendu à la suite de la demande de reconnaissance de la Grande Mosquée" (55011916C)
- Philippe Pivin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La Grande Mosquée de Bruxelles" (55012037C)
01.01 Dries Van Langenhove (VB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, dit onderwerp is u wellicht bekend, maar ik vat de feiten toch kort samen. Justitie brengt een negatief advies uit over de doorstart van de Brusselse Grote Moskee. Die moskee werd vorig jaar onttrokken aan de radicaliserende invloed van Saudi-Arabië, maar de nieuwe bestuurders staan te dicht bij Marokko en worden nu zelfs van spionage beticht. Dit kan uiteraard gevolgen hebben tot ver buiten het Jubelpark.
De onderzoekscommissie naar de aanslagen van 22 maart 2016 besloot unaniem dat er iets moest veranderen aan het beheer van die Grote Moskee, het symbool van de islam in België. Die werd decennialang gefinancierd door Saudi-Arabië, waardoor een salafistische, anti-Europese leer er werd gepropageerd.
In april vorig jaar werd het beheer van de moskee overgenomen door het Executief van de Moslims van België, dat, hoewel niet onbesproken, fungeert als de officiële vertegenwoordiging van de moslims in België. Dit Executief vormde een tijdelijk bestuur in afwachting van het erkenningsdossier dat ingediend werd door de speciaal daartoe gestichte vzw Association de gestion de la Grande Mosquée de Bruxelles. Deze vzw wordt geleid door Salah Echallaoui, oud-voorzitter van het Executief.
Justitie brengt vandaag echter een negatief advies uit voor het erkenningsdossier. Het negatief advies steunt op de bevindingen van de Veiligheid van de Staat en werd eensgezind onderschreven door de andere veiligheidsdiensten. De greep van Saudi-Arabië op de Grote Moskee zou volgens de veiligheidsdiensten plaatsgemaakt hebben voor een nieuwe Marokkaanse greep. De inmenging gaat zelfs zover dat er volgens de veiligheidsdiensten en volgens Justitie sprake is van spionage. De Veiligheid van de Staat wijst drie medewerkers, onder wie één bestuurder, met de vinger als agenten van de Marokkaanse inlichtingendiensten. Dat er in het bestuur ook leden zetelen van andere herkomst doet daar niets aan af. Het merendeel van de 400 tot 2.000 vaste bezoekers van de moskee heeft Marokkaanse wortels. Die houdt het regime in Rabat blijkbaar graag in de gaten.
Door het negatief advies is de erkenningsprocedure van de Grote Moskee nu opgeschort. Daar zou geen verandering in komen zolang de Marokkaanse spionnen een rol krijgen in het beheer. Eén van de Marokkaanse agenten zetelt ook in het bestuur van het Executief van de Moslims van België en in de vzw die in zijn schoot werd gesticht om een opleidingstraject voor imams op poten te zetten.
Dat haatpredikanten nu nog vaak uit het buitenland worden gehaald, was de onderzoekscommissie naar de terreur van 2016 ook een doorn in het oog. Vanuit de enigszins naïeve overtuiging dat het mogelijk is een Belgische islam te creëren, werd overeengekomen imams in België op te leiden. De vzw Académie de formation et de recherche en études islamiques (AFOR) kreeg daarvoor al de riante som van 192.000 euro aan subsidies uitgekeerd.
Zoals iedereen kon verwachten, rendeerde dat geld natuurlijk niet. Van de elf studenten haakten er al zeven weer af. Terwijl de opleiding juist voor onafhankelijkheid zou moeten zorgen, wordt er niet alleen inmenging door Marokko, maar ook door Turkije vastgesteld: de ondervoorzitter leidt immers ook de Belgische tak van Diyanet, het Turkse ministerie van Religieuze Zaken.
Zoals het Vlaams Belang nu al meer dan veertig jaar waarschuwt, blijkt eens te meer dat de aanpak van subsidiëren en faciliteren van de islam volledig heeft gefaald. Die aanpak heeft niet gezorgd voor meer invloed van België in de islam, maar wel voor meer invloed van islamitische landen in België. Dat is de bottomline. Het grote nieuws bij het negatief advies van Justitie is dus niet dat de Grote Moskee nog steeds een negatieve reputatie behoudt, maar veeleer dat de moslimexecutieve, de officiële vertegenwoordiger van de moslims in België, spionnen heeft in haar rangen. De moslimexecutieve dient niet de belangen van België, zoals de regering keer op keer beweerde, maar wel de belangen van buitenlandse islamitische mogendheden als Marokko, Turkije en Saudi-Arabië.
Ten eerste, hoe kunt u garanderen, mijnheer de minister, dat er geen nieuwe buitenlandse inmenging of zelfs spionage zal zijn wanneer de op vandaag bekende spionnen zijn buitengewerkt?
Ten tweede, zult u ervoor pleiten om definitief een einde te maken aan het faciliteren en subsidiëren van organisaties die de belangen van buitenlandse islamitische mogendheden blijken te dienen, in het bijzonder de Grote Moskee, de moslimexecutieve en het netwerk van Diyanetmoskeeën?
Ten derde, bent u van plan om alle islamitische organisaties in ons land breder te screenen om na te gaan of de verwachting klopt dat ook bij die organisaties buitenlandse inmenging en zelfs spionage plaatsvindt?
Ten slotte, hebt u al nagedacht, mijnheer de minister, over een nieuwe invulling voor het gebouw dat in 1879 werd gebouwd, in 1978 werd omgebouwd en tot 2020 in gebruik werd genomen als moskee?
01.02 Koen Metsu (N-VA): Mijnheer de minister, ook aan de commissie mijn allerbeste wensen voor een hopelijk mooi 2021 en veel werkvreugde. De vorige spreker had een zeer copieuze inleiding, wat mij de kans geeft om binnen mijn tijdsbestek meer vragen te stellen. Dat wil zeggen dat ik mijn inleiding oversla en ineens naar de vragen ga, gericht aan minister Van Quickenborne.
Acht u het redelijk, mijnheer de minister, met het oog op de veiligheid van onze burgers, dat er bijna twaalf volle maanden zaten tussen de aanvraag van de Grote Moskee en uw uiteindelijk negatief advies inzake de erkenning? In maart 2020 werden we inderdaad geconfronteerd met de coronacrisis, maar kan dat werkelijk de reden zijn waarom een en ander zoveel tijd in beslag nam?
Waarom kregen de veiligheidsdiensten het driedubbele van de tijd die ze normaal hadden om u advies te geven? Had er niet beter korter op de bal gespeeld kunnen worden? Kan het zijn dat door de verlengde periode er meer veiligheidsrisico's voor onze bevolking of veiligheidsdiensten waren?
U verwees in een interview in De Ochtend naar een mededeling aan u van onze inlichtingendiensten dat Marokko op die manier Belgische moslims naar zijn hand probeert te zetten. Overlegt u daarover met de minister van Buitenlandse Zaken, die hierop zeker langs diplomatieke weg zou moeten reageren?
Welke acties zijn in die zin ondernomen en welke resultaten hebben die opgeleverd?
In hoeverre acht u
het wijs de werkzaamheden van de Grote Moskee onverlet te laten plaatsvinden?
Worden hun werkzaamheden in de gaten gehouden? Zo ja, op welke wijze?
Welke volgende
stappen zijn ondernomen na uw negatief advies, zowel door de Grote Moskee als
door u?
U deed de straffe
uitspraak dat de Grote Moskee schoon schip moest maken, vooraleer men een
nieuwe of aangepaste aanvraag kon indienen. U zei ook dat u de procedure wilde
opstarten om alle organen van de executieve te vernieuwen. In hoeverre hebt u
hier reeds werk van gemaakt? Is de procedure opgestart? Wat houdt die procedure
exact in?
Hoe zult ervoor
zorgen dat het verhaal niet uitgebuit wordt door extremistische personen of
partijen die het mogelijk zullen misbruiken? Duidelijkheid over het feit dat er
in het land ook zeer veel moslims leven die een geloof belijden dat kan stroken
met onze waarden en normen, is inderdaad van primordiaal belang.
01.03 Philippe Pivin (MR): Monsieur le ministre, je ne vais pas faire l'impasse sur une introduction, mais celle-ci n'aura pas le même angle d'attaque: je vais rappeler un autre passé.
La gestion de la Grande Mosquée de Bruxelles a fait scandale durant les travaux de la commission d'enquête Attentats dont je faisais partie. En effet, pour les membres de cette commission, apprendre comment se déroulait la gestion de la Grande Mosquée a été perçu comme un véritable coup de massue.
Une recommandation extrêmement précise a été formulée par la commission, et des mesures importantes ont effectivement été décidées par le gouvernement de l'époque. Des exigences claires, et même un délai – ce qui est plus rare en politique – ont été énoncés. Une note de la Sûreté de l'État datant de 2015 avait déjà mis en évidence des prêches et des cours qui faisaient la promotion du salafisme et qui encourageaient un degré élevé de radicalisation, violente de surcroît.
En mars 2018, le gouvernement a rompu la convention conclue avec la Ligue islamique mondiale qui, comme vous le savez, organisait la concession de la Grande Mosquée de Bruxelles. Une nouvelle structure associant l'Exécutif des Musulmans de Belgique et un organisme local devait alors être constituée et une demande de reconnaissance devait être introduite. Conformément à l'arrêté royal, cette procédure a été lancée voici un an et demi.
Selon les médias, le constat des services compétents et de la Sûreté quatre ans plus tard est tout simplement alarmant. Il semblerait que "l'islam mis en avant par le lieu de culte ne serait pas encore en phase avec la société belge". C'est presque un euphémisme mais c'est en tout cas inacceptable. Vous avez récemment déclaré qu'il fallait renouveler les organes directeurs de l'Exécutif des Musulmans de Belgique, ce qui aurait dû se faire depuis le mois d'avril de l'année dernière.
Vos déclarations ont alors déclenché une cascade de réactions. Pour n'en citer qu'une: "Les propos du ministre violent ouvertement la liberté de culte, le principe de neutralité et le principe de séparation de l'Église et de l'État. Nous considérons ce discours comme une ingérence manifeste dans les affaires du culte islamique." Tels étaient les propos du président de l'Exécutif des Musulmans de Belgique.
Monsieur le ministre, quand je lis ces propos, je me demande quelles mesures nous avons prises depuis 2016 et ce que nous avons fait depuis 2018 à l'issue de l'audition du représentant de la Grande Mosquée au sein de la commission Attentats.
Nous avons vu que trois membres directeurs s'étaient désolidarisés de ces propos, alors que le vice-président avait démissionné tout en indiquant avoir subi des pressions dans son travail tandis qu'il élaborait des projets contre la radicalisation et collaborait à la mise en place d'une formation destinée aux imams. Il dirigeait, me semble-t-il, l'Académie de formation et de recherche en études islamiques. Par ailleurs, nous savons où nous en sommes dans la formation des imams qui a été instaurée en 2019 dans notre pays.
Monsieur le ministre, vous parlez de "désordre"; moi, je vais parler de "honte": une honte pour notre pays et pour les musulmans de Belgique. Qu'en est-il de la nouvelle ASBL gestionnaire, de sa composition et de l'analyse livrée par les services fédéraux compétents? Qui est titulaire de la demande de reconnaissance introduite? Quels sont précisément les manquements visés dans la demande?
Comme il est essentiel que le Parlement puisse prendre connaissance des nouvelles ingérences étrangères qui ont été constatées, j'aimerais que vous nous les nommiez. Quid du Maroc et de la Turquie? Un rapport a-t-il été émis par les autorités régionales, eu égard à leurs compétences respectives dans ce dossier?
Considérant les constats de la Sûreté de l'État et le refus de reconnaissance, que prévoyez-vous sur le plan de la concession? Une décision a-t-elle déjà été prévue, conformément à ce que prévoit l'arrêté royal? Enfin, monsieur le ministre, quelles initiatives avez-vous prises auprès de l'Exécutif des Musulmans de Belgique et du département de l'Intérieur, afin d'élucider cette étrange situation et d'exiger le respect des règles de droit et de sécurité publique?
01.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, dames en heren, op mijn beurt wil ik zoals gisteren de leden die ik nog niet heb mogen ontmoeten, het beste wensen.
Mijnheer Van Langenhove, een groot deel van uw vraag is zo goed als een letterlijke herneming van een artikel over de kwestie, dat op 4 december 2020 in Het Laatste Nieuws is verschenen. Dus van copyright hebt u duidelijk geen kaas gegeten. Niettemin zal ik antwoorden op uw vragen.
Ten eerste, het is duidelijk dat een dergelijke inmenging en spionage niet toelaatbaar zijn. Het is voor mij evenzeer duidelijk dat ik niet zal toelaten dat het dossier zal worden misbruikt door bepaalde groepen of personen, zoals u, om de hele moslimgemeenschap in ons land te stigmatiseren. Integendeel, door bepaalde problemen onder de mat te schuiven en niet te benoemen, zou ik de moslims in ons land geen dienst bewijzen.
Spionage en inmenging behoren tot de wettelijke taken van de inlichtingendiensten. Met de versterking van de inlichtingendiensten, die vooropgesteld is in het regeerakkoord, kan de werking van de Veiligheid van de Staat op het vlak van inmenging en spionage nog meer worden verbeterd.
Ten tweede, de regels voor erkenning en subsidiëring van moskeeën zijn duidelijk. De veiligheidsdiensten, zijnde de federale politie, de militaire inlichtingendienst, het OCAD, de Dienst Vreemdelingenzaken, het centrum voor financiële informatie en de Veiligheid van de Staat, moeten elk een advies formuleren op basis van een onderzoek en de analyse die zij maken.
Uit het dossier van de Grote Moskee van Brussel blijkt duidelijk dat de aard van de buitenlandse invloeden niet overeenstemt met de regels voor erkenning en dus ook voor de subsidiëring door de Belgische overheid. Daarom heb ik ingegrepen, door een negatief advies te geven. Het Executief van de Moslims van België is het door België erkende en gesubsidieerde representatieve orgaan voor de islamitische eredienst. Ook daarin duld ik uiteraard geen buitenlandse inmenging.
Bij uw vraag om alle islamorganisaties te screenen, vertrekt u van het verkeerde uitgangspunt. De Veiligheid van de Staat heeft als opdracht de activiteiten van buitenlandse inlichtingendiensten en spionage op te volgen. Het dossier in kwestie toont aan dat het mogelijk is dat dergelijke activiteiten aan religieuze organisaties raken. Dat wil echter niet zeggen dat wij alle moslimorganisaties zullen screenen, om te bekijken of er mogelijk inmenging is. Dat zou immers een omgekeerde stigmatiserende aanpak zijn. Als wij informatie ontvangen over een bepaalde organisatie, onderzoeken wij die informatie uiteraard wel.
Mijn antwoord op uw laatste vraag is ook een antwoord op de derde en de vierde vraag van de heer Metsu.
Wij blijven gaan voor een erkenning van de Grote Moskee. Het is evenwel duidelijk dat daarvoor een aantal zaken moet veranderen. De redenen voor het negatief advies van de veiligheidsdiensten moeten worden weggewerkt. Dat is duidelijk. Intussen heeft de persoon op basis waarvan het negatief advies deels was gebaseerd, zijn ontslag ingediend. Wij hebben daarvan de officiële bevestiging gevraagd.
Wij zijn ervan overtuigd dat de Grote Moskee in de nabije toekomst een gebedsplaats kan zijn voor alle moslimburgers die daar vrij voor kiezen. Wij zullen daartoe samen met de moslimgemeenschap in ons land het nodige doen. Zo blijven wij ook de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie van 22 maart 2016 getrouw.
Il s'agit des recommandations auxquelles le collègue Pivin a fait référence.
Mijnheer Metsu, op uw eerste vraag heb ik al geantwoord aan mevrouw Thibaut in de commissie van 9 december. Ik zal u echter uit beleefdheid vertellen wat ik daar heb verteld.
De FOD Justitie heeft de aanvraag tot advies met betrekking tot de erkenning van de Grote Moskee ontvangen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op 21 februari. De FOD Justitie heeft het Gewest vervolgens om bijkomende informatie gevraagd. Op 19 maart heeft de FOD Justitie de veiligheidsdiensten om een ontwerp van veiligheidsadvies gevraagd. Op 12 juni heeft de Veiligheid van de Staat om een verlenging van de adviestermijn gevraagd, rekening houdend met de coronacrisis. Het ging hierbij niet om een verdrievoudiging van de termijn, wel om een verdubbeling. Gelet op de coronacrisis is dit te verantwoorden omdat de moskeeën in die periode eerst gesloten waren en nadien vielen onder strikte coronamaatregelen, waardoor bezoeken van de veiligheidsdiensten aan de Grote Moskee heel moeilijk waren. Het ontwerp van veiligheidsadvies van de veiligheidsdiensten dateert van 14 oktober 2020. Ik heb een negatief advies afgeleverd op 3 december 2020.
Monsieur Pivin, l'ASBL Association de gestion de la Grande Mosquée de Bruxelles (AGMB) est le gestionnaire du bâtiment de la Grande Mosquée. Sa constitution est partiellement la même que celle de l'ASBL de l'Exécutif des Musulmans de Belgique.
Les services de sécurité ont détecté des problèmes d'espionnage et d'ingérence et ont rendu un avis négatif.
La demande de reconnaissance a été introduite par l'ASBL de l'Exécutif des Musulmans de Belgique.
La Région bruxelloise est compétente pour la reconnaissance des mosquées sur son territoire, en ce y compris la Grande Mosquée.
Conformément à l'article 3, § 1er de l'accord de coopération du 2 juillet 2008 modifiant l'accord de coopération du 27 mai 2004 entre l'autorité fédérale, la Communauté germanophone, la Région flamande, la Région wallonne et la Région de Bruxelles-Capitale en ce qui concerne la reconnaissance des cultes, les traitements et pensions des ministres des cultes, les fabriques d'église et les établissements chargés de la gestion du temporel des cultes reconnus, lors d'une demande de reconnaissance comme communauté locale, l'avis de l'autorité fédérale est demandé par la ou les Région(s) concernée(s).
Afin de pouvoir délivrer cet avis, j'ai reçu une copie du dossier de candidature de la Grande Mosquée du ministre-président de la Région bruxelloise.
Monsieur Pivin, il s'agissait d'ingérence du gouvernement marocain dans la manière dont la communauté marocaine fait vivre l'islam en Belgique. Je ne peux pas citer l'avis bien évidemment secret de la Sûreté de l'État.
Après avoir reçu l'avis des services de sécurité, j'ai demandé à l'ASBL AGMB qui a la concession de révoquer l'administrateur concerné. J'attends la confirmation officielle que cette personne a bien démissionné.
Je ne mettrai pas fin à la convention de concession, mais il est évident que je n'accepterai pas d'autre ingérence dans le fonctionnement de la Grande Mosquée.
Mijnheer Metsu, er zijn hierover contacten geweest met het ministerie van Buitenlandse Zaken van Marokko, voorafgaand aan de publieke bekendmaking van het advies. Ik heb dat ook gezegd in antwoord op de vraag van uw collega, mevrouw Thibaut.
J'ai également fait des démarches envers l'Exécutif des Musulmans de Belgique (EMB). La personne était aussi membre de l'EMB. Je lui avais demandé de renoncer à tous ses services au sein de la Grande Mosquée et de l'EMB.
Overeenkomstig het intern reglement moeten de organen van de moslimexecutieve om de zes jaar worden vernieuwd.
Ik heb heel veel reacties gekregen op mijn oproep aan de moslims in ons land om van zich te laten horen. Heel wat moslims willen mee aan een nieuw verhaal schrijven. Met die geïnteresseerden en experts zullen we bekijken hoe we de organen van de moslimexecutieve, uiteraard rekening houdend met de vrijheid van godsdienst, wat een grondrecht is in onze Grondwet, zullen moderniseren.
Voor de screening van vermeende extremistische personen doen onze veiligheidsdiensten hun werk, binnen de contouren die ik heb aangegeven op de vraag van de heer Van Langenhove.
01.05 Dries Van Langenhove (VB): Mijnheer de minister en eigenlijk ook mijnheer Metsu, ik heb hier al heel wat meegemaakt de afgelopen jaren, maar ik ben nogal onthutst door uw betoog en uw reacties.
Als ik zie dat er spionage via de Grote Moskee en tal van andere islamitische organisaties in ons land plaatsvindt, als ik zie dat belastinggeld op een verschrikkelijke manier wordt misbruikt om de Belgische Staat, het Vlaamse volk te ondergraven, als ik zie dat de islam wordt gebruikt om de belangen van buitenlandse mogendheden in ons land te dienen, als ik zie dat uw beider eerste reactie niet is hoe u het probleem kunt oplossen en ervoor kunt zorgen dat zulks niet meer gebeurt, maar dat u vooral zoekt naar een antwoord op de vraag hoe te vermijden dat extreemrechtse partijen en organisaties – rarara dewelke – de feiten gebruiken om meer kiezers achter zich te verzamelen, is dat echt hallucinant. Ik hoop toch dat we op een andere manier aan politiek kunnen doen, want die houding is echt van een zeer laag niveau.
U zegt dat u niet al die organisaties kunt of mag screenen, maar kijk naar Frankrijk. Nadat men het daar veel te lang veel te ver heeft laten komen, onderneemt men nu eindelijk stappen en screent men massaal organisaties. Het gaat nu zelfs zover dat bepaalde islamitische organisaties in Frankrijk verboden zijn, terwijl ze in België subsidies krijgen. Hoe legt u dat aan de belastingbetaler uit? Hoe legt u dat uit aan mensen die zich terecht onveilig voelen?
In geval van buitenlandse invloeden zou een organisatie niet worden erkend of zou de erkenning ervan worden ingetrokken. Dat is natuurlijk niet zo. Terwijl het voor heel wat organisaties zo klaar is als pompwater dat ze geen erkenning verdienen, omdat er sprake is van gigantische buitenlandse invloeden, blijven zij toch hun erkenning behouden. Dat klopt natuurlijk niet. Dat moeten we elkaar niet wijsmaken.
Ik heb een motie van aanbeveling ingediend, waarin ik dat allemaal nog eens samenvat en de hoop uitspreek dat er actie zal worden ondernomen. Daarmee bedoel ik geen actie tegen het democratisch proces, geen actie tegen partijen die terecht het nieuws naar buiten brengen en ertoe oproepen dat eindelijk actie wordt ondernomen, maar actie tegen de problemen, tegen de spionage, tegen het misbruik van belastinggeld, tegen het misbruik van de islam om buitenlandse mogendheden invloed en macht te geven in België. Misschien moeten we daar eens iets aan doen.
01.06 Koen Metsu (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb mijn antwoorden gekregen.
Wanneer het gaat over spionage en over de veiligheid, dan zeggen wij exact hetzelfde als de vorige spreker, maar wij wachten af hoe dit verhaal afloopt, of die erkenning er al dan niet komt. Ik ga ervan uit dat alle diensten onder onze minister van Justitie hun werk in eer en geweten zullen doen.
Ik maak mij wel wat zorgen over de termijn. U zegt dat die termijn niet is verdrievoudigd. Die termijn is meer dan verdubbeld. Als we de hele termijn bekijken, dan kunnen we wel een verdrievoudiging zien. Als de Veiligheid van de Staat omwille van corona de moskee zelfs niet kan of mag binnenkomen, dan breekt mijn klomp.
Wij zullen dit dossier niet loslaten, vanuit welke hoek dan ook, of dat nu vanuit de meerderheid of de oppositie is. Voorlopig heb ik mijn antwoorden, maar er staat nog veel te gebeuren in dit dossier.
01.07 Philippe Pivin (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour les précisions que vous avez été en mesure de nous donner, mais j'ai d'abord envie de vous remercier pour votre détermination parce que c'est un dossier qui n'est pas simple et qui, pour le moment, dessert plutôt les intérêts de la communauté musulmane.
Des balises ont été mises depuis des années. Des règles existent et vous en êtes en quelque sorte le gardien. Je trouve que vous faites preuve, dans la gestion de ce dossier, d'une très belle détermination et d'une grande fermeté. Je crois qu'il n'y a que cette fermeté qui sera de nature à préserver à la fois les intérêts de la Belgique et les intérêts de la communauté musulmane.
De voorzitster:
Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heer Dries Van Langenhove en luidt als volgt:
"De Kamer,
gehoord de interpellatie van de heer Dries Van Langenhove
en het antwoord van de vice-eersteminister en minister van Justitie, belast met Noordzee,
- gelet op
het negatieve advies dat werd verleend door Justitie voor het erkenningsdossier
rond de Grote Moskee in Brussel;
- rekening
houdende met het feit dat het negatieve advies van Justitie steunt op de
bevindingen van de Staatsveiligheid die eensgezind onderschreven werden door de
andere veiligheidsdiensten;
- gelet op
het feit dat de Grote Moskee decennialang gefinancierd werd door Saudi-Arabië
en de onderzoekscommissie naar de aanslagen van 22 maart 2016 unaniem
besloot dat er iets moest veranderen aan het beheer van de Grote Moskee;
-
overwegende dat de Saudische greep volgens de veiligheidsdiensten plaatsgemaakt
zou hebben voor een Marokkaanse greep op het bestuur;
- in
beschouwing nemende dat ook de Moslimexecutieve, de officiële
vertegenwoordiging van de moslims in België, spionnen in zijn rangen heeft;
vraagt de regering
- de op
vandaag gekende spionnen in het bestuur van de Grote Moskee en de
Moslimexecutieve uit de werking en het beheer te zetten, en garanties in te
bouwen opdat er geen nieuwe buitenlandse inmenging of spionage meer zal zijn;
- een
definitief einde te maken aan het faciliteren en subsidiëren van organisaties
die de belangen van buitenlandse islamitische mogendheden blijken te dienen, in
het bijzonder de Grote Moskee, de Moslimexecutieve en het netwerk van
Diyanet-moskeeën;
- een
bredere screening door te voeren van alle islamitische organisaties in ons land
om na te gaan of er ook bij deze organisaties buitenlandse inmenging en zelfs
spionage plaatsvindt;
- na te denken over een nieuwe invulling voor het gebouw dat in 1879 werd gebouwd, in 1978 werd omgebouwd tot Moskee en tot 2020 in gebruik werd genomen als Moskee."
Une motion de recommandation a été déposée par M. Dries Van Langenhove et est libellée comme suit:
"La Chambre,
ayant entendu l'interpellation de M. Dries Van Langenhove
et la réponse du vice-premier ministre et ministre de la Justice, chargé de la Mer du Nord,
- vu l'avis négatif rendu par le département de la Justice concernant le dossier de reconnaissance de la Grande Mosquée de Bruxelles;
- compte tenu du fait que cet avis négatif de la justice repose sur des conclusions rendues par la Sûreté de l'État et approuvées à l'unanimité par les autres services de sécurité;
- vu que la Grande Mosquée a été financée durant plusieurs décennies par l'Arabie saoudite et que la commission d'enquête sur les attentats du 22 mars 2016 a décidé à l'unanimité qu'il convenait de modifier le mode de gestion de la Grande Mosquée;
- considérant que selon les services de sécurité, la mainmise de l'Arabie saoudite sur la gestion de la mosquée aurait laissé la place à une mainmise des autorités marocaines;
- considérant que l'Exécutif des Musulmans, la représentation officielle des musulmans en Belgique, dispose également d'espions dans ses rangs;
demande au gouvernement
- d'éloigner du fonctionnement et de la gestion de la Grande Mosquée et de l'Exécutif des Musulmans les espions actuellement connus au sein de ces organes et de prévoir des garanties en vue d'éviter tout nouvel acte d'ingérence ou d'espionnage étranger;
- de mettre définitivement fin à tout appui et toute subvention au bénéfice d'organisations qui apparaissent comme servant les intérêts de puissances islamiques étrangères, en particulier la Grande Mosquée, l'Exécutif des Musulmans et le réseau de mosquées de la Diyanet;
- de contrôler plus largement l'ensemble des organisations islamiques présentes dans notre pays pour vérifier si des faits d'ingérence étrangère ou même d'espionnage y sont liés;
- de réfléchir à une nouvelle affectation pour ce bâtiment de 1879 qui a été transformé en mosquée en 1978 et a conservé cette fonction jusqu'en 2020."
Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Katja Gabriëls.
Une motion pure et simple a été déposée par Mme Katja Gabriëls.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.
02 Question de Nabil Boukili à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le manque d’effectifs chez les magistrats" (55011542C)
02 Vraag van Nabil Boukili aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het personeelstekort bij de magistratuur" (55011542C)
02.01 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Madame la présidente, monsieur le ministre, chers collègues, le manque d’effectifs dans la magistrature est dénoncé par le monde judiciaire depuis de nombreuses années.
On peut dire que vos prédécesseurs ne se sont pas illustrés en la matière. En moyenne, les cadres ne sont remplis qu’à hauteur de 90 %. Ces chiffres atteignent des profondeurs abyssales dans certaines juridictions particulières: 87 % à Anvers, 78 % à Bruxelles et 65 % au tribunal de commerce de Nivelles. Sur les cinq dernières années, le nombre de magistrats en activité est passé de 2 469 en 2015 à 2 378 en 2019.
Ce manque de personnel crée un arriéré judiciaire tout simplement catastrophique. À titre d’exemple, on apprenait au mois de septembre que plus de 10 000 affaires pénales ouvertes en 2009 ou antérieurement ne sont toujours pas clôturées à ce jour. Pas moins de 2 650 de ces affaires remontent aux années 1990.
La situation est telle qu’au mois de mars dernier, le tribunal de première instance de Bruxelles a condamné l’État belge à publier dans les trois mois la vacance des postes au sein de la magistrature, sous peine d’astreinte.
Il est donc clair que le personnel existant ne suffit pas à assurer le droit de chaque justiciable à voir sa cause traitée dans un délai raisonnable. En ce sens, la Belgique viole ses obligations internationales, notamment les droits garantis par la Convention européenne des droits de l’homme.
Monsieur le ministre, dans l’attente de la mise en œuvre du nouveau système d’allocation, prévoyez-vous des mesures pour assurer l’engagement immédiat de magistrats supplémentaires pour respecter le cadre légal toujours en vigueur?
Le nouveau système d’allocation permettra-t-il de maintenir les effectifs de la magistrature au moins à hauteur du cadre légal actuel?
Quel budget prévoyez-vous pour respecter votre promesse d’engager davantage de juristes de parquet, criminologues et référendaires?
02.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, monsieur Boukili, mes services vérifient chaque mois le taux de remplissage des cadres des magistrats avec les services d'appui du Collège des cours et tribunaux et le Collège du ministère public. Afin de garantir la continuité, des plans de vacances sont établis périodiquement.
En 2020, 202 vacances de postes de magistrats ont ainsi déjà été publiés. Le 8 décembre dernier, une nouvelle concertation a eu lieu entre mes services et les collèges, à la suite de laquelle l'impulsion a été donnée pour un nouveau plan de vacances de la magistrature à hauteur de 5 millions d'euros. J'attends des collèges une proposition concrète de répartition de ces places vacantes d'ici la mi-janvier.
L'accord de gouvernement prévoit la poursuite de l'analyse de la charge de travail des magistrats.
Les cadres légaux pour les magistrats et le personnel judiciaire seront remplacés, éventuellement via un régime de transition, par un modèle d'allocations légales qui permet une répartition objective et dynamique des moyens entre les tribunaux et les parquets en fonction de la charge de travail.
Lors de l'élaboration de ce modèle d'allocations partant des cadres existants, les résultats de la mesure de la charge de travail seront pris en compte. Je peux vous indiquer que le processus de réflexion est actuellement étamé avec l'ordre judiciaire, et ce, bien entendu, dans le respect de l'indépendance de la magistrature. J'ai déjà participé à quelques réunions, qui traitaient de ce point-ci, avec les différents collèges notamment.
Il n'y a pas de budget séparé pour le recrutement des juristes de parquet, des référendaires et des criminologues. Ils sont recrutés dans l'enveloppe globale des crédits de personnel pour l'ordre judiciaire. Le choix de ces profils est donc une considération récurrente, à chaque fois que des plans de vacances sont élaborés. Je remarque que les collègues prennent d'ailleurs progressivement cette option. Par exemple, le recrutement de 49 référendaires est actuellement prévu et le ministère public a intégré à nouveau 40 juristes de parquet dans ses récents plans de vacances pour l'année 2020.
Dans le cadre du budget de 125 millions d'euros alloués cette année à la justice, comme vous le savez, il est prévu de consacrer une partie de la somme pour le personnel de la justice dont notamment les juristes, référendaires, criminologues, et ce, en accord avec les acteurs de terrain.
02.03 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.
Je rappelle que la situation est assez grave. Je ne vous l'apprends pas. Je pense que vous vous en rendez compte. Je regrette qu'il n'y ait pas un budget spécifique pour réagir aux problèmes de la magistrature. Il reste inclus dans le budget global qui est prévu. Je remarque que j'obtiens systématiquement la même réponse. On ne sait pas avoir un budget défini par département. J'espère qu'à l'avenir, nous aurons une vue un peu plus précise pour pouvoir évaluer si les initiatives prises par le ministère répondent vraiment aux besoins du secteur et pour que nous puissions avoir une réponse plus claire, qui ne se contente pas de dire qu'un budget global sera réparti. Il serait intéressant d'avoir un peu plus de précisions en la matière.
L'incident est clos.
03 Vraag van Katja Gabriëls aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De strafonderbreking en de vervroegde invrijheidstelling" (55011607C)
03 Question de Katja Gabriëls à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'interruption de peine et la libération anticipée" (55011607C)
03.01 Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de minister, in de gevangenissen werd beslist om een aantal uitzonderlijke maatregelen te nemen wegens de gezondheidscrisis. Men gebruikte hiervoor twee verschillende systemen, met name de strafonderbreking en de vervroegde invrijheidstelling.
Mijnheer de minister, hoeveel gedetineerden vielen er in de afgelopen periode onder deze systemen? Waren er gedetineerden die onder deze systemen niet zijn teruggekeerd naar de gevangenis?
Vindt u dat de criteria voor de strafonderbreking en de vervroegde invrijheidstelling in de toekomst aangepast dienen te worden of voldoen ze volgens u?
03.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Collega Gabriëls, bij de eerste golf hebben 508 gedetineerden een strafonderbreking genoten. Na afloop van de maatregelen in deze eerste fase zijn in totaal 22 gedetineerden niet teruggekeerd. Het parket en de SURB werden hiervan op de hoogte gebracht. Vandaag zitten 12 van deze 22 gedetineerden terug in de gevangenis terwijl de 10 anderen gesignaleerd zijn. Van de gedetineerden die niet teruggekeerd zijn, behoren 2 ervan tot de categorie met een gevangenisstraf van 7 tot 10 jaar, 2 tot de categorie van 5 tot 7 jaar en 6 tot de categorie van 3 tot 5 jaar. Bij de eerste golf werden ook 221 gedetineerden vervroegd vrijgelaten. Voor beide categorieën zijn mij geen ernstige incidenten gemeld.
De criteria voor deze systemen werden tussen de eerste en de tweede golf aangepast. Ze werden namelijk verstrengd. In het kader van de strafonderbreking moet men voortaan drie succesvolle penitentiaire verloven hebben gehad in plaats van slechts één. Daarnaast werden twee bijkomende categorieën van veroordeelden uitgesloten, boven op de drie categorieën die al uitgesloten waren.
De drie categorieën die voordien al uitgesloten waren, betroffen veroordeelden met straffen van meer dan 10 jaar, veroordeelden met straffen voor feiten bedoeld in Boek 2, Titel I van het Strafwetboek, met name misdaden tegen de inwendige veiligheid van de Staat, en mensen veroordeeld voor zedenmisdrijven. De twee bijkomende uitgesloten categorieën zijn mensen die het voorwerp uitmaken van een veroordeling met een terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank en veroordeelden die door het OCAD worden opgevolgd. Deze laatste uitsluiting is ook toegevoegd in het kader van de vervroegde invrijheidstelling.
Ik wil wel benadrukken dat het niet gaat om structurele maatregelen, aangezien ze alleen werden getroffen om de druk van de overbevolking van de gevangenissen te verlichten in de strijd tegen de COVID-19-pandemie.
03.03 Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de minister, het is goed dat de voorwaarden aangepast zijn en het zijn uiteraard uitzonderingsmaatregelen. Ik dank u voor de cijfers.
Het incident is gesloten.
04 Question de Nicolas Parent à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le suivi juridique de plaintes contre les violences dont les employés de la SNCB font l’objet" (55011608C)
04 Vraag van Nicolas Parent aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De gerechtelijke opvolging van klachten inzake geweld tegen NMBS-werknemers" (55011608C)
04.01 Nicolas Parent (Ecolo-Groen): Madame la présidente, je vous présente rapidement mes meilleurs vœux ainsi qu'aux collègues de la commission de la Justice et à M. le ministre.
Ce phénomène ne date pas d'hier. Chaque année, plusieurs centaines d'agressions sont commises sur des membres du personnel de la SNCB – accompagnateurs et contrôleurs. Afin de protéger au mieux les travailleurs de la SNCB en contact avec le public contre la violence dont ils font l’objet, la loi du 20 décembre 2006 avait introduit un article 410 bis dans le Code pénal afin de faire référence explicitement à cette catégorie de travailleurs. Le Collège des procureurs généraux avait à son tour révisé la circulaire n° 3/2008, dans sa récente version de 2014, pour y porter l'attention sur les personnes qui, dans l’exercice de leur fonction, remplissent une mission d’intérêt public, comme les conducteurs de train ou de bus.
Il nous revient toutefois que le but de protection du législateur ne soit pas atteint en l’espèce. Il arrive souvent qu’un suivi de la plainte par un travailleur de contact ne soit pas correctement effectué dans le cas où la violence subie n’a pas mené à un arrêt de travail pour incapacité. Il arrive également que l’accès au dossier pénal soit compliqué, que le devoir d’enquête ne soit pas respecté, voire que le ministère public n’engage pas de poursuites dans de nombreux cas signalés.
Mes questions sont simples. Auriez-vous des statistiques à nous transmettre quant au nombre de poursuites engagées suite à une plainte pour violence déposée par un employé de contact de la SNCB, TEC ou De Lijn, c'est-à-dire les services de transport public? Prévoyez-vous de nouvelles mesures afin de respecter le vœu du législateur et d'assurer une protection effective aux employés de la SNCB, TEC, De Lijn? Je vous remercie pour vos réponses.
04.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Cher collègue, ces questions me tiennent à cœur. Les personnes qui travaillent dans ces secteurs de services doivent pouvoir faire leur travail en toute sécurité. Cela vaut pour les personnes qui travaillent pour la SNCB, les TEC, De Lijn, mais cela vaut aussi pour les personnes qui travaillent dans d'autres secteurs comme les infirmiers, les ambulanciers, les agents pénitentiaires, les enseignants. Ce sont autant de personnes qui, au quotidien, sont au service des citoyens. Elles méritent cette protection supplémentaire.
En ce qui concerne les données chiffrées, c'est une autre histoire. En effet, les banques de données du ministère public ne sont pas détaillées au point de permettre d'extraire les chiffres exacts pour la SNCB, TEC et De Lijn.
Nous nous sommes d'abord concentrés sur le problème des violences commises à l'égard de la police. Vous aurez constaté comme moi la nécessité pour nos forces de l'ordre d'intervenir, notamment en cette période de coronavirus.
La circulaire COL 10/2017 a déjà été adaptée et renforcée en ce qui concerne les violences commises à l'encontre de la police.
Les autres catégories professionnelles protégées, comme prévu à l'article 410 bis du Code pénal, font l'objet comme vous le dites, d'une autre circulaire: la circulaire COL 3 de 2008. Celle-ci concerne les employés des sociétés de transport, les gardiens de prison, les docteurs et d'autres professions en contact direct avec les citoyens. Certaines de ces professions m'ont écrit, comme la SCNB. Je me suis déjà entretenu avec certaines d'entre elles et j'ai explicitement demandé au Collège des procureurs généraux d'évaluer cette circulaire et de me faire des propositions de modifications.
Ce qui est important pour moi, c'est que le ministère public réagisse de manière rapide et appropriée aux faits de violence commis à l'encontre des employés des sociétés de transport public, comme vous le demandez. Cela ne doit pas toujours se traduire par une peine de prison. En effet, des alternatives sont possibles et souvent même plus indiquées.
04.03 Nicolas Parent (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Je suis heureux d'apprendre qu'une demande a été adressée au Collège des procureurs généraux concernant ce cas spécifique. J'attire votre attention sur la nécessité d'une réponse des pouvoirs publics et du ministère public par rapport aux faits de violence et aux agresseurs mais également par rapport à l'écoute des victimes. C'est très important aussi, par exemple dans le cas des accompagnateurs et des contrôleurs; ce qu'il manque aujourd'hui, c'est une écoute attentive par rapport aux faits de violence dont ils sont victimes. La situation du covid n'a pas amélioré la situation puisque de nouveaux types de comportement problématique ont été recensés. Je serai donc attentif au suivi qui sera fait de cette question et aux réponses qui y seront apportées.
L'incident est clos.
05 Vraag van Michael Freilich aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het gevaar van apps zoals TikTok" (55011643C)
05 Question de Michael Freilich à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le danger des applications telles que TikTok" (55011643C)
05.01 Michael Freilich (N-VA): Mevrouw de voorzitster, de wegen van de Wetstraat zijn soms ondoorgrondelijk. Enige tijd geleden heb ik deze vraag namelijk zowel schriftelijk als mondeling ingediend en het antwoord op de schriftelijke vraag werd drie weken geleden al gegeven. Ik zal de vraag nu dus niet herhalen. Mocht het antwoord exact hetzelfde zijn als het schriftelijk antwoord, dan verlang ik van de minister ook niet dat hij het herhaalt.
Mijnheer de minister, wanneer er echter nieuwe informatie voorhanden is over apps als TikTok, dan hoor ik dat wel graag.
05.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mijnheer Freilich, ik heb inderdaad een schriftelijk antwoord gegeven.
Ik ben mij uiteraard bewust van de risico's van zulke apps en in het antwoord heb ik ook op de risico's gewezen. De Veiligheid van de Staat heeft in haar publicaties al meermaals gewezen op het belang van strenge privacyinstellingen. Enkele voorbeelden zijn de brochure Travel Security en de publicatie Het verborgen gevaar achter COVID-19. Ook in gerichte briefings en sensibiliseringssessies wordt er gewezen op de kwetsbaarheden van mobiele toestellen op het vlak van buitenlandse spionage. Een gezonde veiligheidsreflex is aangewezen. Mensen moeten zich bewust zijn van de risico's, zodat zij zich ernaar kunnen gedragen.
Een verbod op het gebruik van dergelijke apps is, mijns inziens, dispropotioneel, gaat te ver en is dan ook niet aan de orde. Ik pleit wel voor een goede samenwerking tussen de overheid en de private sector met het oog op een betere informatiebeveiliging.
Ongeacht het doel van het computergebruik, professioneel of anderszins, is het belangrijk dat alle burgers zich bewust zijn van het belang van de bescherming van privédata. Daarom werd op Europees niveau een doorgedreven bescherming van de privédata ingebouwd via de GDPR-wetgeving. Helaas is die bescherming buiten de EU minder vanzelfsprekend en moet bijgevolg de nodige voorzichtigheid aan de dag worden gelegd als die data opgeslagen of getransfereerd worden buiten de EU.
Uw vragen aangaande een campagne en kwaliteitslabel kwamen nog niet aan bod in de schriftelijke vraag. Ik stel voor dat u uw vragen daaromtrent richt tot mijn collega voor Telecommunicatie, die daarvoor bevoegd is.
05.03 Michael Freilich (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt.
L'incident est clos.
06 Vraag van Koen Metsu aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De inschrijvingen, het budget en de stages in het kader van de imamopleiding" (55011712C)
06 Question de Koen Metsu à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les inscriptions, le budget et les stages dans le cadre de la formation d'imam" (55011712C)
06.01 Koen Metsu (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, op 28 oktober 2020 antwoordde u op enkele van de door mij gestelde vragen over de imamopleiding. U antwoordde echter op bepaalde vragen niet en bepaalde antwoorden hebben bij mij dan weer nieuwe vragen doen rijzen, vandaar een paar opvolgvragen.
Zijn er inschrijvingen voor de imamopleiding geweest voor het academiejaar 2020-2021? Zo ja, over hoeveel inschrijvingen gaat het? Zijn de leerlingen ook effectief gestart met de opleiding?
Op mijn vraag of het curriculum van de theologische opleiding nu reeds afgewerkt is – dat was nog niet het geval in maart 2020 – antwoordde u dat de uitwerking van het programma en het budget voor de theologische opleiding nog bezig is. Ter reflectie: de opleiding trad in werking in januari 2020, maar in maart 2020 wisten wij dat het curriculum nog niet was afgewerkt voor het theologische luik en in oktober 2020 antwoordde u dat dat nog steeds niet het geval is.
Wij kunnen dus besluiten dat elf maanden na de opstart van de opleiding het curriculum nog steeds niet is afgewerkt. Hoe kan dat? Wat wordt hieraan gedaan en belet dat de huidige studenten in het programma op enige wijze? Graag hadden wij ook een opvolgvraag gesteld over de budgetten voor het theologische luik. Hoever staan zij? Kunt u hierover een stand van zaken geven?
U antwoordde op mijn vraag over de buitenlandse stages dat er momenteel geen stages gepland stonden in het kader van de door de AFOR georganiseerde opleiding voor dienaars van de islamitische eredienst. Mag ik u verder vragen wat dat precies betekent? Betekent dit dat er geen stages in het buitenland gepland zijn, maar bijvoorbeeld wel in het binnenland, of dat er gewoon geen stages gepland zijn, omdat zij pas in een latere fase van de opleiding zullen plaatsvinden, bijvoorbeeld in het derde jaar? Hierover vraag ik u vriendelijk om enige verduidelijking.
06.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mijnheer Metsu, de AFOR heeft initieel elf studenten ingeschreven voor het academiejaar 2020-2021. Slechts vijf van hen konden hun inschrijving behouden. Sommigen hebben hun inschrijving moeten annuleren, terwijl anderen hun inschrijving door de universiteit hebben laten annuleren, omdat zij de inschrijvingskosten niet op tijd konden betalen. Momenteel zijn er dus nog vijf studenten ingeschreven aan de KULeuven voor het burgerlijk deel van de opleiding.
Volgens de informatie die de voorzitter van het Executief van de Moslims van België ons heeft meegedeeld, bevindt het opstellen van het programma voor het theologische luik – dus het andere luik – zich in de laatste fase. De vertraging zou volgens het Executief van de Moslims van België te maken hebben met drie elementen. Ten eerste, de AFOR heeft tijd gestoken in het burgerlijke deel van de opleiding, het deel dat u al bekend is. Dat behelst het zoeken van universiteiten, het voeren van onderhandelingen en het ondertekenen van protocolakkoorden. De voortgang van een dergelijk ambitieus project is zeer gecompliceerd, terwijl de bestuurders van de AFOR vrijwilligers zijn die dat na hun werkuren doen. Ten derde is er de impact van de coronacrisis.
De voorzitter kon ons niet zeggen wanneer de academische raad van het Executief van de Moslims van België het theologisch programma precies zal goedkeuren. Ik blijf erop aandringen om hierover snel duidelijkheid te verschaffen.
Mijn voorganger heeft in 2020 een budget van 192.000 euro toegekend aan de AFOR voor het burgerlijk deel van de opleiding.
Voor het theologische deel van de opleiding voorzien wij in de begroting 2021 in hetzelfde bedrag. Dit is minder dan het bedrag dat AFOR zelf vroeg. Beide bedragen kunnen worden aangewend voor twee academiejaren. In juni 2022 zullen deze subsidies worden geëvalueerd. Indien deze middelen niet kunnen worden verantwoord, bijvoorbeeld door een te laag aantal studenten, zal een deel van de subsidie of de volledige subsidie moeten worden teruggestort.
Het programma van het theologische deel van de opleiding houdt ook het eventueel voorzien van stages in, maar zoals gezegd moet dit programma op korte termijn worden gevalideerd door de academische raad van de moslimexecutieve. Daarna zal ik daarover meer informatie hebben.
06.03 Koen Metsu (N-VA): Mijnheer de minister, ik vind het een beetje jammer dat de coronacrisis steeds als aap uit de mouw komt of als kaart getrokken wordt. In het burgerlijke deel zal inderdaad veel tijd gestoken zijn, dat mag ik toch hopen. Dan is er ook nog het feit dat de bestuurders vrijwilligers zijn. Als men ervan uitgaat dat dit heel belangrijk is, kan ik mij inbeelden dat men er niet te veel tijd overheen moet laten gaan.
Het gaat wel over aardige budgetten. Voor het theologische deel gaat het over 120.000 euro. Hetzelfde bedrag wordt uitgetrokken voor het burgerlijke deel. Een deel zou worden teruggestort als het aantal studenten – het zijn er op dit ogenblik vijf – niet zou toenemen. Dat zal alvast een van mijn opvolgvragen zijn, namelijk of dat effectief ook zo gebeurt.
Ik blijf het jammer vinden dat daar zoveel tijd overheen moet gaan. Men start, maar men is niet klaar. Ook dit zal ik blijven opvolgen.
Het incident is gesloten.
07 Question de Claire Hugon à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le suicide d'un jeune détenu à Turnhout" (55011814C)
07 Vraag van Claire Hugon aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De zelfmoord van een jonge gedetineerde in Turnhout" (55011814C)
07.01 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, j'ai été avertie le 11 décembre dernier qu'un jeune détenu de la prison de Turnhout aurait été retrouvé pendu dans sa cellule ce matin-là. Depuis, j'ai lu qu'un détenu se serait jeté de la fenêtre du deuxième étage de la prison de Saint-Gilles. Peut-être y a-t-il eu d'autres cas depuis, dont je n'ai pas eu connaissance.
De manière générale, les prisons belges connaissent un taux de sursuicide extrêmement inquiétant: dans les prisons belges, un décès sur trois est un suicide. Une étude de l'Université de Gand rapporte qu'entre 2000 et 2016, 262 détenus se sont suicidés, soit un taux huit fois supérieur à celui observé dans la société libre. Ce chiffre est probablement sous-estimé, car seuls les suicides déclarés comme tels par un médecin légiste sont répertoriés. La même étude relève que les premiers mois de détention sont les plus critiques en termes de risques: 45 % des suicides se produisent au cours du premier mois de détention, 23 % au cours de la première semaine.
Dans sa notice 2016, l'Observatoire international des prisons indique que les détenus se suicident davantage dans des conditions disciplinaires plus strictes, et souligne la prise en charge souvent inadéquate des tentatives de suicide: celles-ci peuvent être considérées comme des tentatives de chantage et sont traitées comme des atteintes à la sécurité plutôt que comme des appels à l'aide nécessitant une prise en charge spécifique. Il ne semble pas rare que le détenu soit placé en cellule nue ou transféré sans aucun accompagnement psychologique ou psychiatrique.
Monsieur le ministre, pouvez-vous me confirmer l'information concernant ce suicide à Turnhout? Dans de tels cas, quelle prise en charge est-elle prévue pour les codétenus et les agents? Qu'en est-il de la famille des détenus concernés?
Disposez-vous des chiffres de suicides dans nos prisons pour la période allant de 2017 à 2020? Certaines prisons sont-elles plus touchées que d'autres?
En 2007, l'Organisation mondiale de la Santé a fait de la réduction du nombre de suicides en prison une priorité internationale. Quelles mesures de prévention sont-elles prises en Belgique afin d'éviter que les détenus n'arrivent à cet extrême? Ainsi, quelles sont les vérifications opérées lors des premières semaines qui cristallisent visiblement le risque?
Quel est le suivi assuré en cas d'automutilation ou de tentative de suicide? Disposons-nous de statistiques sur ces incidents ainsi que sur les suicides post-carcéraux?
07.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, chère collègue, je vous confirme que, malheureusement, un détenu s'est récemment donné la mort à la prison de Turnhout.
Les sD'après les informations qui m'ont été communiquées par l'administration pénitentiaire, l'intéressé avait peu de contacts avec sa famille. Lors de l'incident, les numéros de téléphone de proches ont été communiqués par la direction de la prison aux services de police, qui ont garanti que la famille serait informée.
La mère d'accueil de l'intéressé a également été contactée par la prison dans l'après-midi de la constatation de ce tragique incident. Lorsqu'elle a appris la mauvaise nouvelle, cette personne a exprimé son mécontentement de n'avoir été informée du décès par la police locale que tardivement. Les agents du personnel ayant découvert la personne décédée ont eu la possibilité de rencontrer des membres de l'équipe de soutien interne.
Les détenus qui travaillaient avec le défunt au vestiaire ont pu rencontrer des membres du personnel de soins et du service psychosocial de la prison. Plusieurs autres détenus qui connaissaient bien le défunt ont également été entendus. Une cérémonie de commémoration en présence d'une dizaine de détenus a été organisée.
Pour ce qui concerne votre demande quant aux chiffres relatifs aux suicides dans nos prisons, on a compté 13 suicides en 2017, 16 en 2018, 12 en 2019 et 14 en 2020.
Comme le soulignait déjà mon prédécesseur à l'occasion d'une réponse assez récente, le suicide est une problématique compliquée. C'est déjà le cas dans la société libre, mais c'est encore plus vrai dans le milieu par essence confiné qu'est une prison.
Des efforts importants sont faits tant au sein des prisons qu'au niveau de l'administration centrale pour essayer de lutter au mieux contre ce risque. En plus de figurer dans la politique journalière des établissements, des actions concrètes sont entreprises comme la vigilance accrue des services médicaux et psychosociaux dès l'accueil du détenu, des contrôles visuels accrus quand de tels risques sont signalés, un cours de prévention du suicide dispensé lors de la formation de base des agents ou encore une formation spécifique "Prévention du suicide" qui peut être suivie dans le cadre de la formation continue. Par ailleurs, les services d'aide aux détenus des Communautés sont également des partenaires importants dans la prévention mise en place avec, par exemple, la création de dépliants ou l'aide à l'élaboration de formations.
Je rappelle que les détenus ont désormais presque tous un téléphone dans leur cellule qui leur permet d'appeler des numéros verts mis en place gratuitement, comme c'est le cas pour les personnes vivant en liberté.
Les cas d'automutilation ou de tentative de suicide ne sont pas répertoriés dans les statistiques globales, notamment en raison du fait qu'il est souvent difficile de faire la différence entre ces deux actions. Par contre, de tels comportements sont individuellement rapportés et suivis, le cas échéant, par les services précités.
Enfin, l'administration pénitentiaire ne dispose pas de statistiques sur les suicides post-carcéraux qui, par définition, surviennent alors que les intéressés ne sont plus en prison.
07.03 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour les précisions que vous avez apportées notamment sur la situation à Turnhout.
De manière générale, le plus important, c'est la prévention en amont afin d'éviter que les gens passent à l'acte. Il ne faut pas se contenter d'apporter une réponse disciplinaire. Sur ce point, vous avez notamment parlé de la formation des agents, ce qui me semble très important.
Pour ce qui concerne les suicides post-carcéraux, j'entends que cela ne relève pas de la compétence de l'administration. Toutefois, le suicide d'une personne après sa sortie de prison peut être révélateur d'un échec des politiques de réintégration. C'est la raison pour laquelle, selon moi, un bon suivi au sein de la prison peut contribuer à faire baisser le risque de suicide après la sortie de prison. Il y a donc là une forme de prolongement. Dès lors, il serait opportun d'envisager une collaboration avec l'administration. En effet, un suicide post-carcéral n'intervient pas dans le vide.
Enfin, j'aurais dû vous interroger sur la collaboration qui existe avec le SPF Santé publique en termes de prévention. Je le ferai à l'occasion d'une prochaine question.
Het incident is gesloten.
08 Question de Christophe Lacroix à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La résolution du Conseil de l'Europe sur l'intelligence artificielle et la justice" (55011824C)
08 Vraag van Christophe Lacroix aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De resolutie van de Raad van Europa inzake artificiële intelligentie en justitie" (55011824C)
08.01 Christophe Lacroix (PS): Monsieur le ministre, l'Assemblée parlementaire du Conseil de l'Europe – que vous connaissez bien, puisque vous y avez siégé – vient d’adopter plusieurs résolutions relatives à l’usage de l’intelligence artificielle (IA). L’une d’entre elles porte plus spécifiquement sur la justice pénale.
À cet égard, et je cite le texte de la résolution, "l’Assemblée considère que l’utilisation de l’IA dans les systèmes de police et de justice pénale risque d’être, à de nombreux égards, incompatible avec les principes éthiques fondamentaux" pour plusieurs raisons qui peuvent se cumuler et s’aggraver: les systèmes peuvent être fournis par des sociétés privées qui refuseraient la transparence au nom de la propriété intellectuelle; la constitution des données elles-mêmes peut être entachée de discriminations; les contraintes de ressources ou de temps placent les fonctionnaires de police et les jugent dans une situation de dépendance vis-à-vis des systèmes automatisés.
Sur la base de ce constat, l’Assemblée parlementaire a émis 13 recommandations concrètes à l’égard des États membres, parmi lesquels figure évidemment la Belgique.
Dès lors, monsieur le ministre, permettez-moi de vous poser les questions suivantes.
Avez-vous pu prendre connaissance de la résolution de l’Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe concernant l’usage de l’intelligence artificielle dans le cadre de la justice pénale? Estimez-vous que la Belgique est en phase avec ces recommandations? Autrement, comptez-vous prendre des initiatives pour que cela devienne le cas? Si oui, lesquelles? Par exemple, existe-t-il un registre public de toutes les applications d’intelligence artificielle utilisées par le secteur public? Des évaluations ou des contrôles indépendants sont-ils menés quant à ces applications?
08.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur Lacroix, j'ai bien pris connaissance des travaux du Conseil de l'Europe dans le domaine de l'intelligence artificielle et, plus particulièrement, des différentes recommandations émises sur le plan de la justice pénale.
Outre ces recommandations, des initiatives ont été prises ces dernières années dans différentes institutions européennes afin d'encadrer le recours à l'intelligence artificielle, y compris dans le domaine de la justice pénale.
En voici quelques-unes. Je pense tout d'abord à l'élaboration de lignes directrices pour la reconnaissance faciale par un sous-groupe de travail institué au sein du Comité européen de la Protection des données.
Mentionnons l'élaboration des lignes directrices pour la reconnaissance faciale dans le cadre du Comité consultatif de la Convention 108 au sein du Conseil de l'Europe; une étude commandée par la commission LIBE du Parlement européen et intitulée "Intelligence artificielle et application de la loi" a été réalisée par la VUB et publiée en juillet 2020. Elle énumère les dangers de cette technologie et plaide pour un cadre juridique clair s'il est politiquement décidé de poursuivre le développement de cette technologie; l'Agence européenne des droits fondamentaux a publié en 2019 un rapport sur la reconnaissance faciale et les droits fondamentaux. Elle vient de publier le 13 décembre 2020 un rapport sur l'intelligence artificielle et les droits fondamentaux, qui réitère la sensibilité, les hauts risques liés à l'utilisation de ce type de technologie; la Commission européenne a, par ailleurs, poursuivi ses travaux (une suite à la publication de son livre blanc sur l'intelligence artificielle) et entend déposer une initiative législative en la matière au printemps de cette année. Ce livre blanc met en exergue le fait que les technologies de reconnaissance faciale doivent être reconsidérées comme des utilisations à haut risque de l'intelligence artificielle. Enfin, le Conseil de l'Union européenne a adopté plusieurs conclusions sur la transformation digitale, dans le cadre desquelles la nécessité d'un encadrement de l'utilisation de ce type de technologie est mentionné.
Vous constaterez qu'il existe nombre d'études intéressantes sur le sujet.
En ce qui concerne vos deuxième et troisième questions, je suis attentivement l'ensemble de ces développements au niveau européen et international. L'utilisation de l'intelligence artificielle dans le cadre de la justice pénale constitue une réelle opportunité, notamment en matière d'États de droit, et offre un potentiel permettant d'améliorer l'accès à la justice pour et par tous les citoyens et de faciliter le travail des professionnels de la justice.
Cette transformation digitale doit être réalisée dans une approche centrée sur l'humain et dans le respect des droits fondamentaux du système judiciaire et des principes de l'État de droit. Elle doit également permettre l'adoption de décisions judiciaires de haute qualité et transparentes et assurer l'accès légal par tous les citoyens à la justice.
Par la même occasion, l'utilisation des outils d'intelligence artificielle en matière de justice pénale constitue effectivement une application particulièrement sensible, pour laquelle un cadre juridique clair et des mesures supplémentaires doivent être prévus afin d'assurer le respect des droits fondamentaux.
Les principes garantissant la protection des données à caractère personnel ainsi que celle des droits et libertés fondamentaux de manière générale devront être scrupuleusement respectés, et ce, avant et lors de chaque utilisation de cette technologie.
J'insiste régulièrement, dans le cadre des travaux européens et internationaux en la matière, sur l'importance d'exiger transparence et qualité des données, afin d'éviter le risque de biais. De même l'utilisation d'outils automatisés ne peut interférer avec l'indépendance judiciaire et implique, dès lors, que toute décision par une cour doive faire l'objet d'un contrôle humain. Ces éléments constituent autant d'obstacles qui doivent être surmontés avant d'envisager la généralisation des technologies d'intelligence artificielle dans le cadre de la justice pénale.
08.03 Christophe Lacroix (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.
Vous avez bien noté le cadre européen et international. Je pense, effectivement, qu'à travers toutes ces études, il importe de dégager un cadre réglementaire qui pourrait servir de base au niveau de l'Union européenne et être appliqué dans chaque pays. Il n'en reste pas moins vrai que je partage l'entièreté de votre constat par rapport à l'opportunité mais également au danger que représente l'intelligence artificielle en matière de justice pénale, notamment en matière de justice prédictive. On a vu en Angleterre en particulier mais aussi aux États-Unis et parfois aux Pays-Bas, les dérives auxquelles l'IA peut conduire: cela ôte de l'autonomie aux juges qui parfois ne prennent plus la peine ou la responsabilité de déjuger ce qui peut être déterminé par l'intelligence artificielle.
Je pense que s'il faut travailler dans le cadre du progrès technologique, il faut travailler dans le cadre du progrès humain également, mais je suis convaincu, monsieur le ministre, que vous partagez également ce point de vue. Une fois de plus, je vous souhaite une excellente année ainsi qu'à tous les membres de cette commission.
L'incident est clos.
09 Vraag van Stefaan Van Hecke aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De vaccinatiestrategie m.b.t. de gedetineerden en het personeel in de gevangenissen" (55011859C)
09 Question de Stefaan Van Hecke à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La stratégie vaccinale en ce qui concerne les détenus et le personnel des prisons" (55011859C)
09.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, allereerst mijn beste wensen voor 2021 en ik wens u een goede samenwerking de komende maanden.
Ons land is recent begonnen met de vaccinaties tegen het coronavirus. De regering maakte in die context een vaccinatiestrategie bekend. Daarbij zal een aantal kwetsbare groepen, zoals ouderen, prioritair een vaccin krijgen, nadat de vaccins zijn toegediend aan het verplegend personeel in de woonzorgcentra.
Midden december opperde het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek in zijn advies dat ook gedetineerden voorrang zouden moeten krijgen. De redenen die daarvoor worden aangehaald, zijn de moeilijke leefomstandigheden en de kwetsbare gezondheidstoestand van gevangenen. Een besmetting heeft niet alleen een heel grote invloed op de gedetineerden, maar ook op de cipiers, bezoekers en medewerkers.
Mijnheer de minister, bent u, ten eerste, op de hoogte van het advies van het Comité voor Bio-ethiek? Bent u het eens met dat advies over de vaccinatie van gedetineerden? Waarom wel of niet?
Ten tweede, zal de regering het advies van het comité met betrekking tot de gedetineerden volgen? Indien ja, wanneer zal de vaccinatie in de gevangenissen van start gaan? Wat zijn de modaliteiten? Indien neen, waarom niet?
Ten derde, zullen ook personeelsleden van de gevangenissen de komende maanden een prioritaire status krijgen?
09.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Van Hecke, ik dank u voor uw wensen en ik wens u eveneens veel succes en een goede samenwerking.
Ten eerste, uiteraard ben ik op de hoogte van het advies en ik deel het standpunt dat gedetineerden prioritair zouden moeten worden gevaccineerd. Vanuit het oogpunt van de volksgezondheid en de beheersing van het risico van besmettingshaarden is het belangrijk dat personen in collectiviteiten worden beschermd. Dat gaat uiteraard ook op voor gedetineerden in de gevangenissen.
Het leven binnen collectiviteiten wordt bovendien sterk geïmpacteerd door de maatregelen tegen corona, sterker nog dan het leven in de buitenwereld. Het is daarom belangrijk dat het leven binnen collectiviteiten zo snel mogelijk kan worden genormaliseerd. Ik ben het dan ook eens met het advies van het Comité voor Bio-ethiek, waarin wordt geopperd dat zij voorrang zouden moeten krijgen.
Ten tweede, uw zeer pertinente vragen maken het onderwerp uit van debat in de taskforce "Vaccinatie", waaraan ook de penitentiaire administratie deelneemt. Die is dus betrokken bij het overleg.
Vooralsnog werden nog geen beslissingen genomen aangaande de eventuele prioriteit. De prioriteit gaat vandaag uit naar de woonzorgcentra. Er is nog geen definitieve beslissing genomen voor de gedetineerden en de personeelsleden van de gevangenissen, maar ik kan u verzekeren dat ik zal pleiten voor het verlenen van prioriteit aan de gevangenissen in de volgende fase.
Het voorstel over de prioritaire status van het penitentiair personeel wordt eveneens nog voorgelegd. De dienst voor arbeidsgeneeskunde Empreva is eveneens vertegenwoordigd in de taskforce en volgt de kwestie voor ons op. Het lijkt mij logisch dat de volledige collectiviteit in voorkomend geval gelijktijdig wordt gevaccineerd, dat wil zeggen gedetineerden en personeelsleden.
09.03 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, bedankt voor het duidelijke antwoord. Ik ben tevreden dat u tegemoetkomt aan de bezorgdheid die het Comité voor Bio-ethiek in zijn advies heeft geuit. Hopelijk kunnen we de komende weken een duidelijke beslissing verwachten en kunnen zowel gedetineerden als de personeelsleden die daar werken, ook een prioritaire status krijgen, uiteraard en evident na de prioritaire doelgroepen bij de woonzorgcentra en het verplegend personeel, die nu al werden afgebakend. Er moet goed over nagedacht worden om personen in collectiviteiten zoals gevangenissen ook prioriteit te geven. Ik zal het dossier blijven volgen.
L'incident est clos.
10 Vraag van Koen Metsu aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het ontnemen van de Belgische nationaliteit van terreurveroordeelden" (55011860C)
10 Question de Koen Metsu à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le retrait de la nationalité belge aux terroristes condamnés" (55011860C)
10.01 Koen Metsu (N-VA): Mijnheer de minister, de Zweedse coalitie heeft destijds een aantal stappen ondernomen om de Belgische nationaliteit van wie voor terrorisme wordt veroordeeld op een efficiëntere wijze te kunnen afnemen Op grond van de huidige wetgeving kunnen Belgen op vordering van het openbaar ministerie hun nationaliteit verliezen indien zij wegens terrorisme veroordeeld worden tot een gevangenis van ten minste vijf jaar.
Ik verwijs hier uiteraard naar het wetsvoorstel van de N-VA, dat ingediend werd en dat deze bepaling wil uitbreiden tot alle Belgische veroordeelden met meerdere nationaliteiten, waarbij geen verschil gemaakt zou worden of de Belgische nationaliteit bij de geboorte of op een ander tijdstip werd verkregen. Helaas werd dit wetsvoorstel, zoals u weet, ondanks bijkomende afzwakkingen, weggestemd in de Kamer.
Het valt wel te betreuren dat noch het regeerakkoord, noch de beleidsverklaring aan deze problematiek enige aandacht schenkt.
Mijn vragen zijn eenvoudig. De antwoorden zijn misschien iets complexer. Wij zullen zien.
Zult u de ondergrens voor het afnemen van de Belgische nationaliteit verlagen bij grove misdrijven als terroristische misdaden? Zo ja, op welke wijze?
Of zult u daarentegen dezelfde stelling verdedigen als uw voorganger, terwijl ik eigenlijk van u wel iets forsers verwacht?
10.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Collega Metsu, zoals u opmerkt, komt de wijziging van de vervallenverklaring van de nationaliteit noch in het regeerakkoord, noch in mijn beleidsverklaring voor. Het is dan ook niet de bedoeling van de regering ter zake verder in het wetgevend werk tussen te komen, omdat het bestaande juridisch arsenaal ons op dit ogenblik voldoende lijkt.
U weet dat er geen meerderheid was voor uw wetsvoorstel ongeveer een jaar geleden, en ik vrees dat die meerderheid er nu ook niet zal zijn. Ik meen dat het werk van het Parlement grondig is geweest. Ik wil u daar trouwens voor feliciteren, en ook de commissie. Er zijn verschillende adviezen ingewonnen, als ik mij niet vergis. Er zijn verschillende instanties gehoord. De adviezen waren overwegend negatief om diverse redenen.
Ik wil u toch twee belangrijke redenen geven, wettelijk en grondwettelijk, waarom ik meen dat de wijziging die u voorstelt mij niet evident, of niet wettelijk, lijkt te zijn.
Omdat ik inzake juridische terminologie correct wil zijn, zult u mij willen vergeven dat een en ander nogal technisch is.
Ten eerste, wanneer een Belgische onderdaan is veroordeeld wegens terreurmisdrijven en een gevangenisstraf van minstens vijf jaar werd opgelegd, kan de rechter op vordering van het openbaar ministerie de vervallenverklaring uitspreken. Om precies op uw eerste vraag te antwoorden: de regering wil de in artikel 23/2 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit bepaalde huidige strafmaat niet verlagen noch afschaffen, zoals u in uw wetsvoorstel suggereerde. Een uitbreiding zou voor problemen kunnen zorgen. Zo zou bijvoorbeeld een persoon die veroordeeld is, maar van de opschorting van straf geniet, zijn Belgische nationaliteit verliezen, ook al zou de procedure aan het einde van deze proefperiode, als de opschorting niet wordt herroepen, definitief worden beëindigd, zodat een verdachte geen strafblad zou hebben voor de feiten waaraan hij schuldig werd bevonden. Met andere woorden, hij zou in dit geval geen strafblad hebben, maar wel zijn nationaliteit verliezen. Dit lijkt mij toch wel sterk overdreven, vindt u niet?
Ten tweede, artikel 23/2 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit voorziet in een strafmaat gelijk aan de strafmaat waarin nu is voorzien in artikel 23/1 van hetzelfde wetboek. Artikel 23/1 somt verschillende misdrijven op, waaronder misdaden en wanbedrijven tegen de veiligheid van de Staat, ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht en mensenhandel, waarbij een veroordeling aanleiding kan geven tot een vervallenverklaring, voor zover de opgelegde strafmaat minstens vijf jaar gevangenisstraf bedraagt. Het afschaffen van deze ondergrens valt moeilijk te rechtvaardigen alleen in het geval van de veroordeling voor terrorisme, maar niet voor deze andere misdrijven waarvan de ernst even hoog is. Dit zou mogelijk een schending van het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van non-discriminatie kunnen zijn. Vandaar, om deze twee redenen en andere, dat wij niet kunnen ingaan op uw wetsvoorstel.
10.03 Koen Metsu (N-VA): Dit is geen verrassing. U had zich al uitgesproken over het wetsvoorstel. Ik heb het hier niet over het gehele wetsvoorstel. Er was destijds een vraag van Open Vld over dit wetsvoorstel. Men wilde wel van die vijf jaar afwijken en gaan naar een effectieve veroordeling, wat voldoende was voor de liberalen. Open Vld wilde wel abstractie maken van de ondergrens van vijf jaar, maar Belgen van bij geboorte, dat ging te ver en dat wilde men effectief niet doen. Ook van de automatische vervallenverklaring wilde men niet weten. Ik heb dat er dus uitgehaald. De automatische vervallenverklaring is nog altijd een rechterlijke toets. Belgen van bij geboorte wilden wij er niet uithalen, want dan zou het wetsvoorstel helemaal uitgehold zijn.
Nu rest nog enkel de vraag of men van de termijn van vijf jaar wil afwijken. Open Vld heeft daarover destijds al stelling ingenomen en gezegd dat men vanaf een effectieve veroordeling bereid was om de rechter te laten oordelen over het afnemen van de dubbele nationaliteit. Ik weet natuurlijk wat er intussen is veranderd en begrijp dat ook van uw kant. U zit in een heel moeilijk parket, gedomineerd om zo te zeggen – u hoort dat niet graag – door een linkse meerderheid. Ik vind het wel gek om nu te horen dat het voorstel van ongeveer een jaar geleden, waarin Open Vld op dit punt alleszins gretig meeging, nu uit den boze is en zelfs niet bespreekbaar, en niet in de regeerverklaring of uw beleidsbrief voorkomt.
Het incident is gesloten.
11 Question de Nabil Boukili à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les sanctions à l’égard de travailleurs dans le cadre de la lutte contre le coronavirus" (55011872C)
11 Vraag van Nabil Boukili aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De sancties ten aanzien van werknemers in het kader van de strijd tegen het coronavirus" (55011872C)
11.01 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Madame la présidente, monsieur le ministre, je voudrais revenir sur les directives données par le Collège des procureurs généraux dans sa dernière circulaire, concernant notamment les sanctions prises à l’égard de travailleurs en cas de non-respect des mesures en entreprise. Le Collège considère en effet que, dans ce cas, non seulement l’entreprise elle-même mais également les travailleurs concernés pourront faire l’objet de poursuites.
Cette instruction donnée aux parquets, basée sur la formulation de l’article 238 du Code pénal social, pose problème à plus d’un titre. Elle est tout d’abord contraire aux principes du droit pénal social, qui ne s’adresse traditionnellement qu’à l’employeur et ne vise pas à sanctionner les travailleurs.
Elle me paraît ensuite ne pas tenir compte de la réalité du terrain et du lien de subordination dans lequel se trouvent les travailleurs vis-à-vis de la direction de leur entreprise. On ne compte en effet plus les témoignages de travailleurs dont l’entreprise ne leur permet pas de respecter les mesures, qu’il s’agisse d’interdiction de télétravailler alors que la fonction le permet, de l’indisponibilité de masques ou de l’interdiction de les porter, de l’absence de gel hydroalcoolique, de l’impossibilité de respecter la distanciation sociale, et j'en passe.
Les travailleurs souhaitent respecter les mesures sanitaires mais, dans un grand nombre de cas, en sont empêchés par leur direction. À Jupille, un arrêt de travail a été nécessaire pour contraindre la direction à prendre les mesures minimales nécessaires.
Monsieur le ministre, pouvez-vous clarifier les critères qui conduiront à poursuivre soit le travailleur, soit l’employeur, soit les deux, en cas de non-respect des mesures sanitaires en entreprise? Ne pensez-vous pas que cette instruction de poursuivre les travailleurs sur la base d’une disposition de droit pénal social est contraire aux principes applicables en la matière? Envisagez-vous une modification de l’article 238 du Code pénal social, en concertation avec les syndicats? Je vous remercie.
11.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, monsieur Boukili, l'arrêté de pouvoirs spéciaux n° 37 pris en exécution des articles 2 et 5 de la loi du 27 mars 2020 accordant des pouvoirs au Roi afin de prendre des mesures dans la lutte contre la propagation du coronavirus covid-19 visant à soutenir les travailleurs, a introduit un article 238 dans le Code pénal social. Cet article "punit d'une sanction de niveau 2, l'employeur, son préposé ou mandataire, ou quiconque qui, dans les entreprises, n'a pas respecté les obligations prévues à l'article 15 de l'arrêté de pouvoirs spéciaux n° 37. Pour l'application du présent article, on entend par "entreprises" les "lieux de travail" tels que définis à l'article 16, 10°, du présent Code. En ce qui concerne les infractions visées à l'alinéa 1er, commises par l'employeur, son préposé ou mandataire, l'amende est multipliée par le nombre de travailleurs concernés".
Le choix de la personne ou des personnes à sanctionner dépend donc de chaque situation. Si l'employeur, son préposé ou mandataire donne des ordres contraires aux règles sanitaires contenues dans les arrêtés de pouvoirs spéciaux, il est seul responsable de l'infraction. Il en est de même si l'employeur oblige ses travailleurs à venir travailler sans leur fournir les protections nécessaires ou sans leur permettre de respecter les règles de distanciation. En effet, dans ce cas, le travailleur agit sur ordre de son employeur et sa faute est effacée par le comportement de son employeur.
En revanche, si l'employeur, son préposé ou mandataire a mis en place toutes les mesures nécessaires pour respecter les règles sanitaires et que le travailleur refuse de s'y soumettre, notamment par un refus de porter le masque, seul le travailleur est sanctionné.
Il est possible de sanctionner tant l'employeur que le travailleur si, de façon concertée, ils ont enfreint les dispositions réglementaires. Il en est de même si l'employeur ne réagit pas lorsque son travailleur refuse de respecter les règles sanitaires. Je pense notamment au cas d'un employeur qui constate qu'un travailleur ne porte pas son masque et laisse faire.
Les inspections du travail compétentes sur la base de l'article 17 du Code pénal social et les auditorats du travail sont attentifs au choix de la personne ou des personnes à sanctionner sur la base des règles d'imputabilité. Chaque procès-verbal basé sur l'article 238 du Code pénal social fait l'objet d'une appréciation par un magistrat. Aucun recouvrement immédiat n'est utilisé dans ce cas.
Même si la vague d'élimination des sanctions pénales frappant les "salariés" s'est déroulée de 1952 à 1976, il existe toujours quelques dispositions répressives au sein du Code pénal social, qui prévoit des sanctions, soit spécifiquement à l'encontre des travailleurs, soit à l'encontre de toute personne, qu'elle fasse ou non partie de l'entreprise, en ce compris les travailleurs. Ainsi, le Code permet par exemple de sanctionner, en matière de bien-être au travail, toute personne qui commet un acte de violence ou de harcèlement moral ou sexuel au travail, qui contrevient à la loi du 5 mai 1888 relative à l'inspection des établissements dangereux, insalubres ou incommodes, aux lois coordonnées du 15 septembre 1919 sur les mines, minières et carrières, et à la loi du 6 juillet 1949 concernant le logement de travailleurs dans les entreprises et exploitations industrielles, agricoles ou commerciales.
L'article 238 du Code pénal social n'est donc pas contraire à la philosophie du Code. Dès lors que la sanction portée par l'article 238 n'est pas contraire aux principes contenus dans le Code pénal social, il n'y a pas lieu de le modifier.
11.03 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, merci pour vos réponses.
Je suis content de savoir que ce sont d'abord les employeurs qui sont obligés de faire respecter les mesures. Mais je tiens quand même à dire que cette instruction crée plus d'ambiguïtés que de solutions. En effet, le fait de prétendre que le travailleur refuserait de respecter les règles est présenté comme s'il refusait de respecter le règlement d'ordre intérieur d'une entreprise. Les témoignages qu'on a entendus sur le terrain ne vont pas dans ce sens. Je rappelle que les travailleurs sont demandeurs de mesures de sécurité sanitaire. D'ailleurs ils ont fait grève, notamment à Jupille, pour bénéficier d'un minimum de mesures sanitaires et travailler en sécurité.
Je pense que le fait de placer les travailleurs dans ce cadre-là, comme s'il s'agissait de réticents aux mesures sanitaires, crée une ambiguïté qui n'a pas lieu d'être. Les travailleurs sont les premiers à demander que les mesures soient respectées sur leur lieu de travail, et ils sont les premiers à les respecter. Surtout, les mettre sur un pied d'égalité avec les employeurs, comme si le respect des mesures sanitaires ne dépendait que des travailleurs, est un danger pour le droit du travail.
Vous dites qu'il n'y a pas de contradiction avec l'article 238, mais cet article n'a jamais été utilisé pour condamner des travailleurs. Je pense donc qu'il y a ici une ambiguïté à régler. Je reviendrai ultérieurement sur ce dossier pour voir si des situations sur le terrain sont entrées en contradiction avec l'esprit de ce Code.
L'incident est clos.
12 Vraag van Wouter Raskin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De houding van de parketten inzake verkeerscriminaliteit" (55011912C)
12 Question de Wouter Raskin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'attitude des parquets en matière de criminalité routière" (55011912C)
12.01 Wouter Raskin (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik wil u het beste wensen.
De voorbije zomer stelde de procureur van Namen een opmerkelijke handeling. Hij weigerde namelijk een protocolakkoord te ondertekenen om zeven trajectcontroles van de federale politie op Waals grondgebied in werking te laten treden. Met die weigering wilde de procureur de verhoogde werklast van de parketten aanklagen, die het gevolg zou zijn van de uitbreiding van het aantal vaststellingen, flitspalen, trajectcontroles en dies meer.
Hoe goed bedoeld ook, de actie van de procureur was erg ongelukkig, aangezien hij indirect ook leek aan te sturen op een vorm van straffeloosheid in een land waarin het aantal slachtoffers in het verkeer nog steeds bedroevend hoog blijft.
Tijdens de plenaire vergadering van donderdag 2 juli 2020 sprak ik met uw voorganger al over de kwestie. Hij vertelde mij dat de camerawet in een goede samenwerking voorziet tussen de parketten, de politie en de gewestelijke overheden. Niet alle verkeersinbreuken kunnen immers snel worden afgehandeld via het crossbordersysteem en dergelijke. Sommige misdrijven vergen ook een duidelijke reactie van het parket.
Uw voorganger drukte in ieder geval het voornemen uit om de zaken in de door Justitie gewenste richting te laten evolueren, wat dat ook wilde betekenen.
Mijnheer de minister, ik heb vier concrete vragen.
Ten eerste, deelt u het voornemen van uw voorganger? Indien ja, op welke manier vult u dat voornemen in?
Ten tweede, zijn er de voorbije maanden al stappen gezet om tegemoet te komen aan de bezorgdheden van de parketten zonder daarvoor de pakkans inzake verkeerscriminaliteit te verminderen? Indien ja, welke stappen zijn dat dan?
Ten derde, indien dat niet het geval is, hoe denkt u dan dat de samenwerking tussen parketten, politie en overheden kan worden geoptimaliseerd?
Ten slotte, kunt u de toegenomen werklast inzake verkeerscriminaliteit staven aan de hand van cijfermateriaal, zoals de percentages over het aantal verkeersinbreuken dat automatisch wordt afgehandeld via het crossbordersysteem?
Ik dank u alvast voor uw antwoord.
12.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Raskin, ik dank u, ook voor uw wensen. Ik wens u op mijn beurt het beste en veel succes in uw job en privéleven.
Mijnheer Raskin, het verhogen van de pakkans is een noodzakelijk onderdeel van een betere verkeersveiligheid. Mijn voorganger heeft reeds significant geïnvesteerd in het verhogen van die pakkans. Het aantal verkeersboetes in ons land is 93 %, wat vrij indrukwekkend is. Dat is heel goed gewerkt.
Ik wil samen met de collega's in de regering de pakkansen de komende jaren nog meer verhogen.
We moeten uiteraard streven naar minder verkeersdoden. Daarom is het verhogen van het aantal controles belangrijk. Door de uitbreiding van het aantal vaststellingen, met na de flitspalen ook de trajectcontroles, onder andere door de Gewesten, verhoogt uiteraard ook de werklast van de parketten, van de hoven en van de rechtbanken. Ook bij de politiediensten zullen bijkomende investeringen nodig zijn die de werklast zullen verlagen. Dit mag uiteraard geen reden zijn om hierop niet in te zetten. Daarom heb ik deze maand een vergadering gepland met de belangrijkste partners in dit verhaal, waaronder mevrouw De Bue. In overleg met het College van procureurs-generaal wil ik bekijken hoe de werkprocessen verder kunnen verbeteren. Concreet denk ik aan het digitaliseren van de dossiers die nog niet in de automatische stroom zijn opgenomen, onder meer het artikel 67ter van de verkeerscode en andere minnelijke schikkingen. Ik wil ook nadenken over het centraliseren van een aantal administratieve taken, die nu verspreid zitten over de verschillende parketten. De doelstelling is om samen met de collega's en alle actoren van de verschillende overheden een actieplan op te maken voor de verhoging van de pakkans en de betaling.
Er zijn al een aantal belangrijke stappen gezet om aan de verwachtingen te voldoen. Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen overtredingen vatbaar voor onmiddellijke inning en de andere overtredingen. De eerste soort overtredingen worden door de IT-stroom crossborder verwerkt. Dit heeft als voordeel dat de dossiers automatisch worden ingevoerd en dat het bevel tot betaling systematisch wordt verzonden. Dit laat toe een dagvaarding te besparen bij niet-betaling van de onmiddellijke inning en de minnelijke schikking. Het bevel tot betaling zorgt er namelijk voor dat er onmiddellijk kan worden uitgevoerd. Het is een uitvoerbare titel. Deze twee belangrijke verbeteringen hebben het werk van het openbaar ministerie ontegenzeglijk vergemakkelijkt. Toch blijft de werklast voor de parketten ook in deze dossiers groot, met name gezien de talrijke betwistingen. Die moeten worden behandeld, wat natuurlijk niet automatisch kan. Daar is aandacht voor nodig. Dat element zal opgenomen worden in het actieplan waar ik net naar verwees.
Bij de installatie van een nieuw snelheidscontrolesysteem moet ook aandacht besteed worden aan de onvermijdelijke toename van het aantal ernstigere overtredingen die systematisch vervolgd worden voor de politierechtbank. Een deel kan afgehandeld worden met een minnelijke schikking en bevel tot betaling, maar iemand die heel snel rijdt op de autosnelweg wil men natuurlijk voor de rechtbank afhandelen. Dat begrijpt u. Deze overtredingen worden niet automatisch verwerkt en geven op enkele zeldzame uitzonderingen na geen aanleiding tot het verzenden van een betalingsopdracht. Ze vereisen dus het verzenden van een dagvaarding voor een rechtzitting. De tijd die aan deze taken moet wordt besteed, blijft dus aanzienlijk groot. Niet alles kan geautomatiseerd worden.
Zo kom ik tot uw derde vraag. Uit informatie die ik ontving van het openbaar ministerie blijkt dat de relatie tussen het openbaar ministerie en de lokale overheden goed zit. In elke regio is er een subnetwerk van expertise op het gebied van het wegverkeer, waaraan magistraten, afgevaardigd door het College van procureurs-generaal, en vertegenwoordigers van de regionale overheden deelnemen. De vertegenwoordigers van de regio's kunnen desgewenst punten op de agenda plaatsen en de politie wordt bij die bijeenkomsten betrokken waar dat nodig is.
Verder worden de verschillende ketenpartners vandaag vertegenwoordigd in de stuurgroep van Crossborder Traffic. Die stuurgroep wil de aanpak van de verkeersinbreuken op een coherente wijze verder stroomlijnen.
Nu kom ik tot uw vierde vraag, uw vraag over de toegenomen werklast. Ongeveer 90 % van de inbreuken wordt automatisch verwerkt door het crossbordersysteem. U mag echter niet vergeten dat er voor elke overtreding een proces-verbaal moet worden opgesteld en dat ook die acties niet volledig geautomatiseerd zijn. 90 % is uiteraard een zeer goed resultaat voor het digitaliseringsproject, dat zult u mij zeker niet tegenspreken, maar u mag niet vergeten dat het over miljoenen dossiers gaat. Aangezien zowat 10 % niet is gedigitaliseerd, betekent dit dat nog steeds veel dossiers op een andere manier moeten worden afgehandeld.
12.03 Wouter Raskin (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor uw duidelijk antwoord.
Ik heb zeker veel begrip voor de moeilijke situatie waarin de parketten soms verkeren. Ook heb ik enigszins begrip voor de uitspraak van de procureur destijds. Het gaat niet alleen over centen, dus niet over hoeveel wij binnenhalen en dikwijls opnieuw investeren in verkeersveiligheid, het gaat vooral over mensenlevens. In dat opzicht stelde ik mij wel vragen bij de uitspraak van iemand met een autoriteit zoals een procureur. Ook al waren die uitspraken goedbedoeld, ze klonken toch een beetje vreemd in de oren.
De parketten hebben natuurlijk voor een stuk eigen autonomie, met hun eigen realiteit, maar ze staan wel ten dienste van de samenleving. Dat is een verschil met rechters, want rechters spreken in totale onafhankelijkheid recht. De parketten vallen onder uw gezag en u hebt er impact op. Ik ben dan ook blij te horen dat u die een impact gebruikt om tot een actieplan over te gaan, maar daarover heb ik geen timing vernomen. Ik mag hopen dat het niet naar de Griekse kalender wordt verwezen. U kent namelijk ook de verhalen over drama's die zich voordoen in het verkeer, met verschrikkelijk leed waarmee zoveel families geconfronteerd worden. Ik kijk dan ook uit naar uw actieplan en naar de gezamenlijke ambitie in de commissie voor Mobiliteit over de partijgrenzen heen op het vlak van verkeersveiligheid.
Het incident is gesloten.
13 Question de Claire Hugon à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le traitement judiciaire de l'affaire du 'cycliste des Fagnes'" (55011918C)
13 Vraag van Claire Hugon aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De gerechtelijke afwikkeling van de zaak van de 'fietser op de Hoge Venen'" (55011918C)
13.01 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, une vidéo du 25 décembre montre un cycliste faire chuter une petite fille à Jalhay, dans les Fagnes. Les images filmées par le père de la fillette ont largement circulé. Ce fait divers, qui n'a fait aucun blessé, a pris rapidement une importance surprenante et des questions se posent quant à la proportionnalité de la réaction des autorités judiciaires.
Dès le lendemain, à la demande du parquet de Verviers, des avis de recherche ont été diffusés par la police fédérale sur les réseaux et sur la chaîne de la RTBF, à une heure de grande audience. S'agit-il d'une procédure habituelle pour des événements comparables? Combien d'appels à témoins sont diffusés par an à la télévision nationale et pour quels types de faits? La diffusion d'un tel avis de recherche sur la RTBF, à cette heure-là, est-elle gratuite ou entraîne-t-elle un coût et lequel? Le parquet indique avoir voulu montrer qu'il avait la main sur ce dossier en réponse à l'emballement médiatique. Cette réponse est assez inquiétante; faut-il en déduire que des affaires plus retentissantes et faisant le buzz sont traitées différemment par la justice?
Le cycliste s'est présenté lui-même à la police et a été privé de liberté pendant la nuit qui a suivi. Le parquet indique qu'il s'agit d'une procédure normale. La procureure de division faisant fonction, Mme Clérin, mentionne dans Le Soir du mercredi 30 décembre: "La procédure n'est pas simple: pour la citation directe, qui notifie à l'intéressé qu'il doit comparaître au tribunal, il faut un programme informatique qui détermine la date d'audience et il faut une procédure dactylographiée. On ne sait pas faire cela en pleine nuit et il est donc tout à fait courant que, dans ce cas, la personne soit privée de liberté jusqu'au matin, le temps de lui remettre sa citation".
Monsieur le ministre, sur quelle base légale le parquet peut-il s'appuyer pour priver de liberté une personne pour des raisons purement techniques ou informatiques? Combien de telles privations de libertés sont ainsi faites annuellement? Tous les parquets y ont-ils recours fréquemment, disposez-vous de chiffres à cet égard? Considérez-vous qu'il s'agit d'un recours proportionné à la privation de liberté qui est et doit rester une mesure exceptionnelle? Plus largement, quelle priorité, en termes de politique des poursuites, est mise en œuvre par un traitement aussi rapide et un tel déploiement de moyens?
13.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, chers collègues, le parquet de Liège division Verviers, saisi de la plainte du père de la jeune victime le samedi 26 décembre, a rapidement procédé à un appel à témoins via la presse écrite et télévisée en date du dimanche 27 décembre en début de soirée, et ce, en raison de l'emballement observé sur les réseaux sociaux et des commentaires parfois virulents publiés à l'encontre du cycliste.
Outre l'identification de l'auteur, le parquet souhaitait éviter des débordements et des actes de violence gratuite à l'égard de cyclistes ou de toute autre personne qui aurait été identifiée à tort comme étant ce cycliste, ainsi que cela avait malheureusement été le cas il y a quelques mois, dans un dossier dont a eu à traiter le parquet de Liège. Ce dossier concernait des violences exercées en représailles sur une personne étrangère aux faits diffusés sur les réseaux sociaux, malheureusement.
Le secret de l'information ne permet pas de communiquer davantage d'informations sur cette affaire. Pour le surplus, au-delà des faits à l'origine de ces dossiers, se pose à nouveau la question de la diffusion d'images sur les réseaux sociaux et de ses implications, tant sur le plan de la vie privée des personnes que du fonctionnement de la justice.
Sans se prononcer sur les faits en question, la période d'arrestation de 48 heures sert à mener une enquête complémentaire afin de réclamer ou non l'arrestation en connaissance de cause au juge d'instruction. Les alternatives sont possibles, par exemple une assignation en procédure accélérée.
En ce qui concerne votre troisième question, je ne dispose pas ici des chiffres relatifs à ces privations de liberté, comme vous le demandez. Je suis bien sûr d'accord avec vous, la privation de liberté est une exception au principe constitutionnel de la liberté d'aller et de venir et est strictement réglementée par la loi sur la détention préventive. Elle ne peut donc pas être traitée à la légère. Cette responsabilité incombe en premier lieu au substitut en question, au procureur puis au procureur général.
Enfin, il existe effectivement des organes et des mécanismes de contrôle.
13.03 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie mais vous ne répondez pas entièrement à mes préoccupations.
Certes, je vous rejoins dans le constat qu'il y a bien eu un problème lié à la diffusion des images mais à mon sens, cela ne signifie pas que la justice doive en tenir compte dans son traitement d'une affaire. Or, ici, la justice par la voix de la procureure dit elle-même que cette affaire a été menée à cause de l'emballement médiatique. C'est cela que je trouve interpellant.
Par ailleurs, vous indiquez que cette mise en cellule du cycliste pour une nuit serait également liée à sa protection. Pourtant dans la même interview de la procureure de division que je vous citais, celle-ci écarte justement cet argument.
Elle déclare: "On dit que j'aurais voulu faire cela pour le protéger de la vindicte populaire. Ce n'est pas le cas. C'est la procédure."
Cela m'amène à votre réponse au sujet de la procédure. Si je comprends bien, il s'agit d'une arrestation judiciaire de maximum 48 heures. Ici, elle a été faite pour des raisons qui ne sont pas du tout celles qui devraient normalement justifier une telle arrestation. La procureure indique que cette arrestation est faite pour permettre des démarches administratives qui ne sont pas faisables dans la nuit. Cela ne semble pas être lié à des démarches d'enquête complémentaires.
Je me permets de garder toutes mes préoccupations par rapport au traitement de cette affaire. Je serai très attentive pour la suite.
Het incident is gesloten.
14 Question de Christophe Lacroix à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le suivi judiciaire du régime des pensions octroyées aux anciens collaborateurs militaires" (55011921C)
14 Vraag van Christophe Lacroix aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De gerechtelijke follow-up van de regeling inzake pensioenen voor gewezen militaire collaborateurs" (55011921C)
14.01 Christophe Lacroix (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, sous la précédente législature, la Chambre des représentants adoptait une résolution visant à clarifier et à abroger le régime des pensions octroyées aux anciens collaborateurs militaires belges du régime national-socialiste allemand (le régime nazi) durant la Seconde Guerre mondiale.
En 2017, on comptait encore 2 800 bénéficiaires en Belgique d'une pension de vieillesse versée par l'État allemand. En mai 2020, dix anciens collaborateurs continuaient de percevoir une pension versée en Belgique par l'État allemand après leur engagement dans la Wehrmacht et, pour l'un d'eux, pire encore, dans une division SS. L'argent est versé au titre de dédommagement à la suite de dommages corporels encourus pour avoir pris les armes pour Hitler.
Comme on le sait, dans notre pays, pour ne pas toucher une indemnité de l'État allemand, il faut être considéré comme un criminel de guerre. Or, malgré tous les efforts – que je salue – que l'Allemagne a faits depuis 1945, il n'en reste pas moins vrai que, sur des milliers de potentiels criminels de guerre, seule une partie d'entre eux a été poursuivie. Cela signifie donc qu'aujourd'hui, certains vivent encore dans l'impunité la plus totale et en profitent pour toucher une pension de l'État allemand. C'est d'autant plus troublant qu'en principe, ces gens, qui ont parfois été condamnés en Belgique, devraient verser le montant de ces indemnités à l'État belge, ce qui ne semble pas être le cas.
En tant que ministre en charge du suivi du volet judiciaire de cette résolution, pouvez-vous me confirmer ces informations? Les données concernant les collaborateurs belges et les collaborateurs de nationalité étrangère résidant en Belgique durant la Seconde Guerre mondiale, condamnés en Belgique pour faits de collaboration avec l'occupant nazi, ont-elles été communiquées au gouvernement fédéral allemand, tel que prévu dans la résolution de 2019?
14.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Cher collègue, j'ai relu la résolution qui date du 14 mars 2019 et qui a donc été votée peu de temps avant les élections.
La résolution comprend quatre demandes et une décision de constituer une commission scientifique visant à établir la liste des bénéficiaires de ces pensions. Mon collègue Philippe Goffin vous avait répondu qu'après la mission diplomatique à Berlin, le parlement allemand n'avait, à ce jour, pas obtenu de majorité en faveur de la mise en place d'une commission indépendante. Il s'agissait d'une réponse en rapport avec le point n° 5.
J'ai procédé à une vérification auprès de mes services de la Justice pour ce qui concerne la demande n° 2, qui consistait à envoyer aux autorités les données relatives aux collaborateurs belges et aux collaborateurs de nationalité étrangère résidant en Belgique durant la Seconde Guerre mondiale et condamnés en Belgique pour des faits de collaboration avec l'occupant nazi. Les données en question n'ont pas encore été transmises aux autorités de la Rhénanie-du-Nord-Westphalie. J'ai donc demandé à mes services de le faire le plus rapidement possible. Nous comptons prendre nos responsabilités, et je n'hésiterai pas à me concerter à ce sujet avec ma collègue des Affaires étrangères.
14.03 Christophe Lacroix (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour le volet Relations extérieures.
Vous avez fait le point sur la question, et le suivi a été assuré par le ministre Philippe Goffin – que j'ai d'ailleurs remercié à l'époque. Pour la suite, même s'il n'y a pas de suivi au niveau allemand, la résolution prévoit toujours la possibilité de prendre une décision au niveau belge afin de constituer cette commission scientifique.
Pour ce qui concerne le volet Justice, je vous remercie sincèrement de votre franchise. En effet, vous constatez que le gouvernement précédent n'a pas donné suite à la demande de transmettre la liste des personnes condamnées en Belgique pour des faits de collaboration. Je note avec stupéfaction l'absence de réaction du gouvernement de l'époque. Je suis profondément atterré car la situation est scandaleuse à l'égard de tous les résistants et militaires, de toutes les femmes et de tous les hommes qui ont souffert et qui ont perdu la vie pour nos libertés pendant la Seconde Guerre mondiale.
Je vous remercie, parce que je vous connais, et je sais que vous ne laisserez pas ce dossier stagner, que vous comptez poursuivre le travail de vérité, de justice et d'équité. Je pense que de nombreuses personnes comptent sur vous, et elles ont raison de le faire car je suis persuadé que vous mènerez ce travail à bien.
L'incident est clos.
15 Vraag van Theo Francken aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het subsidiebesluit voor de Moslimexecutieve" (55011948C)
15 Question de Theo Francken à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'arrêté de subvention pour l'Exécutif des Musulmans" (55011948C)
15.01 Theo Francken (N-VA): Mevrouw de voorzitster, collega's, mijnheer de vice-eersteminister, in de eerste plaats mijn beste wensen. Ik wens u veel standvastigheid en doorzettingsvermogen op uw moeilijk departement, zijnde Justitie. U weet dat ik het zeker mee zal opvolgen vanuit de controlerende macht die de Kamer is.
Mijnheer de vice-eersteminister, op 30 december publiceerde het Belgisch Staatsblad een subsidiebesluit voor de moslimexecutieve. Ik heb begrepen dat de moslimexecutieve een verhoogde subsidie, toelage of dotatie krijgt, ik weet niet wat het exacte woord is. U liet zich reeds meermaals kritisch uit over de werking van de moslimexecutieve. U hebt belangrijke opmerkingen gemaakt.
Minister Geens beloofde een vernieuwde aanpak. Er is in de Zweedse regering een lange discussie geweest over de vraag om nog verder te gaan met die subsidie. Er is toen besloten om naar een vernieuwde aanpak te gaan en om de moslimexecutieve een nieuwe kans te geven, want zij lag de laatste jaren toch geregeld onder vuur. Er waren ook kritische audits en rapporten.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de vernieuwde aanpak van en binnen de moslimexecutieve? Waar staat u met het verbeteringsproces?
Kan de moslimexecutieve representatief genoemd worden? Hoe wordt de moslimexecutieve gepercipieerd door de moslims in België? Ik vraag mij af in hoeverre dat orgaan wordt gezien als echt het representatieve orgaan namens die religieuze gemeenschap in ons land.
Hoeveel bedroeg de subsidie de afgelopen vijf jaar en vanwaar deze stijging?
Welke taken wenst u de moslimexecutieve te zien uitvoeren? Welke regeringsplannen zijn er met betrekking tot dit representatief orgaan voor de islam in België?
15.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Francken, dank u voor de wensen en de goede moed die u mij toewenst.
De moslimexecutieve heeft een evaluatie van haar eigen werking opgemaakt. De komende weken bespreek ik deze evaluatie en hun eigen voorstellen tot vernieuwing met hen.
Daarnaast zal ik een beroep doen op experts uit het veld om mij te adviseren over welke verbeteringen aangewezen zijn. Ik moet hierbij evenwel de scheiding van Kerk en Staat respecteren. Ik kan voorwaarden voor de subsidies stellen, maar ook daar moet de scheiding van Kerk en Staat steeds worden gerespecteerd, zoals de Grondwet het ook voorschrijft.
Ik ontvang signalen dat niet alle moslims zich door de moslimexecutieve vertegenwoordigd voelen. Ik ga hierover de dialoog aan met de moslimgemeenschap. Ik zal mij hierover ook laten adviseren, ter vernieuwing van de moslimexecutieve.
Ik blijf ook mijn oproep herhalen aan de moslims in ons land om op te staan en mee te werken aan een moderne en eigentijdse moslimexecutieve.
In 2015 bedroeg de werkingssubsidie aan de moslimexecutieve 339.000 euro. Daarnaast kreeg men dat jaar ook nog 120.000 euro voor communicatie. Dat bedrag diende voor de oprichting en ontwikkeling van een professionele tweetalige website. De executieve ontving dat jaar eveneens 96.000 euro voor de opleiding van imams en islamitische consulenten in de gevangenissen. Dit bedrag diende voor het dekken van onder meer de werkingskosten en de vertalingskosten.
In 2016 bedroeg de werkingssubsidie 343.000 euro en de twee bijkomende subsidies uit 2015 werden eveneens verlengd.
In 2017 bedroeg de subsidie 336.000 euro. Daarenboven ontving de executieve een subsidie van 179.000 euro voor het nemen van maatregelen in de strijd tegen radicalisme en terrorisme. Dat was de interdepartementale portefeuille Terro van 179.000 euro. De einddatum voor de besteding van dat geld werd meerdere keren verlengd tot 30 juni 2019.
In 2018 bedroeg de subsidie 478.000 euro. In 2019 was dat een subsidie van 468.000 euro. In 2020 bedroeg de werkingssubsidie 647.000 euro. Dat wordt verklaard door het feit dat de subsidie voor de interdepartementale portefeuille Terro van 179.000 euro in de werkingssubsidie werd geïntegreerd.
Daarenboven ontving de executieve in 2020 ook 92.000 euro voor de burgerlijke opleiding van bedienaars van de islamitische eredienst AFOR.
De begrotingswet van 2021 voorziet in een maximale werkingssubsidie van 839.000 euro. Een stijging van deze subsidie ten opzichte van 2020 wordt verklaard door het opnemen van de subsidie voor de theologische opleiding. Dat is een ander onderdeel van de opleiding voor de bedienaars van de islamitische eredienst, met 192.000 euro in de werkingssubsidie van de executieve.
Het is belangrijk te vermelden dat zowel de subsidie voor de burgerlijke opleiding als de subsidie voor de theologische opleiding van bedienaars van de islamitische eredienst in juni 2022 wordt geëvalueerd. Indien de middelen niet kunnen worden verantwoord, bijvoorbeeld wegens een te laag aantal studenten, zal een deel van de subsidie moeten worden teruggestort. Dat geldt trouwens voor alle subsidies.
Wat uw laatste vraag betreft, artikel 3 van het KB van 2016 legt de opdrachten van het Executief vast. Ik citeer: "Het Executief van de Moslims van België heeft meer bepaald als opdrachten: het toezicht op het beheer van de temporaliën van de islamitische eredienst, de aanstelling van bedienaars van de eredienst evenals het toezicht op de islamitische gemeenschappen die deel uitmaken van het Executief van de Moslims van België, de organisatie van opleiding en seminaries voor de bedienaars van de eredienst, de opleiding voor de islamleerkrachten evenals hun aanwijzing; het toezicht, de vorming van de islamconsulenten en hun aanstelling bij de strijdkrachten, de strafinrichtingen, de ziekenhuizen en de rust- en verzorgingstehuizen, de organisatie van de religieuze uitzendingen op radio en televisie, de islamitische percelen op de openbare begraafplaatsen."
Het advies dat ik aan de experts zal vragen, betreft uiteraard ook dit takenpakket.
15.03 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, ik zal de cijfers eens moeten optellen om te weten wat er juist bij komt, want het zijn heel wat verschillende posten. In 2021 wordt dus 839.000 euro toegekend, wat best veel geld is. Dat is ook sterk gestegen in de voorbije jaren. Ik dank u hartelijk voor de cijfers, mijnheer de minister.
Ik begrijp dat u als liberaal niet de grootste voorstander bent van het geweldig financieren van erediensten en organisaties die de erediensten moeten vertegenwoordigen. U hebt zich zeer recent ook bijzonder kritisch uitgelaten. Ik citeer: "Er duiken steeds dezelfde figuren op, ook bij de moslimexecutieve en bij verwante vzw's." De tentakels van Marokko reiken ver volgens u en beletten dat zich in België een autonome islam ontwikkelt. U zei voorts: "De moslimexecutieve zou een vooruitstrevende islam moeten uitdragen die compatibel is met onze samenlevingswaarden, maar er zetelen enkel mannen in en er is nog geen enkele representativiteit van de verschillende taalgemeenschappen." Ik citeer verder: "Er is volgens de minister ook een probleem met de vzw die door de executieve werd opgericht om de imamopleiding uit te werken. Er moest een opleiding komen, maar die is opnieuw in de greep van dezelfde vzw's met dezelfde problemen. Er duiken voortdurend dezelfde figuren op die al jaren de plak zwaaien."
Dat zijn zware beschuldigende woorden richting de moslimexecutieve en de vzw's daarrond. U zegt nu dat er een rapport komt, waarmee u eind januari aan de slag zult gaan. U zegt dat het beter moet en dat het verder zal worden opgevolgd. Ik zal dat samen met u doen. Ik begrijp ook dat u hier een aandachtspunt van maakt en dat u er als beleidsmaker iets aan wilt doen. Dat zullen wij vanuit het Parlement, als controlerende macht, mee opvolgen. Ik wens u daar veel succes mee. De heer Geens en veel andere voorgangers hebben daarop hun tanden stukgebeten, maar misschien lukt het nu wel. Wij zullen afwachten.
Ik wou nog een ding zeggen over ons dispuut over de subsidies aan het islamistisch gedoe, wat volgens mij niet correct is. Ik heb mij vergist, u hebt dat niet ondertekend, ik heb dat ook aangepast. Mijn excuses daarvoor. Dat was geen correcte weergave.
Het punt blijft natuurlijk dat ik mij afvraag waarom de regering dit financiert. Ik zal het opnemen met de staatssecretaris. Ik denk dat het interessant is dat onze veiligheidsdiensten daar eens goed naar kijken. U zei reeds in de plenaire vergadering dat wij dat niet kunnen tolereren en dat wij steeds moeten vechten tegen racisme en discriminatie maar ook tegen islamisme. Voor mij gaat dat hand in hand.
15.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Ik waardeer de excuses. Ik apprecieer dat ten zeerste.
L'incident est clos.
16 Vraag van Michael Freilich aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het corruptieonderzoek in het kader van de mondmaskergunning aan Avrox" (55011953C)
16 Question de Michael Freilich à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'enquête pour corruption dans le cadre de l'adjudication des masques buccaux à Avrox" (55011953C)
16.01 Michael Freilich (N-VA): Mijnheer de minister, in een eerder antwoord op een mondelinge vraag bevestigde uw voorganger dat er effectief een onderzoek werd opgestart door de Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie (CDBC) bij de politie over de gunning van 15 miljoen mondmaskers aan het Luxemburgse bedrijf Avrox. Volgens de krant Het Laatste Nieuws van eerder deze week, zou de referentie die Avrox gaf van 1 miljoen mondmaskers aan een andere overheid eigenlijk helemaal niet kloppen. Uiteraard heb ik respect voor het geheime karakter van het onderzoek en begrijp ik ook dat u hierover geen concrete elementen mag prijsgeven.
Toch heb ik een aantal algemene vragen over de stand van zaken van dit onderzoek.
Is het onderzoek nog lopende of is het reeds afgerond? Indien het afgerond is, wat is dan eventueel de volgende stap? Indien het onderzoek nog lopende is, in welk stadium bevindt het zich dan?
Werden er onderzoeksdaden gesteld, bijvoorbeeld huiszoekingen of ondervragingen? Hoeveel mensen werden ondervraagd? Indien er geen enkele van die daden werd gesteld, waarom niet?
Uit mijn informatie weet ik ook dat verschillende partijen die zelf beklag hebben gedaan in deze zaak, contact hebben genomen met de CDBC, maar niet werden geantwoord of uitgenodigd op een gesprek. Waarom is dat zo? Zijn er andere elementen die u wel publiek kan maken?
Tot slot, u hebt in Kortrijk Cowboy Henk een mondmasker aangedaan bij het begin van de pandemie. Het zou interessant zijn om te weten of we hier ook te maken hebben met cowboys, zoals dat bedrijf uit Luxemburg dat zich deze maskers heeft toegeëigend, of dat het gaat om indianenverhalen.
16.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Freilich, bedankt voor uw vraag.
Cowboy Henk is een sympathieke cowboy die niet enkel in Kortrijk roots heeft, maar ook in Oostende, en ook te lezen in Humo.
Ik zal u moeten teleurstellen. Het zijn interessante vragen. Ik hoopte dat ik er u een antwoord op kon geven, maar ik moet u eerlijk zeggen dat het onderzoek op dit ogenblik loopt. U weet dat ik daarover niet kan communiceren. Mijn excuses daarvoor, maar zo is dat nu eenmaal.
Wanneer het onderzoek afgelopen zal zijn, zal ik u meer informatie kunnen verstrekken. Zo werkt het, dat weet u waarschijnlijk.
16.03 Michael Freilich (N-VA): Ik neem daarvan akte.
U hebt toch op één vraag geantwoord. Het onderzoek loopt namelijk nog steeds. Het is nog niet afgerond. Ik stel voor dat ik over twee maanden dezelfde vraag opnieuw stel. Ik hoop dat wij dan meer duidelijkheid kunnen krijgen.
Dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
17 Vraag van Ben Segers aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De lessen die getrokken werden uit de Essex-zaak" (55011958C)
17 Question de Ben Segers à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les leçons tirées de l'affaire Essex" (55011958C)
17.01 Ben Segers (sp.a): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, vooreerst mijn beste wensen.
Er staan van mij nu achtereenvolgens drie vragen op de agenda. Ik verwijs telkens naar de vraag zoals ik die heb ingediend.
Enkele dagen voor indiening van deze
vraag pakten de Britse autoriteiten een man op die door het Belgische gerecht
gezocht werd voor zijn rol in het smokkelen van 39 Vietnamese migranten die op
23-10-2019 dood werden aangetroffen in een koelwagen in Essex. Onder de 39
bevonden zich 2 jongeren die uit de Nederlandse opvang verdwenen. De Nederlandse
politie volgde hen op 11-10-2019 tot het safehouse in Anderlecht. Uit de
antwoorden op vragen die ik eerder aan uw voorganger stelde blijkt dat er toen
bij de overdracht aan de Belgische instanties een aantal zaken misgingen.
Mijn vraag is simpel: wat werd
ondertussen geleerd uit de Essex-zaak?
1. Dat noch de referentiemagistraat, noch
DV, noch federaal parket op de hoogte werden gebracht werd verklaard door te
zeggen dat het dossier aan de afdeling internationale samenwerking werd
toebedeeld (waardoor er geen Belgisch strafdossier geopend werd). Is het
inderdaad zo dat dossiers die hieraan worden toebedeeld niet aan
referentiemagistraat of DV gemeld moeten worden? Indien dat wél het geval is,
wat werd dan ondernomen om ervoor te zorgen dat dit niet opnieuw zal gebeuren?
Indien niet, wordt dit dan herbekeken om de mazen van het net te sluiten?
2. De referentiemagistraat werd niet
‘persoonlijk’ op de hoogte gebracht, wel de afdeling groot banditisme (na de
wacht). Wordt er bij de verschillende parketten –en het Brusselse in het
bijzonder– nu voor gezorgd dat de referentiemagistraat zeker ‘persoonlijk’ op
de hoogte wordt gebracht?
3. “Het Federaal parket werd niet
geïnformeerd”. Uit een ander antwoord op een vraag van me bleek dat het adres
in Anderlecht ook opdook in het West-Vlaamse dossier dat later het federaal
onderzoek werd. Zou het niet beter zijn om op basis van specifieke criteria een
vorm van meldingsplicht op te leggen voor mensensmokkeldossiers bij het
federaal parket zodat dat parket beter de coördinatie kan verzekeren?
4. Als dit alles niet 100% duidelijk zou
zijn, is er dan een aanpassing van bvb. een omzendbrief nodig voor meer
duidelijkheid? Andere lessen?
5. Daarnaast: werd het federaal parket
door politie op de hoogte gebracht i.v.m. de grensoverschrijding? Had dit niet
moeten gebeuren, bvb. op basis van KB van 9 april betreffende politionele
onderzoekstechnieken (gecontroleerde aflevering) en/of art. 47 duodecies
Wetboek van strafvordering (dringende maatregelen) of andere bepalingen? Indien
dit niet gebeurde, werd dan onderzocht hoe dat kwam? Werden er betere afspraken
gemaakt met politie?
17.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mijnheer Segers, uiteraard ook mijn wederwensen aan u, zowel voor uw parlementair werk als in uw familieleven. Ik dank u ook voor de inzet die u toont in een aantal zeer specifieke dossiers.
Mijnheer Segers, omtrent de zaak-Essex wil ik allereerst een aantal overwegingen uitspreken, aangezien de zaak niet lichtzinnig is.
Eerst en vooral, 39 mensen hebben de dood gevonden in een dossier van mensensmokkel met een afschuwelijke afloop. U hebt daarover een groot aantal vragen gesteld aan mijn voorganger, waarop antwoorden zijn gekomen, vaak gedetailleerd, zoals dat hoort, aangezien dat de essentie van de parlementaire controle is. De antwoorden hebben uw overtuiging bepaald, namelijk dat het Brussels parket fouten heeft begaan. Die overtuiging hebt u ook gedeeld met de pers, namelijk dat het Brussels parket informatie had over die twee jongeren en dat het op basis van die informatie had moeten ingrijpen. Het Brussels parket is een andere mening toegedaan. Het heeft de feiten intern onderzocht en heeft geoordeeld dat de betrokken magistraat niet lichtzinnig heeft gehandeld.
Als bevoegd minister kan en mag ik daarover momenteel niet oordelen, wat u wel begrijpt. Ik kan dus niet zeggen of uw besluit is behept met hindsight bias, het oordeel met kennis van na de feiten, maar wel of het parket effectief anders had moeten handelen.
Ik weet wel dat er nog een onderzoek bezig is, een gerechtelijk onderzoek naar het overlijden van de 39 slachtoffers. U beseft dat ik dat onderzoek alle kansen wil geven. Aangezien dat onderzoek nog loopt, moet ik dat beschermen, wat u ongetwijfeld begrijpt.
Met die overweging in het achterhoofd zal ik proberen te antwoorden op uw vragen.
Uw vragen zijn ingegeven vanuit een bepaalde overtuiging, zoals geschetst, maar ik moet momenteel neutraal blijven. Ik wil dus niet meegaan in de contramine. Wat ik vraag, is dat dit dossier ernstig wordt genomen, zeker aangezien het dossier een leidraad moet zijn bij de evaluatie van de betreffende COL, met name de COL 13/2018 over mensensmokkel. De evaluatie daarvan is momenteel in voorbereiding en zal aanleiding geven tot een aantal rondetafels in het voorjaar van dit jaar. Op die manier kunnen er lessen worden getrokken en kan er eventueel worden bijgestuurd. Concreet verwijs ik naar de vragen nrs. 2 en 3 van uw ingediende tekst, die vrij duidelijk zijn. Ook vraag nr. 4 lijkt relevant om die COL te evalueren en eventueel bij te sturen.
Mensenhandel en mensensmokkel zullen de nodige prioriteit krijgen, conform het regeerakkoord en conform mijn beleidsverklaring. Ik heb reeds de nodige initiatieven genomen om de interdepartementale coördinatiecel Mensenhandel en Mensensmokkel opnieuw in te richten. U kunt daarvoor op mij rekenen.
17.03 Ben Segers (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor het engagement. Ik kijk uit naar die evaluatie en aanpassingen. Het verbaast mij steeds een beetje dat het Brussels parket zegt dat er geen fouten zijn gemaakt, want in een eerder antwoord erkende het dat bijvoorbeeld de dienst Voogdij en de referentiemagistraat niet op de hoogte werden gebracht. Ik wilde weten welke lessen hieruit zijn getrokken. Het verbaast mij dat er nu een stap achteruit werd gezet, terwijl het eerder reeds erkende dat bepaalde zaken zijn fout gelopen.
Ik ben dan wel een beetje bezorgd. Ik wil vooral dat er geen tweede zaak-Essex nodig is vooraleer lessen worden getrokken die wij nu reeds kunnen trekken. Ik ben echter wel blij met het engagement om te evalueren. Ik wil er ook mee mijn schouders onder zetten, om daarvoor het perfecte draaiboek te maken.
L'incident est clos.
18 Vraag van Ben Segers aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het Myria-jaarverslag 2020" (55011974C)
18 Question de Ben Segers à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le rapport annuel 2020 de Myria" (55011974C)
18.01 Ben Segers (sp.a):
Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, mensenhandel is een van de
allerzwaarste misdrijven. Het regeerakkoord noemt het daarom terecht “een
absolute beleidsprioriteit”. Veelal speelt mensenhandel zich af in het
verborgene.
Daarom hebben we een sterke overheid
nodig die mensenhandel op de radar krijgt en strijdt tegen deze situaties van
extreme uitbuiting. O.a. inspectiediensten, politie, magistratuur, … spelen
hier een essentiële rol. Niet toevallig zegt het regeerakkoord dat de strijd
tegen mensenhandel “wordt opgevoerd” en dat de regering in slachtofferdetectie
zal investeren.
Wat opvalt is de stijging van het aantal
geseponeerde dossiers. Van de dossiers inzake mensenhandel die in 2019 bij de
parketten zijn binnengekomen was op 9 mei 2020 37% geseponeerd. Dat percentage
steeg van 24% in 2017 naar 28% in 2018. Van de 139 geseponeerde dossiers werden
er 31 omwille van opportuniteitsredenen en 108 om technische redenen
geseponeerd.
Hoeveel percent van diezelfde dossiers
was geseponeerd op pakweg 1 december 2020?
Hoe verklaart u deze opvallende stijging?
Natuurlijk is het normaal dat parket bij
beperkte middelen kiest voor die dossiers waar de kans op succes het grootst
is, maar welke maatregelen zal u nemen om (gerechtelijke politiediensten) meer
middelen te geven om sneller onderzoeksdaden te laten stellen (wanneer sporen
nog warm zijn) om bewijsmateriaal te vinden zodat bij verschillende dossiers
mensenhandel de kans tot een veroordeling groter is?
Wat zal u doen om deze stijging te keren?
De gespecialiseerde opvangcentra waren in
deze crisisperiode genoodzaakt om de aanmelding en de begeleiding van
slachtoffers digitaal en dus op afstand te regelen. En nieuwe slachtoffers
toelaten kon slechts in zeer beperkte mate omdat de al aanwezige slachtoffers
maximaal beschermd moesten worden. Zal u daarom in overleg met de
gespecialiseerde centra mensenhandel naar alternatieven zoeken om de nieuwe
slachtoffers ergens op een veilige en gezonde plaats op te vangen? Aan wat voor
alternatieven denkt u?
18.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Segers, mijn kabinet heeft het lijvige rapport van Myria gelezen en we bekijken momenteel met de administratie welke aanbevelingen we op welke manier kunnen uitvoeren.
Wat uw vraag betreft over de stijging van het aantal dossiers, het openbaar ministerie beschikt vandaag niet over een informaticatool die op een heel korte termijn operationeel kan zijn om dat soort vragen te beantwoorden. Analisten moeten een formule ontwerpen voor het extraheren van de relevante informaticagegevens, deze vervolgens uit het informaticasysteem halen en ten slotte de verkregen resultaten valideren, wat onmogelijk is, aangezien uw vraag werd ingediend op 4 januari. Ik verzoek u om mij een schriftelijke vraag daaromtrent te sturen en dan zal ik daarop antwoorden.
Op grond hiervan kan het aantal seponeringen niet worden beoordeeld in verhouding tot het aantal meldingen, noch de precieze redenen voor de seponering om technische redenen.
Wat uw tweede vraag over de stijging van het aantal seponeringen betreft, mensenhandel is een fenomeen waarvoor steeds uitgebreidere bewustmakingscampagnes lopen, zowel voor specifieke diensten, zoals scholen, ziekenhuizen en financiële diensten, als voor het grote publiek, met als gevolg dat het aantal meldingen op basis van de voorliggende indicatoren die door niet-gespecialiseerde diensten of personen worden geregistreerd het aantal gevallen van seponering heeft doen toenemen.
Het is ook de moeite waard eraan te herinneren dat de omzendbrief strafrechtelijk beleid uit 2015 onderzoekers een onderzoekskader biedt en aanbeveelt om alle onderzoeksmethodes, inclusief speciale onderzoeksmethodes, te gebruiken in het onderzoek.
De aandacht van de referentiemagistraat voor mensenhandel in elk parket wordt specifiek gevestigd op het belang van het zo snel mogelijk identificeren van de slachtoffers van gemelde gevallen van mensenhandel. Mensenhandel is meestal een verborgen fenomeen en de verklaringen van de slachtoffers zijn van cruciaal belang om de realiteit van de inbreuken vast te stellen. Het is dus niet in eerste instantie een kwestie van meer middelen, maar wel van te beschikken over gespecialiseerd personeel bij politie en parket om meteen de juiste inschatting te kunnen maken en de juiste onderzoekshandelingen te kunnen stellen.
Ten slotte dient erop gewezen te worden dat de overtreding handel in mensen betrekking heeft op handelingen die meestal worden gezien in het licht van andere daarmee samenhangende delicten, zoals seksuele uitbuiting, niet-betaling van loon of tewerkstelling van buitenlandse werknemers in een illegale situatie, waarvan de bestanddelen gemakkelijk door een magistraat kunnen worden vastgesteld om de daders te laten veroordelen.
Voor de opvang van de slachtoffers van mensenhandel zijn er drie gespecialiseerde opvangcentra die continu zijn blijven werken, maar met aanpassingen aan hun werkwijze, gelet op corona. Ze bleven 24 uur op 24 bereikbaar, maar gedurende een bepaalde periode hebben ze de fysieke aanwezigheid van hun medewerkers op het terrein verminderd.
De periode waarin er op die manier werd gewerkt was verschillend per centrum. Gedurende deze periode werden meldingen van potentiële nieuwe slachtoffers bij voorkeur behandeld per telefoon of met een videogesprek. Toen dat opnieuw mogelijk was, was men weer fysiek bereikbaar.
De opvang werd daarna afgestemd op deze nieuwe realiteit, want die gebeurde niet langer rechtstreeks in het opvangcentrum, om het risico van het verspreiden van het virus onder de daar reeds gehuisveste personen te vermijden. Alternatieve huisvestingsoplossingen via het netwerk van de centra, bijvoorbeeld opvangstructuren voor migranten en sociale diensten, werden opgezet binnen de grenzen van de coronapreventiemaatregelen.
Tijdens de lockdowns bleven de centra meldingen van potentiële slachtoffers ontvangen. Ze hebben dus geen enkele aanmelding of opname geweigerd.
18.03 Ben Segers (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw engagement. De genoemde schriftelijke vraag komt er zeker, want het is toch wel belangrijk dat we de redenen voor seponering met dit opvallend stijgende percentage goed onderzoeken. We weten immers dat we inzake mensenhandel slechts het topje van de ijsberg zien. De strijd tegen mensenhandel is een absolute beleidsprioriteit in het regeerakkoord en we mogen dus absoluut geen kansen laten liggen om situaties van extreme uitbuiting stop te zetten en eventuele netwerken te ontmantelen. Ik ben heel erg benieuwd naar het antwoord op de schriftelijke vraag die ik zal indienen.
L'incident est clos.
19 Vraag van Ben Segers aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Seksuele uitbuiting in tijden van corona" (55011979C)
19 Question de Ben Segers à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'exploitation sexuelle en période de coronavirus" (55011979C)
19.01 Ben Segers (sp.a):
Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, mensenhandel is één van de
allerzwaarste misdrijven. Het regeerakkoord noemt het daarom terecht “een
absolute beleidsprioriteit”. Veelal speelt mensenhandel zich af in het
verborgene. En door Corona is dat - zo blijkt uit het jaarverslag 2020 van
Myria - nog des te meer het geval.
Daarom hebben we een sterke overheid
nodig die mensenhandel op de radar krijgt en strijdt tegen deze situaties van
extreme uitbuiting. O.a. inspectiediensten, politie, magistratuur, … spelen
hier een essentiële rol. Niet toevallig zegt het regeerakkoord dat de strijd
tegen mensenhandel “wordt opgevoerd” en dat de regering in slachtofferdetectie
zal investeren. Bovendien bepaalt het ook dat “inzake prostitutie de
bestrijding van seksuele uitbuiting prioritair blijft”.
In het rapport wordt terecht opgemerkt
dat het in de huidige omstandigheden nog noodzakelijker is de privé-prostitutie
te controleren. “Nu een dossier mensenhandel nog zelden geopend wordt, schuilt
achter elke prostituee die actief blijft immers mogelijk (de uitbuiting van)
een kwetsbare situatie.” De praktijk in de Brusselse zones lijkt alvast erg
uiteen te lopen. Daarbij wordt ook verwezen naar het advies van de procureur
des konings in Brussel (referentiemagistraat). Die stelt dat een dossier
mensenhandel best enkel geopend wordt indien het om minderjarigen gaat of als
er een gevaar is voor de fysieke integriteit na vaststellingen of klachten.
Vandaar mijn volgende vragen:
Zijn er ook dergelijke adviezen van de
andere procureurs geweest? In welke zin gingen die adviezen (of andere
documenten)? Quid Antwerpen – dat het ressort was waarin de meeste strafzaken
geopend weden voor mensenhandel in 2019 waarvan 72% seksuele uitbuiting - in
het bijzonder?
Hoe beoordeelt u deze werkwijze waarbij
vele slachtoffers van mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting onder de
radar gebleven zijn en dus in de kou bleven staan? Hoe verhoudt dit zich tot de
vaststelling dat mensenhandel – en seksuele uitbuiting in het bijzonder - als
prioriteit in het nationale veiligheidsplan vermeld staat en nu door het
regeerakkoord beschouwd wordt als “absolute beleidsprioriteit”?
Wat zal u doen om van de strijd
mensenhandel - in alle verschijningsvormen en ondanks de enorme uitdagingen -
ook tijdens de Coronamaatregelen een absolute prioriteit te maken? Wat met
seksuele uitbuiting in het bijzonder?
19.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, collega Segers, mensenhandel is inderdaad een van de zwaarste misdrijven.
In antwoord op uw eerste vraag moet ik erop wijzen dat de aanbeveling van de referentiemagistraat van het parket van Brussel, zoals vermeld in uw vraag, overeenstemt met de prioriteiten van het strafrechtelijk beleid die zijn vastgelegd in circulaire 1/2015 van het College van procureurs-generaal. Met andere woorden, daarvan kan niet worden afgeweken.
Met betrekking tot het Antwerpse parket dient er te worden opgemerkt dat er geen andere of bijkomende richtlijnen werden uitgevaardigd betreffende de controle op prostitutie of mensenhandel naar aanleiding van de coronapandemie.
De sluiting van lokalen voor raamprostitutie heeft natuurlijk geleid tot een vermindering van het aantal sekswerkers dat onder toezicht staat, maar ook tot meer aandacht voor sekswerkers die hun klanten thuis ontvangen of escortdiensten verlenen.
De lokale politie van Antwerpen, verantwoordelijk voor een groot deel van de meldingen en vaststellingen in het district, organiseert reeds geruime tijd periodieke controles op zogenaamde huisbezoeken en escorts. Het doel is om mogelijke situaties van uitbuiting op te sporen, bestaande hulp aan sekswerkers te melden en hun de contactgegevens van het prostitutieteam te verstrekken.
Tijdens de eerste maanden van de lockdown werden deze controles tijdelijk opgeschort wegens de moeilijk in te schatten risico's voor de volksgezondheid. Vervolgens werden de controles hervat, waarbij de gecontroleerde sekswerkers ook op de hoogte werden gebracht van de toepasselijke maatregelen ter bescherming tegen corona of ze werden gesanctioneerd in het geval van herhaalde overtredingen van deze maatregelen. Tot nu toe werden deze controles met dezelfde frequentie uitgevoerd als voor de coronapandemie. Er volgt steeds een onderzoek bij melding van mogelijke situaties van uitbuiting of melding van strafbare feiten op het gebied van mensenhandel, los van de geldende coronamaatregelen.
Dan kom ik aan uw tweede en derde vraag.
Hoewel de centra tijdens de lockdowns nog steeds meldingen van potentiële slachtoffers ontvangen, moet worden opgemerkt dat er minder meldingen waren dan normaal. Het is inderdaad zo dat de politiecontroles beïnvloed werden door de coronacrisis. Als gevolg van de lockdowns zijn prostitutieactiviteiten ook vaker clandestien geworden en wordt er meer gebruikgemaakt van het internet, wat de identificatie van gevallen van seksuele uitbuiting complexer gemaakt.
De gebruikelijke controles werden hervat na de eerste lockdown, maar de controlediensten moeten zich ook aanpassen aan de situatie. Er is ook nog capaciteit nodig om de naleving van de coronamaatregelen te garanderen.
Tijdens de lockdown heeft het bureau van de Interdepartementale Coördinatiecel ter bestrijding van de mensensmokkel en mensenhandel de uitwisseling van informatie met zijn leden voortgezet. Tevens bleef het op de hoogte van problemen op het terrein. Soortgelijke effecten als bij de eerste lockdown worden momenteel waargenomen met betrekking tot de identificatie van het slachtoffer. Binnen het bureau bleef het mogelijk om specifieke kwesties aan te pakken.
In operationeel opzicht blijft de capaciteit echter afhankelijk van de controles die ook in het kader van corona worden uitgevoerd. Op lange termijn is het over het algemeen belangrijk om te investeren in capaciteit voor politieonderzoek op het internet. Door de coronacrisis is er namelijk een snelle reorganisatie van de criminele activiteiten in de richting van het medium gebeurd. Dat zal ongetwijfeld in de toekomst ook zo blijven.
Bovendien wordt op het niveau van de Interdepartementale Coördinatiecel voortgewerkt aan een nieuw nationaal actieplan Mensenhandel. Net zoals de voorbije jaren zullen initiatieven worden uitgewerkt, om de strijd tegen mensenhandel te verbeteren.
Ook zullen de werkzaamheden op het niveau van de Gemeenschappen met betrekking tot de uitbuiting van minderjarigen worden voortgezet. Op het niveau van de Franse en de Vlaamse Gemeenschap zijn er twee werkgroepen die tot doel hebben de detectie van minderjarige slachtoffers van alle vormen van mensenhandel te bevorderen door de wisselwerking te verbeteren tussen de diensten voor jeugdzorg en andere actoren, bijvoorbeeld de referentiemagistraten en de gespecialiseerde centra voor de opvang en begeleiding van slachtoffers van mensenhandel.
Tot slot zullen wij ook het seksueel strafrecht hervormen. De klemtoon zal daarbij worden gelegd op de bestrijding van seksuele uitbuiting van minderjarigen, door een afzonderlijk hoofdstuk te wijden aan de problematiek, met eveneens strengere straffen.
19.03 Ben Segers (sp.a): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord.
L'incident est clos.
20 Vraag van Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De stand van zaken van het Stroomplan" (55011982C)
20 Question de Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'état d'avancement du Stroomplan" (55011982C)
20.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, in februari 2018 werd het veelbelovende Stroomplan voorgesteld, waarin de strijd tegen de drugsmokkel via de Antwerpse haven centraal staat. We zijn ondertussen bijna drie jaar verder. Op het vlak van Justitie blijft er nog heel wat werk aan de winkel om het Stroomplan helemaal uit te kunnen rollen.
U kondigde hierover een aantal zaken aan in De Tijd van 9 december. Daarin sprak u onder meer over havenprocureurs en een havenverbod als autonome straf.
Ik heb uw voorganger, de heer Geens, hierover meermaals ondervraagd, de laatste keer nog in september. In zijn antwoord zei hij steeds dat de havenprocureurs reeds waren aangesteld. We begrepen ook dat het zonder grondwetswijziging niet mogelijk zou zijn om de havencriminaliteit onder de bevoegdheid van één rechtbank te brengen, in casu de rechtbank van Antwerpen.
Mijnheer de minister, in het artikel van 9 december zegt u dat er vanaf begin 2021 met havenprocureurs zal worden gewerkt, terwijl er volgens de heer Geens al een hele tijd havenprocureurs zijn aangesteld. Hoe moeten we dit interpreteren? Deden ze nog niets? Wat is er nieuw aan uw aankondiging?
Had uw voorganger het bij het verkeerde eind? Zal de rechtbank van Antwerpen zonder grondwetswijziging ook misdrijven gepleegd op het Oost-Vlaamse deel van de haven, kunnen berechten? Hoe wilt u dat mogelijk maken? In het artikel was sprake van een juridische spitsvondigheid.
Overweegt u een rol toe te bedelen aan het federaal parket, dat werd opgericht om arrondissementsoverschrijdende zaken te behandelen?
Voorziet u in extra magistraten die zich enkel op de havencriminaliteit zullen toeleggen?
Hoe ziet u de concrete uitwerking van het havenverbod als autonome straf?
20.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw De Wit, panta rhei. Alles stroomt en zeker ook het Stroomplan. U weet dat ik in onze beleidsverklaring uitvoerig toelichting heb gegeven bij het Stroomplan XXL, de versterking van het bestaande Stroomplan.
Ik heb het al gezegd en ik herhaal het: met de mensen en de middelen die er zijn, worden door de betrokken diensten in Antwerpen en ver daarbuiten opzienbarende resultaten behaald in de strijd tegen de cocaïnecriminaliteit. Gisteren werden de cijfers bekend van de hoeveelheid in beslag genomen cocaïne: 65 ton, alweer een triest record.
Wij hebben uitvoerig over mijn beleidsverklaring gediscussieerd. U hebt vastgesteld dat ik het warm water niet opnieuw zal uitvinden. In 2018 werd het Stroomplan in werking gesteld. Dit werd ondertussen op wetenschappelijke basis geëvalueerd. Op basis van die evaluatie zullen we verder werken.
Wat gaan we doen? In de eerste plaats zullen we fors inzetten op extra mensen en middelen voor de FGP, niet het minst voor de FGP Antwerpen. Nog eind vorig jaar, ingevolge de oproep van de nieuwe DirJud van Antwerpen, werd een grote rekruteringscampagne gestart voor de FGP Antwerpen. In december werden 325 plaatsen voor de DGJ vacant verklaard, waarvan 277 operationele mensen, inclusief 35 gespecialiseerde hoofdinspecteurs en 48 CALog-mensen.
Hopelijk hebt u ook het bijhorende filmpje gezien. De functies bij de FGP zullen en kunnen morgen of overmorgen niet opgevuld zijn. Daar willen we wel naartoe en we zullen dat streven ook niet loslaten. De regering heeft eindelijk de nieuwe directeur-generaal benoemd, met name de heer Snoeck. Zijn benoeming verscheen in het Belgisch Staatsblad op 31 december 2020. Hij zal aanstaande vrijdag zijn eed afleggen in handen van collega Verlinden en mijzelf.
Wat is er anders? De havenprocureur zal, meer dan vroeger het geval was, de regie in handen nemen. Uit de evaluatie is gebleken dat er te weinig werd geregisseerd. Dat was een van de pijnpunten uit het oorspronkelijke Stroomplan. Op het vlak van informatiedoorstroming en operationele afspraken zal er dus veel meer gewerkt worden met de diensten op het terrein. We willen dus een vierhoek maken van de FGP, de Scheepvaartpolitie, de douane en de lokale politie.
Had mijn collega het bij het verkeerde eind? Uiteraard niet. Hoe zou ik dat anders durven te beweren? Ik veronderstel echter dat u van een minister van Justitie verwacht dat hij niet bij de pakken blijft neerzitten totdat de Grondwet in die zin is gewijzigd. Er zijn ter zake andere mogelijkheden die de regie tussen Linkeroever, dus parket Dendermonde, en Rechteroever, dus parket Antwerpen, beter kunnen regelen, zonder dat de Grondwet gewijzigd moet worden. Ook voor een schip dat uiteindelijk in Linkeroever aanmeert, en dus in het arrondissement Dendermonde, zijn er namelijk aanknopingspunten met Rechteroever, en dus het arrondissement Antwerpen.
Ik overweeg niet het federaal parket een rol te laten spelen. Het federaal parket speelt een rol krachtens de wet en de vigerende regelgeving, ook in de aangehaalde problematiek, onder meer op het vlak van de benaarstiging van internationale samenwerking. Niemand zal ter zake de expertise van het federaal parket ontkennen. Die expertise kunnen we heel goed gebruiken in die internationale problematiek.
Met het college van de zetel bekijken we momenteel hoe we de bijkomende budgetten kunnen verdelen. Het is evident dat de Antwerpen en de haven daarbij niet zullen worden vergeten.
Voor uw laatste vraag verwijs ik naar mijn antwoord op de vraag van mevrouw Dillen. Een havenverbod moet mogelijk worden als autonome straf door de bodemrechter.
20.03 Sophie De Wit (N-VA): Bedankt voor uw antwoord, mijnheer de minister. Ik ben er mij van bewust dat in Antwerpen het afgelopen jaar records verbroken zijn. Ik spreek al eens met mensen op het terrein. Ik ken een van de douaniers en ik hoor dus wel hoe het daar werkt. Ik verneem jammer genoeg ook dat het alleen maar het topje van de ijsberg is, hoe goed ze ook hun best doen en ik ken ook de omstandigheden waarin zij dat doen. Ik juich alleen maar toe dat het Stroomplan in een stroomversnelling komt. De mensen op het terrein verdienen inderdaad meer slagkracht om die bijna onmogelijke strijd vol te houden en misschien ooit helemaal tot een goed einde te brengen. Daar moeten we van uitgaan.
U zegt dat er een hele rekruteringscampagne gestart is met vacantverklaringen. Maar ik hoef u niet te herhalen hoe moeilijk het is om vacatures in te vullen; ik duim met u mee. Ik ben alvast blij met die campagne en ik hoop dat ze lukt. Het is een heel belangrijke eerste stap, maar u weet evenzeer als ik dat het geen evidentie is.
U zegt dat de havenprocureur meer dan vroeger de regie in handen zal nemen. Zijn ze nieuw? Waren ze al werkzaam? Het blijft voor mij een heel moeilijk aspect. Ik weet dat voordien havenprocureurs waren aangesteld, maar zij deden daarnaast ook nog andere taken. Zullen zij hiermee nu exclusief bezig zijn of zullen zij nog andere taken moeten doen? Dat is toch belangrijk om te weten hoe groot de focus kan zijn.
U gaat niet wachten op een grondwetswijziging. Ik begrijp dat u vooruit wil en ik ben daar ook blij om. U gaat ook aanknopingspunten zoeken tussen de Linker- en de Rechteroever. Ik ben benieuwd hoe dat juridisch mogelijk zal zijn. Ik kan mij daarbij enkele zaken voorstellen. U licht geen tipje van de sluier, maar evident is dat niet altijd in het kader van de lokalisatie van het misdrijf. Ik kijk ernaar uit.
Ik juich ook toe dat er een bijkomend budget zal zijn, dat zal worden toebedeeld aan Antwerpen. Wij wachten daarvoor de begrotingscontrole in maart af.
Ik heb genoteerd dat het havenverbod als autonome straf zal kunnen worden opgelegd door de bodemrechter. Ik neem aan dat er vermoedelijk ook een wetgevend initiatief in dat verband zal volgen.
L'incident est clos.
21 Vraag van Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De vervroegde vrijlatingen in het kader van de coronacrisis" (55011983C)
21 Question de Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les libérations anticipées dans le cadre de la crise du coronavirus" (55011983C)
21.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitster, het is vreemd dat mijn vraag niet samengevoegd werd met de vraag die mevrouw Gabriëls eerder al stelde.
Mijnheer de minister, u weet dat ik bezorgd ben om vrijlatingen of strafonderbrekingen omwille van corona. In de krant konden we lezen dat er af en toe wel iets fout loopt. Het ging meer bepaald over een relatief jonge dief, die al 13 jaar in de cel zat voor een heleboel zware diefstallen. Hij werd vervroegd vrijgelaten door de beleidskeuze in het kader van de coronacrisis. Enkele weken later werd hij al terug ingerekend vanwege nieuwe diefstallen. Ik ben al blij dat hij niet bij de 10 voortvluchtigen gerekend moet worden, aangezien hij opgepakt werd. Het ging echter om iemand die al een flink palmares had en die nu nieuwe feiten heeft gepleegd. Als ik de krant mag geloven, heeft de procureur heel duidelijk gezegd dat het hem eigenlijk tegen de borst stuitte dat iemand met zo'n palmares werd vrijgelaten.
Mijnheer de minister, ik heb dan ook enkele vragen. Weet u hoeveel gedetineerden er vervroegd vrijgelaten werden wegens corona en daarvan gebruik hebben gemaakt om opnieuw misdrijven te plegen? In dit geval ging het duidelijk om een onverbeterlijke recidivist die in de cel zat voor zware feiten.
Plant u een bijsturing om de vervroegde vrijlatingen kritischer te laten bekijken en niet zomaar iedereen in de buurt van zijn strafeinde quasi automatisch vrij te laten? Naast de gelukkig reeds uitgesloten misdrijven zou u bijvoorbeeld recidivisten ook kunnen uitsluiten van dit gunstregime? Misschien kan er nog een bijsturing gebeuren, aangezien we in de feiten gezien hebben dat alles niet zo evident is.
21.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw De Wit, u vroeg naar het aantal vervroegd vrijgelaten gedetineerden dat opnieuw misdrijven heeft gepleegd. Bij de eerste coronagolf hebben effectief 221 gedetineerden kunnen genieten van een vervoegde invrijheidstelling. Hiervan hebben er 10 nieuwe feiten gepleegd, waaronder de vijfendertigjarige waarover u het had. Tijdens de tweede golf konden 135 gedetineerden van een vervroegde invrijheidstelling genieten. Geen enkele van hen werd intussen weer opgesloten naar aanleiding van nieuwe feiten.
U vroeg ook naar een bijsturing. Bij de eerste golf werden bepaalde veroordeelden uitgesloten voor de vervroegde invrijheidstelling. Het ging om mensen die tot straffen van meer dan 10 jaar werden veroordeeld, mensen veroordeeld voor terroristische misdrijven en mensen veroordeeld voor zedenfeiten. Vervolgens werden de criteria verstrengd, waardoor ook veroordeelden die het voorwerp uitmaken van een terbeschikkingstelling en veroordeelden die geen recht hebben op verblijf niet langer in aanmerking kwamen. Tevens is er de circulaire 1822 in het kader van de recente coronawet, die voorziet in een bijkomende uitsluiting, met name van de veroordeelden die worden opgevolgd door het OCAD.
Dat zijn verstrengingen die wij hebben doorgevoerd.
U vraagt mij of ik van plan ben de voorwaarden te wijzigen. U weet, mevrouw De Wit, dat wij een drietal weken geleden gediscussieerd hebben over de verstrengde voorwaarden. Ik heb daaromtrent toen geen amendementen gezien, van gelijk welke meerderheids- of oppositiepartij. Ik ben op dit ogenblik dus niet van plan de voorwaarden te veranderen. Ten eerste omdat het gaat over gevangenen op 6 maanden voor het einde van hun straf, die dus binnenkort vrijgelaten zullen worden. Ten tweede, en vooral, omdat wij het op dit ogenblik hebben over 10 gevallen, op een totaal van 356 gedetineerden, zoals u uit de cijfers kunt opmaken. Gelet op de recente aanpassing van de wetgeving en die in perspectief geplaatste cijfers, meen ik dat een nieuwe aanpassing niet aan de orde is.
21.03 Sophie De Wit (N-VA): Dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister. Wij hebben dat debat inderdaad nog niet zolang geleden gevoerd. Ik vind het grappig dat u zegt dat u geen amendement hebt gezien. Wij waren namelijk gewoon tegen het principe tout court. Dat weet u ook. Wij maken ons zorgen over wat er gebeurd is. Ook al zegt u dat de feiten niet van die aard zijn om u van idee te doen veranderen en dat het er gelukkig niet zo veel zijn, meen ik dat het er toch te veel zijn.
Wij moeten rekening houden met de reactie van de procureur, die op een zitting zei dat hij het niet begreep en dat het hem tegen de borst stuit. Wij moeten iedereen aan boord houden, elke actor binnen die keten. Er wordt dikwijls onderzoek naar gedaan. Men doet zijn best om iemand te vervolgen en te veroordelen. Zoals u aangeeft, stuit het dan wel eens tegen de borst dat er wegens een gezondheidscrisis gunstmaatregelen volgen, niet door goed gedrag, maar door een externe factor als corona, hoe ernstig die ook kan zijn en welke gevolgen die ook kan hebben binnen de gevangenismuren.
Ik vind het een gemiste kans. Ik meen dat wij dit zeer goed in het oog moeten houden. Als blijkt dat er van die 135 en 221 zich nog meer misdragen, dan moet u de zaken opnieuw overwegen. Als het nodig is, dan zullen wij zelf eventueel daartoe een initiatief nemen.
L'incident est clos.
22 Vraag van Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De verkoop en het gebruik van camera's voor huisdieren" (55011984C)
22 Question de Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La vente et l'utilisation de caméras pour animaux domestiques" (55011984C)
22.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, het mag af en toe iets luchtiger, alhoewel ik niet zeker weet hoe luchtig dit onderwerp is. In de jongste maanden hebben we al veel over privacy gesproken, onder andere in het kader van de handhaving van de coronamaatregelen. Daarbij gaat het van het ballonnetje dat werd opgelaten om het aantal pizzadozen te tellen tot drones boven de huizen.
Recent las ik dat het recht op privacy niet stopt bij corona. Tegenwoordig worden er blijkbaar ook camera's verkocht om aan het huisdier te hangen, die online voor 50 euro direct verkrijgbaar zijn. Sommigen komen op het idee om hun kat zo'n camera om te hangen, waardoor er ook in de tuin van andere mensen gefilmd wordt, waardoor de privacy van de buren mogelijk geschonden wordt.
Mijnheer de minister, zijn de verkoop en het bezit van zulke camera's zomaar toegelaten? Zo ja, op welke basis en onder welke voorwaarden? Bestaat er wetgeving omtrent het gebruik van zulke camera's? Is de wetgeving op het gebruik van bijvoorbeeld drones ook van toepassing op die huisdiercamera's?
Zijn er eventueel al veroordelingen uitgesproken tegenover dierenvrienden die hun huisdier met een camera hebben uitgerust, waardoor zij mogelijk de privacy van anderen al dan niet bewust hebben geschonden?
22.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw De Wit, u vraagt of de verkoop van dergelijke camera's toegelaten is. Welnu, de verkoop van camera's en fotocamera's is toegelaten in Europa, dus ook in ons land. Veronderstel dat iemand zijn gsm aan zijn kat bindt om te filmen, daarmee is de verkoop van gsm's nog niet verboden. Ik hoop althans dat dit niet de strekking is van uw vraag. Wij leven in een vrij land en er kan vrij worden verkocht, gelukkig maar. Laten wij dat vooral zo houden.
Dat betekent nog niet dat die camera's niet aan wetgeving zijn onderworpen. Zolang de kat thuis rondloopt met de gsm of camera rond de nek, mag dat en dan mag er gefilmd worden zoveel de eigenaar wil. Als de kat echter met de camera op stap gaat, bijvoorbeeld op straat, dan is de camera bij de kat onderworpen aan de wet van 21 maart 2007, de zogenaamde camerawet. Om het luchtig te houden, stel ik voor dat u de betreffende vraag stelt aan mijn collega Verlinden, aangezien ik mijn collega geen bevoegdheid wil ontnemen.
U stelt ook een vraag over luchtvaarttuigen. Met mijn beperkte kennis meen ik te kunnen stellen dat er wel een onderscheid bestaat tussen een kat en een luchtvaarttuig. Al kunnen katten naar het schijnt ook vliegen, ik denk niet dat de verordening van toepassing zou zijn. Ook nu, om het luchtig te houden, wanneer een kat zich zou ombouwen tot drone, dan kunt u de vraag stellen aan mijn collega Gilkinet, bevoegd voor Mobiliteit.
De vraag of er intussen al een veroordeling werd uitgesproken omtrent camera's bij katten, behoort wel tot mijn bevoegdheid.
Bij mijn weten is dat niet het geval. Ik kan mij natuurlijk vergissen, maar bij mijn weten is er tot nu toe geen rechterlijke uitspraak geweest. Zou dat in voorkomend geval zo zijn, dan komt het natuurlijk de wetgever en het Parlement toe – ik laat dan de primeur aan het Parlement – om daar eventueel wetgevend in tussen te komen. Tot daar enkele luchtige antwoorden op uw luchtige vraag.
22.03 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, dank u wel voor de antwoorden. Wij leven inderdaad in een vrij land en ik heb niet de behoefte om daar iets aan te veranderen, maar ik ben er mij wel van bewust dat als men een camera hangt, daar ook regels aan verbonden zijn, ongeacht of dat nu op een huisdier is of niet. Ik zal mijn kat niet uitrusten met een camera en ik zal de vraag ook niet stellen aan minister Verlinden. Stel u voor dat ze het maar juridisch geneuzel zou vinden, mijnheer de minister!
Het incident is gesloten.
23 Question de Sophie Rohonyi à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La publication de l’annuaire du personnel du SPF Justice" (55011996C)
23 Vraag van Sophie Rohonyi aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De publicatie van het personeelsjaarboek van de FOD Justitie" (55011996C)
23.01 Sophie Rohonyi (DéFI): Madame la présidente, monsieur le ministre, tout d'abord mes meilleurs vœux pour cette nouvelle année qu'on espère meilleure et qui, j'en suis certaine, le sera.
Jusqu’il y a peu, les différents SPF publiaient un annuaire complet de leur personnel en application de l’article 80 de l’arrêté royal du 7 août 1939 organisant l’évaluation et la carrière des agents de l’État. Cet annuaire est un document précis reprenant les données administratives de l’agent et permet à chacun de vérifier sa place dans la hiérarchie et donc ses droits à la carrière.
Il apparaît aujourd'hui que plusieurs SPF, dont le SPF Justice, ont décidé, sans concertation et sans en référer à leur ministre, de mettre fin à cette publication. Il me revient ainsi qu’au SPF Justice, l’annuaire ne serait plus réalisé en raison de son "inopportunité", et ce malgré le fait que le ministre de la Fonction publique avait notifié une instruction à l’ensemble des présidents des Comités de direction des SPF le 19 juin 2020 dans le sens de la publication de cet annuaire et soulignait son utilité.
En conséquence, monsieur le ministre, entendez-vous demander à votre administration qu’elle se conforme à l’article 80 de l’arrêté royal précité et à l’instruction du ministre de la Fonction publique du 19 juin 2020 afin de rétablir la publication de l’annuaire du personnel? Dans la négative, pour quelles raisons?
23.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame Rohonyi, je vous présente également mes meilleurs vœux.
Le SPF Justice m'informe que l'annuaire n'est plus réalisé depuis quelques années parce qu'il ne répond plus à la demande. Le système de progression dans la carrière n'est plus lié à l'ancienneté ni à des quotas, mais bien au cycle d'évaluation et à l'ouverture de postes via promotion au niveau supérieur ou à la classe supérieure.
Le SPF Justice se doit toutefois de respecter l'obligation légale et une demande a été formulée auprès de PersoPoint afin d'établir un rapport reprenant les données qui doivent se retrouver dans cet annuaire. Ce rapport a été fourni et est actuellement traité. La vérification des données est en cours. Le SPF Justice m'informe qu'il sera en mesure de présenter un annuaire encore cette année.
23.03 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le ministre, je vous remercie. J'entends qu'il y a une certaine obligation à établir certaines données relatives aux agents de l'État. Vous me dites que ce sera fait dans le courant de cette année. Pouvez-vous me dire si cette régularité est, elle-même, obligatoire?
Il y a une obligation d'établir certaines données, mais quant à la temporalité, est-ce obligatoirement tous les ans? Quel est le terme endéans lequel cela doit être fait? Cette question reste ouverte.
Je pense, en tout cas, qu'il est important d'avoir un annuaire, ou peu importe comment on l'appelle, qui permette aux agents de l'État de connaître leurs droits, même si j'entends bien qu'entre-temps, les choses ont évolué et qu'une carrière dépend davantage aujourd'hui de leur évaluation.
Outre cette utilité pour les agents de l'État, cela permet aux administrés de bénéficier d'une certaine transparence au niveau de l'administration. Cela permettrait d'avoir une vraie confiance dans ce qui se fait dans cette même administration. Pour moi, il y a un double enjeu qu'il importe d'avoir en tête quant à la nécessité d'un annuaire ou peu importe le nom de cet outil.
L'incident est clos.
24 Vraag van Koen Metsu aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De maatregelen n.a.v. de moord op Samuel Paty" (55012025C)
24 Question de Koen Metsu à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les mesures prises à la suite du meurtre de Samuel Paty" (55012025C)
24.01 Koen Metsu (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, Frankrijk nam drastische maatregelen naar aanleiding van de drieste moord op leraar Samuel Paty. Een vijftigtal organisaties werd verboden.
Ik heb de volgende korte, maar heel belangrijke vragen. Zijn er contacten geweest met de Franse veiligheidsdiensten naar aanleiding van deze beslissing? Indien ja, welke? Indien neen, waarom niet?
Welke linken hebben deze 50 organisaties met België? Werd dat al in kaart gebracht? Indien ja, kunt u mij dat doormailen? Het zou ons immers te ver brengen om dat hier toe te lichten.
Is de Belgische regering van plan om een soortgelijke operatie tegen islamisme en de Moslimbroederschap uit te voeren? Ik ben zelf bezig met het opbouwen van een dossier en deze antwoorden zouden mij daarbij enorm kunnen helpen.
24.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mijnheer Metsu, u vraagt of er contacten zijn met de Franse veiligheidsdiensten. Ik kan natuurlijk niet in detail treden, maar ik kan u wel zeggen dat wij op basis van de organieke wet van 1998 nauw samenwerken met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten, dus uiteraard ook met de Franse. Dat is evident.
Ik heb trouwens meteen na de aanslag op de heer Paty contact gehad met de Franse ambassadrice en heb ook al een overleg gehad met mijn Franse collega van Justitie, Éric Dupond-Moretti. Uiteraard kwamen tijdens dat overleg de problematiek van terrorisme en het beleid ter zake aan bod.
Welke linken hebben deze 50 organisaties met ons land? Persberichten zijn altijd interessant. Men zegt daarin wel zaken, maar men moet dan eens nagaan wat de waarheid is. In de persberichtgeving was er sprake van 51 organisaties die door de Franse overheid werden onderzocht. Uiteindelijk heeft onze Veiligheid van de Staat kennis van 5 organisaties die effectief werden ontbonden of gesloten.
Het betreft het collectif Cheikh Yassine, BarakaCity, de Grijze Wolven, het Collectif contre l'islamophobie en France en de Grote Moskee van Pantin. Als we het voorbeeld van de Grijze Wolven nemen, dan blijkt uit adviezen van onze veiligheidsdiensten dat er in België geen concrete dreiging van hen uitgaat. Ook hierover werd ik al eerder ondervraagd in de commissie.
We mogen de Franse situatie dus niet zomaar gelijkstellen met de Belgische situatie. Dat maar als voorbeeld om te stellen dat onze veiligheidsdiensten doen wat ze moeten doen, namelijk erover waken dat er geen sprake is van terrorisme, extremisme, spionage en inmenging.
U weet dat ik het werk van de inlichtingendiensten hier niet zomaar in extenso kan bespreken. Wat ik u wel kan zeggen, is dat ik ter zake tot nader order geen informatie heb ontvangen van onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten die wijzen op linken in die zin.
Dan is er de vraag over een soortgelijke operatie. Ik meen dat u mijn antwoord kent. Wij hebben in België een Grondwet, die wij respecteren. Wij hebben niet de grondwettelijke traditie en ook geen wetgeving om groeperingen buiten de wet te stellen.
Groeperingen als Bloed, Bodem, Eer en Trouw, de Grijze Wolven, Sharia4Belgium buiten de wet stellen wordt door onze wetgever gezien als een te verregaande inperking van het grondwettelijk recht op vrijheid van vereniging en vergadering. Wat niet wegneemt dat wij natuurlijk wel veiligheidsdiensten hebben die optreden tegen de leden van zulke groeperingen wanneer zij misdrijven begaan. Dan vervolgen wij die en nemen wij voorwerpen en eventuele winsten in beslag. Ik denk maar aan wat wij gedaan hebben met de individuele leden van Sharia4Belgium.
24.03 Koen Metsu (N-VA): Dank u wel, dit helpt mij inderdaad een stuk verder. U had het over de Grijze Wolven. U zegt dat van hen op dit ogenblik geen gevaar uitgaat. Dat is zo'n typisch Belgische reflectie: eerst moet er een gevaar zijn, eerst moet er iets gebeuren, en dan zullen wij ingrijpen.
U hebt het CCIF vernoemd als één van de vijf organisaties die ginds wel ontbonden zijn. Daar is een onlosmakelijke link met het CCIB. Dat hebben wij de afgelopen dagen kunnen aantonen. Wij zullen daarop nog veel dieper ingaan, dat kan ik u nu al zeggen. Als het regent in Parijs, druppelt het in Brussel. Dat is een beetje een boutade, maar dat is wel zo.
Ik noteer dat u zegt dat wij niet de traditie hebben groeperingen buiten de wet te stellen en dat dit een te verregaande inperking is van de vrijheid van meningsuiting enzovoort. Die vrijheid van meningsuiting draag ik zeer hoog in het vaandel. Maar natuurlijk zijn er aan alles grenzen. Dat is nu eenmaal zo in het leven.
Wordt vervolgd. Dank u wel.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitster: Het is 17 uur, dus wij moeten onze vergadering hier beëindigen. De collega's die vandaag niet aan bod gekomen zijn, zullen volgende week hun vragen kunnen stellen.
24.04 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Madame la présidente, pour faire simple, puis-je me référer à ma question écrite et recevoir la réponse par e-mail?
De voorzitster: Mijnheer Boukili, dat is een samengevoegde vraag met mevrouw De Wit. Mevrouw De Wit, mag ze voor u ook omgezet worden?
24.05 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitster, voor deze vraag kan dit voor mij. Ik hoop dat het met de gezondheid van de mensen in de gevangenis al wat beter gaat ondertussen.
De voorzitster: De samengevoegde vragen nr. 55012029C van de heer Boukili en nr. 55012034C van mevrouw De Wit worden omgezet in schriftelijke vragen.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.02 uur.
La réunion publique de commission est levée à 17 h 02.