Commission de la Justice |
Commissie
voor Justitie |
du Mercredi 13 janvier 2021 Après-midi ______ |
van Woensdag 13 januari 2021 Namiddag ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.17 uur en voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.
La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 17 et présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.
Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.
De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.
- Els Van Hoof aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De koloniale metissen" (55011611C)
- Malik Ben Achour aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De opvolging van de resolutie uit 2018 over de segregatie van de metissen uit de Belgische kolonies" (55012512C)
- Els Van Hoof à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les métis coloniaux" (55011611C)
- Malik Ben Achour à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le suivi de la résolution de 2018 sur la ségrégation des métis issus de la colonisation belge" (55012512C)
01.01 Els Van Hoof (CD&V): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, mijn vraag betreft de resolutie over de koloniale metissen die tijdens de vorige regeerperiode unaniem werd goedgekeurd en op de dag van de goedkeuring door toenmalig premier Michel extra in de verf is gezet.
Met deze resolutie werd de strijd aangegaan tegen de jarenlange discriminatie van de metissen in onze samenleving en werden er formeel excuses aangeboden. Voorts werden er elf herstelmaatregelen voorgesteld, ook het regeerakkoord bepaalt dat ervan werk moet worden gemaakt. Tijdens de periode van lopende zaken was het immers onmogelijk om bepaalde ontwerpen of voorstellen ter zake in te dienen.
Op dit moment bestaat er een maatregel die tot de bevoegdheid van de minister van Justitie behoort, namelijk: het afleveren van de geboorteaktes. De meeste metissen bezitten weliswaar de Belgische nationaliteit maar hebben voor bepaalde formaliteiten een geboorteakte nodig, waarvoor een omslachtige procedure moet worden doorlopen. In die zin worden deze mensen dus nog altijd apart behandeld, hoewel heel wat van die mensen ontvoerd zijn en hun moeder niet eens kennen. Het zou goed zijn als er een einde wordt gesteld aan die aparte behandeling van dit honderdtal resterende metissen.
Wat is de stand van zaken inzake het afleveren van de geboorteaktes?
Welke problemen stellen er zich momenteel nog?
Welke maatregelen zijn er al genomen, samen met de minister van Binnenlandse Zaken, om het afleveren van de geboorteaktes in praktijk te brengen?
01.02 Malik Ben Achour (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, entre 14 000 et 20 000 enfants métis seraient nés sous le régime colonial belge au Congo et au Ruanda-Urundi. Ils furent presque systématiquement ôtés à leurs parents et confiés à des religieux belges au sein d'orphelinats et de pensionnats.
Comme cela vient d'être rappelé, le 4 avril 2019, en séance plénière, le premier ministre a présenté les excuses officielles de la Belgique aux métis issus de la colonisation et à leurs familles pour "les injustices et les souffrances qu'ils ont subies." Il répondait en cela à l'une des recommandations de la résolution portée, entre autres, par mon prédécesseur, Stéphane Crusnière et adoptée par la Chambre en mars 2018.
Dernièrement, j'ai interrogé la ministre des Affaires étrangères au sujet des demandes de ce document. Il apparaît néanmoins que certains points méritent des précisions, d'autant que l'accord de gouvernement prévoit la mise en œuvre du texte. Dès lors, monsieur le ministre, vu la compétence qui est la vôtre, je souhaiterais vous poser les questions suivantes.
Quelles sont les mesures prises afin de répondre au problème des certificats de naissance, lesquels en raison des errements de l'administration coloniale de l'époque sont parfois absents ou faussés, ce qui a aujourd'hui encore des conséquences sur la vie des individus concernés? Des contacts avec votre collègue, le ministre de l'Intérieur, ont-ils déjà été pris dans ce cadre?
01.03 Vincent Van Quickenborne, ministre:
Madame la présidente, chers collègues, je vous remercie pour ces questions. Il
appartient évidemment à la justice d'exécuter la résolution de 2018. C'est
évident. J'ai reçu une réponse de l'Administration qui, dans l'état actuel de
la législation, est correcte. J'y reviendrai.
Mevrouw Van Hoof stelt dat de afgifte van geboorteaktes aan de koloniale metissen praktisch uitvoerbaar is op basis van de beschikbare gegevens in de databank van het Rijksregister. Helaas blijkt dit in de huidige wetgeving juridisch niet mogelijk te zijn. De wet staat niet toe om akten van burgerlijke stand op maken op basis van informatie uit het Rijksregister.
Cela serait en effet contraire aux principes généraux de l'état civil et permettrait à toute personne séjournant en Belgique de faire établir des actes sur la base des données provenant du Registre national, données dont l'exactitude est parfois incertaine. Dès lors, cela constituerait un précédent indésirable et dangereux.
Bovendien is de ambtenaar van de burgerlijke stand burgerrechtelijk en strafrechtelijk aansprakelijk wanneer de regels van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het bijhouden van de registers en het opstellen van akten van burgerlijke stand niet worden nageleefd.
L'officier de l'état civil établit un acte de naissance dans les quinze jours suivant la naissance, sur la base de la notification de la naissance par l'hôpital et de la déclaration du parent. Ces informations sont ensuite inscrites dans le Registre national. En outre, un acte belge peut être établi sur la base d'un acte de naissance étranger sous certaines conditions.
Het Rijksregister en de akten van burgerlijke stand hebben dus niet dezelfde finaliteit. De finaliteit van een geboorteakte is het juridisch vaststellen van de geboorte en de afstamming. De finaliteit van het Rijksregister is de identificatie van personen. Deze identificatie gebeurt niet steeds op basis van akten van burgerlijke stand. De informatie in het Rijksregister kan ook gebaseerd zijn op een verklaring of op documenten die niet dezelfde rechtskracht hebben als akten die de geboorte en afstamming vaststellen. Het Rijksregister bevat tevens niet steeds informatie over de afstamming, die essentieel op de geboorteakte dient te worden vermeld. Informatie uit het Rijksregister wordt, indien ze gestaafd wordt door akten, bij de opmaak van akten wel gebruikt voor de identificatie.
Bij het lezen van mijn antwoord, dacht ik even terug aan mijn ambtstermijn als staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, intussen meer dan vijftien jaar geleden. Ook toen al vroeg ik me af wat het onderscheid precies was tussen een akte van burgerlijke stand en het Rijksregister. In die tijd was het zo dat de akten van burgerlijke stand enkel in een papieren versie bestonden en het Rijksregister al gedigitaliseerd was. Intussen werden ook de akten van burgerlijke stand gedigitaliseerd, met name sinds 1 april 2020.
Dura lex sed lex, dus, tenzij het Parlement tot de conclusie zou komen dat deze wettelijke bepaling over de verschillende juridische waarde van de akte van burgerlijke stand en het Rijksregister achterhaald zou zijn.
De gegeven uitleg lijkt mij, in dit digitale tijdperk, op het eerste gezicht wat achterhaald. Daarom neem ik mij voor om, samen met de diensten van Binnenlandse Zaken die bevoegd zijn voor het Rijksregister, een wetswijziging in die zin te onderzoeken. Mochten we uiteindelijk tot de conclusie komen dat een wetswijziging niet haalbaar is, moeten we, ten eerste, een zicht krijgen op welke documenten al bestaan en beschikbaar zijn. Op die basis zouden dan akten van burgerlijke stand kunnen worden opgemaakt.
Om die reden werd aan het Rijksarchief gevraagd om een studie uit te voeren naar de documenten van burgerlijke stand die werden opgemaakt door de koloniale autoriteiten. Om diezelfde reden is de FOD Justitie ingegaan op de vraag om een uniek loket op te richten, waar de betrokken personen een dossier kunnen indienen. Op basis van de verkregen informatie kan worden beoordeeld welke wetgevingsinitiatieven en concrete maatregelen dienen te worden genomen.
Entre-temps, seuls onze dossiers ont été introduits, dont la majorité ne correspondait pas à la définition du groupe cible et ne remplissait pas les conditions de la résolution. Quasiment aucun des documents ne concernait l'état civil.
De metissen hebben uiteraard recht op een bijzondere regeling en een oplossing van de Belgische overheid voor het probleem met betrekking tot hun akten. De oplossing ligt dus in de opmaak van akten op basis van documenten betreffende de burgerlijke stand van de koloniale autoriteiten. De studie van het Rijksarchief is wat dat betreft van primordiaal belang en zal het mogelijk maken om documenten te identificeren en vrij te geven.
Om binnen het huidige wetgevende kader akten te kunnen opstellen, moeten er documenten met betrekking tot de burgerlijke stand uit de desbetreffende periode kunnen worden voorgelegd. Een wetgevend initiatief zal in elk geval noodzakelijk zijn.
Ik onthulde al naar welke piste mijn voorkeur uitgaat. Indien deze onmogelijk blijkt, moet in een specifieke wettelijke mogelijkheid worden voorzien om geboorteakten op te stellen waarin ook wordt bepaald welke documenten als basis voor die akten kunnen dienen. Daarnaast, zal een bijzondere procedure worden vastgesteld voor de erkenning van de handelingen van de koloniale overheid voor personen die tot de in de resolutie omschreven doelgroep behoren. De procedure zou kunnen worden afgerond met de erkenning van de akte en het opstellen van de geboorteakte door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Deze procedure zal tot een bepaalde periode worden beperkt.
De urgentie ligt dan ook bij de identificatie van de noodzakelijke documenten op basis van de studie van het Rijksarchief. Het objectiveren van deze documenten zal hierbij centraal staan.
Mijn kabinet heeft het begeleidingscomité ontmoet, en dit op verzoek van het kabinet van de minister van Buitenlandse Zaken, dat in dit dossier de leiding heeft. Ik heb het kabinet van de minister van Buitenlandse Zaken gevraagd om de staatssecretaris bevoegd voor Wetenschapsbeleid te verzoeken de eerste onderzoeksresultaten mee te delen. De archieven zijn immers talrijk, en daarom vond ik het wenselijk om in golfbewegingen te werk te gaan, en niet te wachten tot het einde van het onderzoek. Op die manier kunnen mijn diensten alvast starten met de analyse en de definiëring van de koloniale documenten die we dan aansluitend geldig kunnen beschouwen voor het afleveren van geboorteakten.
01.04 Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de minister, het stemt me tevreden dat u en uw kabinet zich over de zaak buigen. Dat was het voorbije jaar, wegens de periode van lopende zaken, immers niet het geval.
Ik zal uw antwoord nog eens technisch bekijken om na te gaan welke mogelijkheden er zoal bestaan, maar de studie onderzoekt inderdaad de oorsprong van het document, dat als basis kan dienen om de geboorteakte te kunnen afleveren.
U zegt dat er op het vlak van wetswijzigingen verschillende opties zijn. In de resolutie stond heel duidelijk dat er moet worden nagegaan wat er wettelijk mogelijk is. Indien de mogelijkheid er niet is, dienen de nodige maatregelen te worden genomen om de resterende problemen in verband met de geboorteakten en huwelijksakten van die personen op te lossen.
Ik denk dat u volledig werkt in de geest van deze resolutie en hoop dat er nog tijdens de huidige regeerperiode een oplossing komt. De personen waarvan sprake worden immers al een dagje ouder. Sommige geboorteakten zullen helaas nodig blijken voor toekomstige erfenissen. Het zou goed zijn als de familie niet hoeft te worden geconfronteerd met problemen in dit verband. Daarom zou ik willen vragen om er toch enige spoed achter te zetten zodra de studie is afgerond.
01.05 Malik Ben Achour (PS): Merci, monsieur le ministre, pour ces réponses complètes.
Il n'y a manifestement pas encore de solution à tout, et c'est compréhensible, mais au moins, les choses bougent et avancent. Je ne peux que vous encourager à poursuivre ces efforts, à les intensifier au maximum. En effet, le temps presse. Nous faisons face à la gestion d'une matière ayant un impact humain fort sur des personnes réelles. Nous ne sommes pas dans des abstractions. Comme l'a rappelé notre collègue Van Hoof, il est important de pouvoir répondre au plus vite aux questions qui se posent, de manière à éviter que des drames s'ajoutent à d'autres drames survenus dans le passé. Nous serons en tout cas très attentifs à la bonne suite de ce dossier et à la concrétisation de la résolution.
L'incident est clos.
De voorzitster: De vragen nrs. 55012010 en 55012201 van de heer Van Hecke worden omgezet in schriftelijke vragen.
- Sophie Rohonyi à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L’agence flamande de la Justice" (55012060C)
- Philippe Goffin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La création d'une agence flamande Justice et la régionalisation de la Justice" (55012072C)
- Sophie Rohonyi aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het Vlaams agentschap Justitie" (55012060C)
- Philippe Goffin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De oprichting van een Vlaams agentschap Justitie en de regionalisering van Justitie" (55012072C)
02.01 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le ministre, je me dois de vous interpeller au sujet des déclarations de la ministre flamande de la Justice, Zuhal Demir, qui a réaffirmé, ce week-end, sa volonté de créer une agence flamande de la justice, et ce, "en vue de se préparer à ce que la Flandre dispose de plus de compétences après 2024", ce en quoi ses déclarations sont problématiques.
En octobre 2019, j’exprimais déjà mes inquiétudes au ministre Geens quant à l’amorce d’une régionalisation accrue de la justice suite à la création du poste de ministre flamand de la Justice puisqu’en Fédération Wallonie-Bruxelles, la ministre est en charge non de la 'Justice' mais des 'Maisons de Justice et de la Protection de la Jeunesse'. Si l'objectif est l'amélioration du fonctionnement de la justice dans sa Région, l'initiative est louable et légitime, il n’en demeure pas moins que les compétences d’une agence régionale de la Justice doivent être strictement limitées pour ne pas empiéter sur les compétences fédérales en la matière.
Monsieur le ministre, avez-vous été impliqué ou, à tout le moins, consulté dans la mise en place d’une telle agence régionale de la Justice? Quelles en sont les missions précises? Considérez-vous que la création d’une telle agence constitue une régionalisation accrue de la Justice dans notre pays? Dans la négative, quelles sont les garanties assurant que les compétences de l’Agence flamande de la Justice n’empiètent pas sur les compétences fédérales en la matière? À quelle fréquence se réunit la Conférence interministérielle dédiée aux peines et mesures, laquelle est chargée de dégager en ce domaine des positions communes entre les ministres des entités fédérées et vous-même, sous l’égide du SPF Justice.
Je me permets de vous poser la question parce que j'avais déjà interrogé le Ministre Geens en octobre 2019 à ce sujet et il m’avait annoncé qu'"une conférence interministérielle avec les nouveaux ministres des entités fédérées pourrait avoir lieu au plus vite", sans plus de précision. Qu’en est-il aujourd’hui, plus d’un an plus tard?
02.02 Philippe Goffin (MR): Monsieur le président, tout comme ma collègue, Mme Rohonyi vient de l'exposer, la ministre flamande la Justice, Zuhal Demir, a fait part de sa décision de créer une agence flamande de la justice.
L'objectif exprimé est clair: préparer la Flandre à la régionalisation de la justice en 2024. À ce jour, plusieurs compétences en lien avec la justice sont régionalisées telles que l'aide aux victimes, le bracelet électronique, la protection de la jeunesse, les sanctions en matière d'emploi.
Pour atteindre cet objectif, elle annonce l'engagement de 128 nouveaux fonctionnaires à l'Agence flamande de la Justice, laquelle, selon ses dires, devrait compter un millier d'employés.
Monsieur le ministre, en tant que ministre de la Justice, avez-vous été informé de la démarche du gouvernement flamand et de la ministre Demir en particulier? Si oui, y a-t-il eu une concertation entre le gouvernement fédéral et le gouvernement flamand? Dans ce contexte, quelle est votre position par rapport à cette démarche?
02.03 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, cher collègue, une concertation a régulièrement lieu entre les services de la justice flamands et le fédéral ainsi qu'entre le cabinet de la ministre Demir et le mien. Il devrait en être ainsi, bien sûr, dans les matières qui relèvent à la fois de la compétence fédérale et de celle des entités fédérées. Il suffit de penser à l'exécution de peines (maisons de justice, bracelets électroniques), à la prévention de la radicalisation, aux LIVC, aux CSIL (cellules de sécurité intégrale locale), ou à l'approche intégrée de la violence intrafamiliale via les Family Justice Centers et la violence sexuelle via les centres de prise en charge.
Ce fédéralisme de coopération est, ou devrait être, au cœur de notre système étatique, et donc dans le domaine de la justice, surtout après la sixième réforme de l'État; tout comme je le fais et veux le faire avec mes collègues des autres Régions.
Aussi, je ne peux que confirmer qu'il existe une concertation et une coopération dans ces domaines importants. Il ne s'agit pas de se mettre en travers du chemin; cela n'aide personne. Il s'agit de se retrouver. Cela peut se faire par les canaux officiels et appropriés de la CIM, mais cela peut et doit tout autant se faire par des contacts formels et informels.
En tant que ministre de la Justice, je n'ai pas de jugement à porter sur la déclaration de Mme Demir. En outre, en cette même qualité, je n'ai ni l'envie ni le temps de m'engager dans des discussions sur la question de la régionalisation ou non de la Justice. La discussion sur une éventuelle régionalisation plus poussée ou non est explicitement réservée par ce gouvernement aux ministres de la réforme institutionnelle, c'est-à-dire les collègues Clarinval et Verlinden.
En ce qui concerne la question liée à la CIM, dédiée aux peines et aux mesures, je pense que vous avez parlé ici de la CIM Maisons de justice. Cette dernière s'est réunie déjà deux fois depuis octobre 2019. Une réunion a eu lieu le 14 juillet 2020. Elle s'est déroulée en présence des ministres compétents au sein des différents départements concernés. Une autre a eu lieu le 30 octobre 2020 dans le cadre d'une réunion de travail reprenant les membres des cellules stratégiques ainsi que les représentants des administrations concernées.
De façon plus générale, cette CIM s'est réunie quatorze fois depuis mars 2016. Mais comme je l'ai déjà souligné lors d'une question précédente, je compte bien la réunir plus régulièrement au cours de cette législature afin d'améliorer la concertation et la coopération dans les domaines très variés qui sont de son ressort.
À propos de cette CIM, vous évoquez l'exécution des peines et des mesures mais cette CIM s'occupe également des nombreuses autres matières telles que, par exemple, l'accueil des victimes ou encore l'aide aux détenus, autant de domaines dans lesquels je compte bien pouvoir apporter de réelles améliorations au cours des années à venir.
02.04 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.
J'entends que vous n'avez pas de jugement à faire quant aux déclarations de la ministre Demir. Vous renvoyez finalement la balle au ministre en charge des réformes institutionnelles. Le problème, c'est que votre parti siège au fédéral mais est aussi membre du gouvernement régional flamand qui est censé cautionner les propos émis. Vous êtes donc un peu dans une position qui mérite à mon sens d'être clarifiée, d'autant que certains partis avec lesquels vous siégez au gouvernement régional plaident pour une régionalisation accrue de la justice avec une justice organisée uniquement au niveau régional comme dans d'autres États fédéraux.
Pour le reste, oui, aujourd'hui déjà, les Régions sont compétentes pour certaines matières relatives à la Justice (l'aide aux victimes, l'aide aux détenus, les bracelets électroniques, la prévention de la radicalisation, les Family Justice Centers). Effectivement, il est question d'exécuter la sixième réforme de l'État. Si cela se fait, comme vous le dites, dans le cadre d'un fédéralisme de coopération avec une concertation permanente, notamment par la voie de conférences interministérielles, c'est très bien mais je n'en demeure pas moins inquiète parce que la ministre Demir a bien dit, - en tout cas, on l'a compris à travers ses propos – qu'il n'était pas ici seulement question de rendre sa politique en ces matières plus efficace mais bien de se préparer à de nouvelles compétences en matière de justice. Comme vous l'avez dit, c'est quand même au fédéral à préparer des réformes institutionnelles et non pas aux entités fédérées.
02.05 Philippe Goffin (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Je note que vous avez dit de manière très claire que vous n'aviez ni l'envie, ni le temps de parler de ce sujet pour le moment.
Comme nous avons eu l'occasion d'en débattre ensemble dans le cadre de la présentation de votre politique lors de cette législature, je suis bien conscient du fait que vous avez beaucoup de travail et beaucoup d'autres choses à faire. Je comprends donc parfaitement l'expression que vous avez utilisée "ni l'envie, ni le temps".
Il est tout à fait logique de renvoyer ce genre de débat. Il y en aura évidemment d'autres puisque, comme les partis de la Vivaldi l'ont dit, il n'y aura pas de tabou. Nous pourrons donc parler de toute une série de sujets en vue de rendre l'État plus efficace, mais cela se fera le moment venu.
Si ce débat arrive sur la table de la commission des Réformes institutionnelles, je plaiderai évidemment très clairement pour que les acteurs du secteur de la justice soient associés à la démarche, à la réflexion, afin de ne pas se retrouver, une fois de plus, après coup, face à des incohérences et à des décisions qui ne seraient pas comprises par le secteur, d'une part, et surtout par les citoyens, d'autre part. En effet, comme vous l'avez dit très justement, le souci qui doit être le nôtre est celui de l'efficacité.
Het incident is gesloten.
De voorzitster: Dan komen we nu aan de interpellatie van mevrouw Dillen over de aanval op een cipier in de gevangenis van Gent.
Mevrouw Dillen, uw interpellatie is samengevoegd met een vraag van mevrouw De Wit, die momenteel nog in een vergadering van de commissie voor Vervolgingen zit. Dat zal nog minstens een halfuurtje duren. Wenst u te wachten op mevrouw De Wit of verkiest u reeds te starten met uw interpellatie?
02.06 Marijke Dillen (VB): Mevrouw de voorzitster, dat zou weinig collegiaal zijn ten aanzien van collega De Wit. Ik zal wachten.
- Wouter Raskin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het niet-functioneren van trajectcontroles" (55012150C)
- Joris Vandenbroucke aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De activering van trajectcontroles" (55012233C)
- Wouter Raskin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le dysfonctionnement des radars tronçons" (55012150C)
- Joris Vandenbroucke à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L’activation de radars-tronçons" (55012233C)
03.01 Wouter
Raskin (N-VA): Mijnheer de minister, dat heel
wat trajectcontroles niet of slecht functioneren, is al enige tijd geen geheim
meer. Uw partijgenote, Vlaams minister van Mobiliteit, Lydia Peeters klaagde de
problematiek recent nog aan. Zij wees meteen de federale overheid met de vinger:
het uitblijven van het ANPR Management System (AMS), in beheer bij de federale
politie, is de oorzaak. Het systeem moest in 2018 actief zijn, maar werd al
herhaaldelijke malen uitgesteld.
De federale politie ontkent evenwel dat
het probleem bij hen ligt. Technisch staat het systeem op punt, maar de
gerechtelijke verwerking van persoonsgegevens blijkt een struikelblok.
Mijn vragen aan u:
1. Onderschrijft u de bovenstaande uitleg
voor het uitblijven van het AMS-systeem? Ligt het probleem inderdaad bij de gerechtelijke
verwerking van persoonsgegevens?
2. Zo ja, kan u nader toelichten wat het
probleem precies inhoudt? Wat zijn de concrete knelpunten?
3. Hoe denkt u deze knelpunten binnen
afzienbare tijd op te lossen? Op welke manier? En binnen welke termijn mogen we
een oplossing verwachten?
4. Zo u niet akkoord gaat met de
bovenstaande uitleg, waar ligt dan volgens u wél het probleem voor het
uitblijven van het AMS-systeem?
03.02 Joris Vandenbroucke (sp.a): Mijnheer de minister, ik ondervraag u graag over het probleem van de activering van trajectcontroles, waarover ik uw collega van Binnenlandse Zaken vorige week heb ondervraagd in de plenaire vergadering. Ik heb dat gedaan omdat vier jaar geleden de afspraak werd gemaakt met de Gewesten dat zij zouden investeren in camera's, terwijl de federale overheid voor de backoffice zou zorgen in al zijn aspecten.
In het Vlaams Gewest tellen we binnenkort 300 trajectcontroles, waarvan er 200 niet kunnen functioneren omdat die backoffice niet in orde is. Het viel mij op dat uw collega van Binnenlandse Zaken verwees naar een bijeenkomst van het College van procureurs-generaal op 7 januari om "richtlijnen en afspraken te maken die zullen worden meegenomen in het afsprakenkader dat nodig is om alle trajectcontroles gefaseerd te kunnen uitrollen". Zij verwees ook naar afspraken die met de parketten moeten worden gemaakt.
Ik zou u daarover graag de volgende vragen stellen.
Wat is de concrete uitkomst van de vergadering van het College van procureurs-generaal van 7 januari waarnaar uw collega verwees?
Kunt u concreet duiden welke stappen precies nog moeten worden gezet door uw diensten met het oog op de operationalisering van alle trajectcontroles? Kan u daarop een concrete timing plakken?
Hebt u een zicht op de gefaseerde ingebruikname van alle bestaande trajectcontroles? Kunt u daarover meer details geven?
Hoe kunnen we vermijden dat de operationalisering van nog geplande of in aanbouw zijnde installaties opnieuw zoveel tijd in beslag neemt?
03.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, collega's, ik dank u voor uw vragen.
Het ANPR-verhaal is inderdaad geen eenvoudig verhaal. Dat werd door collega Lydia Peeters aangehaald en dat is ook vorige week in de plenaire vergadering bevestigd door collega Verlinden van Binnenlandse Zaken.
Wat zijn de uitdagingen?
Er moet een goede afstemming zijn tussen alle actoren. Dat gaat over de wegbeheerders, de installateurs, politie en Justitie. Het verhaal start bij de lokale, regionale en federale overheid, die camera's wensen te plaatsen. Daarna gaat het over de technische installatie van de apparatuur, door de producent of de leverancier. Vervolgens is er de homologatie om de conformiteit van de apparatuur vast te stellen. Dan volgt de aansluiting op het lokale of desgevallend federale backofficesysteem van de politie, de verwerking van de overtredingen door de verwerkingscentra van de politie, de afhandeling bij het platform voor de inning van boetes van Justitie, Crossborder genaamd, tot eventueel zelfs de rechtbank. U ziet dat alle actoren daarbij samenkomen: lokaal, regionaal en federaal, de politie, burgemeesters, de private sector, de parketten en uiteindelijk Justitie. Daarom moeten we goede afspraken maken.
Sedert mijn aantreden als minister van Justitie, en verder bouwend op mijn ervaring als burgemeester van de stad Kortrijk, heb ik hiervoor bijzondere aandacht gehad.
De lange tijd die nodig was om sommige systemen te koppelen aan de nationale technische gegevensbank ANPR-Management System (AMS), heeft een rol gespeeld, maar ook op technisch en juridisch vlak waren en zijn er nog uitdagingen.
Wat zijn de precieze problemen en uitdagingen?
Ik probeer zeer helder te zijn, goede collega's.
Ten eerste, is er nood aan vier richtlijnen in uitvoering van artikel 44 van de wet op het politieambt. Die richtlijnen moeten het wettelijk kader voor de politiediensten verder operationaliseren of verfijnen. Ze zijn aanvullend op het wettelijk kader van artikel 44, dat de basis is.
De belangrijkste richtlijn voor de verdere rollout
van de trajectcontroles is de ANPR-richtlijn. Daarover heeft het College van
procureurs-generaal inderdaad vorige vrijdag een advies uitgebracht. De
richtlijn zal in de komende dagen worden ondertekend door de minister van
Binnenlandse Zaken en mezelf, maar de ondertekening is geen voorwaarde voor het
gebruik van trajectcontrolesystemen. De wettelijke basis is en blijft
artikel 44. Daarnaast is
er nog een richtlijn "koppeling", een richtlijn
"IT-veiligheid" en een richtlijn "toegang databanken". Die
zullen de inzet van ANPR voor de opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke
politie verder verduidelijken. Ten slotte, is er ook nog de aanpassing van
artikel 62, alinea 6 van de wet betreffende de politie over het
wegverkeer nodig. Het College van procureurs-generaal heeft daarvoor aandacht
gevraagd. Het gaat om een technische aanpassing om toe te laten dat de
verkeerscamera's ook kunnen worden gebruikt voor gerechtelijke doeleinden. De
wet op het politieambt laat dat al toe, maar de wet betreffende de politie over
het wegverkeer dient in die zin te worden aangepast.
Ten tweede,
zijn er ook uitdagingen op het vlak van de middelen.
Aangezien de
verwerking bij de politie op dit ogenblik nog manueel of deels manueel
verloopt, is er nood aan bijkomend personeel om verkeersovertredingen op basis
van die nieuwe trajectcontroles effectief te kunnen verwerken. Hetzelfde geldt
trouwens voor Crossborder bij Justitie. Zowel voor het openbaar ministerie als
voor de zetel zullen extra middelen nodig zijn om de nieuwe instroom van
dossiers op korte termijn te kunnen opvangen. Meer handhavingsmiddelen betekent
immers een grotere pakkans en dus meer instroom. Daarvoor moeten middelen
worden vrijgemaakt en goede protocollen tussen de wegbeheerder, politie en Justitie
worden afgesloten, zodat iedereen een gelijke tred kan houden en ze elkaar
kunnen versterken.
Ten derde, is
er op wetgevend vlak ook nood aan een wijziging van de wet op het politieambt
om de gepseudonimiseerde gegevens vanuit de nationale technische gegevensbank
naar de Gewesten en de gemeenten te kunnen sturen voor mobiliteitsdoeleinden,
bijvoorbeeld voor het in kaart brengen van verkeersstromen. Er is een
expliciete vraag van het VVSG, maar ook van de Gewesten om dat te kunnen doen.
De aanpassing van de wet op het politieambt dient via de commissie voor
Binnenlandse Zaken te gebeuren. De technische realisatie ervan dient ook verder
te worden onderzocht.
Ten slotte,
is er ook het vraagstuk van de betaling van de aansluiting op de nationale
technische gegevensbank voor de lokale ANPR. De wet op het politieambt voorziet
in een verplichte doorzending van ANPR-gegevens naar de nationale gegevensbank.
Daarbij moet nog worden uitgeklaard wie de kosten voor de aansluiting op de
nationale gegevensbank zal betalen. De kosten zijn immers verschillend
naargelang men reeds bestaande systemen op het AMS wil aansluiten of nieuwe
systemen wil bouwen. Ik weet dat de collega van Binnenlandse Zaken daarmee ook
bezig is.
Hoe denk ik deze knelpunten binnen afzienbare tijd op te lossen? Op welke manier?
Op mijn niveau hebben mijn kabinet en ik al meermaals en heel uitvoerig contact gehad met Binnenlandse Zaken en ook met minister Peeters. Binnenkort is er ook een overleg gepland met Waals minister De Bue. Het opzet is dat we heldere afspraken maken om de in opbouw zijnde en bestaande trajectcontroles stapsgewijs – niet in één keer – te activeren en ook afspraken te maken over toekomstige nieuwe trajectcontroles.
Bij Justitie heb ik een persoon aangeduid voor de materie. In samenspraak met de minister van Binnenlandse Zaken is ook aan de federale politie gevraagd om een aanspreekpunt te hebben voor dat dossier. Die mensen dienen de verschillende stappen voor de activering goed in beeld te brengen en af te stemmen met alle actoren in de eigen organisaties en ook met de andere administraties. Ik wil mij niet vastpinnen op een datum, maar ik kan u verzekeren – dat is mijn overtuiging – dat hieraan prioriteit moet worden gegeven. U heeft dat ook kunnen merken tijdens de onderhandelingen, mijnheer Vandenbroucke. Voor elke locatie dienen we na te gaan welke eventuele stappen we nog moeten zetten. Het is maatwerk en vooral teamwerk in het belang van de verkeersveiligheid.
Voor mij is het duidelijk, collega's: als we de verkeersveiligheid willen verhogen door de pakkans te verhogen, dan moet er geschaald worden. Om dat te kunnen doen, moeten we verder digitaliseren en de menselijke tussenkomsten maximaal beperken. Dat is cruciaal. Als we afhankelijk zijn van mensen, dan moeten we blijven werken met quota, en dat is het drama van ons land. Men is niet in staat de verkeersveiligheid te garanderen omdat er quota zijn. Die quota bestaan al lang, omdat politie en parket zeggen dat zij de flux niet aankunnen. Wat is dan het antwoord? Sommigen willen meer mensen inschakelen. Ik denk dat we vooral moeten kijken naar de werkprocessen en moeten inzetten op digitalisering.
In Frankrijk, bijvoorbeeld, is er geen enkele menselijke tussenkomst bij de trajectcontroles. In ons land zijn er de verwerkingscentra, waar veel volk zit om die zaken te verwerken. Kunnen we dat niet volledig digitaliseren? Niet van A tot X, maar van A tot Z, zodat alles digitaal verloopt en er geen quota meer moeten worden toegepast. Vandaag moet de politie zich immers inhouden, omdat men de vaststellingen anders niet kan verwerken.
Er kunnen dus efficiëntiewinsten worden geboekt. Ik zal hierover overleggen met mijn collega's van Binnenlandse Zaken en Mobiliteit.
Voor het inningsplatform Verkeersboetes zal ik zelf ook verder inzetten op digitalisering van de werkprocessen. Uiteraard kunnen we niet alles digitaliseren. Als er een zware verkeersovertreding is, komt die zaak uiteindelijk voor de rechtbank, en ik ga de rechter uiteraard niet vervangen door artificiële intelligentie. Dat gaan we niet doen, dat is een stap te ver. De stappen die daaraan voorafgaan, kunnen we wel digitaliseren.
De technologie bestaat en we moeten die nu nog integreren in onze inningsprocessen.
Ten slotte, om de instroom bij de parketten aan te pakken, wil ik eveneens organisatorisch schalen. Ook daar zal ik bekijken welke voorstellen we kunnen doen.
03.04 Wouter Raskin (N-VA): Mijnheer de minister, ik hoor dat u terecht grootste plannen hebt, samen met uw collega, om de zaak vlot te trekken. Dat mag ook wel. Het gaat om verhalen waarvan mensen achterover vallen. Het is geen goede zaak voor de politiek als mensen zo'n nieuws in de krant lezen. Ik wens u daarbij veel succes en volharding, want het is geen evidente zaak. Anders zou u ook niet zo'n omstandige uitleg moeten geven over richtlijnen die her en der moeten worden opgesteld. Ik heb daaruit begrepen dat er nog een pak werk is.
Als u een en ander goed hebt afgestemd met de verschillende actoren, gaat u de zaken stapsgewijs activeren. Dat begrijp ik ook: u kunt de zaken niet morgen oplossen door op een knopje te duwen, waarna alles picco bello zal verlopen. We moeten u de tijd gunnen om de zaken op te lossen. U bent zo verstandig om geen datum naar voren te schuiven en ik begrijp dat de uitrol op een degelijke manier moet gebeuren, maar het mag wel vooruitgaan. Als straks al die richtlijnen het levenslicht zien, moeten we via teamwerk, na goede afspraken, de zaken stapsgewijs kunnen uitrollen.
Ik moet het u niet verwijten, maar de woordvoerster van mevrouw Verlinden zei vorige week dat die richtlijnen eigenlijk een probleem voor Justitie zijn. Het gaat immers over de gerechtelijke verwerking van persoonsgegevens. Ik zal het haar straks zeggen, want ik heb ook bij haar nog een vraag ingediend. Als teamwerk belangrijk is, zou zij dat het beste ook tonen.
Ik wens u ook heel veel succes bij uw grote ambitie om alles te digitaliseren. Ik mag oprecht hopen dat het lukt, maar dat is een zwaar engagement. Kijk naar de uitrol van Mercurius in de vorige legislatuur. Men botst nog wel eens op een aantal zaken om alles te gaan digitaliseren. Het is in ieder geval de toekomst en ik wens u daarbij veel succes.
03.05 Joris Vandenbroucke (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
In de wetenschap dat dit project al vier jaar loopt, vind ik wel dat er nog indrukwekkend veel stappen te zetten zijn. Ik dank u voor de openheid daarover. U hebt dat ook concreet toegelicht. U laat zich niet vastpinnen op een datum. Dat begrijp ik, dat zou ik in uw plaats ook niet doen als dit op mijn bord zou terechtkomen. Toch blikt u ook onmiddellijk vooruit – zo kennen we u – en bepleit u een volledige digitalisering van die processen. Ik ga daarmee helemaal akkoord, mijnheer de minister, maar zorg er alstublieft voor dat het systeem zoals het vandaag bestaat, zo snel mogelijk functioneert, desnoods met quota. Het is immers bijna letterlijk doodzonde dat op dit moment 95 trajectcontroles in het Vlaamse Gewest technisch kant-en-klaar zijn, maar niet kunnen worden gebruikt waarvoor ze zijn aangekocht: ervoor zorgen dat mensen niet te snel rijden. Daardoor kunnen we doden en gewonden vermijden.
Ik voel dat dit voor u een prioriteit is. Ik reken erop dat u die stappen vooruit zult zetten en dat we binnen afzienbare tijd – niet over jaren – kunnen concluderen dat al die trajectcontroles functioneren.
U hebt mijn volle steun om daarna nog de stappen te zetten naar een totale digitalisering.
L'incident est clos.
04 Samengevoegde vraag en interpellatie van
- Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De zwaargewonde cipier in de gevangenis van Gent" (55012064C)
- Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De aanval op een cipier in de gevangenis van Gent" (55000075I)
04 Question et interpellation jointes de
- Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le gardien grièvement blessé à la prison de Gand" (55012064C)
- Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'agression d'un gardien à la prison de Gand" (55000075I)
04.01 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, in de gevangenis van Gent liep een cipier dinsdagochtend, na een gewelddadig incident, ernstige verwondingen op. De feiten werden intussen ook bevestigd door de woordvoerder van het gevangeniswezen.
Hoe gaat het ondertussen met de aangevallen cipier? Kunt u wat meer informatie geven over het incident? Zijn er sinds het incident extra maatregelen van kracht in de gevangenis of plant men extra veiligheidsmaatregelen te nemen?
04.02 Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, zoals mevrouw De Wit al zei, heeft een gedetineerde vorige week een cipier zwaar toegetakeld, waardoor de cipier zwaar gewond raakte.
In de aanvankelijke berichtgeving over dit incident luidde het dat deze gedetineerde psychologische hulp nodig zou hebben. Een dag later kregen we meer duidelijkheid over de dader: het betreft de Antwerpse terrorist Hassan Hamdaoui, in Antwerpen beter bekend als 'de schrik van het Sint-Jansplein'. De heer Hamdaoui werd al veroordeeld voor het plannen van aanslagen tegen de NAVO, tegen de Joodse gemeenschap, op treinstations en op voetbalstadions. Gelukkig werd deze leider van een terroristische bende tijdig opgepakt.
Zoals we konden lezen, stak hij de vrouwelijke cipier neer uit “boosheid omdat hij vreest zijn Belgische nationaliteit te verliezen". Bovendien blijkt uit een aantal getuigenissen van andere cipiers dat het hier gaat om een onhandelbaar, onaangenaam en zeer onevenwichtig persoon die de afgelopen jaren de ene tuchtstraf na de andere kreeg.
Het is wat mij betreft dan ook totaal onbegrijpelijk dat die man de kans kreeg om in de gevangenis te werken. In de eerste plaats omdat hij op de plaats van tewerkstelling het voorwerp vond waarmee hij de cipier ernstig heeft verwond. Werken in de gevangenis is bovendien een gunst, en gezien het beperkte aantal plaatsen, moet hier toch selectiever mee worden omgesprongen. Ik verwijs naar de cijfers die wij vorige week van de Centrale Toezichtsraad van het Gevangeniswezen hebben ontvangen. Daaruit blijkt dat slechts 35% van de gedetineerden die kans krijgt.
De cipier heeft inmiddels het ziekenhuis mogen verlaten. Ik hoop dat zij het goed stelt. Kunt u haar gezondheidstoestand enigszins toelichten? Op welke wijze wordt deze dame ondersteund?
Kunt u mij dit gewelddadige voorval tevens wat verder toelichten? Werden er inmiddels maatregelen genomen om dergelijke feiten te voorkomen?
Volgens de media zou de gedetineerde psychologische hulp nodig hebben om trauma's uit het verleden te kunnen verwerken. We weten nu inmiddels waaruit die zogenaamde nood aan psychologische hulp bestaat. Kan hierover ook wat meer toelichting worden gegeven? Had men al stappen genomen om deze man zijn Belgische nationaliteit te ontnemen?
Deze gevaarlijke terrorist mocht in de gevangenis werken. Ik stel me hier toch vragen bij en begrijp niet dat aan dergelijke terroristen voorrang wordt verleend. Kunt u mij hierover meer verduidelijking geven?
04.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw De Wit, mevrouw Dillen, ik dank jullie voor de vraag en ook voor de bezorgdheid voor wat er is gebeurd met een belangrijk personeelslid van onze dienst. Ik kan jullie gelukkig mededelen dat het slachtoffer, een opvoedster binnen de zorgequipe van de gevangenis van Gent, op de dag van de feiten het ziekenhuis mocht verlaten en thuis kon bekomen van haar letsels.
Door de lokale directie wordt in ondersteuning voorzien, onder andere door contact met het opvangteam. Dat bestaat uit mensen die opgeleid zijn in collegiale zorg. Er zijn ook contacten met de collega's. Ook wij hebben vanuit het kabinet uiteraard contact opgenomen met de mensen ter plaatse.
Uit de verklaringen van het aanwezige personeel bleek er geen enkele aanleiding voor het geweldincident te zijn. De dader viel het slachtoffer plotseling in de rug aan en werd door een moedige tussenkomst van personeelsleden geneutraliseerd. De dader werd onmiddellijk door de politie opgepakt en verhoord.
De directie heeft het voltallige personeel bij wijze van emotionele debriefing na het incident toegesproken. Het opvangteam werd ook ingeschakeld om de personeelsleden die nauw bij het incident betrokken waren op te vangen.
De gedetineerde werd op woensdag 6 januari 2021 naar de gevangenis van Brugge overgebracht en staat onder een nieuw bevel tot aanhouding, afgeleverd door de onderzoeksrechter. In het bevel tot aanhouding worden de eerdere agressiefeiten van 14 december 2020 ook vermeld. Op 14 december 2020 vertoonde de betrokken gedetineerde immers ook reeds agressief gedrag ten aanzien van het personeel. Hij werd via de tuchtprocedure, die in de basiswet is vastgelegd, gesanctioneerd met negen dagen strafcel. Er werd ook een klacht ingediend bij de politie.
Het incident is net als elk incident opgenomen door de directie Integrale Veiligheid van de DG EPI. Uit een eerste analyse blijken geen structurele maatregelen nodig te zijn, omdat het een geïsoleerd incident betreft.
Omdat ik het welzijn en de veiligheid van mijn medewerkers belangrijk vind, heb ik mijn administratie gevraagd een procedure uit te werken, zodat een traumatische ervaring in elke gevangenis op een uniforme wijze zou worden behandeld. Op die manier wil ik mijn medewerkers die het slachtoffer zijn van een incident tijdens de uitoefening van hun werk, voorzien van de best mogelijk zorg.
Ik kan bevestigen dat de dader inderdaad een teruggekeerde Syriëstrijder is, die met psychiatrische problemen kampt. Ik heb aan het OCAD gevraagd een analyse te maken. Ik kan ook bevestigen dat de gepleegde feiten volledig in een psychiatrische context te situeren zijn. Over de medische en psychiatrische details kan ik u, gelet op het medisch geheim, uiteraard niet meer vertellen. Wel kan ik u meedelen dat de psychiatrische problematiek een van de elementen is die de strafuitvoeringsrechtbank er destijds van weerhield om elektronisch toezicht toe te kennen.
De betrokkene verscheen op 8 december voor het hof van beroep te Antwerpen in het kader van de intrekking van de Belgische nationaliteit op vordering van het openbaar ministerie. Deze zaak werd echter uitgesteld.
Tot slot, het toekennen van werk in de gevangenis gebeurt met toepassing van de artikelen 81 tot 86 van de basiswet betreffende de rechtspositie van de gedetineerden. Hierbij wordt werk toegekend door de directeur of zijn afgevaardigde. De betrokkene heeft de voorziene procedure gevolgd, net als alle andere gedetineerden, en heeft op geen enkele manier voorrang genoten. Hij was tewerkgesteld in het zorgwerkhuis, een aangepaste werkplek voor gedetineerden met een bepaald profiel.
04.04 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord, maar dit wekt veel bezorgdheid. We weten allemaal dat de teruggekeerde Syriëstrijders tikkende tijdbommen zijn. Hier werd bewezen dat zo iemand kan ontploffen door een banaal feit. Het is niet de eerste keer en dat toont aan dat we met een probleem zitten.
Misschien is het niet slecht dat men een bezigheid heeft en aan het werk kan, maar dit toont aan voor welke uitdagingen onze gevangenissen en instellingen staan met de betrokkenen die in onze cellen zitten. Uiteindelijk zie ik hierin een nieuw pleidooi voor het wetsvoorstel dat wij indienden inzake de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank na strafeinde. We kunnen die mensen vandaag immers niet oneindig in de cel houden en zelfs in de cel is het niet veilig voor het personeel. Deze feiten tonen dat wel aan.
Er is een instrument nodig om ook nadien een degelijke opvolging mogelijk te maken. Ik weet dat u dit punt in de beleidsnota hebt opgenomen. Volgens het regeerakkoord zou men dat onderzoeken en in de beleidsnota hebt u dat al aangepast, waarvoor mijn dank. De eerste honderd dagen zijn nu zowat achter de rug en misschien is dit een goed moment om eens te bekijken hoever men hiermee staat. Veel werk hebt u er niet aan, want ons voorstel is al ingediend, het kan bij wijze van spreken morgen aangenomen worden.
Deze gebeurtenis toont aan dat er wel degelijk nood is aan het aanpakken of begeleiden van dergelijke profielen. U kunt het noemen zoals u wil, maar er moet alleszins kordaat en efficiënt worden opgetreden opdat zulke feiten zich niet herhalen, niet in de gevangenis en ook erbuiten niet.
04.05 Marijke Dillen (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord.
Ik sluit mij graag aan bij de repliek van collega De Wit. Dit incident toont inderdaad voor de zoveelste keer aan dat teruggekeerde Syriëstrijders en veroordeelde terroristen voor een ernstig probleem in onze gevangenissen zorgen.
U hebt, wat het werk betreft, verwezen naar de uitvoering van de basiswet betreffende de rechtspositie van de gedetineerden, maar wij mogen niet vergeten dat het hier ging over een man die zich niet als een goede gedetineerde in de gevangenis gedroeg. Integendeel, het ging over iemand die onhandelbaar en heel onevenwichtig was en al verschillende keren werd gesanctioneerd.
Ik begrijp niet dat zo iemand de gunst of het voorrecht krijgt om te werken. Begrijp mij niet verkeerd. Ik ben voorstander van het geven van werk aan gedetineerden in de gevangenis. Dat heeft immers een aantal voordelen. Zij kunnen een centje bijverdienen en het is ook heel belangrijk met het oog op de re-integratie in de samenleving. Als we echter horen dat slechts 35 % van de gedetineerden die gunst krijgt, dan denk ik dat daar prioriteiten moeten worden gesteld en dat gedetineerden die zich goed gedragen in de gevangenis voorrang moeten krijgen.
Ik durf erop aan te dringen dat er in samenspraak met alle actoren wordt nagedacht over de uitwerking van een stappenplan om, gelet op het beperkt aantal plaatsen, in een aantal duidelijke richtlijnen en criteria te voorzien om te bepalen welke gedetineerden voorrang krijgen. Daarbij zijn twee criteria heel belangrijk: het gedrag in de gevangenis en de aard van de veroordeling.
Ik heb dan ook tot besluit van deze interpellatie een motie ingediend.
De voorzitster: Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Marijke Dillen en luidt als volgt:
"De Kamer,
gehoord de interpellatie van mevrouw Marijke Dillen
en het antwoord van de vice-eersteminister en minister van Justitie, belast met Noordzee,
- overwegende
dat op 5 januari 2021 in de gevangenis van Gent een gedetineerde,
gekend in de volksmond als 'de schrik van het Sint-Jansplein in Antwerpen', een
cipier zwaar heeft toegetakeld met een schaar;
- overwegende
dat het een leider van een terroristische bende betrof, veroordeeld omwille van
het plannen van aanslagen tegen de NAVO, de Joodse gemeenschap en op
treinstations en in voetbalstadions;
- overwegende
dat uit het jaarverslag van de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen
blijkt dat slechts 35 % van de gedetineerden toegang tot werk in de
gevangenis heeft;
- overwegende
dat deze gedetineerde, die daarenboven een onhandelbare en zeer onevenwichtige
persoon blijkt te zijn en die reeds verschillende tuchtstraffen heeft
opgelopen, het voorrecht heeft gekregen om te mogen werken;
- overwegende
dat bij het toekennen van het voorrecht om te mogen werken in de gevangenis
rekening dient te worden gehouden met de aard van de veroordeling en het gedrag
van de gedetineerde;
vraagt de regering
- in
overleg met alle betrokken actoren zoals het directoraat-generaal Penitentiaire
lnrichtingen, de Regie voor Gevangenisarbeid en de Centrale Toezichtsraad voor
het Gevangeniswezen een stappenplan uit te werken waarbij er duidelijke
criteria worden vastgelegd voor het toekennen van werk in de gevangenis aan
gedetineerden;
- hierbij minstens rekening te houden met de aard van de veroordeling en het gedrag van de gedetineerde in de gevangenis."
Une motion de recommandation a été déposée par Mme Marijke Dillen et est libellée comme suit:
"La Chambre,
ayant entendu l'interpellation de Mme Marijke Dillen
et la réponse du vice-premier ministre et ministre de la Justice, chargé de la Mer du Nord,
- considérant qu'un détenu généralement connu comme la terreur de la Sint-Jansplein à Anvers a violemment malmené un gardien à coups de ciseaux le 5 janvier 2021 dans la prison de Gand;
- considérant qu'il s'agissait du chef d'une bande terroriste condamné pour avoir planifié des attentats contre l'OTAN et la communauté juive et dans des gares et des stades de football;
- considérant que le rapport annuel du Conseil central de surveillance pénitentiaire révèle que seulement 35 % des détenus ont accès à un travail dans les établissements pénitentiaires;
- considérant que ce détenu qui, de plus, semble être une personne récalcitrante et très déséquilibrée ayant déjà subi plusieurs sanctions disciplinaires, s'est vu accorder le privilège de pouvoir travailler;
- considérant que lors de l'octroi du privilège de pouvoir travailler en prison, il doit être tenu compte de la nature de la condamnation et du comportement du détenu;
demande au gouvernement
- d'élaborer, en concertation avec l'ensemble des acteurs concernés, tels que la Direction générale des Établissements pénitentiaires, la Régie du travail pénitentiaire et le Conseil central de surveillance pénitentiaire, une feuille de route établissant des critères clairs pour l'octroi à des détenus d'un travail en milieu pénitentiaire;
- dans ce contexte, de prendre au moins en considération la nature de la condamnation et le comportement du détenu dans l'établissement pénitentiaire."
Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Katja Gabriëls.
Une motion pure et simple a été déposée par Mme Katja Gabriëls.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.
05 Question de Nabil Boukili à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La transaction pénale au profit de Stéphane Moreau dans le dossier Tecteo" (55012193C)
05 Vraag van Nabil Boukili aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De minnelijke schikking voor de heer Stéphane Moreau in het Tecteodossier" (55012193C)
05.01 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Madame la présidente, monsieur le ministre, nous y sommes. Après douze années de procédure, la transaction pénale sollicitée par Stéphane Moreau dans le dossier Tecteo/Ogeo a été homologuée par la chambre du conseil de Liège.
C’est un beau cadeau de Noël pour l’intéressé dans ce dossier où, avec sept autres personnes, l’homme fort du PS liégeois était poursuivi pour abus de biens sociaux. Sur ces huit inculpés, dont le parquet demandait initialement le renvoi en correctionnelle, aucun ne comparaîtra devant le tribunal. Deux ont bénéficié d’un non-lieu, les six autres d’une transaction pénale.
Le montant de cette transaction n’est pas connu. Le procureur Christian de Valkeneer, sollicité par la presse, ne fera aucun commentaire. Comme le dossier n’a jamais dépassé le stade de l’instruction, les détails resteront secrets.
J’aimerais, monsieur le ministre, vous faire part de mon indignation. Indignation non seulement parce qu’encore une fois, ces crimes financiers commis au détriment du bien public resteront impunis, mais aussi parce qu’ils resteront à jamais dans l’ombre, parce que le citoyen n’en saura jamais le fin mot.
Aujourd’hui, en Belgique, les criminels en col blanc peuvent détourner l’argent du contribuable sans jamais avoir à rendre des comptes. Dans le cas de Stéphane Moreau, c’est déjà la deuxième fois qu’il bénéficie d’une telle transaction. La deuxième fois qu’il s’en tire sans peine et sans procès public. Ce n’est pas acceptable.
Monsieur le ministre, à chaque fois que je vous interroge sur la transaction pénale élargie, vous me répondez que celle-ci sera évaluée et réformée le cas échéant. Je regrette de ne pas vous voir prendre d’engagement plus clair à cet égard. Pendant ce temps, les transactions pénales se succèdent pour les criminels en col blanc. À chaque fois, elles suscitent la même indignation dans la population. Pour nous, les choses sont claires: ce système doit être supprimé.
Monsieur le ministre, pouvez-vous nous donner une position claire sur la transaction pénale élargie? Ne pensez-vous pas qu’il y a urgence à se pencher sur ce système, au vu de l’actualité? Que pensez-vous du fait que des récidivistes reconnus comme Stéphane Moreau peuvent encore et toujours bénéficier de nouvelles transactions? Pouvez-vous nous informer sur le montant de la transaction conclue dans cette affaire?
05.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, cher collègue, ce n'est pas la première fois que vous posez cette question. Je pense donc que vous avez déjà reçu la réponse à cette dernière. Mais je vais quand même vous répondre.
Pour ce qui concerne ce type de dossier, je tiens à vous rappeler que l'accord de gouvernement prévoit que l'ordre judiciaire et la police judiciaire seront renforcés en vue de la détection et de la poursuite des délits financiers. La loi sur la transaction pénale sera évaluée et ajustée, si nécessaire.
Pour ce qui concerne le cas individuel auquel vous faites référence, vous savez que le ministre de la Justice ne peut pas se prononcer sur un dossier particulier. Nous vivons dans une démocratie. Nous nous devons donc de respecter les jugements et les arrêts des juges.
05.03 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse, si on peut appeler cela une réponse.
Je continuerai à poser des questions sur la transaction pénale parce que votre réponse est, en réalité, une non-réponse. Vous dites que la loi sera évaluée et ajustée, le cas échéant. Mais vous ne dites rien au sujet de cette évaluation. Est-elle en cours? Quelles en sont les modalités? Vous dites également que vous ne voulez pas vous prononcer au sujet d'un jugement. Mais, pour ce qui me concerne, j'aurais aimé qu'un jugement soit rendu par un tribunal, jugement que je n'aurais pas contesté.
Or, dans le cas qui nous occupe, M. Moreau fait l'objet d'une transaction pénale qui empêche la tenue d'un procès équitable, dans le cadre duquel il aurait pu se défendre et rendre des comptes.
Pour ma part, j'aurais souhaité que la justice puisse se dérouler normalement, sans qu'il y ait des échappatoires financières pour les criminels en col blanc.
Le cas de Stéphane Moreau est assez symptomatique de la transaction pénale parce que c'est un récidiviste. C'est la deuxième fois qu'il commet ce genre de faits. Ce n'est pas un arrangement à l'occasion duquel il peut tirer des leçons. Cette transaction pénale n'est pas dissuasive. Normalement, une peine a pour but de dissuader le criminel de recommencer alors que la transaction pénale encourage les criminels en col blanc car il suffit à ces derniers de s'arranger en payant une petite somme pour être acquittés. D'ailleurs, il n'y a même pas de procès.
Un problème de justice se pose car elle ne fonctionne pas en cas de transaction pénale. Et je souhaiterais obtenir des réponses un peu plus claires que celle que vous donnez en parlant d'évaluation. Tant que je n'obtiendrai pas ces réponses, monsieur le ministre, je continuerai à vous interroger.
L'incident est clos.
- Katleen Bury aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Partnergeweld" (55012198C)
- Nabil Boukili aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De femicide op Ahlam" (55012245C)
- Katleen Bury à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les violences conjugales" (55012198C)
- Nabil Boukili à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le féminicide d'Ahlam" (55012245C)
06.01 Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, deze vraag dateert van begin januari. In de kranten lazen we verschillende zaken over partnergeweld. De vraag is wat we daarmee gaan doen. Er moet dringend worden gereageerd. We vernamen dat de lockdown nog langer gaat duren.
Hoe gaat u dat aanpakken, mijnheer de minister?
06.02 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, "Vis ta vie comme tu veux. Au final, tu vas mourir un jour", voilà ce qu'Ahlam Younan, une Liégeoise de 28 ans, postait sur Twitter en août 2019. Cette phrase résonne aujourd'hui amèrement.
Le dimanche 3 janvier dernier, le corps sans vie d’Ahlam était découvert dans son appartement. Elle y avait été abandonnée, les mains attachées dans le dos, exécutée d’une balle dans la tête. Selon la piste privilégiée par le parquet, Ahlam a été assassinée car elle refusait le mode de vie que sa famille voulait lui imposer. Ahlam était une femme libre et indépendante. Elle voulait mener son propre chemin.
De tout temps, des hommes ont osé prétendre dicter leurs règles aux femmes, en leur interdisant certains comportements, certaines activités, certaines façons de s’habiller – jusqu’à leur interdire de disposer de leur propre corps. Et si ces femmes se rebellent, s’émancipent, ils font obstruction, vocifèrent, sanctionnent. Ahlam, elle, l’a payé de sa vie.
Si l'on consulte la presse, que répond le parquet? "La piste du crime d’honneur est privilégiée", "un règlement de comptes dans la sphère familiale". Un crime d’honneur? Un règlement de comptes? On croit assister à une triste plaisanterie. Le mouvement des femmes milite depuis des années pour faire cesser cette banalisation. Non, tuer un membre de sa famille n’est pas un crime d’honneur. Et quels comptes y avait-il à régler? Qu’avait fait Ahlam qui méritait une telle rétribution?
Ces euphémismes sont insupportables. Quand va-t-on, enfin, appeler un chat un chat? C’est une exécution! Ahlam a été abattue par des lâches qui font honte à tous les hommes. Ils n’ont pas supporté qu’elle échappe à leur contrôle, alors ils l’ont exécutée, assassinée. Elle a été tuée parce qu’elle était libre.
Monsieur le ministre, allez-vous donner des directives aux parquets et aux tribunaux pour faire cesser la banalisation des féminicides? Il semblerait qu’Ahlam avait déjà été menacée par l’un de ses frères. Pouvez-vous nous dire si une plainte avait été déposée? Quel en a été le suivi? Enfin, quelle politique comptez-vous mettre en place en matière de violences faites aux femmes?
06.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, collega's, de regering maakt van de strijd tegen partnergeweld en feminicide een prioriteit, zoals aangekondigd in het regeerakkoord, in mijn beleidsverklaring en beleidsnota. Het is ook een prioriteit van de parketten.
Afin de prévenir ceux-ci, de nombreuses mesures ont été prévues par l'ensemble des autorités impliquées dans la problématique, notamment dans différents plans d'action, que ce soit au niveau fédéral ou au niveau des entités fédérées. La justice n'est qu'un maillon de la chaîne. De nombreuses circulaires sont d'ailleurs d'application. Une récente loi impose désormais aux magistrats le suivi d'une formation spécifique en cette matière.
Het Verdrag van Istanbul vormt hiervoor de leidraad. Specifiek voor politie en Justitie bestaan er sinds enkele jaren richtlijnen voor de aanpak van zaken van partnergeweld, zoals de belangwekkende COL 6/2017 omtrent eergerelateerd geweld en COL 4/2006, die in 2015 werd herzien. In beide omzendbrieven worden duidelijke richtlijnen meegegeven aan politie en parket voor de aanpak van deze zaken. Er wordt ook een nultolerantie vooropgesteld. Op elke zaak moet een strafrechtelijk antwoord volgen. Seponeringen om opportuniteitsredenen moeten worden tegengegaan. Er moet steeds een proces-verbaal opgemaakt worden en naar de procureur des Konings worden gestuurd. Zelfs als de aangegeven of vastgestelde gedraging geen misdrijf lijkt te zijn, zal een proces-verbaal met preventiecode 42, familiaal geschil, opgemaakt worden met de bedoeling de magistraten in het geval van nieuwe feiten in de mogelijkheid te stellen de ernst van de situatie te beoordelen en de meest geschikte maatregelen te bepalen. Daarenboven beschikken de politionele en justitionele actoren over bijkomende tools, zoals het tijdelijk huisverbod en een risicotaxatie-instrument.
Mevrouw Bury, u vroeg waarom er niet tijdig wordt ingegrepen wanneer de politie weet heeft van voorafgaande incidenten. Naast deze duidelijke richtlijn met betrekking tot het opstellen van een proces-verbaal werden ook andere nieuwe richtlijnen uitgevaardigd inzake de veralgemening van het herbezoek door de politiediensten in situaties van partnergeweld tijdens de coronacrisis. Hierbij wordt bedoeld dat de politiedienst die het aanvankelijk proces-verbaal opstelde opnieuw contact opneemt met het slachtoffer, waarbij ze ook oog hebben voor de veiligheid van het slachtoffer. Het neemt de vorm aan van een bijkomend verhoor en het slachtoffer krijgt verder de nodige informatie omtrent de beschikbaarheid van eventuele hulpverlening. Dit was de verankering van een goede praktijk die ook buiten de coronacrisis al werd toegepast door de politie en momenteel een veralgemeend gebruik kent. Er is ook een nieuw risicotaxatie-instrument, waarvoor de richtlijnen voor het gebruik ervan op 1 januari 2021 in werking traden.
Een tijdelijk huisverbod wordt inderdaad voornamelijk opgelegd in de parketten van Limburg en Antwerpen. Zoals gesteld in de recente schriftelijke vragen nrs. 31 en 42, zou dit te maken kunnen hebben met het feit dat in sommige parketten een andere aanpak simpelweg de voorkeur kreeg of dat het voor sommige politiediensten niet duidelijk was dat een tijdelijk huisverbod ook mogelijk is in situaties van familiaal geschil waarbij wel een proces-verbaal wordt opgemaakt, zelfs indien er geen misdrijf lijkt te zijn gepleegd.
Een tijdelijk huisverbod is een crisismaatregel die onmiddellijk opgelegd dient te worden, maar indien er bij de constatering van de feiten eerder naar andere maatregelen wordt gegrepen, is het te laat om nog de mogelijkheid van een tijdelijk huisverbod te overwegen. Anderzijds wordt er ook nog, indien er wel misdrijven worden vastgesteld, vaak teruggegrepen naar de doorverwijzing naar de onderzoeksrechter, met het oog op een voorlopige hechtenis.
De sensibilisering van de politie en het parket aangaande de verschillende richtlijnen uit de omzendbrief omtrent het tijdelijk huisverbod, die nog in 2020 werd herzien, zullen wij voortzetten. Zo moet er meer aandacht geschonken worden aan de mogelijkheid van een tijdelijk huisverbod, ook wanneer er geen sprake is van een misdrijf.
Het grote succes van een tijdelijk huisverbod bij de parketten van Limburg en Antwerpen kan dan weer gelinkt worden aan het bestaan van een Family Justice Center daar ter plaatse en het feit dat men daar reeds jaren kan steunen op een ketengerichte aanpak van zaken van intrafamiliaal geweld. Het instrument van een tijdelijk huisverbod is daar goed gekend door de verschillende actoren binnen de keten en wordt derhalve met veel succes toegepast.
Ik kom tot uw vierde vraag. In de COL 4/2006, zoals herzien in 2015, worden samenwerkingsprotocollen voorgesteld op arrondissementeel niveau betreffende de aanpak van situaties van partnergeweld. In de verschillende arrondissementen bestaan er ook arrondissementele raden voor slachtofferbeleid en arrondissementele raden kindermishandeling.
Daarenboven is in Vlaanderen de praktijk van de ketengerichte aanpak al jaren ingeburgerd, ingevolge projecten in onder meer het arrondissement Antwerpen, namelijk het Protocol van Moed en het CO3-overleg, en het arrondissement Limburg, met het LINK-project.
Er bestaan met andere woorden verschillende afspraken, protocollen en platforms waarbij de actoren van politie en Justitie en de hulpverleningsdiensten geregeld contact hebben met elkaar en de nodige informatie uitwisselen op dat vlak.
Je pense avoir répondu à la question de Mme Bury. J'en viens aux questions de M. Boukili.
Monsieur Boukili, en ce qui concerne vos questions sur le décès de la jeune Ahlam, vous comprendrez qu'il ne m'appartient pas de me prononcer, ni de donner des informations dans des dossiers particuliers, de surcroît lorsqu'ils sont à l'instruction. En effet, l'instruction est secrète.
Concernant votre troisième question, le gouvernement fait de la lutte contre la violence de genre une priorité. La convention d'Istanbul sert de ligne directrice à cet égard. Par ailleurs, le groupe d'experts du Conseil de l'Europe sur l'action contre la violence à l'égard des femmes et la violence domestique a publié en septembre 2020 son rapport d'évaluation de la Belgique et a formulé une série de recommandations que la Belgique veillera à intégrer dans le cadre de la mise en oeuvre de futures initiatives et de l'élaboration de futurs instruments de lutte contre les violences basées sur le genre. Elle les intégrera dans le Plan d'action fédéral de lutte contre les violences basées sur le genre, dans le Plan fédéral de lutte contre les violences intrafamiliales, à la suite de la deuxième vague du covid-19, dans les travaux relatifs aux centres de prise en charge des victimes de violences sexuelles ou encore lors la Conférence interministérielle Droits des femmes. Les problématiques sont donc abordées sous différents angles mais toujours en collaboration avec l'ensemble des acteurs compétents.
Plus particulièrement pour la Justice, plusieurs axes sont développés en dehors de ceux déjà mentionnés ci-dessus. Premièrement, les discussions reprendront en ce qui concerne la réforme du Code pénal. En effet, au cours de la législature précédente, une commission d'experts a élaboré une proposition de nouveau Code pénal, mais n'a pas pu aboutir.
Comme je l'ai signalé dans mon exposé d'orientation politique, le texte rédigé par la commission d'experts servira de base aux futures discussions. Les violences sexuelles y font l'objet d'une grande attention en vue de développer une approche efficace et le chapitre relatif aux crimes sexuels sera traité en priorité, pour qu'il puisse encore être incorporé dans le Code pénal existant et entrer en vigueur le plus rapidement possible.
La loi relative à l'interdiction temporaire de résidence a été modifiée en 2019. À la suite de cela, le Collège des procureurs généraux a, début 2020, approuvé une circulaire adaptant la circulaire précédente et adressant un certain nombre d'instructions aux magistrats de parquet pour la mise en oeuvre de cette mesure et des nouvelles dispositions qui y sont associées.
Le message porté par ces modifications est clair: recourir davantage à l'interdiction temporaire de résidence pour soutenir une politique efficace et proactive en matière de lutte contre la violence intrafamiliale. Les centres de prise en charge des victimes de violences sexuelles seront multipliés. Ils passeront de trois, comme actuellement, à six. L'objectif est d'arriver à dix centres avant la fin de cette législature.
Le développement des Family Justice Centers, dont l'efficacité a été démontrée en matière de lutte contre les violences intrafamiliales, sera également l'une des priorités. Ces points font partie des axes de travail que je compte développer en matière de lutte contre les violences sexuelles.
06.04 Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Eerst en vooral, ik wil best geloven dat Justitie maar één schakel is in de keten, maar ik vind het hallucinant om dat bij het begin van uw antwoord zo te zeggen. Het is Justitie dat hier een kader moet uitbouwen en aan de anderen om dat kader ook te volgen. Als u zegt dat Justitie één schakel is in een groter geheel, geeft u een totaal verkeerd beeld van waarvoor u op die stoel zit.
Ik heb veel projecten gehoord, protocollen, platforms en allerlei omzendbrieven, maar in de praktijk zien we dat de politie soms niet weet dat een huisverbod ook aan mensen kan worden opgelegd als er nog geen misdrijf is vastgesteld. Daarvoor moet ook een hele procedure voor de rechtbank uitgesponnen worden, maar op het moment dat er iemand meldt dat er thuis een gevaar is, is dat een preventieve maatregel die uitvoering kan vinden.
Dan hebben we de cijfers gezien. Het gaat er niet om dat er in twee provincies geregeld huisverboden voorkomen, maar wel dat er geen zijn in de andere provincies: nul, toch de laatste vijf jaar. Dan worden er andere maatregelen en een andere aanpak naar voren geschoven. Ik vraag me nog steeds af welke aanpak dat dan wel is. Daarop heb ik ook geen antwoord gekregen.
U zegt dat wanneer voor een andere aanpak gekozen wordt, een huisverbod niet meer mogelijk is. Dat lijkt me geen goede zaak. Ik zou graag weten welke die andere aanpak is. U heeft het over hulpverlening, de politie die een bijkomend pv opstelt en kijkt hoe het gaat met de bewuste persoon. Maar als dan blijkt dat de situatie gevaarlijk blijft, ook al heeft men niet initieel voor het huisverbod gekozen, dan zou het toch maar al te gek zijn dat deze maatregel op dat moment niet onmiddellijk kan worden genomen om alsnog het gezin of de vrouw te beschermen.
Voor het overige heb ik het opnieuw over het snelrecht. Vorige week hadden we het in de plenaire vergadering over rellen, nu over partnergeweld. De snelrechtbanken komen er. Er komen budgetten. Maar wanneer komen die er? Wanneer zijn zaken eigenlijk hoogdringend? Deze zaken zijn hoogdringend en dan moeten er maar budgetten voor zijn. Wij zien dat ook met de coronacrisis. Daar waren ook budgetten voor nodig en dus zijn die budgetten gegeven.
Waar wachten wij op? Wij mogen niet wachten op – altijd hetzelfde – de aanpassing van het Strafwetboek om alles te implementeren. Wij zien dat bepaalde zaken vierkant draaien en dringend moeten worden bekeken om te vermijden dat er meer doden vallen. Ook de onderlinge afstemming tussen hulpverleners is belangrijk. Kijk naar het voorbeeld van mijn collega, die zei dat er heel veel bedreigingen werden geuit tegen die vrouw en dat men wist dat het zover zou komen. Ook de politiediensten in Eeklo waren er zich zeer goed van bewust dat er zich vaak problemen afspeelden in die woning. De afstemming tussen de verschillende actoren is dus zeer belangrijk. Goede maatregelen nemen en die maatregelen herevalueren, maatregelen nemen, ook al zijn zij niet vanaf dag één genomen…
De voorzitster: Mevrouw Bury, kunt u afronden, want uw repliek is langer dan uw vraag?
06.05 Katleen Bury (VB): Ja, dat is waar. Ik zal afronden, maar ik vind het interessanter om standaard naar mijn vraag te verwijzen.
De voorzitster: Dat mag u doen en dan krijgt u iets meer tijd in uw repliek.
06.06 Katleen Bury (VB): Dan kan ik in de repliek een beetje kijken naar wat de minister heeft geantwoord, want mijn vraag heeft hij gelezen. Dat vind ik interessanter, maar ik had enkele zaken opgeschreven en soms moet ik dan een beetje puzzelen om tot mijn antwoord te komen, want ik heb geen standaardantwoord klaar.
06.07 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.
J'attendrai le déroulement de l'enquête pour reposer la deuxième question.
Monsieur le ministre, depuis que je suis dans ce Parlement, j'ai malheureusement dû intervenir à plusieurs reprises sur des questions de féminicides et de violences sexuelles. On a l'impression que les choses ne s'arrangent pas. Pourtant, votre prédécesseur avait lancé plusieurs initiatives et adopté des prises de position sur ces dossiers pour faire avancer la question. Malheureusement, dans les faits, de très nombreux problèmes subsistent.
Cependant, je suis d'accord avec vous, la justice ne constitue qu'un maillon de la chaîne. Ce n'est pas en justice qu'on règle tout le problème. Toutefois, l'appareil judiciaire est indispensable pour que ce problème soit pris en main. Avec le gouvernement le plus féminin de notre histoire, je m'attends à une prise de conscience et à une accélération des choses pour que ce genre de crime ne se reproduise plus.
Or, il y a encore énormément de travail à faire au niveau des institutions. Quand je vois le parquet nommer cela un crime d'honneur, je me dis qu'il y a un problème. Il n'existe aucun honneur dans ce crime. Le nommer de cette manière permet juste d'expliquer cet assassinat. Il est ici question de féminicide. Il serait temps que ce mot et que le concept qu'il porte soient intégrés dans notre vocabulaire judiciaire, et qu'on ne cache pas le féminicide derrière des mots comme "crime d'honneur" ou "règlement de comptes". La personne a été assassinée parce qu'elle était une femme et qu'elle voulait vivre libre et indépendante. C'est pour cela qu'elle a été assassinée. C'est un féminicide et cela n'a rien à voir avec une question d'honneur.
Het incident is gesloten.
De voorzitster: Vraag nr. 55012201C van de heer Van Hecke wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
07 Question de Vanessa Matz à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La délivrance des copies des dossiers classés sans suite" (55012208C)
07 Vraag van Vanessa Matz aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De afgifte van afschriften van geseponeerde dossiers" (55012208C)
07.01 Vanessa Matz (cdH): Monsieur le ministre, j'aimerais évoquer le problème de la délivrance de copie des dossiers classés sans suite, né dans le ressort de la cour d'appel de Mons. Les dossiers répressifs classés sans suite doivent être délivrés gratuitement par le parquet. Traditionnellement, c'est le greffe qui se chargeait de ce travail.
Les présidents de juridiction ont estimé qu'ils ne pouvaient plus mettre ainsi le personnel et le matériel du greffe à disposition pour effectuer ces copies. Certains greffes ont donc refusé de délivrer ces copies. Le parquet estime, quant à lui, qu'il n'est pas outillé pour répondre à ces demandes traditionnellement traitées par les greffes.
La polémique entre le siège et le parquet est remontée jusqu'au Collège des cours et tribunaux et au ministère public, qui campent chacun sur leur position. Ils vous ont écrit en vous demandant de trancher. La polémique a également fait tache d'huile et s'étend désormais à la quasi-totalité des juridictions du pays.
Malgré les interpellations des barreaux, la situation ne s'est pas améliorée et pose des problèmes graves tels que le risque de prescription d'actions civiles, l'impossibilité d'établir la preuve d'un fait et/ou d'une faute civile, ou encore l'impossibilité de produire la preuve d'un classement sans suite avec copie du dossier parfois exigée par les juridictions.
Monsieur le ministre, quelle est votre position par rapport à ce problème et quelles mesures avez-vous l'intention de prendre pour y remédier? Dans quels délais avez-vous l'intention de le régler, à la suite de l'interpellation qui vous a été adressée à ce sujet? En effet, ce conflit ne sert pas la cause de la Justice.
07.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Chers collègues, je suis au courant du problème. Comme vous l'indiquez, la discussion est en cours depuis un certain temps entre le greffe et le parquet. Autrefois, les greffes ont toujours délivré ces copies. Aujourd'hui, ils invoquent l'absence de base légale leur attribuant explicitement cette tâche pour ne plus l'assurer.
Leur charge de travail élevée les a probablement incités à prendre cette décision. Le 22 octobre, j'ai reçu une lettre du président du Collège des cours et tribunaux m'annonçant qu'à partir du 1er octobre, les greffes du tribunal de première instance ne délivreraient plus de copies. Les greffes des tribunaux de police les ont rejoints. Le Collège du ministère public a ensuite demandé à mon cabinet d'intervenir dans la mesure où il considère la délivrance de copies comme bel et bien une tâche du greffier. Le ministère public ne peut percevoir de droit de greffe; il ne peut pas le faire! Il ne dispose pas de moyens suffisants que pour assurer ce service.
Mon cabinet a fait savoir à toutes les parties concernées que selon nos informations, la délivrance de copies est une tâche qui incombe bel et bien aux greffiers, mais ces derniers campent sur leur position. Mon cabinet a ensuite tenté de trouver une solution dans le cadre d'une concertation avec une large représentation de greffiers. À cette occasion, il a été proposé de chercher une solution à la charge de travail élevée que je reconnais volontiers. À la suite de cette concertation, j'ai reçu une lettre du président de la Conférence des présidents des juges de paix et des juges au tribunal de police signifiant qu'ils maintenaient leur point de vue. Entre-temps, les justiciables, les avocats, les compagnies d'assurance ne peuvent obtenir les copies auxquelles ils ont droit, en vertu de l'article 21 bis du Code d'instruction criminelle.
J'ai demandé que l'on prépare une modification de la loi et de la soumettre rapidement en commission au Parlement. Cette modification de loi vise à préciser clairement que la délivrance de copies de dossiers pénaux est une tâche du greffier.
En ce qui concerne la charge de travail liée à cette obligation, j'ajouterai que, suite à la possibilité donnée aux parties de prendre elles-mêmes les copies du dossier lors de sa consultation, les demandes de copies ont déjà diminué. De plus, dès que les dossiers électroniques seront opérationnels, espérons, il sera possible d'en obtenir une copie numérique, ce qui réduira fortement la délivrance de copies papier à l'avenir.
07.03 Vanessa Matz (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse qui me laisse un peu perplexe, notamment par rapport au fait que vous intervenez comme ministre et que, quelque part, on s'assied grosso modo sur vos recommandations puisque vous n'êtes pas parvenu, avec votre cabinet, à mettre fin à ce problème. J'entends qu'il faut que vous preniez une disposition législative. Tant mieux! Il faut bien sûr que celle-ci arrive très vite.
Mais, comme vous le dites vous-même, prendre une disposition législative qui oblige, ce qui me semble nécessaire, est un fait beaucoup plus révélateur du manque de moyens des greffes qui ne peuvent pas assurer cette tâche pour l'instant.
Dans l'enveloppe qui est dédicacée et que vous avez annoncée pour le débat budgétaire du mois de mars, complémentairement à la justice, il est essentiel qu'on puisse aussi faire droit à cette demande car imposer quelque chose via une loi sans mettre les moyens nécessaires à disposition, vous savez comme moi que c'est un vœu un peu pieux.
J'ai entendu que la charge commençait à diminuer notamment du fait que les parties prennent copie directement mais il faut évidemment des moyens complémentaires. Nous espérons en tout cas que cette disposition législative interviendra extrêmement rapidement car, comme nous l'avons souligné, cela pose d'énormes problèmes de fonctionnement.
L'incident est clos.
08 Vraag van Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het onderzoek naar criminele geldstromen" (55012033C)
08 Question de Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'enquête sur les flux financiers criminels" (55012033C)
08.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, in het regeerakkoord valt te lezen dat u wil inzetten op het aantrekken van gespecialiseerde speurders die criminele geldstromen in kaart zullen brengen. Dat is een zeer goede zaak, we steunen die intentie. Het is essentieel, ook in de strijd tegen de drughandel in de Antwerpse haven. Het onderzoek blijft daar vandaag te vaak beperkt tot het in beslag nemen van de drugs zelf, of hier en daar eventueel wat cash dat rondslingert, maar we weten allebei dat dit slechts het topje van de ijsberg is. Daarmee zullen we de problematiek nooit onder controle krijgen.
De criminele organisaties worden op deze manier ook nooit echt fundamenteel geraakt of opgerold. De gigantische geldstromen die erachter zitten, die verborgen zitten, moeten aan banden worden gelegd. Het recent uitgebrachte boek "Financieel rechercheren" van, onder meer, onderzoeksrechter Theo Byl, geeft aan dat daar het schoentje duidelijk wringt. Er worden te veel kansen gemist en dat is jammer. Het aantrekken van experts voor financiële en cyberrecherche is een investering die uiteindelijk zichzelf zal terugbetalen, dat weet u ook. Minstens even belangrijk is dat door die extra mankracht niet enkel geldstromen in kaart kunnen worden gebracht en in beslag genomen, maar dat die geldstromen ook nog eens leiden naar eventueel andere criminele organisaties of zaakjes, waarvan men mogelijk nog niet eens op de hoogte is.
Mijnheer de minister, hoeveel extra voltijdsequivalenten plant u aan te werven met het oog op het in kaart brengen van criminele geldstromen? Zal zowel de federale gerechtelijke politie als het parket op dit vlak worden versterkt? Betreft dit een opvulling van het bestaande, nog niet volledig ingevulde kader? Of zal u het huidige kader verder uitbreiden? Zal de versterking van deze diensten gebeuren op basis van een werklastmeting, zodat in versterking op de juiste plaatsen voorzien kan worden? Dat lijkt mij nogal essentieel.
Ook het COIV heeft hier een belangrijke rol in te spelen, mijnheer de minister. Wenst u het COIV ook nog te versterken? Hoe wenst u het COIV performanter te maken?
08.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw De Wit, de magistratuur en politie hebben in het verleden al initiatieven genomen op het vlak van buitgericht rechercheren. Ik verwijs naar de zogenaamde plukteams die werden opgericht, de financiële rechercheurs die werden aangetrokken, het expertennetwerk magistraten dat in de plaats werd gesteld, het College voor de bestrijding van de sociale en fiscale fraude. De directeur-generaal van de federale gerechtelijke politie, Eric Snoeck, die trouwens maandag laatstleden de eed heeft afgelegd, na twee jaar te hebben moeten wachten onder de regering van lopende zaken, heeft een actieplan opgesteld met als titel DGJ 3.0.
Dat plan moet tegemoetkomen aan de nood om georganiseerde criminaliteit krachtdadiger aan te pakken, onder meer in het domein van de financiële recherche. Dat houdt in dat er onder meer expertise dient te worden aangetrokken met betrekking tot databeheer en financiële analyse. Dat plan werd opgesteld in overleg met de magistratuur en met validatie van de commissaris-generaal van de federale politie.
Bij de federale gerechtelijke politie werd er budgettaire ruimte gecreëerd om 450 mensen extra aan te werven. Daar zitten gespecialiseerde profielen tussen die criminele financiële stromen in kaart zullen brengen. Ik wil er evenwel de aandacht op vestigen dat niet alleen de gespecialiseerde financiële speurders aandacht zullen hebben voor de opsporing van crimineel vermogen, aangezien ook andere speurders dat nu al doen, en ik wil dat versterkt zien. Het buitgericht rechercheren moet met andere woorden aan bod komen in alle relevante onderzoeken, bijvoorbeeld drugsonderzoek en onderzoek naar mensenhandel. Ik wens mij dus niet vast te pinnen op een bepaald aantal speurders, omdat het financieel rechercheren deel moet uitmaken van elk onderzoek wanneer dat nodig is en dus deel moet uitmaken van de competenties van elke rechercheur.
In het kader van de profijtgerichte recherche gebeurt dezelfde oefening natuurlijk ook bij de parketten, de fiscale en ecofinmagistraten en de magistraten van het strafuitvoeringsonderzoek, de SUO-magistraten. Het openbaar ministerie werkt momenteel voorstellen uit ter versterking van de parketten in het kader van de 125 miljoen euro, te ventileren met de budgetcontrole, waarbij wij natuurlijk moeten opmerken dat in deze de gedane investeringen zichzelf zullen terugbetalen, zoals al bleek uit een proefproject bij het parket-generaal in Gent.
Ik kom tot uw volgende vraag.
Een aantal functies maakt deel uit van het huidig kader en een aantal functies is, gezien de specifieke vereisten inzake financiële analyse, volledig nieuw.
Op politioneel vlak gaat de aandacht uit naar het centraal niveau en vooral ook naar die eenheden die reeds door de vorige regering een bijzondere bevoegdheid kregen toegewezen, met name Brussel, Antwerpen, Luik, Gent en Bergen. De juridische basis daarvan is terug te vinden in artikel 105, § 11, van de wet op de geïntegreerde politie. Op heel korte termijn zal er een bijzondere inspanning gebeuren voor de FGP van Antwerpen.
Ik kom dan tot het COIV. Er wordt nu bekeken of wij het aantal verbindingsofficieren van de federale gerechtelijke politie binnen het COIV kunnen uitbreiden. Dat heeft te maken met de toenemende uitdagingen inzake buitgericht rechercheren, de oprichting van het Europees openbaar ministerie en de impact van de strafuitvoeringsonderzoeken.
08.03 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik zal uw antwoord nog eens rustig moeten bekijken, maar ik noteerde alvast versterking, extra mankracht en het vrijmaken van budgettaire ruimte. Ik vraag mij af in welke mate dat heel specifiek voor het onderzoek naar criminele geldstromen zal zijn, dan wel algemener. Als ik u goed begrepen heb, is het niet heel specifiek bedoeld, maar wilt u het allemaal iets ruimer trekken.
Ik heb u niet horen spreken over het criterium van de werklastmeting op basis waarvan u beoordeelt waar er meer mensen of bepaalde profielen kunnen worden ingezet. Toch denk ik dat het belangrijk is dat het extra personeel en de extra middelen ook allemaal op de juiste plaats komen, waar ze echt nodig zijn. Dat is toch wel een aandachtspunt.
Op de vraag over het COIV hebt u niet geantwoord. Ik meen dus dat er wel wat werk aan de winkel is, maar dat zal een van uw werven zijn, mijnheer de minister. Ik kom daar zeker nog op terug.
L'incident est clos.
- Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De strafuitvoering in het kader van de coronacrisis (deel 1)" (55012249C)
- Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De strafuitvoering in het kader van de coronacrisis (deel 2)" (55012250C)
- Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'exécution des peines dans le cadre de la crise du coronavirus (partie 1)" (55012249C)
- Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'exécution des peines dans le cadre de la crise du coronavirus (partie 2)" (55012250C)
09.01 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, zowel onze fractie als mevrouw Gabriëls hebben hier vorige week al een vraag over gesteld, en ik heb de antwoorden even naast elkaar gelegd. Ik vond ze niet eenduidig. Ik hoop dat u het me dan ook niet kwalijk neemt dat ik er op terugkom. Het gaat meer bepaald om de strafonderbreking en de vervroegde invrijheidstelling in het kader van de coronacrisis.
Als antwoord op de vraag van mevrouw Gabriëls zei u vorige week dat er tijdens de eerste golf 221 gedetineerden vervroegd vrijkwamen. U voegde daar aan toe dat er geen ernstige incidenten zijn gemeld. Toen ik u diezelfde vraag stelde, antwoordde u dat een tiental van die 221 gedetineerden na hun invrijheidstelling nieuwe feiten hadden gepleegd.
De politiezone van mijn gemeente – overigens ook die van de heer Metsu, die burgemeester is in een buurgemeente – wordt met iets zeer specifieks geconfronteerd. Iemand die normaal gezien nog tot 2026 in de gevangenis zou moeten zitten, heeft een strafonderbreking gekregen en heeft een paspoort aangevraagd om naar Dubai te kunnen reizen. Ik hoef u wellicht niet te vertellen welke ongerustheden dit oproept. Er is overigens geen uitleveringsverdrag met Dubai, dus het gaat wel om een specifiek probleem. Er is mijn inziens dan ook sprake van vluchtgevaar, en desondanks heeft die persoon een strafonderbreking gekregen. Mijn bezorgdheid is sinds vorige week dan ook niet echt verdwenen, sinds ik hiervan kennis heb genomen.
Omdat de cijfers niet kloppen en ik een en ander graag wil kunnen inschatten, wil ik u toch nog wat bijkomende cijfergegevens vragen, om een goed overzicht te kunnen krijgen over alle maatregelen aangaande de strafuitvoering sedert het begin van de coronacrisis.
Wat de gedetineerden betreft die vanaf zes maanden voor hun strafeinde werden vrijgelaten, wil ik graag weten in hoeveel gevallen de vervroegde invrijheidstelling werd herroepen en om welke reden?
U verklaarde dat tijdens de tweede golf van de 135 gedetineerden die vervroegd vrijkwamen niemand opnieuw werd opgesloten naar aanleiding van nieuwe feiten. Betekent dit dat niemand van hen nieuwe feiten pleegde of dat die eventuele nieuwe feiten geen aanleiding gaven tot het opnieuw opsluiten?
Hoeveel van de gedetineerden die wegens de strafonderbreking wegens COVID-19 de gevangenis mochten verlaten, pleegden nieuwe strafbare feiten? Ten aanzien van hoeveel van hen werd vastgesteld dat ze zich niet hielden aan de andere vooropgestelde voorwaarden? Welk gevolg werd daaraan gegeven?
In verband met de omzendbrief van het College van procureurs-generaal, die oplegt nieuwe, niet-dringende veroordelingen voorlopig niet uit te voeren, had ik graag een overzicht gekregen van het type en het aantal straffen waarvan tot op heden de uitvoering on hold staat.
Is het, voor de categorieën die ik net beschreven heb, toegelaten om naar het buitenland te reizen? Zo ja, beschouwt u dat niet als een risico op vluchten? Zo nee, hoe kan men dat verhinderen? Hoe kan de administratie dan bijvoorbeeld weigeren om de documenten af te leveren, als die gevraagd worden?
Ten slotte, u hebt aan mevrouw Gabriëls gezegd dat er geen nieuwe incidenten waren. Mij hebt u geantwoord dat een tiental mensen nieuwe feiten heeft gepleegd. Moet ik daaruit begrijpen, mijnheer de minister, dat u nieuwe feiten of nieuwe misdrijven geen ernstige incidenten vindt?
09.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Bedankt voor uw vragen, collega De Wit.
Wat uw eerste vraag betreft, tijdens de eerste golf werden 19 gedetineerden die een vervroegde invrijheidstelling hebben kunnen genieten, opnieuw opgesloten. De reden voor de intrekking van de toelating in die 19 dossiers wordt niet digitaal bijgehouden. Ik kan u die informatie bijgevolg niet verschaffen.
Tijdens de tweede golf werd van de 135 gedetineerden niemand opnieuw opgesloten. Wij hebben geen kennis van nieuwe feiten.
Wat de gedetineerden betreft die tijdens de eerste golf de strafonderbreking COVID-19 hebben kunnen genieten, is het niet mogelijk om de cijfers te geven in verband met nieuwe strafbare feiten, omdat die niet digitaal werden geregistreerd. Op de 323 gedetineerden die sinds het begin van de tweede golf die maatregel hebben kunnen genieten, zijn er vier gedetineerden weer opgesloten. Twee van hen brachten de fysieke en psychische integriteit van derden ernstig in gevaar, één persoon leefde de voorwaarden niet na en één persoon heeft strafbare nieuwe feiten gepleegd.
Ik kom tot uw vragen over de omzendbrief van het College van procureurs-generaal. U vroeg een overzicht van het type en het aantal straffen. Ik zal u dat per mail bezorgen, want het is een behoorlijk lijvig document. Het betreft de COL 7bis, die trouwens in het verlengde ligt van de COL 7/2020 van 26 maart en gelijkaardig is.
U hebt ook vragen gesteld over de toelating om naar het buitenland te reizen. Zoals er werd toegelicht in de verantwoording bij de amendementen 9 tot 15, waarmee die maatregel in de wet van 20 december is ingevoerd, is er uitdrukkelijk gekozen voor een maatregel waaraan geen voorwaarden verbonden zijn. Waarom hebben wij dat gedaan? Het was de enige mogelijke keuze om het strafonderbrekende karakter van de maatregel te kunnen behouden. Zo niet hadden wij moeten kiezen voor verlof en dan liep de straf door, terwijl de mensen uit de gevangenis waren. Bovendien was er ook de rechtspraak van het Hof van Cassatie, dat de gelijkaardige maatregelen genomen in het volmachtenbesluit van 9 april 2020 ongrondwettig verklaarde, omdat het strafonderbrekende karakter niet te verzoenen viel met het feit dat er voorwarden waren verbonden aan de maatregel.
Het gevolg van die keuze is dat de wet, naar analogie van de onderbreking van de strafuitvoering om ernstige en uitzonderlijke redenen, voorziet in een grondslag voor een voorlopige aanhouding door de procureur des Konings in gevallen van het ernstig in gevaar brengen van de fysieke en psychische integriteit van derden en dus niet in de grondslag voor een herroeping wegens schending van de voorwaarden, aangezien die laatste er niet zijn.
Het is niet zozeer dat het in het kader van de maatregelen toegelaten is om naar het buitenland te reizen, maar het gekozen wettelijk kader verhindert het opleggen van de voorwaarde die een dergelijk verbod impliceert.
Er kan evenwel worden herinnerd aan criteria waaraan men moet voldoen om voor de maatregel in aanmerking te komen en die werden verstrengd ten opzichte van de maatregel die in het voorjaar werd genomen, met name drie positief verlopen penitentiaire verloven, gecombineerd met de beoordeling van de wettelijk bepaalde tegenaanwijzing, waaronder het risico van strafonttrekking en de diverse uitsluitingsbepalingen.
Voor de modaliteiten waaraan wel een verbod om naar het buitenland af te reizen, gekoppeld is, werden de nodige afspraken gemaakt met de FOD Buitenlandse Zaken om het verbod te operationaliseren. Er werd een gemeenschappelijke rondzendbrief gestuurd door de minister van Justitie, de minister van Binnenlandse Zaken, de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Defensie, met instructies betreffende het bezorgen van informatie aan de FOD Buitenlandse Zaken met het oog op de toepassing van de regels inzake de weigering van afgifte en de intrekking van reisdocumenten. De rondzendbrief werd voor de gevangenissen ook geconcretiseerd in instructies voor de penitentiaire instellingen. Dat is de collectieve brief nr. 139.
Het gebruik van de bewoording van ernstige incidenten is inderdaad voor verschillende interpretaties vatbaar. Alle nieuwe feiten vallen ontegensprekelijk af te keuren. De betrokken personen werden weer opgesloten en riskeren terecht een bijkomende veroordeling. Wat we bedoelen is dat, indien nieuwe feiten werden gepleegd, ze niet ernstiger waren dan die waarvoor men in het verleden werd veroordeeld. Het is belangrijk hierbij ook rekening te houden met het toepassingsgebied en de uitsluitingcriteria voor de tijdelijke maatregelen. Niet iedereen komt in aanmerking.
Er gebeurden in de eerste golf geen grote incidenten. Het aantal gepleegde feiten alsook hun aard gaf geen aanleiding om de tijdelijke en noodzakelijke maatregelen aan te passen.
De COVID-19-maatregelen zijn bedoeld om de druk op de gevangenissen tijdelijk af te laten nemen om zo de crisis voor de gedetineerden en vooral het personeel beheersbaar te houden. Ze zijn, nogmaals, geenszins structureel.
09.03 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik zal de cijfers rustig bekijken. Het kan dus zijn dat er nog een vervolgvraag komt.
U begrijpt toch ook de bezorgdheid. U zegt dat het geen structurele maatregelen zijn, maar we zijn ondertussen al van maart 2020 bezig. Dat is bijna een jaar lang. Dan begint een maatregel toch al redelijk structureel te lijken, als u het mij vraagt. Ik maak mij daarover grote zorgen. Ik vind het geen goed idee dat de deuren van de gevangenissen opengaan. De deuren van andere zaken sluiten om mensen te beschermen, maar hier creëren we een veiligheidsrisico.
De beoordeling is blijkbaar toch niet evident, want u zegt dat het pas een ernstig incident is, als het ernstiger is dan het incident waarvoor men werd veroordeeld. Een nieuw misdrijf is voor mij een ernstig incident, mijnheer de minister. Dat staat toch niet ter discussie. Het toont aan dat men niet in aanmerking had mogen komen om vrij te komen. Een nieuw misdrijf betekent immers een nieuw slachtoffer, nieuwe schade. Dat staaft de stelling dat het geen correcte maatregel is.
Ik begrijp dat de gezondheid binnen de gevangenismuren geen evidentie is en dat er vanuit menselijk oogpunt maatregelen moeten worden genomen, maar in dezen neemt u een veiligheidsrisico.
Ik vind dat het wel degelijk om ernstige incidenten gaat. U stelt bepaalde lokale besturen ook voor behoorlijke uitdagingen.
Aangezien er geen voorwaarden verbonden zijn aan de voorlopige invrijheidstelling, moet men al erg creatief zijn om te vermijden dat iemand naar het buitenland vertrekt. Als men dan vaststelt dat het om personen gaat die eigenlijk nog ettelijke jaren in de cel zouden moeten doorbrengen, dan denk ik dat men dit moeilijk aan de maatschappij uitgelegd krijgt. Diezelfde maatschappij verwacht immers ook dat haar veiligheid wordt gewaarborgd.
Wij waren het niet eens wat deze maatregel betreft, en bij recidive is er nog steeds remediëring mogelijk, maar ik denk dat u zich toch eens goed moet beraden over het feit dat dit soort gevallen strenger zouden moeten worden aangepakt, en dat recidivegevaar of vluchtgevaar daarin ook een rol zouden moeten spelen.
Het incident is gesloten.
10 Question de Nabil Boukili à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'affectation du montant des amendes corona" (55012428C)
10 Vraag van Nabil Boukili aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De bestemming van de opbrengst van de coronaboetes" (55012428C)
10.01 Nabil Boukili (PVDA-PTB): En
réponse à notre question écrite (question parlementaire n° 55-2-000122) reçue
ce 7 janvier, un chiffre intéressant est à souligner.
L’État a récupéré un montant de 7.146.967
d’euros (payés pour les transactions immédiates et les transactions proposées
par le parquet) auprès des justiciables qui ont reçu des amendes pénales dites
corona. Ce chiffre est celui en date du 6 décembre 2020.
Il s’agit donc ici d’un montant conséquent
qui est entré dans les caisses de l’État.
a. Nous aimerions savoir si une discussion
est ouverte quant à l’affectation de ce montant?
b. Dans la négative, est-il déjà affecté à
un poste budgétaire?
c. Nous pensons qu’il serait opportun de l’utiliser pour les personnes les plus touchées par la crise sanitaire comme les petits indépendants et le secteur culturel. Qu’en pensez-vous?
10.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, monsieur Boukili, la Justice est responsable de la perception des transactions qu'elle émet. C'est effectivement un montant impressionnant, qui nous prouve que la Justice a fait des avancées importantes dans la perception des amendes. La Justice est responsable de l'analyse des dossiers, de l'émission de transactions et de la perception de ces transactions.
L'affectation des recettes n'est absolument pas de la compétence du ministre de la Justice. Une fois que la Justice reçoit l'argent, nous informons le SPF Finances afin qu'il puisse effectuer le suivi de la comptabilité de l'État. Il existe, par ailleurs, un principe budgétaire essentiel appelé la non-affectation des recettes, inscrit à l'article 60 de la loi de 2003 portant organisation du budget et de la comptabilité de l'État fédéral: "L'ensemble des recettes s'applique à l'ensemble des dépenses".
En outre, conformément au principe d'universalité prévu dans l'article 174, alinéa 2, de la Constitution qui stipule: "Toutes les recettes et dépenses de l'État doivent être portées au budget et dans les comptes", le produit des amendes pénales dressées pour sanctionner le non-respect des règles corona vient directement alimenter le budget général de l'État. C'est au gouvernement fédéral qu'il appartient de déterminer les objectifs à poursuivre avec les recettes globales dont il dispose en fonction des politiques qu'il entend mener.
Le gouvernement a fait le choix de soutenir les personnes touchées par la crise du coronavirus, qui n'est pas seulement une crise sanitaire mais aussi une grave crise socioéconomique. Dans ces mesures de soutien, le gouvernement fédéral se focalise sur quatre grands objectifs: premièrement, soutenir les personnes qui avaient un emploi mais qui, en raison de la situation difficile causée par le coronavirus, l'ont perdu ou ont dû fermer leur entreprise. Nous voulons les soutenir à la fois dans leurs revenus et dans le maintien de leurs droits sociaux; deuxièmement, sauver les entreprises saines en les soutenant à la fois au niveau de leurs liquidités et de leur solvabilité. Les travailleurs indépendants qui sont obligés de fermer leur entreprise ont à nouveau droit à des prêts relais fédéraux qui sont doublés par rapport à la période de fermeture du printemps. Pour ceux qui ne doivent pas fermer leur entreprise, mais qui voient leur chiffre d'affaires diminuer, le double droit passerelle est prolongé jusqu'au 28 février 2021. Il y a également l'exonération des cotisations de sécurité sociale pour le troisième trimestre 2020, ainsi que le report du paiement des impôts et des cotisations au moins jusqu'à la fin de l'année. Le gouvernement fédéral financera également la prime de fin d'année pour le personnel de l'industrie hôtelière et de la restauration; troisièmement, soutenir les personnes en situation de pauvreté ou présentant un risque accru de pauvreté. Elles sont souvent affectées de manière disproportionnée par la crise du coronavirus; quatrièmement, renforcer les secteurs cruciaux qui ont été particulièrement touchés par la crise, en particulier les soins de santé, l'enseignement, l'agriculture et l'horticulture.
Vous constaterez avec moi que, vu les quatre grands objectifs, le montant que nous y avons affecté n'est pas de sept millions d'euros mais de quelques milliards d'euros.
10.03 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie de vos réponses qui me suffisent pour l'instant. Je reviendrai vous interroger plus précisément par la suite.
Het incident is gesloten.
11 Question de Nabil Boukili à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le respect des cadres légaux de la justice" (55012429C)
11 Vraag van Nabil Boukili aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De eerbiediging van de wettelijke personeelsformaties bij het gerecht" (55012429C)
11.01 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vous ai récemment interrogé au sujet du manque d’effectifs chez les magistrats. Vous m’avez répondu tout d'abord que vous vérifiiez régulièrement le cadre de la magistrature. Ensuite, vous m'avez informé que 202 places vacantes avaient été publiées en 2020.
Par ailleurs, un dernier plan de vacances a été discuté le 8 décembre pour un montant de 5 millions d’euros, toutes catégories de personnel confondues. De plus, une partie du budget de 125 millions serait consacrée à l’embauche de magistrats, mais vous ne pouviez pas encore en préciser le montant. Enfin, les cadres légaux pour les magistrats et le personnel judiciaire seraient remplacés, éventuellement via un régime de transition.
En revanche, vous n'avez pas répondu aux questions précises suivantes. Dans l’attente de la réforme, respecterez-vous le cadre qui est toujours en vigueur? Une fois la réforme appliquée, le nouveau système d’allocation permettra-t-il d'amener le personnel au moins au niveau du cadre actuel?
Il ne s’agit pas d’une question théorique, monsieur le ministre. Le jugement rendu par le tribunal de première instance de Bruxelles le 13 mars 2020 vous impose, sous peine d'astreinte, de publier l’ensemble des places vacantes de magistrats et de greffiers à la date du 17 janvier 2020, ainsi que toutes les places dont la vacance était prévisible dans les dix mois. Ce jugement n’a, à ma connaissance, pas fait l’objet d’un recours. Il est d’application indépendamment de la réforme ou de l’accord de gouvernement.
Dès lors, monsieur le ministre, avez-vous publié la totalité des places vacantes au 17 janvier 2020, ainsi que l’ensemble des places dont la vacance était prévisible dans un délai de dix mois, conformément au jugement précité? Sinon, pourriez-vous m'en préciser la raison de même que le nombre de places devant encore être publiées pour respecter le jugement? Dans quel délai comptez-vous exécuter celui-ci ? Quel est le montant actuel de l’astreinte? Des mesures d’exécution à l’encontre de l’État belge sont-elles en cours?
En vertu du principe de spécialité du budget, pourriez-vous me préciser la part du montant de 125 millions destinée à l’embauche de nouveau personnel pour la justice, catégorie par catégorie?
11.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, cher collègue, je puis vous informer que l'État belge a bel et bien introduit un recours contre le jugement du tribunal de première instance francophone de Bruxelles en date du 13 mars 2020. L'audience s'est tenue le 3 septembre dernier. Les délais de conclusion ont été fixés.
Par ce jugement, l'État belge a été condamné à publier dans les trois mois suivant la notification toutes les places vacantes de magistrats et de personnel du greffe au 17 janvier 2020, et celles dont la vacance était prévisible dans un délai de dix mois à cette date, sous peine d'une astreinte de 1 000 euros par jour de retard et par place non remplie dont la vacance n'a pas été publiée endéans ce délai, avec un maximum de 250 000 euros.
L'État belge perçoit dans ce dossier des éléments juridiques suffisants pour que la cour d'appel puisse reconsidérer les faits. Vu que cette problématique fait dès lors l'objet d'une affaire en cours en appel, je ne peux pas m'étendre davantage sur les différentes augmentations ou sur les éléments de fond.
Indépendamment du résultat de cette procédure en appel, mon administration continue à faire du monitoring du remplissage des cadres légaux et les vacances sont périodiquement publiées pour les places devenues vacantes.
Ces vacances sont déterminées sur la base de priorités de gestion concrètes sur proposition du Collège des cours et tribunaux et du Collège du ministère public, en fonction des crédits en personnel disponibles et en fonction des réserves de recrutement existantes. En 2020, 201 postes de magistrats ont été déclarés vacants, dont 52 n'ont pas encore été pourvus et certaines procédures sont encore en cours. Il y a donc un manque de candidats.
Il arrive qu'à partir d'un crédit de personnes disponible, aucun poste de magistrat ne soit déclaré vacant, mais plutôt des juristes ou des référendaires car il y a des candidats pour ces postes. Il est inutile de déclarer des postes vacants à chaque fois s'il n'y a pas de candidats. Ici non plus, nous ne sommes pas restés inactifs.
Nous essayons de rendre la profession plus attrayante en améliorant le statut social et l'environnement de travail. Des examens pour les stages judiciaires et la compétence professionnelle ont été annoncés récemment. J'ai déjà lancé un appel - chaleureux je pense - aux juristes pour y participer. J'ai même constaté qu'aux Pays-Bas, ils ont apprécié cet appel fait par le ministre lui-même. J'espère que de nombreux candidats se présenteront.
Mon objectif de gestion est de maintenir le nombre d'effectifs au sein de l'Ordre judiciaire, aussi bien en qualité de magistrats qu'en qualité de personnes judiciaires, et de renforcer ce nombre où cela s'avère nécessaire, en fonction des besoins réels sur le terrain et de la mesure objective de la charge de travail.
En outre, le gouvernement continue d'avoir pour l'objectif d'utiliser une partie du budget supplémentaire de 125 millions d'euros prévu pour la justice en 2021 pour le renforcement du cadre du personnel de l'Ordre judiciaire. Cet investissement supplémentaire sera utilisé comme proposé dans mon plan d'action pour rendre la justice plus rapide, plus ferme et plus humaine, par exemple pour la procédure accélérée et l'aide (…) des Chambres de traitement de la toxicomanie (CTT).
Le montant précis de la partie qui sera consacrée au renforcement du personnel, outre tous les autres besoins au sein des départements de justice, doit encore être fixé en fonction des propositions légiférées, et après la concertation en cours avec les représentants de l'Ordre judiciaire. La date butoir pour ce premier contrôle budgétaire est fixée au mois de mars. Voici mes réponses.
11.03 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.
J'entends que l'État belge a introduit un recours et que le dossier est encore en cours.
En revanche, si vous m'aviez déjà fait savoir précédemment qu'il y avait 201 ou 202 places vacantes, je n'ai toujours pas toujours obtenu de réponse à ma question relative à la totalité des places vacantes.
Je n'ai pas non plus reçu de réponse précise quant au montant qui sera affecté, dans l'enveloppe des 125 millions d'euros, à l'engagement de personnel pour la justice.
J'attends donc que vous me donniez des réponses plus précises à l'avenir.
Het incident is gesloten.
12 Question de François De Smet à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les avis du parquet en matière de naturalisation" (55012477C)
12 Vraag van François De Smet aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De adviezen van het parket inzake naturalisatie" (55012477C)
12.01 François De Smet (DéFI): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vous présente mes meilleurs vœux.
Monsieur le ministre, vous avez très certainement entendu parler, voici quelques semaines, du dossier rocambolesque de M. Andrea Rea, révélé par le journal Le Soir. M. Rea est ce professeur de sociologie renommé de l'Université libre de Bruxelles (ULB), dont le dossier de naturalisation a été arrêté à la suite d'un avis négatif – et extrêmement surprenant – du parquet.
Comme vous le savez, le premier paragraphe de l’article 12bis du Code de la nationalité belge prévoit plusieurs critères que doit remplir un étranger pour être naturalisé. Un étranger peut ainsi acquérir la nationalité belge s’il réside sur le territoire légalement depuis au moins cinq ans et qu’il apporte la preuve, d’une part, de la connaissance d’une des trois langues nationales et, d’autre part, de son intégration économique et sociale.
Ces critères étant ce qu’ils sont, je m’étonne, monsieur le ministre, qu’une telle procédure ne permette pas à une personnalité comme M. Rea d’obtenir la naturalisation. Il est en effet très peu crédible que l'intéressé ne réponde pas à ces critères. Dès lors, ce genre d'affaire jette le trouble sur tous les dossiers donnant lieu à un avis négatif.
On met en avant une erreur administrative liée aux documents qu’aurait dû rendre M. Rea. Cela signifie-t-il donc que le parquet devant statuer sur le dossier refuse constamment la demande de naturalisation dès lors qu’un mauvais document est rendu à la place d’un autre? Il semble pertinent de nous poser la question d’un tel pouvoir discrétionnaire dans le chef du parquet sur l’application de la loi.
Il n’est en effet pas souhaitable que certaines personnes se découragent d’acquérir la nationalité belge sur la base d’une réponse négative manifestement mal fondée en raison notamment de la lourdeur des procédures de recours.
Ce n’est d’ailleurs pas la première fois que ce pouvoir discrétionnaire pose question puisque l’interprétation que donne le parquet au critère de faits personnels graves en matière de naturalisation fait également l’objet de nombreuses critiques, notamment de la part de Myria, le Centre fédéral Migration.
Monsieur le ministre, envisagez-vous de garantir une meilleure communication entre le parquet, les communes et les demandeurs dans le cadre de la procédure de naturalisation afin d’éviter que de tels incidents ne se reproduisent à l’avenir? Dans l’affirmative, de quelle manière?
Disposez-vous de statistiques quant au nombre de recours à l’encontre d’avis du parquet résultant en un octroi de la nationalité? Existe-t-il des précédents à ces erreurs administratives qui donnent lieu à un avis négatif de la part du parquet?
Enfin, estimez-vous que la marge d’appréciation du parquet est trop large concernant les demandes de naturalisation? Quel regard portez-vous sur l’interprétation très large que le parquet donne, dans de nombreuses affaires, au critère de faits personnels graves? Estimez-vous nécessaire de remédier à ce problème?
12.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, cher collègue, je vous présente également mes meilleurs vœux.
Au-delà du cas individuel que vous évoquez, qui semble relever de la déclaration de nationalité et non de la naturalisation, et au sujet duquel il ne m'appartient pas de me prononcer, je souhaite répondre à vos questions.
Premièrement, en tant que ministre de la Justice, membre du pouvoir exécutif, je n'ai aucune compétence légale pour intervenir dans les procédures d'acquisition de la nationalité introduites par des personnes majeures. L'article 15 du Code de la nationalité belge a en effet attribué explicitement cette compétence à la commune et au parquet du procureur du Roi.
La demande de nationalité est introduite auprès de la commune qui examine si celle-ci est complète et, partant, recevable au regard de l'arrêté royal du 14 janvier 2013 déterminant de manière exhaustive les actes et justificatifs à produire dans le cadre d'une demande de nationalité. Dans l'affirmative, elle transmet la demande au parquet. Ce dernier peut émettre un avis négatif à l'acquisition de la nationalité belge lorsqu'il existe un empêchement résultant de faits personnels graves qu'il doit préciser dans les motifs de son avis ou lorsque les conditions de base, qu'il doit indiquer, ne sont pas remplies.
Cette décision peut être contestée devant le tribunal de la famille par les personnes concernées comme le prévoient les paragraphes 5 et suivants de l'article 15 du Code de la nationalité belge.
Au vu de ce qui précède, vous comprendrez que je ne peux prendre position dans des dossiers individuels en cours afin de donner des instructions au parquet dès lors que la loi a attribué expressément à ce dernier cette compétence décisionnaire en matière d'octroi de la nationalité belge. Procéder autrement porterait atteinte au principe de l'indépendance du ministère public tel que défini par l'article 151 de la Constitution. L'indépendance du ministère public découle en effet du principe de la séparation des pouvoirs sur lequel repose notre système juridique.
De son côté, le Collège des procureurs généraux n'a pas connaissance de problèmes de communication entre les officiers de l'état civil et les parquets relativement aux procédures visant à l'octroi de la nationalité belge dans lesquelles les parquets interviennent.
Deuxièmement, les services de mon administration ne tiennent pas de statistiques en matière d'octroi de la nationalité. Ils doivent à chaque fois en formuler la demande auprès des autorités compétentes, à savoir le Registre national et la chambre des naturalisations.
À la connaissance de mes services, il n'est cependant pas possible d'obtenir auprès du Registre national de statistiques portant sur le nombre de recours engagés contre les avis négatifs du parquet. Le Collège des procureurs généraux n'a pas été non plus en mesure de fournir les statistiques demandées.
Troisièmement, les lois sur la nationalité sont impératives et d'ordre public. Il en résulte que la nationalité s'acquiert, se conserve ou se perd exclusivement selon les conditions et le mode qu'elles prévoient. Elle ne peut faire l'objet de transactions particulières. Il n'est donc pas question de négocier avec l'autorité politique ou avec l'administration ou encore avec le juge ou avec quiconque l'acquisition ou la perte de la nationalité belge. Tout doit se passer dans les limites strictes des lois, les conditions et procédures qu'elles prévoient. La latitude d'interprétation par les parquets s'avère assez limitée du fait de l'énoncé clair et précis des conditions énoncées par les dispositions en vigueur. Cette interprétation fait en outre l'objet d'un contrôle par le biais de recours ouverts devant le tribunal de la famille. La problématique évoquée n'appelle donc pas l'adoption de mesures particulières pour y remédier.
Voilà mes réponses, monsieur De Smet!
12.03 François De Smet (DéFI): Monsieur le ministre, merci pour votre réponse.
On parle effectivement d'une acquisition de nationalité. Vous m'avez rappelé la législation. Je ne demande évidemment pas que vous interveniez auprès du parquet, mais il n'en reste pas moins que le parquet remet ses avis dans cette procédure, selon la loi. Vous pourriez avoir un avis sur les critères inscrits dans la loi.
Il faut comprendre l'inquiétude ici. Si dans le cas de M. Rea, l'erreur du parquet est manifeste, parce que la connaissance de la langue et l'intégration de l'intéressé sont de notoriété publique, on peut penser qu'il y a de semblables erreurs d'appréciation dans de nombreux dossiers moins connus. À mon avis, il y a lieu d'examiner la loi afin de remettre en cause le pouvoir discrétionnaire du parquet au sujet des documents établissant les preuves. Nous envisagerons une initiative parlementaire en la matière.
Het incident is gesloten.
13 Question de Claire Hugon à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les perquisitions liées au covid-19" (55012495C)
13 Vraag van Claire Hugon aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Huiszoekingen in het kader van de strijd tegen het coronavirus" (55012495C)
13.01 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, dans le cadre de l’application des arrêtés ministériels portant des mesures de lutte contre la propagation du coronavirus, la police a pénétré à de nombreuses reprises dans des habitations privées. La possibilité pour la police de pénétrer dans un domicile privé est une exception, d’interprétation stricte, au principe constitutionnel de l’inviolabilité du domicile. Elle repose sur deux bases légales.
D'une part, l’article 27 de la loi sur la fonction de police autorise des agents à procéder à des fouilles administratives dans des lieux privés. Cette éventualité, très attentatoire au droit à la vie privée et familiale, doit répondre à de strictes conditions de proportionnalité. Dans ses premières versions, la COL 6/2020 permettait de faire application de l’article 27 de la loi sur la fonction de police dans le cadre de l'application des arrêtés covid. Ceci n’avait d'ailleurs pas été sans controverse. Et, si je ne me trompe, à partir de la version du 15 décembre 2020, la COL exclut d’ailleurs explicitement les interventions sur cette base.
D'autre part, le Code d’instruction criminelle permet au procureur du Roi et aux officiers de police judiciaire de pénétrer dans un lieu privé sans mandat de perquisition en cas de flagrant délit ou crime. Dans le cadre du respect des mesures des arrêtés covid, le Collège des procureurs généraux a conditionné cette possibilité à l’autorisation d’un magistrat du parquet car il semblait clair qu'il y avait des risques de non-proportionnalité.
Monsieur le ministre, toutes les perquisitions effectuées par la police pour vérifier l’application des arrêtés covid requièrent donc désormais la flagrance, sauf évidemment si les habitants donnent leur consentement qui doit être écrit et préalable. La flagrance doit être établie avant la perquisition. La simple présomption ou de simples indices ne suffisent pas. Selon la Cour de cassation, la constatation de l’état de flagrance doit précéder la perquisition et cette dernière ne peut, en aucun cas, être justifiée par le constat a posteriori du flagrant délit.
Comme le faisaient remarquer, en décembre dernier, les chercheuses Nathalie Colette-Basquez et Élise Delhaise, "une dénonciation de voisins, le nombre de voitures stationnées sur le parking, le nombre de commandes chez le traiteur paraissent dès lors bien légers pour justifier une perquisition sans mandat au domicile des Belges".
Monsieur le ministre, avons-nous les chiffres des perquisitions menées pour lutter contre le covid en 2020? Combien d'entre elles étaient-elles motivées par des dénonciations? Quelle évaluation faites-vous du strict respect de la condition de flagrant délit?
13.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, madame Hugon, je vous remercie pour vos questions.
Comme vous le savez, ces derniers mois, j'ai déjà répondu à différentes questions à ce sujet dans cette commission. Vous savez donc que je porte une grande importance à l'article 15 de la Constitution. Notre Constitution prévoit explicitement que le domicile est inviolable: "Aucune visite domiciliaire ne peut avoir lieu que dans les cas prévus par la loi et dans la forme qu'elle prescrit."
C'est à partir de cet engagement qu'on a mis les points sur les i dans la dernière adaptation de la directive du Collège des procureurs généraux COL°6/2020. Une perquisition administrative, telle que rendue possible dans des cas exceptionnels par l'article 27 de la loi sur la fonction de la police, est désormais complètement exclue.
Sans mandat du juge d'instruction, une perquisition n'est possible, comme le prévoit la loi, qu'en cas du consentement du résident ou en cas de flagrant délit.
Toutefois, dans ce dernier cas, nous avons introduit une garantie supplémentaire, c'est-à-dire qu'il doit y avoir un contact préalable avec le procureur car nous voulons justement éviter que la notion de flagrant délit ne soit trop prise au sens large. Il doit bel et bien s'agir de constatations et non de soupçons. Je ne peux malheureusement pas vous donner de chiffres sur le nombre de perquisitions covid-19. Ils n'existent pas. Je peux néanmoins vous assurer que les perquisitions ne sont pas décidées à la légère.
Au niveau de la police, tout le monde y compris la police intégrée et les syndicats de police a réagi positivement à ce renforcement et cette clarification de la COL. La police n'était donc pas demandeuse de faire les choses différemment. Dans la pratique, l'État policier n'est donc pas aussi mauvais que certains le prétendent dans la presse. Pour ceux qui ne prendraient pas au sérieux les principes de notre État de droit et l'article 15 de la Constitution, il y a la COL renforcée qui est bien sûr contraignante pour tous les parquets et la police.
Par ailleurs, le parquet contrôle le respect de cette COL en temps réel s'il est contacté pour un test de flagrant délit et post factum s'il assure le suivi des procès-verbaux.
Enfin, le niveau du juge est la dernière pierre de touche. Il s'agit bien sûr du juge pénal si les personnes sont convoquées par le parquet devant le juge de police, soit directement soit après avoir omis de payer le règlement à l'amiable.
13.03 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.
Vous avez effectivement rappelé le cadre légal que je pointais également dans ma question ainsi que les balises supplémentaires qui sont apportées par la COL, notamment dans sa dernière version.
Bien sûr, je trouve dommage que nous ne disposions pas de chiffres qui permettraient, par exemple, de connaître le taux d'acceptation de perquisitions par les procureurs. Je ne sais pas si cette absence de chiffres est temporaire, parce que je vous ai posé la question récemment, ou s'il n'y a juste pas de chiffres disponibles. Peut-être lors d'une prochaine question pourrai-je avoir un petit peu plus d'informations. Il me paraîtrait éclairant de savoir de façon un petit peu plus précise si, sur le terrain, c'est quelque chose qui a été fait en grand nombre et dans quelles conditions.
L'incident est clos.
- Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Gevangenisstraffen voor deelnemers aan lockdownfeestjes" (55012503C)
- Khalil Aouasti aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De impact van de strafuitvoeringsonderbreking 'corona' op de gezondheidssituatie in de gevangenissen" (55012517C)
- Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Des peines de prison pour les personnes participant à des fêtes clandestines" (55012503C)
- Khalil Aouasti à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'impact de l'interruption de la peine 'corona' sur la situation sanitaire dans les prisons" (55012517C)
14.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, wij zaten een beetje te wachten op de reactie van de rechtbanken op die lockdownfeestjes. De politierechtbank van Antwerpen veroordeelde deze week 23 jongeren voor hun aanwezigheid op zogenaamde lockdownfeestjes. De rechter sprak straffen uit die gingen van 1.200 euro boete tot zelfs twee maanden gevangenisstraf. Een gevangenisstraf voor een jongere die aanwezig was op een lockdownfeestje, klinkt op het eerste gezicht als een zware straf. U weet echter ook dat dit in België in de praktijk op zich niet veel voorstelt. Gevangenisstraffen onder de drie jaar worden immers niet uitgevoerd. Mijnheer de minister, begrijp mij niet verkeerd, dit is geen pleidooi om jongeren in de gevangenis te steken. Dat wil ik niet gezegd hebben.
U wil korte straffen uitvoeren. U kondigde in de media aan de coronamaatregelen te handhaven. Iemand die de boete niet betaalt, moet voor de rechtbank komen, dus was het beter de boete te betalen. Wel, ze komen voor de rechtbank en krijgen een gevangenisstraf waarvan wij eigenlijk op voorhand weten dat ze de facto niet zal worden uitgevoerd. Een straf die wordt opgelegd, welke straf dan ook en hoe kort ze ook is, is pas efficiënt als er iets mee gebeurt.
Mijnheer de minister, wat is de impact en zijn de gevolgen van een uitgesproken gevangenisstraf van pakweg twee maanden, zoals in dit geval? Als ze niet uitgevoerd wordt, is de enige straf dat dit vermeld wordt in het strafregister. Of wordt de straf omgezet in een enkelband, in het kader van de strafuitvoering? U weet immers ook dat er omzendbrieven gelden. Voor deze korte straffen wordt dat niet altijd gedaan.
Bent u van mening dat een korte gevangenisstraf een nuttige straf oplevert in het kader van de handhaving van de coronamaatregelen? Ik ben geïnteresseerd in uw standpunt daaromtrent.
Er wordt reeds heel lang een pandemiewet aangekondigd. Wij kijken daarnaar uit. U verwijst daarvoor naar uw collega Verlinden, maar we zijn er nog niet en ondertussen moeten het gerecht en de politie verder. De maatregelen werden ook verlengd, dus de handhaving zal moeten blijven duren.
Als in die pandemiewet straffen moeten worden voorzien, want dat is wel uw winkel, moet er dan niet nagedacht worden over alternatieven? Vandaag heeft een rechter de keuze tussen een geldboete en een gevangenisstraf. Het gaat dan echter om een gevangenisstraf die niet uitgevoerd wordt. Sommige van die boefjes op feestjes, malen er niet om dat dit in hun strafregister komt, want waarschijnlijk staat er reeds meer in. Ik wil niet veralgemenen, het gaat niet over iedereen.
Zal in andere straffen voorzien worden? Misschien is een werkstraf wel nuttig. Voor een jongere die geen boefje is maar wel op een feestje was – wij kunnen dat nog begrijpen, want we hebben allemaal zin om te feesten – zou een melding in het strafregister een belemmering kunnen zijn in zijn verdere ontwikkeling. Is een werkstraf dan geen nuttigere straf? Zij kunnen dan ergens maaltijden gaan ronddragen, zich nuttig maken voor de samenleving. Ik geef u deze tip om mee te nemen naar uw pandemiewet, waarvan u hopelijk dringend werk zult maken.
Ten slotte, zal de wet betreffende de externe rechtspositie voor gevangenisstraffen van minder dan drie jaar na herhaaldelijk uitstel er eindelijk komen? Wij hadden gezegd dat wij al die straffen zouden uitvoeren. Die wet zou op 1 april van dit jaar in werking moeten treden. Zal dat gebeuren, mijnheer de minister? Of plant u opnieuw een uitstel? Als dat zo zou zijn, op welke datum zou het moeten gebeuren?
14.02 Khalil Aouasti (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, la loi du 20 décembre 2020, qui porte dispositions diverses et temporaires en matière de covid-19, a réintroduit une seconde mouture d'une mesure qui avait été décidée, à savoir l'interruption de l'exécution de la peine, et ce dans l'objectif, pour des motifs sanitaires, de lutter contre la surpopulation carcérale.
Monsieur le ministre, depuis l'entrée en vigueur de cette nouvelle loi et de la nouvelle mouture, avez-vous déjà des statistiques qui peuvent nous indiquer combien de détenus ont bénéficié d'une mesure d'interruption de peine? Comment la mise en oeuvre effective de ces mesures d'interruption de peine se déroule-t-elle? Par rapport au nombre de demandes, quel a été le nombre de refus indiqués par la direction de la prison? Ces mesures permettent-elles d'atteindre l'objectif défini par la loi, à savoir établir une meilleure situation sanitaire et lutter contre la surpopulation carcérale?
14.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, ik wil beginnen met de vragen van collega De Wit over de gevolgen van de uitgesproken gevangenisstraffen.
Mevrouw De Wit, u kent het beleid ter zake. Dat wordt uitgelegd in exact dezelfde omzendbrief als onder de vorige regering, te weten omzendbrief 1817 betreffende de voorlopige invrijheidstelling. Daardoor worden veroordeelden met hoofdgevangenisstraffen waarvan het totale maximum vier maanden bedraagt, onmiddellijk in vrijheid gesteld. Indien deze personen niet tot andere vrijheidsbenemende gevangenisstraffen veroordeeld zijn, zullen de straffen tot twee maanden, wat in uw vraag wordt aangehaald, inderdaad niet uitgevoerd worden.
U vraagt of ik van mening ben dat korte gevangenisstraffen een nuttige straf kunnen zijn.
De wetgever voorziet in een hele waaier aan wettelijke strafmogelijkheden, maar behield tot op heden nog steeds de mogelijkheid om korte gevangenisstraffen op te leggen. Het opleggen van een korte gevangenisstraf heeft voornamelijk een signaalfunctie. Volgens mij heeft dat zijn nut. In tegenstelling tot wat u zegt, zijn coronaovertreders over het algemeen geen veelvuldige of hardleerse wetovertreders, maar wanneer ze veroordeeld worden tot een gevangenisstraf, hoe minimaal ook, genereert dat wel een afschrikeffect. De veroordeling tot een korte gevangenisstraf heeft altijd een impact, ook al wordt de straf in de praktijk niet uitgevoerd. De veroordeling wordt immers ook op het strafblad vermeld. De impact daarvan op mensen die nog niet eerder in aanraking kwamen met het gerecht, mag niet worden onderschat.
Voor de pandemiewet verwijs ik naar het werk dat de minister van Binnenlandse Zaken op dit moment verricht. De inhoud daarvan zal uitvoerig worden besproken binnen de regering en in het Parlement. Daarbij wordt ook ingegaan op de straffen waarnaar u verwees.
U stelde de vraag of we moeten wachten tot na de crisis. Het is zeker niet de bedoeling om de pandemiewet in te zetten in de huidige pandemie. Zoals de minister van Binnenlandse Zaken eerder al zei, is de wet bedoeld voor de toekomst.
Wat de wet betreffende de externe rechtspositie betreft, is het inderdaad zo dat de wet van 31 juli 2020 het van kracht worden van de wet heeft uitgesteld naar 1 april 2021. Dat uitstel werd specifiek ingegeven door de gevolgen van de pandemie. De voorbereidingen, zoals de personeelsaanwervingen, werden onderbroken. Bovendien moesten in de strafuitvoering ook uitzonderlijke maatregelen worden genomen, waardoor het van kracht worden van de wet betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden voor het luik van de straffen onder de drie jaar te allen tijde vermeden diende te worden. Zo werden er door de pandemie veroordeelden in strafonderbreking gezet en diende het gewone regime in de gevangenis nog te worden hervat. Het was niet aangewezen om de inwerkingtreding van de wet te laten samenvallen met de pandemie, die een aanzienlijke invloed had op de normale in- en uitstroom in de gevangenissen. Binnenkort zullen we evalueren of we de datum van 1 april 2021 kunnen aanhouden. Ook hier zal de evolutie van de sanitaire crisis nauwlettend in de gaten worden gehouden.
Monsieur Aouasti, 323 détenus ont bénéficié d'une interruption de l'exécution de la peine covid-19 depuis l'entrée en vigueur de la loi. La circulaire ministérielle 1823 détaille la procédure d'octroi d'interruption de l'exécution de la peine covid-19. Les condamnés qui ont déjà bénéficié de trois congés pénitentiaires qui se sont bien déroulés et qui ne sont pas visés par l'un des critères d'exclusion repris dans la circulaire 1823 sont informés de la possibilité d'introduire une demande. Les condamnés concernés soumettent ensuite une demande écrite d'interruption de l'exécution de la peine au directeur. Dès réception de la demande, le directeur examine les autres conditions, l'existence de contre-indications, le fait de bénéficier d'une adresse d'accueil, le fait de disposer de moyens de subsistance suffisants. Sur cette base, le directeur rend une décision motivée d'octroi ou de refus. Dans sa décision d'octroi, il détermine la date à laquelle cette décision devient exécutoire.
Il convient de noter que si un condamné qui n'est pas admissible à la mesure et qui n'a pas reçu de formulaire standard introduit quand même une demande sous quelque forme que ce soit, une décision de refus est prise.
La décision du directeur est remise au condamné. Si elle est positive, le procureur du Roi de l'arrondissement dans lequel l'interruption de l'exécution de la peine a lieu est informé, dans les meilleurs délais, de l'octroi de l'interruption de l'exécution de la peine des parquets qui ont une peine en exécution. Si le tribunal d'application des peines a déjà été saisi, le ministère public près du tribunal de l'application des peines et le tribunal de l'application des peines lui-même seront également informés de la décision d'octroi.
La maison de justice compétente est informée dans le cas où l'interruption de l'exécution de la peine est accordée à un condamné qui est en détention limitée. La victime est informée dès que possible et, en tout cas, dans les 24 heures par le moyen de communication écrit le plus rapide, de l'octroi de l'interruption de l'exécution de la peine. Cette information doit être faite de la manière demandée par la victime, c'est-à-dire par l'intermédiaire de son avocat, par le service d'accueil aux victimes ou par d'autres biais.
Concernant le nombre de demandes d'interruption et le taux de refus, sur 351 dossiers éligibles à une interruption de peine, 346 demandes ont été introduites, soit 98,5 %. Seules 23 demandes d'interruption ont été refusées, soit un taux de 6,6 %.
Enfin, concernant l'impact, au 1er décembre 2020, on comptait 10 730 détenus; aujourd'hui, ce nombre est de 10 368, soit une baisse de 3,5 %. Ces mesures ont donc bien pour effet de réduire la surpopulation carcérale et partant, de diminuer la pression sur les établissements pénitentiaires là où c'est possible.
14.04 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, wanneer u iets doet en u zichzelf op de borst klopt en zegt "geen woorden, maar daden", dan bent u de minister die voor rock-'n-roll zorgt. Maar als de vraag wat lastiger is, dan verwijst u naar de vorige regering. Tot aan Chrysostomos mag u dat blijven doen, maar u bent nu de minister van Justitie en dat zal niet meer zo gemakkelijk kunnen, want u bent degene die belooft dat Justitie sneller en straffer zal worden.
Dit is misschien ook het moment om die omzendbrief te herbekijken. U hebt dat immers al bij een andere omzendbrief gedaan, u hebt daarover gecommuniceerd en de pluimen op uw hoed gestoken. Er zijn nog omzendbrieven die kunnen worden herbekeken, en dit is er één van, de omzetting van de straffen en de uitvoering van korte straffen, zodat daar niet meer de straffeloosheid is die er nu bestaat. Maar dit geheel terzijde.
Ik zag daarnet collega Aouasti nee schudden toen ik het had over het strafregister. Ik ben mij ervan bewust dat heel veel van de aanwezigen op die feestjes niet allemaal boefjes zijn. Dat weet ik en het is niet mijn bedoeling hen allemaal naar de gevangenis te sturen. Dat is niet wat ik wilde zeggen. De ervaring in mijn politiezone leert mij evenwel dat er in het Antwerpse wel heel wat bij zijn, zoals in dit dossier, die wel al een palmares hebben. Tot mijn grote spijt zijn zij, in tegenstelling tot veel anderen, niet meer onder de indruk van die twee maanden die niet worden uitgevoerd omdat het de zoveelste twee maanden zijn die niet worden uitgevoerd.
Begrijp mij niet verkeerd. Voor veel mensen die een feestje hebben bijgewoond, zal het een signaal zijn, maar er zijn altijd mensen voor wie dat niet het geval is. Wij moeten dat algemener bekijken in het kader van onze strafuitvoering. Ik begrijp het nee-geknik van de heer Aouasti en uw opmerking, maar er zijn ook andere gevallen waar die signaalfunctie niet werkt. Ik ben ervan overtuigd dat we hen binnenkort weer op een lockdownfeestje zullen zien.
Mijnheer de minister, ik probeer te helpen en constructief te zijn. Vandaag is er enkel de keuze tussen boete of gevangenisstraf. Voor dergelijke gevallen is een gevangenisstraf niet altijd adequaat. Misschien is een alternatief, zoals een werkstraf, beter voor hen.
Ik heb u horen zeggen dat de pandemiewet die eraan komt niet meer voor deze pandemie zal zijn, maar wel voor de volgende. Dat meent u toch niet?
Ik kan daar niet bij. Ik ben eigenlijk geschokt. Ik weet dat u hebt gezegd dat het ruim moet zijn en voor meerdere zaken moet kunnen gelden. Ik begrijp dat men geen regelgeving opstelt voor één zaak. Men moet het nadien nog eens uit de kast kunnen halen. Een noodtoestand was ook een alternatief geweest, zoals in andere landen. We zijn een van de weinige landen die dat niet hebben. Ik begrijp niet dat u kunt zeggen dat het niet meer voor deze pandemie is, maar voor de volgende. Ik hoop dat we geen pandemie meer zullen krijgen en dat we een dergelijke wet nooit meer nodig zullen hebben.
Wat ik wel weet, is dat we ze nu nodig hebben, mijnheer de minister. Ik heb begrip voor de maatregelen en voor de beperking van onze vrijheden, maar dat die vandaag plaatsvinden zonder rechtsgrond, zonder een pandemiewet, zonder een grondige basis, wordt stilaan een beetje tergend, zeker nu wij gisteravond mochten vernemen dat zij stoemelings verlengd worden en dat de bevoegde minister in de media verklaart: "Wij meenden niet dat men daar over zou struikelen."
Hoe lang wordt er al gevraagd om een pandemiewet, mijnheer de minister? Wat u vandaag aankondigt, vind ik tergend, zeker van een minister van Justitie die op andere ogenblikken beweert dat hij ook de rechtsstaat moet bewaken. Als er overtredingen van maatregelen zijn, moet er ingegrepen worden. Dat vind ik niet meer dan consequent, want als er tegenover een regel geen sanctiemaatregel staat, heeft die regel geen zin.
U moet zorgen dat er een duidelijke basis is. Heel belangrijk, het Parlement is hier. Wij willen werken. Ik meen dat het nu lang genoeg geduurd heeft dat wij aan de kant moesten staan en uitgeschakeld werden. Kom met een wet naar het Parlement, laten wij daarover debatteren, en laten wij bekijken of wij de nodige checks-and-balances kunnen instellen, maar neem geen maatregelen stoemelings meer, zoals dat nu gebeurt, want dan zullen wij nog heel vaak struikelen.
14.05 Khalil Aouasti (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie.
Comme je le souhaitais, j'ai reçu les statistiques. Il est intéressant de les croiser avec les statistiques précédentes où l'on voit qu'avec le renforcement des mesures, 60 % du nombre de détenus ont pu bénéficier de la mesure d'interruption de l'exécution de la peine; lors de l'application de la première mouture, quelque 500 détenus étaient concernés. Cela permet de réduire la surpopulation carcérale de 3,5 %.
Je vous remercie pour les statistiques, monsieur le ministre. Je reviendrai probablement après le 31 mars pour voir comment tout cela a fonctionné de manière plus globale et faire une évaluation des deux systèmes; je pense effectivement que ces statistiques revêtent un intérêt.
L'incident est clos.
15 Vraag van Peter De Roover aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De vrijheid van meningsuiting en de Europese Digital Services Act" (55012518C)
15 Question de Peter De Roover à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La liberté d'expression et le Digital Services Act européen" (55012518C)
15.01 Peter De Roover (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, de vrije meningsuiting is ons beiden dierbaar. Dat betekent dat wij respect moeten hebben voor andermans meningen en dat wij uiteraard de ruimte moeten bieden aan iedereen om die ook te uiten. Wat dat betreft, zitten wij niet in de beste periode van de geschiedenis.
De Europese Commissie is momenteel bezig met een voorstel voor een Europese Digital Services Act. Dat voorstel zou de verouderde richtlijn inzake elektronische handel moeten vervangen en zou die moeten aanpassen aan de hedendaagse context.
De Commissie wil met haar nieuwe voorstel duidelijker vastleggen hoe socialemediaplatformen, zoals Twitter, Facebook en dergelijke, moeten omgaan met illegale inhoud en deze moeten verwijderen. Het voorstel bepaalt bijvoorbeeld dat de platformen verantwoordelijk zijn voor de illegale inhoud die zij op hun platform de vrije ruimte zouden geven.
De feiten zijn wat zij zijn: de facto verlenen de platformen vandaag eigenlijk een publieke dienst. Zij zijn bovendien quasi monopoliehouders in een heel belangrijke vorm van gedachte- en debatuitwisseling, trouwens soms op niveau, maar ook heel dikwijls op niet zo'n topniveau, maar wie zijn wij om daar al te veroordelend over te zijn?
Het gevaar van het Europese voorstel is evident: de platformen worden hierdoor opgeroepen om in de plaats van rechtbanken te treden, om zelf te oordelen of een inhoud kan of niet kan. Bovendien heeft de gebruiker bijvoorbeeld niet eens de mogelijkheid om in alle landstalen hiertegen bij de platformen in beroep te gaan. Dat is geen klein detail.
U kent natuurlijk de logica van artikel 25 van de Grondwet, het zogenaamde cascadesysteem dat er net op voorzien is dat de uitgever of de drukker maar verantwoordelijk is vanaf het ogenblik dat de pleger zelf niet gekend is. Dat is een systeem dat door de Europese Digital Services Act een beetje op zijn kop wordt gezet.
Vandaar mijn vragen, mijnheer de minister.
Wat vindt u van dat mechanisme dat de Europese Unie blijkbaar aan het uitwerken is? Hoe beoordeelt u dat mechanisme in het licht van de vrijheid van meningsuiting, die wij niet mogen laten beknotten, maar juist de volle ruimte moeten geven?
Hoe beoordeelt u die richtlijn in verhouding tot artikel 19 van de Grondwet, maar ook tot artikel 25, dat censuur verbiedt?
Hoe moeten we het, ten slotte, zien in verhouding tot artikel 25, dat het cascadesysteem invoert en dat de verantwoordelijkheid bij de juiste persoon legt, namelijk bij de persoon die eventueel illegale inhoud verspreidt en niet zozeer bij de persoon over wie illegale inhoud wordt verspreid?
15.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mijnheer De Roover, bedankt voor uw actuele vraag.
Het klopt dat ik over de hele lijn, ook bij mijn beoordeling van het voorstel van de Europese Commissie, de artikelen uit onze Grondwet als toetssteen zal hanteren. Meer bepaald gaat het daarbij om de artikelen 19 en 25, die volgens mij een interessante invalshoek kunnen bieden in deze discussie. Daarnaast is er uiteraard artikel 10 van het EVRM, dat bepaalt dat de vrije meningsuiting de regel is. In mijn ogen kunnen grote privébedrijven die vrijheid van meningsuiting niet aan banden leggen.
Digitale diensten worden binnen de EU nog grotendeels omkaderd door de richtlijn inzake e-commerce van 2000. Toen zag het digitale landschap er nog volledig anders uit. Ik weet zelfs niet of sociale media toen al bestonden. In elk geval was online shoppen uitzonderlijk, apps bestonden nog niet of nauwelijks en de sociale media stonden hoogstens in de kinderschoenen. In amper 20 jaar heeft er een ware digitale revolutie plaatsgevonden. Een aangepast wettelijk kader is dus absoluut nodig.
In december formuleerde de Commissie haar voorstellen voor de Digital Services Act. Het gaat om drie doelstellingen: ten eerste, de concurrentie aanwakkeren tussen de digitale dienstverleners, om met name de machtspositie te doorbreken; ten tweede, een veilige cyberspace tot stand brengen waar de grondrechten van de gebruikers worden gerespecteerd; en ten derde, meer rechtszekerheid bieden voor gebruikers en dienstverleners. Die drie doelstellingen of uitgangspunten vind ik veelbelovend.
Concreet voorzien de voorstellen van de Commissie in een aantal verplichtingen. Ik geef enkele niet-limitatieve voorbeelden. Ten eerste, komen er duidelijke regels voor de verwijdering van illegale goederen, diensten of inhoud online. Ten tweede, komen er waarborgen voor gebruikers die vinden dat hun inhoud ten onrechte door digitale platformen werd verwijderd. In bepaalde gevallen komen er ook sancties en boetes die kunnen oplopen tot 10 % van de jaaromzet. Heel belangrijk is dat de Digital Services Act niet definieert wat illegaal is. Dat wordt namelijk bepaald in de nationale wetgeving van de lidstaten en/of andere EU-instrumenten, zoals de verordening over terroristische online-inhoud. Een uitspraak wordt dus nog altijd gedefinieerd door de nationale wetgevingen. Gezien de verschillen tussen de lidstaten lijkt het me moeilijk anders haalbaar.
De voorstellen van de Commissie moeten dus nu de normale EU-wetgevingsprocedure doorlopen. Dat betekent een bespreking met de Raad en dus ook met de lidstaten. Ook het Europees Parlement wordt daarbij betrokken. Zoals gezegd zullen de artikelen 19 en 25 van de Grondwet voor mij toetsstenen zijn bij het beoordelen van deze voorstellen.
15.03 Peter De Roover (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor de historische uiteenzetting.
Ik weet zelf niet wanneer die sociale netwerken juist gestart zijn maar nu zijn ze alom aanwezig. Ze plaatsen ons voor een grote uitdaging en we moeten allemaal onze verantwoordelijkheid nemen bij het gebruiken van die platformen. Ik ben wel bekommerd om de richting die het debat nu uitgaat. De voorbije weken was er trouwens een stroomversnelling. Het gaat niet zozeer om een onverdroten inspanning om de vrije meningsuiting te garanderen maar wel om een zoektocht om die in te perken, om te bekijken wat men gaat verbieden.
Ik heb op dat vlak een zeer liberale visie en daarom houd ik deze regering zeer nauwlettend in het oog. Dat geldt vanzelfsprekend ook voor de Europese Unie, aangezien zij de platformen met dit soort initiatieven net verplicht tot een meer repressieve aanpak. U zegt dat de gebruiker over beroepsmogelijkheden beschikt wanneer inhoud ten onrechte wordt geschrapt. In de praktijk zijn die echter bijvoorbeeld niet in het Nederlands beschikbaar, om maar iets te zeggen. Dat vormt toch wel een drempel.
Intussen heeft een ban van Facebook of Twitter plaatsgevonden. Ik heb gisteren van een oude studiegenoot vernomen dat zijn Facebookprofiel zeven dagen ontoegankelijk was omdat hij schreef: "Rare jongens, die Amerikanen". Het is wel mogelijk dat Asterix en Obelix niet bekend is bij Facebook want elk land heeft zijn eigen cultuur maar het moet ons ten zeerste bekommeren als men daarvoor vandaag zeven dagen van Facebook gebannen wordt.
De overheid moet zich net gaan inspannen opdat die platformen niet repressief optreden. Nu gaat men liever iemand te snel bannen van het platform om toch maar geen onwettelijke inhoud toe te laten. Neen, het zijn diegenen die deze inhoud op de sociale media zetten die moeten worden aangepakt. De brave gebruiker mag daar niet het slachtoffer van worden. Het is trouwens de rechtbank die moet instaan voor de definitieve toets, niet een of andere gigant uit Silicon Valley die bepaalt wat wel en niet geoorloofd is.
Ik hoop dan ook dat u de genoemde grondwetsartikelen zeer stringent zult verdedigen op Europees vlak. Zij zijn immers van het allergrootste belang om de vrije meningsuiting mogelijk te maken. Laten wij immers eerlijk zijn. Van vrije meningsuiting bent u voorstander en ben ik voorstander. Ik hoop dat wij ter zake bondgenoten kunnen blijven. Ik ben echter bekommerd.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitster: Mijnheer de minister, ik had zelf ook nog twee vragen, namelijk nrs. 55011998C en 55011999C. Ik begrijp echter dat u moet vertrekken. Ik ben bereid ze om te zetten in schriftelijke vragen, indien u mij de antwoorden kan doormailen, zonder dat daar een maand moet overgaan.
15.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, wij zullen ze nu doormailen.
De voorzitster: Dat is perfect. Wij zijn ook perfect binnen de timing rond met alle vragen en kunnen onze namiddagvergadering afronden.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.53 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16 h 53.