Commission de la Justice |
Commissie
voor Justitie |
du Mercredi 20 janvier 2021 Après-midi ______ |
van Woensdag 20 januari 2021 Namiddag ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.18 uur en voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.
La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 18 et présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.
Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.
De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.
01 Question de Laurence Zanchetta à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le transfert de la compétence des soins de santé en prison" (55012551C)
01 Vraag van Laurence Zanchetta aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De overheveling van de bevoegdheid voor de gezondheidszorg in de gevangenissen" (55012551C)
01.01 Laurence Zanchetta (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, dans le cadre de votre note de politique générale, vous avez mis l'accent sur votre souhait de mettre en place une justice plus humaine et d'assurer la qualité des soins de santé pour les détenus dans les diverses prisons du pays.
Dans ce cadre, il est prévu de transférer la compétence des soins de santé en prison du ministère de la Justice au ministère de la Santé publique. Il est certain que ce transfert de compétence aura un impact significatif sur la qualité des soins dispensés aux détenus et il semble nécessaire que cela puisse se réaliser dans les plus brefs délais.
Monsieur le ministre, où en sont les discussions entre les ministères concernés? Dans quel délai pouvons-nous imaginer rendre ce transfert de compétence effectif?
01.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, madame Zanchetta, une réunion avec mon collègue en charge de la Santé publique est prévue pour le 1er février 2021. La réorganisation des soins de santé en prison est inscrite à l'agenda de cette réunion ainsi que d'autres aspects. Mes collaborateurs ont déjà tenu une réunion de préparation avec l'administration des établissements pénitentiaires.
Les documents générés par les groupes de travail et le groupe de pilotage, instaurés sous la législature précédente, constitueront la base des travaux de l'implémentation de ce projet. Un nouveau groupe de pilotage sera mis en place. Une première réunion sera programmée après l'entrevue du 1er février 2021. L'objectif est de préparer ce transfert par projets et d'en parler avec tous les partenaires concernés, entre autres aussi au niveau de la Conférence interministérielle Santé publique.
Compte tenu de la complexité de ce dossier, vous me pardonnerez si je ne me tiens pas à un timing précis. Nous y travaillons résolument et nous ferons des progrès graduels dans le cadre des projets pilotes.
01.03 Laurence Zanchetta (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse.
J'imagine que nous aurons des détails plus loin dans la procédure. Ce transfert pourra, on l'espère, améliorer l'accessibilité des soins de santé aux détenus qui, pour le moment, n'est pas optimale.
L'incident est clos.
- Valerie Van Peel aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De verdubbeling van het aantal veroordelingen door de Antwerpse aanpak van zedenfeiten" (55012552C)
- Ben Segers aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Code 37" (55012779C)
- Valerie Van Peel à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le doublement du nombre de condamnations grâce à l'approche anversoise des faits de moeurs" (55012552C)
- Ben Segers à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le code 37" (55012779C)
02.01 Valerie Van Peel (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, goed nieuws in de krant over iets wat bij u ook wel gevoelig ligt, heb ik begrepen. Door de innovatieve Antwerpse aanpak waarbij forensische adviseurs worden ingezet en een uitgebreid sporenonderzoek wordt uitgevoerd, blijkt dat het aantal veroordelingen voor seksuele misdrijven verdubbelde. Dit bewijst dat DNA-onderzoek cruciaal is bij dit type misdrijven. Dit is alleen maar toe te juichen, want iedereen weet wel dat het dark number zeer groot is bij de aangiftes en nog meer bij de veroordelingen.
Uit een wetenschappelijk evaluatierapport van de zorgcentra blijkt wel dat bij slechts 14 % van de slachtoffers die tijdens het proefjaar een forensisch onderzoek ondergingen en een klacht indienden, de stalen op het einde van het jaar waren geanalyseerd. Daar loopt toch wel een en ander mis. De Antwerpse aanpak lijkt mij zeer navolgbaar en zou absoluut ook elders moeten worden toegepast. Er zijn echter nog wel wat stappen te zetten.
Mijnheer de minister, zult u voorzien in middelen om de Antwerpse aanpak verder uit te rollen? Zo ja, binnen welk tijdskader ziet u dat?
Momenteel geldt de regel dat de procureur of onderzoeksrechter gemotiveerd moet beslissen of een DNA-analyse effectief nodig is. Gezien de positieve evaluatie van het Antwerpse proefproject en het belang van het DNA-onderzoek bij zedenmisdrijven, vraag ik mij af of er niet steeds een analyse dient te worden gemaakt van aangetroffen forensische sporen, in plaats van te wachten op een motivatie van de magistraat. Ik ondertekende destijds een wetsvoorstel van de heer Crombez, dat hier deels een antwoord op biedt. Ik zou daar graag uw mening eens over krijgen.
Hoe zult u verder inzetten op DNA-onderzoek? Zult u een evaluatie houden of de huidige DNA-databanken en de bijbehorende procedures volstaan? Het idee van de heer Crombez van destijds waarop het wetsvoorstel was gestoeld, gaat eigenlijk veel ruimer en had heel wat interessante invalshoeken die ik graag verder met u zou bespreken.
02.02 Ben Segers (sp.a): Mijn vraag ligt natuurlijk helemaal in het verlengde van de vraag van mevrouw Van Peel. Ik vraag ook nog naar de capaciteit van het NICC en de extra opleiding bij de parketmagistraten en onderzoeksrechters.
In een persbericht van het Parket
Antwerpen van 12 januari 2021 konden we de zeer belovende resultaten lezen van
de innovatieve aanpak van zedenfeiten in het arrondissement Antwerpen, beter
bekend als code 37. In het persbericht wordt ook aangegeven dat U deze
onderzoeksstrategie zal uitbreiden naar andere parketten wat uiteraard een
goede zaak is aangezien het uitermate belangrijk is dat deze zaken worden
opgehelderd en de daders worden gestraft waardoor ook kan worden ingezet op het
voorkomen van recidive.
Mijnheer de Minister ik heb hierover de
volgende vragen:
Binnen welke tijdspanne zal code 37 over
gans het land worden uitgerold?
Heeft dit gevolgen qua capaciteit voor
het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC) en zo ja,
voorziet u de mogelijkheid tot bijkomende aanwervingen?
Is er tot slot extra opleiding nodig voor
de parketmagistraten en de onderzoeksrechters om deze nieuwe wetenschappelijk
onderbouwde onderzoeksstrategie beter te leren kennen en zo ja, zal deze
opleiding worden voorzien door het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding
(IGO)?
02.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Ten eerste, er wordt gevraagd om in de nodige middelen te voorzien. Jaarlijks worden in ons land naar schatting 75.000 vrouwen slachtoffer van seksueel geweld, wat een erg hoog cijfer is, en dat leidt elk jaar tot zowat 8.000 aangiftes van aanranding of verkrachting bij de parketten. Uit die aangiftes vloeien amper 900 veroordelingen voort. Dat wordt mede veroorzaakt door een hoge seponeringsgraad wegens een gebrek aan bewijs. Het Antwerpse gerecht wilde een en ander beter aanpakken en sloeg daarom de handen in elkaar met het NICC.
Hoe wordt de problematiek aangepakt? Per type dossier werd een specifieke onderzoeksstrategie uitgewerkt met drie grote categorieën verkrachtingszaken. Een beslissingsdiagram werd opgesteld ter ondersteuning van de magistraten. Gestroomlijnde werkprocessen zorgen voor efficiënte werkwijzen. Door gefaseerd te werken, worden enkel de noodzakelijke analyses uitgevoerd. Indien nodig, worden nadien bijkomende onderzoeken gedaan.
Een andere succesfactor bestaat erin dat de dienst forensisch advies van het NICC intensief bij het onderzoek betrokken wordt. Die dienst volgt het dossier nauwgezet mee op van in de beginfase en levert professioneel advies.
Voorts gaat het gericht sporenonderzoek ruimer dan enkel spermagerelateerde sporen. Huidcontact of speekselsporen, bijvoorbeeld, kunnen ook helpen om verdachten te identificeren. Daarbij werden methoden ontwikkeld om samen met het slachtoffer nauwkeurig aan te duiden waar de aanraking gebeurde, om zo beter sporen op de kleding of op het lichaam terug te vinden.
Ten slotte staan verklaringen van verdachten en slachtoffers centraal en worden die gerichter forensisch onderzocht. Zo kunnen er heel gericht onderzoeksdaden worden gesteld en kan beter worden nagegaan welke versie van de feiten overeenstemt met de waarheid.
Gelet op de goede resultaten van het project en het belang van de strijd tegen seksueel geweld zullen er middelen worden uitgetrokken om die aanpak dit jaar nog verder uit te rollen. In 2021 zal dat resulteren in een voortzetting van het Antwerpse project en de opstart ervan in twee andere parketten. Wij zullen daarbij vooral inzetten op extra personeelswerving voor het NICC, dat de magistraten kan bijstaan. Naast een verplichte opleiding omtrent seksueel geweld is er geen extra opleiding, omdat het NICC een doorgedreven begeleiding zal bieden aan de magistraten.
Het is de bedoeling dat het project in 2023 op kruissnelheid komt, zodat alle arrondissementen de kans krijgen om zich de aanpak eigen te maken. Er is uiteraard een belangrijke nuance, want er zal ook veel aandacht zijn voor de samenwerking met de bestaande en nog op te richten Zorgcentra na Seksueel Geweld. Het is niet de bedoeling om twee verschillende projecten naast elkaar op te starten, wel om de projecten zodanig beter op elkaar af te stemmen dat er efficiëntiewinst is en dat de parketten nog betere wapens in handen hebben in de strijd tegen seksueel geweld.
Wat de tweede vraag betreft, artikel 44quater van het Wetboek van strafvordering bepaalt dat de procureur of de onderzoeksrechter die een DNA-analyse vordert, een met redenen omklede beslissing moet nemen. Volgens de Belgische wetgeving kunnen politiediensten dus niet beslissen welke sporen onderworpen worden aan een DNA-analyse, want die beoordeling komt enkel de magistraat toe. Uit het proefproject blijkt dat de mogelijkheden van DNA-onderzoek momenteel niet optimaal worden benut. Niet het feit dat een gemotiveerde beslissing nodig is, is problematisch, wel het feit dat het niet altijd wordt gevraagd door de magistraat. Het is dan ook nodig dat er extra aandacht wordt besteed aan de opleiding en de forensische bewustwording van iedereen die betrokken is bij gerechtelijke onderzoeken.
Uit het Antwerpse project blijkt dat in ongeveer 30 % van de dossiers met betrekking tot verkrachting de verdachte in de grote lijnen het verhaal van het slachtoffer bevestigt, maar hierbij stelt dat het seksueel contact met toestemming van het slachtoffer gebeurde. Op basis van dat cijfer zou men verkeerdelijk kunnen denken dat DNA-onderzoek in die gevallen geen meerwaarde biedt. Toch is DNA-onderzoek ook in die gevallen relevant, namelijk met het oog op het voeden van de DNA-databank. Door gebruik te maken van de databank kan bijvoorbeeld worden nagegaan of een verdachte mogelijk in het verleden reeds betrokken was bij vergelijkbare dossiers. Dat zal ook bijdragen tot een betere risicotaxatie van de verdachte.
De derde vraag had betrekking op de DNA-databanken. Zoals ik reeds vermeld heb, zal volop worden ingezet op forensische bewustwording. Een betere kennis van DNA-onderzoek en gebruik van de DNA-databanken zal leiden tot betere resultaten. De huidige DNA-databanken zijn immers zeer belangrijk bij het blootleggen van verbanden tussen gerechtelijke dossiers; ze zijn ook effectief. In het algemeen resulteert 1 sporenprofiel op de 5 geregistreerd in de DNA-databanken, in een overeenkomst met een profiel opgesteld in het kader van een ander gerechtelijk dossier.
Het gebruik van DNA-databanken kan en moet echter nog worden verbeterd, zeker in de context van zedenfeiten. Een aantal voorstellen werd hieromtrent recent geformuleerd door de DNA-evaluatiecommissie. De oprichting van een databank Seksuele Misdrijven waarin DNA-profielen worden geregistreerd van personen die door een onderzoeksrechter in verdenking zijn gesteld, werd voorgesteld. Momenteel wordt van een verdachte van een seksueel misdrijf niet automatisch een DNA-staal afgenomen en geanalyseerd. Het spreekt voor zich dat een routinematige staalafname bij een in verdenking gestelde van een dergelijk misdrijf de identificatie in andere dossiers alleen maar zal bevorderen. Die mogelijkheden zullen nader worden bestudeerd in samenspraak met alle betrokken partijen.
02.04 Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de minister, ik voel dat de wil bij u groot is om hierin belangrijke stappen te zetten; u hebt daarvoor in mij echt een partner.
Ik denk wel dat er nog opportuniteiten zijn wat de databank betreft. Op dit moment moet bijvoorbeeld een slachtoffer zelf beslissen of zij aangifte doet. De cijfers van de aangiftes spreken voor zich: die liggen heel laag. Vaak heeft dat ermee te maken dat de slachtoffers door de feiten ervan overtuigd zijn dat zij weinig kans hebben om er echt een rechtszaak van te maken, laat staan ze te winnen.
Een denkspoor zou kunnen zijn dat men elke keer een en ander standaard analyseert en dat gegevens anoniem blijven, zolang het slachtoffer dat wil. Op die manier zou men bepaalde dossiers kunnen samenleggen, waardoor een slachtoffer niet meer het gevoel heeft dat zij alleen aangifte moet doen. Als het over een dader met verschillende slachtoffers gaat, kan de stap om aangifte te doen, zo worden verkleind. Ook de bewijslast wordt daardoor een pak verbeterd. De spreektijd is te kort om op allerhande denksporen in te gaan, maar ik wil daar zeker in de toekomst met u over van gedachten wisselen. Ik wil u alvast bedanken voor de wil die u in het dossier toont, want er is nog zeer veel werk aan de winkel.
02.05 Ben Segers (sp.a): Mijnheer de minister, ook ik wil u danken voor uw engagement, want de resultaten van het innovatieve project zijn fenomenaal. Wij moeten er echt alles aan doen om het zo snel mogelijk ook elders uit te rollen, natuurlijk met de expertise van parketmagistraten en onderzoeksrechters en voldoende ondersteuning door het Nationaal Instituut, wat daar voldoende capaciteit veronderstelt. Ik reken erop dat u daarover zult waken en ben ervan overtuigd dat u dat zal doen, want de aanpak strookt natuurlijk volledig met uw plannen en ambitie.
Ik wil graag nog het punt van de procureur des Konings herhalen, die een sterk signaal van het parket naar de slachtoffers wil sturen, namelijk dat het altijd nuttig is om aangifte te doen, zodat er een onderzoek kan volgen. Het parket zal er alles aan doen om de schuldige te vinden en te vervolgen, en dankzij de uitrol van het project geldt dat des te meer.
Het incident is gesloten.
De voorzitster: Mevrouw Dierick is niet aanwezig voor haar vraag nr. 55012565C.
03 Question de Nabil Boukili à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'évaluation de la transaction pénale élargie" (55012581C)
03 Vraag van Nabil Boukili aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De evaluatie van de verruimde minnelijke schikking in strafzaken" (55012581C)
03.01 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Madame la présidente, monsieur le ministre, au fil des scandales qui éclatent jour après jour à propos de la transaction pénale élargie, j'ai eu l'occasion de vous interroger à plusieurs reprises sur cette question importante pour les citoyens. À ce jour, vous n’avez toujours pas pris une position claire sur cette loi; vous vous contentez d’indiquer qu'elle fera l'objet d'une évaluation et d'une réforme si nécessaire, sans autre précision.
Comme j’ai pu l’indiquer, nous souhaitons que la transaction pénale soit abolie. Néanmoins, puisque vous prévoyez une évaluation préalable, je souhaite vous demander quand celle-ci est prévue. Quelle en sera la méthodologie?
Sur quels critères la loi sera-t-elle évaluée et qui sera chargé de cette évaluation? Quelles pistes de réforme envisagez-vous?
03.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Cher collègue, comme vous le savez, j'ai clairement indiqué dans ma note de politique générale que nous allions montrer ensemble que le crime ne payait pas. Dans ce cadre, le renforcement de la détection et des poursuites des délits financiers et fiscaux constitue une priorité.
Premièrement et concrètement, nous allons adjoindre au parquet des fonctionnaires spécialisés et des magistrats, ce qui est une nécessité absolue pour l'efficacité des poursuites. Deuxièmement, nous allons assurer une bonne coopération au sein du Collège pour la lutte contre la fraude fiscale et sociale, récemment créé afin de parvenir à une approche coordonnée. Troisièmement, nous allons transposer la directive européenne dans notre droit national, ce qui aura pour effet d'améliorer la détection des cas de fraude et les poursuites.
Le principe Follow the Money doit être appliqué à tous les crimes afin de s'attaquer à la criminalité par les profits qu'elle génère. Cher collègue, vous voudrez bien admettre qu'une détection et des poursuites efficaces doivent faire l'objet d'une priorité absolue. En effet, nous ne pouvons tolérer que les auteurs de délits financiers et fiscaux puissent agir impunément. Sans détection, il ne peut y avoir de suspects, et sans suspects, il ne peut y avoir de poursuites.
Il va sans dire que tous les dossiers ne doivent pas être tranchés par un tribunal. Ainsi que vous avez pu l'entendre dans mon exposé de politique générale, il existe en effet d'autres solutions telles que la médiation et la transaction. La loi étendant la transaction sera évaluée dans ce contexte, mais je n'établis pas de calendrier concret à cet égard, étant donné que le renforcement de la détection et des poursuites effectives est absolument prioritaire et que je tiens à intégrer les effets de ce renforcement dans mon évaluation.
03.03 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Je rappelle juste que la question de la transaction pénale n'a pas d'effet dissuasif – pensons à des récidivistes comme Stéphane Moreau, comme je l'ai rappelé la semaine dernière.
Vous parlez d'une évaluation mais vous n'avez pas de plan, d'après vos propos. Vous ne fixez pas de calendrier ni d'objectifs. Cela reste en fait un discours vague. Je me demande si vous avez réellement envie de vous pencher sur cette question de la transaction pénale parce que sans calendrier ni objectifs clairs, cela reste une déclaration vague sans aucun élément concret.
Vous me reprochez de venir souvent avec cette question de la transaction pénale mais c'est parce que nous n'avons aucun élément concret. Je continuerai donc à poser la question jusqu'au moment où j'obtiendrai quelque chose de concret et de solide et non pas juste des discours vagues selon lesquels on va évaluer sans aucun calendrier.
L'incident est clos.
De voorzitster: Vraag nr. 55012598C van mevrouw Pas wordt op haar vraag uitgesteld.
- Katleen Bury aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De rellen aan het Brusselse Noordstation" (55012599C)
- Michel De Maegd aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De follow-up na de incidenten van 13 januari in Schaarbeek" (55012620C)
- Kristien Van Vaerenbergh aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De rellen na afloop van de herdenkingsplechtigheid voor Ibrahima" (55012637C)
- Katleen Bury à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les troubles aux abords de la gare du Nord à Bruxelles" (55012599C)
- Michel De Maegd à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le suivi des incidents survenus à Schaerbeek le 13 janvier" (55012620C)
- Kristien Van Vaerenbergh à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les débordements à l'issue de la cérémonie à la mémoire d'Ibrahima" (55012637C)
De heer De Maegd heeft laten weten dat hij niet aanwezig kan zijn voor het stellen van zijn vraag, omdat hij aan een andere commissievergadering moet deelnemen.
04.01 Katleen Bury (VB):
Amper één week na mijn betoog over de Brusselse nieuwjaarsrellen, is het
weer chaos in Brussel.
Relschoppers gooiden met stenen,
stichtten brand en bekogelden een politiekantoor met molotovcocktails.
100 relschoppers werden opgepakt.
Dit alles had nochtans vermeden kunnen
worden. Deze manifestatie had - in tijden van Corona - gewoonweg niet door
mogen gaan.
Vandaar mijn volgende vragen:
Is er dit maal wèl sprake van “georganiseerde
rellen"?
Hoeveel administratieve aanhoudingen
werden er uitgevoerd?
Hoeveel gerechtelijke aanhoudingen werden
er uitgevoerd?
Werden er daders in voorlopige hechtenis
geplaatst?
Hoeveel werden er vrijgelaten?
Hoeveel werden er vrijgelaten onder
voorwaarden?
Heeft U gegevens over de nationaliteit
van de daders?
Welke maatregelen gaat U concreet nemen
om dit soort “genormaliseerde" praktijken een halt toe te roepen?
Welke middelen voorziet U hiervoor?
Hoeveel extra personeel gaat U hiervoor inzetten?
04.02
Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): In de
nasleep van een herdenkingsplechtigheid voor Ibrahima die in een politiecel
overleed braken in Schaarbeek/Sint-Jooste-ten-Node ernstige rellen uit.
Er werden door de ordediensten meer dan
honderd aanhoudingen verricht het overgrote merendeel administratief slechts
een klein aantal gerechtelijk.
Wat is momenteel de stand van zaken:
Hoeveel personen werden reeds
geïdentificeerd?
Hoeveel personen werden voorgeleid voor
de onderzoeksrechter en hoeveel van hen werden in voorlopige hechtenis
geplaatst? Hoeveel konden beschikken zij het onder voorwaarden?
Hoeveel personen werden reeds gedagvaard
en op welke datum zullen zij moeten verschijnen?
Op het einde van de meeting hield een
advocaat een felle opruiende toespraak waarin hij beweerde dat indien Ibrahima
blank was geweest, Ibrahima nog had geleefd. Impliciet beschuldigt hij hier de
agenten zonder duidelijke bewijzen van discriminatie op basis van huidskleur. Graag
uw reactie hierop.
04.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw Bury, ik heb een aantal antwoorden voorbereid in het Frans, aangezien ik dacht dat ik ook een vraag in het Frans zou krijgen. Ik kan proberen ze onmiddellijk naar het Nederlands te vertalen.
Ik kan u een antwoord
verstrekken op basis van de informatie die mij is gegeven door de procureur des
Konings van Brussel. Op woensdag 13 januari zijn er incidenten en rellen
geweest na de manifestatie georganiseerd voor het commissariaat van de zone
Brussel Noord als gevolg van het spijtige overlijden van Ibrahima Barrie
op 9 januari 2021.
Na de manifestatie is een groep mensen ter plaatse gebleven en er ontstonden verschillende incidenten en rellen. Onder meer het politiecommissariaat in de Brichautstraat werd in brand gestoken. De politie heeft 112 bestuurlijke aanhoudingen verricht, waaronder 30 minderjarigen, en 4 gerechtelijke aanhoudingen. Twee meerderjarigen en een minderjarige zijn gerechtelijk aangehouden voor het bewust in brand steken van het commissariaat. Het labo en een brandexpert zijn ter plaatse gegaan en de kledij en telefoons van die verdachten zijn in beslag genomen. De vrijheidsberoving van de drie verdachten is toen bevestigd door het parket. Er zijn verschillende onderzoeksdaden verricht.
Dat was om aan het parket toe te laten "de prendre attitude quant à
ces suspects en fonction des résultats de ses déboires dans le délai
constitutionnel de privation de liberté de 48 heures".
De twee van brandstichting verdachte meerderjarigen werden vrijgelaten omdat er tegen heb onvoldoende bewijslast was op het ogenblik van het onderzoek. De minderjarige werd ter beschikking gesteld aan het parket van Verviers. U hoort me goed, de jongeman kwam van Verviers. Dat is geen toeval. Jongeren, vaak minderjarigen, uit de rand rond Brussel, maar ook van verder, zoals van Verviers, komen graag naar Brussel om hier amok te maken: Brussel als het slagveld van criminele minderjarigen.
Un mineur a été mis à la disposition du parquet pour des faits de rébellion. En ce qui concerne ce dernier, le parquet de Bruxelles a saisi un juge de la jeunesse et sollicité une mesure de placement en milieu fermé. À l'issue de son audition par le juge, il a été libéré sous plusieurs conditions, dont la poursuite d'une scolarité régulière et l'accomplissement d'une prestation d'intérêt général d'une durée de 30 heures.
We hebben dus een taskforce opgericht met het parket en de zes politiezones om zoveel mogelijk mensen te identificeren. Daarmee is men momenteel bezig.
Het parket verzekert mij dat alles in het werk wordt gesteld om de daders niet vrijuit te laten gaan en ze te kunnen identificeren. Ik denk dat men goed heeft gehandeld, want men heeft 112 bestuurlijke aanhoudingen verricht. Men heeft van elke persoon de identiteit, een foto en een vingerafdruk genomen, waardoor we die cruciale informatie van het parket kunnen vergelijken met de camerabeelden van de feiten. Dat moet leiden tot de identificatie. Ik verzeker u dat er nog nieuws komt.
Collega's, zerotolerantie betekent niet dat we iedereen die in de buurt van de feiten was zomaar gerechtelijk kunnen aanhouden en veroordelen. Dat is misschien de werkwijze in bepaalde staten die het niet te nauw nemen met de principes van de rechtsstaat.
Ik verwijs naar Rusland, waar de heer Navalny zomaar wordt opgepakt en veroordeeld met een gelegenheidsrechtbank. Ik weet dat sommigen onder u ook hier liever dergelijke procedures willen hanteren en in plaats van 112 bestuurlijke aanhoudingen liever zien dat we 112 mensen gewoon 'in de bak steken'. Ze zouden liever horen dat ze veroordeeld zijn omdat ze daar ter plaatse waren. Wij leven in een rechtsstaat. Dat betekent dat men het strafrecht toepast en dat men individueel bewijs moet hebben om iemand te kunnen veroordelen.
In een rechtsstaat zoekt de politie onder leiding van het parket of een onderzoeksrechter de verdachte en vervolgt het parket de verdachte op basis van voldoende bewijs. Dat is hetgeen wat men doet in deze zaak. Men neemt deze zaak bijzonder ernstig. Men is op dit ogenblik bezig de identiteit van de daders te verifiëren, onder meer van de brandstichting bij de politiekantoren, maar ook van de gewelddaden tegen onder meer een federale agente, waarvan u ook kennis hebt kunnen nemen.
Ik ben er zeker van dat het parket hierover weldra met informatie zal komen.
Het dossier zal dus zeker niet blijven liggen of zonder gevolg blijven.
Tot slot, had ik nog een antwoord op de vraag van de heer De Maegd, maar hij is afwezig.
04.04 Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord.
Ik ben niet onder de indruk van de amper vier gerechtelijke aanhoudingen. De buit is mager. We hebben allemaal de beelden gezien: er wordt een politiecommissariaat in brand gestoken, politieagenten worden afgetuigd. We hebben een politievrouw in Het Journaal horen getuigen dat het niet veel had gescheeld of ze was er niet meer geweest. Een andere agente dacht dat haar laatste uur had geslagen.
Nee, dat is geenszins te vergelijken met de arrestatie van Navalny die zomaar wordt opgepakt. Trek het alstublieft niet in het belachelijke. U zegt dat we toch moeilijk 112 mensen 'in de bak kunnen steken' omdat ze daar toevallig aanwezig waren, maar dat vraagt toch niemand? Dat vraagt niemand! Ondertussen worden er wel politiemensen afgetuigd enzovoort. Wie dat doet, hoort effectief in de gevangenis en mag niet 48 uur later alweer vrijgelaten worden bij gebrek aan bewijs. De mensen pikken dat niet langer! Ik vind het erg dat ik hier bijna elke week moet komen zeuren over incidenten en opstanden in Brussel. Ik weet nu al dat ik de komende weken en maanden steeds hetzelfde zal moeten herhalen, en dat is triest.
Ook uw informatie over Verviers stemt me ten zeerste ongerust. Een aantal jaar geleden werd er daar een terreurcel opgerold, maar als ik snel het artikel overloop, lees ik dat de bende dan misschien wel opgerold mag zijn, maar dat er altijd nog een heel aantal betrokkenen spoorloos is. Er is dan ook een internationaal opsporingsbericht uitgestuurd. Hoe staat het daarmee? Bestaat er een verband met die mensen uit Verviers? Dat moet absoluut opgevolgd worden.
Vorige week werd in de plenaire vergadering ook al gezegd dat die zaken te vermijden waren. De burgemeester liet deze manifestatie toe in coronatijden, heel goed wetende dat er dan zulke rellen kunnen ontstaan. Hopelijk vindt u het deze keer ook rellen. Uit de gsm's die in beslag genomen zijn bij de mensen die het commissariaat in brand hebben gestoken, zal blijken of het een opdracht was om allemaal naar Brussel te komen. Je komt niet zomaar uit Verviers naar Brussel in vijf minuten. Daarnaast krijg ik nooit een antwoord als ik vraag naar de nationaliteit van de daders, waar ik nochtans iedere keer om vraag.
04.05 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, de rellen waren inderdaad te vermijden. Zeker in volle coronatijd is het toch wel een heel vreemde beslissing van een burgemeester om een manifestatie te laten doorgaan. Er kwamen ook vreemde reacties van de advocaat op een toch al vrij gespannen ogenblik. Ik had u gevraagd om een reactie hierop, maar die heb ik niet gekregen.
Dank u wel voor de cijfers. Er werden 112 bestuurlijke aanhoudingen verricht, waarvan heel veel minderjarigen. 30 minderjarigen is niet niks. Er kwamen inderdaad ook mensen uit Verviers, een broeihaard van dergelijke mensen die dan naar Brussel afzakken om keet te schoppen. Die dertig minderjarigen vormen het begin van een problematiek. Juist daarom is het heel belangrijk dat Justitie nu haar werk doet. Dat is echt de missende schakel. Justitie moet snel beginnen werken. Daar bent u voorstander van en dat is echt wel nodig. Men kan namelijk niemand bestraffen acht maanden na de feiten, waarna voor de uitvoering van de straf nog eens gewacht moet worden. Het is echt de bedoeling en nodig dat Justitie kort op de bal speelt, zodat iedereen inziet dat zo'n gedrag niet getolereerd wordt en dat dat geweld onaanvaardbaar is. Er is dus een belangrijke taak weggelegd voor Justitie. Hopelijk blijven die dossiers niet liggen, anders staan we hier nog heel vaak terug.
L'incident est clos.
05 Vraag van Kristien Van Vaerenbergh aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De beleidsnota 2.0" (55012647C)
05 Question de Kristien Van Vaerenbergh à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La note de politique générale 2.0" (55012647C)
05.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de beleidsnota 2.0, waarover wij al het debat hebben gevoerd aan het einde van de besprekingen van de beleidsnota en de aanbevelingen. U hebt toen al aangekondigd dat u zou overgaan tot het maken van een beleidsnota 2.0, wat u recent ook hebt aangekondigd in De Standaard.
Zoals u weet, hebben wij tijdens het debat opgeworpen dat het enigszins bevreemdend was dat u tijdens het debat al kon aanhalen welke van de aanbevelingen die Kamerleden hadden ingediend, zijnde enkel aanbevelingen van de oppositie, u zou volgen. Blijkbaar liet u het Parlement niet toe de beleidsnota aan te passen, maar hield u de touwtjes zelf in handen. Alle aanbevelingen van de oppositie zijn dus weggestemd. Nu wil u toch een aantal aanbevelingen opnemen en tot een beleidsnota 2.0 komen. Ik heb u toen ook gezegd dat zulks in mijn ogen helemaal niet vernieuwend was, maar dat het de normale gang van zaken was.
Niettemin heb ik nog de volgende vragen.
Ik heb u toen ook gevraagd waarom nu pas rekening wordt gehouden met de aanbevelingen van de oppositie en het debat niet werd aangegaan tijdens de bespreking in het Parlement. Waarom heeft de meerderheid überhaupt uw beleidsnota 1.0 goedgekeurd? Wij wisten immers al dat u met een aangepaste beleidsnota naar buiten zou komen. Dat lijkt mij lachen met het Parlement. Uw meerderheid is u echter gevolgd.
Wanneer zal u de nieuwe tekst aan het Parlement voorstellen en opnieuw ter goedkeuring voorleggen? Een beleidsnota moet immers een meerderheid van het Parlement achter zich krijgen of moet door een meerderheid worden goedgekeurd.
Zal u, aangezien u toch met een aangepaste beleidsnota naar het Parlement zal komen, ook uw begrotingscijfers aanpassen aan uw gewijzigd beleid?
Tot slot, u hebt tijdens de debatten ook aangehaald dat u het terrein uitnodigt om allerlei voorstellen te doen. Welke voorstellen die tot nu toe bij u zijn binnengekomen – het zullen er ongetwijfeld veel zijn –, werden in aanmerking genomen?
05.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, u weet dat ik ontzettend veel respect heb voor u, maar wat uw eerste vraag betreft, vind ik het allemaal spijkers op laag water zoeken. Voor het eerst is een minister van Justitie bereid om een beleidsverklaring te herzien op basis van suggesties van de oppositie, en dan krijgt men dit soort reacties! Zoals gezegd, vind ik dat spijkers op laag water zoeken, vooral omdat u de antwoorden al kent, ik heb ze u al gegeven. Het is de eerste keer dat we deze werkwijze hanteren. We willen ditmaal echt luisteren naar de oppositie en haar aanbevelingen ernstig nemen. Toen u deel uitmaakte van de meerderheid, is daar niets van terechtgekomen. Op geen enkele manier hebt u de oppositie de kans gegeven zich te laten horen.
De voorstellen moesten beantwoorden aan drie criteria: ze moesten haalbaar, betaalbaar en conform het regeerakkoord zijn. U wist maar al te goed dat we deze aanvullingen binnen de regering moesten voorleggen. Dat heb ik u ook gezegd. Ik kon me tijdens de voorstelling van mijn beleidsnota niet stante pede akkoord verklaren, want het voorstel moest eerst afgetoetst worden binnen de regering. Het Kamerreglement biedt niet de mogelijkheid om de pauzeknop in te drukken, af te stemmen met de regering en dan onmiddellijk terug te keren. Dat lukt niet. Als u dat wilt, moet u het Kamerreglement aanpassen, dan kunnen we het anders aanpakken.
Wel heb ik tijdens de bespreking onmiddellijk mijn persoonlijke mening gegeven. Op drie punten kon ik me vinden in de aanbevelingen van de N-VA, en die heb ik dan ook verdedigd, zoals ik beloofd had. Men ging ervan uit dat er toch niets van in huis zou komen, maar het tegendeel bleek waar. En toch is er geen greintje dankbaarheid. Daarnaast heb ik uitgelegd dat we ook naar onze medewerkers zouden luisteren.
U vroeg waarom de meerderheid überhaupt mijn beleidsnota 1.0 goedgekeurd heeft als ik er toch nog wijzigingen in wilde aanbrengen. Het antwoord is dat het Kamerreglement nu eenmaal geen andere procedure toelaat. Wij moesten die beleidsverklaring wel goedkeuren, anders hadden we niets in handen bij het begin van de regeerperiode. Dat verklaart waarom we op die manier hebben gehandeld. We hadden een strikt tijdskader om alle beleidsnota's te bespreken en erover te stemmen. Het was onmogelijk om in dat tijdsbestek al die stappen te zetten. Stelt u zich eens voor dat we eerst alle medewerkers zouden bevragen en dan pas een beleidsnota zouden opstellen en presenteren. Dan zou u me voor de voeten werpen dat we alweer maanden verder zijn en er nog altijd geen beleidsverklaring ligt.
Ik ben een man van goede wil, dat weet u. Ik wil echt ingaan op de inhoud van de vragen. Dit is evenwel spijkers op laag water zoeken.
De volgende keer gaan we
gewoon geen beleidsverklaring meer houden die rekening houdt met de oppositie.
Wilt u terug naar die tijd? Is het dat wat u wil? Dus, collega's, wanneer
zullen we de nieuwe tekst aan het Parlement voorleggen? Welnu, de aangepaste
tekst is ondertussen goedgekeurd in de regering. In de loop van de week zal ik
de tekst aan de medewerkers en aan het Parlement laten bezorgen. Dan zult u
zien dat we rekening houden met de aanbevelingen van de oppositie. Meer nog, we
gaan uw aanbevelingen zelfs uitvoeren. Ik zou rancuneus kunnen zijn en spreken
van ondankbaarheid, maar dat doen we niet. When they go low, we go high.
Zal ik de begrotingscijfers aanpassen aan mijn gewijzigde beleid? Bij de verdeling van de 125 miljoen voor 2021 zal rekening worden gehouden met de beleidsnota versie 2.0.
Inderdaad, wij hebben medewerkers bevraagd en hebben meer dan 300 reacties gekregen. Dat was de eerste keer dat men de medewerkers van Justitie bevraagt. Dat is een nieuwe cultuur in deze coalitie.
Mevrouw de voorzitster, met alle respect voor u, u moet kritiek geven op de coalitie. U moet kritisch zijn, maar u had ook kunnen zeggen dat het een goed idee is, u had kunnen vragen naar de stand van zaken en u had ons kunnen vragen welke lessen we voor de volgende keer zouden kunnen trekken. Dat is constructieve oppositie. Daarmee dwingt u meer respect af, met alle sympathie voor u. Tot daar mijn antwoorden.
05.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Dank u wel voor uw antwoord, mijnheer de minister.
Met alle respect voor u, maar ik vind het toch eerder een verkoopspraatje. U zou echt vernieuwend geweest zijn als u het Parlement aan zet had gelaten. Dat had gekund in deze aanbevelingen. Zoals u bepaalde aanbevelingen genegen bent, was ook het Parlement bepaalde aanbevelingen genegen, daar ben ik zeker van. Ze komen immers ook in uw en andere partijprogramma's voor.
Als men dus echt vernieuwend en praktisch was geweest, dan had u uw beleidsnota ook tijdig ingediend en had u het Parlement laten stemmen over de aanbevelingen die tot een meerderheid konden hebben geleid. Maar nee, u hebt gezegd dat u ermee naar de ministerraad zou gaan. Nu zou u gedwee het Parlement opnieuw laten stemmen over de aanbevelingen. Dat is echt het Parlement buitenspel zetten en alle macht bij de regering leggen. Zo interpreteer ik dat in ieder geval.
Het incident is gesloten.
06 Question de Simon Moutquin à Sammy Mahdi (Asile, Migration et Loterie Nationale) sur "Les tests osseux utilisés pour la détermination de l'âge" (55012661C)
06 Vraag van Simon Moutquin aan Sammy Mahdi (Asiel, Migratie en Nationale Loterij) over "Het gebruik van botscans voor de bepaling van de leeftijd" (55012661C)
06.01 Simon Moutquin (Ecolo-Groen): Madame la présidente, je me permets de vous interpeller sur une question d'ordre pratique.
Je respecte bien entendu les questions que vous posez, mais dans d'autres commissions, utilisant Zoom dans la situation actuelle compliquée en terme d'organisation, je trouve assez dérangeant que la présidente de commission pose des questions au ministre depuis sa place de présidente, surtout pour de telles questions. Peut-être y a-t-il une procédure telle que celle-là qui a été mise en place en fonction de Zoom?
Dans de nombreuses commissions, la présidence est laissée à une vice-présidence dans de tels cas, surtout que la question était assez procédurière. Je conçois que la situation liée au covid ne le permette pas, mais il me semble que cela devrait être soumis à réflexion de manière que les débats se déroulent de la manière la plus sereine possible. Peut-être que des précisions sont à fournir en terme d'organisation covid? Je le dis de façon tout à fait subjective, et ce, quelle que soit le sujet traité en commission.
Monsieur le ministre, je souhaite vous interroger sur les tests osseux utilisés pour déterminer l'âge des MENA. Vous l'avez très bien dit dans votre note de politique générale 1.0 et 2.0, vous allez accorder une grande importance à la prise en compte de l'intérêt des enfants et des mineurs. Je pense en effet qu'il est primordial que les mineurs bénéficient d'une prise en charge adéquate, vu leur situation et leur vulnérabilité.
Cependant, en Belgique, pour déterminer l'âge des personnes, on utilise souvent ce qu'on appelle le triple test osseux. C'est une pratique qui consiste à tester les dents, la clavicule et une autre partie du corps, que j'ai oubliée. Cette pratique est fortement critiquée par l'Ordre des médecins. Elle vise normalement à corroborer, en fonction des tests, un âge pour le mineur.
Le problème mis en avant par les organisations de défense des droits de l'homme est que ces tests sont loin d'être fiables à 100 %. Pourquoi? Parce que ces tests datent d'un atlas conçu en 1959, qui a été réalisé en se basant sur une population américaine de type caucasien et sur des jeunes vivant plutôt au sein de la classe moyenne, voire moyenne supérieure. Donc, on fait correspondre à cela la réalité physique d'une personne migrante qui a eu des chocs de croissance, qui a des spécificités de différentes origines. Le corps d'un Afghan n'est pas le corps d'un Caucasien. Ces réalités peuvent être objectivées. Mais on fait correspondre ces réalités physiques-là à des réalités valables pour un américain de la classe moyenne à aisée en 1959.
Le Parlement européen a critiqué cette méthode en 2003. Le Haut Conseil de la santé publique en France a critiqué cette méthode en 2014 et a conclu qu'elle était éthiquement et scientifiquement non valable. La société suisse de pédiatrie l'a aussi critiquée. Les critiques sont multiples.
Mes questions sont les suivantes.
Combien de tests osseux ont-ils été réalisés ces dernières années? Je peux vous poser cette question par écrit si vous le préférez. Combien de jeunes s'étant déclarés mineurs d'âge ont-ils été requalifiés comme adultes sur la base de leurs tests osseux? Seriez-vous favorable à revoir cette pratique pseudo-scientifique pour adopter une méthode holistique d'estimation d'âge, comme pratiquée en Italie et en Grande-Bretagne, par exemple?
06.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Cher collègue, le régime de tutelle pour les MENA a été introduit par l'article 479 de la loi-programme du 24 décembre 2002. Cette loi prévoit en ses articles que les services de tutelle vérifient si la personne a plus ou moins de 18 ans. Cette vérification prend la forme d'un test médical lorsque le service ou les autorités compétentes en matière d'immigration ont un doute quant à l'âge.
Les chiffres qui suivent concernent le nombre de tests et de décisions rendues pour ces trois dernières années. Comme cela sera expliqué plus bas, ces décisions ne se basent pas uniquement sur le résultat des examens médicaux. De telles statistiques ne sont pas, selon le Règlement de la Chambre, le sujet des réponses orales, mais je demande toutefois à mon collaborateur de vous transmettre les chiffres demandés. Je ne vais pas les citer ici.
Mevrouw de voorzitster, u
weet dat Justitie een zeer druk bevraagde dienst is. Ik wil vragen om Reglement
van de Kamer te respecteren. Men kan mondelinge vragen indienen tot
11.00 uur de dag voor de commissie. Ik stel vast dat bepaalde collega's, niet in dit concreet geval, vragen
naar cijfergegevens. Men denkt dan dat mijn diensten dat allemaal in
24 uur kunnen opleveren. Dat is heel veel werk. Ik zou graag zien dat men
vragen over cijfers schriftelijk stelt. Het aantal vragen is immers niet te
overzien. Ik doe echt mijn uiterste best. U kent mij. Ik ben een
voluntaristische minister van Justitie. Ik jaag de mensen vriendelijk op, ook
het parket, in alle mogelijke omstandigheden, telkens met respect voor de derde
macht, dat weet u, maar ik zou graag zien dat men zich aan het Reglement houdt.
Monsieur Moutquin, la méthode adoptée par le Service des Tutelles consiste, d'une part, en un examen médical accompagné d'une radiographie du poignet, de la clavicule et des dents sur la base desquelles un médecin estime l'âge et, d'autre part, sur l'ensemble des éléments se trouvant dans le dossier du jeune.
L'utilisation
d'un examen médical en vue d'estimer un âge est détaillée sur le plan
scientifique et suit les recommandations du Study Group on Forensic Age
Diagnostics of the German Association of Forensic Medecine et du
Pr Willems de la Faculté de médecine (département de médecine dentaire) de
l'UCLouvain qui a effectué de nombreuses recherches en matière d'estimation de
l'âge sur la base des dents et qui est considéré comme un expert international
en la matière. Les directives ainsi élaborées sont suivies par tous les
hôpitaux auxquels le Service des Tutelles fait appel.
Conscients des limites de cet examen, tous les experts reconnaissent que des examens d'évaluation de l'âge à partir des dents et du squelette constituent toujours des suppositions éclairées qui ne permettent pas de déterminer un âge précis. C'est la raison pour laquelle il est toujours tenu compte d'une marge d'erreur de un à deux ans.
Il est également important de préciser qu'en cas de doute, l'âge le plus bas est pris en considération. En effet, le bénéfice du doute est un principe communément admis et qui est d'ailleurs rappelé dans l'avis du 20 février 2010 de l'Ordre des médecins suivant lequel "l'estimation contient toujours un facteur d'imprécision et ne peut dès lors aboutir qu'à fournir un intervalle de fiabilité. Le doute doit toujours profiter à la personne qui se déclare mineure".
Le Service
des Tutelles se base également sur les autres éléments dont il dispose: les
documents fournis par le jeune, le récit et les déclarations dudit jeune lors
d'un entretien avec le Service des Tutelles, les rapports d'observation
transmis par les partenaires. Tous les types de document tels que les
passeports, les documents d'identité, l'acte de naissance, les jugements sont
vérifiés par les services spécialisés dans la falsification des documents. Les
documents ayant reçu un avis favorable sont pris en considération.
Si, après toutes ces considérations, un doute subsiste encore, la décision laissera toujours au jeune le bénéfice du doute. Le droit international relatif aux droits des enfants est ainsi respecté. La Commission européenne considère le modèle de détermination de l'âge utilisé par le Service des Tutelles comme "une bonne pratique".
Le Bureau européen d'appui en matière d'asile a développé un guide reprenant les pratiques des différents États membres. Selon ce guide, la Grande-Bretagne n'utilise que des méthodes non médicales fondant l'évaluation de l'âge, notamment, sur l'observation de l'apparence physique. Le refus de se soumettre à une évaluation de l'âge implique que le jeune accepte l'âge qui lui a été attribué et le bénéfice du doute n'y est pas d'application.
Au vu de ces éléments, le système hybride adopté par les services belges, qui additionne les méthodes médicales et non médicales, offre sans conteste la meilleure garantie d'une meilleure protection.
Mes services ont choisi de ne pas se fonder sur l'observation de l'apparence physique, comme en Grande-Bretagne, car elle est soumise à l'arbitraire et elle est peu précise. Cela a également été confirmé par le Bureau européen. Mes services ont également choisi de ne pas recourir à des méthodes très intrusives. Ils n'utilisent donc pas la méthode de l'observation de la maturité sexuelle.
Toutefois, nous sommes toujours ouverts à la critique constructive et aux améliorations possibles. Pour ce faire, le Service des Tutelles se tient informé par rapport aux différentes avancées en la matière. Ainsi, afin d'améliorer le test, mon service a mis en place un groupe d'étude qui a pour mission de rédiger un nouveau protocole relatif à la réalisation des tests d'âge.
Les universités de Gand et de Louvain avaient pour mission de créer un comité consultatif dont les membres sont à présent connus. Cependant, en raison de la crise sanitaire actuelle, les membres n'ont pas encore pu se réunir.
En conclusion, les méthodes utilisées par le Service des Tutelles entrent dans les bonnes pratiques, et le Service fait évoluer sa pratique en fonction des développements en la matière, dans le but de protéger ceux qui en ont vraiment besoin.
06.03 Simon Moutquin (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réplique complète. J'avais des éléments de réponse manquants et à chaque fois que vous avanciez dans votre réplique, vous y répondiez.
Vous expliquez que les services prennent en considération une marge d'erreur d'un an ou de deux ans. Selon l'étude qui a permis au Parlement européen – vous avez cité la Commission, moi le Parlement – de remettre en question ces tests osseux, on ne peut pas estimer l'âge d'un mineur de ses 15 à ses 23 ans. J'attire donc votre attention sur le fait que la marge d'erreur est en réalité plus grande qu'un an ou deux ans.
Vous dites aussi qu'une initiative a été prise pour travailler sur la question. C'était ma suggestion. Cela est peut être juste dû au fait que les avis scientifiques sont différents. Certains dénoncent cette date de 1959 et d'autres dénoncent d'autres aspects médicaux scientifiques. En effet, pouvoir les remettre en question et les réévaluer est une très bonne idée.
Het incident is gesloten.
De voorzitster: Vraag nr. 55012760C van mevrouw Jadin wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
07 Question de Malik Ben Achour à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L’agenda des travaux de rénovation du palais de justice de Verviers" (55012762C)
07 Vraag van Malik Ben Achour aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het tijdschema voor de renovatie van het gerechtsgebouw in Verviers" (55012762C)
07.01 Malik Ben Achour (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, la semaine dernière, j'ai eu l'opportunité d'effectuer une visite du palais de justice de Verviers. C'est la première fois que je le faisais de fond en comble. Comme je l'avais fait avec votre prédécesseur, j'ai déjà pu, à de nombreuses reprises, évoquer ce dossier avec vous et je sais d'ailleurs que vous y êtes attentif tout comme moi.
Avant de me
rendre sur place, je savais bien entendu que la situation de l'édifice était
grave. Mais sincèrement, je ne l'imaginais pas forcément à ce point dramatique:
planchers qui menacent de s'écrouler, fissures qui posent question sur la
stabilité des bâtiments, supports de sécurité apposés à la façade de la place
Janson afin d'empêcher qu'elle ne s'écroule, personnels du greffe
– avocats, justiciables, magistrats – devant évoluer au milieu d'une
forêt d'étançons, etc. Les problèmes n'épargnent même pas l'extension, qu'on
appelle la nouvelle aile, achevée il n'y a pourtant que 25 ans.
La visite
terminée, la seule pensée qui occupait mon esprit était celle-ci: ce n'est pas
de cette façon que l'on traite le pouvoir judiciaire dans un État de droit.
Monsieur le
ministre, la phase 3 du chantier, qui s'attaquera aux ailes les plus
anciennes, devrait débuter prochainement. Toutefois, il semble que le programme
général des besoins de la justice de Verviers, lequel conditionne en partie le
lancement des travaux, ne soit toujours pas entre les mains des opérateurs
locaux, notamment de la Régie.
Dès lors,
monsieur le ministre, en octobre dernier, vous me disiez que le
SPF Justice avait achevé ce travail. Est-ce effectivement le cas? Le
confirmez-vous? Dans quels délais sera-t-il transmis et à qui de droit, au
niveau local? Est-il, par ailleurs, possible de se le procurer, d'en avoir
connaissance? De même, je désirerais également savoir où en est la réalisation
du masterplan de tous les bâtiments judiciaires qui, comme vous me
l'aviez expliqué, conditionne toute une série d'investissements dans
l'infrastructure de justice en Belgique?
07.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, chers collègues, il faut faire une distinction entre deux dossiers.
D'une part, il y a le dossier pour la situation actuelle du palais de justice. Les services d'infrastructure de la Justice et les services de la Régie des Bâtiments travaillent à fond sur ce dossier afin de trouver une solution intermédiaire pour l'hébergement du personnel. Plusieurs réunions ont déjà été tenues et on est en recherche de solutions.
D'autre part, il y a le dossier pour l'avenir. Nous sommes en train de finaliser le programme général des besoins. Afin de pouvoir l'affiner, mes services doivent encore se concerter avec les services judiciaires compétents et d'autres partenaires.
Je vous assure que mes services prennent ce dossier très au sérieux et font de leur mieux pour trouver une solution à court terme ainsi que pour l'avenir.
Vous avez aussi eu plusieurs échanges avec mes collaborateurs sur ce sujet.
Pour ce qui concerne votre deuxième question, dès que possible et après consultation des services judiciaires, le programme sera soumis pour avis à l'Inspection des Finances et ensuite transmis à la Régie des Bâtiments.
En réponse à votre troisième question, je puis dire que, dès que le programme sera validé par l'ensemble des instances, je serai en mesure de pouvoir vous le communiquer.
Enfin, le masterplan est en cours de rédaction et ce, en collaboration avec le Collège des cours et tribunaux, le Collège du ministère public ainsi qu'avec les juridictions concernées et la Régie des Bâtiments.
07.03 Malik Ben Achour (PS): Merci, monsieur le ministre, pour votre réponse.
Soyez certain que je ne doute pas de la considération et de l'intérêt que portent vos services à ce dossier, particulièrement votre cabinet, avec lequel j'ai eu des contacts très positifs et je les remercie d'ailleurs pour leur professionnalisme et leur réactivité.
Si pour ma part, je démontre un tel acharnement – en espérant ne jamais être harcelant avec qui que ce soit évidemment – à faire avancer ce dossier, c'est parce qu'il y a un enjeu majeur en termes de service public pour l'arrondissement de Verviers. Je me permets de le répéter. On ne me fera pas croire, après ce que j'ai vu la semaine dernière, que dans de telles conditions, il n'y a pas d'impact sur la manière dont la justice est rendue, tant pour le personnel du palais de justice que pour les magistrats, les avocats et les justiciables.
Ensuite, un autre élément dont il faut tenir compte – je sais que vos collaborateurs y sont sensibles également – c'est la valeur architecturale et patrimoniale historique de l'édifice. Il s'agit d'un bâtiment qui date en grande partie du XIXe siècle. C'est un joyau du patrimoine verviétois, avec lequel plusieurs générations de Verviétois ont grandi. C'est même un point de repère dans la skyline verviétoise, en particulier la tour du bâtiment.
C'est la raison pour laquelle, monsieur le ministre, j'en profite pour vous réitérer mon invitation à venir le visiter. Je pense qu'en l'espèce, la prise de conscience visuelle sera certainement la meilleure conseillère pour avancer, je l'espère, le plus rapidement possible.
Het incident is gesloten.
- Sophie Rohonyi à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La poursuite des auteurs de mutilations génitales féminines" (55012801C)
- Valerie Van Peel à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les poursuites pénales des mutilations génitales féminines" (55012842C)
- Sophie Rohonyi aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De vervolging van personen die zich schuldig maken aan vrouwelijke genitale verminking" (55012801C)
- Valerie Van Peel aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De strafrechtelijke vervolging van vrouwelijke genitale verminking" (55012842C)
08.01 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le
Ministre, eEn 2019, le Groupe pour l’abolition des mutilations sexuelles
rapportait que vivaient en Belgique près de 18.000 femmes excisées, et
près de 9000 petites filles qui courent le risque de l’être un jour. C’est
quatre fois plus qu’il y a 10 ans.
L’explication d’une telle hausse s’explique
notamment par le profil migratoire des personnes concernées: des ressortissants
égyptiens, éthiopiens ou encore guinéens, qui proviennent de pays où la
pratique de l’excision est très courante. Dans la majorité des cas, l’excision
a lieu dans le pays d’origine, avant l’arrivée en Belgique ou pendant des
vacances. Les familles de migrants résidant en Europe font également parfois
appel à un exciseur afin de ne pas devoir retourner dans le pays d’origine pour
pratiquer l’excision.
L’augmentation accrue du nombre de femmes
ayant subi des mutilations génitales dans notre pays pose en tout cas question,
en particulier à l’aune des 19 plaintes enregistrées, entre 2008 et 2014, et
qui n’ont donné lieu à aucune condamnation.
Le 12 février dernier, le Parlement
européen adoptait pourtant une résolution demandant aux Etats membres de mettre
un terme aux mutilations génitales féminines et dans laquelle il se disait
extrêmement préoccupé par l’apparente inefficacité du droit pénal de certains
de ces Etats au vu du nombre dérisoire d’affaires qui ont été portées en justice.
Force est en effet de constater que l’incrimination des mutations génitales en
Belgique prévue par l’article 409 du Code pénal n’est quasiment jamais
appliquée, voire pas du tout
En conséquence, Monsieur le Ministre:
- Comment expliquez-vous que le nombre
de cas de mutilations génitales féminines ait augmenté en Belgique ces
10 dernières années alors que le nombre d’affaires introduites devant la
justice reste dérisoire?
- Comment expliquez-vous qu’aucune
condamnation n’ait été prononcée à ce jour à l’encontre d’auteurs de
mutilations génitales féminines?
- Combien de requêtes sont introduites
annuellement en moyenne auprès des instances judiciaires concernant les
mutilations génitales féminines?
- Combien de ces requêtes sont classées
sans suite par le parquet? Pour quel motif? Pourriez-vous nous communiquer la
ventilation de ces chiffres par arrondissement judiciaire?
08.02 Valerie Van Peel (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, artikel
409, lid 1 Sw bestraft elke persoon die een vorm van vrouwelijke genitale
verminking heeft uitgevoerd, vergemakkelijk of bevorderd als dader van het
misdrijf.
Overeenkomstig artikel 458bis van het
Strafwetboek kan de drager van het beroepsgeheim die op de hoogte is van
bepaalde misdrijven, waaronder vrouwelijke genitale verminking, die werden
gepleegd op een minderjarige of een kwetsbare persoon de procureur des Konings
hierover inlichten.
Ook de gemeenschappelijke omzendbrief COL
06/2017 heeft tot doel magistraten en politieambtenaren te sensibiliseren voor
het fenomeen van onder andere vrouwelijke genitale verminking, hen instrumenten
aan te bieden om deze geweldvorm beter te begrijpen en op een gepaste wijze te
onderzoeken, de codering en de inzameling van statistische gegevens daaromtrent
te verbeteren enzovoort.
Uit de hoorzittingen van het adviescomité
maatschappelijke emancipatie over intrafamiliaal geweld, in het bijzonder tegen
vrouwen en kinderen stelden enkele experten dat het strafbaar stellen van
genitale verminking zeer weinig tot niet wordt toegepast. Eind november heb ik
hierover ook een schriftelijke vraag ingediend, met de vraag naar
cijfergegevens (nr. 171). Het antwoord op deze vraag heb ik nog niet ontvangen.
Genitale verminking is in België steeds
meer een probleem. De afgelopen 10 jaar is het aantal meisjes dat in ons land
gevaar lopen om genitaal verminkt te worden verviervoudigd. Door de impact van
de coronapandemie zouden de cijfers alleen maar stijgen.
1. In België krijgen vrouwen steeds vaker
te maken met genitale verminking. Hoe verklaart u de stijging van het aantal
vrouwen dat een genitale verminking moest ondergaan?
2. Bent u het eens dat de
strafbaarstelling van het uitvoeren, vergemakkelijken of bevorderen van een
vorm van vrouwelijke genitale verminking zeer weinig tot niet wordt toegepast?
Welke verklaring kan u hiervoor geven?
3. Op welke manier wilt u ervoor zorgen
dat elke persoon die een vorm van vrouwelijke genitale verminking heeft
uitgevoerd, vergemakkelijk of bevorderd als dader van het misdrijf
daadwerkelijk wordt bestraft?
08.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw Rohonyi en mevrouw Van Peel, bedankt voor uw interessante vragen die ik in mijn antwoord zal combineren.
Vooreerst behandel ik de eerste vraag van mevrouw Rohonyi en vraag 1 en 2 van mevrouw Van Peel samen.
Dans ce domaine de délinquance, le nombre de dossiers ouverts dans les parquets et le nombre de poursuites dont les parquets ont pris l'initiative ne permettent pas de dresser une image du phénomène criminologique que constitue la problématique des mutilations génitales féminines.
Il est en effet concevable que des mutilations sexuelles puissent être pratiquées en Belgique, qu'aucune plainte ne soit jamais déposée et qu'aucune information ne remonte jusqu'aux services de police, donc jusqu'aux parquets. De ce fait, le nombre de dossiers ouverts en la matière pourrait trouver une explication dans le fait que des mutilations génitales féminines seraient réalisées dans la plus grande clandestinité. Les MGF pourraient être une réalité en Belgique et cependant demeurer quasi invisibles pour la police et donc pour le parquet par l'absence de plainte d'une victime et par un large déficit de remontées d'informations.
Ce faible nombre de dossiers enregistrés en Belgique sous le code de prévention 43K "mutilations sexuelles" peut également trouver une explication par la circonstance suivante. Des parquets ont bien été saisis depuis 2008 d'une information ou d'une plainte relative à un fait de mutilation sexuelle commis en Belgique, mais ce parquet n'a pas enregistré de dossier de MGF sous le code de prévention 43K. Cela peut être arrivé dans plusieurs parquets. En effet, il ne peut pas être exclu que des encodeurs d'un ou de plusieurs parquets aient enregistré des dossiers de mutilations sexuelles sous d'autres codes de prévention, comme ceux attribués aux coups et blessures volontaires ou encore aux attentats à la pudeur. Si tel a été le cas, ces dossiers sont statistiquement invisibles lorsqu'on procède à une extraction informatique sur la base du code de prévention 43K.
Par ailleurs, on peut également affirmer que le principal objectif de la politique criminelle dans ce domaine est de prévenir les MGF en travaillant avec les acteurs de première ligne, en étant conscients des signes possibles d'une MGF imminente et en régissant rapidement. C'est pour cette raison que le pouvoir judiciaire, avec l'Ordre des médecins, a contribué à la réalisation du code de signalement des MGF, élaboré par l'Institut pour l'égalité des femmes et des hommes et consultable sur son site internet.
La menace ou la mise en œuvre des mesures civiles et de protection associées à la nature criminelle et à la portée extraterritoriale garantissent que la pratique des MGF peut être évitée et que les jeunes filles à risque peuvent être protégées.
Le faible nombre de poursuites et l'absence de condamnations ne sont donc pas représentatifs du succès de la politique en ce domaine, qui est plus axée sur la prévention et la protection que sur la répression. Les modifications apportées à l'article 458bis du Code pénal en font également partie et sont certainement décisives dans le cas de la détection précoce des cas de MGF.
Comme je l'ai dit précédemment, un certain nombre d'affaires ne sont sans doute pas enregistrées sous le code de prévention adéquat, ce qui implique que les chiffres de condamnation ne reflètent pas l'exacte réalité du phénomène. Les personnes qui devraient être condamnées pour cette information peuvent être enregistrées sous d'autres codes.
Ik verwijs dus graag naar het antwoord van daarnet. Tot op heden wordt de politie helaas nog maar amper op de hoogte gebracht van feiten van vrouwelijke genitale verminking. Mijns inziens moet er vooral zwaarder worden ingezet op sensibilisering. De vrouwen en meisjes die dergelijke genitale verminking hebben moeten ondergaan, moeten de gepleegde feiten ook durven te melden aan de bevoegde opsporingsdiensten.
Concernant la question n° 3 de Mme Rohonyi, quatre affaires ont été introduites dans les parquets en 2018 et deux, en 2019.
Mevrouw Rohonyi, ik vraag mij wel af, mede op basis van het antwoord van het parket, op welke basis de cijfers in uw vraag, namelijk 18.000 vrouwen en 9.000 meisjes, gesteund zijn.
En ce qui concerne la question n° 4 de Mme Rohonyi, pour celles introduites en 2018, trois ont été classées sans suite, deux pour irrecevabilité et une pour charges insuffisantes. En ce qui concerne celles introduites en 2019, les deux ont été classées sans suite, une pour absence d'infraction et une pour motif d'opportunité. Je ne dispose pas de la ventilation par arrondissement.
Wat de derde vraag van mevrouw Van Peel betreft, in 2017 werden daaromtrent richtlijnen uitgevaardigd door de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal, de COL 06/2017. De doelstelling van deze omzendbrief is de ontwikkeling van een specifiek strafrechtelijk beleid, gestoeld op een betere kennis van het fenomeen door de verschillende actoren op het terrein.
Nog een belangrijk aspect van deze omzendbrief is dat Justitie dient samen te werken met het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen. De parketmagistraten moeten het Instituut steeds op de hoogte brengen van een zaak betreffende een mutilatie die aanhangig werd gemaakt bij de bevoegde rechtbank. Ze dienen eveneens automatisch alle kopieën van de vonnissen en arresten ter zake te bezorgen.
Daarenboven werkt Justitie ook samen met de vzw GAMS, een belangrijke vzw ter zake. Het is van belang de parketmagistraten verder te sensibiliseren op het gebied van verminking en hen te wijzen op het grote verborgen karakter ervan.
Uit een studie van 2018 van het Instituut voor Tropische Geneeskunde in opdracht van de FOD Volksgezondheid over de prevalentie van vrouwelijke genitale verminking en het risico daarop in België, blijkt immers dat vrouwen en meisjes wel intact zijn, maar een risico lopen op besnijdenis.
Het zogenaamde dark number ligt heel hoog en het is van groot belang dat Justitie en politie zich hiervan bewust zijn en oog hebben voor de mogelijke signalen. De COL 06/2017 biedt hiervoor de nodige handvatten en biedt ook de mogelijkheid om de zaken van verminking, en voornamelijk van risico op verminking, te behandelen. De COL biedt een waaier aan burgerrechtelijke en strafrechtelijke, alsook beschermende afhandelingsmodaliteiten.
Om de COL 06/2017 onder de aandacht te brengen, werd in samenwerking met de vzw GAMS en de vzw INTACT, een andere vzw met specifieke aandacht voor verminking, in een opleiding voorzien inzake de toepassing van de omzendbrief. Samenwerking met het Instituut is eveneens van groot belang. Om die reden is het ook aanwezig op de vergaderingen van het expertisenetwerk Misdrijven tegen personen van het College van procureurs-generaal, waarin deze omzendbrief verder werd opgevolgd en geëvalueerd.
Ook voor mij is het van primordiaal belang om deze ernstige en schadelijke misdrijven bij meisjes en vrouwen te voorkomen.
08.04 Sophie Rohonyi (DéFI): Merci pour votre longue réponse, monsieur le ministre, cela témoigne de votre intérêt pour cette problématique. Je pense qu'on peut s'en réjouir et je vous invite à soutenir vos efforts en la matière.
En Belgique, on dispose d'un arsenal assez clair et il n'a cessé d'évoluer pour lutter au mieux contre les mutilations génitales féminines. Comme vous l'avez dit, en 2001, on a incriminé cette pratique dans notre Code pénal. On a aussi adopté une loi en 2018 pour pouvoir élargir les cas dans lesquels un médecin peut déroger à son secret professionnel pour signaler au parquet des cas de mutilations génitales féminines. Aujourd'hui, ce qu'on observe, et vous l'avez très justement dit, c'est qu'il y a non seulement des personnes qui renvoient leurs jeunes filles à l'étranger pour se faire exciser mais qu'il y a aussi des excisions qui se pratiquent dans la clandestinité dans notre propre pays. C'est juste insupportable.
Le but de ma question est donc de savoir comment malgré ce dispositif législatif, on en arrive encore à des chiffres aussi importants. Vous étiez étonné par les chiffres que je vous ai présentés. Ce sont des chiffres avancés par les associations, notamment le GAMS, une association avec laquelle je me réjouis de vous voir travailler.
Malgré tout cela, on constate que le nombre de dossiers ouverts par les parquets est très faible. Vous l'expliquiez par le fait que ces incriminations ne sont pas enregistrées sous le bon code de prévention. C'est un grave problème parce que pour les violences faites aux femmes – ce dont il s'agit ici –, on nous rétorque systématiquement qu'on manque de chiffres. Ce problème a notamment été souligné par la convention d'Istanbul. À défaut de disposer d'un vrai recensement des violences faites aux femmes, en ce compris les cas d'excision, on ne dispose pas des outils permettant d'adopter les mesures adaptées et optimales pour prévenir au mieux ce genre de pratiques.
Je voudrais encore ajouter encore une petite question.
Aujourd'hui, on sait que les magistrats reçoivent une formation en matière de lutte contre les violences faites aux femmes. Est-il clairement indiqué et prévu aujourd'hui que cette formation concerne aussi les cas de mutilations génitales féminines? Est-ce que des magistrats en ont déjà bénéficié aujourd'hui? Je pense que c'est primordial car derrière les chiffres avancés tout à l'heure, il y a des vies, des femmes, et des filles qui sont amputées à vie. C'est juste insupportable. Je vous remercie.
08.05 Valerie Van Peel (N-VA): Bedankt voor de antwoorden, mijnheer de minister.
U zegt zinnige dingen. Met de wetgeving
hebben we in dit land belangrijke stappen vooruitgezet. Een deel van uw uitleg
dat er wellicht iets zal mislopen in de registratie en dat het de bedoeling is
om preventief een effect te sorteren, zal ook wel kloppen. Ik wou wel dat ik u
kon geloven dat dat effect vandaag al de lage cijfers vandaag verklaart. Maar
ik vrees, net zoals de voorgaande spreker, dat het probleem ook voor een groot
deel te wijten is aan het feit dat er een taboe in verband met genitale
verminking bestaat en dat zulks gebeurt in gesloten gemeenschappen. Er is meer
openheid nodig in die gemeenschappen en bovendien zijn er daar preventief
actieve bewustmakingscampagnes nodig opdat genitale verminking niet meer
gebeurt of als dat toch gebeurt, aan het daglicht komt. Het blijft een
aandachtspunt. Ik begrijp uit uw uitleg dat dat voor u ook een aandachtspunt
blijft. Wordt vervolgd.
Het incident is gesloten.
09 Question de François De Smet à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le renforcement des cadres du personnel de la Sûreté de l’État" (55012813C)
09 Vraag van François De Smet aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De uitbreiding van de personeelsformatie van de Veiligheid van de Staat" (55012813C)
09.01 François De Smet (DéFI): Madame la présidente, monsieur le ministre, en novembre dernier, j’interrogeais la ministre Verlinden à propos de la Sûreté de l’Etat. Elle m’a renvoyé vers vous pour ce qui concerne les questions relatives au personnel.
Vous connaissez l’existence du risque d’attentats terroristes, encore aujourd’hui. L’OCAM l’évalue sur une échelle de 4. Or, si ce risque est toujours bel et bien présent, il l’est d’autant plus au regard des inquiétudes formulées par de nombreux agents de la Sûreté de l’Etat, qui nous font part des difficultés liées au manque de moyens mis à leur disposition.
Il ressort notamment un manque criant de personnel qui oblige le service à délaisser certaines tâches, comme le crime organisé ou certaines organisations sectaires.
Nous avons cruellement besoin d’un service de renseignement et de sécurité efficace qui dispose des ressources humaines et matérielles pour mener à bien ses missions.
Monsieur le ministre, pouvez-vous m’éclairer sur les questions suivantes? L’on rapporte que le recrutement d’agents en cours prévu par le gouvernement précédent est insuffisant et ne permettra pas de combler les départs en 2021. Existe-t-il une stratégie pour renforcer les moyens humains et techniques de ces services dans les plus brefs délais? Dans l’affirmative, quand pouvons-nous espérer une augmentation effective de personnel? Je vous remercie.
09.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, monsieur De Smet, déjà en 2017-2018, la Sûreté de l'État effectuait un travail interne de définition et de description des fonctions devant faire l'objet de recrutements prioritaires. Depuis lors, la Sûreté de l'État est parvenue à organiser de nombreuses sélections. Celles-ci, ciblant notamment des opérationnels, des analystes, des profils spécifiques pour le département des Relations internationales, des gestionnaires de projets, ont régulièrement attiré de nombreux candidats. Cela a permis de renouveler une partie du personnel et de diminuer le niveau moyen de la pyramide des âges.
Afin de continuer à assumer ses missions légales tout en diminuant la pression qui pèse sur les collaborateurs actuels, la Sûreté de l'État doit avoir une politique ambitieuse en matière de recrutement qui a comme but d'approximativement doubler le personnel actif. Comme ministre, je me suis engagé à renforcer la Sûreté de l'État et je travaille avec elle pour voir ce qui est raisonnablement possible pour les prochaines années.
Comme vous le savez, une organisation doit prévoir de la capacité non seulement pour le recrutement mais aussi pour l'onboarding ainsi qu'une formation approfondie. N'oublions pas la place physique! C'est ainsi qu'une centaine de nouveaux collaborateurs, inspecteurs, analystes, profils ICT et bien d'autres sont prévus pour l'année 2021. Vu la capacité limitée d'encadrement et compte tenu des départs naturels prévus et des réorientations de carrière, le bonus d'équivalents temps plein supplémentaires sera d'environ de 20 par rapport à 2020. Le but est d'avoir une croissance plus significative pour 2022.
Afin d'avoir un renforcement significatif de la Sûreté de l'État en 2021 sans augmentation majeure du personnel, nous allons déjà investir dans l'équipement et l'ICT et envisager une croissance significative du personnel pour 2022.
En outre, le projet repris dans l'accord de gouvernement de parvenir à la création d'un statut unique entre le personnel civil du CGRS, le personnel de l'OCAM et le personnel de la Sûreté de l'État devrait permettre également de mutualiser les processus de sélection tout en favorisant les rotations entre les membres de ces services en fonction des besoins du moment.
Voici mes réponses, monsieur De Smet.
09.03 François De Smet (DéFI): Merci, monsieur le ministre, pour votre réponse claire et détaillée.
Nous suivrons évidemment vos efforts. Je ne peux que vous encourager à soutenir ce service qui s'avère capital pour surveiller les menaces terroristes potentielles dans les années à venir. Ces menaces semblent passer au second plan à cause du covid mais restent bien réelles. Nous vous encourageons en ce sens.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 55012816C van de heer Segers wordt uitgesteld.
10 Vraag van Ben Segers aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het centrum voor transitmigratie in West-Vlaanderen" (55012818C)
10 Question de Ben Segers à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le centre pour migrants en transit en Flandre occidentale" (55012818C)
10.01 Ben Segers (sp.a):
Op 6 november bezochten minister Verlinden en staatssecretaris Mahdi de
haven van Zeebrugge. Daar werd onder andere. gesproken over een centrum waar
transitmigranten die gevat worden naartoe gebracht kunnen worden. Met sp.a
hebben we al vaker gepleit voor een dergelijk centrum. Om het Comité P te
citeren: “Aangezien verwacht kan worden dat de toestroom van transmigranten
zeker nog een hele poos zal duren, is er dus verder nood aan een geïntegreerd
beleid en vooral een uniforme aanpak op het terrein die ook automatisch zal
leiden tot (1) een nog betere humane bejegening van de transmigranten, (2) een
efficiënter en effectiever gerechtelijk of opsporingsonderzoek en (3) een
betere motivatie binnen de geïntegreerde politie voor de aanpak van dit
fenomeen dat her en der toch soms als 'onvoldoende zinvol' wordt ervaren."
Een regionaal oriëntatiecentrum voor geïntercepteerde personen is een
belangrijk deel van zo'n aanpak. In het jaarverslag 2018 stelde MYRIA al voor
om in West-Vlaanderen aan een testcase te beginnen, net omdat daar veel smokkelintercepties
plaatsvinden. “In zo'n oriëntatiecentrum kunnen naast leden van de federale
gerechtelijke politie verschillende antennes opgenomen worden. Hun samenwerking
ter plaatse kan tot een belangrijke interactie tussen deze diensten leiden.
Concreet zouden deze antennes kunnen bestaan uit medewerkers van Bureau C en de
Cel MINTEH van de DVZ, de Dienst Voogdij, tolken en sociale werkers van Fedasil
of van de gespecialiseerde centra mensenhandel. Hier kan ook een contactpunt
voor de smokkelmagistraat geregeld worden. Op die manier kan meer tijd
geïnvesteerd worden in de smokkelslachtoffers zodat de sociale werkers
stapsgewijs hun vertrouwen trachten te winnen en hen relevante verklaringen
laten afleggen in het kader van het smokkelstatuut. En de minderjarigen kunnen
na hun identificatieprocedures door de antennes van hieruit rechtstreeks naar
een gepast opvangcentrum gebracht worden waar ze voor hun eigen bescherming de
aangepaste begeleiding krijgen."
Bent u - vanuit het oogpunt van de
diensten waarvoor u bevoegd bent - van oordeel dat een dergelijk
multidisciplinair centrum voor West-Vlaanderen inderdaad toegevoegde waarde zou
hebben? Bent u bereid om daar naast leden van de federale gerechtelijke politie
ook antennes van o.a. de Dienst Voogdij en de gespecialiseerde centra
mensenhandel op te nemen? Zal u pleiten voor een aangepaste infrastructuur voor
deze totaalaanpak?
10.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mijnheer Segers, in verband met het multidisciplinair centrum voor West-Vlaanderen en de toegevoegde waarde, lijkt het op zich een goed idee om de diensten die gespecialiseerd zijn in deze materie, op één plaats samen te brengen, waar de administratieve afhandeling kan gebeuren. Daardoor wordt de lokale politie ontlast en worden alle taken op één plaats geconcentreerd. Meer samenwerking en betere informatiedoorstroming tussen de verschillende betrokken diensten over de grenzen van de bestuursniveaus van ons land, blijven immers een kritische succesfactor in deze complexe, gelaagde problematiek, daar ben ik van overtuigd.
De politie spreekt eerder van een administratief afhandelingscentrum. Dergelijk centrum werd onder de vorige regering opgericht, namelijk Centrum 127bis in Steenokkerzeel. Daar werd iedereen naartoe gebracht die via ons land illegaal op doortocht was naar het Verenigd Koninkrijk. Dit centrum is al snel een stille dood gestorven. Vooraleer een nieuw initiatief te nemen, is het dan ook belangrijk om na te gaan waar het daar fout is gelopen, zodat niet opnieuw dezelfde fouten worden gemaakt. Logistiek vraagt dit immers toch wel wat werk.
Uw tweede vraag was of ik bereid ben om daarin naast leden van de federale gerechtelijke politie ook vertegenoordigers op te nemen van onder meer de Dienst Voogdij en gespecialiseerde centra in mensenhandel. Belangrijk is, zoals u aangeeft, dat bij het opzetten van zo'n oriëntatiecentrum de link met mensensmokkel en mensenhandel wordt gelegd. In België bestaat er allang een multidisciplinaire aanpak van mensensmokkel en mensenhandel. Die aanpak werd al verschillende keren aangepast en is nu terug te vinden in de gemeenschappelijke rondzendbrief van 23 december 2016. In deze rondzendbrief wordt bepaald hoe een slachtoffer kan worden gedetecteerd, doorverwezen en begeleid. Hierbij zijn verschillende actoren betrokken, zoals de Dienst Vreemdelingenzaken, de erkende gespecialiseerde onthaalcentra en de politiediensten. Deze actoren zijn via dit mechanisme al goed op elkaar afgestemd. De centrale rol in deze aanpak wordt opgenomen door de magistraat Mensensmokkel, die na overleg met andere actoren, als enige kan beslissen of iemand slachtoffer van mensensmokkel is. Deze aanpak zou dan ook de basisfilosofie moeten zijn om dergelijk centrum conceptueel uit te werken. In die zin is een vertegenwoordiging van de Dienst Voogdij en van de erkende en gespecialiseerde centra zeker van belang. Een dergelijke aanpak vraagt echter ook om de nodige middelen, personeel en een aangepaste infrastructuur.
Tot slot, blijft het belangrijk dat er nog meer vorming wordt gegeven aan de politie over de indicatoren inzake mensensmokkel, zodat er gespecialiseerde mensen op het terrein staan.
Uw derde vraag was of ik zou pleiten voor een aangepaste infrastructuur voor deze totaalaanpak. Ik zou op deze vraag bevestigend kunnen antwoorden, maar ik vrees dat we met een pleidooi voor een aangepaste infrastructuur niet veel verder zullen raken. Anderzijds kan en wil ik ook geen beloftes doen die ik niet kan waarmaken aangezien ze mijn strikte bevoegdheid als minister van Justitie overstijgen. Ik heb echter wel vertrouwen in de Interdepartementale Coördinatiecel ter bestrijding van de mensensmokkel en mensenhandel en het engagement van de diensten die daarin vertegenwoordigd zijn. Ik zal deze cel uitdrukkelijk vragen om uw voorstellen te bekijken.
10.03 Ben Segers (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord en uw engagement. Ik denk dat we helemaal op dezelfde lijn zitten. Ik heb eerder ook minister Verlinden en staatssecretaris Mahdi ondervraagd. Zij toonden ook de wil om hiervan iets te maken. Ik denk dat u een heel eind zult geraken alles u samen gaat zitten.
Ik ben het eens met uw analyse dat we niet de fout mogen maken die de vorige regering in Steenokkerzeel heeft gemaakt. Wij hebben daar toen voor gewaarschuwd en dat is helaas uitgekomen. Dat is toen een verhaal van draaideurpolitiek geworden. Wij willen echt dat het een politiek van aanpakken wordt, door nuttig om te gaan met de gesmokkelden die door de interceptie op de radar zijn gekomen.
Minister Verlinden was het in die zin met mij eens dat de term 'afhandelcentrum' geen goede term was. Het is niet de bedoeling om zomaar administratief af te handelen en klaar. Het is ook een weinig respectvolle term. Daarom heb ik gepleit voor de term centrum voor transitmigratie. Die term is niet heilig, maar het is best dat we een ander woord gebruiken.
We moeten echt gaan voor de totaalaanpak, voor een multidisciplinaire aanpak. Er zijn veel verhalen uit het verleden waar gebleken is, bijvoorbeeld in Steenokkerzeel, dat men niet eens meer de tijd had om gsm's uit te lezen. Dat is nochtans essentiële informatie om netwerken op te rollen. Dat wordt het echt een symboolpolitiek waarbij men kan pronken met allerlei cijfers van interceptie, maar daar schiet men niets mee op.
Het klinkt misschien weinig respectvol, maar de gesmokkelden zijn de bewijsstukken van de criminele netwerken. We moeten die netwerken met wortel en tak kunnen uitroeien door de smokkelaars aan te pakken. Daarvoor hebben we informatie nodig. Daarvoor hebben we ook zinvol politiewerk nodig, ingebed in de multidisciplinaire structuur. Ik pleit daar niet alleen voor, mijn partij pleit daar niet alleen voor, want dat is ook wat het Comité P wil.
Hartelijk dank om dit verder te willen bekijken. Volgens mij is dit gecontroleerd, menselijk en efficiënt. Zo zullen we de netwerken beter kunnen oprollen. Daarvan ben ik overtuigd.
L'incident est clos.
11 Vraag van Katleen Bury aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De uitwisseling van DNA-databanken" (55012820C)
11 Question de Katleen Bury à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'échange de banques de données ADN" (55012820C)
11.01 Katleen Bury (VB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, eergisteren, maandag 18 januari 2021, was er heel goed nieuws over de uitwisseling van de DNA-databanken tussen België en het Verenigd Koninkrijk.
Ik ben absoluut geen expert op het gebied van die materie, maar zag op sociale media een aantal magistraten aangeven dat er nog steeds een heel logge procedure was, die zou moeten worden vereenvoudigd. Voor mij was dat voldoende om daarover een vraag te stellen.
Hebt u zich kunnen informeren? Is de procedure inderdaad zo log? Wat kan u daaraan doen?
11.02 Minister Vincent Van Quickenborne: De automatische uitwisseling van DNA-gegevens conform het Verdrag van Prüm verloopt in twee stappen. In de eerste stap worden de DNA-profielen uitgewisseld tussen twee DNA-databanken, bijvoorbeeld de Belgische en de Britse, en worden overeenkomsten tussen profielen aan het licht gebracht. Dat is een puur wetenschappelijk-technische stap. De criteria waaraan de overeenkomsten moeten voldoen, zijn vastgelegd in een besluit van de Europese Raad en zijn voor elke lidstaat dezelfde. Die stap blijft ook voor het Verenigd Koninkrijk ongewijzigd, nu het Verenigd Koninkrijk de EU begin dit jaar heeft verlaten.
In de tweede stap dienen de identiteits- en/of dossiergegevens die horen bij de DNA-profielen waarmee een overeenkomst werd gevonden, uitgewisseld te worden. Die stap wordt niet vastgelegd in een besluit van de Europese Raad maar is onderhevig aan de nationale wetgeving. Dit kan grondig verschillen per lidstaat.
Zo verschilt België van de meeste andere EU-lidstaten, omdat forensisch DNA-onderzoek volledig onder de verantwoordelijkheid van Justitie valt. Alle communicatie verloopt dan ook via een magistraat. In alle andere lidstaten, met uitzondering van onder andere Nederland en Luxemburg, valt forensisch DNA-onderzoek onder de bevoegdheid van de politie. Voor het uitwisselen van de identiteits- en dossiergegevens maken die lidstaten dan gebruik van de interpolitionele kanalen, bijvoorbeeld Interpol.
De parketten in België hebben geen toegang tot die kanalen en dienen te werken aan de hand van Europese onderzoeksbevelen. Sommige lidstaten aanvaarden zo'n onderzoeksbevel langs een onbeveiligd netwerk niet en/of weigeren de antwoorden op zo'n bevel op papier of per e-mail te bezorgen.
U vroeg wat ik zal ondernemen om de procedure te vereenvoudigen. Alle betrokken partijen in België, zijnde het federaal parket, de federale politie en het NICC, zijn op de hoogte van de problematiek. Momenteel bekijken het federaal parket en de federale politie hoe de problematiek kan worden aangepakt door een optimalisatie van informatiestroom. Ook een eventuele wetswijziging wordt daarbij bekeken, waarbij de uitwisseling en het delen van de informatie afgestemd wordt op de wijze waarop het in de andere landen is georganiseerd en waarbij de federale politie toegang wordt verleend tot databanken teneinde aan een gevalideerde match de identiteit te kunnen koppelen.
11.03 Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, ik ben weer wat wijzer geworden door uw antwoord. Het is goed om te horen dat wij dat samen zullen bekijken.
Bij ons is het dus Justitie en niet de politie, en daarom zijn er problemen met uitwisseling van gegevens met Interpol. Het is een technische aangelegenheid en het is niet zo simpel om toelating te verkrijgen. Het is aan u om een ontwerp te maken, zodat de vereenvoudiging hier kan worden goedgekeurd.
L'incident est clos.
12 Vraag van Servais Verherstraeten aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De bekendmaking en de anonimisering van rechterlijke beslissingen" (55012782C)
12 Question de Servais Verherstraeten à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La publication et l'anonymisation des décisions judiciaires" (55012782C)
12.01 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, deze vraag gaat over de publicatie van de vonnissen en arresten via één publiek toegankelijke databank zoals bepaald in de wet van 5 mei 2019.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoeringsbesluiten? U weet immers dat die wet op 1 september van dit jaar in werking treedt.
In deze wet is ook in een anonimisering voorzien. In welke mate denkt u die anonimisering in te kunnen vullen met de uitvoeringsbesluiten? In welke mate is ze niet in strijd met de openbaarheid van vonnissen en arresten?
12.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, collega, het is niet juist dat de anonimisering van rechterlijke beslissingen niet de regel zou zijn in andere landen. In rechtsvergelijkende studies van 2014 en 2017 werd gekeken naar deze problematiek. De algemene conclusie van deze studies was dat de anonimisering van op het internet gepubliceerde rechterlijke uitspraken gebruikelijk is in vrijwel alle Europese landen, met uitzondering van de common law-landen Ierland en het Verenigd Koninkrijk.
In de wet van 2019 werd inderdaad gekozen voor het anonimiseren van beslissingen. Dat betekent dat voorafgaand aan de publicatie de identificatie van de partijen bij de procedure evenals van andere natuurlijke personen betrokken bij deze procedure, onmogelijk gemaakt wordt door het verwijderen of vervangen van de persoonsgegevens door valse gegevens in de te publiceren versie van de beslissing.
Het anonimiseren van voor het publiek toegankelijke beslissingen is uiteraard cruciaal om de privacyvoorschriften te kunnen respecteren. Het brengt het grondwettelijk principe van de openbaarheid geenszins in het gedrang.
Belangrijk is de manier van anonimiseren. De ideale oplossing zou een ICT-tool zijn die automatisch de gekozen gegevens in de 1 miljoen vonnissen en arresten anonimiseert. Helaas is de technologie vandaag nog niet zover geëvolueerd dat dit 100 % mogelijk is.
In Nederland gebeurt het anonimiseren vandaag op een manuele manier, maar de website rechtspraak.nl publiceert slechts een kleine selectie van de rechterlijke beslissingen. In Frankrijk en Oostenrijk experimenteert Justitie met dergelijke tools, maar een ideale oplossing hebben zij ook nog niet gevonden.
De wet van 5 mei 2019 bevat enkel een wettelijke basis voor de oprichting van een databank van vonnissen en arresten, maar biedt geen wettelijk kader. Bij de creatie van een databank moeten immers een aantal zaken in de wet worden verankerd en vervolgens via koninklijke en ministeriële besluiten nader worden geregeld en uitgevoerd. Dit geldt ook voor de Gegevensbeschermingsautoriteit, die trouwens voor deze wet niet werd geraadpleegd.
Ook voor de anonimisering van de rechterlijke beslissingen ontbreekt het precieze wettelijk kader. Zo wordt, bijvoorbeeld, niet gedefinieerd welke gegevens moeten worden geanonimiseerd. Het gaat over persoonsgegevens die toelaten om partijen rechtstreeks te identificeren, bijvoorbeeld de naam en het rijksregisternummer van partijen, magistraten of politie-experts, getuigen en anderen, maar ook over persoonsgegevens die toelaten om partijen onrechtreeks te identificeren, zoals het adres, het beroep, bankgegevens, financiële gegevens, ondernemingsgegevens of plaatsnamen.
Moeten
strafrechtelijke en burgerrechtelijke beslissingen op dezelfde manier worden
behandeld?
Welke controles worden vooropgesteld? Wie anonimiseert en op welke manier? Al deze vragen werden niet beantwoord in de genoemde wet. Daarom loopt er binnen Justitie een project dat tot doel heeft om, enerzijds, het wettelijk kader voor een databank van vonnissen en arresten te vervolledigen en, anderzijds, de databank te realiseren, rekening houdend met de behoeften van zowel de interne als externe gebruikers van Justitie en, op het vlak van anonimisering, rekening houdend met de regelgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens. U weet immers dat als vonnissen en arresten worden gedigitaliseerd de GDPR van toepassing is. Wij moeten daarmee rekening houden.
Binnen het project gaat er ook heel veel aandacht naar het ontwikkelen van een systeem voor het automatisch anonimiseren van vonnissen en arresten, en dit samen met de experts van de verschillende universiteiten van ons land. Een werkgroep, bestaande uit de vertegenwoordigers van de rechterlijke orde, de FOD Justitie en de data protection officers van de FOD en de rechterlijke orde, is binnen dit project belast met het uitwerken van de bepalingen in verband met de anonimisering die in het nieuwe wettelijk kader zullen worden opgenomen.
Tot daar mijn antwoord over wat we allemaal doen om die databank effectief te kunnen realiseren.
12.03 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord.
Ik ben mij ervan bewust dat wij regelgeving hebben goedgekeurd, maar dat we de concrete realisatie ervan als het ware volledig uit handen hebben gegeven aan de uitvoerende macht.
Moet ik uit uw antwoord afleiden dat de inwerkingtreding, reeds met een jaar uitgesteld tot 1 september 2021, moeilijk haalbaar wordt?
12.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Verherstraeten, wij zullen proberen om dat te doen tegen 1 september van dit jaar. De grote vraag zal uiteraard zijn of het om nieuwe dan wel historische vonnissen en arresten gaat en hoever we geraken met het anonimiseren. Al die vraagstukken zijn we nu aan het bekijken. Het blijft de ambitie om die termijn te halen. In de werkgroep moeten we dat nader bestuderen.
12.05 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
13 Question de Simon Moutquin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les mesures prises contre les groupes d'extrême droite en Belgique" (55012827C)
13 Vraag van Simon Moutquin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De maatregelen tegen extreemrechtse groeperingen in België" (55012827C)
13.01 Simon Moutquin (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, comme vous le savez, les démocraties occidentales ont connu un événement tragique: de dangereux groupes d'extrême droite ont pris d'assaut le Capitole. Il s'agissait de groupes complotistes et réactionnaires. L'analyse des images montre un panel assez large et varié, regroupant néonazis, complotistes, satanistes et j'en passe – tous appartenant à des mouvances d'extrême droite. Le FBI a bien montré que c'est à travers les réseaux sociaux que des discours de haine physique ou verbale se dispersent. Ces images prouvent à quel point nos démocraties sont fragiles. Vous le savez mieux que personne.
Chez nous, nous observons aussi de dangereuses tendances à glorifier la violence, qui semblent s'intensifier. Ainsi, des députés d'extrême droite, présents dans ce Parlement, s'affichent avec des armes sur les réseaux sociaux et encouragent leurs militants à s'initier au port d'armes, tout en tenant des propos diffamatoires contre des "extrémistes musulmans". Cela donne une idée inquiétante de ce que ces gens pourraient entreprendre. Nous pouvons aussi nous rappeler ces camps qui ont été découverts dans l'Est de l'Europe, où des citoyens belges allaient s'entraîner pour promouvoir des idées d'extrême droite.
Rappelons aussi que ce parti d'extrême droite incite à rouler sur Bruxelles en se servant d'une rhétorique remettant en question un gouvernement décrit comme "illégitime", de la même manière que ce qui se passe aux États-Unis. De plus, certains membres de cette formation arrivent dans une voiture flanquée de signes néonazis. J'arrêterai là mon exposé, dont le but est de montrer que la Belgique a également de quoi s'inquiéter du radicalisme d'extrême droite, qui est parfois stimulé par certains partis politiques.
Monsieur le ministre, l'extrême droite est dangereuse, l'extrême droite tue en Europe et ailleurs. Quels enseignements pour la sécurité intérieure de notre pays tirez-vous de la prise d'assaut du Capitole? Comment évaluez-vous les risques d'attaque contre les élus et les institutions démocratiques belges? Des mesures supplémentaires ont-elles été prises pour surveiller des groupuscules d'extrême droite? Existe-t-il un plan de déradicalisation visant ces personnes, à l'instar de ce qui est souvent évoqué – à juste titre – pour l'extrémisme islamiste?
13.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, cher collègue, la situation aux États-Unis est bien sûr très spécifique. Elle est caractérisée par une grande polarisation de la société, polarisation qui s'est accrue depuis l'élection de Donald Trump à la présidence et qui a culminé avec les violences inacceptables du 6 janvier.
Cette polarisation est le fruit d'une histoire particulière où la mémoire de la guerre de Sécession, de l'esclavage et de la ségrégation raciale et l'existence actuelle de nombreuses discriminations jouent un rôle capital. D'autres facteurs comme la libre circulation des armes à feux interviennent également.
Dans un tel contexte, les autorités américaines font face à un extrémisme de droite violent qui ne peut heureusement pas être comparé avec ce qui se passe dans notre pays. Cependant, grâce aux réseaux sociaux, les idées circulent facilement. L'influence des thèses des suprémacistes blancs et de groupes complotistes comme le mouvement QAnon est constatée en Belgique où elle alimente notre scène extrémiste de droite.
L'actualité américaine avec le discours populiste et anti-élitiste de Donald Trump, puis sa dénonciation sans précédent historique des résultats des élections présidentielles sont abondamment commentées par les extrémistes de droite belges dont beaucoup prennent fait et cause pour le président américain sortant. Dans 2 heures et 12 minutes, les Américains auront finalement un nouveau président.
Ces influences idéologiques et l'actualité nord-américaine alimentent nos extrémistes de droite. Toutefois, la situation n'est en tout point pas comparable à celle qui prévaut aux États-Unis. En Belgique, comme dans toutes les démocraties libérales occidentales, certains groupes perçoivent un écart entre les citoyens élus, d'une part, et les institutions, d'autre part. Les extrémistes de droite se sont glissés dans cette faille qu'ils exploitent du mieux qu'ils peuvent.
Un certain nombre de menaces proférées contre les responsables politiques, durant ces dernières années, ont été le fait d'individus appartenant à la sphère extrémiste de droite. Les motivations de ces menaces sont souvent liées à une politique migratoire jugée trop laxiste.
La crise sanitaire due à la covid-19 et les mesures adoptées pour la juguler ont généré des menaces qui ont été proférées contre les experts virologues qui conseillent le gouvernement. Une nouvelle fois, je tiens à souligner que la situation n'est que très partiellement comparable à celle qui prévaut aux États-Unis. Les services belges suivent bien sûr la situation avec une attention particulière.
Les services de renseignement et de sécurité belges n'ont heureusement pas attendu les événements du 6 janvier à Washington DC pour surveiller et lutter contre les individus et les groupes extrémistes de droite dans notre pays. L'activisme de ces individus et groupes est en effet en augmentation depuis quelques années. Le Plan Radicalisme constitue la base de l'approche qui permet une action coordonnée entre les services ayant une finalité judiciaire, administrative, socio-préventive ou curative quel que soit le niveau de pouvoir (fédéral, régional ou local).
Les services collaborent, échangent des informations, établissent les priorités, font de la détection précoce et s'accordent sur la bonne approche au sein des fameuses local task forces et du groupe de travail Extrémisme de droite présidé par l'OCAM. L'outil qui rend cette collaboration possible est ce qu'on appelle la base de données commune, autrement dit la liste des terroristes extrémistes. En ce mois de janvier, cette base de données commune contient 28 individus extrémistes de droite considérés comme des propagandistes de haine et 21 individus extrémistes de droite considérés comme des extrémistes potentiellement violents. Ces chiffres sont en augmentation constante.
Concernant votre question relative à un plan de déradicalisation de ces personnes, je puis citer le Plan R déjà évoqué qui part du principe d'une étroite collaboration et coordination entre les services de sécurité et les responsables en la matière des Communautés et Régions. Il me faut rappeler que les compétences en matière de prévention de la radicalisation relèvent en grande partie des entités fédérées mais aussi du niveau local. Les Cellules de sécurité intégrale (CSIL) sont des plates-formes de socio-prévention, c'est-à-dire qu'elles visent tant à déceler des signes de radicalisation (quelle qu'en soit la nature) qu'à assurer un suivi de réinsertion des personnes concernées.
13.03 Simon Moutquin (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses complètes.
Je vous rejoins sur le fait que notre histoire diffère de celle des États-Unis même si elle a également connu des moments sombres. Il y a un racisme structurel qui a polarisé la société américaine depuis très longtemps.
Vous ne minimisez pas le danger qui augmente. Vous affirmez vous-même que les chiffres sont en augmentation. Je dois quand même vous dire que, la semaine passée, deux élus écologistes ont été cités de manière diffamatoire au Parlement et depuis cette citation de l'extrême droite, ils ont peur pour leur vie, car des menaces de mort ont été proférées sur les réseaux sociaux.
Cela démontre encore une fois que même si nous ne devons pas comparer notre situation à celle des États-Unis, il faut trouver des solutions pour répondre aux délits de presse et aux délits de haine sur les réseaux sociaux qui peuvent stimuler des choses. Il faut se rendre compte aujourd'hui que quand on est élu d'une démocratie, on peut avoir peur pour sa vie parce que certains la menacent. Cela doit tous nous mobiliser, que vous soyez ministres ou parlementaires.
L'incident est clos.
14 Vraag van Theo Francken aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De werking van de Moslimexecutieve" (55012830C)
14 Question de Theo Francken à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le fonctionnement de l'Exécutif des Musulmans" (55012830C)
14.01 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de vicepremier, ik heb een vraag naar aanleiding van een artikel dat ik deze week las. Ze houdt ook verband met de vragenreeks die ik eerder al indiende. Het gaat meer bepaald over het evaluatierapport van de Moslimexecutieve. U hebt mij een tweetal weken geleden immers gezegd dat u hier echt mee aan de slag wil gaan, wat ik graag hoor, en dat u tegen eind januari een evaluatierapport verwachtte.
Gisteren heb ik in een Franstalige krant, als ik mij niet vergis La Dernière Heure, gelezen dat men u dit rapport donderdag zou hebben bezorgd. Wat staat er in dat rapport? Kan het rapport aan de Kamer worden bezorgd? Wat zult u met deze aanbevelingen doen?
Ik heb begrepen dat u een sterk engagement hebt om te proberen de Moslimexecutieve te updaten en de islam in Europa en in het Westen compatibel te maken met de waarden van de verlichting. Dat is een heel belangrijke uitdaging en ook in Frankrijk is daar veel om te doen. U volgt dat ongetwijfeld ook op de voet. Men heeft daar een charter en een wet die van kracht is. Wel is er vorige week een heel negatief advies van de Raad van State binnengekomen.
Wat bent u juist van plan? Dit is immers heel belangrijk voor onze samenleving.
14.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mijnheer Francken, het evaluatierapport dat ik heb ontvangen, bevat een overzicht van de activiteiten van de voorbije zes jaar. Daarnaast bevat het ook een evaluatie van de werking van de Moslimexecutieve en een reeks aanbevelingen tot verbetering en vernieuwing. Ik zal dit rapport overmaken aan het Parlement.
De aanbevelingen die de Moslimexecutieve doet, sporen bijna volledig met wat ik eerder al heb verklaard over de Moslimexecutieve, met name aanbevelingen op het vlak van, ten eerste, de representativiteit: man/vrouw, weinig of geen vrouwelijke aanwezigheid in de schoot van de Moslimexecutieve, Franstalig versus Nederlandstalig, wat ik eerder ook al zei, en de nood om representatief te zijn als het gaat over de verschillende strekkingen binnen de islam. Ten tweede is er de aanbeveling betreffende transparantie. Ook daar verwijs ik naar mijn eerder ingenomen standpunt: van buitenlandse inmenging, laat staan spionage, mag en kan er uiteraard geen sprake zijn. Ten derde, zijn er aanbevelingen op het vlak van professionaliteit.
Deze begrippen behoeven weinig uitleg. Zoals in mijn antwoord op uw vraag van 4 januari jongstleden meegedeeld, zal ik de komende weken deze evaluatie en de voorstellen tot vernieuwing aandachtig bespreken en dan uiteraard handelen.
14.03 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de vicepremier, ik ben heel blij dat ik toch de indruk heb dat u daarmee echt aan de slag wilt gaan. Zoals u hebt gezien op twitter, heb ik het artikel gelezen in Knack, waarbij men u volgde. U straalt heel veel dynamiek uit. Ik probeer zelf een dynamisch persoon te zijn. Ik denk dat we die werkkracht gemeen hebben en dat siert u. Ik wens u daar veel succes mee. Het is wel tof om op Justitie eens echt een shock te zien.
Ik begrijp dat het rapport klaar is en dat het aan de Kamer zal worden bezorgd. In dat rapport is sprake van een aantal zaken die ook hier al aan bod zijn gekomen, onder meer over de representativiteit. De verdeling tussen Nederlands en Frans en die tussen man en vrouw zijn inderdaad voor verbetering vatbaar, net als de werking van de Moslimexecutieve zelf. Wel betreur ik dat de subsidies aan de Moslimexecutieve de afgelopen 5 jaar met 50 % per jaar zijn gestegen. Het klopt dat u daar niet mee bent begonnen; dat gaat terug tot de Zweedse coalitie.
Er is nu een aantal projecten in de begroting ondergebracht. Als ik het goed heb begrepen, zei u in uw vorige antwoord dat alles, inclusief de projecten, in de reguliere begroting werd ondergebracht. Het is dus niet helemaal correct om het voor te stellen alsof de middelen met 50 % gestegen zijn, maar het gaat wel degelijk om een aanzienlijke stijging, ook wat de basisdotatie betreft. Ik wil u dan ook oproepen, mijnheer de vicepremier, om de Moslimexecutieve duidelijk te maken dat alle middelen worden bevroren totdat er grondige hervormingen zijn doorgevoerd.
In La Dernière Heure lees ik voorts ook dat u onder vuur ligt door uw uitspraken over de westerse islam. Die zijn blijkbaar heel slecht gevallen. Goed overleg wordt belangrijk, maar ik moet toegeven dat ik me er persoonlijk niet aan stoor. In een democratie moet het kunnen dat u bijvoorbeeld na een aanslag of na de onthoofding van Samuel Paty het spreekgestoelte bestijgt en duidelijke taal spreekt. Daar heb ik geen problemen mee, en veel burgers van dit land met mij, vermoed ik. Met een langetenenpolitiek schieten we immers niet op. Toch dring ik erop aan dat u blijft overleggen, ook met de organisaties uit het moslimmiddenveld, als ik ze zo mag noemen.
Ik wens u veel succes en kijk uit naar het rapport. Mevrouw de voorzitster, ik ga ervan uit dat het rapport ons vandaag nog wordt toegestuurd, zodat we het kunnen bestuderen.
De voorzitster: Zodra het rapport wordt doorgestuurd, komt het ook op het extranet.
L'incident est clos.
15 Vraag van Kristien Van Vaerenbergh aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De verplichtingen van de syndicus bij uitstel van de av van de vereniging van mede-eigenaars" (55012831C)
15 Question de Kristien Van Vaerenbergh à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les obligations du syndic en cas de report de l'AG de l'association de copropriétaires" (55012831C)
15.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): De
wetgever heeft eind vorig jaar via een wet diverse tijdelijke bepalingen corona
justitie (20 12 2020) een aantal maatregelen getroffen om duidelijkheid te
scheppen betreffende de mede-eigendom en het niet kunnen plaatsvinden van de
jaarlijkse algemene vergadering (av).
Worden onder andere tijdelijk geregeld:
de automatische verlenging van de mandaten, het uitstel tot een volgende datum
zoals vastgelegd in het reglement van interne orde of de versoepeling wat
betreft unanimiteit. Nieuw en permanent is de mogelijkheid om digitaal te
vergaderen.
Vele vereniging mede-eigenaars (vme)
maakten van de gelegenheid gebruik om hun av te verschuiven naar het volgend
jaar. Normalerwijze worden met de uitnodiging van de jaarlijkse av ook de
afrekening van het voorbije jaar, het begrotingsvoorstel voor het lopende jaar
en de analyse van de commissaris van de rekeningen meegestuurd. Maar als er
geen av is worden deze documenten niet overgemaakt aan de eigenaren. Ook al
voorziet de wet in de automatische verlenging van enerzijds de syndicus en
anderzijds de raad van mede-eigendom de eigenaren ontbreekt het gedurende veel
langere periode dan normaal aan documenten die hen toelaten het financiële
beheer van hun vme te volgen, ook hebben zij, desgevallend het pand wordt
verhuurd, geen documenten op basis waarvan zij zich kunnen verantwoorden ten
aanzien van hun huurder (bv. kosten te laste van de huurder, waterafrekening
bij gemeenschappelijke teller enz.).
De av van 2020 behelst de afrekening met
facturen uit 2019. Het niet-goedkeuren van de afrekening betekent ook dat
teveel betaalde voorschotten nog niet terugbetaald kunnen worden.
Ik verneem dat sommige syndici bij gebrek
aan av geen documenten voorzien ook niet op verzoek. Ik heb dan ook volgende
vragen:
Hoe kunnen eigenaren bij gebrek aan
jaarlijkse vergadering zicht krijgen op de financiën van de vme? Welke
verplichtingen heeft een syndicus in dit kader? Kan een syndicus weigeren
afrekening/begrotingsvoorstel over te maken?
Kan men schriftelijke beslissingen
(stemmingen) vragen over de afrekening en de begroting? Kan dit door een
syndicus geweigerd worden?
De syndicus houdt niettemin een av
wanneer een beslissing aangewezen is. Wanneer is een beslissing aangewezen en
dus een av verplicht?
Hoe kunnen eigenaren-verhuurders zichzelf
verantwoorden ten aanzien van hun huurders bij gebrek aan documenten?
15.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Het financieel beheer van de syndicus wordt door de wet voorafgaand aan de algemene vergadering aan bepaalde controles onderworpen. De wet bepaalt in het bijzonder dat de algemene vergadering jaarlijks een commissaris inzake de rekening of een college inzake commissarissen van de rekening aanwijst. De commissaris mag een mede-eigenaar zijn en moet de rekening van de vereniging van mede-eigenaars controleren. De tussenkomst van de commissaris belet de andere mede-eigenaars niet de boekhoudkundige documenten te raadplegen voorafgaand aan de vergadering, maar ook gedurende het jaar. De wet voorziet ook in de oprichting in elk gebouw van minstens twintig kavels van de raad van mede-eigendom, waarvan de mede-eigenaars lid kunnen zijn en die als opdracht heeft erop toe te zien dat de syndicus zijn taken naar behoren uitvoert. De syndicus is uiteraard verplicht zijn medewerking te verlenen opdat de aldus door de wet voorgeschreven controles naar behoren kunnen worden uitgevoerd.
Artikel 577 bepaalt dat de leden van de vereniging van mede-eigenaars, mits eenparigheid, schriftelijk alle beslissingen kunnen nemen die tot de bevoegdheden van de algemene vergadering behoren, met uitzondering van die welke bij authentieke akte moeten worden verleden. De syndicus stelt hiervan de notulen op. De formulering van deze tekst lijkt niet uit te sluiten dat ook schriftelijke beslissingen over de afrekening en de begroting door de vereniging van mede-eigenaars worden genomen zonder dat de syndicus zich daartegen kan verzetten.
Artikel 54 van de wet van 20 december 2020 laat onder bepaalde voorwaarden uitstel van algemene vergaderingen toe. Het artikel specificeert echter dat de syndicus niettemin een algemene vergadering houdt op verzoek van een of meer mede-eigenaars die ten minste een vijfde van de aandelen van de gemeenschappelijke delen bezitten of wanneer een beslissing aangewezen is. Artikel 577.6 voorziet reeds in de mogelijkheid voor mede-eigenaars die een vijfde van de aandelen van de gemeenschappelijke delen bezitten om het houden van een algemene vergadering te verzoeken. Dit artikel specificeert ook dat de syndicus een algemene vergadering houdt als er dringend in het belang van de mede-eigendom een beslissing moet worden genomen of als een beslissing aangewezen werd, niet nader toegelicht, omdat het gevaar zou bestaan dat dit een exhaustieve interpretatie als gevolg zou hebben. Het kan hier bijvoorbeeld gaan over structurele werken met betrekking tot de stabiliteit, de stevigheid, de waterdichtheid en de veiligheid van het gebouw. Of een beslissing aangewezen is, is voor elke mede-eigendom uiteraard anders.
Wat uw vierde vraag betreft, de wet van 20 december 2020 voorziet in verschillende mogelijkheden om in de huidige omstandigheden alsnog een algemene vergadering te organiseren. De wet maakt het mogelijk om de algemene vergadering op afstand te houden en voorziet ook in een tijdelijke versoepeling van de unanimiteitsvereiste in geval van schriftelijke beslissingen genomen door een vereniging van mede-eigenaars.
Bovendien staat de wet toe, zoals aangegeven in het vorige punt, dat een algemene vergadering wordt gehouden op verzoek van mede-eigenaars die ten minste een vijfde van de aandelen van de gemeenschappelijke delen bezitten of wanneer een beslissing is aangewezen.
Deze verschillende wettelijke mogelijkheden moeten dus maximaal toelaten dat een algemene vergadering kan worden gehouden en dat in de nodige documenten kan worden voorzien.
15.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
16 Vraag van Christoph D'Haese aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De voordracht van Belgische kandidaten voor de functie van rechter in het EHRM" (55012833C)
16 Question de Christoph D'Haese à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La présentation de candidats belges pour la fonction de juge à la CEDH" (55012833C)
16.01 Christoph D'Haese (N-VA): Mijnheer de minister, op 8 januari berichtte de krant De Standaard dat de regering drie kandidaten voordraagt om de Belgische rechter te vervangen in het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg. De rechtspraak van dat hof is van zeer groot belang voor diverse nationale beleidsterreinen, van migratie tot justitie.
Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bevat talrijke open bepalingen die vatbaar zijn voor interpretatie. In dat opzicht is de casting van rechters van zeer groot belang. Het is raadzaam om voor behoedzame rechters te kiezen, die zich in hun carrière als jurist niet door politiek activisme, in welke richting dan ook, hebben laten leiden. Helaas stellen we vast dat de federale regering uitgerekend dat heeft gedaan. Minstens twee van de drie geselecteerde kandidaten staan openlijk voor politiek activisme bekend.
Dat geldt voor mevrouw Maïté De Rue. Zij is momenteel juriste in New York bij Open Society, de ngo van de linkse Hongaars-Amerikaanse miljardair George Soros. Die ngo sponsort talrijke organisaties die open grenzen nastreven in woord en daad, onder meer door schepen te financieren die illegale bootmigranten oppikken voor de kust van Libië, waarna ze in Europa worden afgezet.
Dezelfde bezorgdheid geldt voor de tweede kandidate die de regering voordraagt, namelijk mevrouw Sylvie Sarolea. In een fel besproken interview in Le Soir uit 2019 brak zij een lans voor soepele migratiewetgeving en haalde ze uit naar voormalig staatssecretaris voor Asiel en Migratie Theo Francken, die ze "een diaboliserend discours" verweet, dat barsten in de bevolking zou veroorzaken.
Deze gang van zaken is zorgwekkend en weinig democratisch en staat niet in verhouding tot het groot belang van die benoemingen voor ons land in het bijzonder en voor Europa in het algemeen.
Ik houd nogal van de onafhankelijkheid, de onpartijdigheid en de neutraliteit van de rechter.
Mijnheer de minister, hoe is de selectie van die kandidaten gebeurd? Bent u bereid om een debat toe te laten met de commissie voor Justitie over die voordracht? Bent u bereid om de drie kandidaten te laten horen door de leden van de commissie voor Justitie, om zich te kunnen vergewissen van de benodigde politieke neutraliteit die de rechters in het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aan de dag moeten leggen?
16.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mijnheer D'Haese, voor de selectie van die mensen is een procedure bepaald die wij uiteraard gevolgd hebben. De uiteindelijke selectie zal gebeuren door de Raad van Europa die zoals u weet aan de basis ligt van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Wij mogen enkel een voordracht doen op basis van een vastgelegde procedure.
De nationale selectieprocedure voor kandidaten die aan de parlementaire vergadering van de Raad van Europa zijn voorgelegd, is in volledige transparantie en met strikte inachtneming van de desbetreffende internationale resoluties en aanbevelingen georganiseerd en uitgevoerd.
De jury is evenwichtig samengesteld, ten eerste wat beroepservaring betreft. Onder de zeven leden van de jury bevinden zich de korpschefs van onze drie hoogste gerechtelijke instanties, met name het Hof van Cassatie, de Raad van State en het Grondwettelijk Hof. U zegt dat u houdt van de onafhankelijkheid van de magistratuur, van wie u vindt dat zij in alle onafhankelijkheid moet kunnen oordelen. Welnu, die drie korpschefs staan daarvoor volgens mij garant.
Ook de voorzitter van de Hoge Raad voor de Justitie maakt daar deel van uit. Verder is ook een lid van mijn administratie, gespecialiseerd in procedures voor het Hof, betrokken bij de selecties voor deze functie bij de Raad van Europa. U had het ook over inspraak van het Parlement. Wel, ook de voorzitters van Kamer en Senaat, eerbiedwaardige instellingen, waren hier bij betrokken. Dat was dus de samenstelling van de jury, evenwichtig samengesteld uit 4 vrouwen en 3 mannen.
Op 5 en 6 november hoorde deze jury de 18 kandidaten, onder wie zes vrouwen. Deze kandidaten waren magistraten, advocaten en universiteitsprofessoren en ik kan bevestigen dat de kandidaturen van hoge kwaliteit waren. De jury heeft de richtsnoeren gevolgd van het Comité van ministers en het ingestelde adviescollege van deskundigen inzake de kwalificaties van de te selecteren kandidaten. Tevens werden de richtsnoeren van het door de secretaris-generaal van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa opgestelde memorandum gevolgd.
De jury heeft een selectie gemaakt, ten eerste, rekening houdend met het vermogen van de kandidaten om een rechterlijke functie te vervullen. Ten tweede, hield men rekening met de wetenschappelijke kwaliteiten, aangetoond door de praktijk van mensenrechten, universitair onderwijs, onderzoek en publicaties. Ten derde, ging het om de persoonlijke motivatie van de kandidaten met betrekking tot de waarden die in het EVRM zijn vervat. Ten vierde, bekeek men de algemene transversale visie van de kandidaten met betrekking tot alle rechten die onder het verdrag en de aanvullende protocollen vallen. Ten vijfde, ging het om de presentatie door de kandidaten van hun visie op de plaats van het Hof in het internationale rechtsstelsel, de werking ervan en de uitdagingen. Ten zesde, beoordeelde men het vermogen van de kandidaten om zich in de twee werktalen van het Hof uit te drukken. Tot slot, hield men rekening met de kwaliteit van de mondelinge prestaties op de audities.
U ziet dat er heel wat horden moesten worden genomen door de verschillende kandidaten. Na deze strenge selectieprocedure heeft de jury met een zeer brede meerderheid de drie kandidaten van wie zij het het meest waarschijnlijk achtte dat ze aan voornoemde criteria voldoen, in alfabetische volgorde aan de ministerraad voorgelegd.
Op 27 november 2020 heeft de ministerraad bevestigd dat ze deze kandidaat van de hoogste kwaliteit zien om het ambt van rechter aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op collegiale wijze en met inachtneming van het noodzakelijke evenwicht tussen de belangen van het individu en de gemeenschap uit te oefenen.
Tot slot, collega D'Haese, zal ik de voorgedragen kandidaten op voorhand niet prejugeren, zoals u pleegt te doen. Meer nog, ik zal de rechters niet beschuldigen van activisme of wereldvreemdheid, zoals sommigen dat binnen uw partij hebben gedaan.
Als minister van Justitie zal ik mij neerleggen bij een gerechtelijke uitspraak en er respect voor opbrengen, ook als die mij niet goed uitkomt. Dat mag verwacht worden van parlementsleden, leden van de regering en in het bijzonder de minister van Justitie. Weet u, populisme begint waar de tweede en de derde macht elkaar niet respecteren. Dat is een verwijzing naar de trias politica van Montesquieu, het begin van onze democratie.
Het Europees Hof is sinds zijn oprichting, meer dan een halve eeuw geleden, een baken geweest voor de democratische rechtsstaat, door telkens meticuleus de afweging te maken of een inbreuk op de fundamentele rechten en vrijheden nog gerechtvaardigd is en noodzakelijk ter vrijwaring van onze rechtsstaat.
Tot daar, collega D'Haese, mijn antwoorden op uw vragen.
16.03 Christoph D'Haese (N-VA): Mijnheer de minister, u hebt een duidelijk antwoord gegeven wat het eerste aspect betreft, over hoe de selectie in de praktijk is gelopen. Het is goed dat u daarover enige transparantie verstrekt. Dat wordt ook gewaardeerd.
U hebt eigenlijk niet geantwoord op de tweede en de derde vraag, of u bereid bent een debat te voeren in de commissie voor Justitie en deze kandidaten te laten horen. Waarom worden er drie voordrachten gedaan om in het spoor te treden van mevrouw Tulkens of van mijn gewezen hoogleraar Paul Lemmens, die ik steeds zeer gewaardeerd heb? Waarom zijn hier drie kandidaten voorgedragen? Bent u bereid een dialoog toe te laten in de commissie voor Justitie? Dat antwoord heb ik niet gehoord.
16.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Wij hebben de procedure gevolgd, zoals dat ook in het verleden altijd is gebeurd. Volgens mij is het niet de bedoeling dat de kandidaat-rechters door het Parlement worden ondervraagd. Dat is niet conform de procedure.
De discussie gaat over de procedure zelf, en die wil ik best aangaan. Het Parlement is immers het hart van de democratie. Hier kunnen we werkelijk over elk mogelijk onderwerp debatteren. Uiteraard moet er rekening worden gehouden met de internationale resoluties en aanbevelingen ter zake. We kunnen ons niet onttrekken aan wat de Raad van Europa ons voorschrijft.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.13 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16 h 13.