Commission de la Justice |
Commissie
voor Justitie |
du Mercredi 27 janvier 2021 Après-midi ______ |
van Woensdag 27 januari 2021 Namiddag ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.16 uur en voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.
La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 16 et présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.
01 Interpellatie van Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De aanbevelingen van het Rekenhof over de uitvoering van de wet van 22 mei 2003 bij de FOD Justitie" (55000083I)
01 Interpellation de Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les recommandations de la Cour des comptes sur l'exécution de la loi du 22 mai 2003 au SPF Justice" (55000083I)
01.01 Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat is voor Justitie op 1 januari 2012 in werking getreden. Het Rekenhof heeft sindsdien verschillende keren vastgesteld dat Justitie heel wat achterstand heeft bij de invoering van de nieuwe overheidsboekhouding en dat het boekhoudkundige beheer tekortkomingen vertoont.
Ook in 177e Boek, deel III betreffende de algemene rekening 2019 van het algemeen bestuur van de federale Staat kaart het Rekenhof de problematiek opnieuw aan en formuleert het nieuwe en bijkomende aanbevelingen.
Justitie heeft volgens het Rekenhof weliswaar vooruitgang geboekt en verbeteringen aangebracht, vooral sinds in 2019 de cel Boekhouding bij de dienst Budget en Beheerscontrole werd opgericht, die als prioriteit heeft om Justitie te helpen om de nodige maatregelen te nemen en zo goed mogelijk aan de voorschriften van de wet van 22 mei 2003 te voldoen. Nochtans blijft het Rekenhof vaststellen dat de acties die nodig zijn om de getrouwheid van de verrichtingen van Justitie in de rekeningen van het algemeen bestuur te garanderen, niet op korte termijn kunnen worden afgerond. Dat kan een negatieve impact hebben op het oordeel van het Rekenhof in het kader van de certificering van de jaarrekening van de federale Staat.
Mijnheer de minister, de tekortkomingen uit het verleden zijn uiteraard niet uw verantwoordelijkheid. Daar ben ik mij terdege van bewust. Dat zijn tekortkomingen van verschillende van uw voorgangers. Het is wel belangrijk daaraan dringend aandacht te besteden.
Mijnheer de minister, kunt u mij mededelen waarom Justitie nog steeds niet is tegemoetgekomen aan de verschillende aanbevelingen van het Rekenhof om de tekortkomingen weg te werken?
De recente oprichting van een cel Boekhouding bij de dienst Budget en Beheerscontrole met als prioritair doel de getrouwheid van de verrichtingen van Justitie in FEDCOM te verbeteren, vormt volgens het Rekenhof een grote stap vooruit, die echter mogelijk te laat komt om alle door het Rekenhof aangehaalde tekortkomingen goed te maken voor de certificering van de jaarrekening. Welke initiatieven zult u nemen om een negatieve impact op het oordeel van het Rekenhof in het kader van de certificering van de jaarrekening te vermijden?
Het Rekenhof heeft in zijn recentste editie een aantal nieuwe en bijkomende aanbevelingen geformuleerd. Ik verwijs naar bladzijde 171 in het verslag van het Rekenhof. Het is wel belangrijk om hieraan de nodige aandacht te besteden, zeker met het oog op het oordeel dat het Rekenhof dient te formuleren bij de certificering van de jaarrekening van de federale Staat. Gaat u initiatieven nemen om ook hieraan bij hoogdringendheid tegemoet te komen? Zo ja, welke?
01.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw Dillen, mijn departement is zich ten volle bewust van de grote uitdaging om volledig te voldoen aan de wet van 22 mei 2003 en de uitvoeringsbesluiten. Onder mijn voorganger heeft de FOD Justitie heel wat initiatieven genomen, die nog steeds voortlopen en die mijn volle steun genieten. Zo werkt het centrale bestuur van de FOD Justitie sinds 1 januari 2019 met de FEDCOM-applicatie. De invoering van die applicatie heeft tot doel de boekhoudkundige gegevens van alle entiteiten van de FOD Justitie maximaal en op een gestandaardiseerde wijze in één applicatie te beheren. Ook de ondersteunende diensten van de colleges, rechtbanken en het openbaar ministerie zijn in de loop van 2019 tot FEDCOM toegetreden. Begin 2020 trad de Veiligheid van de Staat eveneens toe.
Collega's, ik neem aan dat u beseft dat de FOD Justitie een uiterst omvangrijke en zeer heterogene organisatie is. Justitie vormt namelijk het kruispunt van verschillende grondwettelijke machten, de rechterlijke orde, het gevangeniswezen, de Veiligheid van de Staat, het centrale bestuur en de verschillende autonome commissies. Bijgevolg valt de FOD Justitie niet te vergelijken met andere federale departementen, die meestal wel voor het overgrote deel onder de uitvoerende macht vallen.
Concreet is de verbetering van de boekhouding geen alleenstaande activiteit, die onafhankelijk van de stafdienst Budget en Beheerscontrole (B&B) kan worden behartigd. Het voeren van een boekhouding gaat niet louter om pure boekhoudkundige processen en transacties. Ook de aankoopprocedures en logistieke beheersprocessen, die transversaal doorheen de FOD Justitie lopen, maken deel uit van de wet.
Het vergt in de justitieketen een bewustwording dat budgettaire vermogens en financiële operaties op een correcte wijze moeten worden geregistreerd. Tevens moeten al de diensten hun processen standaardiseren, de juiste profielen aanwerven en opleiden, interne controlemechanismen toepassen en veel meer registreren dan vroeger het geval was. In het globale meerjarenproject FEDCOM is de FOD Justitie zich aan het voorbereiden om de FEDCOM-applicatie en de werking ervan te integreren ten behoeve van alle gebruikers.
Behalve het technische aspect wordt ook veel aandacht besteed aan de organisatiestructuur, de processen en de procedures alsook aan de opleiding van de personen die een rol zullen opnemen binnen die processen.
Gezien de complexiteit en de omvang van de invoering van de FEDCOM-applicatie loopt het project in 2021 door. De FOD Beleid en Ondersteuning heeft daarin trouwens een belangrijk technologisch aandeel.
Spijtig genoeg heeft de covidpandemie ook een vertragende impact op het megaproject, meer bepaald op de opleiding en de training van de nieuwe gebruikers van de FEDCOM-applicatie.
Het dient gezegd, ook al biedt de invoering van FEDCOM enorme opportuniteiten en is het evident een te nemen stap voorwaarts, FEDCOM kent ook een aantal beperkingen. Het linken van FEDCOM met businessapplicaties, waarvan Justitie er heel wat heeft, is niet eenvoudig. Het installeren van automatische workflows is moeilijk. Ook de rapportering door FEDCOM is niet evident.
Tot slot wil ik er nog op wijzen dat behalve het Rekenhof ook de Federale Interne Audit in 2019 en 2020 een grondige analyse heeft gemaakt van de stand van zaken. De resultaten van beide audits bevestigen dat binnen Justitie serieuze vooruitgang wordt geboekt om de algemene boekhouding en de jaarrekening te verbeteren.
Wij zijn nog niet waar wij moeten zijn, maar met Team Justitie boeken wij vooruitgang.
In antwoord op uw tweede vraag kan ik u melden dat binnen de stafdienst B&B de dienst Boekhouding zich verder blijft professionaliseren, om op basis van de aanbevelingen van het Rekenhof en van de Federale Interne Audit de nodige stappen te ondernemen tot het verbeteren van de kwaliteit van de boekhoudcijfers. Ook neemt de dienst de nodige initiatieven voor het verhogen van het bewustzijn over het belang van een correct gevoerde boekhouding.
Verschillende actieplannen werden opgesteld met een periodieke opvolging ervan door het management. Ik wil nogmaals benadrukken dat het opstellen van een correcte jaarrekening niet uitsluitend het werk is van de dienst Boekhouding. Ook andere processen hebben een belangrijke impact op de boekhoudcijfers. Daarom is er het project Just4You FEDCOM dat de FOD Justitie onder impuls van de stafdienst B&B heeft opgestart en dat transversaal doorheen Justitie loopt.
Tevens is het versterken van het personeelskader van de stafdienst B&B en bij uitbreiding van de financiële diensten overal in het departement een van mijn actiepunten in 2021. De voorbije jaren hebben de opgelegde besparingen en de onderfinanciering van Justitie een verarming van die diensten teweeggebracht. Ik heb daarom de opdracht gegeven aan mijn administratie om een realistisch voorstel tot versterking te doen.
In antwoord op uw derde vraag wijs ik erop dat in samenspraak met de Federale Interne Audit een grondig actieplan werd opgesteld om in alle opgesomde domeinen verbeteringen te kunnen realiseren.
Het actieplan werd gevalideerd door het directiecomité van mijn departement, zodat iedereen zich bewust is van het belang van de verbetering van de kwaliteit van de jaarrekening. Samen met de operationele diensten wordt door de stafdienst B&B gewerkt aan betere, dagelijkse en maandelijkse registraties van de verrichtingen, aan betere controles, aan een betere informatiedoorstroming en aan een bredere uitwisseling van de rapporten.
Deze werkwijze is een grote stap vooruit, maar zoals gezegd zal de grote stap voorwaarts er maar komen als Justitie geheel en in al zijn entiteiten de FEDCOM-applicatie correct in gebruik zal nemen. Daarvoor werden voldoende middelen uitgetrokken om Justitie in dezen professioneel bij te staan.
01.03 Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, bedankt voor uw uitvoerig en vrij gedetailleerd antwoord, dat ik nog zal nalezen. Ik heb nooit beweerd dat er niets gebeurd is, maar het Rekenhof wijst nu al verschillende malen op die tekortkomingen.
Ik ben mij bewust van de ingewikkeldheid van het departement Justitie, dat, zoals u terecht zegt, niet vergeleken kan worden met andere departementen. Het klopt inderdaad ook dat de hele justitieketen hierbij betrokken is. Ik denk dat het heel belangrijk is dat er vanuit het beleid voldoende aandacht wordt besteed aan de duidelijke aanbevelingen van het Rekenhof, zeker vanwege het belang van de kwaliteit van de jaarrekeningen, maar in het bijzonder gezien het advies van het Rekenhof bij de certificering van de jaarrekening van de federale Staat. Ik zal dit dossier zeker verder blijven opvolgen.
Mevrouw de voorzitster, ik heb dan ook een motie ingediend.
De voorzitster:
Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Marijke Dillen en luidt als volgt:
"De Kamer,
gehoord de interpellatie van mevrouw Marijke Dillen
en het antwoord van de vice-eersteminister en minister van Justitie en Noordzee,
-
overwegende dat de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de
begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat op
1 januari 2012 in werking getreden is voor de FOD Justitie;
-
overwegende dat het Rekenhof sindsdien heeft vastgesteld dat de
FOD Justitie heel wat achterstand heeft bij de invoering van de nieuwe
overheidsboekhouding en dat het boekhoudkundige beheer tekortkomingen vertoont;
-
overwegende dat ook in het 177e Boek deel Ill van het
Rekenhof betreffende de algemene rekening 2019 van het algemeen bestuur
van de federale Staat deze problematiek opnieuw wordt aangekaart en er nieuwe
en bijkomende aanbevelingen worden geformuleerd;
-
overwegende dat de FOD Justitie volgens het Rekenhof weliswaar vooruitgang
heeft geboekt en verbeteringen heeft aangebracht, vooral sinds 2019 dankzij de
oprichting van de cel Boekhouding binnen de dienst Budget en Beheerscontrole
(B&B) die als prioriteit heeft om de FOD Justitie te helpen de nodige
maatregelen te nemen om zo goed mogelijk te voldoen aan de voorschriften van de
wet van 22 mei 2003;
-
overwegende dat het Rekenhof blijft vaststellen dat de acties die nodig zijn om
de getrouwheid van de verrichtingen van de FOD Justitie in de rekeningen
van het algemeen bestuur te garanderen, niet op korte termijn kunnen worden
afgerond;
-
overwegende dat dit een negatieve impact kan hebben op het oordeel van het
Rekenhof in het kader van de certificering van de jaarrekening van de federale
Staat;
vraagt de regering
de verschillende aanbevelingen van het Rekenhof betreffende de tekortkomingen van de FOD Justitie bij de uitvoering van de wet van 22 mei 2003 bij de FOD Justitie in het algemeen en de aanbevelingen geformuleerd in het 177e Boek deel Ill van het Rekenhof betreffende de algemene rekening 2019 van het algemeen bestuur van de federale Staat betreffende de uitvoering van de wet van 22 mei 2003 bij de FOD Justitie in het bijzonder uit te voeren."
Une motion de recommandation a été déposée par Mme Marijke Dillen et est libellée comme suit:
"La Chambre,
ayant entendu l'interpellation de Mme Marijke Dillen
et la réponse du vice-premier ministre et ministre de la Justice et de la Mer du Nord,
- considérant que la loi du 22 mai 2003 portant organisation du budget et de la comptabilité de l’État fédéral est entrée en vigueur le 1er janvier 2012 pour le SPF Justice;
- considérant que la Cour des comptes a constaté, depuis lors, que le SPF Justice accuse un retard important dans l’implémentation de la nouvelle comptabilité publique et que la gestion comptable présente des dysfonctionnements;
- considérant que ce problème est à nouveau épinglé dans le 177e Cahier partie III de la Cour des comptes concernant le compte général 2019 de l’administration générale de l’État fédéral et que des recommandations nouvelles et additionnelles y sont formulées;
- considérant que le SPF Justice a certes, selon la Cour des comptes, réalisé des progrès et apporté des améliorations, en particulier depuis 2019, grâce à la création de la cellule Comptabilité au sein du service Budget et Contrôle de la Gestion (B&C) qui a pour priorité d’aider le SPF Justice à prendre les mesures nécessaires afin de répondre au mieux aux prescriptions de la loi du 22 mai 2003;
- considérant que la Cour des comptes continue de constater que les actions qui sont nécessaires pour assurer la fidélité des opérations du SPF Justice dans les comptes de l’administration générale ne pourront être menées à bien rapidement;
- considérant que ces éléments risquent d’influencer négativement l’opinion que la Cour des comptes formulera dans le cadre de la certification des comptes annuels de l’État fédéral;
demande au gouvernement
de mettre en œuvre les différentes recommandations de la Cour des comptes sur les dysfonctionnements du SPF Justice dans le cadre de l’exécution de la loi du 22 mai 2003 au SPF Justice en général et les recommandations formulées dans le 177e Cahier partie III de la Cour des comptes concernant le compte général 2019 de l’administration générale de l’État fédéral au sujet de l’exécution de la loi du 22 mai 2003 au SPF Justice en particulier."
Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Katja Gabriëls.
Une motion pure et simple a été déposée par Mme Katja Gabriëls.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.
02 Vraag van Ben Segers aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De una-viaprocedure" (55012816C)
02 Question de Ben Segers à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La procédure una via" (55012816C)
02.01 Ben Segers (sp.a):
Bij wet van 5 mei 2019 werd artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering
vervangen en werd de una via-procedure aangepast. Deze nieuwe procedure is in
werking getreden op 1 januari 2020. Bij deze wijziging is bovendien het
initiatiefrecht van de procureur des Konings tot overleg komen te vervallen. We
zijn inmiddels een jaar verder wat uitnodigt tot evaluatie.
Hoe verloopt deze nieuwe procedure in de
praktijk? Wat is de impact van deze nieuwe procedure op het terrein? Hoeveel
dossiers maakten het voorwerp uit van overleg in 2020? Is er een evolutie
merkbaar in vergelijkbaar met de voorgaande jaren? Is de minister
bereid deze nieuwe procedure te evalueren alsook een evaluatie te vragen aan
het college van procureurs-generaal?
02.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mijnheer Segers, over de una-viaprocedure werd begin maart 2020 reeds overleg gepleegd tussen de FOD Financiën en de FOD Justitie op initiatief van de toenmalige beleidscel van de minister van Financiën. Tijdens dat overleg werden de nieuw ingevoerde bepalingen van de una-viawet besproken met het oog op het oplijsten van eventuele problemen die zich in de praktijk voordeden. Er werden toen reeds enkele verbetervoorstellen geformuleerd, waarop ik straks nog terugkom.
Hoeveel dossiers maakten het voorwerp uit van het overleg en is er een evolutie merkbaar in vergelijking met de voorgaande jaren? Welnu, in 2020 ging het over 218 dossiers, in 2019 over 188 dossiers, in 2018 over 292 dossiers en in 2017 over 267 dossiers.
Ben ik als minister bereid om te evalueren? De wet zal verder worden geëvalueerd, hetgeen een raadpleging van de actoren op het terrein en onder andere ook een verzoek tot evaluatie van het College van procureurs-generaal impliceert. Naar aanleiding van de analyses tijdens de vorige legislatuur en de evaluatie door de actoren op het terrein die zal worden gevraagd, zal ik samen met mijn collega, de minister van Financiën, bekijken of er een wetgevend initiatief wordt genomen om eventuele aanpassingen of verduidelijkingen aan te brengen aan de wet van 5 mei 2019.
02.03 Ben Segers (sp.a): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord en ook voor uw engagement. Het is inderdaad de bedoeling van de una-viawetgeving dat de meest aangewezen weg wordt bewandeld. Volgens ons moet dit dus zeker herbekeken worden.
L'incident est clos.
03 Vraag van Marianne Verhaert aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De drugsproblematiek in de Kempen" (55012843C)
03 Question de Marianne Verhaert à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le problème de la drogue en Campine" (55012843C)
03.01 Marianne Verhaert (Open Vld): Mijnheer de minister, de Kempen wordt overspoeld door drugslabs. Het wordt jammer genoeg steeds erger. Vroeger doken af en toe cannabisplantages op, maar de Kempen wordt steeds meer het epicentrum van de synthetische drugsproductie. Eerst waren er de kleine laboranten, die met simpele kuisproducten drugs zoals GHB maakten. Van daaruit was het een kleine stap naar het zware spul zoals ketamine en amfetamines. Ondertussen blijkt uit onderzoek van journalisten van Le Soir en Knack dat de Kempen de wereldwijde productieplaats aan het worden is van crystal meth.
In clandestiene drugslabs in de Kempen stellen Mexicaanse kartels hun ervaren laboranten aan het werk, wat nefast is voor de gezondheid van de gebruikers maar ook voor de samenleving. Aan de bron van de drugsproductie zijn de prijzen laag en is de toegang tot de drugs gemakkelijk, met een enorme kostprijs voor de gezondheidszorg tot gevolg. Ook de kostprijs voor onze samenleving is groot. De georganiseerde misdaad nestelt zich in onze dorpen. Wij worden steeds vaker ook geconfronteerd met drugsafval en lozingen in onze natuur.
Ook in mijn gemeente merk ik jammer genoeg de gevolgen. Door de drugshandel ontstaat voor jongeren een parallel leven, waarin zij snel veel geld kunnen verdienen in plaats van dat ze kansen grijpen om vooruit te komen.
Mijnheer de minister, er was in uw beleidsnota veel aandacht voor de drugsproblematiek, voornamelijk rond het Stroomplan, dat de meest visibele strijd tegen de georganiseerde misdaad en tegen cocaïne in de Antwerpse haven moet voeren. Minder aandacht was er voor de strijd tegen drugs in de Limburgse en Antwerpse Kempen. Uw voorganger, minister Koen Geens, kondigde bijna twee jaar geleden een heus Kempen-Maasplan aan voor een gecoördineerde aanpak over de provincie- en landsgrenzen heen. Helaas bleef het enkel bij een aankondiging van uw voorganger. Er is uiteraard geen silver bullet om de problematiek aan te pakken. De aanpak van drugs in onze samenleving vraagt een totaalpakket aan maatregelen.
Wordt actief werk gemaakt van het opsporen van drugslabs? Hoe zult u de drugsproblematiek in de Kempen aanpakken? Welke samenwerking moet er voor u ontstaan tussen de parketten in de Limburgse en Antwerpse Kempen? Ten slotte, welke initiatieven kunnen worden ontwikkeld om de samenwerking met Nederland op dat vlak te intensifiëren?
03.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw Verhaert, in de Limburgse Kempen en bij uitbreiding de ganse provincie Limburg wordt een exponentiële toename vastgesteld van het aantal drugslabs en dumpingen. In 2018 werden 3 labs aangetroffen in Limburg, in 2019 en 2020 waren het er telkens 14. Ruim 60 % van de labs in België bevindt zich in het gerechtelijk arrondissement Limburg. De voorbije jaren werd op vijf productielocaties methamfetamine aangetroffen, een bijzonder verontrustende tendens.
De exponentiële groei is in de Antwerpse Kempen minder uitgesproken, wat niet wil zeggen dat de situatie niet verontrustend is. In de periode tussen 27 januari 2019 en 8 januari van dit jaar werden onderzoeken gevoerd naar de exploitatie van 7 synthetische drugslabs, 18 dumpingen van chemisch afval, 2 transporten van synthetische drugs en precursoren en 1 opslag van synthetische drugs.
Ik heb de
parketten van Limburg enige tijd geleden bezocht en we hebben het daar
uitdrukkelijk over gehad. Voor het parket van Antwerpen alsook voor het
parket-generaal zijn het opsporen en vervolgen van de handel prioriteiten. Het
gaat erom een goede informatiepositie te bekomen om opsporingen te doen,
desnoods met gebruik van bijzondere politietechnieken, en vervolgens het
netwerk in kaart te brengen teneinde daders voor de rechter te brengen. Deze
onderzoeken zijn arbeidsintensief en vergen veel capaciteit. Het gaat hierbij
om sporenonderzoek, DNA-onderzoek, telefonieonderzoek en analyse van de
aangetroffen stoffen.
De productie van
synthetische drugs is in handen van criminele organisaties die bestaan uit
verschillende schakels met een sterk doorgedreven taakverdeling, zoals de
aanvoer van chemicaliën en grondstoffen, de vervaardiging en aanlevering van
hardware, de terbeschikkingstelling van een locatie, de koks, het dumpen van
afval en de afzetmarkt. Het is steeds de bedoeling om de ganse organisatie
bloot te leggen maar op het vlak van recherchemanagement en recherchecapaciteit
is het niet altijd evident om door te stoten naar de bovenstructuur van deze
organisaties.
Wat u tweede vraag
betreft, in het gerechtelijk arrondissement Limburg, waar veruit de meest labs
en dumpingen in België voorkomen, werd een parketrichtlijn opgesteld inzake de
aanpak van labs en dumpingen. Deze richtlijn beoogt een uniforme gezamenlijke
en integrale aanpak van de labs en de dumpingen. In deze richtlijn werd een
pragmatische ketengerichte benadering uitgewerkt voor de aanpak van drugslabs
en dumpingen. De richtlijn werd ontwikkeld in een stuurgroep samengesteld uit
vertegenwoordigers van de lokale politiezones, de federale politie, het parket
en verschillende externe partners.
De Clan Lab Response Unit en de civiele bescherming hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de totstandkoming van de richtlijn. De richtlijn bevat een praktijkgericht handel- en denkkader met een duidelijke taakverdeling voor de politiediensten, deskundigen en externe partners. Bij het parket van Limburg wordt ook sterk ingezet op bewustzijn. Nadat een drugslab wordt ontdekt, reageert de buurt vaak geschokt en komt informatie binnen dat de buurt al geruime tijd verdachte zaken had opgemerkt, zoals een verdachte chemische geur. Daarom is er een anoniem meldpunt Drugs opgericht.
Om de bewustwording van de burgers te vergroten en er tevens voor te zorgen dat ze de signalen die wijzen op een drugslab herkennen en melden, werd ook een gerichte campagne opgezet. Zo werden affiches verspreid over de Limburgse gemeenten en werd er een infoavond voor burgers georganiseerd. Het is de bedoeling om deze initiatieven te herhalen, maar door het coronavirus heeft dit natuurlijk niet kunnen plaatsvinden. Verder worden inspanningen geleverd om andere overheidsinstanties, zoals de OVAM, het FAVV, de VLM, Fluvius, de VMM en de gemeenten, rond deze problematiek te sensibiliseren. Ook wordt onderzocht of drugslabs ontdekt kunnen worden via de toepassing van innovatieve technieken, zoals de inzet van een drone met ontwikkelde apparatuur die de gassen die ontstaan bij de productie kunnen detecteren. Met het oog op deze problematiek kunnen bij uitstek wel drones worden ingezet in de gerechtelijke context en onder controle van een magistraat. Dat is toch helemaal anders dan de inzet van drones om mensen thuis of in hun tuin te controleren in het kader van de coronahandhaving.
Ook bij het parket Antwerpen zijn initiatieven genomen om nog sterker in te zetten op beeldvorming, informatievergaring en een projectmatige aanpak van het fenomeen. Tevens wordt gewerkt aan een projectmatige verstoring van de logistieke verdeling van synthetische drugs via postpakketten. Een versterking van de site Turnhout van de federale gerechtelijke politie met het oog op een nog efficiëntere aanpak van de criminaliteit is in volle voorbereiding. De ontmanteling van alle labo's en dumping in België gebeurt door één dienst van de federale gerechtelijke politie, namelijk de Clan Lab Response Unit. Deze zeer gespecialiseerde dienst is bij uitstek in staat om linken te leggen tussen verschillende productielocaties aan de hand van de aangetroffen hardware, vaten en geschriften. Informatiehuishouding gaat uiteraard verder dan de politionele beeldvorming. Een integrale informatiehuishouding strekt zich uit over verschillende overheidsinstanties. In Nederland wordt bijvoorbeeld informatie uitgewisseld via het systeem iCOV, Infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen. Dat is een samenwerkingsverband tussen de nationale politie, de belastingdienst, de douane en de Financial Intelligence Unit, met andere woorden de opsporingsdirectie en het OM in Nederland. Hiervoor dient in België nog een wetgevend initiatief te worden genomen.
U hebt mij dus goed gehoord, beste collega. Wij moeten fors inzetten om deze problematiek zo goed als mogelijk in te dijken, ook omdat de mogelijke neveneffecten, waaronder de gevaren voor de volksgezondheid bij dumpings, groot kunnen zijn. De pakkans en de strafkans van dergelijke criminele bendes moet omhoog. Dat kan door een goede informatiepositie en door de nodige technische en technologische tools om op een moderne manier aan bewijsgaring te kunnen doen.
Een strafkans is niet alleen een kwestie van gevangenisstraf, maar ook een kwestie van het ontnemen van de criminele vermogens. De criminelen moeten worden getroffen waar het hun pijn doet, in hun portemonnee.
Ik kan u zeggen dat er in de ruime context van het Stroomplan, het Stroomplan XXL, al middelen worden vrijgemaakt voor de persoonlijke versterking van de Antwerpse en de Limburgse Justitie en voor de materiële versterking van de FGP Antwerpen.
Eind vorig jaar werd eveneens een grootschalige aanwervingscampagne gestart voor de FGP's, ook die van Antwerpen en Limburg. Voor de federale gerechtelijke politie werd budgettaire ruimte gecreëerd om 450 mensen extra aan te werven.
In de versterking van de parketten zal ik onder meer de focus leggen op de versterking van de profijtgerichte aanpak van de criminaliteit.
Dan kom ik tot de vragen over de internationale samenwerking. Uit beeldvorming en analyse van het fenomeen blijkt dat er een grote verwevenheid bestaat tussen Nederlandse criminele organisaties en de betrokken Belgische criminelen. Deze internationale samenwerkingverbanden zijn een probleem aan beide kanten van de grens.
Er zijn tal van samenwerkingsverbanden en structuren. De DJSOC heeft in 2019 het initiatief genomen om een netwerk met Nederland op te starten voor de aanpak van de productie van synthetische drugs. Nederlands Limburg, Oost-Brabant, Zeeland, West-Brabant, de Landelijke Eenheid en de FGP Antwerpen, Limburg, Luik en het CRU zijn betrokken bij het politioneel overleg.
De FGP Limburg heeft een samenwerking met de politionele diensten van Nederland opgezet met het oog op grensoverschrijdende beeldvorming. Het parket van Antwerpen heeft zich ingeschreven in het door het federaal parket voorgezeten FEDLAND-overleg met de Nederlandse homoloog. Het is de bedoeling om informatie te delen over de georganiseerde criminaliteit.
Die samenwerking kan volgens mij nog beter door te starten met een gemeenschappelijke beeldvorming. Ik heb daarover al met mijn Nederlandse collega, inmiddels ex-collega, Grapperhaus gesproken. Een verdere investering in de huidige bestaande overlegstructuren en initiatieven dient te leiden tot de detectie van high value targets, die actief zijn binnen deze vorm van criminaliteit, wat vervolgens kan en moet leiden tot de opstart van gemeenschappelijke dossiers.
Tot slot zal de procureur-generaal van Antwerpen, de heer Vandenbruwaene, op 4 februari overleg plegen met de overige procureurs-generaal van ons land en met het Nederlandse College van procureurs-generaal over onder meer de wederzijdse samenwerking in drugsdossiers en de integrale aanpak van die vorm van criminaliteit. U ziet en hoort het, op alle echelons beschouwen de betrokken actoren de aanpak van synthetische labo's en de erbij behorende criminaliteit als een absolute prioriteit.
De voorzitster: Bedankt, dat was een heel uitgebreid antwoord.
03.03 Marianne Verhaert (Open Vld): Mijnheer de minister, bedankt voor uw zeer uitgebreid antwoord, met een oplijsting van de acties die ondernomen worden in de aanpak van de aangehaalde problematiek, die een enorme impact heeft op onze maatschappij. Dat stelt mij toch enigszins gerust en ik ben alvast hoopvol. Zowel op lokaal als op federaal niveau blijf ik dit van nabij opvolgen.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vragen nrs. 55012864C en 55012865C van mevrouw Jadin worden omgezet in schriftelijke vragen.
04 Vraag van Katleen Bury aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Opvolging en vervolging van genitale verminking" (55012869C)
04 Question de Katleen Bury à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le suivi et les poursuites dans le cadre des mutilations génitales" (55012869C)
04.01 Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, de vraag kwam vorige week aan de orde en ik heb toen geluisterd naar uw antwoord, maar het aspect van het beroepsgeheim kwam toen niet echt aan bod. Ik kijk uit naar uw antwoord daaromtrent.
04.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Collega Bury, professionals die op de hoogte zijn van een situatie met betrekking tot genitale verminking, vallen inderdaad onder het beroepsgeheim. Artikel 458bis van het Strafwetboek bepaalt evenwel heel duidelijk dat elke persoon die door zijn beroep weet krijgt van vrouwelijke genitale verminking, de procureur des konings kan informeren. Artikel 458ter van hetzelfde wetboek voorziet ook in een uitzondering op het beroepsgeheim, wanneer de beroepsbeoefenaar de informatie meedeelt in het kader van een overleg. De professional die wordt geconfronteerd met een situatie van vrouwelijke genitale verminking, heeft dus een wettelijk kader om te spreken.
Daarnaast hebben de verenigingen gespecialiseerd in de strijd tegen het fenomeen, via de gezamenlijke strategie een toolkit samengesteld in overleg met Justitie. Onder de tools die in de kit worden aangeboden, vinden we de zogenaamde beslissingsboom. Die boom geeft de verschillende mogelijke acties weer waaruit professionals kunnen kiezen en duidt eveneens de specifieke kanalen aan waarnaar meisjes en vrouwen kunnen worden doorverwezen om hun de nodige hulp en adequate bescherming te bieden. Geconfronteerd met een risico of een vermoeden van vrouwelijke genitale verminking kan elke betrokkene het procedurele diagram gebruiken, waarbij ook een doorverwijzing naar het parket tot de mogelijkheden behoort.
04.03 Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, we kennen dat wettelijk kader allemaal wel. U legt de nadruk op de stappen die men kan zetten, maar mijn vraag was of er niet moet worden nagedacht over een kader dat de melding verplicht, als men zo'n verminking vaststelt en duidelijk kan zien dat het geen ongelukje was. Het mag dus geen kwestie blijven van kunnen. We kunnen een dergelijke regeling ook uitbreiden tot andere situaties.
Ik haal even het voorbeeld van het monster van Vilvoorde aan, een man die jarenlang zijn gang kon gaan met meisjes en vrouwen. Ze werden onder andere gewurgd, met zwepen geslagen en verbrand met sigarettenpeuken. Het CLB had dat gezien en men kon het wel melden, maar men had dat niet gedaan. Mijn concrete vraag is dus om samen werk te maken van een meldingsplicht voor die gevallen.
L'incident est clos.
05 Vraag van Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De sancties bij de niet-naleving van verplichte testing of verplichte quarantaine" (55012904C)
05 Question de Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les sanctions en cas de non-respect du dépistage et de la quarantaine obligatoires" (55012904C)
05.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, de regels veranderen momenteel wel een beetje, maar wie langer dan 48 uur in een rode zone in het buitenland was en terugkeert, moet in quarantaine en moet zich tot twee keer toe laten testen. Op 19 januari 's ochtends deed u een oproep aan de hiervoor bevoegde Vlaamse regering om in sancties te voorzien voor terugkeerders die zich niet laten testen. Ik begrijp die oproep zeer goed, ware het niet dat al in die sancties voorzien was in het Vlaamse quarantainedecreet. Ze stonden daar al in. Trouwens, ook in Brussel was er al een dergelijke ordonnantie en ik denk dat het in Wallonië niet anders zal zijn.
Diezelfde avond, men werkt snel, zijn er richtlijnen gekomen voor het vervolgingsbeleid dat werd uitgevaardigd door het College van procureurs-generaal. Zoals bij andere inbreuken op de controlemaatregelen wordt daarin gesteld dat bij het niet-naleven van de verplichte testen en de verplichte quarantaine een minnelijke schikking van 250 euro wordt opgelegd.
U hebt dan verder onmiddellijk de communicatie gevoerd en de vergelijking gemaakt met verkeersboetes: als men te snel rijdt, krijgt men een boete. Communicatie in heel deze crisis is cruciaal, maar dan wel de juiste. U stelt het veel eenvoudiger voor dan het in werkelijkheid is. U doet alsof de inbreuk onmiddellijk is vastgesteld. Dat is heel gemakkelijk. U maakte de vergelijking met verkeersboetes en u vond dat het ook hier gaat over een inbreuk die we onmiddellijk kunnen vaststellen en onmiddellijk kunnen beboeten. Ik vind dat jammer, want zo krijgt men heel verwarrende communicatie. Bovendien, een minnelijke schikking is geen boete. Meer, wat 's morgens nog niet strafbaar was en waarbij u opriep om het strafbaar te stellen, bleek het 's avonds al wel te zijn.
Mijnheer de minister, was u er niet van op de hoogte dat er reeds een toepasselijke regelgeving was, met sancties, op het niveau van de deelstaten? Het was al strafbaar gesteld.
Ondertussen is er een protocol en werden gegevens bezorgd aan de burgemeesters om een en ander te laten nakijken, toch wat de quarantaine betreft. Het testen is natuurlijk nog iets anders. Wie zich niet laat testen, moet beboet worden. Wie niet in quarantaine blijft, moet beboet worden. Hoe zal men dat concreet vaststellen, zeker wat het testen betreft? Moet dat op heterdaad zijn? Bovendien, zal Sciensano de namen van de mensen die zich niet automatisch laten testen, doorgeven? Aan wie? Aan de politie of het parket? Volstaat de huidige regelgeving daarvoor?
Hoe worden de dossiers aan het parket bezorgd? Ik ben er volledig voorstander van dat er een regeling is die wordt gehandhaafd. Dat proberen wij in de praktijk en rond de quarantaine ook te doen. Het is echter wel gemakkelijk gezegd, dat het beboet wordt. Het wordt sneller gezegd dan gedaan. Hoe ziet u dat in de praktijk allemaal gebeuren?
05.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw De Wit, bedankt voor uw vragen. De toepasselijke regelgeving is me bekend. Het is, dacht ik, de Vlaamse minister-president die diezelfde ochtend in Het Nieuwsblad liet optekenen dat hij mijn voorstel genegen was, namelijk om zij die de regels aan hun laars lappen te beboeten. Zoals u correct hebt opgevangen, is het parket dus ook bereid om te beboeten. Diezelfde dag is dat nog eens verduidelijkt in omzendbrief COL 6/2020. Er wordt overigens goed samengewerkt en snel geschakeld.
Hoe de vaststelling in de praktijk zal gebeuren, hangt grotendeels af van de manier waarop de gegevens van het centrum dat de contactopsporing verricht bij de politie en/of het parket terechtkomen. De omzendbrief COL 6/2020 beschrijft hoe een en ander in zijn werk gaat en verwijst naar de decreten. Het gaat dan om het Vlaamse, Brusselse en Waalse decreet, waar ook naar verwezen wordt. Vanuit de centra voor contactopsporing worden lijsten overgemaakt aan de burgemeester. Hiermee kunnen de gemeentelijke ambtenaren en de lokale politie aan de slag. Een vaststelling op heterdaad van het niet toepassen van de opgelegde quarantaine zal moeilijk zijn. U weet dat, zelfs in het geval van quarantaine, uitzonderingen mogelijk zijn. Dat zijn echter nuances die veeleer aan bod moeten komen in het Vlaams Parlement, waar de reglementering is vastgelegd, en niet bij ons.
Samen met minister van Binnenlandse Zaken Verlinden en de deelstaten bekijken we nu hoe we deze procedure verder kunnen stroomlijnen en nog eenvoudiger kunnen maken. Dat werk is in volle uitvoering, onder meer ook ten gevolge van het Overlegcomité van vrijdag jongstleden.
05.03 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord waarin u zelf aangeeft dat het helemaal niet zo eenvoudig is om inbreuken te beboeten. De controletoren bezorgt de gegevens inderdaad aan de lokale overheden of de burgemeester. Die ontvangen lijsten van opgelegde quarantaines, maar het gaat om algemene lijsten. Er wordt niet bij vermeld of het om een reiziger gaat, om iemand die postief testte of iemand met een hoogrisicocontact. Die worden namelijk allemaal verschillend behandeld.
De hoogrisicocontacten en de positief getesten vallen onder de contactopsporing en de gegevens betreffende de quarantaine gaan via een ander kanaal en vereisen nog een aparte controle. Eenvoudig is het dus niet. Zoals u zegt over het betrappen op heterdaad: er mag nog naar de winkel worden gegaan en er mogen nog enkele noodzakelijke zaken worden gedaan. Ik merk dat het gemakkelijk is om vooraf te communiceren dat er snel zal worden beboet en ik ben blij dat de procureurs-generaal ook met die instelling werken om dat allemaal mogelijk te maken. Zo hebben de politie en de parketten ook nadien nog iets in handen. Uiteindelijk is het toch wel weer de lokale overheid die er eigenlijk voor moet zorgen dat het ook effectief gebeurt.
Dat is vandaag mijn ervaring. Ik wil vragen dat de communicatie duidelijk en juist is en dat het niet evident mag lijken, want dat is het vandaag niet. Ik hoor dat er nog werk aan de winkel is en ik hoop dat dit snel duidelijk zal worden. Dat zal het niet alleen voor de lokale overheden, maar ook voor de politiediensten veel gemakkelijker maken.
L'incident est clos.
De voorzitster: Vraag nr. 55012915C van mevrouw Jadin wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
- Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De oprichting van detentiehuizen" (55012932C)
- Ben Segers aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "de detentiehuizen" (55013264C)
- Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La création de maisons de détention" (55012932C)
- Ben Segers à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les maisons de détention" (55013264C)
06.01 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, wij hebben het al over de detentiehuizen gehad in het kader van de beleidsnota. Twee legislaturen geleden heb ik met mijn collega Sarah Smeyers een resolutie opgesteld voor de invoering ervan. Het principe zelf ben ik dus zeker genegen. Het is goed om op die kleinschalige manier te werk te gaan, om zo op een intensieve manier aan de slag te gaan met specifieke doelgroepen van gedetineerden, zodat zij beter voorbereid naar de maatschappij kunnen terugkeren.
U hebt nu de gemeenten aangeschreven – ik heb ook zo'n brief van u gekregen, waarvoor mijn dank – met de vraag of er op het grondgebied van de gemeente gebouwen in aanmerking komen voor zo'n detentiehuis. Het is een goed idee. Het is een goed systeem. Het is ook goed dat u die navraag doet, maar we hebben er natuurlijk wel een draagvlak voor nodig, zowel bij de lokale besturen als bij de bevolking. Daarom is het ook belangrijk om zicht te hebben op de concrete plannen. Dat ontbrak in uw schrijven, vandaar mijn vragen.
Wat plant u precies? Bedoelt u een proefproject, enkele proefprojecten of wilt u meteen al zo veel mogelijk detentiehuizen uitrollen? Zo ja, hoeveel, want het is toch een nieuw concept?
Binnen welke termijn wilt u dat doen als u gebouwen aangeboden krijgt of iets vindt? In uw brief verwijst u trouwens ook naar de geplande inwerkingtreding van de wet betreffende de externe rechtspositie op 1 april en de nood aan 600 extra detentieplaatsen daardoor. Dat is op korte termijn, want 1 april komt dichterbij.
In welk budget voorziet u daarvoor? Dat werd niet duidelijk in uw voorlopige begroting, mijnheer de minister. Wij zullen het pas in maart weten.
Voor de oprichting van de transitiehuizen werd in een wettelijke basis voorzien in de wet van 11 juli 2018. Is er ook voor de oprichting van de detentiehuizen een wettelijke basis nodig? Zo ja, wanneer kunnen wij die verwachten?
Voor het welslagen van het project op zich moet de lokale overheid een medestander zijn. Hoe kunnen wij het draagvlak nodig voor een detentiehuis in een gemeente bevorderen?
06.02 Ben Segers (sp.a):
Het regeerakkoord voorziet de verdere uitbouw van kleinschalige detentieprojecten
voor bepaalde groepen gedetineerden, bvb. ouders met kinderen, gedetineerden
kort voor vrijlating, jonge daders.
Bij de bespreking
van de beleidsverklaring justitie vertelde u: “Voorts zouden ongeveer 200
plaatsen in detentiehuizen moeten worden gecreëerd. Op termijn wil de minister
naar een Scandinavisch model met zoveel mogelijk detentie- en transitiehuizen
en zo weinig mogelijk gevangenissen. Er moet een ander detentiesysteem kunnen
worden uitgewerkt voor de jonge delinquenten, die nog niet in de criminele
spiraal zitten (de zogenaamde loopplankhuizen). Dit zal worden onderzocht. Als
het systeem werkt, is het niet uitgesloten dat het ook bij andere types
delinquenten zal worden toegepast“.
Individuele
detentieplannen met een versterking van de psychosociale diensten en het verder
uitbouwen van kleinschalige detentieprojecten zijn voor mijn partij van groot
belang zijn.
U wil 200 extra
plaatsen in detentiehuizen creëren. Tegen wanneer? Zijn er reeds concrete
plannen gemaakt voor de oprichting van detentiehuizen, zo ja, is hiervoor
eveneens reeds een tijdschema beschikbaar? Welk totaalbudget voorziet u?
Wat met de
transitiehuizen in het bijzonder? De evaluatie zou eind 2020 afgerond worden.
Wat waren de resultaten van deze evaluatie? Welke conclusies trekt u hieruit?
Kan u deze evaluatie ter beschikking stellen? Quid het budget?
Zijn er al stappen
gezet in de oprichting van 'loopplankhuizen' voor jonge gedetineerden tussen 18
en 25 jaar zoals voorgesteld door VZW De Huizen? Tegen wanneer zal dit worden
onderzocht, door wie en op welke wijze?
Het regeerakkoord
heeft het ook over “ouders met kinderen“. Wat voorziet u voor hen?
Is het niet
mogelijk, cfr. de vraag van VZW De Huizen, om een stuk van de capaciteit van
elk van de nieuw te bouwen gevangenissen uit het Masterplan te lichten en
elders in de stad of in de streek van die gevangenissen te compenseren? Het
gaat dan over de capaciteit die in die gevangenissen zou worden ingezet voor de
doelgroepen die in het regeerakkoord staan vermeld.
Zo zouden de 66
plaatsen die in de nieuwe gevangenis van Antwerpen voor vrouwen worden
voorzien, door detentiehuizen in de stad kunnen worden gecompenseerd.
Of zou de
capaciteit van de nieuwe gevangenissen in Luik (312) en Verviers (240), kunnen
verminderd worden en gecompenseerd met enkele loopplankhuizen in die steden.
Wat denkt u van
dit voorstel?
06.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw De Wit en mijnheer Segers, het gaat hier om bijzonder boeiende en belangrijke vragen. Zoals u weet, stipuleert het regeerakkoord dat kleinschalige detentiehuizen, net als in Scandinavië, wellicht de manier zijn om te komen tot minder recidives en een betere strafuitvoering.
Ik ben blij dat u de brieven ontvangen hebt. Wij hebben heel bewust de gouverneurs van het land aangeschreven met de vraag om hieraan mee te willen werken. Ik ben dan ook aangenaam verrast dat er veel respons is van de lokale besturen.
Het gaat niet om een proefproject, mevrouw De Wit, maar om de uitvoering van wat in het regeerakkoord staat, met name het opzetten van kleinschalige detentieprojecten. In de beleidsverklaring hebben we ook de nadruk gelegd op het oprichten van detentiehuizen. Ik denk dat zij een bijkomend antwoord kunnen bieden op het probleem van de overbevolking en vooral ook een zinvolle detentie kunnen bevorderen. Het is duidelijk dat het concept nog niet definitief is geregeld, maar ik wil snel van start gaan met deze huizen van bewaring. Ik ben immers van plan om er dit jaar twee op te richten.
De beoogde bewonerscapaciteit is 40 tot 70 gevangenen. De panden zullen op middellange termijn worden gehuurd. Bij de huurprijzen zal rekening worden gehouden met de noodzakelijke inrichtings- en renovatiekosten. Aangezien deze twee factoren, namelijk de grootte van de gebouwen en de huurprijs, nog niet bekend zijn, is het nog niet mogelijk om een nauwkeurige begroting op te maken. Voor een eerste budgettaire inschatting baseren we ons op de transitiehuizen.
U vroeg naar de wettelijke basis. De detentiehuizen zullen worden beschouwd als gevangenissen. Federaal personeel van het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen (EPI) zal instaan voor het dagelijkse beheer, het toezicht en het administratieve beheer. Het is derhalve niet nodig om de wet aan te passen. Een ministerieel besluit zal volstaan om te verklaren dat ze als gevangenissen kunnen worden beschouwd.
Wat het draagvlak betreft, is op de brieven die naar de gouverneurs zijn gestuurd, enthousiast gereageerd met briefwisseling, telefonische vragen en videovergaderingen. De tijd is rijp voor een dergelijk zinvol initiatief, zo blijkt ook uit uw vraag. Uiteraard zullen we daar werk van maken met bereidwillige besturen. Dat zal voor het nodige draagvlak zorgen. Ik hoop dan ook snel vooruitgang te kunnen boeken met het oog op concrete projecten, die het mogelijk maken om een zinvol en op re-integratie gericht detentiesysteem tot stand te brengen.
Ik kom tot uw vragen, collega Segers. Uw eerste, tweede en derde vraag heb ik beantwoord. Wat gebeurt er met de transitiehuizen in het bijzonder, want de evaluatie zou eind 2020 afgerond worden? De evaluatie is in volle opmaak. Het is de bedoeling om die op korte termijn voor te leggen aan de regering en een voorstel te doen voor de uitbreiding van de transitiehuizen. De modaliteiten daarvoor zullen binnen de regering besproken worden. Ik heb voor de uitbreiding van de transitiehuizen een extra budget gevraagd voor dit jaar en de volgende jaren.
U had ook een vraag over de loopplankhuizen, zoals voorgesteld door de vzw De Huizen, mij zeer bekend. De detentiehuizen die wij voor ogen hebben, beogen verschillende doelgroepen. Daar kunnen ook jongeren van 18 tot 25 jaar tussen zitten.
Ik kom tot uw vierde vraag: "Het regeerakkoord heeft het ook over ouders met kinderen. Wat voorziet u voor hen?"
De wil om ons te richten tot ouders met kinderen hangt samen met de wil om recidive te verminderen. Wij weten immers dat het onderhouden van familiebanden een troef is voor een doeltreffende re-integratie. Dat gezegd zijnde, is het nog te vroeg om exact te bepalen welke groepen in aanmerking zullen worden genomen voor de detentiehuizen, aangezien dat zal afhangen van meerdere factoren, zoals de aard van de gekozen gebouwen en hun geografische ligging, maar het zal uiteraard de bedoeling zijn om ons te richten op specifieke groepen gedetineerden, die wij zullen voorzien van een aangepast kader en toezicht, met het oog op het terugdringen van recidive.
Ik zal binnenkort starten met de opmaak van de evaluatie van het masterplan, zoals beschreven in het regeerakkoord. Dan zult u daarover meer informatie vernemen.
06.04 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Het is goed om te weten dat u er twee wilt uitrollen en dat het voor 40 tot 70 gevangenen zal zijn. Dat is bepalend om te weten welk gebouw men nodig heeft en ter beschikking kan stellen. Dat zijn al redelijk veel mensen. Ik begrijp ook waarom, maar ik hoop dat het dan nog mogelijk zal zijn om gericht te kunnen werken. Het zijn er meer dan ik had verwacht. In de gesprekken die wij hebben gevoerd met vzw De Huizen lijkt dit meer dan gepland.
Ik noteer dat er geen wettelijke basis nodig is, maar dat dit als een gevangenis wordt beschouwd. Er is wel een groot verschil tussen 40 of 70, dat is bijna het dubbele. Ik ben benieuwd. Met dat aantal moet men al denken aan een oud schoolgebouw of een internaatsgebouw. Het is nog niet zo evident om zo'n gebouw te vinden.
Wij volgen dit zeker op, mijnheer de minister.
06.05 Ben Segers (sp.a): Dank u wel, mijnheer de minister, voor uw uitgebreid antwoord. Individuele detentieplannen met een versterking van de psychosociale diensten en het verder uitbouwen van kleinschalige detentieprojecten zijn voor mij en mijn partij van groot belang. Ik ben heel blij dat dat ook voor u een belangrijke prioriteit is. Ik wens u daar heel veel succes mee.
Het incident is gesloten.
07 Question de Nabil Boukili à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les visites domiciliaires dans le cadre de la lutte contre la pandémie de covid-19" (55012934C)
07 Vraag van Nabil Boukili aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De woonstbetredingen in het kader van de bestrijding van de coronapandemie" (55012934C)
07.01 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, la crise du coronavirus impose le respect de mesures sanitaires et, dans ce cadre, des procédures de contrôle sont inévitables. Je souhaite toutefois vous faire part de mon inquiétude face au risque de remise en question de certains droits fondamentaux créé par la récente circulaire du Collège des procureurs généraux, plus précisément sur la question des visites domiciliaires.
Comme vous le savez, l’inviolabilité du domicile est consacrée par l’article 15 de la Constitution, qui prévoit qu’aucune visite domiciliaire ne peut avoir lieu hors des cas prévus par la loi. Plusieurs spécialistes se sont récemment exprimés dans la presse à ce sujet, dénonçant l’illégalité de l’hypothèse d’une visite domiciliaire fondée sur le flagrant délit, sans contrôle par un juge.
L’infraction de tapage nocturne, qui constitue une contravention, ne permet pas de déroger à l’inviolabilité du domicile. Selon Me Catherine Burton et Me Damien Dillenbourg, dans leur tribune publiée par avocats.be, "pénétrer dans une habitation sous prétexte de tapage nocturne pour, en réalité, constater des infractions covid constitue un détournement de la loi qui ôte toute légalité à l’intervention policière".
Pour pénétrer dans un domicile sur la base du flagrant délit et d’une infraction covid, les policiers doivent préalablement recueillir des éléments qui rendent pratiquement certaine l’existence de l’infraction. Si l’infraction nécessite des investigations pour savoir si elle a été commise ou non, le flagrant délit n’est pas rencontré.
Confirmez-vous qu’une plainte ou dénonciation pour tapage nocturne ne permet pas de justifier une visite domiciliaire sans le consentement des habitants? Pouvez-vous confirmer explicitement qu’une visite domiciliaire n’est permise qu’en cas de certitude de ce qu’une véritable lockdown party est en cours et qu’elle ne peut donc être réalisée en cas de réunion interdite en petit comité?
Vous disposez de la faculté de donner injonction aux parquets d’enquêter sur des faits infractionnels. Une évaluation de la légalité des visites domiciliaires va-t-elle être réalisée et sera-t-elle, le cas échéant, suivie de poursuites en cas de violation des conditions légales?
07.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, chers collègues, ces derniers mois, j'ai répondu à différentes questions à ce sujet dans cette commission. Le 13 janvier 2021, notre collègue Hugon m'a encore posé une question quasiment identique.
Vous savez dès lors que j'accorde une très grande importance à l'article 15 de notre Constitution qui dit que: "Le domicile est inviolable: aucune visite domiciliaire ne peut avoir lieu que dans les cas prévus par la loi et dans la forme qu’elle prescrit."
C'est à partir de cet engagement qu'on a mis les points sur les i dans la dernière adaptation de la directive du Collège des procureurs généraux (COL 06/2020). Une perquisition administrative, telle que rendue possible dans des cas exceptionnels par l'article 27 de la loi sur la fonction de la police, est désormais exclue. Sans mandat du juge d'instruction, une perquisition n'est possible, comme le prévoit la loi, qu'en cas de consentement du résident ou en cas de flagrant délit. Toutefois, dans ce dernier cas, nous avons introduit une garantie supplémentaire, à savoir qu'il doit y avoir un contact préalable avec le procureur car nous voulons justement éviter que la notion de flagrant délit ne soit trop prise au sens élargi. Il doit bel et bien s'agir de constatations et non de soupçons.
Quant à l'évaluation dont vous parlez, les services la font constamment. Je peux vous assurer que les perquisitions ne sont pas décidées à la légère.
Au niveau de la police, tout le monde, y compris la police intégrée et les syndicats de police, a réagi positivement à ce renforcement et à cette clarification de la circulaire. La police n'était donc pas demandeuse de faire les choses différemment. Dans la pratique, l'État policier n'est donc pas aussi mauvais que certains le prétendent dans la presse. Et pour ceux qui ne prendraient pas au sérieux les principes de notre État de droit et l'article 15 de la Constitution, la COL renforcée est bien sûr contraignante pour les parquets et la police.
Au niveau du parquet, le parquet contrôle le respect de cette circulaire en temps réel. S'il est contacté pour un test de flagrant délit post factum bien sûr, il s'assure du suivi des procès-verbaux.
Enfin, la dernière pierre de touche est le juge pénal si les personnes sont convoquées par le parquet devant le juge de police, soit directement, soit après avoir omis de payer le règlement à l'amiable.
07.03 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.
J'entends que vous êtes attaché au respect de l'article 15 de notre Constitution. J'insiste sur la question des droits fondamentaux et de l'inviolabilité du domicile, ce d'autant que l'on s'aperçoit du niveau de démocratie d'un pays aux mesures qu'il prend en temps de crise. C'est toujours à ce moment-là que les droits fondamentaux sont le plus en danger et qu'il faut être le plus vigilant.
Votre réponse traduit votre volonté de respecter la loi, en espérant que cela se traduise sur le terrain sans aucune déviation.
L'incident est clos.
08 Vraag van Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De follow-up van het misbruik van dienstwagens en tankkaarten bij het gevangeniswezen" (55012985C)
08 Question de Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le suivi des abus de voitures de fonction et cartes de carburant à l’administration pénitentiaire" (55012985C)
08.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, in december ondervroeg ik u reeds over het onderzoek van de federale Ombudsman naar het misbruik van dienstwagens en tankkaarten bij het gevangeniswezen.
U antwoordde dat u het eindverslag had ontvangen op 16 november en dat er bij een personeelslid sprake zou zijn geweest van een integriteitsschending. De opportuniteit van het opstarten van een tuchtonderzoek werd toen nog onderzocht. U zei voorts dat er in het verslag aanbevelingen werden gedaan op het vlak van de organisatie, het beheer en het toezicht op de "grote garage van het gevangeniswezen".
Ik heb hierover de volgende vragen voor u.
Is er uiteindelijk besloten om een tuchtprocedure op te starten? Welke aanbevelingen deed de Ombudsman en zijn zij ondertussen in de praktijk omgezet? Zo neen, wanneer plant men dat te doen? Wordt er gecontroleerd of het misbruik nu definitief gestopt is dan wel of het misschien hervat is of nog steeds verdergaat?
08.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw De Wit, u hebt hierover inderdaad vragen gesteld in december.
Er werd besloten een tuchtprocedure op te starten. In afwachting van de afloop van de procedure, krijgt het betrokken personeelslid geen dienstvoertuig meer ter beschikking.
De federale Ombudsman verwacht een verslag inzake de opvolging van de aanbevelingen tegen 30 april van dit jaar. De Ombudsman deed drie aanbevelingen.
Ten eerste, het opstellen van een intern reglement voor het gebruik van de dienstvoertuigen van het directoraat-generaal EPI door de centrale garage en het communiceren van dit reglement aan de betrokken medewerkers. Dit zal klaar zijn tegen de datum die vooropgesteld werd door de federale Ombudsman.
Ten tweede, een evaluatie en verbetering van het huidige beheer van de centrale garage, zodat de centrale garage een duidelijke plaats krijgt in het organigram van het directoraat-generaal EPI, de werknemers hun plaats kennen binnen het organigram en er een effectieve aansturing gebeurt van de operationele activiteiten. DG EPI koos ervoor om de centrale garage onder te brengen bij de gevangenis van Brussel. De reden voor deze keuze ligt in de lijn van de aanbevelingen van de federale Ombudsman.
Ten derde vraagt de Ombudsman na te gaan of de aanvragen tot fietsvergoeding voor het volledige woon-werktraject door personeelsleden van de centrale garage beantwoorden aan de voorwaarden. Dit dient nog te gebeuren.
Werd er gecontroleerd of het misbruik nu definitief gestopt is? Ik kan u bevestigen dat het wel degelijk werd nagegaan en dat het misbruik gestopt is. In afwachting van een intern reglement werd een controlesysteem ingevoerd, waarin een overzicht bestaat van de uitgevoerde ritten.
08.03 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik zal samen met u verder opvolgen wanneer die aanbevelingen al dan niet werkelijkheid worden en hoe het controlesysteem dan werkt.
L'incident est clos.
09 Vraag van Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De invoering van de risicotaxatie" (55012986C)
09 Question de Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'instauration du processus d'évaluation des risques" (55012986C)
09.01 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, in januari 2020 werd er een man doodgeslagen door een man met een psychiatrisch verleden. Dat onderzoek is inmiddels afgerond door het parket. De dader heeft de feiten bekend. Nu wordt de internering van die man gevraagd. Het gaat niet om iemand met eerdere veroordelingen, maar wel om een psychiatrische patiënt van wie op het moment van de feiten werd gedacht dat hij in staat was om het psychiatrisch centrum te verlaten. Die beoordeling werd gemaakt, maar het is slecht afgelopen. Zulke zaken kunnen gebeuren, het is niet mijn bedoeling om verwijten uit te spreken. Wel is het mijn bedoeling om na te gaan hoe wij zulke zaken in de toekomst kunnen vermijden.
Het ging in dit geval om een persoon met psychiatrische problemen, maar een gelijkaardige beoordeling moet worden gemaakt bij veroordeelden, wanneer zij naar de samenleving moeten terugkeren. Mijn vraag is, zowel voor psychiatrische patiënten als voor mensen die na een veroordeling en gevangenschap opnieuw vrijkomen, hoe de screening op een goede manier kan plaatsvinden. Ik besef dat dit niet gemakkelijk is.
In het regeerakkoord hebt u opgenomen dat er een risicotaxatie moet komen. Dat hebt u aangekondigd. Ik vind het terecht dat er een risicotaxatie wordt ingevoerd. Dat instrument zal moeten helpen bij de beoordeling – die moeilijk is – van de risico's bij vrijlating van bepaalde personen.
Mijnheer de minister, welk tijdpad hebt u uitgetekend om de risicotaxatie effectief door te voeren? Hoe ziet u de concrete invulling ervan, aangezien het toch een complex gebeuren is? Is het de bedoeling dat de risicotaxatie in elke fase van de strafprocedure wordt geïntegreerd, van voorlopige hechtenis tot de uiteindelijke strafuitvoering? Overweegt u om de risicotaxatie te verplichten in bepaalde gevallen?
09.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Collega, u haalt het geval aan van een psychiatrisch patiënt, waarbij men oordeelde dat hij het psychiatrisch centrum kon verlaten. In dit geval gaat het niet om een strafrechtelijk gegeven, het betreft een overweging of taxatie die door een psychiater is gemaakt. Zulke beoordelingen worden steeds op basis van risicotaxatie gemaakt. Ze bestaan al voor geïnterneerden. Daar de internering geen straf is maar in de eerste plaats een beveiligingsmaatregel wordt de vrijlating of vrijlating op proef voorafgegaan door een risicotaxatie. Ook voor extremisten en terroristen, personen die op de zogenaamde terroristenlijst van het OCAD staan, wordt aan de hand van een risicotaxatie bekeken welke behandeling en begeleiding zij desgevallend nodig hebben.
In mijn beleidsverklaring heb ik het concept risicotaxatie ook voor een aantal andere gevallen geïntroduceerd, onder meer in het onderdeel "meer aandacht voor de slachtoffers van seksueel geweld". Zoals de beleidsnota aankondigt, moet seksueel geweld een ketenaanpak kennen. We zijn inzake seksueel en intrafamiliaal geweld van start gegaan met een project dat een risicotaxatie zal toelaten. Het eerste belangrijke punt daarbij is het digitaliseren van het dossier. Door alle documenten op een centrale plaats te bewaren en verschillende actoren toegang te verschaffen, kunnen we ons ervan verzekeren dat een beslissing wordt genomen op basis van alle informatie, waardoor het gevaar voor de maatschappij beter kan worden ingeschat.
Er werden werkgroepen opgestart met alle relevante actoren van Justitie om op korte termijn tot een dergelijke risicotaxatie te kunnen komen voor seksueel en intrafamiliaal geweld. We hopen tegen de zomer van start te kunnen gaan met gerichte proefprojecten. Na verloop van tijd kan dit uitgebreid worden tot andere misdrijven.
Tot slot is er ook de risicotaxatie zoals bedoeld in de COL 15/2020. Deze geldt echter enkel voor intrafamiliaal geweld, zodat dergelijke zaken sneller opgespoord kunnen worden.
Uw tweede vraag ging over de concrete invulling van de risicotaxatie. Het is belangrijk te weten dat de risicotaxatie zich op twee niveaus kan bevinden binnen Justitie, op het niveau van de dader of op het niveau van het strafproces. Op het niveau van de dader zal een inschatting gemaakt moeten worden van het recidivegevaar op elk moment in de keten, van de aanhouding over de veroordeling tot het strafeinde.
Opvolging en begeleiding, dus ook risicotaxatie, vormen een gezamenlijk project met de deelstaten. Het zijn namelijk de psychosociale diensten en de justitieassistenten die de dader opvolgen en begeleiden. Dit laatste is een deelstaatbevoegdheid. Vooraleer er op federaal niveau wijzigingen kunnen worden doorgevoerd, moet er aan de deelstaten gevraagd worden of zij deze risicotaxatie in de praktijk kunnen toepassen. Ik verwijs hiervoor naar de recente plannen voor risicotaxatie van collega Demir.
Alleen op die manier komen wij tot een efficiënte en werkbare wetgeving. Bovendien moeten de samenwerkingsakkoorden uit 1998 en 1999 herzien worden tijdens deze legislatuur. Hiervoor zijn reeds de eerste contacten gelegd.
Daarnaast is er ook een risicotaxatie op het niveau van het strafproces. Zo moet er bijvoorbeeld urgentie worden gegeven aan dossiers waarvan blijkt dat de dader een groot gevaar vormt voor de maatschappij. Deze moeten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep prioritair behandeld worden.
Ik ben op zich niet gekant tegen het idee uit uw laatste vraag, maar het zou mooi zijn indien wij dankzij de sterk evoluerende technologie deze risicotaxatie in elk dossier zouden kunnen toepassen, ongeacht de aard van het misdrijf.
Uw vraag is in elk geval een interessante vraag, die ik zal voorleggen aan de werkgroep waarover ik eerder sprak.
09.03 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, het zal inderdaad een interessant en belangrijk instrument zijn en blijven. Ik weet dat u het kader omtrent slachtoffers van seksueel geweld ook hebt opgenomen in uw beleidsnota, maar daar lag de focus heel sterk – en dat is ook belangrijk – op de slachtoffers. Ik heb toen gesuggereerd om dat zeker ook op de daders toe te passen, want die vormen natuurlijk het grootste risico. U hebt onlangs aangekondigd dat u een aantal van onze aanbevelingen zou meenemen. Ik hoop dat deze daarbij zal zijn.
Als men die risicotaxatie doet, moet er inderdaad nadien begeleiding en opvolging gebeuren in samenwerking met de deelstaten. Dat is ook nog een werf voor u, met name wanneer een risico wordt ingeschat: is er dan iets extra nodig, zoals een terbeschikkingstelling? U zei dat u dat ook zult meenemen in het verhaal op Justitie dat u aan het schrijven bent.
Ik volg het op en kijk ernaar uit.
L'incident est clos.
10 Vraag van Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De inwerkingtreding van de wet betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden" (55012989C)
10 Question de Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'entrée en vigueur de la loi relative au statut juridique externe des détenus" (55012989C)
10.01 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, het is al eind januari en 1 april komt dus steeds dichterbij. Het is bepaald dat de wet betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden op dat ogenblik volledig in werking zal treden. Dat wil zeggen dat alle straffen, ook de korte, vanaf dan uitgevoerd moeten worden. In een antwoord op een andere vraag hebt u enkele weken geleden al gezegd dat er een evaluatie liep over de vraag of 1 april nog wel gehaald kan worden.
Wat houdt die evaluatie dan juist in? Zijn er al conclusies getrokken? Zal u het halen of weet u het niet, en wanneer wordt de knoop dan doorgehakt?
Indien het wordt uitgesteld, hebt u er dan al een idee van voor hoelang dat zou zijn? Kan u garanderen dat dit ook de laatste keer zal zijn? U wilt twee detentiehuizen realiseren dit jaar. In uw schrijven stond ook dat er 600 plaatsen extra nodig waren. Dan zijn we er echter nog niet.
Wat gebeurt er met de bestaande conversieregeling via de omzendbrieven? Dat is wel belangrijk. Voor korte detenties wordt er nu heel veel omgezet via omzendbrieven. Als het ontwerp volledig in werking zal treden, vervallen die omzendbrieven dan? Vervalt die conversieregeling? Is het de bedoeling om het dan meteen aan te schaffen of wordt in een overgangsregeling voorzien?
10.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw De Wit, de lopende evaluatie heeft betrekking op de wet van 5 mei 2019. De wet bepaalt namelijk dat veroordeelden met korte straffen die onmiddellijk aan de tijdsvoorwaarden voldoen om elektronisch toezicht op een beperkte detentie aan te vragen, die aanvraag vanuit vrijheid kunnen doen.
Door meerdere actoren betrokken bij de strafuitvoering werd gesignaleerd dat de wetgever onvoldoende heeft ingeschat wat die toekomstige wetswijziging vanuit vrijheid op het terrein met zich meebrengt. Er werd vooreerst gewezen op een belangrijke lacune voor de dossiersamenstelling bij de aanvraag van het elektronisch toezicht op een beperkte detentie vanuit vrijheid. Bij langere straffen en voor gedetineerden brengt de gevangenisdirecteur immers een advies uit, nadat hij de veroordeelde heeft gehoord, en stelt de gevangenisdirecteur het dossier samen op grond waarvan de aanvraag vervolgens wordt beoordeeld.
De vraag rijst wie het dossier zal samenstellen voor veroordeelden die een verzoek indienen vanuit vrijheid. Die veroordeelden zijn niet toegewezen aan een bepaalde gevangenis en de gevangenisdirecteur kan dan ook moeilijk een advies uitbrengen. Er bestaat dus geen dossier voor deze categorie. Een strafuitvoeringsrechter zou voor hen bijgevolg blind moeten oordelen omtrent de aanvraag van een strafuitvoeringsmodaliteit. Dat probleem moet worden rechtgezet. Er wordt gekeken naar manieren waarop het dossier kan worden samengesteld voor deze groep veroordeelden die een aanvraag vanuit vrijheid doen.
Er rijzen echter ook andere vragen. Wat is het statuut van veroordeelden tot een vrijheidsstraf die niet verbonden zijn aan een bepaalde gevangenis? Wie bekijkt en berekent de tijdsvoorwaarden in het geval meerdere straffen in uitvoering zijn of het in mindering brengen van de periodes van voorlopige hechtenis? De vraag rijst ook wie de veroordeelde inlicht over zijn rechten indien hij of zij geen advocaat heeft.
Om een antwoord te bieden op al deze vragen, hebben de verschillende beroepsgroepen inmiddels samengezeten en zijn krijtlijnen uitgetekend om een werkbare procedure voor de praktijk te creëren. Die vragen en mogelijke oplossingen worden nu geëvalueerd.
De wet van 31 juli 2020 heeft de inwerkingtreding van deze wet uitgesteld tot 1 april. Dat uitstel werd specifiek ingegeven door de gevolgen van de pandemie. De voorbereidingen, zoals de personeelsaanwervingen, werden onderbroken. Het was niet aangewezen om de inwerkingtreding van de wet te laten samenvallen met de pandemie, die een aanzienlijke invloed had en heeft op de normale in- en uitstroom in de gevangenissen. Ik kan u garanderen dat corona geen goedkoop excuus was om de inwerkingtreding van de wet uit te stellen. Wij zullen binnenkort evalueren of wij de datum van 1 april aanhouden.
Ook hier zal de evolutie van de sanitaire crisis nauwlettend in de gaten worden gehouden.
Dan kom ik tot de problematiek van de conversieregeling. Artikel 25 van de wet van 5 mei 2019 bevat reeds een overgangsbepaling. De wet zal slechts van toepassing zijn op veroordeelden die uitsluitend een of meer straffen die drie jaar niet te boven gaan, in uitvoering hebben, die in kracht van gewijsde getreden zijn vanaf de datum van de inwerkingtreding van de wet.
Voor veroordeelden met veroordelingen in uitvoering die in kracht van gewijsde zijn getreden voor de inwerkingtreding van de wet, blijven de ministeriele omzendbrieven inzake de voorlopige invrijheidsstelling en het elektronisch toezicht van toepassing.
Beide systemen – de beslissing genomen door de strafuitvoeringsrechtbank en beslissingen genomen door de gevangenisdirecteur, met eigen tijdsvoorwaarden en procedures – zullen dus nog geruime tijd naast elkaar blijven bestaan.
Er zijn evenwel twee uitzonderingen. Indien de veroordeelde hierom schriftelijk verzoekt, dient de nieuwe wet op hem of haar te worden toegepast. Indien de veroordeelde het onderwerp uitmaakt van een terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank, is de wet eveneens onmiddellijk van toepassing.
10.03 Sophie De Wit (N-VA): Dank u wel voor uw antwoorden. Als ik het goed begrijp, moet er nog nagekeken en beslist worden of de wet al dan niet in werking kan treden. Vandaag is het 27 januari 2021. April komt dichterbij. Ik wacht af en kijk uit naar de uiteindelijke beslissing. Laat het geen aprilgrap worden. We volgen het dossier verder op.
Het incident is gesloten.
- Cécile Thibaut à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les accusations d'ingérence à l’EMB et l'avenir de la gestion de la Grande Mosquée de Bruxelles" (55013056C)
- Theo Francken à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'Exécutif des Musulmans de Belgique" (55013254C)
- Cécile Thibaut aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De beschuldigingen van inmenging in het EMB en het toekomstige beheer v.d. Grote Moskee van Brussel" (55013056C)
- Theo Francken aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De Moslimexecutieve" (55013254C)
11.01 Cécile Thibaut (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, le 4 décembre dernier, vous rendiez un avis négatif à la Région de Bruxelles-Capitale quant à la reconnaissance de la gestion de la Grande Mosquée de Bruxelles par l’Exécutif des Musulmans de Belgique (EMB).
Depuis lors,
le vice-président de l'EMB, accusé d’ingérence et d’espionnage au bénéfice du
Maroc, a démissionné de ses fonctions. Un nouveau président a d'ailleurs été
désigné.
Les problèmes d’ingérence au sein de l’EMB ne visent pas uniquement le Maroc mais également la Turquie. Pourtant, si ces deux pays occupent une place importante dans les institutions représentatives des musulmans de Belgique, ce n’est pas uniquement parce qu’il s’agit des deux pays d’origine dont sont issus la majorité des musulmans de notre pays, c’est aussi la conséquence de certains choix politiques effectués par le passé. En effet, en 2012, le cabinet de la ministre de la Justice de l’époque indiquait rechercher la stabilité de l’Exécutif en s’appuyant sur les deux grandes communautés islamiques de notre pays, c'est-à-dire les communautés marocaine et turque.
Monsieur le ministre, aujourd'hui, quelle est votre évaluation de la stratégie de cogestion de l’EMB par les communautés marocaine et turque? Quelle stratégie envisagez-vous d’adopter afin de parvenir à l’objectif d’une institutionnalisation d’un islam belge ouvert, pluriel et débarrassé des ingérences étrangères? Une concertation avec la Région de Bruxelles-Capitale et des représentants du culte musulman est-elle toujours à l’ordre du jour concernant l’avenir de la gestion de la Grande Mosquée de Bruxelles?
11.02 Theo Francken (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister van Justitie, ik had mij graag even aangesloten bij de vragen over het evaluatierapport. U hebt dat aan de Kamer bezorgd en ik heb dat gelezen. Het was bijzonder interessant. Het eerste deel is een oplijsting van de realisaties. Vooral het laatste deel is interessant. Dat krijgt de meeste media-aandacht, vandaag ook in De Standaard. Het gaat daarin over extremisme binnen de Moslimexecutieve, mogelijke spionage en zeer nauwe banden met de Marokkaanse overheid, maar ook over een zeer conservatieve stroming binnen de Moslimexecutieve die het eigenlijk quasi onmogelijk maakt om tot een soort van westerse islam te komen, voor zover dat mogelijk is.
U stoort zich daaraan, dat heeft u hier al verscheidene malen gezegd. Vorige week heeft u mij gezegd dat de conclusies van het evaluatierapport in de lijn liggen van wat u had gedacht en wat u ook tegen de borst stuit. Het gaat dan over het gebrek aan gendergelijkheid, het taalonevenwicht en de manier waarop een aantal elementen binnen die organisatie echt geen modernisering wil.
Ik begrijp uit het artikel in La Libre dat u blijkbaar hebt ingegrepen om te vragen naar een nieuw voorzitterschap. Dat is mij niet helemaal duidelijk. Kunt u dat ophelderen? Wat is daar juist gebeurd? Het lijkt mij niet evident dat u zelf zou ingrijpen.
Wat zijn uw plannen met deze organisatie de komende jaren op basis van het evaluatierapport? Hoe zit het juist met dat verhaal dat de voorzitter en een aantal anderen te dicht bij de Marokkaanse overheid zouden staan? Is dat dan spionage? Wat is dan de concrete bedreiging? Ik neem aan dat de Marokkanen goed meeluisteren. Wat was juist het probleem? Welke stappen zult u nog nemen?
11.03 Vincent Van Quickenborne, ministre: Chers collègues, je vous remercie pour vos questions. Je commencerai par les questions de Mme Thibaut.
Actuellement, les organes de l'Exécutif des Musulmans de Belgique (EMB) sont constitués de trois entités communautaires. Toutes les mosquées membres sont regroupées au sein des entités A, B et C. L'entité A représente la plus grande communauté islamique de Belgique, à savoir la communauté marocaine. L'entité B est la seconde plus grande communauté islamique du pays – la communauté turque – et l'entité C représente les communautés musulmanes minoritaires en Belgique. Cette structure est définie dans le règlement d'ordre intérieur de l'EMB.
Comme je l'ai indiqué dans mes réponses des 4 et 19 janvier derniers, je discuterai des propositions de renouvellement de l'EMB au cours des semaines à venir. Sur la base de cette discussion, il peut être décidé d'apporter quelques modifications appropriées à la structure de l'EMB.
Comme vous le savez probablement, la Grande Mosquée de Bruxelles est actuellement gérée par l'EMB et par ses ASBL. L'avenir de la Grande Mosquée fera donc partie des discussions. Des consultations avec la Région de Bruxelles-Capitale auront bien entendu lieu en temps voulu.
Mijnheer Francken, ik heb niet alleen uw vragen gelezen maar ook uw tweet van 26 januari. Daarin zegt u: "Er komt dus een nieuwe voorzitter van de Moslimexecutieve omdat de vorige een soort van Marokkaanse spion (?) was en dit na actieve tussenkomst van Justitieminister Van Quickenborne via zijn kabinetschef, oud-OCAD-baas Van Tigchelt." U stelt eigenlijk geen vraag, u zegt al wat het is. Ik vind dat toch wat beangstigend. Ten eerste zegt u dat ik ben tussengekomen bij de aanstelling van die persoon, ten tweede zegt u dat ik ben tussengekomen bij de benoeming van een nieuwe voorzitter en ten derde plaatst u een vraagteken na het woord "spion". U trekt dus blijkbaar het advies van de Veiligheid van de Staat in twijfel in die tweet.
Ik meen dat u drie keer een fout hebt gemaakt met die stellingen. Ten eerste weet u dat mijn kabinet en ik zelf in dezen de reglementaire procedures volgen. Zo horen een minister en een kabinet ook te werken. Ten tweede gaat het om een erkenningsaanvraag waarvoor wij een negatief advies kregen van de veiligheidsdiensten, onder meer de Veiligheid van de Staat, wegens problemen van inmenging en spionage. Wat ik hier zeg is niet nieuw, het is al heel lang geweten. Het is een spion tout court, zonder vraagteken. Ten derde ging het niet over de voorzitter van de Moslimexecutieve, het negatief advies betrof een vicevoorzitter.
De manier waarop de voorzitter en de vicevoorzitters van het Executief worden verkozen ligt vast in zijn reglement van inwendige orde.
Intussen heeft mijn kabinet van de voorzitter van de Moslimexecutieve vernomen dat de vorige Franstalige vicevoorzitter effectief ontslag heeft genomen uit al zijn functies en dat zijn functie binnen het Executief opgenomen wordt door de heer Noureddine Ismaili. Dat heb ik net als u vernomen, ik ben daarin niet tussengekomen zoals u hebt gezegd.
Zoals afgesproken is het evaluatierapport van de EMB op 22 januari bezorgd aan de Kamer. Vanmorgen hebt u een bericht verspreid dat dit niet gebeurd zou zijn, waarna u dat hebt ingetrokken. We hebben dat echter wel bezorgd aan de Kamer. Hopelijk hebt u dat intussen kunnen inkijken. Het evaluatierapport bevat een opsomming van verwezenlijkingen. Op het einde wordt dit kritisch. De kritiek stemt overeen met wat ik al eerder heb gezegd de voorbije maanden. Mijn uitgangspunten zijn: geen buitenlandse inmenging, geen extremisme, maar wel representativiteit. Dat betekent representativiteit in de geloofsstrekkingen, representativiteit in de talen van ons land – dit zijn om te beginnen het Nederlands en het Frans – en representativiteit van mannen en vrouwen. Ook transparantie en professionaliteit vallen hieronder. U kan het rapport zelf lezen, maar ik wil u een aantal citaten uit het rapport toch niet onthouden.
Madame Thibaut, je les cite en français car je m'adresse bien évidemment à vous mais aussi parce que le rapport n'a été publié qu'en français. Je déplore le fait qu'il n'ait pas été publié en néerlandais. On est quand même dans un pays où on essaie de parler les deux langues. Les quatre citations sont les suivantes:
"Six ans après l'instauration de l'Exécutif à partir des Communautés islamiques locales, bien que de nombreuses avancées aient été engrangées malgré les difficultés rencontrées, force est de constater que le système n'a pas été à la hauteur des attentes, c'est-à-dire le système ABC (?). En effet, de nombreuses failles sont apparues très rapidement."
"Il est apparu que plusieurs délégués provenaient de mouvements et réseaux extrémistes."
"Le processus de renouvellement de 2014 a également mis en lumière le peu de confiance, d'importance et d'estime accordé à la gent féminine, puisque seule une infime minorité de mosquées a désigné une femme représentante pour siéger au Conseil général des musulmans de Belgique. Il y a lieu également d'être attentif à la question linguistique (français, néerlandais, allemand) et à la présence féminine."
"Les futurs dirigeants de l'Exécutif doivent émaner de l'intelligentsia musulmane, être titulaires d'un diplôme de l'enseignement supérieur au minimum ou démontrer un niveau d'équivalence par l'expérience et le travail au sein même du monde académique ou communautaire."
Ces citations sont claires et confirment les propos que j'ai tenus il y a quelques semaines déjà.
Ik werd geconfronteerd met het Executief van de Moslims van België dat uit zichzelf heel kritisch is. Wij zullen dit moeten oplossen. Dit is een probleem dat al een lange tijd aansleept. Het dateert niet van gisteren. Het is nooit opgelost, en ik ben echt zinnens het op te lossen, samen met het Executief.
Uiteraard moet ik, en zal ik, de godsdienstvrijheid respecteren. Dat is evident. Het is niet aan mij te bepalen wie voorzitter of vicevoorzitter moet zijn, of dat nu bij de katholieke kerk is of bij de islamitische of de orthodoxe eredienst. Dat is mijn taak niet.
Het is wel mijn taak ervoor te zorgen dat elke eredienst zich houdt aan de vrijheden en de essentiële waarden van ons land. Vandaar dat ik ook dit dossier niet zal laten liggen, maar ervoor zal zorgen dat er een oplossing komt voor het Executief.
Ik ben mij bewust van de moeilijkheden, collega's. Vele voorgangers hebben geprobeerd dit op te lossen. Blijkens het rapport van het Executief is dat niet gelukt.
Ik zal dit moeilijke werk aanvatten, ik ben er trouwens volop mee bezig, in de hoop een goed Executief te hebben dat representatief is voor de moslims in ons land, van wie ik overtuigd ben dat de overgrote meerderheid absoluut kan samenleven met andere geloofsstrekkingen.
De voorzitster: Mijnheer de minister, om duidelijk te zijn, wij hebben in de nacht van 22 op 23 januari van uw kabinet een mail ontvangen met de boodschap dat dit rapport op de kortst mogelijke termijn bezorgd zou worden. Het is maandag bij onze diensten in de mailbox gevallen. Misschien was het in het weekend gestuurd.
Ik heb dan de heer Francken inderdaad verkeerdelijk ingelicht dat het nog niet toegekomen was. Daarom heb ik uw kabinet daaraan gisteren nog eens herinnerd. Het was dus een fout van mij, of een onoplettendheid. Vandaar de tweet van de heer Francken.
Mevrouw Thibaut heeft het woord voor haar repliek.
11.04 Cécile Thibaut (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, merci pour votre réponse.
Le momentum est vraiment intéressant, selon moi. L'avis du secrétaire d'État est cinglant, très sévère. L'Exécutif des Musulmans de Belgique est aujourd'hui conscient de ses faiblesses et de la nécessité de se réorganiser. Le ministre, quant à lui, se dit à l'écoute et a l'intention de jeter des ponts et de jouer son rôle dans la liberté de chacun. Je vous encourage vraiment à poursuivre dans ce sens, car il faut du courage pour remédier à cette situation.
11.05 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, u spreekt van een tweet. Met Twitter moet men altijd oppassen. Vorige week blafte u een N-VA-lid af op Twitter. Het is altijd belangrijk dat men waardig blijft en dat men oppast met Twitter. Dat geldt voor mij, maar ook voor u.
U zegt voorts dat mijn tweet drie keer fout was. Ik betwist dat. Mijn tweet was gebaseerd op een artikel van La Libre Belgique, dat erbij stond. Dat artikel was dan compleet fout, want wat ik zei, haalde ik uit dat artikel. Voor een keer wou ik voorzichtig zijn en daarom zette ik een vraagteken achter het woord spion, maar u zegt dat dat vraagteken totaal overbodig was. Het was en is immers een spion, zegt u. Dat is dan bij dezen duidelijk. Ik wou het voorzichtig formuleren, want ik was daar niet zeker van. U beschikt over de rapporten van de Veiligheid van de Staat, ik niet. Het is nu dus duidelijk: die man is een spion. Hij heeft ontslag genomen uit al zijn functies en is vervangen door iemand die vroeger al ontslag heeft moeten nemen, omdat hij te modern zou zijn. U vindt van hem echter dat hij nog te weinig modern is en u gaat op zoek naar een nieuwe voorzitter. U zegt heel duidelijk dat u niet bent tussengekomen en dat u dat niet zult doen. Dat is ook niet aan u. Dat is een correcte houding, die ik volledig steun.
Nu gaat u er volop mee aan de slag. Het is nooit gelukt, maar nu zal het u wel lukken, zegt u. U hebt het budget verhoogd. In de Zweedse regering was Koen Geens minister van Justitie en hij wou er echt werk van maken en gaf altijd een slok geld erbij, want zo zou het in orde komen. Opnieuw, ik was ter zake altijd kritisch. Ik heb daar mijn mening over. Mijns inziens is het heel moeilijk om een representatief orgaan van de islam in België of eender welk land op te richten, gelet op de zovele stromingen, van soennitisch tot sjiitisch, van Turken tot Marokkanen, de mensen van Sub-Saharaans Afrika en van Centraal-Azië. Dat orgaan moet bovendien ook nog eens de man-vrouwverhoudingen en de verhoudingen tussen Frans- en Nederlandstaligen respecteren. U probeert een puzzel in elkaar te steken die bijna onlegbaar is. Ik wens u daar veel succes mee. Ik hoop dat het lukt, maar ik betwijfel of dat ooit kan lukken.
Laten we vooral ook opletten met de idee van een Europese islam als een soort van verwaterde toepassing van de islam. Dat is toch wat ik denk dat u bedoelt met wat veel moslims hier beleven, en waarmee ik op zich geen probleem heb. We zullen zien. Het is een heel interessant debat. Ik zal daar vragen over blijven stellen en we zullen daar zeker nog over van gedachten kunnen wisselen. Ik wens u daar ook veel succes mee, laat dat duidelijk zijn. Ik ben kritisch, maar ik probeer zeker ook mee na te denken over hoe men zo'n orgaan het beste kan organiseren, maar op dit moment zie ik de oplossing niet. We moeten er werk van maken, want het gaat toch om een belangrijke bevolkingsgroep, waar we zeker de nodige aandacht aan moeten besteden.
Wat ik echter niet begrijp, is dat er, na al die lijvige antiterreurverslagen naar aanleiding van de aanslagen in het metrostation Maalbeek en op de luchthaven Brussel-Nationaal, nog steeds niet echt wordt geluisterd. Dat vind ik jammer en zal ik blijven betreuren. Er moet een duidelijk signaal komen tegen salafisme en islamisme.
Tot slot, ik dacht dat het rapport ook aan mij zou worden bezorgd. Zo was oorspronkelijk ook gezegd. Het is blijkbaar via de commissie gegaan, maar daar is iets misgelopen. Ik heb daar geen probleem mee; mijn communicatie was dus niet helemaal correct; ik was foutief geïnformeerd. Mijn excuses daarvoor. Als er in de toekomst nog zo'n rapport wordt opgevraagd, hoop ik wel dat ik dat ook via mail zou kunnen ontvangen.
Het incident is gesloten.
12 Question de Cécile Thibaut à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La reconnaissance du bouddhisme" (55013057C)
12 Vraag van Cécile Thibaut aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De erkenning van het boeddhisme" (55013057C)
12.01 Cécile Thibaut (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, l’accord de gouvernement prévoit d’accéder favorablement à la demande de reconnaissance du bouddhisme introduite par l’Union bouddhique belge (UBB) en 2006. Cela date déjà. Quel est l’état de la situation concernant cette demande de reconnaissance? Avez vous déjà pu rencontrer les représentants de l’UBB? Si non, comptez-vous les rencontrer prochainement?
12.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Chère collègue, une proposition de loi relative à l'Union bouddhique belge a été soumise à la Chambre des représentants le 11 septembre 2019 par la collègue Els Van Hoof. Vous avez rejoint cette proposition le 25 novembre 2019 et Mme Matz, le 11 février 2020. Il y a donc beaucoup de soutien à cette reconnaissance, madame Thibaut.
Le 8 décembre, mon cabinet a rencontré M. le président et le secrétaire général de l’Union bouddhique belge pour se concerter sur le planning de la reconnaissance. A priori, aucun obstacle ne s'oppose à la reconnaissance. Par conséquent, nous leur avons garanti que la reconnaissance se ferait pendant cette législature comme prévu dans l'accord du gouvernement. Mon cabinet étudie les aspects techniques du dossier en collaboration avec le SPF Justice. Après cela, le travail législatif pourra commencer. Nous tenons évidemment l'UBB informée des travaux.
Het incident is gesloten.
13 Question de Cécile Thibaut à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La reconnaissance de l'hindouisme" (55013058C)
13 Vraag van Cécile Thibaut aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De erkenning van het hindoeïsme" (55013058C)
13.01 Cécile Thibaut (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, il n'est pas ici question de l'accord de gouvernement. Mais la question est de savoir s'il s'agit ou non d'une erreur.
En 2013, le Forum hindou déposait une demande de reconnaissance de l’hindouisme sur la base de l’article 181 de la Constitution. Il s'agit, en réalité, d'une demande de subsides, raison pour laquelle le processus est moins avancé, sachant que cela se compte en années.
Monsieur le ministre, où en est cette demande de reconnaissance? Comptez-vous rencontrer prochainement les représentants de la communauté hindoue de Belgique concernant l’état d’avancement de leur demande de reconnaissance? Identifiez-vous d’éventuels obstacles relatifs au subventionnement demandé par le Forum hindou? Si oui, lesquels?
13.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, chère collègue, en effet, le 14 mars 2013, le Forum hindou de Belgique a introduit une demande de reconnaissance de l'hindouisme en Belgique. Sur la base de l'article 181 de la Constitution, le choix de demander la reconnaissance comme culte relève de la compétence du culte ou du mouvement philosophique qui introduit la demande.
La reconnaissance de l'hindouisme n'est pas prévue dans l'accord de gouvernement. Je pense que nous en avons parlé, mais je n'étais pas là lors de la discussion de ce thème. Finalement, nous avons décidé avec ce gouvernement – c'est un choix délibéré – que pendant cette législature, nous consacrerons tous nos efforts à la reconnaissance du bouddhisme. Cependant, il y a évidemment encore d'autres dossiers comme celui de l'Exécutif des Musulmans de Belgique et de la Grande Mosquée de Bruxelles qui a fait l'objet d'une question de votre part.
13.03 Cécile Thibaut (Ecolo-Groen): Je vous remercie pour votre réponse, monsieur le ministre. J'entends qu'un processus est en cours, sur la base de la loi. Je ne pense pas qu'il s'agisse d'un choix politique mais plutôt d'un oubli de notre part. Au bout du compte, le processus tel que le prévoit la loi doit se poursuivre.
Je reviendrai donc vers vous à ce sujet, car je pense que cette demande de subsides est légitime et s'inscrit dans le cadre du processus de reconnaissance d'une loi que nous avons tous votée et que nous soutenons. Je pense que nous devons faire un pas en avant à l'égard de cette communauté et prouver que notre loi sur la reconnaissance des religions fonctionne.
L'incident est clos.
14 Vraag van Bert Moyaers aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Een lik-op-stukvervolging bij cybercrime" (55013075C)
14 Question de Bert Moyaers à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Des poursuites immédiates en cas de cybercriminalité" (55013075C)
14.01 Bert Moyaers (sp.a): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, het jaar 2020 was een grand cru voor cybercriminelen. Het Belang van Limburg publiceerde in haar editie van 14 december cijfers van 6 van de 14 Limburgse politiezones. Daaruit bleek dat er al voor ruim 5,5 miljoen euro werd opgelicht. Dan is er ook nog het dark number. Dat is het aantal mensen dat te beschaamd is of bij wie het bedrag te laag ligt en geen aangifte doet.
Volgens berekeningen bij het parket van Limburg en de politie moet men daarom het bedrag vier tot vijf keer vermenigvuldigen om een realistisch beeld te krijgen. Dit zijn cijfers om van te duizelen en ze gaan over slechts één provincie.
De politezones geven aan dat dit hun petje te boven gaat. Er is nood aan een nationale preventiecampagne, een verhoging van de capaciteit bij de federale politie om een fenomeenanalyse te maken, maar ook een stevig lik-op-stukbeleid, meer bepaald voor de money mules.
Cybercrime gebeurt vaak via internationale netwerken, maar vanaf het moment dat criminelen de computer op afstand overnemen van slachtoffers of hen met een list overhalen om geld over te maken, is er in elk geval een geldoverdracht van de rekening van het slachtoffer naar een andere rekening. Deze rekening is quasi steeds van een money mule, een kleine garnaal die zijn of haar rekening tegen een kleine vergoeding ter beschikking stelt.
Mijnheer de minister, gezien het grote menselijke leed en de daaraan gekoppelde gezinsdrama's lijkt het belangrijk om kort op de bal te spelen. Zult u zo snel mogelijk inzetten op een lik-op-stukvervolging en meer bepaald op de money mules, omdat die toch wel goed te traceren zijn? Kunt u vandaag al wat cijfers geven van het aantal vervolgingen ten gevolge van cybercrime dat het afgelopen jaar werd opgestart?
14.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Dank u voor uw vragen, mijnheer Moyaers.
Preventie inzake cybercrime is inderdaad belangrijk, maar er moet ook worden opgetreden. Er is inderdaad een grote nood aan bijkomende middelen voor de bestrijding van cybercrime, zowel bij de politie als bij het openbaar ministerie. Daarin heb ik ook voorzien in mijn beleidsverklaring.
Wij zullen investeren in centrale data-analyse en in een duidelijk wetgevend kader dat het koppelen van bestaande databanken toelaat. Het College van procureurs-generaal heeft gewerkt aan een nationale omzendbrief inzake phishing die zal inzetten op een verbetering van de beeldvorming alsook op de bestrijding van de criminele bovenbouw, die vaak vanuit het buitenland opereert, en op het criminele netwerk van de zogeheten money mules.
Opgelet, deze money mules, geldezels, zijn niet zomaar kleine garnalen, maar wel noodzakelijke schakels in het geheel, zodat ook hierop moet worden ingezet als men straffeloosheid absoluut wil vermijden. Tegelijkertijd voeren wij ook gesprekken met de financiële sector om een systeem te installeren, zodat transacties van fraude en phishing sneller gedetecteerd kunnen worden. Specifiek bij phishing zullen de money mules door dit systeem sneller worden ontmaskerd. Dit kan ervoor zorgen dat ontvreemd geld tijdig wordt geblokkeerd en teruggegeven aan de slachtoffers.
U suggereert een lik-op-stukvervolging. Graag, maar ik moet er toch op wijzen dat het opsporen van de daders vaak net iets complexer is dan de oplossing lijkt te suggereren. De daders maken vaak handig gebruik van de anonimiteit van het world wide web en opereren vanuit een ver buitenland. Het is dus niet altijd evident de daders snel te identificeren of snel voor de rechter te brengen.
U hebt ook een vraag gesteld over het aantal vervolgingen. Mevrouw de voorzitster, in verband met die vraag wil ik herinneren aan mijn oproep, die ik vorige week in de commissie voor Justitie uitsprak, en de mail die u vervolgens op 20 januari aan de Kamerleden stuurde, waarvoor overigens dank, om het Kamerreglement in herinnering te brengen, met name dat vragen naar statistieken schriftelijk dienen te worden ingediend.
Mijnheer Moyaers, ik wil dus suggereren om uw vraag als schriftelijke vraag in te dienen. Dan zal ik u zeker een antwoord bezorgen.
14.03 Bert Moyaers (sp.a): Mijnheer de minister, ik zal die vraag schriftelijk indienen, wat inderdaad wel logisch lijkt, maar ik had het wel leuk gevonden als ik al een richtinggevend cijfer kon krijgen.
In de eerste plaats dank ik u voor uw uitgebreid antwoord op mijn eerste vraag, die voor mij veel belangrijker was. Een lik-op-stukbeleid is volgens mij inderdaad absoluut nodig. De money mules zitten meestal niet zozeer in het buitenland, vaak gaat het gewoon over studenten die ervoor warm gemaakt worden om hun zichtrekening ter beschikking te stellen. Er wordt een relatief kleine som beloofd, terwijl de rekening gebruikt wordt om grotere bedragen te kunnen doorsluizen naar het buitenland. Omdat vanaf de zichtrekening gestart wordt, zijn die studenten heel vaak identificeerbaar en de straffen zijn vaak ook niet mals. Daarom denk ik dat een goede campagne aangewezen is. In mijn politiezone, Limburg Regio Hoofdstad, zal volgend jaar een campagne met een duidelijke focus op de jongeren worden opgestart. Die campagne zal samen met de PXL worden opgezet en het thema van de zogenaamde money mules wordt daarbij zeker aangesneden, omdat dat aansluit bij de leefwereld waarin zij zitten.
Ik meen dat er tegenwoordig zeker meer dan voldoende data voorhanden zijn, zodat de lokale politiediensten verder onderzoek kunnen verrichten en om een fenomeenanalyse uit te voeren.
Daarnet stelde ik in dit verband ook een vraag aan de premier in de commissie voor Binnenlandse Zaken. Van mijn politiezone vernam ik vorig jaar dat het openbaar ministerie in een toestand was gekomen waarbij de politie zich noodgedwongen moet beperken tot slechts enkele gevallen om verder onderzoek te verrichten. De premier verwees mij voor het antwoord op die vraag door naar u, daarom zal ik ook daarover een bijkomende vraag indienen.
L'incident est clos.
15 Vraag van Ben Segers aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het Essex-drama" (55013096C)
15 Question de Ben Segers à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le drame de l'Essex" (55013096C)
15.01 Ben Segers (sp.a): Mijnheer de minister, ik verwijs naar de schriftelijke versie van mijn vraag en ben heel erg benieuwd naar uw antwoord, ook al is het kort dag, want ik heb mij daarvoor gebaseerd op een reportage op de Nederlandse radio van afgelopen weekend en een artikel in De Standaard van verleden maandag. Ik zal daarop volgende week eventueel graag terugkomen.
Mijnheer de minister, begin januari
antwoordde u me op een eerdere vraag met betrekking tot het Essex-drama dat dit
dossier een leidraad zou zijn bij de evaluatie van COL 13/2018 over
mensensmokkel, dat er lessen zouden worden getrokken en dat er zou worden
bijgestuurd. En dat er daarbij bovendien rekening zou gehouden worden met mijn suggesties
en vragen. Ik was en ben daar zeer verheugd over. Criminele netwerken met
mensensmokkelaars zijn lerende organisaties, die zich gezwind aanpassen aan
wijzigende omstandigheden. ‘Justitie’ moet dan natuurlijk des te meer een
lerende organisatie zijn.
Zopas - zaterdag 23 januari - was er op
de Nederlandse radio een reportage waaruit bleek dat er ook in Nederland één en
ander mis leek gegaan te zijn. De Nederlandse politie bleek bovendien niet
minder dan 2u gewacht te hebben aan het safehouse in Anderlecht, in de
verwachting afgelost te worden.
Over dit alles heb ik volgende vragen:
Moet ‘in abstracto’ het federaal parket
door politie op de hoogte worden gebracht i.v.m. een grensoverschrijding op het
ogenblik van een (nakende) grensoverschrijding, waarbij men bvb. gesmokkelden
volgt in het kader van een vermoedelijk misdrijf? Quid a.u.b. het KB van 9
april betreffende politionele onderzoekstechnieken (gecontroleerde aflevering)
en/of art. 47 duodecies Wetboek van strafvordering (dringende maatregelen) of
andere bepalingen?
Is dit alles ‘in concreto’ hier gebeurd?
Vraag nr. 5 heeft u vorige keer niet beantwoord. Werd het federaal parket door
politie op de hoogte gebracht i.v.m. de grens- overschrijding op het ogenblik
van de (nakende) grensoverschrijding? Had dit niet moeten gebeuren, bvb. op
basis van het genoemde KB en/of het Wetboek van strafvordering of andere
bepalingen? Indien dit niet gebeurde, werd dan onderzocht hoe dat kwam? Werden
er betere afspraken gemaakt met politie?
In Nederland bestaat er blijkbaar iets
als een doorlaatverbod (art. 126f uit het Wetboek van Strafvordering). Na een
eerdere parlementaire enquête werd in Nederland beslist via wetswijziging zo’n
doorlaatverbod in te voeren, o.a. ingeval van mensenhandel en mensenhandel. Bestaat
zo’n verbod ook in België? Indien niet, lijkt dit u toegevoegde waarde te
hebben?
Bestaat er in België regelgeving waardoor
het parket verplicht is in te grijpen (nog los van de verplichting de Dienst
Voogdij in te lichten) wanneer het weet dat er bij vermoedelijke misdrijven
minderjarigen in het spel zijn? Indien niet, lijkt dit u toegevoegde waarde te
hebben?
15.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mijnheer Segers, het federaal parket laat mij weten dat het in concreto zal antwoorden op de gestelde vragen, maar dat het hiervoor wat meer tijd nodig heeft, wat ik begrijp. Die antwoorden komen eraan.
Waarop ik u nu wel al kan antwoorden, is op uw vragen in abstracto. De grensoverschrijdende observaties worden geregeld in artikel 40 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst. Dat is een lang artikel dat ik u zal besparen, maar het komt erop neer dat een grensoverschrijdende observatie tussen lidstaten kan in geval van mensenhandel en -smokkel, mits voorafgaand rechtshulpverzoek. In geval van hoogdringendheid – spoedeisend karakter, zoals dat in het verdrag wordt omschreven – is een rechtshulpverzoek niet nodig, maar moet de Staat wiens grens wordt overschreden daarvan onverwijld in kennis worden gesteld. Nadien moet een en ander per rechtshulpverzoek worden geofficialiseerd.
In ons land moet het nationaal invalspunt (NIP) van DJO/DAO bij zo'n hoogdringendheid worden gecontacteerd. De samenwerking verloopt doorgaans vlot en de procedure en contactpunten zijn goed gekend.
Wat uw vraag over de gecontroleerde aflevering betreft, zijn de regels hiervoor streng en precies. Ik zal ze kort samenvatten. De regels zijn bepaald in de politionele onderrichting van 2006 en in de COL betreffende de bijzondere opsporingsmethodes.
Een uitgestelde tussenkomst in het kader van infiltratie noemen we een gecontroleerde aflevering of doorlevering. In het kader van een observatie spreken we van een bewaakte aflevering of doorlevering. Wat is het verschil tussen een aflevering en een doorlevering? De bewaakte aflevering is het onder de permanente controle van politiediensten doorlaten van een illegaal transport van goederen of personen waarvan de politiediensten op de hoogte zijn, zonder dat de politieambtenaren zelf het transport uitvoeren en afleveren of daartoe hulp verschaffen en waarbij de politionele tussenkomst wordt uitgesteld uiterlijk tot op de eindbestemming in België of in het buitenland.
De bewaakte doorlevering is het onder de permanente controle van de politiediensten doorlaten van een illegaal transport van goederen, waarvan de politiediensten op de hoogte zijn zonder dat de politieambtenaren zelf het transport uitvoeren en afleveren of daartoe hulp verschaffen zonder een politionele tussenkomst.
De regels voor aflevering of doorlevering zijn anders als het gaat om goederen, bijvoorbeeld een gesmokkelde partij cocaïne, dan wel om personen, mensensmokkel. In geval van mensensmokkel zijn de regels strenger in de volgende zin: gecontroleerde of bewaakte doorlevering is verboden. Voor een gecontroleerde of bewaakte aflevering van personen zijn vijf voorwaarden bepaald: ten eerste, te allen tijde een goed zicht hebben op de omstandigheden en voorwaarden waaronder het transport wordt uitgevoerd; ten tweede, een verplichte tussenkomst tijdens het transport of uiterlijk op de eindbestemming; ten derde, de fysieke veiligheid van personen primeert te allen tijde; ten vierde, uit te voeren door de speciale eenheden van de federale politie; ten vijfde, de procureur wint steeds het voorafgaand akkoord van het federaal parket in.
Tot daar mijn voorlopig antwoord. Uw specifieke vragen met betrekking tot de feiten die leidden tot de verschrikkelijke dood van 39 mensen in Essex zullen worden beantwoord door het federaal parket en we zullen er dan op terugkomen.
15.03 Ben Segers (sp.a): Mijnheer de minister, dank u voor uw uitgebreide antwoord inzake de theorie. Ik kom uiteraard volgende week bij u terug inzake de toepassing bij de feiten in het Essexdossier.
Het incident is gesloten.
16 Question de Sophie Rohonyi à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les peines prononcées à l’encontre d’agresseurs sexuels récidivistes et mineurs d’âge" (55013118C)
16 Vraag van Sophie Rohonyi aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De tegen minderjarige recidiverende aanranders uitgesproken straffen" (55013118C)
16.01 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le
ministre, de juin 2016 à mai 2017, onze étudiantes ont été agressées à Mons par
le même garçon, alors âgé de 15-16 ans, lequel a reconnu en avoir agressé
d’autres. Il sortait les agresser lorsque sa PlayStation ne fonctionnait plus,
provoquant chez ces jeunes filles des séquelles physiques et psychologiques
qu’elles porteront en elles toute leur vie. Ce 7 janvier, le tribunal de la
jeunesse de Mons a prononcé son jugement dans cette affaire. Sauf que la peine
prononcée a choqué - et à raison - les victimes: l’agresseur devra participer à
“un ou plusieurs modules de formation”, proposés par une association montoise, et
ce afin de le faire participer “à un travail introspectif destiné à le
sensibiliser aux conséquences de ses actes.” Cette décision est d’autant plus
incompréhensible que l’expertise judiciaire diligentée par le tribunal auprès
de l’UPPL faisait état d’un risque de récidive “modéré” dans le chef de
l'auteur devenu entre-temps majeur, et préconisait ainsi une “prise en charge
thérapeutique spécifique.” L’auteur a d'ailleurs refusé de participer au suivi
psychologique qui lui avait été imposé
par le juge de la jeunesse lors de sa sortie d'IPPJ à sa majorité. Enfin,
aucune sanction n’est prévue si la formation imposée par le jugement à l’auteur
n’est pas observée. Ce jugement soulève donc plusieurs questions que je me dois
de vous adresser: l’absence de sanctions assortissant le non-respect de la
formation imposée par le tribunal de la jeunesse ressort-elle du pouvoir
discrétionnaire du juge ou d’une lacune de la loi?
Pourquoi le Ministère public n'a pas
diligenté d'enquête en vue de prononcer le dessaisissement du dossier auprès du
tribunal de la jeunesse? Pourquoi le jugement en audience publique n’a-t-il eu
lieu que 4 ans après les faits? Quelles mesures de suivi sont prévues pour
veiller à ce qu’un agresseur sexuel soit mis hors d’état de nuire dans l’attente
de son jugement, en particulier lorsqu'il est mineur au moment des faits? Ces
mesures ont-elles été mises en place dans le cas présent? Si non, pourquoi?
Dans quel cas une collaboration avec un centre d’appui de prise en charge des
auteurs d'infractions à caractère sexuel est-elle prévue? Qui doit la décider
et pour quelle durée? A quel suivi ont droit les jeunes victimes d'agressions
sexuelles? Le Procureur général fera-t-il appel de la décision du tribunal de
la jeunesse de Mons?
16.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, chers collègues, j'attire votre attention sur le fait que dans un État de droit, il n'est pas approprié que le ministre de la Justice se prononce sur un dossier particulier ou commente un jugement. Mais je vais bien évidemment répondre à vos questions en tenant compte de ces éléments.
D'abord, la sanction n'est pas dans l'esprit du décret du 18 janvier 2018 portant sur le Code de la prévention de l'aide à la jeunesse et de la protection de la jeunesse, dit le Code. Aucune mesure provisoire ne peut d'ailleurs être prise en vue d'exercer une sanction immédiate. Néanmoins, le juge de la jeunesse peut toujours prendre des mesures après jugement en cas de non-respect de celui-ci par le jeune, même s'il n'est pas annoncé comme tel dans le jugement.
Si le juge de la jeunesse prévoit la participation à une formation, le Code ne prévoit pas de mesures alternatives en cas de non-respect de cette mesure. Il ne s'agit pas d'une lacune. Le juge de la jeunesse peut en effet toujours provoquer un entretien de Cabinet et prendre toute autre mesure prévue par le Code. La durée des mesures ne pourrait jamais excéder les vingt ans, pour autant que le tribunal de la Jeunesse ait prolongé les mesures jusqu'à cet âge.
L'article 113 du Code prévoit ainsi que le tribunal de la Jeunesse peut, en tout temps, rapporter ou modifier la mesure, soit d'office, soit sur l'initiative du ministère public ou du directeur de l'établissement auquel le jeune est confié. Par ailleurs, toute mesure prise au fond est réexaminée en vue d'être confirmée, rapportée ou modifiée avant l'expiration du délai d'un an à compter du jour du jugement.
Concernant votre deuxième question, un dessaisissement n'est possible qu'aux conditions cumulatives fixées par l'article 125 du décret, à savoir que le jeune soit âgé de 16 ans ou plus au moment des faits d'une part et, d'autre part, que le tribunal estime toute mesure de protection inadéquate. Dans le cas en l'espèce, les faits ont été essentiellement commis alors que le jeune avait moins de 16 ans. En résumé, les conditions pour permettre un tel dessaisissement n'étaient pas réunies.
Concernant votre troisième question, la section Famille et Jeunesse du Parquet de Mons est, comme beaucoup d'autres, confrontée à un nombre toujours plus important de dossiers toujours plus complexes. Sans commenter concrètement ce cas, vous savez que j'ai écrit dans ma note de politique que "justice delayed is justice denied". Je suis d'accord avec vous que la rapidité avec laquelle la peine est prononcée détermine en grande partie son efficacité. Je vise cette vitesse, mais parfois, la complexité d'une affaire ou de procédures entreprises m'en empêche.
Concernant votre quatrième question, l'article 101 du Code prévoit que pendant la phase préparatoire, le juge de la Jeunesse peut notamment, à titre d'investigation, soumettre le jeune à une guidance, imposer une formation ou encore le soumettre à des conditions comme des interdictions de contacts ou de sorties dont le respect peut être contrôlé par un service de police et/ou le service de protection de la jeunesse.
La mise en œuvre de ces mesures prises dans le cadre d'une décision judiciaire appartient à la Communauté française.
J'en viens à votre cinquième question. Plusieurs ordonnances ont été prises: placement en IPPJ le 13 mai 2017, examen par le centre de psychopathologie légale PPL le 13 mai 2017 et retour en famille sous conditions avec intervention d'une équipe d'accompagnement, de mobilisation intensive et d'observation le 27 juin de la même année.
En ce qui concerne votre sixième question, seul un juge peut imposer à un auteur d'agression sexuelle le suivi d'une thérapie, et ce, après avoir pris l'avis d'un centre agréé spécialisé dans le traitement des délinquants sexuels. Cet avis est obligatoire.
En ce qui concerne votre septième question, la circulaire des procureurs généraux COL16/2012 relative à l'accueil des victimes prévoit un dispositif dont toutes les victimes peuvent bénéficier, qu'elles soient majeures ou mineures. Par ailleurs la victime mineure conserve toujours la possibilité de s'adresser directement aux autres services de première ligne en cas de besoin.
En ce qui concerne votre huitième question, compte tenu du fait qu'un dessaisissement n'a pas été requis par le parquet, un appel n'a pas été proposé par le procureur du Roi.
16.03 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre temps et vos réponses très complètes, même si des choses m'échappent encore dans cette affaire.
Premièrement, je ne comprends toujours pas pourquoi, malgré le risque de récidive que présentait l'auteur des faits, malgré son refus d'observer un suivi psychologique et malgré la nécessité qu'il soit pris en charge, un juge de la Jeunesse, en l'occurrence ici à Mons, a prononcé une peine qui n'en tenait absolument pas compte et qui n'est même pas suivie de sanctions si elle n'est pas observée. C'est juste aberrant!
Deuxièmement, pourquoi la procédure de dessaisissement au profit du tribunal correctionnel n'a-t-elle pas été enclenchée? Vous dites qu'en l'espèce les conditions n'étaient pas réunies. Certes, l'auteur des faits n'avait pas 16 ans au début des faits mais il avait 16 ans à la fin des faits – il a agressé ses victimes durant plus d'un an. Je comprends tout à fait que vous ne puissez pas vous prononcer sur un cas en particulier. Je vous remercie donc d'avoir malgré tout répondu à mes questions.
Il n'empêche que je tenais vraiment à vous interpeller sur cette affaire parce qu'à mon sens, elle est symptomatique du peu de considération aujourd'hui accordée aux victimes de violences sexuelles. Je sais d'ailleurs que vous en êtes conscient puisque vous abordez cette problématique longuement et à juste titre dans votre note de politique générale. Vous insistez sur la nécessité de prendre ces violences au sérieux et d'éviter de nouvelles victimes. Toujours est-il que cette affaire, comme je l'ai dit, soulève des problèmes structurels qui appellent à mon sens des mesures. Je me permets de vous inviter à en prendre l'initiative. Je pense en particulier au fait de prévoir un suivi spécialisé et automatique de tous les jeunes auteurs de violences sexuelles, notamment en finançant correctement les centres d'appui. Ceux-ci sont de votre compétence fédérale.
Il convient également de faire en sorte que les nouveaux centres de prise en charge des violences sexuelles puissent bénéficier aux victimes de faits commis avant leur mise en place. En effet, ces victimes ont besoin de soutien et portent encore en elles les séquelles de leur agression.
Je vous invite également à veiller à ce que la palette de sanctions mise à la disposition du juge soit utilisée pour prononcer une peine qui soit en réelle adéquation avec la gravité des faits. Force est de constater qu'en l'espèce, ce n'était pas le cas. Ce faisant, on ne reconnaît pas les victimes dans leur souffrance et on finit par les dissuader d'entamer cette démarche déjà tellement difficile de porter plainte, et pour ces personnes, c'est tout simplement insupportable.
Het incident is gesloten.
17 Question de Philippe Pivin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les rapports des évaluations des sections Deradex" (55013191C)
17 Vraag van Philippe Pivin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De verslagen van de evaluaties van de Deradexafdelingen" (55013191C)
17.01 Philippe Pivin (MR): Monsieur le ministre, sous la précédente législature, j'ai pu questionner votre prédécesseur sur l'évaluation des sections Deradex, mises en place au sein de nos prisons. Ce dispositif a été créé dans notre pays pour lutter, enfin, contre le prosélytisme religieux et les risques d'endoctrinement entre détenus.
Lors d'auditions en 2020 de directions d'établissements pénitentiaires et de la Direction générale de la DG EPI, il est apparu que des analyses sur l'efficacité de ces sections avaient été réalisées par certaines directions d'établissements. Je pense que c'est une certaine Mme Lebrun qui avait pointé la problématique.
Malgré mes questions relatives aux évaluations menées, le Parlement n'a toujours pas reçu d'information précise sur ce travail essentiel pour faire évoluer notre cadre en matière de radicalisme et d'extrémisme. Le ministre Geens avait bien répondu à une des mes questions que des conclusions étaient attendues, mais à ce jour, le Parlement n'en a, à ce jour, toujours pas été informé.
Dès lors, pourriez vous me communiquer si vous avez été informé de la réalisation de ces évaluations sur les sections Deradex au sein des établissements pénitentiaires? Si oui, quels services ont-ils réalisé ces évaluations et auprès de qui ont-elles été communiquées? Des scientifiques et experts externes ont-ils été sollicités dans le cadre de ces évaluations? Les directions d'établissements pénitentiaires ont-elles été intégrées dans ce travail d'évaluation et des recommandations ont-elles été définies? Sur la base des conclusions et recommandations déterminées, quelles initiatives ont-elles été prises et par qui?
17.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Cher collègue, je vous remercie pour vos questions très pertinentes. Les sections Deradex, créées en 2016, étaient une grande aventure et une grande expérience par et pour notre système pénitentiaire. Il y a déjà eu de telles expérimentations à l'étranger. Les évaluations en étaient tantôt négatives, tantôt positives.
Comme vous, j'attends avec impatience l'évaluation faite par mes services. Comme mon prédécesseur vous en a informé au milieu de l'année dernière, les analyses du fonctionnement de Deradex ont effectivement été réalisées mais le rapport d'évaluation n'a pas encore été établi. Ces analyses ont été réalisées en interne par différents services à commencer par les directions locales concernées ainsi que les directions régionales, la cellule extrémisme (CelEx) et les services psychosocial et d'appui juridique de l'administration centrale des prisons.
Ce sont les services centraux qui sont chargés de regrouper toutes les facettes de l'évaluation, mais la pandémie du coronavirus à laquelle nous sommes confrontés depuis pratiquement un an n'a pas eu que pour effet de perturber le fonctionnement des établissements pénitentiaires, mais également celui de l'administration centrale, qui s'est vu contrainte de concentrer prioritairement ses efforts sur la lutte contre ce virus.
Quand le rapport d'évaluation me sera transmis, les constatations et les conclusions mériteront, en tout cas, une discussion au sein de cette commission.
17.03 Philippe Pivin (MR): Monsieur le ministre, nous avançons petit à petit.
J'entends maintenant que les évaluations ont bien eu lieu. Je sais par qui. Je sais que le rapport n'est toujours pas là et je sais pourquoi. Mais il me reste à vous questionner sur le moment auquel ce rapport sera là. Le seul élément que vous n'avez pas livré, c'est le moment où vous espérez recevoir ce rapport. Peut-être pourriez vous compléter en indiquant à quel moment de cette année – j'espère – vous escomptez le recevoir.
Le virus, c'est une chose, mais je pense que la vie dans les administrations pénitentiaires doit suivre son cours. Cet aspect est un des aspects prioritaires de l'attention qui doit être portée par les directions pénitentiaires.
17.04 Vincent Van Quickenborne, ministre: Cher collègue, j'espère que ce sera avant l'été, mais je n'en suis pas sûr. Grâce à votre question, j'ai encore un argument pour insister.
17.05 Philippe Pivin (MR): Monsieur le ministre, merci pour ce complément de réponse.
Het incident is gesloten.
18 Question de Philippe Pivin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'accès aux soins médicaux dans certaines prisons" (55013192C)
18 Vraag van Philippe Pivin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De toegang tot medische zorg in sommige gevangenissen" (55013192C)
18.01 Philippe Pivin (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, il est ici question d'un autre aspect très problématique, en tout cas, dans certains établissements.
Le premier rapport du Conseil central de surveillance pénitentiaire (CCSP) a notamment mis en évidence des problèmes d'accès aux soins médicaux dans certaines prisons de notre pays. Les situations semblent curieusement très différentes d'un établissement pénitentiaire à l'autre alors que la surpopulation ne semble pas être la cause directe de ces manquements en termes d'accessibilité aux soins.
Le rapport précise, en outre, que le Conseil est resté sans réponse à des demandes introduites auprès de la ministre de la Santé du précédent gouvernement.
Le rapport montre des problèmes de soins à Dinant ou à Jamioulx, mais qui ne semblent pas liés principalement à l'organisation de l'accès aux soins. À Mons et Tournai, il semble qu'il y ait un réel manque en termes d'accès aux médecins spécialistes, comme c'est le cas au niveau de la plupart des établissements pénitentiaires de Wallonie. À Bruxelles, la situation est très problématique, ce qui semble assez curieux. En effet, on pointe du doigt les prisons de Forest et de Berkendael où la situation semble très difficile pour accéder aux soins médicaux alors que ce n'est pas le cas à la prison de Saint-Gilles où est relevée une surpopulation carcérale.
Je souhaiterais donc avoir quelques éclaircissement au sujet des variations de situation dans les établissements par rapport à cette problématique qui est quand même extrêmement préoccupante pour les détenus – vous me l'accorderez.
Monsieur le ministre, avez-vous reçu une copie
des demandes qui avaient été introduites auprès de la ministre de la Santé sous
la précédente législature concernant la situation en matière d'accès aux soins
médicaux dans nos prisons? Quels éléments étaient-ils visés par le CCSP? Une
analyse a-t-elle été réalisée récemment par la DG EPI et communiquée à vos
services? Concrètement, quelles conclusions tirez-vous des éléments du premier
rapport du CCSP? Enfin, des initiatives sont-elles prises en collaboration avec
votre collègue du département de la Santé? Quelles sont les initiatives
planifiées pour l'année 2021?
18.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, cher collègue, je n'ai personnellement pas reçu de copie des demandes introduites par le CCSP auprès de la ministre en charge de la Santé publique sous le précédent gouvernement. Je ne peux pas non plus vous confirmer si elle a ou non répondu.
En tout cas, la question des soins de santé dans les prisons est loin d'aller de soi. Elle pose toutes sortes de problèmes. C'est précisément pour cette raison qu'un vaste projet a été lancé sous la précédente législature en vue de transférer le système des soins à la Santé publique.
L'accord de gouvernement fait à nouveau explicitement référence à cette réforme. J'ai eu l'occasion de communiquer, la semaine dernière, l'état d'avancement de ce projet en réponse à une question de Mme Zanchetta.
Je discuterai de la question de la réorganisation des soins de santé en prison avec mon collègue en charge de la Santé publique à l'occasion d'une réunion qui se tiendra le 1er février prochain.
L'administration pénitentiaire essaie, bien sûr, en attendant, de résoudre tous les problèmes ponctuels, mais ce n'est pas toujours évident car elle est confrontée, tout comme dans la société libre, à une pénurie de certains groupes professionnels. Je pense ici à certaines spécialités ou aux psychiatres. Trouver un dentiste n'est pas toujours facile non plus.
Pour le reste, chaque commentaire formulé par le CCSP ou par les commissions de surveillance locales est pris au sérieux. Dans les cas particuliers où une solution est recherchée après examen, il suffit parfois d'apporter des éclaircissements à l'aide d'informations spécifiques. Les recommandations générales émanant des institutions spécifiques ou du Conseil supérieur sont toujours examinées avec toute l'attention requise. Les contacts avec les médecins liés au Conseil supérieur sont également très constructifs.
Un certain nombre de problèmes sont liés aux délais d'attente pour les consultations de spécialistes ou de dentistes. Dans la mesure où ces délais sont comparables à ceux qui s'appliquent dans la société libre, cela ne devrait poser aucun problème. Force est toutefois d'admettre qu'en matière de soins dentaires, nous sommes parfois confrontés à de longs délais d'attente. Il faut également tenir compte du fait que lorsqu'il s'agit de consultations de spécialistes ou de l'exécution de certaines interventions, la priorité est toujours donnée à leur exécution dans nos propres centres médicaux car ces services de soins peuvent parfaitement être comparés, en termes de qualité, à ceux qui sont dispensés dans le monde extérieur, mais avec des conditions de sécurité plus conformes à la population visée. Si le délai d'attente est plus long que dans la société libre ou si la situation médicale de la personne concernée nécessite des soins urgents, une exception sera faite à cette règle.
18.03 Philippe Pivin (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie. Vous avez complètement répondu à mes questions.
Het incident is gesloten.
- Nabil Boukili à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'affaire Nethys" (55013209C)
- Raoul Hedebouw à Alexander De Croo (premier ministre) sur "L'affaire Nethys" (55013211C)
- Nabil Boukili aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De Nethysaffaire" (55013209C)
- Raoul Hedebouw aan Alexander De Croo (eerste minister) over "De Nethysaffaire" (55013211C)
19.01 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, en ce moment, nous ne sommes plus trop habitués à lire de bonnes nouvelles dans la presse. Par chance, l’actualité récente nous a apporté l’exception qui confirme la règle, lorsque nous avons appris que Stéphane Moreau, Pol Heyse, François Fornieri et Pierre Meyers étaient placés en détention préventive pour détournement et abus de biens sociaux mais aussi, concernant M. Moreau, pour faux, usage de faux et escroquerie.
Au PTB, nous nous réjouissons de l’accélération de cette affaire qui n’a que trop duré. Nous tenons tout d’abord à souligner le travail des enquêteurs en ce sens et à les féliciter de ces avancées. Il est temps que toute la lumière soit faite sur cette affaire qui dure déjà depuis 2016. Nous restons toutefois attentifs. Nous savons que M. Moreau a déjà bénéficié deux fois de transactions pénales qui lui ont permis d’échapper aux poursuites. Cela suffit.
Je pense vous relayer l’opinion de la grande majorité de la population lorsque je vous indique, monsieur le ministre, qu’il est cette fois nécessaire d’aller au bout de cette affaire. M. Moreau et ses complices ne doivent plus bénéficier d’un régime de faveur sous la forme d’une transaction pénale. La justice doit pouvoir suivre son cours sereinement, sans risquer d’être court-circuitée, pour que ces criminels en col blanc soient contraints de rendre des comptes.
Dès lors, monsieur le ministre, je souhaiterais vous demander si vous vous opposez à l’octroi d’une transaction pénale dans ce dossier. Le cas échéant, seriez-vous prêt à faire usage de votre droit d’injonction pour empêcher qu’une telle transaction ait lieu?
19.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur Boukili, je ne compte pas me prononcer sur un dossier judiciaire en cours. Cependant, je constate avec vous que la justice fait son travail. M. Moreau se trouve en détention préventive – vous l'avez constaté comme moi.
Du reste, vous devriez savoir, monsieur Boukili, qu'en tant que ministre de la Justice, je ne commenterai jamais un dossier individuel. Il en va du respect de la séparation des pouvoirs, qui constitue un principe fondamental de notre démocratie.
19.03 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse à laquelle, du reste, je m'attendais.
Je rappellerai simplement que les transactions pénales sont proposées par le parquet, placé sous l'autorité du ministre de la Justice, qui n'est autre que vous-même en ce moment. Comme vous disposez d'un pouvoir d'injonction, vous pouvez vous prononcer sur cette question. Par ailleurs, il me semble qu'il vous est également loisible d'interdire la conclusion d'une transaction pénale par le parquet – vu que celui-ci dépend de votre autorité.
C'était une manière de rappeler vos compétences, dont vous pouvez vous servir dans cette affaire d'intérêt public.
Het incident is gesloten.
De voorzitster: Mevrouw Rohonyi is al vertrokken.
De heer Dallemagne hebben we vandaag niet gezien. Daarmee zijn we aan het einde van onze agenda.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.20 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16 h 20.