Commission de la Justice |
Commissie
voor Justitie |
du Mercredi 24 février 2021 Après-midi ______ |
van Woensdag 24 februari 2021 Namiddag ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.18 uur en voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.
La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 18 et présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.
Suite à un problème technique, les textes des questions non lues ne sont pas repris dans ce compte rendu.
Ten gevolge van een technisch probleem zijn de teksten van de niet voorgelezen vragen niet opgenomen in dit verslag.
Suite à un problème technique, certains titres de questions ne sont pas traduits.
Ten gevolge van een technisch probleem zijn sommige opschriften van vragen niet vertaald.
01 Débat d'actualité: L'exécution des mesures covid sur les mineurs. Questions jointes de
- Julie Chanson à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La détention de 7 mineurs au palais de justice d’Anvers" (55014431C)
- Ben Segers à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'arrestation de jeunes à Kapellen" (55014457C)
- Stefaan Van Hecke à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'application des procédures de respect des règles corona aux mineurs d'âge" (55014216C)
- Kristien Van Vaerenbergh à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'application des procédures de respect des règles corona aux mineurs d'âge" (55014232C)
- Nabil Boukili à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La répression frappant les jeunes en période de pandémie et l'arrestation de 7 jeunes à Anvers" (55014293C)
- Sophie Rohonyi à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La détention de 7 adolescents au palais de justice d’Anvers" (55014390C)
01 Actualiteitsdebat: De handhaving van coronamaatregelen op minderjarigen. Toegevoegde vragen van
- Julie Chanson aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De opsluiting van zeven minderjarigen in het Antwerpse gerechtsgebouw" (55014431C)
- Ben Segers aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De aanhouding van jongeren in Kapellen" (55014457C)
- Stefaan Van Hecke aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De toepassing van de procedures voor de handhaving van de coronamaatregelen op minderjarigen" (55014216C)
- Kristien Van Vaerenbergh aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De toepassing van de handhaving van coronamaatregelen op minderjarigen" (55014232C)
- Nabil Boukili aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De repressie tegen jongeren tijdens de pandemie en de arrestatie van zeven tieners in Antwerpen" (55014293C)
- Sophie Rohonyi aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De opsluiting van zeven tieners in het Antwerpse gerechtsgebouw" (55014390C)
01.01 Ben Segers (sp.a): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik verwijs naar mijn schriftelijke vraag.
01.02 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, ik verwijs ook naar mijn schriftelijke vraag.
De voorzitter: Mijnheer de minister, de heer Van Hecke heeft laten weten dat hij weerhouden is in een andere commissie, dus ik geef u meteen het woord voor uw antwoord. Misschien waren de collega's niet op de hoogte van het feit dat zij vandaag fysiek aanwezig moesten zijn.
01.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, dames en heren, ik denk dat het goed is dat we in deze commissie de tijd kunnen nemen om het debat hierover te voeren.
Ik heb vandaag ook het artikel in Knack gelezen. Over de feiten zelf zal ik de nodige omzichtigheid aan de dag leggen omwille van twee redenen. Ten eerste, het gaat hier over een lopende zaak, waarin de Antwerpse jeugdrechter een beschikking uitsprak op 14 februari en waartegen hoger beroep is ingesteld door voorlopig één minderjarige. Dat beroep zal worden behandeld op 4 maart. De beroepstermijn loopt echter nog, wat betekent dat er nog altijd beroep kan worden aangetekend door andere partijen. De tweede reden waarom ik, wat de feiten betreft, terughoudend zal zijn, is dat artikel 433bis van het Strafwetboek bepaalt dat Justitie terughoudend moet zijn in communicatie over zaken waarbij minderjarigen betrokken zijn.
Ik kom dus niet, en ik beklemtoon dat, in extenso terug op de feiten en ik wil en zal niet uit mijn rol als minister van Justitie vallen. Ik doe dat niet het minst in het belang van de minderjarigen.
Collega's, u hebt vastgesteld dat heel veel rechters in de publieke opinie het de voorbije dagen over deze zaak hebben gehad. Iedereen heeft daartoe het recht, maar niet de minister van Justitie. Ik mag en ik kan dat niet. Het is essentieel om hier te benadrukken dat ik mij niet kan en mag uitlaten over een individuele zaak omdat de trias politica, met name de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in een individuele zaak, zoals bepaald in artikel 151 van de Grondwet, mij gebiedt mij als minister van Justitie ver af te houden van individuele en lopende onderzoeken.
Er is een beroep lopende dat onmogelijk kan worden doorkruist door de minister van Justitie, een prejugerende minister. Ik ken bovendien de feiten noch de verdachten, noch de context zoals de parketmagistraat en de jeugdrechter die wel kennen. De minister van Justitie is niet de beroepsinstantie. Het zal de jeugdkamer in beroep zijn die zich zal uitspreken of de maatregelen al dan niet proportioneel waren. Justitie moet haar werk onafhankelijk kunnen doen, zoals dat hoort.
Betekent dit dat er geen publiek debat kan en mag zijn? Integendeel. Het publieke debat behoort tot het wezen van onze democratie en de vrije pers moet haar werk doen. Recht speelt zich niet af in een vacuüm en rechtvaardigheid wordt niet gevormd in een ivoren toren waarin enkel magistraten zich begeven, maar als minister van Justitie heb ik mij daarvan weg te houden.
Collega's, ik beperk mij dus tot de tijdslijn en de volgende elementen. De politiezone Noord ontving zaterdag 13 februari om 23.08 uur een oproep via de radiokamer, waarin specifiek melding werd gemaakt van een lockdownfeest.
De politie was om 23.23 uur ter plaatse aan een woning in Kapellen. Zeven minderjarigen, 14 respectievelijk 15 jaar oud, werden aangetroffen. Pz Noord bracht de minderjarigen rond middernacht naar het commissariaat van Kapellen, waar de jongeren in twee verhoorlokalen werden opgevangen. De ter plaatse gekomen ouders reden achter de politie mee en konden hun kinderen spreken. De andere minderjarigen kregen de mogelijkheid om hun ouders te bellen. De politie zorgde voor eten en drinken en voorzag in het gebruik van sanitair. De verhoren met bijstand van een advocaat Salduz IV werden door de politie voorbereid, wat onder meer betekent dat de advocaten gecontacteerd worden om bijstand te leveren bij het verhoor. De verhoren van de zeven minderjarigen startten op zondag in de vroege ochtend om 01.53 uur en werden afgerond om 05.33 uur. Pz Noord werkte de verhoren en de processen-verbaal af, zodat ze konden worden bezorgd aan het parket.
De minderjarigen werden in twee bewegingen vanaf 10.20 uur door Pz Noord naar het Vlinderpaleis in Antwerpen gebracht, waar zij werden ingeschreven om 11.10 uur diezelfde zondag. Het openbaar ministerie formaliseerde de vordering voor de jeugdrechter op zondag 14 februari om 10.40 uur. Dan werden de jongeren een voor een voorgeleid bij de jeugdrechter, die voorlopige maatregelen nam. Na die verschijning voor de jeugdrechter werd de eerste minderjarige uitgeschreven om 13.00 uur, hetzij veertien uur na de feiten. De laatste werd uitgeschreven om 17.20 uur, achttien uur na de feiten. Omdat er in de wachtruimte van de jeugdrechtbank niet voor iedereen een coronaveilige plaats was, dienden sommigen onder hen door de diensten van de DAB, het veiligheidskorps, te worden ondergebracht in doorgangscellen voor minderjarigen, die in het gerechtsgebouw aanwezig zijn. De foto die in een bepaalde krant getoond werd, is niet de cel waarin de jongeren verbleven.
Nu kom ik tot de vragen over de richtlijn van het Antwerps parket en het College van procureurs-generaal. Het beleid van het Antwerpse parket omtrent illegale lockdownfeesten werd eind oktober reeds uitgewerkt en begin november gecommuniceerd. In het gerechtelijk arrondissement Antwerpen werd op het terrein namelijk de reële noodzaak gevoeld van een duidelijke en strenge handhaving. Er bleken in dat arrondissement, in de stad zelf, maar ook in de randgemeenten, op dat ogenblik steeds meer politie-interventies nodig te zijn voor dergelijke illegale feesten. Het gebeurde zelfs dat een dergelijk feest werd stilgelegd, maar dat de politie anderhalf uur later gewoon moest terugkomen, aangezien het feest was herbegonnen. Op dat ogenblik zat het aantal coronabesmettingen ook in een stijgende lijn, de zogenaamde tweede golf, en er werd met een bang hart uitgekeken naar de eindejaarsperiode.
Het parket van Antwerpen communiceerde meermaals via allerlei mediakanalen over zijn aanpak, namelijk dat de meerderjarige deelnemers aan dergelijke feesten zouden worden gedagvaard voor de politierechter en dat minderjarigen arrestatie en voorleiding bij de jeugdrechter riskeerden. De lokale richtlijn van het Antwerps parket specificeerde de concrete, verzwaarde omstandigheden die voorhanden moeten zijn om na een lockdownfeest tot voorleiding over te gaan. In de geest van deze lokale richtlijn is de voorleiding ook na een lockdownfeest de strengste afhandeling en de uitzondering.
Die aanpak werd op dat ogenblik niet in twijfel getrokken, integendeel. Ik kreeg zelfs vragen in deze commissie en in plenaire vergadering of de Antwerpse aanpak niet nationaal kon worden toegepast. Een effectieve handhaving van de coronaverplichtingen was immers een zaak van nationale volksgezondheid in het belang van de overgrote meerderheid die zich wel aan de regels hield en houdt, waarvoor dank. Het Antwerps parket liep met deze aanpak voorop. U herinnert zich ook de beelden op Het Journaal van VRT over de zittingen van de politierechtbank in Antwerpen voor meerderjarige deelnemers aan dergelijke feesten, nauwelijks enkele weken na de feiten.
Enkele weken later, dus na het parket van Antwerpen, midden december van vorig jaar, communiceerde het College van procureurs-generaal zijn aangepaste en strengere COL 6/20. In die COL werd de strengere aanpak voor illegale feesten opgedragen, maar werden tegelijkertijd de puntjes op de i gezet voor wat vaststellingen met drones op privaat domein betrof. Over de mogelijkheid van voorleiding van minderjarigen zei de richtlijn het volgende: "Gezien de omstandigheden is een onmiddellijke aanhouding op het parket of bij de jeugdrechter niet aangewezen, behoudens bij zeer ernstig en/of herhaald gevaar voor de openbare veiligheid, bijvoorbeeld wanneer een minderjarige een samenscholingsverbod blijft negeren of wanneer een minderjarige spuugt op mensen of wanneer een minderjarige oproept om maatregelen niet te respecteren."
De uitwerking van lokaal beleid is niet onwettig, integendeel. Het is via een lokale aanpak, vaak in goede samenspraak tussen de lokale procureur en de burgemeester of burgemeesters van de politiezone dat men kan inspelen op specifieke, lokale problematieken. De burgemeesters in deze commissie zullen mij niet tegenspreken. De uitwerking van lokaal beleid is niet exclusief voorbehouden aan de handhaving van de covidregels. Ook andere fenomenen vereisen veelal een aanpak op maat. Ik verwijs naar de zonale veiligheidsplannen en de zonale veiligheidsraad, en ook naar artikel 28ter, § 1, van het Wetboek van strafvordering dat bepaalt dat de lokale procureur zijn prioriteiten kan bepalen. Dus, mijnheer Van Hecke, we moeten voorzichtig zijn met de conclusie dat het lokale parket met eigen richtlijn zou leiden tot versnippering van de handhaving.
Het is net om willekeur tegen te gaan dat artikel 151 van de Grondwet bepaalt dat een individuele magistraat in een individuele zaak onafhankelijk is. Dat kan leiden tot verschillende beslissingen van magistraten in gelijkaardige zaken. De onafhankelijkheid van de rechtsmacht gaat over de onafhankelijkheid van een magistraat die een beslissing neemt.
Ik ben het wel met verscheidene vraagstellers eens dat een verwittigd persoon er twee waard is. Transparantie over en communicatie van het gevoerde beleid zijn dus echt nodig. In die zin zult u de stijlbreuk hebben vastgesteld, namelijk een proactief communicatiebeleid van het openbaar ministerie, onder meer van het College van procureurs-generaal. Daar zal ik alleszins verder op inzetten.
Ik kom dan bij de toepassing van de richtlijn op deze zaak. Het is evident dat een beslissing van een magistraat in een individuele zaak altijd proportioneel dient te zijn en in verhouding moet staan tot de concrete maatregelen van de zaak. Dat een voorleiding na vrijheidsberoving steeds de uitzondering is gebleven, wordt geïllustreerd aan de hand van enkele cijfers. Sedert midden maart 2020 ontving het parket van Antwerpen ongeveer 3.000 dossiers inzake minderjarigen die op een of andere wijze inbreuken pleegden op de covidmaatregelen. Specifiek wat de lockdownfeesten betreft, werden er sinds het in november ontwikkelde beleid een dertigtal minderjarigen voorgeleid voor de jeugdrechter. Hieronder bevonden zich opvallend vaak feiten op Airbnb-locaties of in hotelkamers, dit geregeld in combinatie met verzwarende omstandigheden zoals de aanwezigheid van drugs of lachgas of in het kader van de problematiek van de zogenaamde weglopers.
De magistraat van het openbaar ministerie heeft in het weekend van 13 op 14 februari de strengst mogelijke beslissingen genomen binnen het kader van de door de richtlijnen gegeven mogelijkheden, namelijk de onmiddellijke vrijheidberoving met rechtstreekse voorleiding. Zoals het parket vorige dinsdag zelf communiceerde wordt dit beleid constant geëvalueerd en desgevallend bijgestuurd. Dat gebeurde onder meer ook na een gesprek tussen de procureur en de Vlaamse Kinderrechtencommissaris, die haar bezorgdheden uitte over deze zaak. Ook mijn kabinet had daarover reeds een onderhoud met haar. De Kinderrechtencommissaris legt inderdaad de klemtoon op het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en het decreet van 15 februari 2019, de zogenaamde kindtoets.
De richtlijnen voor de magistraten werden verder geduid en gespecificeerd. Hierbij werd nogmaals beklemtoond dat de vrijheidsberoving met het oog op voorleiding de uitzondering is en moet blijven. Het Antwerpse parket benadrukt verder dat het gevoerde beleid gedifferentieerd en gelaagd is. Er wordt gestreefd naar een aanpak op maat. Het gegeven gevolg kan afhankelijk van de inbreuk, de ernst en de omstandigheden van de feiten alsook de specifieke situatie van de minderjarige bestaan uit een waarschuwingsbrief, een herinnering aan de wet, een oproeping op het parket met het oog op maatregelen, meer bepaald een voorstel tot verval van de strafvordering na uitvoering van voorwaarden, of een positief project, dan wel een vordering voor de jeugdrechter conform het decreet Jeugddelinquentierecht.
Een vordering van de jeugdrechter kan, rekening houdend met onder meer de omstandigheden en de ernst van de feiten en de persoonlijkheid van de minderjarige, al dan niet gepaard gaan met een rechtstreekse voorleiding bij de jeugdrechter.
Al deze afhandelingswijzen werden en worden gedurende de lopende covidperiode door het parket gehanteerd bij de afhandeling van de diverse types van overtreding. Bijkomend werkt het Antwerps parket, vaak samen met partners, specifieke projecten uit die passen binnen deze aanpak op maat. Zo werd op vraag van het parket door de stad Antwerpen een specifiek leerproject COVID-19 van tien uren ontwikkeld voor recidivisten. Dat bestaat uit twee grote delen: een groepsgericht vormingsaanbod, met de klemtoon op psycho-educatie en sensibilisering, en ervaringsgerichte acties en activiteiten, waarbij herstel naar onze maatschappij centraal staat.
Dit leerproject wordt door het parket niet enkel voorgesteld aan minderjarigen die hebben deelgenomen aan dat soort feesten, maar ook aan minderjarigen die meerdere covidinbreuken hebben begaan, de zogenaamde covidrecidivisten.
De beslissing van de parketmagistraat werd genomen op basis van alle elementen die door de politie werden aangereikt, waarop ik niet dieper inga. Ik begrijp dat de beslissingen van de magistraat hard kunnen overkomen. Ook als vader kan ik mij die reflex maken, maar ik antwoord hier vandaag in deze commissie niet als vader noch als burger. Ik antwoord u als minister van Justitie.
Ik begrijp dat de beslissingen van de magistraat hard kunnen overkomen, maar dat betekent niet dat de genomen beslissingen, de arrestaties en de voorleiding bij de jeugdrechter onwettig zijn geweest. Waarover het hier gaat, is de proportionaliteit van de genomen maatregelen. Over wat proportioneel is en wat niet kan de minister zich in een lopende procedure niet uitspreken.
Wettelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit zijn essentiële begrippen, zeker als het gaat om een vrijheidsberovende of -beperkende maatregel. Dan komen we immers bij een inbreuk op artikel 15 van de Grondwet, namelijk de individuele vrijheid van een persoon. En daarom is dit debat op zijn plaats. De rechterlijke macht, met name het openbaar ministerie, het vervolgingsbeleid en de straffen van de rechter zijn onafhankelijk in een individuele zaak. Dat geldt niet alleen voor mij, maar ook voor de hele regering.
Wat het openbaar ministerie betreft, men uniformiseert dat vervolgingsbeleid via nationale richtlijnen. Een lokaal parket kan, in functie van specifieke noden, eigen accenten leggen. Het is in de bepaling van dat algemene strafrechtelijk beleid dat de minister van Justitie zijn grondwettelijke rol kan spelen en ook speelt, zonder zich te mengen in een individuele zaak, laat staan een lopende zaak, en zonder kritiek te geven op magistraten omdat ze wereldvreemd, te laks of te streng zouden zijn.
Populisme begint waar de wetgevende en de uitvoerende macht de rechterlijke macht becommentariëren. Populisme gedijt als diezelfde machten de indruk geven aan de bevolking dat ze rechter kunnen zijn. Zo gaat het eraan toe in een autocratie, in een dictatuur, maar gelukkig niet in een democratie.
Ik besluit. Sommige journalisten schreven enigszins verwonderd, en ik citeer: "dat de minister van Justitie het parket bleef steunen." Net het tegendeel zou moeten verbazen. Als een magistraat wettelijk handelt, is het immers de evidentie zelve dat de minister van Justitie die magistraat niet afvalt, want net daarin schuilt de verdediging van de rechtsstaat.
01.04 Ben Segers (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor het uitvoerige antwoord dat ik rustig zal nalezen.
Ik begrijp uw terughoudendheid als het gaat over de feiten. U verdedigt de aanpak van het Antwerpse parket, want het parket heeft wettelijk gehandeld, maar misschien betekent dit ook dat het kader duidelijker moet zijn. Dit lijkt mij wel degelijk in strijd met de rondzendbrief. Ik ben niet de enige met die mening. Ik heb voor alle duidelijkheid ook begrip voor het parket, in die zin dat het parket dubbelzinnige signalen krijgt, ook van het beleid. We moeten de feiten en het onderzoek afwachten, maar wat er is gebeurd lijkt niet oké te zijn.
Er bestaat dus een praktijk die strenger is dan de rondzendbrief voorschrijft. Los van de feiten moet het wel mogelijk zijn om te antwoorden op de vragen in abstracto. Wordt het vooraf organiseren van een feestje consequent beschouwd als een zeer ernstig gevaar voor de openbare veiligheid, die een onmiddellijk voorleiding noodzaakt? Zo neen, kan het Antwerps parket dan zomaar afwijken van die rondzendbrief? Is het oké dat het Antwerps parket strenger lijkt dan wat in de rondzendbrief is bepaald? Laat ons die proportionaliteit niet uit het oog verliezen, niet alleen in Kapellen maar ook elders, om Brussel niet te noemen.
Belangrijker dan de vraag of dit beleid al dan niet in strijd is met de rondzendbrief is de vraag of het nu goed is geweest. Ik reken op u om hierover verder klaarheid te brengen en dat kader verder te verduidelijken in het belang van de effectiviteit, om ervoor te zorgen dat mensen en jongeren niet foert zeggen tegen de naleving van de coronamaatregelen.
01.05 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord.
Door de scheiding der machten en omdat de zaak nog lopende is, hebt u niet het hele feitenrelaas kunnen schetsen. Een foto in de krant schept inderdaad een bepaald beeld in een bepaalde sfeer.
Ik heb begrip voor het parket. Zij moeten ervoor zorgen dat de coronamaatregelen worden nageleefd, maar er is inderdaad ook de proportionaliteit. Ik wil geen rechter spelen, maar voor een meerderjarige kan een voorleiding alleen gebeuren vanaf een gevangenisstraf van een jaar.
Hier gaat het om minderjarigen. We kennen de feiten in deze casus niet, maar we moeten toch wel vaststellen dat we regelmatig in de pers voorbeelden lezen van minderjarigen die beboet worden. Ik denk aan minderjarigen die op het balkon van een kot staan en die beboet worden, hoewel ze samenwonen en aan kinderen die van de jeugdbeweging terugkomen en iets te lang met een persoon te veel staan na te praten. Ik denk dat dit niet zo goed is voor het draagvlak van de coronamaatregelen op zich.
We kijken uit naar het vervolg van deze zaak.
La présidente: Madame Rohonyi, j'ai vu que aviez aussi une question dans ce débat. Je ne sais pas si vous avez entendu la réponse. Voulez-vous encore répliquer?
01.06 Sophie Rohonyi (DéFI): Oui, absolument, madame la présidente.
Effectivement, la séparation des pouvoirs est un principe fondamental auquel mon parti est extrêmement attaché, mais je tiens à souligner que votre rôle, monsieur le ministre, est de fixer un cadre pour veiller à ce que les droits fondamentaux des justiciables puissent être respectés, qu'ils aient contrevenu ou non à des règles.
Pour le reste, beaucoup de questions restent finalement en suspens dans le cadre de cette affaire. Mais beaucoup d'autres affaires peuvent être concernées, car on sent une lassitude tout à fait légitime des citoyens par rapport aux règles sanitaires. La proportionnalité des mesures sanitaires et des sanctions qui y sont liées est en question. Le non-respect de la bulle sociale peut-il justifier une arrestation et une mise en cellule toute une nuit pour des mineurs d'âge? La loi sur la fonction de police a-t-elle été respectée? La circulaire des procureurs généraux du 2 février a-t-elle été respectée? La circulaire précise notamment qu'une présentation immédiate au parquet ou au juge de la jeunesse n'est en principe pas indiquée sauf en cas de péril grave et/ou récurrent pour la sécurité publique. En l'occurrence, en l'espèce, se trouvait-on dans un tel cas? Vous me permettrez d'en douter.
La question du respect de la procédure Salduz se pose aussi. Combien de temps a duré l'arrestation? Les policiers ont-ils recouru à la force? Les mineurs ont-ils été menottés au moment de leur arrestation? Si c'est le cas, cela doit être justifié par les circonstances; la loi sur la fonction de police le précise.
Avant leur audition, les mineurs privés de liberté ont-ils été informés des faits qui leur étaient reprochés mais aussi de leur droit au silence, de leur droit à consulter leur avocat ou encore à bénéficier d'une assistance de leur avocat pendant leur audition? Tout ceci reste sans réponse et j'attends effectivement beaucoup de l'enquête en cours. S'il y a eu non-respect de l'ensemble de ces règles et si les adolescents concernés ont été détenus dans des conditions inhumaines, comme cela a été relaté par la presse, je pense que cela ne peut vraiment rester sans conséquences. Je vous remercie.
L'incident est clos.
02 Vraag van Bert Moyaers aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het noodgedwongen beperkt onderzoek bij meldingen van cybercrime" (55013763C)
02 Question de Bert Moyaers à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La limitation contrainte des enquêtes menées en cas de signalement de cybercriminalité" (55013763C)
02.01 Bert Moyaers (sp.a): Mijnheer de minister, op woensdag 27 januari stelde ik de premier vragen over de escalatie van cybercrime. Die vraag dateerde weliswaar van eind november 2020, waardoor de situatie vandaag misschien enigszins anders is. Ik stelde toen de vraag of het klopt dat de politie in de weken ervoor, in overleg met het openbaar ministerie, slechts in beperkte gevallen nog verder onderzoek kon verrichten na meldingen van burgers. De premier verwees me voor die vraag naar u door, en daarom ben ik vandaag naar hier gekomen. Tegelijkertijd antwoordde u mij diezelfde dag op een vraag over cybercrime dat er een zeer grote nood is aan bijkomende middelen bij de politie en het openbaar ministerie. Voorts bevestigde u dat deze punten opgenomen zijn in uw beleidsverklaring.
Mijnheer de minister, klopt het dat de politie in het najaar van 2020, in overleg met het openbaar ministerie, noodgedwongen in een toestand was gekomen waarin ze enkel in een beperkt aantal gevallen verder onderzoek verrichtte bij meldingen van cybercrime door burgers? Zo ja, hoe is die toestand vandaag?
U gaf zelf al aan dat de nood hoog is. Wat is tegenwoordig uw plan van aanpak hieromtrent? Welke timing hanteert u daarbij?
02.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Op het niveau van het College van procureurs-generaal bestaan geen nationale richtlijnen waarin dergelijke afspraken tussen politie en openbaar ministerie worden gemaakt. Het vervolgbeleid door de procureurs des Konings houdt rekening met de eigenheid en concrete situatie in elk arrondissement en met de beschikbare middelen en capaciteit bij politie en parket. Elk dossier is ook anders.
Bij vele onderzoeken in informaticabedrog en oplichting op het internet blijkt het vaak moeilijk om aanknopingspunten te vinden waarop verder onderzoek kan worden gevoerd. Ik weet niet of u het interview met mevrouw De Bolle, de directeur van Europol, in De Zondag van 14 februari hebt gelezen, maar daarin geeft ze aan hoe belangrijk de internationale en Europese samenwerking is in de strijd tegen cybercrime. Criminelen op het wereldwijde web kennen namelijk geen grenzen, terwijl in de strafrechtelijke onderzoeken die grenzen vaak nog wel bestaan. Het zijn dan ook vaak tijdrovende en complexe onderzoeken, zonder garantie op een goede afloop, te weten geïdentificeerde daders, laat staan gearresteerde daders, die we met succes kunnen vervolgen in ons land.
Cybercrime is bovendien een vlag die vele ladingen dekt. Het is een verzamelterm voor valsheid in informatica, informaticabedrog, hacking en informaticasabotage. Via het misdrijf van informaticabedrog kunnen rechtstreeks vermogensvoordelen worden bekomen. Ook voor het misdrijf van oplichting met internet, wat in feite niet tot cybercrime in de strikte zin behoort, is dat het geval.
Heel wat misdrijven zijn oplichting met het internet als middel, maar zijn geen cybermisdrijf zoals hacking.
De capaciteit die aan de opsporing en de vervolging kan worden besteed, hangt nauw samen met de beschikbare budgetten voorzien voor de bestrijding van cybercrime bij politie en Justitie. Een verhoging van die budgetten is inderdaad primordiaal, wil men gelijke tred houden met de toename in cybercrime. Gelet op de toenemende digitalisering van de maatschappij, neemt ook cybercrime een grote vlucht, wat nog versterkt wordt door het vele telewerken ingevolge COVID-19.
Ik kom aan uw derde vraag. Vandaag wordt binnen een gemengde werkgroep van het openbaar ministerie, de politie, het bankwezen en de CCB een nationale omzendbrief voorbereid die het beleid inzake phishing zal stroomlijnen over de verschillende parketten. De finalisatie wordt verwacht tegen juni dit jaar. Ik zal aan de parketten de mogelijkheid geven om bijkomend gespecialiseerd personeel aan te werven in de strijd tegen cybercrime. In de extra budgetten voor Justitie zal daaraan aandacht worden besteed. Tegelijkertijd zal er geïnvesteerd moeten worden in de nationale beeldvorming door de federale politiediensten en het opzetten van een duurzame structurele samenwerking met diverse externe partners. De federale gerechtelijke politie legt de laatste hand aan een cyber aid-communicatie via een participatief platform, toegankelijk voor alle leden van de politie, waardoor eerstelijnspolitiemensen beter zullen kunnen reageren op klachten. Veel klachten worden immers bij de lokale politie ingediend en ook op dat niveau moeten er goede antwoorden verschaft kunnen worden.
Aangaande preventie wordt getracht de samenwerking met het Centrum voor Cybersecurity in België zoveel mogelijk te bevorderen. In zijn DGJ 3.0, het strategisch plan van de federale gerechtelijke politie, is voorzien in de aanwerving van 125 IT-specialisten, van wie sommigen zich zullen toeleggen op de problemen en fenomenen in kwestie. Samen met mijn collega-minister van Binnenlandse Zaken wil ik ook in die capaciteit voor de federale gerechtelijke politie voorzien. Cyber aid zal tegen het einde van de eerste helft van 2021 worden uitgevoerd.
02.03 Bert Moyaers (sp.a): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord dat op zijn minst wat verduidelijkend is. Ik heb begrepen dat er geen nationale richtlijnen waren over gemaakte afspraken.
U beklemtoont het belang van internationale samenwerking, wat ik alleen maar kan beamen, want cybercrime gebeurt grotendeels ver weg van onze eigen thuiscomputer en liefst zelfs zo ver mogelijk in een ander land, zodat een en ander heel moeilijk te traceren valt. Daarom zal ik zeker ook een vraag indienen voor uw collega bevoegd voor Buitenlandse Zaken, om na te gaan of er ook internationaal misschien meer kan worden samengewerkt.
De cijfers blijven de pan uit swingen. Van mijn eigen politiezone hoorde ik vorige week dat een nieuw record werd gevestigd toen iemand melding maakte van verloren geld. Een gewone, maar misschien niet gemiddelde, burger maakte melding van een oplichting van 710.000 euro. Dat zijn dramatische cijfers, maar voor mensen die een klein bedrag verliezen, is het soms nog erger. Geldverlies kan heel wat drama's teweegbrengen.
U zegt dat de verhoging van het budget primordiaal is – dat is heel goed – en dat de capaciteit van de federale gerechtelijke politie moet worden verhoogd en dat u dat samen met de minister van Binnenlandse Zaken zult doen. Dat is alleen maar positief, maar er is toch wel wat haast bij, als men weet hoeveel mensen vandaag worden opgelicht. Dat kan gaan over bedragen van een paar honderden euro's tot in de honderdduizenden euro's.
L'incident est clos.
03 Vraag van Theo Francken aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De Leuvense hulpgevangenis" (55013675C)
03 Question de Theo Francken à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La prison de Louvain secondaire" (55013675C)
03.01 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de vicepremier en minister van Justitie, ik had u graag een vraag gesteld over de Leuvense hulpgevangenis. Mij bereiken signalen dat ondanks de aanpassingen aan de hulpgevangenis aan het hek tussen de muur van de gevangenis en de Nobelstraat in het centrum van Leuven, er toch nog heel wat projectielen over worden gegooid. Dat kunnen verdovende middelen zijn, steekwapens, maar ook telefoons en elektronica. Klopt dit? Hebt u daar cijfers over?
Worden er nog controles uitgevoerd door de Leuvense politie in de straten rond de gevangenis? Is daar nog voldoende toezicht? Heeft u daar ook cijfers over? Wat zijn de plannen?
Als ik het goed heb begrepen, werd de muur verhoogd, maar zou dit eigenlijk niet effectief zijn. Hij is nog te laag en men verzwaart gewoon het projectiel, zodat men verder en hoger kan gooien. Er zou steeds meer over de muur worden gegooid. Kunt u daar enige toelichting bij geven? Ik heb er ook nog schriftelijke vragen over gesteld, die antwoorden zie ik nog wel komen.
03.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Collega, bedankt voor uw vragen. Ten eerste, in 2020 werden 21 pakketten gevonden tijdens de controle op de wandeling, de meeste tussen de muur en de omheining.
Ten tweede, fouilles op het lichaam hebben quasi geen resultaten gehad, want de buit wordt reeds verdeeld op de wandeling. In 2020 konden slechts in vier gevallen de drugs worden gelinkt aan een gedetineerde na terugkeer van de wandeling. Een tuchtrechtelijke procedure werd in deze gevallen steeds opgestart. Het tuchtregime van de gedetineerden wordt geregeld in titel 7 van de basiswet. Zo vormt het bezit van of de handel in verboden voorwerpen of substanties een tuchtrechtelijke inbreuk van eerste categorie en kunnen hiervoor algemene en bijzondere tuchtsancties worden opgelegd.
Ten derde, in 2020 werden drie gerechtelijke onderzoeken geopend lastens buitenstaanders die voorwerpen over de muur van de Leuvense gevangenis hebben gegooid. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om het overgooien van verdovende middelen. Een eerste gerechtelijk onderzoek over feiten van mei/juni 2020 werd afgerond en werd afgelopen dinsdag behandeld voor de correctionele rechtbank. In dit dossier werden zes verdachten geïdentificeerd, waarvan er drie aangehouden werden en voor de rechtbank zijn verschenen. Een tweede gerechtelijk onderzoek loopt nog. In dit dossier werden twee verdachten geïdentificeerd voor een tiental feiten van juli tot en met september 2020. Beide verdachten werden voorgeleid voor de onderzoeksrechter en zitten op dit ogenblik nog in voorlopige hechtenis. Het derde gerechtelijk onderzoek is inmiddels afgerond. Hier werden twee minderjarigen geïdentificeerd en voor beiden werd de jeugdrechter gevorderd.
Ten vierde, recent werd de omheining van de wandeling significant verhoogd tot zes meter. Een verdere verhoging, zegt men mij, is technisch gezien zeer moeilijk. De oplossing zit dus niet alleen in extra infrastructurele beveiliging, maar ook in een goede samenwerking met de politiediensten en het gerecht.
03.03 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, zes meter lijkt hoog maar bijvoorbeeld een met een steen verzwaarde sok krijgt men daar wel overheen geslingerd. Ik heb begrepen dat het technisch moeilijk is om de muur nog verder te verhogen maar misschien moet men eens bekijken of er geen alternatieven zijn. Ik verwacht namelijk veel problemen. U zegt dat er vorig jaar 21 pakketten onderschept zijn, maar dat betekent ongetwijfeld dat een veelvoud daarvan eroverheen werd gegooid. De kans dat men daarbij wordt gepakt is echt niet zo groot. Er zijn twee wachtlokalen voor de cipiers maar er is er een weggehaald, precies dat wachtlokaal dat dicht tegen die muur staat. Nu dat is weggehaald, is het toezicht heel slecht.
Ik hoor ook dat er niet zoveel patrouilles van de lokale politie meer zijn in de aansluitende Nobelstraat. Hopelijk neemt Justitie contact op met de lokale politie om meer toezicht te houden. Ik blijf ook aandringen op het onderzoeken van eventuele bijkomende infrastructurele aanpassingen want dit zet weinig zoden aan de dijk. Ik heb zelfs gehoord dat het nog nooit zo erg is geweest. Ik zal u er bijkomende schriftelijke vragen over stellen.
L'incident est clos.
04 Vraag van Ben Segers aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het gebruik van bakens in grensoverschrijdende operaties bij onderzoek naar mensensmokkel" (55013964C)
04 Question de Ben Segers à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'utilisation de balises lors d'opérations transfrontalières dans le cadre du trafic d'êtres humains" (55013964C)
04.01 Ben Segers (sp.a): Mevrouw de minister, ik had deze vraag vorige keer reeds ingediend, maar dat was toen net voor de deadline en dat gaf u heel erg weinig tijd om de zaak te laten uitzoeken. Daarom heb ik ze toen ingetrokken en heb ik ze nu gewoon opnieuw ingediend. Het gaat over het gebruik van bakens in grensoverschrijdende operaties bij het onderzoek naar mensensmokkel en de toepassing op de zaak-Mawda. Verder verwijs ik naar mijn schriftelijke neerslag.
04.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Beste collega, u stelde een drietal clusters van vragen. Ik zal er ook op die manier op antwoorden.
Ten eerste, het gebruik van een baken impliceert een technische observatie, al dan niet grensoverschrijdend. Zowel het technische als het internationale karakter van de observatie maakt dat die stelselmatig is, en dus het voorwerp dient te zijn van een machtiging. Een machtiging moet worden verleend door de lokale of federale BOM-magistraat, naargelang van waar het dossier gelokaliseerd werd en/of afhankelijk van het feit of er sprake is van een bewaakte of gecontroleerde aflevering van personen. In dat laatste geval dienen vijf voorwaarden te worden vervuld. Met andere woorden, het uitgebreide antwoord dat ik u gaf over het theoretisch kader van de bewaakte en gecontroleerde aflevering in de commissie van 3 februari 2021, is ook hier van toepassing.
Uiteraard dient steeds in rekening te worden genomen welke elementen op welk ogenblik bekend zijn in een specifiek dossier, en dient de evaluatie ervan ad hoc te gebeuren. Zo is het perfect mogelijk dat in het kader van een onderzoek naar mensensmokkel een voertuig in beeld komt waarvan niet, of nog niet, geweten is waarvoor het zal dienen en door wie het wanneer en waarvoor zal worden gebruikt. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het persoonlijk vervoer van verdachten, logistiek gebruik of het vervoer van al dan niet hier illegaal verblijvende personen. Een observatie van dergelijk voertuig is niet per definitie te beschouwen als een bewaakte of gecontroleerde aflevering van personen. Als daarvoor wel aanwijzingen bestaan in het dossier, zal de observatie – met respect voor de vijf voorwaarden – niet enkel uitgevoerd worden aan de hand van een baken, maar in combinatie met andere middelen, zoals bijvoorbeeld een fysiek observatiedispositief.
Ook met betrekking tot de procedure tot melding door de buitenlandse politie verwijs ik naar de antwoorden uit de commissie van 3 februari.
Een voertuig dat uitgerust is met een baken, hoort bij grensoverschrijding niet gecontroleerd of geïntercepteerd te worden.
Ten tweede, een stelselmatige observatie is per definitie heimelijk en dient dus niet opgenomen te worden in de ANG of SIS. Wel kan per geval afgewogen worden of het een meerwaarde betekent voor het dossier om een maatregel te verbinden aan een entiteit uit het dossier. Dat kan bijkomende informatie opleveren en moet dus afzonderlijk worden beoordeeld.
Zowel in de ANG als in de SIS bestaan verschillende maatregelen. Algemeen gesteld strekken sommige ertoe bepaalde informatie te vergaren zonder de verdachte te verontrusten. Andere strekken er dan weer precies toe personen, voertuigen of voorwerpen aan te treffen of te onderscheppen. Er bestaan tal van varianten. Steeds dient oordeelkundig bekeken te worden welke maatregel het meest gepast is. Bovendien kan steeds bijkomende toelichting worden gegeven in een commentaarveld, opdat de politiefunctionaris die de maatregel uitvoert, precies weet wat er dient te gebeuren. Tot voor kort vereiste de raadpleging van die commentaren een extra doorklikken voor de politiefunctionaris die de controle uitvoert. Sinds eind januari 2021 is het commentaarveld vervangen door een annotatie, die gemakkelijker raadpleegbaar is.
De politiediensten kunnen inderdaad steeds optreden wanneer strafbare feiten worden opgemerkt.
Ten derde, in de bestaande richtlijnen en opleidingen wordt steevast een correct gebruik van de beschreven tools onderricht. Geïsoleerde gevallen waarbij richtlijnen niet correct worden toegepast, zijn nooit absoluut uit te sluiten. Het is vooreerst de individuele verantwoordelijkheid van elke politiefunctionaris om hier correct mee om te gaan. Elke leidinggevende die vaststelt dat dat niet het geval zou zijn, dient hierop te reageren.
Er werd met betrekking tot de problematiek van mensensmokkel ook geïnvesteerd in een overleg over de respectieve componenten van de federale politie, onder meer met het oog op een verbeterde doorstroming tussen de onderzoeksdiensten en de eerstelijnsdiensten. Er zijn ons geen recente gevallen bekend die van aard zijn uw vrees te voeden.
Met betrekking tot de algemene vraag in fine, zoals ik in mijn eerder antwoord heb gesteld, bepalen het koninklijk besluit van 9 april 2003 en een omzendbrief van het College van procureurs-generaal de regels inzake onder meer de bewaakte doorlevering en de aflevering.
04.03 Ben Segers (sp.a): Mijnheer de minister, ik zal uw antwoord nog eens goed nalezen. Het kader heb ik wel al goed bekeken, want daar had u inderdaad al op geantwoord. Het huidige kader lijkt mij niet te volstaan. Qua definities enzovoort lijken daar echt nog dingen te ontbreken, dus volgens mij is op zijn minst daar nog verbetering mogelijk.
Het incident is gesloten.
05 Question de Claire Hugon à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La ratification de l'OPCAT et la mise en place d'un mécanisme national de prévention" (55014053C)
05 Vraag van Claire Hugon aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De ratificatie van het OPCAT en de invoering van een nationaal preventiemechanisme" (55014053C)
05.01 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, en 2005, la Belgique a signé le Protocole facultatif de la Convention des Nations Unies contre la torture (OPCAT).
Dans le rapport rédigé pour le dernier Examen Périodique Universel qui date de 2016, la Belgique indiquait mettre tout en œuvre pour ratifier aussi vite que possible l'OPCAT, mais cette ratification n'est toujours pas intervenue. Pourtant, un projet de loi à cet effet a été voté, en juillet 2018, mais n'a toujours pas été publié au Moniteur belge.
La Belgique est également en reste de créer un mécanisme national de prévention chargé de contrôler tous les lieux de privation de liberté, en accord avec les principes de Paris et l'OPCAT.
Une coalition d'associations s'est constituée autour de la demande de la création de ce mécanisme national de prévention. Après une analyse des organes existants, elle a conclu qu'il était impératif de mettre en place un tel mécanisme nous permettant de ratifier l'OPCAT et d'assurer un contrôle externe, indépendant et impartial de l'ensemble des lieux de privation de liberté.
La coalition OPCAT met en avant certains principes parmi lesquels l'importance de faire de cette mission de contrôle une mission spécifique, la nécessité d'un organe unique et d'une composition pleinement indépendante du pouvoir politique, des pouvoirs exécutifs et des services administratifs qui en dépendent. La coalition appelle notamment à s'inspirer du modèle mis en place au niveau européen, avec un secrétariat permanent, des experts qui sont membres et rémunérés et des experts associés qui sont indemnisés pour leur travail.
Monsieur le ministre, pouvons-nous espérer une ratification de l'OPCAT au cours de cette législature? Quelles sont les démarches qui sont aujourd'hui entreprises par le gouvernement dans cette perspective? Où en sont les démarches visant à créer un mécanisme national de prévention belge? Quel serait le statut de ce dernier? Quelle serait la procédure de décision menant à sa création et à la nomination de ses membres? Selon vous, que devrait englober la notion de "lieu de privation de liberté" qui est au cœur de cet organisme?
05.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, chère collègue, le gouvernement précédent a prévu de déposer l'instrument de ratification dès que toutes les assemblées parlementaires concernées auront donné leur assentiment – c'est aujourd'hui le cas – et que les éléments constitutifs de ce mécanisme national de prévention auront été déterminés, ce qui doit encore être réalisé.
En vue de la détermination de ce mécanisme, les administrations des lieux de privation de liberté, les organes de contrôle, la coalition OPCAT et Amnesty International ont été récemment consultés.
Le fruit de cette consultation devrait permettre d'aboutir à des recommandations communes qui me seront transmises au printemps, accompagnées de différents éléments techniques. Je pourrai alors entamer les discussions politiques au sein du gouvernement fédéral et avec les entités fédérées.
Dès que le mécanisme sera déterminé, l'instrument de ratification sera déposé et nous nous emploierons à le mettre en place en collaboration avec les entités fédérées.
Mon objectif est que cet instrument de ratification soit déposé au cours de cette législature et que les premiers éléments en vue de la mise en place de ce mécanisme soient pris dans la foulée. Selon les exigences liées au Protocole, ce mécanisme de prévention devra notamment couvrir tous les lieux de privation de liberté, qu'ils soient sous l'autorité des entités fédérées ou du fédéral, gérés par le public ou le privé.
Une discussion devra avoir lieu avec mes collègues du gouvernement fédéral et des entités fédérées sur ce que recouvre la notion de "lieu de privation de liberté". Un élément me semble important: dans l'idéal, elle devrait être commune à l'ensemble du territoire. Cependant, vous comprendrez que je ne réponde pas de façon plus précise à votre question.
La rapidité de la mise en œuvre de ce mécanisme est inversement proportionnelle à l'importance que j'attache à cette question. L'article 15 de notre Constitution garantit la liberté de la personne. Il est donc bon que les exceptions à cette règle soient bien contrôlées.
05.03 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse. Je me réjouis de savoir que des discussions sont menées actuellement sur ce mécanisme national de prévention; cela signifie que très bientôt, nous pouvons espérer recevoir davantage d'informations sur les contours proposés.
J'entends avec plaisir que votre objectif est de déposer l'instrument de ratification OPCAT au cours de cette législature. J'en suis heureuse. J'entends aussi votre intérêt central sur la définition de "lieu de privation de liberté".
Je reviendrai néanmoins sur deux points. J'ai bien lu les recommandations de cette coalition OPCAT. Les arguments qu'ils pointent pour plaider en faveur d'un mécanisme unique, et ce, malgré le modèle fédéral de notre pays, sont assez convaincants. Il est souhaitable de séparer clairement les différentes missions que mènent les organismes potentiellement concernés (la médiation, les plaintes, le contrôle) et de les confirmer et renforcer dans leurs missions respectives sans tout mélanger. Il me paraît aussi important, comme vous le soulignez, que le contrôle soit mené de façon homogène et transversale afin que l'on en tire des enseignements cohérents et des conclusions avec une vision d'ensemble des enjeux.
Pour ce qui est de l'argument du fédéralisme, que je comprends parfaitement, d'après les chiffres que j'ai reçus, il n'y aurait pas moins de 95 % des personnes potentiellement concernées par ce contrôle qui, en fait, relèveraient du fédéral. Il me paraît donc assez naturel que le fédéral ait la main sur la question. Les discussions ne me paraissent pas être un obstacle à un organisme unique.
Je m'attarderai à la notion de "lieu de privation de liberté", enjeu important pour définir le champ d'action de ce futur mécanisme. Il est fondamental que cette notion soit la plus englobante possible. Cette notion nous fait penser aux prisons, aux centres fermés, aux cellules dans les commissariats et aux IPPJ. Il est à mon sens important de prendre en considération des lieux plus inattendus, mais qui sont des lieux qui constituent bien des lieux de privation de liberté dans les faits comme, par exemple, une voiture de police. On sait que des violences policières sont commises dans des fourgons et non pas dans une cellule. Même des maisons de repos dont les résidents n'ont pas les codes et ne peuvent donc pas sortir de leur propre volonté peuvent en être.
Monsieur le ministre, je vous remercie pour l'intérêt que vous portez à cette question. Je resterai attentive à ses développements. C'est capital pour les droits fondamentaux des personnes concernées qui se trouvent dans des situations vulnérables par essence.
L'incident est clos.
- Theo Francken aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het CCIF in België" (55014172C)
- Denis Ducarme aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het Collectif contre l'islamophobie en France" (55014331C)
- Georges Dallemagne aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De heroprichting van het CCIF op ons grondgebied" (55014455C)
- Theo Francken à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le CCIF en Belgique" (55014172C)
- Denis Ducarme à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le Collectif contre l'islamophobie en France" (55014331C)
- Georges Dallemagne à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La reconstitution du CCIF sur notre territoire" (55014455C)
06.01 Theo Francken (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de vice-eersteminister, ik ondervraag u over een zaak waarover ik zes à acht weken geleden al vragen heb gesteld in het Parlement. Toen ging het over de subsidie van de Belgische regering aan het CCIB of Centre collectif contre l'islamophobie en Belgique.
Het CCIB blijkt een dochterorganisatie te zijn van het CCIF, dat in november 2020 is verboden of door de minister van Binnenlandse Zaken in Frankrijk op de verboden lijst van islamitische en extremistische organisaties is geplaatst.
Ik heb u daarover ondervraagd. U antwoordde mij toen dat het dossier niet bij u lag, dat u daar niet voor bevoegd was en dat ik ter zake mevrouw Schlitz moest ondervragen.
Ik heb mevrouw Schlitz hier in de plenaire zaal daarover ook ondervraagd, wat een heel eigenaardige belevenis was. Op een bepaald moment vroeg zij aan de voorzitter om mij de mond te snoeren omdat het haar niet aanstond wat ik verklaarde. Het is een heel vreemde dame, maar ik zal haar zeker nog vragen stellen, alleen daarom al. Het was te amusant.
Zij wist mij te vertellen dat het CCIF niets te maken heeft met het CCIB, waarna ik mij de vraag stelde waarom zij exact hetzelfde logo in dezelfde kleur en in hetzelfde lettertype hebben evenals dezelfde naam en dezelfde doelstelling in hun oprichtingsakte. Dat is vreemd. Men kan wel beweren dat iets met vier poten, haar en een snuit wat blaft, geen hond is. De kans is echter wel groot dat het een hond is. Het was dus een opmerkelijk antwoord.
Ik heb toen gerepliceerd dat ik haar het volgende voorspelde. Zoals wij met het moslimextremisme hebben gezien bij de aanslagen, druppelt het in Brussel, wanneer het regent in Parijs. Het CCIF, dat in Frankrijk is verboden en toen veel ophef heeft gemaakt en fel heeft geprotesteerd, heeft zichzelf twee weken later opgeheven, wat ik verdacht vond. Ik was van mening dat het CCIF toch iets te verbergen had. Nu richt het zich blijkbaar opnieuw op in Brussel, wat ik toen al had voorspeld. Er is nu eenmaal een sterke link door de aanwezigheid van dezelfde soennitische migrantengemeenschappen in ons land in zowel Vlaanderen, België, Brussel als Frankrijk. Wij hebben dat gezien bij de aanslagen. Keer op keer wordt die link bewezen. Er zijn heel wat uitwisselingen van imams en moskeewerking. De islamitische gemeenschappen zijn heel compatibel. Dus zijn ook de radicale varianten en elementen in die gemeenschappen zowel in Frankrijk als in België actief.
Mijn vraag is natuurlijk wat nu. Frankrijk verbiedt het CCIF. België geeft subsidies aan de Belgische variant. Nu wordt de Franse variant heropgericht onder het CCIE, dus niet France maar Europe.
Wat doen wij daarmee?
Ik wil ook even in herinnering brengen dat in de oprichtingsakte van het CCIB en in de raad van bestuur nog altijd heel wat politici van Ecolo zijn opgenomen, wat de zaak voor mevrouw Schlitz natuurlijk nog vervelender maakte. Dat begrijpt u wel. Misschien was ze daarom zo nerveus, toen ik haar daarover ondervroeg.
Bent u op de hoogte van de oprichting? Wat zullen uw veiligheidsdiensten daaraan doen?
U kan immers begrijpen dat veel mensen dat niet begrijpen en verontrustend vinden. De strijd tegen islamisme is en moet een prioriteit zijn, ook voor de huidige regering.
06.02 Denis Ducarme (MR): Monsieur le ministre, ce dossier, je le connais un peu.
Vous y êtes également plutôt attentif pour ce que j'ai pu en juger d'après vos prises de position ces dernières années au sein de ce Parlement. Ce sujet nous amène à vous interroger, moi, un autre ancien membre du gouvernement et M. Dallemagne, qui a siégé comme moi au sein de la commission d'enquête Attentats. C'est un sujet que nous estimons collégialement important.
Le Collectif contre l'islamophobie en France (CCIF) a été dissout en France par le gouvernement français. Cette organisation islamiste a servi de caisse de résonance pour un certain nombre de groupes qui voulaient agir dans un sens qui a conduit à la décapitation du professeur Samuel Paty. Le gouvernement français, dans son décret relatif à la dissolution du CCIF, a indiqué que les actes posés par cette organisation étaient des appels indirects à la haine, ou encore que celle-ci justifiait un certain nombre d'actes à caractère terroriste. C'est vous dire l'ampleur du problème.
Quelques semaines plus tard, nous apprenons que le CCIF se reconstruisait sous une autre forme, une variante belge, sous le nom du Collectif contre l'islamophobie en Europe (CCIE). C'est évidemment inadmissible. Nous avons déjà assez à faire avec nos propres organisations poubelles, qu'elles soient islamistes, antisémites, racistes,… Nous n'avons pas vocation à accueillir les déchets des autres.
Le gouvernement n'a pas la possibilité en Belgique de dissoudre directement des organisations de cette classe. Peut-être, dans votre réforme du Code pénal, veillerez-vous à introduire cette possibilité? Aujourd'hui, il est possible, par la voie judiciaire, de dissoudre un certain nombre d'organismes qui peuvent remettre en question la sécurité, la sérénité publique, l'ordre public. Monsieur le ministre, allez-vous donner une injonction au ministère public de déposer devant le tribunal, pour permettre la dissolution de cet organisme, ce qui serait utile à d'autres égards par ailleurs. Des organisations telles que Schild & Vrienden, par exemple, sont aussi nocives que le CCIF.
Monsieur le ministre, allez-vous saisir le ministère public? Ou pour le moins, allez-vous demander à nos services de renseignement de surveiller cette organisation qui a conduit à ce que l'on sait en France?
Vraiment, c'est un dossier important. Je suis convaincu qu'il rencontrera votre totale vigilance. J'attends avec impatience votre réponse.
06.03 Georges Dallemagne (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, dans le fil des interventions de mes collègues, je veux rappeler que le gouvernement français a dissout le CCIF le 2 décembre dernier par décret. Ce CCIF s'est très discrètement reconstitué en Belgique le 6 janvier dernier – il n'a pas fait beaucoup de publicité – sous la dénomination "Agir, défendre contre le racisme et l'islamophobie, CCIE Collectif contre l'islamophobie en Europe".
Son siège, tout aussi discret, est installé rue du Congrès, au centre de Bruxelles, dans une société boîte aux lettres qui propose ses services pour 135 euros par mois. J'ai d'ailleurs cru comprendre que cette société ne voulait pas du CCIE parmi ses clients.
Cette nouvelle ASBL compte au sein de son conseil d'administration deux anciens du CCIF, et pas des moindres: son président, Jean-Jacques Megaïde, et son secrétaire et trésorier, Fabien Clément. Elle promet de lutter tout particulièrement, par tous les moyens prévus par la loi, pour faire reconnaître les droits des musulmans de nationalité française ou étrangère résidant en France ou ailleurs. Il s'agit bien de se délocaliser en Belgique pour continuer à faire ce qu'elle faisait avant, et viser essentiellement un public français, mais pas uniquement, comme elle le dit.
Les agissements de cette association ont été vivement condamnés par l'État français. Il faut relire, à cet égard, le décret de dissolution, qui est cinglant. Notamment, l'État français souligne que "en qualifiant d'islamophobes des mesures prises dans le but de prévenir des actions terroristes et de prévenir ou combattre des actes punis par la loi, le CCIF doit être regardé comme partageant, cautionnant et contribuant à propager de telles idées, au risque de susciter en retour des actes de haine, de violence ou de discrimination et de créer le terreau d'actions violentes chez certains de ses sympathisants". Ce n'est pas rien!
Je pense qu'il faut tout le poids de ces mots et toute l'argumentation du gouvernement français pour aller jusqu'à dissoudre cette association; et voir à quel point cette association est dangereuse pour la France et pour d'autres pays, à travers ses actes, ses comportements et ses discours.
Autant il me paraît important de lutter contre toutes les formes de discrimination et de respecter la liberté d'association et de religion, autant il me paraît important de protéger le droit de nos concitoyens à vivre en sécurité, ainsi que de protéger notre cohésion sociale contre les dérives extrémistes, y compris celles qui se dissimulent derrière le paravent de causes qui méprisent d'être défendues.
Cette ASBL entend poursuivre strictement les mêmes objectifs, selon les mêmes méthodes qu'elle avait en France. Cela me paraît, à moi et à mes collègues, tout à fait inacceptable.
Je souhaiterais vous poser quelques questions. Comment le gouvernement français a-t-il réagi à cette délocalisation? Vous a-t-il contacté? Avez-vous été informé? Vous a-t-il demandé de prendre des mesures à l'égard de cette association? J'imagine que le gouvernement français est inquiet de voir qu'une forme de pied de nez lui est adressée par cette association, et par voie de conséquence, d'une certaine manière, de la part des autorités belges, si elles ne font rien. Qu'avez-vous entrepris depuis que vous avez été informé de cette délocalisation? Avez-vous pris des mesures de surveillance ou de dissolution afin d'éviter que se produisent en Belgique des faits analogues à ceux qui ont eu lieu en France? De quels outils juridiques disposez-vous? Estimez-vous que ces outils sont suffisants? Tant qu'on y est, y a-t-il d'autres ASBL en Belgique qui peuvent potentiellement poser question sur le plan du radicalisme?
06.04 Vincent Van Quickenborne, ministre: Cher collègue, vos questions montrent qu'il existe une certaine inquiétude en ce qui concerne la création de l'ASBL CCIE en Belgique. Je peux vous dire que je comprends tout à fait votre inquiétude. Mais en même temps, il faut respecter les règles de l'État de droit, les droits et libertés fondamentales, comme la liberté d'association. En tant que ministre de la Justice, je les respecterai.
Ik stel trouwens vast dat in naam van die zelfde grondwettelijke vrijheden en rechten een parlementslid van deze assemblée afgelopen weekend ging betogen in Frankrijk tegen de mogelijke ontbinding van een andere organisatie, Génération identitaire.
Tussen haakjes, ik vraag me af wat de vraagstellers van deze geplande ontbinding vinden.
Ik heb in de voorbije weken al meermaals gezegd dat de Belgische wet en de Grondwet niet in de mogelijkheid voorzien om groeperingen buiten de wet te stellen. Dat weet u intussen. Ik verwijs naar nieuwe wetsvoorstellen om onder meer de wet op de privémilities op dat vlak uit te breiden. Interessant. Wij zullen die bekijken. Maar u weet dat dergelijke voorstellen in 2012 niet het gewenste resultaat bereikt hebben.
Blijft ons land dan passief? Uiteraard niet. Wat de Belgische Justitie doet, is de individuele leden van dat soort organisaties vervolgen als daar reden toe is. Ik verwijs onder meer naar de aanpak in ons land van Sharia4Belgium. Die beweging is niet ontbonden, maar 30 leden zijn wel veroordeeld. Ik verwijs ook naar een andere organisatie, Bloed, Bodem, Eer en Trouw. Die organisatie is niet ontbonden, maar de individuele leden zijn wel veroordeeld.
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten van ons land, waaronder de Veiligheid van de Staat, doen dus hun werk. De Veiligheid van de Staat heeft mij in dit dossier alvast het volgende meegedeeld. Deze vzw werd opgericht op 1 november 2020 en de statuten werden gepubliceerd in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad op 13 januari van dit jaar, dus vorige maand. Hoewel er inderdaad banden bestaan tussen deze organisatie en de in Frankrijk ontbonden organisatie CCIF heeft deze vzw volgens de Veiligheid van de Staat tot heden nog geen concrete activiteiten ontplooid. De Veiligheid van de Staat zal in de toekomst gepaste aandacht besteden aan deze vzw indien deze daadwerkelijk activiteiten zou ontplooien in ons land, en Justitie zal desgevallend gepast optreden.
Monsieur Ducarme, je connais la législation précise à laquelle vous vous référez. Il incombe aux services d'accomplir leur travail. In casu, c'est au ministère public de décider si une enquête doit être menée et, le cas échéant, si elle doit déboucher sur une dissolution, comme vous l'avez mentionné.
06.05 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de vicepremier, u zegt dat we dit niet kunnen ontbinden omdat er geen wettelijke instrumentarium voorhanden is. Het Parlement zal daar dus over moeten beslissen. De heer Ducarme zal een uitbreiding van het lopende wetsvoorstel indienen. Ik neem aan dat dit hier of in de commissie voor Binnenlandse Zaken aan bod zal komen. We zullen dan onze positie kunnen bepalen in het dossier.
Het is alleszins goed dat de Veiligheid van de Staat alert is en dit goed opvolgt. Ik hoop dat men dat ook blijft doen. Ik mag zelfs hopen dat men ook de bestuurders van het CCIB goed in de gaten zal houden. Zij doen namelijk exact hetzelfde en hebben exact dezelfde doelstellingen als het CCIE of het CCIF. Dat is allemaal één pot nat. Ik hoop dat u uw diensten zult vragen om ook het CCIB goed in de gaten te houden. Dat kan zeer verhelderend zijn, zeker als men weet dat daar politici van Ecolo actief zijn. Ik mag hopen dat de deelname van deze partij aan de regering geen reden is om dat niet te doen. Ik kan mij echter niet voorstellen dat onze veiligheidsdiensten zich met die politique politicienne zouden bezighouden. Ik hoop dat heel dat boeltje goed in de gaten wordt gehouden en dat er bij activiteiten die ruiken naar islamisme of steun aan de Moslimbroederschap zo snel mogelijk wordt opgetreden.
06.06 Denis Ducarme (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse.
Comme vous, comme libéral, je suis évidemment extrêmement attentif au respect lié à la liberté d'association. C'est une des libertés fondamentales dans notre pays. Elle l'est tellement que cela nous a conduit en 2012 à ne pas oser dissoudre Sharia4Belgium. C'est cela qu'il s'est passé. Depuis 2012, ce dossier est pendant de savoir si le gouvernement reste dépendant du pouvoir judiciaire pour dissoudre certaines organisations nuisibles, dangereuses, qu'elles soient de nature islamiste, antisémite ou raciste.
Avec les collègues, vous permettrez que l'on puisse en discuter et pousser peut-être à l'analyse de la proposition de loi qui amenderait la loi de 1934 sur les milices privées et qui donne la possibilité au gouvernement de dissoudre ces associations. J'espère que l'on pourrait, dans ce cadre, avoir votre soutien, monsieur le ministre.
Je relève évidemment un élément de votre réponse. Vous nous dites que "les services de renseignement, la Sûreté de l'État, sont vigilants par rapport à cette organisation". C'est fondamental. Il y a un point sur lequel je veux également attirer vote attention: peut-être avons-nous besoin de davantage de communications avec la France sur ce sujet? M. Dallemagne demandait s'il y avait eu des contacts, des échanges d'informations? Pour ma part, j'ai écrit au ministre de l'Intérieur français, M. Darmanin, et je lui ai demandé à pouvoir rencontrer ses services afin d'être encore plus éclairé sur la nature de cette association. J'inviterai à me rejoindre naturellement l'ensemble des parlementaires qui le souhaitent.
06.07 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, effectivement, je ne vous ai pas entendu sur ce volet de ma question. Je ne sais pas si cela est un oubli ou si vous préférez ne pas en parler, mais vous n'avez pas répondu sur les contacts entre la France et la Belgique et sur les avertissements qui auraient pu venir de France.
À cet égard, je voudrais dire avec une certaine gravité que je n'ai pas oublié, nous ne l'avons pas oublié, comme aucun d'entre nous et vous non plus je le sais, que les terroristes qui ont frappé la France le 13 novembre venaient de Belgique. Ils étaient organisés à partir de la Belgique. Ils avaient créé un réseau à partir de la Belgique. Ils s'étaient radicalisés à partir de la Belgique.
Cela crée une responsabilité particulière je pense de notre pays, notamment à l'égard de la France, mais aussi en termes de coordination et de cohésion européennes par rapport à la menace radicale islamiste. Je pense qu'il faut ne jamais l'oublier. Dans cette affaire-ci, il paraîtrait tout à fait incroyable et même choquant de voir que la Belgique ne prend pas cette question avec tout le sérieux nécessaire par rapport à un pays qui a été frappé d'une telle manière et à travers de telles filières. Je pense qu'il ne faut pas oublier cet aspect dans la réaction que la Belgique doit avoir.
J'entends bien qu'il est difficile de dissoudre une association qui n'a encore rien fait aujourd'hui. Il faudrait encore se poser la question à l'avenir d'associations qui se délocalisent comme cela en Europe, d'une capitale à l'autre, d'un pays à l'autre et voir quelle serait éventuellement la coordination qu'on peut avoir en la matière, comme le bannissement d'associations de ce type d'un pays à l'autre. Mais je pense qu'il faudra effectivement revenir avec des propositions sur leur dissolution.
On sait à quel point c'est compliqué. On sait à quel point l'accord constitutionnel et le Conseil de l'État avaient rejeté les initiatives parlementaires en 2012. J'avais participé aux débats à cette époque. J'ai déposé sous cette législature-ci une proposition permettant de mieux sanctionner, plus rapidement, des personnes qui appartiendraient à de telles associations et qui enfreindraient des principes aussi élémentaires que la discrimination et la ségrégation. Je pense notamment au parti Islam qui s'était constitué, il y a quelques années, et qui proposait la ségrégation dans les transports en commun.
En tout cas, il faudra débattre rapidement sur les différentes propositions qui sont sur la table ou qui pourraient venir sur la table rapidement. Je réponds volontiers à l'invitation de mon collègue de me rendre en France ou d'avoir un contact avec les autorités françaises pour examiner la possibilité de mieux nous coordonner sur ces questions.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mevrouw Zanchetta is nog niet aanwezig. De heer Van Hecke heeft laten weten dat zijn vraag nr. 5514231C mag worden uitgesteld naar volgende week.
Mijnheer Segers, mevrouw De Wit is nog in een andere commissie, maar u mag uw vraag al stellen.
- Ben Segers aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het honderdjarige bestaan van de Drugswet" (55014247C)
- Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De plannen van de regering m.b.t. de drugswet" (55014453C)
- Ben Segers à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le centenaire de la loi sur les drogues" (55014247C)
- Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les projets du gouvernement en ce qui concerne la loi sur les drogues" (55014453C)
07.01 Ben Segers (sp.a): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, vandaag, 24 februari 2021, is het exact 100 jaar geleden dat de drugswet van 1921 in werking trad. Het regeerakkoord is heel ambitieus wat de strijd tegen drugs betreft. Het beleid is gebaseerd op twee scherp geformuleerde pijlers. Enerzijds ligt de focus op preventie, schadebeperking en hulpverlening. Anderzijds zal ook de strijd tegen de georganiseerde drugscriminaliteit sterk opgevoerd worden. Het verwezenlijken van die ambitie zal uiteraard niet automatisch gebeuren.
Het honderdjarige bestaan van deze wet kan een goede aanleiding zijn om de drugswet diepgaand te evalueren en die ambitie ook effectief te realiseren. Een dergelijke evaluatie kan deze pijnpunten oplijsten en eventuele pistes van decriminalisering onderzoeken. Zeker wat cannabis betreft, worden heel wat voorstellen geformuleerd door experts, die afwijken van het huidige model.
U weet dat er sinds het begin van deze eeuw een bijzonder regime geldt voor cannabis dat veel onduidelijkheid oplevert. De omzendbrief van 25 januari 2005 speelt een belangrijke rol, maar is enkel bindend voor het parket, niet voor rechters. Uiteraard kunnen individuen geen rechten halen uit de omzendbrief. Het gevolg daarvan is dat de praktijk vaak afhankelijk is van het arrondissement waarin een gebruiker zich bevindt. Dat heeft rechtsonzekerheid tot gevolg.
In het bijzonder zou bijvoorbeeld onderzocht kunnen worden of het wenselijk is een wettelijke basis te hebben voor schadebeperking of voor initiatieven zoals pill testing en gebruikersruimten, om bepaalde good practices die nu al bestaan uit de grijze zone te halen. Voor alle duidelijkheid, voor mij is het essentieel dat gezondheidsindicatoren daarbij de leidraad vormen, met name de impact op de reductie van het problematische druggebruik. Dat is het enige wat telt. Dit is ter uitvoering van het regeerakkoord voor wat het luik preventie, schadebeperking en hulpverlening betreft.
Wat zijn uw verdere plannen binnen deze laatste pijler? Voor alle duidelijkheid, ik ben op de hoogte van uw plannen in verband met drugsbehandelingskamers en drugsopvolgingskamers. Het gaat mij dus over de andere plannen binnen diezelfde pijler. Op welke manier denkt u dat hier het meest zinvol mee kan gewerkt worden? Zelf dacht ik aan het model van een werkgroep van experts die u zouden kunnen bijstaan en kunnen terugkoppelen naar de commissie voor Justitie. Ik ben heel benieuwd hoe u hier verder naar kijkt.
07.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mijnheer Segers, honderd jaar na de wet van 1921 houdt drugsproblematiek ons inderdaad nog steeds bezig, zelfs meer dan ooit. Vandaag neem ik mijn verantwoordelijkheid in die complexe problematiek als minister van Justitie binnen de krijtlijnen van het regeerakkoord. Ik kan u wel bevestigen dat Justitie zijn verantwoordelijkheid opneemt.
In eerste instantie wordt de aanbodzijde bekeken. Het gaat om criminelen, smokkelaars, groothandelaars, uithalers en dealers die gigantisch veel geld verdienen op de kap van onze volksgezondheid. De rapporten van Europol laten er geen twijfel over bestaan dat de georganiseerde drugscriminaliteit de criminele branche is waar het meeste crimineel geld in omgaat. Het is een illusie te denken dat wij de drugsproblematiek de wereld uit kunnen helpen, maar wij moeten wel sterk inzetten op het beheersen ervan. Enkel op die manier kunnen wij het geweld en de overlast terugdringen en de leefbaarheid van de getroffen wijken garanderen. Bovendien kunnen wij niet aanvaarden dat die criminaliteit zich inkoopt in de legale economische bovenbouw en ons regulier maatschappelijk weefsel aanpast.
Via het Stroomplan XXL jagen wij dus niet alleen op de smokkelwaar, maar ook op de smokkelaar. De resultaten van de douane, Justitie en politie zijn opzienbarend. Criminele netwerken worden opgerold. Ook havenarbeiders, verantwoordelijken van rederijen, douaniers en politieambtenaren of ex-politieambtenaren worden daarbij niet ontzien. Criminele vermogens trachten wij in kaart te brengen en te verminderen via de zogenaamde profijtgerichte recherche, welke aanpak wordt versterkt, in eerste instantie door bijkomend mensen en middelen ter beschikking te stellen, niet het minst voor FGP Antwerpen. Nog eind vorig jaar, in december, startte de FGP een grote rekruteringscampagne, waarbij 325 plaatsen voor de gerechtelijke pijler vacant verklaard werden, waarvan 277 operationeel, inclusief 35 gespecialiseerde hoofdinspecteurs en 48 CALog-mensen. Begin dit jaar kwamen er nog eens 125 plaatsen bij, wat het totaal op 450 plaatsen brengt, waarvan er 120 zijn bestemd voor de FGP van Antwerpen. U zult mij niet horen beweren dat die mensen van vandaag op morgen aangeworven zijn, maar de intenties zijn duidelijk.
Ook de justitiële kant werd intussen versterkt. Er werden middelen vrijgemaakt voor de onmiddellijke versterking van de parketten en de zetel door juristen en ondersteunend administratief personeel, 60 personen in totaal, vooral voor de Antwerpse justitie. Van die 60 personen zijn er vandaag bijna 50 aangeworven en werkzaam.
Een heel andere benadering hanteren wij als het gaat over de vraagzijde. Daarin kan Justitie bij uitstek zijn menselijke kant laten zien via projecten ten aanzien van problematische drugsgebruikers, waarbij ik in het bijzonder denk aan de best practices van de drugsbehandelingskamer of de drugsopvolgingskamer. De drugsbehandelingskamer en de drugsopvolgingskamer zijn succesverhalen die recidive doen afnemen. Wij veralgemenen hun werking door binnen alle rechtbanken van eerste aanleg een dergelijke kamer te creëren, zoals die nu al bestaat in Gent en Antwerpen.
Het effect van deze kamers op recidive is reeds aangetoond en is significant. De kans op recidive neemt af met bijna 20 %. Ook op andere vlakken zoals de arbeidsmarkt, de doorverwijzing naar de hulpverlening en de financiële begeleiding worden gunstige resultaten geboekt.
Verder schrijven we ons uiteraard in in de noodzakelijke multidisciplinaire aanpak van deze gelaagde en complexe maatschappelijke problematiek.
U had ook een vraag over de expertengroep. Op basis van het samenwerkingsakkoord van 2 september 2002 werd een algemene eenheid Drugsbeleid opgericht. De ministerraad van 5 februari 2020 heeft de federale vertegenwoordiging in deze cel voor de huidige zittingsperiode vastgesteld en dat op voorstel van de collega van Volksgezondheid. Justitie neemt hieraan uiteraard deel. Het is in dit verband dat op multidisciplinair niveau de nodige voorstellen aan het beleid kunnen worden gedaan.
Ik wil tot slot de mensen van Smart on Drugs bedanken om dit probleem onder de aandacht te blijven brengen. Het is belangrijk dat er een publiek debat kan zijn, gebaseerd op wetenschappelijke inzichten, evidencebased zoals dat heet. Dat kan het beleid alleen maar ten goede komen.
07.03 Ben Segers (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Mijn bijbel is voor alle duidelijkheid die van de gezondheidsindicatoren. Voor de rest heb ik een open blik en vind ik dat we over alles moeten kunnen nadenken, zolang de gezondheid er maar op vooruitgaat.
Ik had uw communicatie gelezen dat de regering maatregelen zal nemen om de doeltreffende aanpak van criminele organisaties op het vlak van drugs tot stand te brengen met een repressieve aanpak en buitgerichte recherche. Ik weet ook van de campagne bij de FGP Antwerpen.
Dat is allemaal super, maar het regeerakkoord heeft het ook over de focus op preventie, schadebeperking en hulpverlening. Daarvoor is ook een aanpassing van de wetgeving en het beleid noodzakelijk. Vandaar ook mijn vragen aan u.
Ik zal ter zake zeker ook nog initiatieven vanuit het Parlement nemen.
L'incident est clos.
08 Vraag van Ben Segers aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De aanbevelingen van het Myria-rapport over mensenhandel en mensensmokkel" (55014465C)
08 Question de Ben Segers à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les recommandations contenues dans le rapport de Myria sur la traite et le trafic des êtres humains" (55014465C)
08.01 Ben Segers (sp.a): Ik verwijs naar mijn schriftelijk ingediende vraag.
08.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Segers, op uw eerste vraag kan ik het volgende meedelen. We hebben onlangs met alle betrokken actoren van de politie en het openbaar ministerie in Brugge samengezeten om van iedereen te vernemen wat de verwachtingen zijn en waar er volgens hen verbeterpunten zijn. Samengevat is er nood aan meer informatie-uitwisseling, meer coördinatie en afstemming, onder meer tussen de bestuurlijke en de gerechtelijke component, maar ook intern in de gerechtelijke pijler. Dan hebben we het nog niet over de internationale samenwerking. De oplossing voor dit probleem ligt niet op nationaal niveau, dus in het boeken van resultaten zullen we sowieso bescheiden moeten blijven, maar daarom niet minder ambitieus.
Op dit moment is mijn administratie bezig met het opstellen van het nieuw nationaal actieplan inzake de strijd tegen mensenhandel. Hiervoor worden de betrokken actoren, waaronder de leden van het Bureau van de Interdepartementale Coördinatiecel ter bestrijding van de mensensmokkel en de mensenhandel, het zogenaamde ICC, bevraagd. Myria is ook lid van het Bureau en van de Coördinatiecel. Zodoende zijn ook deze aanbevelingen besproken in het kader van de werkzaamheden van het actieplan. Een voorstel van het actieplan zal eind maart voorgelegd worden aan de Coördinatiecel. Ik wil het paard niet achter de kar spannen door nu een aantal actiepunten toe te lichten. Een en ander is nog niet definitief en moet nog bekeken worden met andere partners.
Voor uw tweede vraag verwijs ik naar het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken op uw schriftelijke vraag 203. Daarin wordt aangegeven dat de facto elke FGP-eenheid beschikt over een cel mensenhandel en mensensmokkel, waarvan de grootte, capaciteit en inzetbaarheid afhangt van criteria zoals de totale capaciteit, de beschikbare expertise, de wijze waarop het fenomeen zich manifesteert in het arrondissement, het ziekteverzuim en de laterale steun aan andere afdelingen. Binnen elke FGP-eenheid is er een directeur operaties die in overleg met de afdeling magistratuur een recherchemanagement uitbouwt dat gestuurd zal worden met de gegeven capaciteit. Deze wijze van werken laat toe op een afdoende manier soepel in te spelen op de noden. Deze werkwijze kan in de toekomst ook worden gebruikt. In het kader van intermobiliteit werden eind vorig jaar 450 functies bij de gerechtelijke pijler opengesteld in de hoop de tekorten bij de FGP's weg te werken.
Ik kom aan uw derde vraag. Ik ben in het algemeen gerust in de specialisatie van de referentiemagistraten mensenhandel en mensensmokkel bij de parketten. Dat wil niet zeggen dat er geen nood is aan opleiding en sturing. In dit kader kan ik verwijzen naar de COL 01/2015 over het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake mensenhandel. Er wordt binnen elk gerechtelijk arrondissement een referentiemagistraat mensenhandel aangesteld. Ze moeten twee tot drie keer een coördinatievergadering organiseren met de politiediensten die betrokken zijn bij de strijd tegen mensenhandel.
Tijdens deze vergadering wordt de stand van zaken op het terrein besproken en worden instructies gegeven voor de aanpak van dit fenomeen.
De omzendbrief bevat duidelijke richtlijnen op het vlak van opsporing en vervolging door de magistratuur en een specifiek hoofdstuk over de belangen van het slachtoffer. Ook het principe van de niet-sanctionering van slachtoffers van mensenhandel wordt nader toegelicht.
De COL 01/2015 herinnert aan de belangrijkste instructies over de oriëntatie van slachtoffers van mensenhandel en mensensmokkel in de ministeriële omzendbrief van 23 december 2016 betreffende de bescherming van slachtoffers. Deze COL heeft ook een aantal bijlagen die omschrijven welke indicatoren er zijn voor mensenhandel en een onderzoeksschema dat als gids dient bij de eerste vaststellingen en als doel heeft de opsporing en het onderzoek te verbeteren. Bovendien besteedt men meer aandacht aan bepaalde aspecten van de procedure, zoals het vermogensonderzoek en het belang om in de eerste fase van het onderzoek rekening te houden met een mogelijke schadevergoeding van het slachtoffer door middel van maatregelen zoals inbeslagneming en verbeurdverklaring.
Wat betreft de opleiding, kan worden verwezen naar de opleiding Mensenhandel en -smokkel. Deze maand werd een opleiding georganiseerd. Daarnaast worden ook gespecialiseerde opleidingen georganiseerd voor de referentiemagistraten mensenhandel, ofwel door het IGO – Instituut voor Gerechtelijke Opleiding –, in samenwerking met het expertisenetwerkofwel door het expertisenetwerk zelf.
Zo wordt er om de twee jaar met de FOD Justitie en het expertisenetwerk een plenaire zitting georganiseerd, waarbij verschillende thematieken aan bod kunnen komen.
08.03 Ben Segers (sp.a): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik dank u voor uw engagement en voor de verduidelijkingen die er nog zullen komen in het kader van de omzendbrief.
Ik heb er alle begrip voor dat de aanbevelingen nu moeten worden besproken binnen de interdepartementale cel.
Wat specifiek de capaciteit bij de FGP betreft, ik heb inderdaad het antwoord van minister Verlinden gekregen op de schriftelijke vraag. Ik stel mij echter nog altijd vragen omdat in 2019 verschillende personen aan de alarmbel trokken, waaronder federaal magistrate Ann Lukowiak. Zij zei toen dat teams die vroeger met tien werkten, nu maar met vier werken.
Vanochtend was ik aanwezig op de hoorzitting naar aanleiding van het jaarverslag van Myria, waar ook werd gezegd dat bepaalde personen bij FGP die gespecialiseerd waren in het aspect valse documenten nu naar terrorisme zijn doorgeschoven en dat dit nooit werd gecompenseerd. Ook zouden er bij sommige afdelingen van de FGP problemen zijn met de motivatie door een gebrek van ondersteuning vanuit de politietop en gaat er heel veel ervaring verloren door transfers naar andere units en die niet wordt gecompenseerd.
Sta mij toe toch nog wat vragen te hebben bij dat aspect. Het enige wat ik daar probeer te doen, is te objectiveren, maar dat is niet eenvoudig. Ik hoop dat u kunt nakijken of die invulling echt zo goed is als wordt gezegd.
L'incident est clos.
De voorzitster: Vraag nr. 55014442C en vraag nr. 55014443C van mevrouw Rohonyi worden uitgesteld.
Vraag nr. 55014469C van de heer Pivin wordt uitgesteld. Vraag nr. 55014474 van mevrouw Gabriëls wordt uitgesteld.
09 Vraag van Kristien Van Vaerenbergh aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het vernieuwde artikel 792 Ger. W." (55014478C)
09 Question de Kristien Van Vaerenbergh à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'article 792 renouvelé du Code Judiciaire" (55014478C)
09.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, ik verwijs naar de schriftelijke neerslag van mijn vraag.
09.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, uw vraag gaat over de wetswijziging die van kracht wordt op 1 maart. Aangezien de uitvoering van deze wetswijziging een belangrijke impact zal hebben op zowel de portkosten als op de personeelskosten, is het belangrijk dat de kennisgeving elektronisch zal kunnen gebeuren.
De J-box is een mogelijkheid voor de kennisgeving aan advocaten en dus onrechtstreeks ook aan de partijen die zich laten vertegenwoordigen door een advocaat. De verzending via de J-box kan echter geen optie zijn voor kennisgeving aan rechtzoekenden zonder advocaat, aangezien de J-box is opgevat als een gesloten en beveiligd mailsysteem tussen juridische professionals, waartoe burgers a priori nooit toegang zullen krijgen. Voor deze doelgroep werd daarom voorzien in de mogelijkheid om deze kennisgeving te doen naar het laatst gekende e-mailadres van deze personen.
In een eerste tussenfase zal de eigenlijke beslissing verstuurd worden als bijlage bij deze mail. In een latere fase zal de bijlage verdwijnen en zal men een link ontvangen via dewelke men de beslissing kan raadplegen op het portaal Justonweb. De ontwikkelingen hiervoor zijn volop aan de gang en zullen wellicht tegen het einde van het gerechtelijk verlof klaar zijn.
Dan kom ik aan uw tweede vraag. De gewijzigde formulering van artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek is vrij breed. De griffies kunnen naar mijn mening voor strafzaken waar deze kennisgeving overeenkomstig artikel 792 niet gebeurde, hun eigen bijkomende workload en de bijkomende portkosten voor de FOD Justitie beperken door systematisch en proactief de partijen in een zaak te vragen op welk e-mailadres zij kunnen worden bereikt. Indien de griffies over zo'n e-mailadres beschikken, kunnen ze het a priori ook gebruiken voor deze kennisgevingen.
Dan kom ik aan de budgettaire impact. Uit de memorie van toelichting bij de wet van 2018 blijkt niet dat een dergelijke impactanalyse gemaakt zou zijn. Wij beschikken derhalve niet over relevante cijfers met betrekking tot het aantal overeenkomstig artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek ter kennis te geven beslissingen en daarmee gepaard gaande portkosten.
De problematiek van de bijkomende werklast en portkosten situeert zich vooral, zoniet uitsluitend, op het niveau van de griffies bij de strafrechtbanken, die artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek niet toepasten. Zoals voormeld kan dat echter met het nieuwe artikel 792 grotendeels worden ondervangen, indien deze griffies systematisch en proactief het e-mailadres van de verschillende partijen vragen.
Er bestonden voor de wetswijziging overigens reeds pilootprojecten die deze werkwijze succesvol hebben toegepast, met name de rechtbank van eerste aanleg in West-Vlaanderen. Brugge, Ieper, Kortrijk en Veurne deden het reeds op deze manier.
Dan kom ik aan uw vierde vraag. Wanneer in artikel 792, lid 1, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals het zal worden ingevoerd door artikel 32 van de wet uit 2018, sprake is van de uitspraak van de beslissing, wordt dit in de ruime zin begrepen. Daaronder wordt elke rechterlijke beslissing verstaan, ook arresten, beschikkingen en bevelschriften. Deze algemene notie werd ingevoerd en op die manier verduidelijkt na advies van de Raad van State. Uit talrijke andere bepalingen vloeit echter voort dat artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek erop niet van toepassing is. Zo is er een specifieke regeling in het kader van artikel 22 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in rechtszaken.
Ik verwijs ook naar artikel 58 van de Wet Externe Rechtspositie of de wet van 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf.
Dan uw laatste vraag. Het openbaar ministerie is inderdaad ook partij in de zaak. Op dit ogenblik zijn er tal van mogelijkheden, gaande van een papieren kopie tot e-mail aan het algemeen adres van het desbetreffende openbaar ministerie. Onze diensten werken op dit ogenblik echter intensief aan de ontwikkeling van een digitaal strafdossier, waarbij elke beslissing in een dossier zal opgenomen worden. Hierdoor zal het openbaar ministerie steeds deze beslissing digitaal kunnen raadplegen, net zoals de advocaten en de rechtszoekenden zonder advocaat.
L'incident est clos.
- Nabil Boukili à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les cinq agents pénitentiaires blessés à la prison de Merksplas" (55014366C)
- Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les cinq agents pénitentiaires blessés à Merksplas" (55014454C)
- Nabil Boukili aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De vijf cipiers die gewond zijn geraakt in de gevangenis van Merksplas" (55014366C)
- Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Vijf gewonde cipiers in Merksplas" (55014454C)
10.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijn excuses voor het wachten, ik was weerhouden in de commissie voor Vervolgingen.
Mijnheer de minister, in de gevangenis van Merksplas zijn vijf cipiers verwond door een geïnterneerde die heel zware psychische problemen had. Hij had ook een uitgebreide voorgeschiedenis van agressie. In de pers konden we trouwens lezen dat hij vanuit een FPC overgebracht was naar de gevangenis. Zowel voor de directie van de gevangenis als voor de penitentiaire beambten is de maat nu stilaan vol. Zij vinden dat mensen met zo'n zware psychische problematiek eigenlijk gewoon niet thuishoren in de gevangenis. Dat is een analyse die terecht al vaker is gemaakt.
Er wordt actie gevraagd van uw kabinet en u communiceerde reeds dat er 150 miljoen euro zal worden vrijgemaakt voor conflictbeheersing in de gevangenissen. Dat geld zou onder meer aan cursussen en extra zorgpersoneel kunnen worden besteed. Ik heb echter nog enkele vragen voor u.
Mijnheer de minister, zijn alle personeelsleden inmiddels hersteld van hun verwondingen? Zij ze allen in staat om terug te werken?
Klopt het dat die geïnterneerde eigenlijk wel in een FPC zat maar toch werd overgebracht naar de gevangenis? Om welke reden is dat dan gebeurd?
Tot slot, enige
tijd geleden is er een afdeling hoge veiligheid gesloten. Daar waren wel wat
redenen voor maar het idee van zo'n afdeling lijkt niet onnuttig. Tot 2019
zaten daar de onhandelbare en gevaarlijke gevangenen. Was het wel aangewezen om
daarop te besparen als men nu ziet met welke gevaren de cipiers geconfronteerd
worden? Is het niet zinvol om daarvoor opnieuw een alternatief te voorzien?
10.02 Minister Vincent Van Quickenborne: In uw vraag lees ik dat wij 125 miljoen euro zullen vrijmaken voor conflictbeheersing. Dat is een deel van die 125 miljoen euro, voor alle duidelijkheid. Ik heb nooit gezegd dat we 125 miljoen euro zullen vrijmaken.
De vijf penitentiaire bewakingsassistenten hebben verwondingen opgelopen en werden doorverwezen naar de spoedafdeling. Eén personeelslid is daags na de feiten opnieuw aan het werk gegaan. De vier anderen zijn op dit ogenblik nog altijd tijdelijk arbeidsongeschikt.
De betrokkene werd inderdaad vanuit een forensisch psychiatrisch centrum naar de gevangenis overgebracht, naar aanleiding van een ernstig agressie-incident.
De afdeling individuele bijzondere veiligheidsregimes zoals die bestaan heeft, was nooit bedoeld voor de opsluiting van geïnterneerden en zou dus ook geen gepast antwoord op dit incident geweest zijn. De afdeling werd bovendien niet gesloten om besparingsredenen. Naast het gegeven dat onze personeelsleden uiteraard nog beter getraind moeten kunnen worden om met agressie-incidenten om te gaan, dienen dergelijke incidenten – en bij uitstek wanneer ze zich voordoen met geïnterneerden of gedetineerden met een psychiatrische problematiek – aangepakt te worden vanuit een versterkte zorgbenadering.
10.03 Sophie De Wit (N-VA): Ik hoor u graag zeggen dat een afdeling verhoogde veiligheid nooit bedoeld is geweest voor de opsluiting van geïnterneerden, net zoals een gevangenis eigenlijk nooit bedoeld is om geïnterneerden in op te sluiten. Dat is hier dan wel gebeurd, met alle gevolgen van dien. De penitentiair beambten hebben namelijk niet de opleiding gevolgd om te kunnen omgaan met mensen met een dermate psychische problematiek, die dan ook een zwaar agressieve problematiek is. Dat is jammer.
U hebt wel gelijk dat dit aangepakt moet worden vanuit een versterkte zorg en dat daar zeker op moet worden ingezet. Dan nog is een heel specifieke aanpak aangewezen, of het nu voor een gedetineerde of een geïnterneerde is, die beide van hun vrijheid beroofd worden, en die een zware agressieproblematiek vertonen. Die aanpak moet gedifferentieerd zijn binnen het gevangeniswezen of binnen de centra. Waar precies maakt niet uit, maar er moet een specifieke aanpak zijn anders loopt het mis. Onze penitentiair beambten hebben al voldoende op hun boterham zonder dit aspect. We moeten toch overwegen hoe we daar in de toekomst beter mee om kunnen gaan. Die versterkte zorg zal ook een bepaalde locatie moeten kunnen krijgen.
L'incident est clos.
11 Vraag van Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De (onnodige) handhaving van quarantaine, isolatie en testen bij luchtvaartpersoneel" (55014450C)
11 Question de Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "" (55014450C)
11.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, tegenwoordig zien wij een amalgaam aan maatregelen ter handhaving van de quarantaine en dat is niet evident, blijkbaar ook niet voor het luchthavenpersoneel. De vandaag geldende regels blijken namelijk ook bij het luchthavenpersoneel onvoldoende gekend te zijn en onvoldoende intern gedeeld te worden. Voor de piloot en crew van een vliegtuig geldt dat zij na het verzorgen van een internationale vlucht niet in quarantaine moeten gaan bij terugkomst in België en ook niet getest hoeven te worden, wat op zich niet onlogisch is, want als dat elke keer wel moet, dan wordt het voor hen onmogelijk om hun job nog uit te oefenen. Toch blijkt het schering en inslag te zijn dat piloten en crewleden telkenmale op quarantainelijsten terechtkomen na het uitvoeren van een internationale vlucht, met als gevolg dat zij gecontacteerd en getraceerd worden. Mensen van het contactonderzoek bellen hen op, wat geen verwijt is, want die doen hun werk, maar piloten en crewleden worden dus herhaaldelijk gebeld of krijgen zelfs controle aan de deur. Als zij in quarantaine moeten, is dat problematisch voor hun job.
Recent werd aangekondigd dat er vanaf 1 april ook effectief beboet zal worden, dus er leeft wel een grote ongerustheid bij die beroepsgroep, aangezien het niet beperkt zal blijven tot herhaalde onnodige telefoontjes van de contacttracing of een eventuele quarantaine, maar omdat er ook nog eens een gepeperde rekening kan volgen. Dat kan volgens mij niet de bedoeling zijn.
Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van dit probleem? Wordt er gewerkt aan een oplossing? Hoever staat u met de uitwerking van een oplossing voor het beboeten van overtredingen van de quarantaine-isolatieplicht? In antwoord op voorgaande vragen daarover zei u telkens dat u daarmee bezig was. Misschien kunt u nu een tipje van de sluier oplichten?
11.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw De Wit, sta mij toe, in antwoord op uw eerste vraag, te zeggen dat ik het enigszins vreemd vind dat u mij vragen blijft stellen over testing en tracing, een bevoegdheid waarvan de organisatie en de uitvoering vooral op Vlaams niveau zit. Mogelijk wilt u dat allemaal terug unitariseren?
11.03 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, de aangekondigde boetes vallen wel onder uw bevoegdheid.
11.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Neen. Mevrouw de voorzitster, staat u mij toe dat ik antwoord? Ik meen dat er daarna gelegenheid is tot repliek.
Mevrouw De Wit, u stelt mij vragen over testing en tracing van het luchtvaartpersoneel, wat eigenlijk een vraag is voor het Vlaams Parlement, maar u stelt die vraag hier in het federaal Parlement, waardoor ik u vraag of u dat terug wilt unitariseren. Ik heb het antwoord immers moeten opvragen bij de Vlaamse diensten, niet bij de federale. Ik ben zo vriendelijk om u het antwoord te geven, ook al behoort dat eigenlijk het Vlaams Parlement toe, maar bij wijze van primeur geef ik u het antwoord in de Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers.
Het probleem waarnaar u verwijst, is inderdaad bekend, zeggen de Vlaamse diensten mij. De genoemde mensen zijn vrijgesteld van quarantaine en testing en hoeven ook geen negatief testresultaat van minder dan 72 uur voor te leggen, maar zij moeten op dit moment wel een PLF invullen.
Daardoor krijgen ze vaak een sms om in quarantaine te gaan en een activatiecode om zich te laten testen. Volgens de Vlaamse diensten ziet het systeem niet dat het om een vliegtuigcrew gaat. Men weet dus niet dat ze onder de uitzonderingen vallen.
De oplossing ligt dus bij het invullen van de PLF. Er wordt onderzocht of de verplichting om een PLF in te vullen kan wegvallen voor bepaalde groepen zoals vervoersaanbieders. Dit zal in voorkomend geval moeten worden verankerd en gepreciseerd, zodat er geen sms'en voor quarantaine noch activatiecodes voor testen worden verstuurd.
Voor alle duidelijkheid, besmette personen, de zogenaamde indexcases, moeten ongeacht hun beroep wel in isolatie gaan. Voor isolatie is er geen uitzondering mogelijk, ook niet voor vliegtuigcrews. Tot daar de antwoorden op uw eerste vragen die gaan over testing en tracing, niet over handhaving.
Uw tweede vraag is een terechte vraag, die u zeker mag stellen. We werken gestaag verder. Er waren de voorbije weken meerdere intense vergaderingen hierover. Vrijdag is er een belangrijk Overlegcomité waar dit uitdrukkelijk ter sprake komt.
11.05 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb nooit in twijfel getrokken dat testing en tracing een Vlaamse bevoegdheid is. Het gaat erom dat er een boete dreigt, omdat in het systeem onvoldoende wordt gecommuniceerd om wie het gaat. Als een piloot niet in quarantaine is, terwijl het systeem vaststelt dat dit wel zou moeten, dan loopt hij het risico om beboet te worden. Die handhaving zit wel bij u. Daarom kom ik naar u met die vraag.
Ik hoor dat u gestaag verder werkt, maar ondertussen stapelen de problemen met de handhaving zich verder op. Ik heb al herhaaldelijk toegelicht hoe moeilijk het is om de quarantaine op lokaal niveau op te volgen, laat staan de politie daarvoor in te schakelen, omdat we vaak niet weten waarom men in quarantaine zit, omdat het systeem dat niet zegt.
Gestaag verder werken, ik weet niet wat dat betekent en wat het concreet resultaat daarvan zal zijn. Ik hoop dat gestaag ook betekent met een zeker tempo, want aan dit tempo blijft het een lege doos en dat haalt het draagvlak bij veel mensen nog meer onderuit. Het is al een dagelijkse strijd om dat draagvlak te kunnen behouden.
L'incident est clos.
12 Vraag van Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Probleem bij het opstellen van de lijsten van gezworenen" (55014451C)
12 Question de Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "" (55014451C)
12.01 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, zolang assisen niet is afgeschaft, is een jury nodig.
Elke vier jaar heb ik in mijn hoedanigheid van burgemeester, net als alle burgemeesters, het genoegen in januari een loting te mogen doen. Wij worden daarin bijgestaan door de schepenen. Recent was dat het geval en was er een loting voor de samenstelling van lijsten van gezworenen.
Voor de loting worden twee cijfertjes getrokken en voor die twee cijfertjes wordt gekeken in de lijsten van de vorige verkiezingen. Mensen van wie het Rijksregister op die laatste twee cijfers eindigen, worden allemaal opgenomen op de lijst.
Daarmee stopt het natuurlijk niet, want dat is een ellenlange lijst. Op dat moment is mijn werk gedaan en is mijn loting gebeurd. Onze diensten moeten daarmee aan de slag en moeten iedereen uit de lijst halen die geen 25 jaar oud is of ouder dan 65 jaar is. Mensen die sinds het opstellen van de kiezerslijsten zijn overleden, moeten ook worden geschrapt. Gemeenteraadsleden en magistraten moeten ook van de lijst worden verwijderd. Een heel aantal categorieën moet dus uit de lijst worden gefilterd.
Ook mensen met veroordelingen en dus met een strafregister moeten van de lijst worden geschrapt. Er is een omzendbrief van 2021, die heel uitdrukkelijk bepaalt dat mensen die strafrechtelijk zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf of elektronisch toezicht van meer dan vier maanden of tot een werkstraf van meer dan zestig uur of tot een autonome probatie van meer dan een jaar, ook niet in een assisenjury mogen zetelen.
Mijnheer de minister, onze diensten moeten dat alles verifiëren via het strafregister, wat vroeger nooit een probleem was. Nu wij een centraal strafregister hebben, is dat echter wel een probleem. Op dat strafregister staan immers enkel de heel recente veroordelingen. De uittreksels die de gemeentelijke diensten krijgen, bevatten niet alle informatie die nodig is, waardoor het bijna onmogelijk is om te filteren.
Bent u op de hoogte van het probleem? Hebt u een idee welke oplossing daarvoor kan worden geboden? Wanneer kan die oplossing worden uitgerold?
Nu kampen wij immers met een praktisch issue, namelijk dat wij onze lijsten niet kunnen afwerken zonder die informatie. Nu staan dus nog altijd mensen op de lijsten die volgens uw eigen omzendbrief niet in die jury mogen zetelen.
12.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Collega, mijn departement, en meer bepaald de Dienst Centraal Strafregister is goed op de hoogte van de situatie. Overeenkomstig de omzendbrief van 22 december 2017 moeten de gemeenten aan de dienst Centraal Strafregister de lijst bezorgen van de personen die zijn geloot voor de samenstelling van een jury voor het hof van assisen.
We werken op dit ogenblik aan de ontwikkeling van een informaticatool die ons in staat moet stellen de bedoelde vragen op een meer geautomatiseerde wijze te behandelen, inzonderheid door middel van een gerichte zoekopdracht op basis van de criteria waarin het Gerechtelijk Wetboek voorziet om als gezworene in aanmerking te kunnen komen.
Het resultaat van de zoekopdracht zal aan de gemeenten worden bezorgd. We hebben hiervoor een deadline tot eind maart 2021.
12.03 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik ben blij dat er toch al naar een oplossing wordt gezocht. In de antwoorden die we eerst kregen werd ons gezegd dat we de lijsten konden doorsturen, maar dat het lang kon duren vooraleer alles geverifieerd zou zijn. In een ander antwoord kregen we gewoon de vraag terug waarom alle gemeentebesturen plots diezelfde vragen begonnen te stellen. Zij waren daar dus eigenlijk helemaal niet van op de hoogte.
Ik hoop dat het nu wordt opgelost en dat er eind maart inderdaad een oplossing uit de bus komt zodat de lijsten kunnen worden afgewerkt en wij ons deel van onze taak kunnen afronden.
L'incident est clos.
13 Vraag van Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De aangekondigde samenwerking tussen Financiën en Justitie" (55014452C)
13 Question de Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'annonce d'une collaboration entre les Finances et la Justice" (55014452C)
13.01 Sophie De Wit (N-VA): Ja, mijnheer de minister, het is me wat! Op het vlak van fraudebestrijding beweegt er heel veel, zo bleek gisteren nog maar eens in de commissie voor de Financiën, maar toch blijft er een heel specifiek punt. Uw collega, de minister van Financiën, heeft de intentie geuit om het Charter van de Belastingplichtige aan te passen. In 1986, alweer een hele tijd geleden, maakte de toenmalige minister van Financiën, de liberaal Jean Gol, een einde aan de samenwerking tussen de belastinginspecteurs en de politiespeurders. Dat deed hij, omdat er in die tijd blijkbaar een behoorlijk groot risico was op intimidatie. De ambtenaren waren namelijk vergezeld van politieagenten; af en toe werden daarbij de boeien bovengehaald; kortom, burgers voelden zich wel eens geïntimideerd en daar wilde men komaf mee maken.
De toenmalige liberale trofee is ondertussen 35 jaar oud, maar nu wil de huidige minister van Financiën de situatie omdraaien en in feite terugkeren naar de vroegere situatie om de strijd tegen de fiscale fraude te kunnen opvoeren. Daarbij wordt het charter veeleer als een hinderpaal gezien. Er moet weer samengewerkt worden tussen de beide diensten.
Mijnheer de minister, wat is uw standpunt met betrekking tot het plan om tot een verregaande samenwerking te komen tussen de diensten van Financiën en Justitie? Is er al overleg geweest tussen beide kabinetten? Is er al een principeakkoord in de regering om hiervan werk te maken? Welke aanpassingen van het charter liggen er op tafel?
Bent u niet bezorgd over eventuele nieuwe ontsporingen, die de hervorming met zich kan meebrengen? Of bent u er gerust in dat zoiets niet meer zal gebeuren? Gesteld dat u die vrees hebt, welke maatregelen kunnen dan worden genomen om de kans op ontsporingen of misbruik zo klein mogelijk te houden?
13.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw De Wit, u vraagt wat mijn standpunt is. Ik neem de strijd tegen financiële, fiscale en sociale fraude ernstig. Het is dan ook mijn opzet om ervoor te zorgen dat die strijd op een goede manier kan worden gevoerd. De bestrijding van die vorm van criminaliteit vereist een gecoördineerde aanpak en samenwerking. Dat is vandaag niet altijd mogelijk. Het is daarom ook belangrijk dat de regering zich buigt over mogelijke initiatieven om de fraudebestrijding te verbeteren.
Wat uw tweede vraag betreft, er werden hieromtrent nog geen concrete afspraken gemaakt. De evaluatie van het charter zal worden bekeken in het kader van het College voor de strijd tegen fiscale en sociale fraude.
Wat uw derde vraag betreft, er moet eerst een grondige evaluatie worden gemaakt, waarbij verschillende pistes mogelijk zijn. Er liggen op het ogenblik nog geen concrete aanpassingen op tafel.
Ten slotte, uw bezorgdheden over eventuele ontsporingen zullen uiteraard worden meegenomen in de evaluatie, die nog moet gebeuren.
13.03 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik denk inderdaad dat het belangrijk is om fiscale fraude aan te pakken en dat op een correcte manier te doen. Met de una-viaregeling is er al een samenwerking, maar als ik de plannen van uw collega-minister van Financiën lees, dan gaat hij toch wel heel ver. Het gaat niet alleen over een centralisatie en specialisatie, maar BBI-ambtenaren zouden plots ook kunnen optreden als officier van gerechtelijke politie.
U zegt dat er nog geen concrete afspraken en aanpassingen zijn gemaakt, maar als ik de kranten mag geloven, zijn de ideeën toch al heel concreet en verregaand. Ik ben benieuwd.
Ik zal de kwestie opvolgen, want het is belangrijk om de strijd ernstig te nemen, maar dan wel op een correcte manier, met de nodige checks-and-balances, waarbij overal en zoals altijd bepaalde evenwichten kunnen worden bewaard en waarbij ik ervan uitga dat u daarmee als liberaal minister zeker akkoord zult gaan.
L'incident est clos.
De voorzitster: De heer Boukili heeft laten weten dat hij zijn vragen graag uitgesteld wil zien tot volgende week. Het gaat om de vragen nrs. 55014059C, 55014361C en 55014362C, 55014363C, 55014364C, 55014368C, 55014396C en 55014479C.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.10 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16 h 10.