Commission de la Justice |
Commissie
voor Justitie |
du Mercredi 3 mars 2021 Après-midi ______ |
van Woensdag 3 maart 2021 Namiddag ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.16 uur en voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.
La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 16 et présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.
Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.
De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.
De voorzitter: De vragen nr. 55014059C, nr. 55014361C, nr. 55014362C, nr. 55014363C, nr. 55014364C en nr. 55014368C van de heer Boukili worden omgezet in schriftelijke vragen.
01 Vraag van Stefaan Van Hecke aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De financiële procedure bij partnerverlies" (55014781C)
01 Question de Stefaan Van Hecke à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La procédure financière en cas de perte d'un partenaire" (55014781C)
01.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): We hoorden allemaal wel het beklijvende, schrijnende verhaal van Hannelore Bedert over alle administratieve, financiële en juridische problemen als gevolg van het verlies van haar partner. Ze bracht verschillende zaken onder de aandacht die gedurende de eerste maanden na het verlies van een partner de administratieve afhandeling zwaar bemoeilijken en op die manier het rouwproces in de weg staan. Voor een aantal ervan, die bijvoorbeeld betrekking hebben op pensioenen en sociale zekerheid, bent u niet bevoegd, maar voor een aantal wel.
Zo worden na het overlijden in een overgangsperiode de rekeningen afgesloten, ook die van de nog levende echtgenoot of echtgenote. Op verschillende websites van banken en notarissen wordt vermeld dat dat meestal een maand duurt, tot het attest van erfopvolging kan worden voorgelegd. Bij mevrouw Bedert leek dat echter langer te hebben geduurd, enkele maanden zelfs. Ook is de lijst met facturen die mogen worden betaald van de rekening, in de praktijk zeer beperkend; er wordt bijvoorbeeld geen rekening gehouden met de kosten van de zorg voor de kinderen.
Daarnaast had zij het over de ontoereikendheid van de ter beschikking gestelde tegoeden die maximaal 5.000 euro mogen bedragen, zoals bepaald in artikel 1240ter van het Burgerlijk Wetboek. Eigenlijk wil dat zeggen dat men maar maximaal 5.000 euro mag gebruiken in die periode om alle binnenkomende facturen te betalen. Dat zorgt in de praktijk wel voor problemen. Erfrechtspecialisten stellen dan ook voor om dat bedrag op te trekken, bijvoorbeeld naar 10.000 euro.
Hoelang duurt de overgangsperiode gemiddeld en in hoeveel gevallen duurt de overgangsperiode langer dan twee maanden na aangifte van het overlijden?
Wat vindt u van de lijst van facturen die betaald mogen worden van de rekening van de overledene? Overweegt u een uitbreiding van de lijst? Zo ja, wat zult u toevoegen aan de lijst? Zo neen, waarom bent u hier geen voorstander van?
Was u reeds op de hoogte van het feit dat voor veel mensen die een partner verliezen, de bovengrens van 5.000 euro, zoals gesteld in artikel 1240ter van het Burgerlijk Wetboek, dermate beperkend is dat de rouwperiode wordt doorbroken door financiële en administratieve kopzorgen?
Wat is uw mening over het voorstel om dat bedrag op te trekken van 5.000 naar 10.000 euro? Bent u dat voorstel genegen?
01.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Van Hecke, de overgangsperiode waarnaar verwezen wordt, betreft de periode die verloopt voor het afleveren van een akte of attest van opvolging. Overeenkomstig artikel 1240bis van het oude Burgerlijk Wetboek wordt de akte van erfopvolging opgemaakt door een notaris en een attest van erfopvolging wordt afgeleverd door het bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie van de FOD Financiën of door een notaris.
Overeenkomstig artikel 1240bis heeft de vrijgave van goederen die een schuldenaar te goeder trouw onder zich heeft, met name van geld dat op een bankrekening staat, een bevrijdend karakter voor deze schuldenaar, indien de vrijgave geschiedt aan de personen die door een attest of een erfrechtelijk besluit zijn aangewezen. Het probleem waarmee een bank na een overlijden van een cliënt wordt geconfronteerd, is immers de kwestie of een vrijmaking van geld aan die persoon voor de bank de waarde heeft van een bevrijdende betaling, bij gebrek waarvan zij zou kunnen worden blootgesteld aan het feit dat zij een tweede keer zou moeten betalen. Artikel 1240bis is precies bedoeld om dat probleem op te lossen. Zoals vermeld op de website van de FOD Financiën onder de rubriek "Deblokkeren van bankrekeningen" moet er ongeveer vier weken worden gerekend voor de aflevering van een attest van erfopvolging.
Wat uw tweede vraag betreft, artikel 1240ter van het Burgerlijk Wetboek werd ingevoerd door de wet van 28 juni 2009.
Inzake de facturen die betaald mogen worden met de rekeningen van de overledene, is er in de parlementaire besprekingen van die wet sprake van de zogenaamde problematiek van vervallen facturen. Daarbij gaat het om facturen op naam van de overledene die dateren van voor het overlijden. De betaling van die facturen kan immers dringend worden met het oog op het vermijden van bijkomende kosten, gerechtskosten of intresten. Bovendien bepaalt voornoemde wet dat het bedrag waarvan sprake in artikel 1240ter aan de langstlevende partner wordt uitbetaald, onverminderd de betaling van de in artikelen 19 en 20 van de hypotheekwet vermelde bevoorrechte kosten. Het gaat meer concreet over de begrafeniskosten, de kosten van de laatste ziekte gedurende een jaar en een aantal kosten betreffende de laatste woning van de overledene, zoals de facturen voor nutsvoorzieningen, woninghuur of de afbetaling van een nog lopend hypothecair krediet. Die facturen kunnen door de notaris of door een van de erfgenamen ter betaling aan de bank worden aangeboden.
De wil van de wetgever bestond er duidelijk in om die kosten buiten het zogenaamde leefloon van artikel 1240ter van het Burgerlijk Wetboek te houden om dus te vermijden dat het leefloon zou worden aangewend om dringende schulden te betalen in plaats van te voorzien in het eigen levensonderhoud. Zolang er echter geen definitief attest of definitieve akte van erfopvolging voorhanden is, moet voorzichtig worden omgegaan met een bevrijdende betaling ten laste van het vermogen van de overledene.
Ik heb geen taboes ter zake en wil gerust een uitbreiding van de lijst overwegen als er nog andere vaak voorkomende kosten zouden zijn. We moeten echter goed nagaan of dit wel het gewenste effect zal hebben. De lijst is nu namelijk al vrij uitgebreid en we moeten nagaan of het evenwicht tussen schuldeisers op basis van de hypothecaire wet niet wordt aangetast.
Wat uw derde vraag betreft, mijn administratie werd niet eerder op de hoogte gesteld van het dermate beperkende karakter van de omvang van het zogenaamde leefloon in artikel 1240ter van het Burgerlijk Wetboek. Middels artikel 1240ter wordt aan de langstlevende partner de mogelijkheid gegeven om een leefloon te ontvangen. In de memorie wordt verduidelijkt dat dit bedrag bedoeld is om te voorzien in de basisbehoeften van de langstlevende partner. De eerste paragraaf van voornoemd artikel bepaalt ten slotte dat deze som de helft van de beschikbare kredietsaldi, met een maximum van 5.000 euro, mag bedragen.
Wat uw voorstel betreft om deze grens eventueel op te trekken tot 10.000 euro, verwijs ik graag naar de parlementaire werkzaamheden in verband met het wetsvoorstel houdende boek 2, titel 3 en boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, meer bepaald het voorgestelde artikel 4.65. Dit wetsvoorstel betreft een codificatie van de bestaande teksten, maar uw vraag kan wat mij betreft zeker verder worden besproken in dit kader.
01.03 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord.
Dit is natuurlijk een complexe problematiek, waarbij men enerzijds rekening dient te houden met de positie van de schuldeisers maar anderzijds ook met de schrijnende situaties die zich in de praktijk voordoen. Ik noteer dat er wat u betreft geen taboes zijn en dat we de lijst kunnen herbekijken. Dat zal effectief met de nodige aandacht moeten gebeuren.
Verder bent u bereid om de discussie over het plafond van 5.000 euro te voeren. Dat is hoopgevend en we zullen daarvan in de komende weken en maanden verder werk maken. Hiervoor kunnen we ook deskundigen raadplegen en adviezen inwinnen. We moeten dit echt ter harte nemen, want de schrijnende situaties die zich nu soms voordoen zijn te erg om hiervan geen gepaste analyse te maken en eventueel verbeteringen aan te brengen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
02 Question de Laurence Zanchetta à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le préavis de grève des syndicats pénitentiaires et les liens entre les détenus et leurs familles" (55014208C)
02 Vraag van Laurence Zanchetta aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De stakingsaanzegging van de cipiersvakbonden en de banden tussen gevangenen en hun familie" (55014208C)
02.01 Laurence Zanchetta (PS): Monsieur le ministre, indépendamment de ce qui se passe actuellement à la prison de Namur, les droits de visite en prison ont fait l'objet, le 1er février dernier, d'un léger assouplissement en autorisant les visites des enfants de 12 à 15 ans et en permettant aux détenus et détenues de solliciter un changement de visiteur fixe.
Cet assouplissement des règles en vigueur a donné lieu à un préavis de grève déposé par les syndicats des agents pénitenciers, ce qui inquiète diverses associations de terrain. En effet, si les grèves devaient se mettre en place, elles donneraient lieu à la suppression des visites, qui sont essentielles pour les détenus pour pouvoir garder le lien avec leurs familles.
Monsieur le ministre, depuis le début de la pandémie, les familles et les détenus souffrent d'une rupture de contacts directs avec un conjoint, un parent, avec les enfants. Quelles sont les initiatives mises en place pour permettre un lien de manière générale, et surtout lorsque celui-ci devient impossible par la suppression des visites? Des systèmes de visioconférence ont-ils été mis en place, comme c'est le cas dans certaines prisons? Les détenus ont-ils la possibilité de faire part de leurs difficultés psychologiques ressenties à cause du manque de visites? Ces difficultés sont-elles prises en charge par des professionnels de la santé mentale?
02.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame Zanchetta, la suspension des visites est véritablement une mesure lourde impactant fortement les détenus et leurs familles. Je l'ai constaté pour avoir déjà effectué pas mal de visites personnelles dans les prisons de notre pays. C'est la raison pour laquelle les périodes pendant lesquelles les détenus n'étaient pas autorisés à recevoir des visites physiques ont été les plus courtes possibles. La gestion de la pandémie dans les prisons est alignée autant que faire se peut sur la politique du monde extérieur et sur les recommandations de Sciensano.
Par conséquent, il y a eu des périodes durant lesquelles les visites ont été totalement suspendues. Ces périodes ont coïncidé avec les périodes où des mesures de confinement sévères étaient également en place dans la société. Ainsi, les visites ont été suspendues lors de la première vague du 14 mars au 25 mai, et lors de la deuxième vague du 2 novembre au 7 décembre 2020.
En ce qui concerne la première vague, les règles avaient été progressivement assouplies après le 25 mai. En ce qui concerne la deuxième vague dont nous subissons encore les effets actuellement, les règles sont progressivement assouplies depuis le 7 décembre, mais en gardant évidemment toutes les précautions nécessaires pour protéger la santé de chacun et de chacune.
Pendant les périodes de suspension des visites, les détenus ont reçu un crédit téléphonique hebdomadaire de dix euros sur leur compte afin de faciliter autant que possible les contacts sociaux avec la famille, puisque presque tous bénéficient, désormais, d'un téléphone en cellule. En plus du crédit d'appel supplémentaire, les visites par vidéoconférence ont également été introduites à partir de fin avril 2020. Cette forme de visite s'est poursuivie entre les deux vagues et se poursuivra aussi après le covid-19.
Pour vous donner une idée de l'importance de ces appels par vidéoconférence, j'ai demandé à mes services d'établir un décompte du nombre d'appels par séance de vidéoconférence; ils me communiquent que plus de 100 000 appels ont déjà été effectués en prison.
Concernant votre deuxième question, les services psychosociaux et le personnel de soin ont toujours été accessibles. Je tiens d'ailleurs à préciser que la préparation des dossiers en vue de la comparution devant le tribunal de l'application des peines n'a pas été interrompue. Ce même tribunal de l'application des peines a continué ses audiences, parfois même via vidéoconférence, afin d'éviter les retards autant que faire se pouvait. Ces éléments ont évidemment favorisé la limitation des difficultés psychologiques.
Par ailleurs, les services d'aide ont mis en place des lignes téléphoniques gratuites et ont assuré des permanences permettant une écoute spécifique s'ajoutant à celle déjà disponible via les numéros verts qui existaient déjà avant la pandémie.
Les représentants des cultes et les conseillers moraux ont également mis en place de telles lignes téléphoniques. De nouveau, la téléphonie en cellule a été fort utile dans de tels moments.
Finalement, comme vous le voyez, tant mes services que ceux des Communautés et des Régions ont tout mis en œuvre pour accompagner les détenus dans ces moments que je sais difficiles pour tous, mais qui sont encore plus difficiles pour les détenus.
02.03 Laurence Zanchetta (PS): Merci, monsieur le ministre.
Je retiens de votre réponse que les détenus ne sont pas laissés sur le bord de la route, si je puis me permettre cette expression. On sait qu'effectivement, au niveau de la santé mentale, chacun peut souffrir du confinement, mais l'enfermement peut aggraver cet état de précarité mentale dans lequel certains détenus peuvent se trouver. Je me réjouis en tout cas de constater que des choses sont mises en place par vos services.
02.04 Vincent Van Quickenborne, ministre: Chère collègue, je voudrais juste encore ajouter que le préavis de grève a finalement été retiré par les syndicats après le bon débat que nous avons eu ensemble.
02.05 Laurence Zanchetta (PS): Merci pour cette information.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mevrouw Gabriëls, kunt u nog even wachten voor uw samengevoegde vraag met mevrouw Van Peel, aangezien er zoveel vragen worden omgezet in schriftelijke vragen? Ik heb mevrouw Van Peel gecontacteerd, maar ik heb nog geen antwoord gekregen of zij haar vraag al dan niet stelt.
Vraag nr. 55014542C van mevrouw Jadin wordt omgezet naar een schriftelijke vraag.
Het incident is gesloten.
- Kattrin Jadin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La loi sur le cannabis" (55014542C)
- Khalil Aouasti à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le centième anniversaire de la loi sur les drogues" (55014589C)
- Kattrin Jadin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De cannabiswet" (55014542C)
- Khalil Aouasti aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De honderdste verjaardag van de drugswet" (55014589C)
03.01 Khalil Aouasti (PS): Ce 24 février
a eu lieu le 100ème anniversaire de la loi 'stupéfiant'. L'objectif assumé de
ce texte était de prohiber toute consommation de drogues. Nous pouvons, cent
ans plus tard, observer que la seule réponse pénale à la question des
assuétudes ne permet pas d'atteindre l'objectif fixé
Deux constats sont à réaliser :
La stratégie pénale fait appel à la raison
du consommateur, et c'est justement sur ce point que se joue la pression de la
substance addictive. Il est désormais manifeste que le risque de peine ou
d'amende ne décourage pas le consommateur sujet à la dépendance.
Cette politique est coûteuse. Selon les
chiffres publiés par le Soir, « En Belgique, un détenu sur deux est incarcéré
pour des infractions en matière de stupéfiants (ou faits connexes) ». Or, nous
sommes familiers du problème de la surpopulation carcérale et de ses
conséquences.
Les collectifs Smart on Drugs et Stop 1921
sont intervenus cette semaine afin de dénoncer les effets néfastes de
l'approche pénale
Le Gouvernement, dans son accord, indique
qu'il se concentrera sur la prévention, la réduction des risques tout en
mettant un accent important sur la généralisation des chambres de traitement de
la toxicomanie
Sans évoquer ici la réglementation de
l'usage du cannabis prévue dans la proposition déposée par mon groupe, cette
stratégie peut trouver sens au travers d'un encadrement préventif strict et
médicalisé des consommateurs afin de les soutenir, d'éviter les violences liées
au trafic de drogues et de mener une politique ferme à l'égard de ceux qui font
profit de la vente de stupéfiants
Une approche basée sur un accompagnement
médical et un soutien psycho-social a fait ses preuves au Portugal. Les
résultats sont probants: le nombre d'overdoses mortelles a été divisé par 6 et
le nombre d'infections au VIH a diminué de 70%
Pourriez-vous m'indiquer, respectivement
pour les années 2018, 2019 et 2020, quels ont été les moyens alloués par
arrondissement à la lutte contre le trafic de drogues et ceux alloués à la prévention
de la consommation de stupéfiants?
Disposez-vous des chiffres des personnes
incarcérées pour la première fois et du taux de récidive justifiés directement
ou indirectement par une consommation de stupéfiants?
Quels stratégies de prévention sont mises en
place avec les Régions et communautés?
Disposez-vous d'un calendrier de mise en place des chambres de traitement de la toxicomanie?
03.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, cher collègue, je vous remercie pour vos questions intéressantes.
Pour ce qui est de votre première question, le ministère public ne possède pas de données actuelles relatives aux moyens alloués par arrondissement à la lutte contre le trafic et à la prévention de la consommation de stupéfiants. Je peux toutefois vous renvoyer à une étude "Drogues en chiffres" de BELSPO qui date de fin 2011. J'estime qu'il vaut la peine de rassembler des données chiffrées scientifiques mises à jour au sujet des moyens alloués à la prévention et à la lutte contre la problématique de la drogue. Je vais donc faire le nécessaire pour actualiser ces chiffres.
La lutte contre le trafic est en effet une mission conjointe de la police des douanes, de la douane et du parquet. Le volet prévention relève principalement des compétences des entités fédérées.
Quant à votre deuxième question, le ministère public ne dispose pas de chiffres relatifs aux personnes incarcérées pour la première fois et du taux de récidive justifié directement ou indirectement par une consommation de stupéfiants. La récolte de telles données nécessiterait une approche individualisée de chaque cas pour évaluer la nature éventuelle du lien entre une consommation de stupéfiants et la condamnation subie. De plus, s'il est vrai qu'une part importante de la population carcérale consomme ou a consommé des stupéfiants, ce n'est généralement pas directement pour cette raison qu'ils ou qu'elles sont incarcéré(e)s mais plutôt pour des faits de trafic ou des faits de droit commun.
En réponse à votre troisième question, comme je l'ai déjà dit la semaine dernière à l'occasion d'autres questions et comme je viens encore de le souligner, je répète que la justice souhaite assumer sa responsabilité dans le cadre d'une approche multidisciplinaire face à la totalité de cette problématique et ce, en collaboration avec la cellule stratégique en charge de la politique en matière de drogues qui a été récemment recomposée par ce gouvernement. Cette réunion pourrait constituer une plate-forme adéquate permettant d'y analyser, sans aucun tabou, les effets de notre politique.
En ce qui concerne votre quatrième question relative aux chambres de traitement de la toxicomanie au sein de chaque tribunal de première instance, les concertations sont en cours. J'ai annoncé dans ma déclaration de politique générale que je souhaitais avancer sur ce point. Ce sujet a déjà été abordé lors de ma concertation avec les entités fédérées, étant donné qu'il s'agit d'une mission conjointe. Les entités fédérées assurent le support dans le cadre du suivi en passant par l'aide médico-sociale ou les maisons de justice.
Pour ce qui est du département Justice, je vais libérer les budgets nécessaires en vue de recruter du personnel supplémentaire afin de pouvoir réaliser l'objectif d'instaurer une chambre de traitement de la toxicomanie dans chaque tribunal. Ces budgets doivent d'abord être approuvés, après quoi les recrutements s'ensuivront. L'entrée en service proprement dite ne se fera probablement qu'ultérieurement. Entre-temps, certains tribunaux ont déjà pris l'initiative, notamment à Gand, à Bruges, à Anvers, à Charleroi et à Turnhout où aura lieu la première audience de la chambre de traitement de la toxicomanie ce vendredi 5 mars.
03.03 Khalil Aouasti (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.
Comme c'est le cas pour vous, il s'agit d'une question à laquelle je suis assez sensible. Je suis persuadé que la seule approche pénale qui existe depuis trop longtemps est largement insuffisante. Une approche de prévention et multidisciplinaire est donc nécessaire.
Je me réjouis de savoir que les discussions sont en cours, en concertation avec la Justice, les Régions et les Communautés, l'objectif étant de développer une approche en matière de prévention et de réduction des risques ainsi que l'approche sanitaire avec la question des stupéfiants, mais aussi une approche en termes de répression – qui s'impose parfois – dans un cadre holistique tenant compte de l'ensemble des éléments.
Comme vous, je m'intéresse à la question des stupéfiants. En effet, en la matière, on entend beaucoup de choses. Comme vous l'avez dit à l'occasion de votre réponse, les statistiques dont on dispose sont indisponibles ou anciennes. Il pourrait donc être intéressant de demander à BELSPO ou à d'autres organisations de voir s'il est possible d'affiner les statistiques dont on dispose pour objectiver la question de la politique criminelle qui est parfois fantasmée à travers des faits divers, et voir comment faire évoluer la stratégie judiciaire et l'ensemble de la chaîne pénale de la prévention à la répression sur ce phénomène de consommation. Je pense ici, en particulier, aux consommateurs qui entrent dans un phénomène de délinquance, qui sont sujets à assuétude et pour lesquels, à mon sens, la réponse pénale n'est pas la plus appropriée. D'autres réponses devraient pouvoir être apportées.
L'incident est clos.
04 Vraag van Katleen Bury aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het geweld tegen politie in de wijk Versailles in Brussel" (55014519C)
04 Question de Katleen Bury à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les violences à l'égard de la police dans le quartier Versailles à Bruxelles" (55014519C)
04.01 Katleen Bury (VB):
Drie agenten gewond, een van hen twee weken werkonbekwaam. Dat is de balans
van opstootjes tussen de politie en “jongeren" van de Brusselse
probleemwijk Versailles in het weekend van 20 en 21 februari.
De wijk Versailles in Neder-over-Heembeek
(Brussel) heeft al jaren een kwalijke reputatie. Geweld, drugs, verkrachtingen,
afrekeningen tussen jongerenbenden. Volgens een politiebron is geen enkele
politie-opdracht er routine. “Ofwel worden we niet binnengelaten. Ofwel worden
we bekogeld. Van stenen tot WC-emmers, we hebben hier al van alles naar ons
hoofd geslingerd gekregen. Sommige collega's weigeren hier nog te komen. Een
patrouille met twee vrouwen naar daar sturen is not done", klinkt het.
Volgens insiders moet men de nodige
'adelbrieven' kunnen voorleggen om te kunnen toetreden tot een bende. Het zijn
de rivalen van andere stadsbenden die bekampt worden. Zo werden zes
minderjarige, leden van Versailles, in 2015 opgepakt door de politie voor de
groepsverkrachting van een zestienjarig meisje. De jongste verdachte was amper
veertien jaar oud. Het meisje was de vriendin van een rivaliserend bendelid.
Maar de meeste 'punten' halen bendeleden
nog altijd met het bekogelen en liefst ook nog verwonden van politieagenten. In
veel gevallen wordt een scène opgezet zoals een afrekening onder jongeren of
een in scène gezette knokpartij om de politie in de val te lokken.
Hoeveel administratieve aanhoudingen
werden er uitgevoerd? Hoeveel gerechtelijke aanhoudingen werden er uitgevoerd?
Werden er daders in voorlopige hechtenis
geplaatst? Hoeveel werden er vrijgelaten?Hoeveel werden er vrijgelaten onder
voorwaarden?
Heeft U gegevens over de nationaliteit
van de daders?
Werd de politie in de val gelokt?
Hoeveel corona-overtredingen werden er
vastgesteld? Hoeveel daders werden hiervoor rechtstreeks gedagvaard? Worden de
daders voor de criminele feiten hierboven beschreven tevens vervolgd voor het
niet-respecteren van de corona-maatregelen?
Welke maatregelen gaat u concreet nemen
om dit soort “genormaliseerde" praktijken een halt toe te roepen? Welke
middelen voorziet u hiervoor? Hoeveel extra personeel gaat u hiervoor inzetten?
04.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw Bury, u hebt een aantal cijfers gevraagd. Ik vat als volgt samen. Administratieve aanhoudingen werden niet verricht. Er waren twee gerechtelijke arrestaties. Een meerderjarige werd ter beschikking gesteld van het parket en kreeg een dagvaarding om op korte termijn in snelrecht voor de correctionele rechtbank te verschijnen. Een zeer jonge minderjarige van 13 jaar, die van zijn vrijheid werd beroofd om te worden gehoord, werd vervolgens vrijgelaten omdat er nog beelden moesten worden geëxploiteerd en omdat in dit stadium onduidelijkheid bestond over zijn betrokkenheid. Er werden geen daders in voorlopige hechtenis geplaatst, noch vrijgelaten onder voorwaarden. De meerderjarige heeft de Belgische nationaliteit, de minderjarige heeft de Marokkaanse nationaliteit. De politie werd niet in de val gelokt. Er werden geen coronaovertredingen vastgesteld. Vooralsnog werd één persoon rechtstreeks gedagvaard door middel van een oproeping bij proces-verbaal.
U vraagt ook welke maatregelen ik zal nemen. Welnu, u kent mijn mening: geweld tegen politiediensten kan en mag niet worden getolereerd en mag niet onbestraft blijven. Enkele weken na mijn indiensttreding als minister van Justitie heb ik samen met het College van procureurs-generaal de nationale omzendbrief betreffende geweld tegen leden van de politiediensten herzien, opdat verdachten niet langer ongestraft kunnen blijven. Het geval dat u in uw vraag aanhaalt, bewijst dus dat die aangepaste richtlijn ook wordt toegepast, aangezien de aangehouden meerderjarige verdachte ter beschikking van de procureur des Konings is gesteld en het voorwerp uitmaakt van een snelrechtprocedure voor de correctionele rechtbank, dus de straf zal volgen indien de schuld wordt bewezen.
In welke middelen voorzie ik daarvoor? Net zoals bij andere specifieke gevallen, waarbij ik onder meer denk aan de problematiek van het Peterbospark in Anderlecht of de Matongewijk in Elsene, werken het parket van Brussel en de politiezones aan een lokale aanpak, wijk per wijk, om zo de specifieke criminaliteit in elke wijk efficiënter aan te pakken. Politie en Justitie moeten ter zake hun verantwoordelijkheid nemen door een prompte reactie op dergelijke feiten. Maar laat ons wel wezen, Justitie en politie alleen kunnen die problematiek in zijn geheel natuurlijk niet oplossen.
Tot slot had u ook vragen over het personeel dat wij extra zullen inzetten. Daartoe verwijs ik naar mijn collega, de minister van Binnenlandse Zaken, die bevoegd is voor het politiepersoneel.
04.03 Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. U zegt dat de omzendbrief en het snelrecht werken. In verhouding tot de feiten vind ik het aantal aanhoudingen wel bijzonder pover. De problemen doen zich ook niet op slechts één dag voor. In bijvoorbeeld de Versailleswijk blijven de problemen maar duren. Op sommige plaatsen durven de mensen niet meer buiten te komen. De vinger moet echt aan de pols gehouden worden. Het is dan ook betreurenswaardig dat maar één persoon wordt aangehouden, dat maar op één persoon snelrecht wordt uitgevoerd.
U zegt altijd met de beste bedoelingen, dat weet ik, dat de middelen eraan komen. Ik weet ook dat u geen tolerantie hebt voor geweld. Maar als u zegt dat Justitie en politie alleen niet voor de oplossing zullen zorgen, dan vind ik dat toch een eigenaardige redenering. Wie dan wel? Ik meen dat zij wel de basis vormen en dat politie en Justitie samen voor de oplossing kunnen zorgen, zodat geweld niet getolereerd wordt.
Gisteren hebben wij het snelrecht besproken, met alle gevangenisstraffen die zullen worden uitgevoerd. Maar Justitie en politie zullen wel degelijk voor de oplossing moeten zorgen.
Wij zullen de vinger aan de pols houden opdat dit gebeurt.
Het incident is gesloten.
- Sophie Rohonyi à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La hausse des violences conjugales durant le confinement" (55014443C)
- Katleen Bury à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'augmentation des violences intrafamiliales pendant le confinement" (55014503C)
- Sophie Rohonyi aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De toename van het huiselijk geweld tijdens de lockdown" (55014443C)
- Katleen Bury aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De stijging van intrafamiliaal geweld tijdens de lockdown" (55014503C)
De voorzitster: Mevrouw Bury, mevrouw Rohonyi is onbereikbaar, dus u mag uw vraag stellen.
05.01 Katleen Bury (VB):
Tijdens de eerste lockdown onderzocht de UGent of de coronamaatregelen een
impact hadden op relaties, stress en agressie in België. Meer dan de helft van
de deelnemers had een te hoog stressniveau en één op de vier gaf huiselijk
geweld aan. Op vraag van de staatssecretaris voor Gendergelijkheid, Gelijke
Kansen en Diversiteit, herhaalt de UGent deze studie en gaat zij de impact van
de tweede lockdown na.
De cijfers zijn schrijnend. In België
werd één op vijf zelf slachtoffer van geweld tijdens de eerste lockdown en was
15 % getuige van huiselijk geweld. Psychisch geweld kwam het vaakst voor (bij
21% van de vrouwelijke en 15% van de mannelijke deelnemers). Een verhoogd
stressniveau, ontevredenheid over de relatie met de partner, financiële
moeilijkheden en samenleven met meerdere huisgenoten konden duidelijk gelinkt
worden aan een grotere kans op huiselijk geweld. Eén op vier is slachtoffer van
geweld, slechts één op vijf zocht hulp en bijna niemand meldde het geweld bij
de politie.
Ik weet dat U zeer veel goede voornemens
en goede intenties hebt in deze materie, maar het is nu dat we een versnelling
hoger moeten schakelen.
Een zeer grote groep mensen krijgt nog
steeds niet de hulp die ze nodig hebben. Welke bijkomende maatregelen gaat u
hiervoor nemen?
Hoeveel magistraten hebben ondertussen de
verplichte opleiding seksueel en huiselijk geweld gevolgd? Wat zijn de eerste
bevindingen?
Wat is uw voornemen om gespecialiseerde
kamers in familierechtbanken op te richten die zowel het burgerlijke als het
strafrechtelijke luik kunnen omvatten, zodat er veel sneller paal en perk
gesteld kan worden aan intrafamiliaal geweld (dat ook vaak na scheiding gewoon
verdergezet wordt)?
05.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw Bury, de hulpverlening valt als dusdanig niet onder mijn bevoegdheid, zolang de feiten niet kenbaar gemaakt zijn aan de politie of het parket. Dit neemt niet weg dat intrafamiliaal geweld mij uiteraard na aan het hart ligt en dat Justitie een trouwe partner is en vaak ook de initiator is van een ketengerichte aanpak van deze problematiek.
Vele projecten en initiatieven zijn gestart sinds het uitbreken van de pandemie. Het belangrijkste is ongetwijfeld het federale actieplan ter bestrijding van gender-huiselijk geweld na de tweede golf van COVID-19. Dit valt voornamelijk onder de bevoegdheid van mijn collega, de staatssecretaris voor Gelijke Kansen.
Ik kan reeds melden dat met betrekking tot dringende maatregelen die verband houden met de covidpandemie, en gelet op de gemeenschappelijke wens om een concreet en snel antwoord te bieden aan vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld, de Interministeriële Conferentie Vrouwenrechten veel beslissingen heeft genomen op het vlak van preventie, bescherming van slachtoffers en vervolging van daders. Voor een uitwerking van de maatregelen verwijs ik u naar het antwoord op de mondelinge vraag van collega Matz over intrafamiliaal geweld tijdens de lockdown.
Verder kan er ook gewezen worden op de ontwikkeling van een ketengerichte aanpak van familiaal geweld en de Zorgcentra na Seksueel Geweld om slachtoffers van geweld te helpen. In Vlaanderen zijn er de Familiy Justice Centers. In het kader van het Vlaams actieplan ter bestrijding van seksueel geweld 2020-2024 worden momenteel aan de hand van wetenschappelijk onderzoek de mogelijkheden onderzocht om verder te investeren in een intersectorale en systeemgerichte aanpak van intrafamiliaal geweld.
Daarbij vertrekt men vanuit de bestaande systemen van ketenaanpak van intrafamiliaal geweld en de Familiy Justice Centers en bekijkt men of en hoe wij kunnen evolueren naar intersectorale, multidisciplinaire, rechtstreeks toegankelijke en gebiedsdekkende centra voor intrafamiliaal geweld. Op die manier is het voor elk gezin in een situatie van intrafamiliaal geweld duidelijk waar men terechtkan. Bij dit onderzoek worden alle belanghebbenden betrokken, zodat er tot een gedragen resultaat kan gekomen worden.
In afwachting van deze uitrol wordt de reeds bestaande ketenaanpak verder gebiedsdekkend gemaakt. In Vlaanderen wordt 9 miljoen euro uitgetrokken voor de uitbouw van de centra voor intrafamiliaal geweld. Deze aangelegenheden vallen onder de verantwoordelijkheid van de Gemeenschappen en de Gewesten, die in het kader van de Interministeriële Conferentie zullen rapporteren over de evolutie van de situatie.
Er lopen nog tal van andere projecten, zoals proefprojecten ter bevordering van het opnemen van de klachten op het politiebureau door gespecialiseerde politieagenten, in deze materie gespecialiseerde interventieteams en het aangaan van partnerschappen met hulpdiensten, zodat de gespecialiseerde politieagent naar het slachtoffer toe gaat om het verhoor te doen in plaats van andersom.
L'Institut de Formation Judiciaire (IFJ) est pleinement engagé dans la préparation de l'organisation de la formation obligatoire en matière de violences sexuelles et intrafamiliales qui a été introduite par la loi du 31 juillet 2020. Conformément aux recommandations internationales, notamment la Convention d'Istanbul, l'Institut s'est concerté avec un grand nombre d'experts issus notamment d'organisations non gouvernementales pertinentes et de la société civile qui sont actives dans la lutte contre ces violences pour élaborer le programme d'une formation pluridisciplinaire.
Het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding is inderdaad volop bezig met de voorbereiding van de organisatie van verplichte opleidingen. Op dit moment is het vormingsprogramma klaar en staat het IGO op punt het vormingsschema vast te leggen.
Het is de bedoeling dat deze vorming meteen na de paasvakantie van start gaat. Er zullen verschillende sessies worden gepland, waarvan de data tegelijkertijd zullen worden meegedeeld, zodat alle betrokken magistraten deze opleiding kunnen volgen binnen de wettelijke termijnen.
Er dient rekening mee te worden gehouden dat er ongeveer 1.300 magistraten een grondige opleiding en ongeveer 2.000 magistraten een basisopleiding moeten volgen. Gelet op de huidige omstandigheden in covidtijden zullen de sessies in de vorm van webinars worden gegeven.
J'en arrive ainsi à la deuxième question de Mme Rohonyi. Le développement des Family Justice Centers fait partie des initiatives sur lesquelles le gouvernement travaille afin d'aider les victimes de violence, tout comme le développement de l'approche en chaîne de la violence sexuelle dans le contexte familial et les centres de prise en charge des violences sexuelles.
En Wallonie, contrairement à la Flandre, ce n'est pas le modèle d'une structure spécifique d'un Family Justice Center qui a été retenu, mais le modèle d'espaces de concertation en chaîne intégrant les services psycho-médico-sociaux, la police, le parquet, les services spécialisés en matière de prise en charge des victimes et des auteurs ainsi que ceux spécialisés dans l'accompagnement des mineurs.
Le projet en développement à Namur est nommé Espace VIF. Il devrait aboutir en décembre 2021. Cependant, au vu du contexte sanitaire, ce délai pourrait être prolongé. Les différents intervenants qui travaillent sur ce projet espèrent pouvoir le présenter publiquement au mois de juin de cette année.
Des rencontres ont lieu dans différentes villes wallonnes à ce sujet. La mise en place d'un Family Justice Center ou d'un autre centre ayant les mêmes finalités est en cours de réflexion, notamment à Liège. Toutefois, ces matières relèvent de la compétence des Communautés et des Régions qui devront faire état de l'évolution de la situation à l'occasion de la Conférence interministérielle portant sur les droits des femmes.
Voorts verraste me de vraag van mevrouw Bury of ik het voornemen had om gespecialiseerde kamers in familierechtbanken op te richten. Ik weet niet waar zij de informatie haalt dat ik het voornemen zou hebben om gespecialiseerde kamers in die zin op te richten. De oprichting van dergelijke kamers met rechters gespecialiseerd in het strafrecht die ook burgerlijke zaken behandelen, is verre van vanzelfsprekend, aangezien het over verschillende rechtsgebieden gaat. Het is zeker eerst en vooral aangewezen om de evaluatie van de familierechtbanken, conform artikel 273 van de wet van 30 juni 2013, af te wachten, alvorens de organisatie ervan te wijzigen. De prioritaire aanpak van intrafamiliaal geweld door de parketten staat reeds verwoord in verschillende richtlijnen van het parket. Ik verwijs naar COL 3, COL 4, COL 16, COL 18, COL 4 van 2017 en COL 6 van 2017. Op het ogenblik wordt de laatste hand gelegd aan een nieuwe richtlijn betreffende het audiovisueel horen van slachtoffers en getuigen van geweld.
Begin dit jaar, in januari, trad COL 15, die een risicotaxatie-instrument introduceert voor politie en parketten in geval van huiselijk geweld, in werking. In COL 20 van vorig jaar wordt voorzien in een herbezoek door de politie na aangifte van partnergeweld tijdens de coronacrisis. Voorts willen we de aanbevelingen uitvoeren die de Hoge Raad voor de Justitie in zijn verslag over een betere aanpak van seksueel geweld formuleerde. Zo willen we voorzien in een automatische tussenkomst van de dienst Slachtofferonthaal bij seksuele misdrijven. Bij dossiers waarin die dienst is aangesteld, wordt hij automatisch op de hoogte gebracht van nieuwe elementen in het dossier. Zo kan Slachtofferonthaal proactief contact nemen met de slachtoffers. We voeren een risicotaxatie in, waardoor bepaalde dossiers prioritair gedagvaard worden voor de rechtbank. Het pilootproject in Gent is hiervan een voorbeeld.
Wanneer de zaak voor de rechtbank komt, vangen we de slachtoffers, voor de zitting begint, apart op. In elke rechtbank zal immers in een aparte ruimte worden voorzien, zodat de slachtoffers niet samen met de verdachte moeten wachten. De zittingen vinden plaats op een vast uur. Dat beperkt de wachttijd voor de slachtoffers. Voor minderjarige slachtoffers voorzien we in een automatische tweedelijnsbijstand door een gespecialiseerde jeugdadvocaat. Ten slotte voorzien we ook in een goede overdracht van de dossiers van eerste aanleg naar beroep, zodat er ook in beroep voorrang wordt gegeven aan die dossiers.
Madame la présidente, chers collègues, je pense ainsi avoir répondu aux différentes questions qui m'ont été posées.
05.03 Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor het erg uitgebreide antwoord. De manier waarop u de problematiek opvolgt, siert u enorm. Wij zullen het dossier ook blijven volgen.
Er worden nogmaals bevragingen gedaan om na te gaan of de cijfers stagneren, stijgen of dalen. Wij moeten inderdaad alert blijven voor de cijfers; ik merk dat u dat ook doet. Ik hoop dat er echt iets positiefs komt uit uw maatregelen.
Voorts verwijs ik in het kader van mijn vraag over gespecialiseerde familierechtbanken naar het voorstel van resolutie, met een vergelijking met de buurlanden, dat in de commissie voor Maatschappelijke Emancipatie aan de orde is. De op Vlaams niveau bevoegde minister en uzelf kunnen met bepaalde passages ervan aan de slag gaan. Zo hebben wij vastgesteld dat er in Spanje, Frankrijk en Québec aan de familierechtbanken ook een correctioneel aspect is. Die gespecialiseerde kamers voor intrafamiliaal geweld zijn er een enorm succesverhaal. De slachtoffers blijven er veel minder vaak in de kou staan. De dossiers kunnen ook worden gekoppeld, terwijl hier het parket er absoluut niet van op de hoogte is als er correctionele aspecten verbonden zijn aan zaken bij familierechtbanken. Dat punt is er niet alleen om op te volgen, maar om er ook iets mee te doen. Het voorstel van resolutie volgt nog.
La présidente: Madame Rohonyi, je ne sais pas si vous avez entendu la réponse.
05.04 Sophie Rohonyi (DéFI): Madame la présidente, il m'est effectivement difficile de répliquer en bonne et due forme, compte tenu du fait que je n'ai malheureusement pas entendu toute la réponse de M. le ministre. Mais je voulais lui expliquer pourquoi j'ai tenu l'interpeller à ce sujet.
Monsieur le ministre, vous présidez le groupe de travail en charge de la police et de la justice au sein de la Conférence interministérielle Droits des femmes. En outre, l'on constate que la loi sur l'interdiction temporaire de résidence est insuffisamment appliquée ou, en tout cas, qu'elle n'est pas appliquée de la même manière selon les parquets. On voit qu'à Anvers ou dans le Limbourg, la loi est appliquée, et ce, grâce à une bonne collaboration entre les différents services: police, justice, service de secours et les fameux Family Justice Centers.
Il en résulte que les victimes ne sont pas protégées de la même manière selon leur arrondissement. C'est quelque chose qui ne va pas et que nous avions d'ailleurs pointé du doigt par notre proposition de résolution, adoptée en juin dernier, qui vous demandait justement de considérer l'application de cette loi comme une priorité, en recourant à la plateforme I+ Belgium mais aussi en donnant au procureur du Roi la faculté d'assortir l'interdiction temporaire de résidence d'une interdiction de contact, non plus seulement pour les personnes qui partagent la résidence concernée, mais également pour l'auteur qui ne partage pas ou plus la résidence de la victime.
De ce que j'ai pu entendre, le développement des Family Justice Centers reste une priorité pour votre gouvernement. Toujours est-il qu'il n'y a toujours pas de calendrier. De même, vous rappelez qu'une circulaire a été adoptée par le Collège des procureurs généraux, qui contient des instructions afin d'y recourir davantage. Là aussi, excellente chose, mais on voit que cette circulaire n'est pas toujours appliquée de la même manière. Je pense que c'est un problème qui pourrait notamment être réglé avec la fameuse formation généralisée des magistrats aux violences intrafamiliales et violences sexuelles, que nous avons votée avant l'été.
Pour le reste, je vous remercie vraiment pour tout le travail que vous abattez. Vous pouvez évidemment compter sur le soutien du Parlement, majorité comme opposition.
Het incident is gesloten.
06 Question de Sophie Rohonyi à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le sort des prisons bruxelloises de Forest, Saint-Gilles et Berkendael et de leurs détenus" (55014442C)
06 Vraag van Sophie Rohonyi aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De toekomst van de Brusselse gevangenissen van Vorst, Sint-Gillis en Berkendael en de gedetineerden" (55014442C)
06.01 Sophie Rohonyi (DéFI): Le 10
février dernier, vous précisiez en commission vos intentions quant au sort des
trois prisons bruxelloises de Forest, Saint-Gilles et Berkendael et de leurs
détenus.
Il serait question d’un transfert par
phases, étendu sur une période de deux ans, d’un peu plus de 1000 prisonniers
des prisons bruxelloises vers la nouvelle prison de Haren, dont l’ouverture est
prévue en septembre 2022.
Les anciennes prisons, quant à elles,
seraient vidées et réaffectées.
Sur le papier, transférer les détenus de
prisons vétustes vers une nouvelle prison flambant neuve est évidemment une
bonne chose.
L’actualité récente remet toutefois en cause
la réalité de cette intention, de même que la plus grande capacité de la prison
de Haren comparativement aux trois prisons bruxelloises réunies. Vous avez en
effet confirmé que si la prison de Saint-Gilles a une capacité de 840 places,
la prison de Forest a 180 places et celle de Berkendael 64 places, avec un
total de 1 084 places, la capacité d'accueil de Haren sera bel et bien de 1 190
détenus, soit une centaine de places supplémentaires. D’où mes questions:
Dans quel ordre envisagez-vous de vider les
prisons de Forest, Saint-Gilles et Berkendael? L’on rapporte que la prison de
Forest serait vidée en premier lieu, puis celle de Saint-Gilles, et enfin celle
de Berkendael. Le confirmez-vous? Et pouvez-vous le justifier?
Le Conseil central de surveillance
pénitentiaire craint que la transition n’entraîne une forte hausse du nombre de
prisonniers et que, partant, les places viennent à manquer. Que lui
répondez-vous?
Vous avez affirmé que les anciennes prisons
seront réaffectées. Or, le bourgmestre de Saint-Gilles a récemment déclaré
qu’une des prisons, visiblement celle de Berkendael puisqu’elle est la plus
récente, garde son affectation, même partiellement, et ce afin de compléter la
capacité de Haren. Le confirmez-vous?
Si l’objectif à terme est l’abandon de ces
établissements, pourquoi relève-t-on que des travaux ont actuellement lieu dans
les prisons vétustes de Forest et de Saint-Gilles? Quelle est la nature de ces
travaux? Pouvez-vous me communiquer le cahier des charges de ces travaux?
06.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame Rohonyi, comme j'ai eu l'occasion de l'évoquer en réponse à une question récente de Mme Hugon, les travaux de la prison de Haren avancent bien, tandis que l'arrivée des détenus est prévue en septembre 2022. Ce n'est qu'à ce moment-là que le transfert des détenus des trois prisons bruxelloises pourra démarrer. Ainsi que je l'ai déjà indiqué, il s'agit de transférer plus de 1 000 prisonniers en plusieurs mois. Toutefois, il est probable que l'opération commence avec ceux de la prison de Forest, notamment parce que leur nombre est relativement restreint, mais surtout parce que ce bâtiment affronte depuis des années des problèmes de stabilité et de salubrité. Cela dit, comme nous nous trouvons à un an et demi du début de ce transfert, je ne puis me montrer totalement affirmatif, d'autant que le planning n'est pas encore définitivement établi.
Pour ce qui concerne votre deuxième question, l'ouverture de nouveaux établissements pose systématiquement la question de l'extension du filet pénal. Or vous savez que ce problème est bien plus complexe qu'une affaire d'ouverture et de fermeture de prisons. À cet égard, je vous renvoie au plan en dix points contre la surpopulation carcérale, que j'ai déjà eu l'occasion d'aborder à plusieurs reprises. L'ouverture d'établissements en constitue un volet, mais il en existe neuf autres. Ce sont les interactions entre ces axes de travail qui, à terme, influeront réellement sur la population pénitentiaire. En clair, je ne vais pas me contenter de nouvelles ouvertures, mais je compte bien agir sur d'autres leviers tels qu'une réinsertion plus efficace, une détention différenciée ou encore l'exécution rapide des décisions judiciaires en vue d'encourager une justice plus ferme, plus rapide et plus humaine.
Je terminerai sur ce point en soulignant que de telles craintes avaient déjà été exprimées lors de l'entrée en service, en quelques mois, des prisons de Marche-en-Famenne, de Beveren et de Leuze-en-Hainaut. Toutefois, nous n'y avons pas constaté ensuite une augmentation de la surpopulation.
Par ailleurs, il est également prématuré d'apporter une réponse définitive à votre troisième question. Il est exact que la prison de Saint-Gilles a fait l'objet de travaux de rénovation importants au cours des dernières années et que celle de Berkendael se trouve en bon état, contrairement à la prison de Forest – comme je viens de le souligner. Ces considérations seront prises en compte au moment de l'évaluation du Masterplan Prisons. Elle se poursuit. Je la présenterai bientôt au Conseil des ministres.
S'agissant de votre dernière question (…)
(Connexion
interrompue)
De voorzitter: Mijnheer de minister, uw verbinding is verbroken. De minister probeert opnieuw in te loggen.
Daar bent u terug, mijnheer de minister. Het laatste deel van uw antwoord hadden wij nog niet gehoord.
06.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, er is een probleem met mijn wifi.
Ik kom tot de vierde en laatste vraag.
Quel que soit l'avenir des établissements de Forest ou de Saint-Gilles, il n'en reste pas moins qu'actuellement et pour encore de nombreux mois, des détenus y séjournent et de nombreuses personnes y travaillent. Il est donc tout à fait normal que nous devions encore intervenir. Quatre interventions sont d'ailleurs prévues à Forest et neuf à Saint-Gilles. La liste de ces interventions vous sera communiquée, madame Rohonyi.
06.04 Sophie Rohonyi (DéFI): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses qui, finalement, n'apportent pas plus d'informations que lorsque vous avez répondu à la question de ma collègue, Claire Hugon.
J'entends que les transferts vont commencer à partir de la prison de Forest puisque l'urgence se situe au niveau de cette prison, au regard des grands problèmes de salubrité qui s'y posent.
Je n'ai pas obtenu de réponse à la question de savoir si la prison de Berkendael va être partiellement maintenue, comme l'a laissé entendre récemment le bourgmestre de Saint-Gilles. J'estime que c'est un gros problème car le gouvernement qui a décidé de construire la fameuse prison de Haren et les gouvernements qui se sont succédé avaient pris l'engagement formel que cette prison remplacerait les trois prisons bruxelloises et donc de libérer complètement le foncier de ces dernières.
Il s'agit d'honorer l'accord qui est intervenu en la matière, conformément à l'argument avancé par les différents gouvernements, à savoir que la construction de la prison de Haren était indispensable au regard de la vétusté des trois prisons bruxelloises. Dès lors, vous ne pouvez pas prétendre, aujourd'hui, que la prison de Berkendael ne présente pas vraiment de problèmes de vétusté et de salubrité et que, ce faisant, on pourrait imaginer qu'une partie de cette prison pourrait être maintenue en l'état, d'autant plus que les gouvernements précédents avaient laissé sous-entendre la même chose pour la prison de Namur qui était censée être remplacée par la prison de Marche-en-Famenne et qui a, finalement, été laissée en l'état. On peut donc observer que la capacité carcérale ne fait qu'augmenter alors que, comme vous l'avez dit, tel n'est pas l'objectif de l'accord de gouvernement.
Pour terminer, permettez-moi de vous dire, monsieur le ministre, que je m'interroge beaucoup au sujet des droits de la défense dans cette future prison de Haren. Comme on le sait, si le volet vidéoconférence n'a pas pu être adopté dans le cadre de votre projet de loi, fin décembre de l'année dernière, c'est en raison des avis assez cinglants rendus par le Conseil d'État et l'Autorité de protection des données, notamment au regard de l'absence de garantie quant à la confidentialité des auditions qui pourraient être réalisées dans le cadre de vidéoconférences. J'espère donc que vous serez extrêmement vigilant à cette question car la prison de Haren est nettement plus éloignée du Palais de Justice de Bruxelles que ne le sont les trois prisons bruxelloises qu'elle doit remplacer.
Het incident is gesloten.
07 Question de Philippe Pivin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le service minimum dans les prisons" (55014469C)
07 Vraag van Philippe Pivin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De minimale dienstverlening in de gevangenissen" (55014469C)
07.01 Philippe Pivin (MR): Monsieur le ministre, depuis le 11 avril 2019, le service minimum au sein des prisons de notre pays est prévu par un dispositif législatif. Ce service garanti, effectivement en vigueur depuis le début de l'année dernière, est important aussi bien pour la bonne gestion de nos établissements pénitentiaires que pour les droits des détenus et il est même indispensable pour la sécurité tant du personnel que des détenus.
Il est prévu qu'une évaluation du mécanisme sera réalisée un an après sa mise en œuvre. Notre commission a pu entendre récemment le Conseil central de surveillance pénitentiaire (CCSP) et j'ai pu questionner son président afin de savoir si le service garanti avait permis d'améliorer la situation de nos prisons en cas de grève. Sa réponse a été plus que mitigée.
Monsieur le ministre, combien de mouvements de grève au sein de nos prisons ont-ils eu lieu depuis la mise en place du service minimum? Confirmez-vous que le plan spécifique par prison a bien été établi et est opérationnel pour chacun des établissements?
Des améliorations ont-elles été observées? Des difficultés dans la mise en œuvre du système ont-elles été constatées, notamment dans le cadre du respect de la liste du personnel disponible durant la grève, liste normalement rédigée par le chef de l'établissement?
Des situations de rappel de personnel complémentaire, dans les cas de grève de plus de deux jours, ont-elles vu le jour? Cela s'est-il passé sans difficulté pour les directions des prisons?
Étant donné que nous arrivons à la période d'évaluation, pouvez-vous nous indiquer quand celle-ci sera planifiée et quel est le service qui en sera chargé? Je vous remercie.
07.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Cher collègue, au total 8 mouvements de grève nationaux ont eu lieu dont 5 mouvements de 24 heures et trois de 48 heures. Au total, dix mouvements de grève locaux ont eu lieu dont trois à Leuze-en-Hainaut, un à Mons, un à Bruges, un à la prison centrale de Louvain et quatre à Saint-Gilles.
En réponse à votre deuxième question, un plan modèle a été établi pour chaque prison. Il fixe le nombre de personnes présentes par 24 heures en cas de grève. Cette norme est fixée pour le personnel pénitentiaire et technique, pour la direction, l'administration et les infirmiers statutaires ou contractuels. Ce plan modèle est appliqué depuis l'introduction du service minimum, ceci afin de permettre des activités minimales garanties par la loi du 23 mars 2019.
En ce qui concerne votre troisième question, l'évaluation prévue à l'article 20 de la loi du 23 mars 2019 est en cours de préparation au sein de mon administration. Je ne vais pas préjuger des conclusions de ce rapport en faisant des déclarations sur le sujet à ce stade.
J'en viens à votre quatrième question. À ce jour, aucun membre du personnel n'a été rappelé.
En ce qui concerne votre dernière question, comme je viens de le dire, l'évaluation aura lieu conformément à l'article 20. Elle portera sur l'application de la norme au personnel prévue dans le plan modèle et sur la fourniture des services ou activités dont l'offre est garantie par la loi pendant la grève. Mon administration a déjà recueilli les données et prépare l'évaluation. Le travail est donc en cours et je ne manquerai pas de revenir vers vous dès que le document sera finalisé. Nous ne prendrons pas trop de temps pour le faire.
07.03 Philippe Pivin (MR): Monsieur le ministre je vous remercie. C'est parfaitement complet comme réponse. Nous en reparlerons effectivement au moment où le rapport d'évaluation nous sera exposé.
L'incident est clos.
- Katja Gabriëls aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "'De Salduzwet voor slachtoffers'" (55014474C)
- Valerie Van Peel aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De juridische bijstand voor slachtoffers van seksueel geweld" (55014573C)
- Katja Gabriëls à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La loi Salduz pour les victimes" (55014474C)
- Valerie Van Peel à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'aide juridique aux victimes de violences sexuelles" (55014573C)
08.01 Katja Gabriëls (Open Vld): Mevrouw de voorzitster, ik heb een vraag ingediend naar aanleiding van een persbericht van 14 dagen geleden van de Vlaamse minister van Justitie, mevrouw Demir, waarin zij ervoor pleitte een Salduz-wet voor slachtoffers in te voeren en gratis juridische steun te verlenen bij een verhoor, net zoals dat voor daders het geval is. In eerste instantie zag zij dat bruikbaar voor slachtoffers van seksueel geweld. Zeker voor deze doelgroep kan dat nuttig zijn. Ik vind het een nobele doelstelling, maar zij kost natuurlijk veel geld.
Voor mijn vragen hierover wil ik verwijzen naar mijn schriftelijk ingediende vraag.
Enkele dagen geleden liet Vlaams minister
Demir een ballonnetje op over gratis juridische steun voor slachtoffers. Deze
'Salduz-wet voor slachtoffers' zou hen beter moeten voorbereiden op hun eerste
verhoor. Nu, het achterliggende idee is heel nobel. Zeker bij zaken van
seksueel geweld kan een dergelijke regeling een meerwaarde bieden.
Toch is het belangrijk om voorzichtig en
doordacht te werk te gaan. Het Salduz-systeem is in het verleden al meer dan
eens misbruikt door advocaten en heeft geleid tot allerhande indirecte kosten.
Zo duren verhoren gemiddeld langer, wat vreet aan de beschikbaarheid van
agenten. Om dezelfde reden zijn er in verscheidene politiekantoren
verhoorlokalen moeten bijgebouwd worden. Deze zaken zijn natuurlijk geen
redenen om het niet te doen, maar worden best wel meegenomen in de afweging.
Hoe verloopt het contact met het kabinet
van minister Demir?
Hoe staat u tegenover het idee?
Hoe zou het systeem eruit moeten zien?
Zou het volledig analoog zijn aan het permanentie- en puntensysteem van de
Salduz-regeling?
Wat zou het kostenplaatje van deze
maatregel zijn?
Welk niveau zou voor deze kosten moeten
instaan, het federale of de deelstaten?
Hoe staan minister Demir en haar
collega's in het zuiden van het land tegenover deze piste? Zijn er andere
pragmatische bezwaren?
08.02 Valerie Van Peel (N-VA): Met betrekking tot de wet van 31 augustus 2011 tot
wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990
betreffende de voorlopige hechtenis, om aan elkeen die wordt verhoord en aan
elkeen wiens vrijheid wordt benomen rechten te verlenen, waaronder het recht om
een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan, beter bekend als
de Salduz-wet.
Deze Salduz-wet zorgt ervoor dat,
vooraleer wordt overgegaan tot het verhoor van en persoon aangaande misdrijven
die hem ten laste kunnen worden gelegd, deze persoon het recht heeft om een
vertrouwelijk overleg te hebben met een advocaat naar keuze of een hem
toegewezen advocaat. Indien de te ondervragen persoon over onvoldoende
inkomsten beschikt, is het toekennen van de gedeeltelijke of volledige
kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand onverminderd van
toepassing.
Vlaams minister van Justitie, Zuhal Demir
(N-VA) riep onlangs op om ook een gelijkaardige wet te voorzien voor
slachtoffers. Daders zijn vandaag immers in het voordeel: zij worden immers
door hun advocaat klaargestoomd voor het verhoor, terwijl slachtoffers vaak
amper weten wat hen te wachten staat.
Bent u bereid tegemoet te komen aan de
oproep van minister Demir en aldus te voorzien in een gelijkaardige Salduz-wet
voor slachtoffers van seksueel geweld? Welke stappen wil u hiertoe nemen en wat
is de timing daarvoor?
Welke stappen werden reeds gezet om de (gratis) juridische
bijstand aan slachtoffers van seksueel geweld te verbeteren?
08.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, in de vragen kan ik een aantal interessante argumenten ontwaren, in de ene of de andere richting.
We hebben goede, open en constructieve contacten met het kabinet van Zuhal Demir, zowel op het niveau van het kabinet als op mijn niveau. We zullen hierover dus constructieve gesprekken voeren.
De achterliggende ratio van het voorstel van minister Demir, met name nadenken over hoe optimale bijstand aan slachtoffers te verlenen, verdient alle steun.
Inhoudelijk kan ik de volgende zaken meegeven. Het is enigszins technisch, maar ik wil correct zijn.
Er moet vooreerst een onderscheid worden gemaakt tussen twee soorten van juridische bijstand. Er is de juridische eerstelijnsbijstand die onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen valt. Het kostenplaatje hoort daar ook bij. Er is ook de juridische tweedelijnsbijstand, die geheel of gedeeltelijk kosteloos kan zijn en onder de federale bevoegdheid valt.
Uit wat ik heb vernomen zou de eerstelijnsbijstand voor slachtoffers erin bestaan dat zij in de zorgcentra reeds de mogelijkheid krijgen om een gesprek met een gespecialiseerd advocaat te voeren.
De concrete uitwerking en het voeren van gesprekken met alle betrokken actoren hierover behoort tot de bevoegdheid van collega Demir.
Ik kan u vanuit het federale niveau wel een antwoord geven over de juridische tweedelijnsbijstand, met name de bijstand van een pro-Deoadvocaat tijdens het verhoor. Daarbij is er een belangrijke nuance die eerst moet worden rechtgezet. De Salduzwetgeving voorziet in de aanwezigheid van een advocaat tijdens het verhoor van een verdachte. De internationale verplichtingen bepalen niet dat dit kosteloos moet zijn. Salduzbijstand betekent dus niet noodzakelijk kosteloze juridische tweedelijnsbijstand, behalve in het geval van een minderjarige. Salduz mag dus niet met automatische kosteloosheid worden gelijkgeschakeld. Als men niet voor juridische tweedelijnsbijstand in aanmerking komt, dan betaalt men als verdachte de Salduzadvocaat na het verhoor gewoon zelf.
Ik herinner eraan dat het recht op bijstand van een advocaat door het slachtoffer tijdens een verhoor nu al mogelijk is. Dit werd duidelijk gezegd bij de bespreking van de Salduz-bis-wetgeving van 2016. Artikel 5bis, § 3 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering bepaalt dat de benadeelde persoon het recht heeft om door een advocaat te worden bijgestaan. Deze bepaling kan ook betrekking hebben op het verhoor en de confrontatie. De benadeelde, het slachtoffer of de getuige die zelf het initiatief neemt om door een advocaat te worden bijgestaan voor een verhoor, heeft dus het recht om dat te doen.
Als de tweedelijnsbijstand ambtshalve en voor alle slachtoffers zou voorzien in de kosteloosheid van de prestaties van de advocaat bij het verhoor van het slachtoffer, dreigt de betaalbaarheid van het systeem in het gedrang te komen. Indien een persoon een beroep op de juridische tweedelijnsbijstand wenst te doen, dient hij of zij te voldoen aan de financiële toegangsdrempels om in aanmerking te komen voor een zogenaamde pro-Deoadvocaat. De toekenning van de volledige of gedeeltelijke juridische tweedelijnsbijstand is immers gebaseerd op het criterium van ontoereikende financiële middelen. Dat systeem is dus ook van toepassing op de zogenaamde Salduzverhoren voor verdachten.
De kosteloosheid toekennen op grond van het statuut van een persoon en niet meer op grond van bestaansmiddelen is toch een serieuze gamechanger die dreigt te leiden tot discriminatie van personen die zich in gelijkaardige situaties bevinden maar die niet het statuut van slachtoffer hebben.
Ik heb u een aantal argumenten meegegeven, maar ik wil suggesties en betere voorstellen steeds bekijken, ook met mijn Vlaamse collega. Slachtoffers staan immers centraal in ons beleid.
08.04 Katja Gabriëls (Open Vld): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik dank u voor de verduidelijking.
Juridische ondersteuning is steeds belangrijk, ook voor slachtoffers, maar kosteloosheid voor iedereen is onbetaalbaar en ook niet nodig. Het is dus belangrijk om voorzichtig en doordacht te werk te gaan, ook in de communicatie.
Ik heb genoteerd dat u constructief samenwerkt met uw collega. Wordt dus vervolgd.
08.05 Valerie Van Peel (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, er wordt dus constructief samengewerkt met het kabinet van minister Demir. Ik wil erop aandringen dat u dit verder doet, maar dat zult u ongetwijfeld wel doen.
Ik begrijp uw uitleg natuurlijk, maar tussen die twee uitersten ligt, volgens mij, nog een zee van mogelijkheden die we toch eens moeten kunnen doorpraten. Het principe dat een slachtoffer op die manier dezelfde bijstand krijgt, maar niet het slachtoffer wordt van een dure rekening, is heel verdedigbaar.
Ik hoop dat wij hierop kunnen terugkomen als u daarover wat meer overleg hebt gepleegd met het kabinet-Demir.
L'incident est clos.
09 Vraag van Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het stijgende aantal dossiers doorgestuurd door de CLB’s naar het parket" (55014581C)
09 Question de Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le nombre croissant de dossiers transmis au parquet par les centres d'encadrement des élèves" (55014581C)
09.01 Marijke Dillen (VB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, uit cijfers die recent werden bekendgemaakt door de Vlaamse minister van Onderwijs, Ben Weyts, blijkt dat de voorbije vijf maanden, zijnde de periode september 2020 – januari 2021, 305 dossiers door de Vlaamse Centra voor Leerlingenbegeleiding werden doorgestuurd aan het parket. Dat is bijna acht keer meer dan de 39 dossiers in dezelfde periode van het vorige schooljaar. Terecht wordt dan ook gesproken over een onrustwekkende evolutie.
Het is dan ook belangrijk dat de parketten aan de problematiek absolute prioriteit geven en dat die dossiers bij voorrang worden behandeld. Het gaat hier immers over het welzijn en de veiligheid van kinderen die – hier zijn wij het allebei over eens – de grootst mogelijke bescherming verdienen in onze samenleving.
Daarom heb ik de volgende vragen.
Ten eerste, bent u van die onrustwekkende evolutie op de hoogte? Welke initiatieven zal u nemen om ervoor te zorgen dat ze bij prioriteit door de parketten worden behandeld?
Ten tweede, kan u mij een overzicht geven van het aantal dossiers per parket? Uiteraard ben ik tevreden, indien u mij het antwoord op die vraag schriftelijk bezorgt. Zijn er grote verschillen tussen de verschillende provincies?
Ten derde, het gaat om cijfers die betrekking hebben op Vlaanderen. Kan u mij gegevens bezorgen over de situatie in Franstalig België? Hoeveel onrustwekkende dossiers werden daar doorgestuurd?
09.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw Dillen, ik dank u voor uw vragen. Ik deel uw mening dat het grote aantal bij het parket aangemelde dossiers niet bepaald geruststellend is. Wel veeleer geruststellend is dat het aantoont dat de CLB's, dus de Vlaamse Centra voor Leerlingenbegeleiding, de gemeenschapsdiensten, de jeugdparketten en de federale overheidsdienst elkaar goed weten te vinden. Belangrijk om weten is immers dat het parket steeds gevolg geeft aan meldingen door de CLB's.
De CLB's kunnen op twee manieren verontrustende situaties aanmelden, wanneer zij inschatten dat zij zelf niet langer de ontwikkelingskansen van de minderjarige kunnen vrijwaren.
Een eerste manier is de normale manier via de aanmelding bij gemandateerde voorziening. De gemandateerde voorziening onderzoekt de verontrustende situatie van de minderjarige en kan de minderjarige doorverwijzen naar het openbaar ministerie, indien de jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk is, maar geen gepaste vrijwillige jeugdhulpverlening wordt aanvaard en indien wordt geweigerd mee te werken aan het onderzoek naar de maatschappelijke noodzaak.
Een tweede manier is in uitzonderlijke situaties een rechtstreekse aanmelding door het CLB bij de procureur des Konings, wat mogelijk is op basis van artikel 458bis van het Strafwetboek. Het openbaar ministerie geeft steeds gevolg aan die twee soorten aanmeldingen.
Na een doorverwijzing door een gemandateerde voorziening wordt het dossier onmiddellijk behandeld en wordt in principe steeds de jeugdrechter gevorderd op basis van artikel 47, 1°, van het decreet betreffende de integrale jeugdhulp.
Na een rechtstreekse aanmelding bij de procureur des Konings op basis van artikel 458bis van het Strafwetboek wordt, indien de voorwaarden voor een hoogdringende vordering van de jeugdrechter vervuld zijn, de jeugdrechter gevorderd op basis van artikel 47, 2° van het decreet betreffende de integrale jeugdhulp.
De cijfers waarnaar u vraagt, zal ik u schriftelijk bezorgen wanneer zij beschikbaar zijn, ook die inzake de situatie in Franstalig België.
De meest relevante vraag is natuurlijk: wat is de oorzaak van de stijging van het aantal meldingen? Ik meen dat een oorzakelijk verband met de coronacrisis moeilijk meetbaar is. Een stijging van het aantal acute ernstige gevaarsituaties kan het gevolg zijn van de coronamaatregelen, waardoor kinderen en ouders meer thuis zijn in soms moeilijke omstandigheden.
Een andere mogelijkheid is dat de problemen minder snel gedetecteerd worden, zodat de situatie reeds vrij ver geëscaleerd is wanneer het CLB wordt ingeschakeld. Dit oorzakelijk verband is echter niet zeker. Uit statistieken van het openbaar ministerie bleek de jongste jaren reeds een stijging van het aantal VOS-dossiers, verontrustende opvoedingssituaties.
Een eventuele snellere aanmelding van de CLB's bij de parketten kan te maken hebben met de werkomstandigheden van de CLB's in de coronacrisis. Dit zou bij de Vlaamse Gemeenschap nagevraagd moeten worden. Een eventuele tragere opstart van de vrijwillige hulpverlening kan ook gelinkt zijn aan de werkomstandigheden in de coronacrisis. Ook hierover kan ik als minister van Justitie uiteraard geen uitspraak doen.
09.03 Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is inderdaad heel positief dat er een goede samenwerking is met de parketten en dat er heel kort op de bal gespeeld wordt in het belang van onze kinderen en onze jongeren.
Begrijp ik goed dat u mij zelf de cijfers nog zult geven als antwoord op mijn tweede en derde vraag? Of wenst u dat ik daar een afzonderlijke schriftelijke vraag voor stel?
09.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Als die beschikbaar zijn, zal ik u die zelf bezorgen.
09.05 Marijke Dillen (VB): Dank u vriendelijk.
L'incident est clos.
De voorzitster: Aan de orde is vraag nr. 55014584C van mevrouw Dillen over een app om chemseksfeesten veiliger te maken.
09.06 Marijke Dillen (VB): Mevrouw de voorzitster, ik dacht dat collega De Wit daarover ook een vraag heeft ingediend. In dat geval kunnen wij de twee vragen vandaag of volgende week koppelen.
De voorzitster: Ik heb die vraag zien passeren, maar ik dacht dat ze pas vandaag ingediend werd.
09.07 Marijke Dillen (VB): Ik ben bereid om de vraag uit te stellen tot volgende week en die samen te behandelen met de vraag van mevrouw De Wit.
09.08 Sophie De Wit (N-VA): Dat is heel vriendelijk van u, mevrouw Dillen.
De voorzitster: Vraag nr. 55014584C van mevrouw Dillen wordt dus uitgesteld tot volgende week.
10 Question de Khalil Aouasti à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les soins de santé en prison pour les détenus atteints du coronavirus" (55014664C)
10 Vraag van Khalil Aouasti aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De gezondheidszorg in de gevangenis voor gedetineerden met COVID-19" (55014664C)
10.01 Khalil Aouasti (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, selon les chiffres de l'administration pénitentiaire, 592 personnes incarcérées dans les prisons belges ont été infectées par le covid-19 depuis le début de la pandémie. Cela signifie que plus de 5 % de la population carcérale a été ou est encore touchée par la maladie.
Ma question est antérieure aux faits d'actualité qui se sont déroulés à la prison de Namur, où plus de 50 % des personnes, entre les détenus et le personnel de la prison de Namur, sont contaminées par le coronavirus.
Afin d'apporter des soins aux détenus dans les prisons, notamment celles de Bruges et de Lantin, des sections médicalisées ont été installées où résident les détenus qui souffrent d'une forme grave de covid-19. Les soins sont donc pris en charge par le ministère de la Justice. Cela nous amène à une autre actualité encore plus récente que ma question et sur laquelle je vous interrogerai à une autre occasion. Elle concerne la prime allouée aux infirmiers dans les prisons.
Nul n'ignore que, malgré le professionnalisme des intervenants médicaux dans ces prisons, la qualité des soins apportés en prison et le suivi médical demeurent largement insuffisants à ce jour. La couverture médicale même des détenus diffère et engendre des distinctions dans la qualité des soins apportés. Or, et j'en suis certain, monsieur le ministre, vous partagez cette opinion selon laquelle un patient est un patient, qu'il soit détenu ou non.
Dès lors, un transfert de la gestion des soins de santé en prison vers le SPF Santé publique est encouragé par l'Organisation mondiale de la Santé. Cet élément est, par ailleurs, repris dans votre propre note d'orientation politique. Dans ce même texte, vous affirmez vouloir améliorer la qualité des soins de santé en prison, notamment par cette voie et à l'aide de projets pilotes. La crise nous le révèle particulièrement, nous observons que ce droit égal d'accès aux soins de santé pour chacun doit être réalisé et concrétisé dans les meilleurs délais.
Monsieur le ministre, pourriez-vous m'indiquer combien de membres du personnel médical (médecins, infirmiers, pharmaciens, etc.) comptent ces unités médicalisées par détenu? Sont-ils à temps plein ou à temps partiel? Pourriez-vous me dire si ces détenus, à symptômes équivalents, bénéficient d'une qualité de soins équivalente à ceux dont ils pourraient bénéficier en milieu hospitalier? Pourriez-vous me faire connaître l'état de vos contacts avec le SPF Santé publique et les projets pilotes qui sont prévus à ce jour? Dans quels délais comptez-vous les mettre en œuvre?
10.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, monsieur Aouasti, tant à Bruges qu'à Lantin, les sections covid-19 sont suivies quotidiennement par le médecin généraliste qui s'occupe tout particulièrement de cette situation. Au demeurant, j'ai visité les deux sections au cours des dernières semaines. À Lantin, il s'agit du médecin en chef. Quant au personnel infirmier, aucun cadre spécifique n'est prévu pour les sections covid-19, mais le service est assuré jour et nuit, sept jours sur sept – comme la Croix-Rouge a pu le constater.
Il convient de rappeler que séjournent uniquement dans ces sections des détenus présentant des symptômes légers. Ceux dont les symptômes sont plus graves se trouvent à la section H du centre médical. Si leur état de santé requiert des soins plus approfondis, ils sont transférés à AZ Sint-Jan à Bruges ou au Centre Hospitalier Régional de la Citadelle à Liège.
Pour votre deuxième question, les détenus qui ne présentent pas ou peu de symptômes ne se rendent pas automatiquement dans ce service, mais restent en cellule en isolement médical, comme ce serait le cas dans la société libre. Les malades sont transférés dans ces sections et sont soignés adéquatement. Il existe également une collaboration avec un hôpital externe à Bruges et à Lantin, afin de pouvoir répondre aux besoins en cas d'évolution négative de la situation, qui rendrait une hospitalisation nécessaire.
Concernant votre troisième question, je peux vous informer qu'une première réunion – très constructive – avec mon collègue Frank Vandenbroucke s'est tenue au début du mois de février, l'objectif étant de préparer le transfert des soins de santé par projet, et d'en parler avec tous les partenaires concernés, entre autres au niveau de la Conférence interministérielle Santé publique.
Comme évoqué lors d'une réponse précédente à une question de M. Pivin, vous me pardonnerez si je ne me tiens pas à un timing précis, compte tenu de la complexité de ce dossier. Nous y travaillons résolument et nous ferons des progrès graduels dans le cadre des projets pilotes.
10.03 Khalil Aouasti (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Je vais commencer par la fin. Je comprends parfaitement que vous ne donniez pas un planning trop précis. Je peux l'entendre, d'autant plus que, comme vous l'indiquez, la matière est complexe. C'est un transfert compliqué, qui doit probablement se phaser par projet, comme vous l'avez dit. Je peux le comprendre.
Ma préoccupation, indépendamment du mode opératoire ou du véhicule, à savoir un transfert de la Justice vers la Santé publique, c'est d'offrir des soins de santé de qualité à nos détenus. Quel qu'il soit, un patient est un patient. Je présume que vous partagez cette préoccupation.
Je constate que des choses sont mises en place. Je constate aussi que c'est fait en collaboration, quand des patients ont des symptômes un peu plus lourds, avec des services médicaux spécialisés vers lesquels les patients sont transférés, que ce soit à l'hôpital à Bruges ou à Liège.
Mais je trouve que dans l'entre-deux, la réponse indique une faiblesse. Vous parlez de médecins généralistes, et non pas de médecins spécialistes comme on peut en voir dans les unités hospitalières normales. En outre, la collaboration nécessaire et utile avec un hôpital externe démontre finalement la faiblesse des soins de santé pour les détenus.
Je suis confiant, je vous fais confiance également quant à votre volonté ferme d'aboutir sur le projet de transfert vers le SPF Santé publique. Il faut simplement, à mon sens – et je pense que nous le partageons – être vigilants dans cet intervalle, à pouvoir offrir à chacun et à chacune des soins de santé permettant de mener une vie digne, que l'on soit détenu ou pas. Aux conditions de la privation de liberté et de la surpopulation carcérale ne peut pas s'additionner le fait de ne même pas pouvoir être traité légitimement et naturellement lorsqu'on souffre de certaines pathologies.
L'incident est clos.
11 Vraag van Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De schorsing door het Grondwettelijk Hof van het verbod voor geïnterneerden om in persoon gehoord te worden" (55014694C)
11 Question de Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La levée par la Cour constitutionnelle de l'interdiction pour un interné d'être entendu en personne" (55014694C)
11.01 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, eind vorig jaar werd hier een wetsontwerp aangenomen dat geresulteerd heeft in de wet van 20 december 2020 houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake Justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus. Artikel 46 van deze wet bepaalt dat de Kamer voor de bescherming van de maatschappij in een aantal gevallen, tot 31 maart 2021, maar verlengbaar, niet langer de geïnterneerde in persoon moet horen maar enkel zijn advocaat en het openbaar ministerie, tenzij de kamer er anders over oordeelt bij gemotiveerde beslissing. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
Het Grondwettelijk Hof heeft beslist om deze bepaling te schorsen. Volgens het Hof is de doelstelling om tijdens een pandemie de contacten zoveel mogelijk te beperken legitiem, maar het meent dat de bepaling verder gaat dan wat strikt noodzakelijk is en dat minder verregaande maatregelen mogelijk moeten zijn.
Tijdens de bespreking in de commissie van dit wetsontwerp werd dezelfde opmerking gemaakt. Wij hadden een amendement ingediend om dit probleem te verhelpen door het principe eigenlijk om te keren. Wij stelden voor dat de geïnterneerde persoonlijk zou kunnen worden gehoord, tenzij gemotiveerd zou worden beslist om het niet te doen. De meerderheid besloot dit amendement niet te volgen en de tekst aan te nemen zoals die was en vandaag is er de schorsing door het Grondwettelijk Hof.
Mijnheer de minister, ik had graag uw standpunt vernomen over de beslissing van het Grondwettelijk Hof.
Welke maatregelen zult u nemen om ervoor te zorgen dat geïnterneerden binnen de context van corona alsnog persoonlijk gehoord kunnen worden?
Tot slot, bent u er voorstander van dat de talrijke maatregelen die de regering neemt ter bestrijding van het coronavirus, en die een impact hebben op bepaalde grondrechten, door het Grondwettelijk Hof getoetst kunnen worden, zoals in casu gebeurd is?
11.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Collega, ik heb kennisgenomen van de schorsing door het Grondwettelijk Hof, maar ik wacht de beslissing ten gronde af over de vernietiging van deze wetsbepaling. Ik zal mij daar op dit ogenblik dus niet verder over uitspreken.
Gelet op schorsing is het horen van een gedetineerde in persoon echter opnieuw de regel en de vertegenwoordiging door een advocaat de uitzondering. We zullen dit toepassen en de nodige maatregelen nemen om het respecteren van de sanitaire voorschriften te garanderen, opdat geïnterneerden die moeten verschijnen voor de kamer voor de bescherming van de maatschappij persoonlijk worden gehoord. Zoals u weet kan de kamer voor de bescherming van de maatschappij zetelen in een gevangenis, in een gerechtsgebouw of in de instelling waar de geïnterneerde verblijft. In functie van de plaats waar zij zetelt, zullen de daar geldende sanitaire voorschriften worden nageleefd.
Dan kom ik aan uw derde vraag. Ik ben een voorstander van de democratische rechtsstaat en van de spelregels van die rechtsstaat, zoals die worden getoetst en gecontroleerd door de Raad van State of het Grondwettelijk Hof, naargelang de aard van de maatregel. Transparantie vereist verder parlementaire validatie en controle. Dat is precies wat het ontwerp van pandemiewet, dat de regering vorige week in het Parlement indiende, beoogt.
11.03 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Ik stel vast dat vandaag de geïnterneerden toch worden gehoord. Dat is de manier, vooraleer de beslissing ten gronde wordt genomen, om te bekijken of het inderdaad wel veilig kan. Ik ben ervan overtuigd dat het ook op een veilige manier moet lukken.
Ik wacht mee op wat ten gronde zal worden beslist. U bent zich reeds aan het voorbereiden voor het geval dat er een vernietiging volgt in de praktijk. Dat is goed.
Ik hoor u graag zeggen dat u een voorstander bent van controles en nazichten. Ik vind het wel een beetje cynisch dat u zegt dat de pandemiewet van de regering dat moet verhelpen. Ik raad u toch aan een aantal opinies te lezen van grondwetspecialisten, die net zeggen dat met de nieuwe pandemiewet die uw regering voorstelt, de ene grondwettigheid eigenlijk wordt geredigeerd met een nieuwe grondwettigheid, dat de regering alleen maar meer macht naar zich toe trekt en het eigenlijk nog ondemocratischer aan het worden is. Maar goed, dat is een debat voor op een ander ogenblik.
Ik begrijp dat u het principe genegen bent, maar dat het misschien nog een beetje moeilijk gaat met de uitvoering ervan. Ik ga er dan ook van uit dat de pandemiewet zoals die vandaag voorligt, door u van zeer nabij zal bekeken worden, want deze leunt niet aan bij de principes die u daarnet hebt verwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 55014766C van mevrouw Jadin wordt omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 55014773C van de heer Loones wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
12 Vraag van Kristien Van Vaerenbergh aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het anonimiseren van arresten en vonnissen" (55014789C)
12 Question de Kristien Van Vaerenbergh à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'anonymisation des arrêts et jugements" (55014789C)
12.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): De statistieken van vorige week stellen dat op Juportal
sinds 1/01/2021 160 beslissingen werden ingevoerd. De meerderheid van het Hof
van Cassatie, een paar van het hof van beroep in Luik, en 1 van het Arbeidshof
in Brussel.
“De FOD Justitie beheert de zoekmachine,
maar de individuele rechtscolleges bepalen welke vonnissen en arresten zij zelf
anonimiseren en publiceren in Juportal", schreef uw woordvoerder op
Twitter.
Tijdens een demonstratie op de rechtbank
van eerste aanleg te Antwerpen zag ik hoe een vonnis automatisch door software
werd aangemaakt (waarna het door medewerkers manueel werd gecorrigeerd waar
nodig).
Technisch gezien moet het toch mogelijk
zijn in de software de velden die geanonimiseerd dienen te worden op te lijsten
zodat naast een gewoon vonnis voor de partijen, nadien ook een tweede vonnis
door de software kan gegenereerd worden waarbij de opgelijste velden meteen
worden geanonimiseerd. Zo vermijden we tijdrovend werk achteraf door de
medewerkers van justitie.
Welke IT-tools zijn er beschikbaar voor
de anonimisering van arresten en vonnissen op de rechtbanken en hoven?
Welke IT-ingrepen plant u om de anonimisering
(verder) te automatiseren?
Welke aansporingen zijn er op de
rechtbanken en hoven om arresten en vonnissen te anonimiseren?
12.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw Van Vaerenbergh, ten eerste, de zowat 1 miljoen rechterlijke beslissingen die jaarlijks worden genomen, worden momenteel bijgehouden via de diverse dossierbeheertoepassingen MaCH en andere. De ideale oplossing zou een IT-tool zijn die automatisch de gekozen gegevens uit de geselecteerde en te publiceren vonnissen en arresten anonimiseert. Helaas zijn we vandaag nog niet zover geëvolueerd dat dat 100 % mogelijk is. In Nederland gebeurt het anonimiseren vandaag op een manuele manier, maar de website rechtspraak.nl publiceert slechts een kleine selectie van de rechterlijke beslissingen. In Frankrijk en Oostenrijk experimenteert Justitie met dergelijke tools, maar een perfect sluitende oplossing is nog niet gevonden. Daarom is een manuele anonimisering van gerechtelijke beslissingen, voordat ze worden gepubliceerd, voorlopig de enige optie.
Ten tweede, zoals ik reeds zei, loopt er momenteel een project bij Justitie om het wettelijk kader voor de databank van vonnissen en arresten te vervolledigen en de databank te realiseren, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van zowel de interne als de externe gebruikers van Justitie en, op het vlak van anonimisering, met de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens.
Een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van de rechterlijke orde, de FOD en de data protection officers van de FOD en van de rechterlijke orde, is in het kader van het project belast met de uitwerking van de bepalingen in verband met de anonimisering die in het nieuwe wettelijk kader zullen worden opgenomen. Op basis van het wettelijk kader en de af te spreken criteria over de anonimisering van persoonsgegevens is het de bedoeling om aangepaste IT-tools die semi-automatische anonimisering toelaten, aan te kopen, te ontwikkelen of te laten ontwikkelen.
Momenteel zijn we in contact met een aantal Belgische universiteiten, zoals de ULB en UGent, onderzoeksgroepen en technologieaanbieders die gespecialiseerd zijn in natural language processing en semantische dataverwerking. Tegelijk volgen we de ontwikkelingen op Europees niveau op en streven we naar een samenwerking tussen de justitiepartners in de lidstaten, aangezien we allemaal met dezelfde uitdaging worden geconfronteerd. In elk geval zal er altijd een menselijke controle van het resultaat van de geautomatiseerde anonimisering noodzakelijk zijn.
Ten derde, naast de werkgroep Anonimisering, die in het kader van het project Databank bezig is met de bepaling van de draagwijdte van de anonimisering en waarin ook de hoven en rechtbanken vertegenwoordigd zijn, is er ook een werkgroep Standaardisering actief. Die werkgroep, die wordt gedragen door het College van de hoven en rechtbanken, buigt zich over de definitie van de velden in de rechterlijke beslissingen die als pertinente metadata kunnen worden beschouwd. Het definiëren van die metadata zal de automatische of semi-automatische anonimisering moeten vergemakkelijken.
Nog even ter herinnering, JUPORTAL is inderdaad een openbare databank voor de Belgische rechtspraak die wordt beheerd door de stafdienst van ICT, maar het zijn de individuele rechtscolleges die bepalen welke vonnissen en arresten zij anonimiseren en in de databank publiceren. Dat gebeurt op basis van wettelijke criteria die zijn vastgelegd door het beheerscomité van het informatiesysteem Phenix.
De onderliggende databank JUPORTAL is niet de publiek toegankelijke elektronische databank bedoeld in de wet van 2019 die op 1 september 2021 in werking treedt.
12.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en hoop dat er ter zake vooruitgang kan worden geboekt.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.41 uur.
La réunion publique de commission est levée à 15 h 41.