Commission de la Justice |
Commissie
voor Justitie |
du Mercredi 31 mars 2021 Matin ______ |
van Woensdag 31 maart 2021 Voormiddag ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 12.01 uur en voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.
La réunion publique de commission est ouverte à 12 h 01 et présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.
Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.
De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.
01 Question de Benoît Piedboeuf à Mathieu Michel (Digitalisation, Simplification administrative, Protection de la vie privée et Régie des Bâtiments) sur "Le RGPD et les actes d'état civil" (55015172C)
01 Vraag van Benoît Piedboeuf aan Mathieu Michel (Digitalisering, Administratieve Vereenvoudiging, Privacy en Regie der Gebouwen) over "De AVG en de akten van de burgerlijke stand" (55015172C)
01.01 Benoît Piedboeuf (MR): Monsieur le ministre, dans les communes, la plupart des
bourgmestres, officiers de l'État civil, délèguent à des agents communaux le
soin de poser tous les actes indispensables: actes de naissance, actes de
mariage, actes de décès, actes d'adoption,… etc. Dans la plupart des provinces,
des quotidiens régionaux collectent périodiquement les données succinctes des
naissances en vue de publier celles-ci dans les journaux. Au regard du RGPD, le
délégué de l'officier de l'état civil peut-il communiquer ces données?
Quelles sont les conditions éventuelles au
regard du RGPD quand lors d'un décès, l'agent de l'État civil communique au
membre du collège en charge de l'état civil et aux membres du collège l'extrait
d'acte de décès indiquant nom, prénom, âge, adresse du défunt, dates de décès
et de l'inhumation, adresse éventuelle de l'endroit où repose le défunt?
01.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Chers collègues, le RGPD s'applique aux informations se rapportant à des personnes physiques identifiées ou identifiables. Le consentement des personnes concernées par l'acte est toujours exigé lorsqu'une information de ce type est communiquée à des quotidiens. Il faut donc demander à la personne concernée si elle accepte que telle donnée concernant tel acte soit communiquée à telle personne dans tel but.
Afin d'assurer une protection adéquate aux données transférées, un accord de traitement doit en outre être passé entre les responsables de traitement initial et le responsable de traitement ultérieur. Au-delà de l'application éventuelle du RGPD, la délivrance de copies et d'extraits d'acte de l'état civil est réglementée par l'article 29 de l'ancien Code civil. Il n'est pas prévu que ces données soient communiquées d'une autre manière que ce qui est prévu dans ces dispositions qui n'envisagent pas la communication de données de l'état civil à des quotidiens régionaux à moins que ces données ne deviennent accessibles au public.
Pour qu'elles le deviennent, il faut s'armer de patience. Précisément, il faut attendre 50 ans pour les actes de décès, 75 ans pour les actes de mariage et 100 ans pour les autres, tels que les actes de naissance. La communication de ces données est donc limitée.
En guise de réponse à votre deuxième question, je tiens à préciser que ni l'adresse du défunt ni le lieu de l'inhumation ni son adresse ne se trouvent dans l'acte de décès. En ce qui concerne les autres données que vous mentionnez dans l'acte de décès (nom, prénoms, lieu et date de naissance, lieu, date et heure du décès), le but de leur transmission aux membres du Collège et la finalité du traitement de ces données ne sont pas clairs. Ils ne semblent pas cependant rencontrer les exigences du RGPD lorsque celui-ci vient à s'appliquer, à savoir une obligation légale de communiquer des informations qui est inexistante ou l'intérêt public qui fait défaut.
Au-delà de l'application éventuelle du RGPD, la loi détermine les finalités et l'accès à la BAEC, à savoir la Banque de Données des Actes de l'État Civil, ainsi que l'accès à ces données sous la forme d'extraits et de copies des actes.
L'officier de l'état civil a lui-même accès à la BAEC. Mais il n'y a pas de raison pour que les données reprises dans les actes de décès soient diffusées auprès des membres du Collège du bourgmestre et échevins, à moins que ces données ne soient devenues accessibles au public, suite à l'écoulement du temps. La loi ne prévoit donc pas une telle diffusion.
01.03 Benoît Piedboeuf (MR): Madame la
présidente, monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse claire et
nette. Nous allons donc en revenir à la pratique africaine du tam-tam et de la
voix orale. Merci.
L'incident est clos.
02 Vraag van Sander Loones aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het standpunt van Amnesty International over majesteitsschennis" (55015552C)
02 Question de Sander Loones à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La position d'Amnesty International concernant la lèse-majesté" (55015552C)
02.01 Sander Loones (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, dit is een korte, maar belangrijke vraag omtrent de Catalaanse rapper Valtònyc, die in België verblijft. In Spanje wordt hij vervolgd, omdat hij uitspraken heeft gedaan over de Spaanse koning. Hij heeft daarbij niet opgeroepen tot haat of geweld, maar wel gebruikgemaakt van zijn recht op het vrije woord.
Momenteel lopen er eigenlijk twee zaken. Onze Belgische rechters moeten oordelen wat zij precies zullen doen met die zaken. Daaromtrent had ik graag uw inzichten vernomen, maar ik ga ervan uit dat u zult verwijzen naar het respect voor de rechterlijke macht.
Meer fundamenteel wil ik bekijken wat ons Parlement zelf kan doen aan de hand van wetsvoorstellen, en u mogelijk als minister met wetsontwerpen. Ook in België is majesteitsschennis een strafbaar feit. Gelet op die bestaande regeling bij ons, betekent dit dat die rapper gemakkelijker uitgeleverd kan worden aan Spanje, al hoop ik dat het nooit gebeurt. Amnesty International verwijst naar rechtsspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het Europees Hof zegt dat dergelijke wetgeving niet helemaal juist zit en dat landen met zulke wetgeving die wetten beter aanpassen, aangezien het om een ongeoorloofde inbraak op de vrijheid van meningsuiting gaat.
Mijnheer de minister, steunt u de vraag van Amnesty International om majesteitsschennis niet meer strafbaar te maken in België?
02.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mijnheer Loones, uw vraag gaat over de vrijheid van meningsuiting, zoals gegarandeerd in artikel 19 van onze Grondwet. U kent natuurlijk ook artikel 151 van onze Grondwet, dat de onafhankelijkheid van de rechtelijke macht en haar rechtsprekende functie garandeert. Het gaat dus niet over wat ik als minister van Justitie steun of niet, het gaat hier over de onafhankelijkheid van onze rechtelijke macht en de appreciatie van een Europees aanhoudingsbevel conform de Europese regelgeving daarover.
In casu is het aan de gerechtelijke overheden om te oordelen of een uitlevering voor het beledigen van de Spaanse vorst mogelijk is. Ik stel samen met u vast dat de Belgische Justitie totnogtoe de uitlevering van de heer Valtònyc aan Spanje niet toestond, net als de uitlevering van de heer Puigdemont aan Spanje tot nog toe niet werd toegestaan door de Belgische Justitie.
Dan kom ik tot uw tweede vraag. Krachtens de wet van 6 april 1847 is majesteitsschennis in ons land inderdaad strafbaar, en nog steeds strafbaar. Het spreekt voor zich dat die strafbepalingen op gespannen voet staan met de vrijheid van meningsuiting, ook als wij de rechtsspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens erop nalezen.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft inderdaad in meerdere arresten geoordeeld dat majesteitsschennis op gespannen voet staat met artikel 10 van het EVRM. Uit de rechtsspraak van Straatsburg volgt evenwel niet dat een verbod op majesteitsschennis in het geheel onverenigbaar zou zijn met het huidig wettelijk kader. Er dient een geïndividualiseerde grondwettelijke toetsing te gebeuren van hetgeen gezegd, gezongen of neergeschreven werd, waarbij wordt nagegaan of een beperking van de vrijheid van meningsuiting noodzakelijk is.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens stelt bovendien dat er bij de analyse omtrent het al dan niet beperken van de vrije meningsuiting een onderscheid moet worden gemaakt tussen uitingen die gaan over de institutionele rol van het staatshoofd en uitingen die betrekkingen hebben op het privéleven of de individuele waardigheid van het staatshoofd. Die laatste categorie vormt volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens immers geen legitieme politieke kritiek. In dat kader is het belangrijk om erop te wijzen dat er thans een prejudiciële vraag hangende is bij het Grondwettelijk Hof, gesteld door de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Gent.
De vraag is of artikel 1 van de wet van 1847 artikel 19 van onze Grondwet schendt, gelezen in samenhang met artikel 10 van het EVRM. Die zaak is nog hangende en ik kijk samen met u met veel belangstelling uit naar het verdict van ons Grondwettelijk Hof.
02.03 Sander Loones (N-VA): Mijnheer de minister, uw eerste antwoord over het respect voor de rechtsstaat was volledig logisch. Uw tweede antwoord was interessant. Laten we praten als republikeinen en mensen die geloven in het vrije woord onder elkaar. Er wordt inderdaad een uitspraak van het Grondwettelijk Hof verwacht en we zullen zien hoe die luidt.
Tegelijkertijd ligt er in de Kamer al een wetsvoorstel klaar om de majesteitsschennis af te schaffen. Dat was ook in de vorige legislatuur al het geval en dat voorstel was ondertekend door mevrouw Van Vaerenbergh, voorzitster van deze commissie. Nu wordt het voorstel getrokken door de heer Buysrogge. De N-VA-fractie staat dus klaar om alle republikeinen te vertegenwoordigen, maar vooral ook om alle mensen die voorstander zijn van het vrije woord die extra bescherming te bieden. Wie niet aanzet tot haat of geweld hoort immers niet op zo'n manier gestraft te worden.
L'incident est clos.
03 Vraag van Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De bestraffing van een cipier n.a.v. een ontsnapping" (55015563C)
03 Question de Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La sanction infligée à un gardien de prison à la suite d'une évasion" (55015563C)
03.01 Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, in de gevangenis van Wortel werd een cipier gestraft naar aanleiding van de ontsnapping van een Tunesische gedetineerde in januari 2020, die erin slaagde om via een gat in de muur en met aaneengeknoopte lakens over het hek te klimmen. Merkwaardig is dat het gevangeniswezen blijkbaar een van de personeelsleden verantwoordelijk heeft gesteld voor de ontsnapping. De man kreeg een straf opgelegd, waarbij hij aanvankelijk een jaar 20 % van zijn loon moest inleveren, wat in graad van beroep werd verminderd tot een half jaar. Dat is nog altijd een bijzonder zware straf.
Terecht stellen de cipiers dat die straf onrechtvaardig is en absoluut buiten proportie. De oorzaak van de ontsnapping is niet de cipier, maar een falend beveiligingssysteem. De cipiers zijn gelukkig solidair met de gestrafte collega en zullen tot augustus geld inzamelen ter compensatie ven het loonverlies. Dat kan toch absoluut niet de bedoeling zijn.
Mijnheer de minister, bent u van de bestraffing op de hoogte? Wat is uw standpunt?
Bent u ervan op de hoogte dat het beveiligingssysteem niet naar behoren werkt, dat er regelmatig vals alarm is en dat er nog te veel donkere hoeken zijn door te weinig verlichting, wat bevorderlijk is voor een ontsnapping? Zult u initiatieven nemen om de problematiek aan te pakken? Ik besef natuurlijk dat dat niet uw bevoegdheid is, maar u kunt wel in overleg treden met de staatssecretaris van de Regie der Gebouwen.
De collega-cipiers stellen dat de directie duidelijk een zondebok nodig had, omdat de oorzaak van de ontsnapping het beveiligingssysteem was. Als dat wel in orde was geweest, had de ontsnapping niet kunnen plaatsvinden. Terecht stellen ze dan ook dat het bewakingspersoneel aan de infrastructuur niets kan doen. Zult u een initiatief nemen om de zaak recht te trekken, en ervoor zorgen dat het loonverlies ongedaan wordt gemaakt?
03.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw Dillen, in antwoord op uw eerste vraag, het is de hiërarchische meerdere die het tuchtonderzoek leidt en vervolgens het directiecomité van de FOD Justitie dat een tuchtstraf oplegt. Als minister kan en mag ik hierin niet tussenbeide komen.
In antwoord op uw tweede vraag, bij elk ernstig incident wordt een onderzoek ingesteld naar de omstandigheden, met het doel de kans op gelijkaardige incidenten te vermijden. Uit het onderzoek is inderdaad gebleken dat de veiligheidsinstallaties op verschillende punten voor verbetering vatbaar waren. De overklimbeveiliging daarentegen functioneerde wel naar behoren en genereerde die nacht de nodige alarmen.
Met betrekking tot de te verbeteren punten, er werd onmiddellijk contact gelegd met de betrokken dienst van de Regie der Gebouwen. Ondertussen werden de werken aanbesteed en grotendeels uitgevoerd. Er is extra buitenverlichting geplaatst. Er zijn extra camera's geplaatst, die op 24 maart in dienst werden genomen, een week geleden dus. Er werden aanpassingen gedaan om opklimming te voorkomen. De versterking van de binnenmuren is gepland om uitgevoerd te worden in mei.
In antwoord op uw laatste vraag, zoals ik reeds zei, werden of worden extra beveiligingswerken uitgevoerd; de overklimbeveiliging functioneerde wel degelijk zoals ze moest.
03.03 Marijke Dillen (VB): Bedankt voor uw antwoord, mijnheer de minister. Ik heb niet gezegd dat u die sanctie hebt opgelegd. Dat is uiteraard niet uw bevoegdheid, maar het is toch bijzonder betreurenswaardig dat door een niet goed werkend beveiligingssysteem één cipier eruit wordt gehaald en bestraft wordt. 20 % loonverlies gedurende een half jaar is een zware straf. Cipiers verdienen absoluut geen fortuinen. Die 20 % is heel veel geld.
Nog los daarvan gaat het absoluut om het principe. U stelde dat de nodige alarmen die nacht werkten, maar er was wel continu, dag en nacht, vals alarm. Dat onmiddellijk het nodige werd gedaan om een aantal verbeteringswerken uit te voeren in die gevangenis, is een heel duidelijk bewijs dat de ontsnapping aan het slecht werkende systeem lag en niet aan de cipier. Ik wil u dus toch vragen erover na te denken een of ander initiatief te nemen om de man als het ware in ere te herstellen.
Het incident is gesloten.
04 Question de Gilles Vanden Burre à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'avancement de l'enquête dans le cadre du dossier des fonds libyens" (55015254C)
04 Vraag van Gilles Vanden Burre aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De voortgang van het onderzoek inzake het dossier van de Libische fondsen" (55015254C)
04.01 Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen):
Madame la présidente, monsieur le ministre, je souhaite vous interroger sur un
dossier qui a énormément animé la dernière législature, à savoir le dossier des
fonds libyens. Ce dossier a connu, en ce début d'année, de nouveaux rebondissements suite,
notamment, à la décision du Comité des sanctions de l’ONU, raison pour laquelle
il fait toujours l'objet de l'actualité.
En outre, le parquet de Bruxelles est chargé d’assurer le suivi de l’enquête, entre autres quant à la nécessité de faire la lumière sur les accusations à l’encontre de plusieurs personnes, dont Jean-Claude Fontinoy à qui on reproche d’avoir été soudoyé en 2017, contre son intervention favorable dans le dossier des fonds libyens. Le parquet de Bruxelles doit apporter des réponses sur cette affaire d'une très grande complexité et qui comprend de nombreuses zones d’ombre.
Par ailleurs, l'hebdomadaire Paris Match a révélé au début du mois de février qu'il n'était pas possible de savoir, à ce stade, avec certitude quel procureur était en charge du suivi de l’enquête, si le témoin avait bien été entendu et, surtout, si le procès-verbal transmis à un service de police ainsi qu’au juge instruisant le dossier avait bien été réceptionné. Toujours selon Paris Match, ce procès-verbal ne serait vraisemblablement pas non plus disponible auprès de l’Office central pour la répression de la corruption ni à la DR4 (la section financière de la police judiciaire fédérale).
Vous l'aurez compris, monsieur le ministre, les déclarations sont multiples et s’entremêlent. Sachant que cela n'est pas évident en cas d'enquête en cours, je souhaiterais donc non pas avoir votre avis sur cette enquête, mais savoir ce qu'il en est des moyens mis à disposition. La volonté et les moyens sont-ils mobilisés pour faire toute la lumière sur cette affaire qui dure depuis très longtemps?
À l'époque,
votre prédécesseur, Koen Geens, avait assuré que tous les moyens seraient
mis en œuvre et renforcés pour aller au bout de cette enquête. Je voudrais
savoir si tel est bien le cas aujourd'hui, et si vous pouvez nous donner des
précisions à ce sujet.
04.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur Vanden Burre, je vous confirme que ce dossier est effectivement ouvert au parquet de Bruxelles et, comme mon prédécesseur, que tous les moyens sont mis à disposition pour éclairer cette affaire.
Toutefois il ne m'appartient pas, en tant que ministre de la Justice, de commenter des dossiers individuels et encore moins de m'en mêler. Le trias politica et l'article 151 de notre Constitution sur l'indépendance du pouvoir judiciaire dans une affaire individuelle me tiennent à cœur, comme vous le savez.
De voorzitster: Vraag nr. 55015631C van mevrouw Van Hoof wordt uitgesteld.
- Valerie Van Peel aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De beoordeling van de omzendbrief COL 20/2020" (55015636C)
- Katleen Bury aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het jaarrapport van de hulplijn 1712 en de federale middelen om de meldingen te verwerken" (55015672C)
- Valerie Van Peel à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'évaluation de la circulaire COL 20/2020" (55015636C)
- Katleen Bury à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le rapport annuel de la ligne 1712 et les moyens fédéraux nécessaires pour traiter les appels" (55015672C)
05.01 Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de minister, alle hulporganisaties hebben een enorme stijging van het aantal oproepen wegens intrafamiliaal geweld tijdens de lockdown gemeld. Men spreekt zelfs van een stijging met 66 %, als men de cijfers van 2020 vergelijkt met die van 2019. Het lijkt dan ook vreemd dat, als men de politiecijfers ernaast legt, die net een enorme daling van het aantal meldingen tijdens de lockdown laten zien. Zo vreemd is dat echter niet, want ik zeg al van bij het begin van de lockdown dat men daar aandacht voor moet hebben.
De aanpak van intrafamiliaal geweld is een van uw prioriteiten en eind vorig jaar heeft het College van procureurs-generaal een COL uitgevaardigd met betrekking tot de veralgemening van het herbezoek door de politiediensten in situaties van partnergeweld tijdens de coronacrisis. Met die maatregel komt men deels tegemoet aan mijn bekommering, want de duidelijk toenemende feiten in deze zware periode worden ook gemeld.
Mijnheer de minister, hoe beoordeelt u de implementatie van de COL? Acht u eventueel nog bijkomende ingrepen mogelijk?
05.02 Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, de vragen die mevrouw Van Peel stelt, zijn terecht. Volgens de gegevens van de politie is het aantal gevallen van intrafamiliaal geweld vorig jaar gedaald, wat haaks staat op de toename van de oproepen op het nummer 1712. Natuurlijk zal de extra campagne na de derde aflevering van Als je eens wist op Canvas om mensen vertrouwd te maken met het nummer 1712 om bepaalde situaties te melden, het aantal oproepen nog doen toenemen, zeker nu de mensen door de paaspauze ten gevolge van corona weer meer thuis zijn.
Welke middelen maakt u vrij, zodat het parket alle meldingen kan verwerken en opvolgen?
In de cijfers zie ik bovendien een trend dat alsmaar meer buren dergelijke zaken beginnen te melden. Hoe ziet u die positieve trend waarbij externe personen ook aan de alarmbel beginnen te trekken? Plant u maatregelen om die trend nog te versterken?
05.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, collega's, de omzendbrieven COL 15/2020 en COL 20/2020 zijn belangrijke tools in de strijd tegen intrafamiliaal geweld. In die richtlijnen maakt de opvolging, in welke vorm dan ook, bijvoorbeeld hercontactname via telefoon of via herbezoek, sowieso deel uit van de reguliere opdrachten, hetzij ambtshalve, hetzij in opdracht van het openbaar ministerie.
De COL20/2020 is nog maar een tiental weken van kracht en kon dus nog niet grondig worden geëvalueerd. De Vaste Commissie van de Lokale Politie heeft recent wel het overlegplatform Justipol aangeschreven met het oog op de evaluatie van de diverse COL's. De evaluatie staat dus op de agenda.
Het is goed te weten dat 1712 geen meldnummer is waarbij alle oproepen automatisch moeten worden doorgegeven aan politie en Justitie. Er komt eerst een behandeling door de diensten van de Vlaamse Gemeenschap en de oproep wordt pas doorgegeven aan politie en Justitie, als er sprake is van strafbare feiten.
Ik kan enkel middelen vrijmaken wat Justitie betreft. Ik zal dit jaar trouwens nog een pak criminologen aanwerven, enkel en alleen om dossiers van intrafamiliaal geweld af te handelen. Wat de hulplijn 1712 betreft, moet ik u doorverwijzen naar de Vlaamse Gemeenschap.
Het parket neemt alle feiten van intrafamiliaal geweld ernstig. Het college behandelt de zaak al geruime tijd met de nodige prioriteit. Met de verschillende COL's die de afgelopen jaren zijn ingevoerd, waaronder het herbezoek, zorgen wij ervoor dat de slachtoffers adequaat worden opgevolgd. Ook de Family Justice Centers van de Vlaamse regering spelen hierin een belangrijke rol, aangezien slachtofferbejegening een deelstatelijke bevoegdheid is. De zogenaamde ketenaanpak is dus wel noodzakelijk en staat hier centraal.
In dergelijke zaken is er steeds een sleutelfunctie weggelegd voor sensibilisering, zodat men weet hoe men de signalen kan herkennen en de mensen op weg kan helpen. De hulplijnen op deelstatelijk niveau spelen hierbij een heel belangrijke rol.
Concluderend, voor Justitie en politie is het fenomeen van intrafamiliaal geweld een prioriteit. Ik ben dus zeker bereid om op het gepaste moment samen met u de evaluatie van de COL's te maken.
05.04 Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de minister, ik begrijp dat het nog vroeg is voor een evaluatie, maar ik stel straks de vraag ook aan uw collega Verlinden en ik hoop dat zij een andere kijk heeft op de zaak. Het is immers al een jaar, sinds de eerste lockdown, bekend dat de cijfers van intrafamiliaal geweld enorm stijgen. Op de COL over de hercontactopname hebben we wel heel lang moeten wachten, al vraag ik daarnaar al echt van bij de eerste lockdown. Ik zie dat de cijfers nog steeds niet volgen. Als wij een en ander pas evalueren na de lockdowns, waarvan ik uiteraard hoop dat ze ooit eindigen, zal het natuurlijk nog weinig nut hebben, al kan de hercontactopname best ook in de dagelijkse werking blijven bestaan. Ik begrijp wel dat u er momenteel geen nader antwoord op kunt geven, dus ik kom er sowieso op terug.
05.05 Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, bedankt voor uw goed antwoord.
U zegt dat intrafamiliaal geweld opgevolgd wordt in de vorm van een telefoongesprek of een herbezoek. Met aandrang wil ik verzoeken dat sowieso ter plaatse gegaan wordt. Ik vraag om dat met uw diensten te bekijken. Een telefoontje lijkt mij minder evident, als de pleger op dat moment ook in huis aanwezig is. De personen moeten gezien worden, er moet met hen face to face gesproken worden. Dat lijkt mij het minimum. Via de telefoon kan er echt niet veel nagegaan of gezegd worden. Voor een herbezoek moet men dus echt wel ter plaatse gaan.
Kunt u toch al enig zicht gegeven op de datum tegen wanneer wij de grondige evaluatie mogen verwachten?
Uw plan om criminologen aan te werven, vind ik zeer interessant. Kunt u met een cijfer duiden hoeveel u er wilt aanwerven?
Ten slotte moet er inderdaad worden bekeken hoe we buren nog meer dan vroeger kunnen sensibiliseren voor de problematiek.
Het incident is gesloten.
- Claire Hugon à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'octroi de la prime covid au personnel des soins de santé en prison" (55015696C)
- Caroline Taquin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L’octroi d’une prime de soutien corona aux infirmiers des prisons" (55015887C)
- Claire Hugon aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De toekenning van de coronapremie aan het zorgpersoneel in de gevangenissen" (55015696C)
- Caroline Taquin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De toekenning van een coronapremie aan het verpleegkundig personeel van de gevangenissen" (55015887C)
06.01 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, le gouvernement fédéral, qui souhaitait reconnaître la contribution essentielle des travailleurs des soins de santé en période de covid-19, et la surcharge et la pénibilité accrues entraînées par la pandémie, a décidé de leur octroyer une prime unique covid-19. Elle était d'abord réservée au personnel soignant des hôpitaux, puis elle a été étendue au personnel des services de soins infirmiers à domicile, aux travailleurs salariés des maisons médicales et aux infirmiers indépendants qui effectuent des prestations à domicile ou en milieu hospitalier.
Or, il semblerait qu'une catégorie du personnel soignant ait été oubliée. Je veux parler ici des travailleurs de la santé en prison. À l'instar de leurs collègues dans la société libre, ils ont vu leurs conditions de travail qui sont déjà difficiles, comme on le sait, rendues encore plus pénibles par la pandémie. Pourtant, ces soignants ne bénéficient pas de la prime covid-19 et ils expriment de l'incompréhension par rapport à cette exclusion.
Monsieur le ministre, quelles sont les raisons qui ont abouti à ne pas octroyer la prime covid-19 au personnel soignant qui travaille en prison? Comptez-vous, en collaboration avec votre collègue Frank Vandenbroucke, proposer au gouvernement d'étendre à nouveau le champ de cette prime afin d'y inclure ces travailleurs qui ne se sont pas révélés moins essentiels dans la crise que leurs collègues de la société libre?
06.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, chère collègue, je tiens tout d'abord à souligner que j'ai beaucoup de respect pour le travail qui est effectué par le personnel infirmier des prisons. Depuis l'automne 2020, nos prisons n'ont en effet pas été épargnées par la pandémie de covid-19 et cela a alourdi de manière exceptionnelle la charge de travail et les risques de santé du personnel infirmier dans les prisons. J'aurais voulu les remercier pour leurs efforts, mais je suis arrivé à la douloureuse conclusion que l'arrêté royal du 22 décembre fixant le financement des modalités pour l'instauration d'une prime de solidarité dans les secteurs de soins de santé fédéraux ne peut en aucun cas s'appliquer à eux.
En conséquence, j'ai examiné la possibilité d'attribuer une allocation covid-19 spécifique et unique pour le personnel infirmier des prisons. Comme je l'ai déjà dit en réponse à la question de M. Boukili le 24 février dernier, je suis arrivé à la conclusion que les membres du personnel des autres services publics fédéraux qui ont une fonction de soin devraient également avoir droit à une telle indemnité. Je n'ai donc pas manqué de demander à ma collègue chargée de la fonction publique de se pencher sur cette question.
Entre-temps, la ministre de la Fonction publique m'a confirmé qu'elle ne prendra pas d'initiative, mais qu'elle n'a pas d'objection à ce que j'accorde une allocation covid-19 spécifique au personnel infirmier des prisons. Par conséquent, mes services travaillent actuellement sur un projet d'arrêté royal pour l'octroi de cette allocation unique. Le projet d'arrêté royal est prêt et est actuellement soumis aux différentes autorités pour avis. Dès que je recevrai les avis et qu'il y aura un accord avec les syndicats, cet arrêté sera mis à l'ordre du jour du Conseil des ministres.
06.03 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse détaillée et pour cette bonne nouvelle. Je suis ravie d'apprendre que c'est sur les rails. Je serai enchantée d'en connaître les suites et je vous remercie d'ores et déjà de nous les communiquer.
L'incident est clos.
07 Vraag van Peter De Roover aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De vrijheid van meningsuiting op sociale media" (55015685C)
07 Question de Peter De Roover à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La liberté d'expression sur les réseaux sociaux" (55015685C)
07.01 Peter De Roover (N-VA): Mijnheer de minister, het thema van de vrijheid van meningsuiting ligt mij zeer na aan het hart. In januari heb ik u daar al vragen over gesteld en gezegd dat ik die zaak zou blijven opvolgen. De facto verlenen platformen als Facebook en Twitter eigenlijk een publieke dienst, waar ze bovendien bijna monopoliehouder zijn voor veel mensen in gedachte- en debatuitwisseling. Dat loopt op het vlak van niveau nogal eens mis, daar zijn we het over eens, maar elke vogel zingt zoals hij gebekt is.
Vandaag, aangemoedigd door onder andere de Europese Unie, die nu de Digital Services Act op stapel zet, treden die platformen bijzonder repressief op. Mensen worden geregeld om zeer betwistbare redenen verbannen van het platform. Sociale media doen daarbij aan zelfberechtiging en treden op zonder de tussenkomst van een rechtbank. In de vraag die ik heb ingediend geef ik een sprekend voorbeeld. Iemand gebruikte de term 'Franse mietjes', refererend aan 1302. De Facebookalgoritmes legden een andere link en hebben de man in kwestie voor 30 dagen verbannen. Deze week ben ik ervan op de hoogte gebracht dat iemand er door Facebook van beticht is haatdragend taalgebruik te bezigen met de mededeling "Het Suezkanaal is terug vrij, Hollanders nog steeds de strafste zeelui van de planeet, tot spijt van wie het benijdt". Hij is voor deze boodschap gewaarschuwd door Facebook dat hij de communityregels overtrad. Dit is bijzonder onrustwekkend.
Kunt u een update geven van de besprekingen inzake de Digital Services Act?
Doorstaat de uitspraak van eerder genoemde burgers volgens u de toets met het grondwettelijk recht op vrije meningsuiting of hebben zij zich inderdaad vergaloppeerd?
Kunt u ermee akkoord gaan dat rigide algoritmes woordspelingen of grapjes al te dikwijls niet goed vatten waardoor geregeld fouten worden gemaakt en dus een voorafgaande toetsing door een rechtbank noodzakelijk is vooraleer iemand verbannen wordt van sociale media?
07.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer De Roover, ik dank u dat u het belang van de vrijheid van meningsuiting inziet. Ik wil wel even verwijzen naar hetgeen u in de zomer van 2016 verklaarde in het Parlement, toen u een verre en ongebreidelde inperking van diezelfde vrijheid wilde invoeren om potentiële radicalisering in de kiem te smoren.
Dat gezegd zijnde, ik dank u voor de aandachtige follow-up van dit Europees instrument. Ik verwijs in eerste instantie naar mijn antwoord op uw vraag van 13 januari. Ik deel volledig uw bevinding dat bepaalde zeer grote onlineplatformen, die thans een primordiale rol vervullen in onze samenleving, gezien hun functie van inhoudsmoderatie op die publiek geworden ruimte, een reële impact kunnen hebben op de vrijheid van meningsuiting.
Niettemin wil ik eraan herinneren dat die onlineplatformen overeenkomstig de geldende regels inzake contracten, rechtvrij zijn om bepaalde restricties op te leggen in het kader van hun algemene gebruiksvoorwaarden, voor zover de toepassing ervan conform de fundamentele rechten en de geldende wetgeving blijft.
De Digital Services Act biedt ons nu de gelegenheid om de werking van die platformen beter te regelen in functie van de vrijheid van meningsuiting. De Digital Services Act moet immers de gelegenheid vormen om een ambitieus, efficiënt en evenredig juridisch kader in te stellen voor de regeling van de functie van inhoudsmoderatie op de digitale platformen, waardoor de bescherming van de openbare orde maar ook de vrijheid van meningsuiting van gebruikers kunnen worden verzekerd.
Ook moet de Digital Services Act het herstel en de garantie van mededinging tussen de aanbieders mogelijk maken, zodat er voor de gebruikers een uitgebreider keuzeaanbod aan sociale netwerken is en zij bijgevolg ruimere mogelijkheden hebben om hun vrijheid van meningsuiting op het internet aan te wenden.
Dan kom ik aan uw eerste vraag over de stand van zaken. Dit dossier is thans voorwerp van veeleer technische discussies in de Raad van de Europese Unie. De Europese Commissie heeft zich tot doel gesteld om het aannemen van dit wetgevend instrument volgend jaar te bewerkstelligen.
In antwoord op uw tweede en derde vraag deel ik, zonder mij uit te spreken over de concrete gevallen die u citeerde, uw mening over de problemen die verband houden met geautomatiseerde besluitvorming aan de hand van algoritmes en over de risico's die eruit kunnen voortvloeien in termen van vrijheid van meningsuiting.
Het illegale karakter van bepaalde inhouden kan immers afhangen van de context ervan. Geautomatiseerde tools kunnen moeilijk rekening houden met die context.
Ik wens alvast drie belangrijke aandachtspunten aan te halen.
Ten eerste, transparantie. Bij de toepassing van de eigen algemene gebruiksvoorwaarden door de onlineplatformen zijn onafhankelijke controles essentieel.
Ten tweede, doeltreffende rechtsmiddelen, waardoor elke gebruiker kan beschikken over passende juridische middelen in het geval van aantasting van zijn of haar vrijheid van meningsuiting. Duidelijk en laagdrempelige informatie over de beschikbare klantenmechanismen en rechtsmiddelen is daarbij van belang. Herinner u de discussie over het gebruik van taal.
Ten derde, garanties bij het gebruik van geautomatiseerde tools. Zulke geautomatiseerde tools bij de onderhoudsmoderatie worden steeds meer gebruikt in de strijd tegen illegale online-inhoud vanwege de aanzienlijke hoeveelheid aan illegale online-inhoud en de snelheid waarmee de verspreiding ervan gepaard gaat.
Wel vereist dat gebruik passende garanties om de risico's die verband houden met de fundamentele rechten te milderen, en om zich ervan te vergewissen dat die tools op transparante, niet-discriminerende wijze, zullen worden gebruikt en tevens door menselijke controle zullen worden geflankeerd.
07.03 Peter De Roover (N-VA): Mijnheer de minister, ondanks uw spreeksnelheid is het u niet gelukt om binnen de tijd te blijven. Daar heb ik geen probleem mee, al leef ik wel mee met de tolken. Ik kijk uit naar het verslag.
Indien ik u zou helpen in het uitvoeren van het regeringsbeleid, waarbij in het regeerakkoord wordt gezegd dat men fake news wil bestrijden, dan zou ik de schrapping in het verslag moeten vragen van het eerste deel van uw antwoord. U hebt daar fake news verspreid, u doet dat geregeld en blijft dat volhouden. Ik mag hopen dat ik u, net zoals in 2016, aan mijn zijde vind in het bestrijden van oproepen tot geweld. Indien u zich daartoe zou beperken in uw beleid, had u hier een geruststellend antwoord gegeven.
Ik weet niet of ik zo gerustgesteld ben. U zegt dat het moeilijk is om restricties op te leggen, maar blijkbaar kan men wel via de Digital Services Act aan de socialemediagiganten opleggen om in plaats van de rechter zelf de vrije meningsuiting te beperken. U legt daar weinig bekommernis voor aan de dag en het doet mij vrezen dat u de eigen liberale principes stilaan heel ver hebt weggesmeten. Misschien is dat de prijs die u hebt moeten betalen in deze regering.
Ik mag in elk geval hopen dat u na fake news ook niet opnieuw newspeak gaat invoeren door te zeggen dat de Digital Services Act, die eigenlijk de vrije meningsuiting bedreigt, net een bescherming zou zijn van de vrije meningsuiting. U kent het boek 1984. George Orwell heeft daar interessante dingen over geschreven. Misschien is het paasreces een moment om die werken te herlezen.
Het incident is gesloten.
07.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, verontschuldig mij omdat ik wat sneller spreek. Ik wil echter alle commissieleden de kans geven vandaag hun vragen nog te stellen en behandeld te zien. In het andere geval moeten zij nog drie weken wachten. Daarom spreek ik sneller.
De voorzitster: Wij doen ons best, maar ik vrees dat wij niet tot het einde van de agenda zullen geraken.
Vraag nr. 55015697C van mevrouw De Wit wordt ingetrokken.
08 Vraag van Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De analyse van het jongste arrest van het Hof van Justitie i.v.m. dataretentie" (55015699C)
08 Question de Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'analyse du dernier arrêt de la Cour de justice sur la conservation de données" (55015699C)
08.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik heb u nog niet zo lang geleden al ondervraagd over het arrest van 2 maart van het Hof van Justitie - H.K. tegen Prokuratuur. Dat lag in de lijn van wat we konden verwachten van het Hof, namelijk dat de preventieve opslag van en de toegang tot elektronische communicatiegegevens in het kader van gerechtelijke onderzoeken wordt beperkt.
Het Hof zegt dat de toegang voor opsporingsdiensten tot elektronische communicatiegegevens waaruit precieze conclusies over de persoonlijke levenssfeer kunnen worden getrokken enkel nog toelaatbaar zullen zijn voor de bestrijding van zware criminaliteit en in geval van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid. Voor het Hof brengen beperkingen, zoals de duur van de bewaring van opgevraagde gegevens en de hoeveelheid ervan, geen zoden aan de dijk. Die beperkingen zijn dus niet afdoende.
U hebt mij de vorige keer geantwoord dat uw diensten het arrest aan het analyseren waren met het oog op eventuele aanpassingen. Ik denk echt dat we daarmee klaar moeten zijn, want mocht het Belgisch Grondwettelijk Hof effectief overgaan tot een vernietigingsarrest, dan zou dat ertoe kunnen leiden dat de speurders van de ene dag op de andere hun belangrijkste tool in die strafrechtelijke onderzoeken zouden kwijtspelen.
Ik laat dit echt niet graag los, vandaar mijn vragen. Hebt u de analyse van dat arrest van 2 maart inmiddels kunnen afronden? Welke conclusies werden daaruit getrokken? U hebt toen ook geantwoord dat er daarover debatten zullen worden gevoerd op het Europese niveau. Wordt er dan ook gedacht aan een Europese oplossing? Wanneer verwacht u de uitspraak van het Grondwettelijk Hof?
08.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw De Wit, bedankt voor uw aandacht voor dit belangrijke onderwerp. U weet dat ik hieraan veel aandacht besteed en dat ik elke week aan mijn diensten vraag om daarmee voortgang te maken. Dit is een zeer complexe aangelegenheid. Verschillende kabinetten werken samen aan een oplossing.
Zoals ik al zei in het antwoord op uw vraag van 9 maart ligt het arrest in lijn met de rechtspraak met betrekking tot de bewaring van gegevens, meer in het bijzonder met het arrest van 6 oktober. Het is juridisch en technisch een complexe materie, waarin elk woord zijn belang heeft.
Het Hof dringt aan op de toepassing van het proportionaliteitsbeginsel met betrekking tot de verhouding tussen de ernst van de inmenging versus de zwaarwichtigheid van de doelstelling van algemeen belang. Op basis van dit beginsel is het Hof van oordeel dat alleen zware criminaliteit en een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid een ernstige aantasting van de grondrechten, zoals de algemene en ongedifferentieerde bewaring van locatie- en verkeersgegevens, rechtvaardigen.
Het Hof legt een rechtstreeks verband tussen de doeleinden waarvoor bewaring wordt opgelegd en de doeleinden die met toegang worden nagestreefd. In die zin kan de toegang tot locatie- en verkeersgegevens alleen worden gerechtvaardigd door dezelfde doelstelling van algemeen belang waarvoor de bewaring aan de aanbieders van elektronische communicatiediensten is opgelegd.
De conclusie is dan ook dat de toegang tot locatie- en verkeersgegevens alleen kan worden gerechtvaardigd door het doel van algemeen belang waarvoor de bewaring van elektronische communicatiediensten is opgelegd aan de aanbieders, namelijk het doel van het bestrijden van zware criminaliteit en het voorkomen van de ernstige bedreiging van de openbare veiligheid.
De modaliteiten van de toegang tot de gegevens vallen onder de nationale bevoegdheid van elke lidstaat. Ze moeten worden vastgesteld in overeenstemming met het recht op een eerlijk proces en moeten tot het strikt noodzakelijke worden beperkt. Een dergelijke regeling moet duidelijke en nauwkeurige regels bevatten die de reikwijdte en de toepassing van de betrokken maatregelen vastleggen en minimumvereisten opleggen.
Met betrekking tot de bevoegde overheid die de toegang kan vragen, oordeelt het Hof dat de toegang tot de bewaarde gegevens wordt onderworpen aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie. Een dergelijke toetsing vereist dat die rechterlijke instantie of entiteit in staat is een juist evenwicht te verzekeren tussen de belangen die verband houden met de behoeften van het onderzoek en de fundamentele rechten op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Het Hof verbindt daar de conclusie aan dat de instantie die belast is met de voorafgaande toetsing niet betrokken mag zijn bij de uitvoering van het betrokken strafrechtelijk onderzoek en neutraal moet zijn ten opzichte van de partijen en strafprocedures.
Hier rijst de vraag naar de rol van de onderzoeksrechter in ons recht, die op basis van artikel 88bis van het Wetboek van strafvordering de toegang kan vragen tot verkeers- en locatiegegevens. Op basis van artikel 56 van het Wetboek van strafvordering draagt de onderzoeksrechter de verantwoordelijkheid voor het gerechtelijk onderzoek, dat zowel à charge als à décharge wordt gevoerd. Hij of zij waakt over de wettigheid van de bewijsmiddelen en de loyauteit waarmee zij worden verzameld. De onderzoeksrechter is dus uitdrukkelijk belast met de wettigheidscontrole. De neutraliteit van de onderzoeksrechter lijkt daardoor gewaarborgd.
De vraag blijft evenwel of de onderzoeksrechter kan worden beschouwd als, ik citeer: "niet betrokken bij de uitvoering van het betrokken strafrechtelijk onderzoek." In het concrete geval van Estland, de aanleiding van het arrest H.K. tegen Prokuratuur, was dat niet het geval voor het Openbaar Ministerie, dat de onderzoeksprocedure leidt en, in voorkomend geval, optreedt als openbaar aanklager. Een onderzoeksrechter neemt in het Belgisch recht een andere plaats in dan een magistraat van het Openbaar Ministerie.
Wat uw tweede vraag betreft, op Europees niveau zijn er naar aanleiding van de verschillende arresten van het Europees Hof van Justitie debatten gevoerd over de bewaring van gegevens. Tijdens de vergadering van de JBZ-Raad in maart 2021 heeft het Portugese voorzitterschap een debat op gang gebracht over de bereidheid van de verschillende lidstaten om een Europese wetgeving op te stellen. Daaruit bleek dat de meeste lidstaten voorstander zijn van een dergelijke Europese oplossing. Ook ons land heeft zich daarbij aangesloten. Ik heb ook het woord gevoerd op die vergadering, uiteraard via videoconferentie.
Er is echter een diepgaander debat nodig om de verschillende basiselementen vast te stellen overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie en de Europese grondrechten.
Ten slotte, de uitspraak van ons Grondwettelijk Hof wordt verwacht in de loop van de maand april 2021.
08.03 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik meen dat wij er nog niet helemaal zijn. Wij zullen de beslissing van het Grondwettelijk Hof moeten afwachten en dan bekijken in welk hoofdstuk wij verder moeten spelen.
Wij volgen dit zeker verder mee op, want het is echt wel essentieel dat er een duidelijke en afdoende oplossing komt. Anders krijgen wij problemen op het vlak van onze strafonderzoeken.
L'incident est clos.
De voorzitster:
Vraag nr. 55015741C van
mevrouw Rohonyi is ingetrokken omdat ze al eerder gesteld werd.
09 Vraag van Kristien Van Vaerenbergh aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De nevenmandaten van de magistratuur" (55015768C)
09 Question de Kristien Van Vaerenbergh à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les mandats parallèles de la magistrature" (55015768C)
09.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over het register waarin magistraten nevenmandaten kunnen melden en over het grote aantal commissies waarin magistraten soms zetelen.
Ik verwijs om efficiëntieredenen echter naar mijn schriftelijk ingediende vraag.
In het regeerakkoord van de regering Di
Rupo stond dat men werk wou maken van een register van mandaten voor de
magistratuur. Op het einde van de legislatuur liet toenmalig minister
Turtelboom weten dat ze geen plannen (meer) had om dit nog te realiseren.
Tot vandaag is nog steeds geen systeem
van bekendmaking is ingevoerd. De Hoge Raad voor de Justitie deed in 2017 wel
een aanbeveling aan de rechtbanken van eerste aanleg om een register voor de
nevenfuncties van magistraten in te voeren. Dit zou intussen gebeurd zijn, maar
nog steeds zou de Hoge Raad geen zicht hebben op de nevenfuncties die bekleed
worden. Deze registers zijn ook niet openbaar.
1. Bestaat er een register van nevenfuncties? Voor wie allemaal en met
welk doel? Welke soort functies worden daarin opgenomen: enkel functies waar de
magistraat als magistraat zetelt of bijvoorbeeld ook een bestuurdersrol als
privépersoon in de VZW van de plaatselijke sportclub?
2. 2. Uit een antwoord op een schriftelijke vraag, eveneens aan
minister Turtelboom, bleek dat magistraten zetelden in wel meer dan 300
commissies en raden in zeer diverse domeinen.
In sommige gevallen is de inzet van
magistraten best te rechtvaardigen in andere gevallen is de link tussen de gerechtelijke
wereld en de commissie waar advies verleend wordt zeer beperkt.
Minister Turtelboom stelde vast dat de
meeste commissies en raden waarvoor magistraten worden gevraagd, buiten de
bevoegdheid van de FOD Justitie vallen. Het gaat dan om raden van beroep en
comités die afhangen van andere federale overheidsdiensten, Gemeenschappen,
Gewesten of parastatalen zodat het moeilijk is erin te snoeien.
3. Hoe staat u tegenover het overtal aan adviescommissies? Welke kunnen
verdwijnen? Zult u hiertoe initiatieven nemen, welke en wanneer? Plant u
overleg met uw collega's om te snoeien in de adviesraden die vallen buiten het
domein justitie?
4. Welke efficiëntiewinsten zijn er nog te realiseren op het gebied van
adviescommissies binnen het domein justitie?
09.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, het systeem van aangifte van mandaten door de magistraten en de nevenfuncties, zoals opgenomen in het akkoord van de regering-Di Rupo, werd uiteindelijk niet gerealiseerd. Bijgevolg bestaat er vandaag geen centraal register.
Het zetelen in een commissie, raad en/of comité is op ad-hocbasis echter wel onderworpen aan een voorafgaande machtiging of ministeriële aanwijzing. In de mate van het mogelijke wordt ook zoveel mogelijk een beroep gedaan op in rust gestelde magistraten. Artikel 294bis van het Gerechtelijk Wetboek heeft daartoe trouwens een algemene rechtsgrond gecreëerd.
Het aantal commissies dat door de wetgever en decreetgever in het leven is geroepen, is heel divers en uitgestrekt over de meest diverse domeinen van het maatschappelijk leven. Voor een erg groot aantal commissies bepaalt dezelfde wet-, decreet- of ordonnantiegever dat ze minstens ten dele zijn samengesteld uit magistraten en vaak door hen worden voorgezeten, uiteraard wegens de bijzondere expertise die magistraten kunnen bijbrengen en hun affiniteit met de procedurele regels die ook gelden in tuchtzaken en beroepsprocedures alsook bij geschillen.
Aangezien de FOD Justitie niet steeds betrokken is bij de totstandkoming of opheffing van al die commissies en raden en aangezien dat op frequente basis gebeurt, bestaat er tot op vandaag geen volledig comprehensief overzicht. Er werd in 2019 wel een lijst aangemaakt met de toen gekende mogelijkheden van nevenfuncties voor magistraten. Dat waren er toen 270.
Aangezien de meeste van de commissies waar magistraten in zetelen, zijn opgericht door de wetgever, de decreetgever of de ordonnantiegever, en deze tot hun exclusieve bevoegdheid behoren, is het mij niet mogelijk initiatieven te nemen die gericht zouden zijn op het terugdringen van het aantal commissies.
Ik ben niet per se tegen de deelname van magistraten aan commissies en adviesraden. Het gegeven dat magistraten zich engageren binnen een commissie of een onderwijsopdracht opnemen, betekent vaak ook een meerwaarde voor de rechtbank, het parket en de magistraat zelf en laat ook toe dat de magistraat de voeling met de samenleving in al zijn aspecten behoudt.
De mogelijkheid van nevenfuncties kan ook een middel zijn om het beroep van magistraat aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld in combinatie met onderwijsopdrachten aan een universiteit. Het is evident dat dit niet ten koste mag gaan van de rechtsprekende activiteit.
Uit een audit die de Hoge Raad deed rond het personeelsbeheer in de rechtbanken van eerste aanleg, die dateert van januari 2018, is gebleken dat de deelname aan nevenactiviteiten niet als problematisch ervaren wordt door de korpsoversten. De nevenactiviteiten zouden, voor zover gepercipieerd, geen negatieve invloed hebben op het gepresteerde werk van de magistraten.
Vele korpschefs verstrekken enkel een gunstig advies voor het uitvoeren van nevenactiviteiten aan magistraten die geen achterstand hebben, op voorwaarde dat dit het eigenlijke werk van magistraten niet substantieel hypothekeert. Ik kan de wetgevers, decreetgevers en ordonnantiegevers wel aanbevelen om, telkens wanneer ze een commissie in het leven roepen, oordeelkundig na te gaan of de aanwezigheid van magistraten in die commissies strikt noodzakelijk is en of bepaalde taken of rollen in bijvoorbeeld tuchtkamers niet kunnen worden uitgeoefend door hogere ambtenaren, advocaten, juristen en anderen.
Wat uw laatste vraag betreft, het aantal commissies binnen het domein Justitie waarin magistraten zetelen, is relatief beperkt. De verschillende organen waarin magistraten mandaten of opdrachten kunnen opnemen of op andere wijze actief zijn, zijn wettelijk goed afgebakend en rechtstreeks gelinkt aan het beheer van de rechterlijke organisatie. Ik heb het dan over het College van de hoven en rechtbanken, de raad van bestuur van het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding en de Hoge Raad voor de Justitie. Die hebben elk een onderscheiden finaliteit.
Het is niet onlogisch om magistraten via deze weg te betrekken bij het beheer van de rechterlijke organisatie. Het lijkt mij wel een aandachtspunt te vermijden dat er buiten de rechterlijke orde onoordeelkundig een beroep zou worden gedaan op magistraten om bepaalde taken op te nemen.
09.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, het voornemen van de regering-Di Rupo om een dergelijk register op te richten is niet gerealiseerd. Dat zou nochtans nuttig kunnen zijn. Magistraten moeten uiteraard onafhankelijk zijn en dit kan bijdragen tot transparantie daarover.
Verder ben ik ervan overtuigd dat het voor magistraten nuttig kan zijn om in adviesraden te zetelen maar uit de lijst die ik destijds heb opgevraagd, blijkt dat er wel heel veel adviesraden zijn. Deze magistraten moeten uiteraard wel hun kerntaak, namelijk rechtspreken, op een goede manier kunnen blijven uitoefenen.
L'incident est clos.
10 Vraag van Kristien Van Vaerenbergh aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De evaluatie van de familierechtbanken" (55015769C)
10 Question de Kristien Van Vaerenbergh à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'évaluation des tribunaux de la famille" (55015769C)
10.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, artikel 273 van de wet van 30 juli
2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank luidt als
volgt: “De toepassing van deze wet wordt geëvalueerd door de minister van
Justitie en de minister bevoegd voor de Gezinnen in het zesde jaar na dat van
de inwerkingtreding ervan. In het bijzonder worden daarbij de werking en de
werklast van de familierechtbank en de werking van de opgerichte kamers voor
minnelijke schikking onderzocht.
Het verslag van deze evaluatie wordt door
de minister bevoegd voor de Gezinnen overgezonden aan de wetgevende Kamers
uiterlijk op 30 juni van het zevende jaar na dat van de inwerkingtreding van
deze wet."
De wet trad in werking op 1 september
2014. Het zesde jaar is dus afgelopen en de uiterste datum van 30 juni 2021 is
komende.
Wat is de stand van zaken van de
evaluatie van de familie- en jeugdrechtbanken? Heeft deze effectief
plaatsgevonden? Op welke wijze zal deze evaluatie gebeuren / is deze gebeurd?
Zo ze nog moet plaatsvinden: wat is de
reden dat dit niet heeft plaatsgevonden? Welke criteria, kwantitatief en
kwalitatief, zullen worden onderzocht en door wie?
10.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw Van Vaerenbergh, de evaluatie van de familierechtbanken heeft nog niet plaatsgevonden. In januari 2020 werd beslist universitaire instellingen via een openbare aanbesteding te gelasten met die evaluatie. De COVID-19-pandemie en de lange periode van lopende zaken hebben het proces vertraagd. Om praktische redenen leek de realisatie van de evaluatie ondenkbaar in een periode van lockdown en toen de omstandigheden verbeterden, was de termijn te kort om nog een kwalitatieve studie te realiseren. Dat is de reden waarom er zich geen kandidaten hebben gemeld binnen de termijnen van de openbare aanbesteding. Bijgevolg zal een nieuwe openbare aanbesteding worden uitgeschreven door de FOD Justitie. Ik plan dan ook een aanpassing van artikel 273 om de evaluatie te verdagen.
Gelet op de doorlooptijd van een openbare aanbesteding en de tijd die nodig zal zijn voor het realiseren van de studie, stel ik voor om de mededeling van de studie aan de Kamer uit te stellen tot het jaar 2023. Op die manier kan de evaluatie grondig en degelijk gebeuren, zoals het betaamt voor een dergelijk belangrijke materie.
10.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
11 Vraag van Kristien Van Vaerenbergh aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De toestand op de Brusselse vredegerechten" (55015770C)
11 Question de Kristien Van Vaerenbergh à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La situation dans les justices de paix bruxelloises" (55015770C)
11.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb vroeger ook al gepeild naar de aanpak van de problematiek van de vredegerechten en de politierechtbanken in het arrondissement Brussel. Graag verwijs ik naar de schriftelijke versie van mijn opvolgingsvraag.
In oktober 2020 was er een nota van de
HRJ over de problematiek van de vredegerechten en de politierechtbanken binnen
het arrondissement Brussel.
De werking wordt er bemoeilijkt door:
gebrek aan kandidaten voor vrederechter
of plaatsvervangend vrederechter de specifieke structuur van de overleg- en
besluitvormingsorganen van de vredegerechten en politierechtbanken
Er is nood aan structurele acties.
Hoeveel van de 26 gerechtelijke kantons
hebben vandaag geen vrederechter titularis. In september 2020 waren het er 6
met 3 nakende pensioneringen in het verschiet. Er zijn nauwelijks kandidaten.
Hoeveel plaatsen voor plaatsvervangend vrederechter zijn momenteel vacant?
Daarnaast is er door de zesde
staatshervorming een ingewikkelde structuur ingevoerd die leidt tot een
tweekoppig voorzitterschap dat werkt via een overlegsysteem. Echter die voorzitters
zijn eigenlijk de voorzitters van de Brusselse rechtbanken van eerste aanleg,
Nederlandstalig en Franstalig. Dit kan natuurlijk leiden tot
belangenconflicten.
Hoe wil u de aantrekkelijkheid van het
ambt van vrederechter, rechter in de politierechtbank verhogen in het
arrondissement Brussel verhogen? Met welke concrete acties wil u de zwakke
instroom bestrijden zodat de lege zetels terug opgevuld raken?
Hoe staat u tegenover de idee om in het
Brusselse een pool van vrederechters en griffiepersoneel te creëren? De pool
moet dan wel gevuld geraken, uiteraard zo niet blijft het probleem bestaan.
Zal u een wetgevend initiatief nemen om
het voorzitterschap te brengen bij de vrederechters en rechters in de
politiebank zelf in plaats van bij de voorzitters van eerste aanleg?
11.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Ik ben mij ervan bewust dat het moeilijk is om voldoende vrederechters en rechters te vinden voor de politierechtbanken in het gerechtelijk arrondissement Brussel. Momenteel hebben 19 van de 26 gerechtelijke kantons een vrederechter-titularis. Zeven kantons zijn momenteel vacant of worden waargenomen door een plaatsvervanger. Op 16 oktober 2020 werden drie plaatsen gepubliceerd. Er kwam geen kandidaat opdagen. Op 5 februari van dit jaar werden opnieuw drie plaatsen gepubliceerd en er stelde zich een persoon kandidaat. De aanwervingsprocedure zit nog in de adviesfase. Bij de plaatsvervangende vrederechters zijn 82 van de betrekkingen ingevuld op een maximumkader van 156.
Een en ander kan niet los worden gezien van de bijzondere taalkennisvereisten die voor die rechtsmachten gelden en volgens dewelke alle vrederechters een grondige kennis van de andere landstaal moeten bewijzen. De Hoge Raad voor de Justitie verwijst in zijn nota eveneens in het algemeen naar de dalende belangstelling voor het ambt van magistraat. Het is sowieso mijn intentie om de instroom in de magistratuur op te krikken onder andere door de reeds bestaande mogelijkheid uit te breiden om ervaren advocaten aan te trekken voor de benoeming als magistraat, de zogenaamde derde toegangsweg.
Er is al sprake van enige poolvorming. Ik verwijs hiervoor naar het KB van 8 juli 2017, dat nadien meermaals werd aangepast om onder andere voor de Brusselse vredegerechten griffies samen te voegen. Ik nam kennis van verscheidene voorstellen om hier nog verder in te gaan. Het grote voordeel is dat vrederechters en griffiepersoneel flexibeler kunnen worden ingezet naargelang van de werklast en hun inhoudelijke expertise.
In dat kader kan ik ook verwijzen naar de reeds bestaande mogelijkheid die de wetgever in 2014 in het leven heeft geroepen en die in een gerechtelijk arrondissement een bepaalde mate van mobiliteit toelaat. Zo worden alle vrederechters benoemd in een kanton, maar daarnaast ook in subsidiaire orde in alle andere kantons van het gerechtelijk arrondissement.
Het voorstel om verder te gaan in de poolvorming, ligt momenteel bij de dienst Wetgeving ter studie en voorbereiding voor eventuele verdere wetgevende initiatieven.
De huidige structuur, waarbij de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg een rol spelen ten opzichte van de vredegerechten en de politierechtbanken, is het resultaat van diverse verenigde evenwichten in de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel. Ondertussen hebben beide voorzitters van de rechtbank van eerste aanleg, de Hoge Raad en de vredegerechten en politierechtbanken zelf meermaals aangekaart welke problemen de huidige structuur met zich meebrengt. Het lijkt zeker wenselijk om het voorzitterschap te brengen bij de vrede- en politierechters zelf, zoals trouwens in de overige arrondissementen van het land, behalve in Eupen, het geval is.
Mevrouw Van Vaerenbergh, het is mij bekend dat u zelf ter zake een wetsvoorstel hebt ingediend op 5 maart. Het is mijn bedoeling om een wetgevend initiatief ter zake te lanceren waarbij niet alleen het voorzitterschap van de vrede- en politierechters in eigen rangen geregeld wordt, maar waarbij ook een hoofdgriffier zal worden aangesteld. Het is immers de bedoeling dat de Brusselse vredegerechten en politierechtbanken een eigen directiecomité krijgen. Dat zal ook noodzakelijk zijn voor de verdere stappen naar een verzelfstandigd beheer bij de rechterlijke orde.
11.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Het blijft natuurlijk heel jammer dat er onvoldoende kandidaten kunnen worden aangetrokken om die functies in te vullen. U zet daarop in en ik hoop dat u zult slagen. Ik denk dat de poolvorming ook kan bijdragen aan een oplossing.
Het stemt mij verder ook tevreden dat u een initiatief zult nemen om het voorzitterschap te regelen. Ik heb daartoe inderdaad zelf een initiatief genomen. Destijds, bij de zesde staatshervorming, hebben wij al aangekaart dat het voorzitterschap, zoals het nu geregeld is, problematisch zou zijn. Maar kijk, er is voortschrijdend inzicht en de kwestie zal dus hopelijk worden opgelost. Ik ben trouwens niet de enige die daarover een wetsvoorstel hangende heeft; ik meen dat de heer Goffin daartoe in de vorige legislatuur al een initiatief had genomen.
Alleszins kijken wij uit naar het resultaat van uw initiatief.
Het incident is gesloten.
12 Question de Khalil Aouasti à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La situation des détenus à la prison de Saint-Gilles" (55015780C)
12 Vraag van Khalil Aouasti aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De situatie van de gedetineerden in de gevangenis van Sint-Gillis" (55015780C)
12.01 Khalil Aouasti (PS): Monsieur le
ministre, la crise sanitaire a eu un impact considérable sur les établissements
pénitentiaires belges dont la surpopulation chronique est pointée de façon
récurrente dans cette commission. Après Namur, un communiqué récent de l’Observatoire
International des Prisons nous indique que la situation de la prison de
Saint-Gilles serait catastrophique. La propagation du virus y semble hors de
contrôle au sein de l’établissement, au point que les détenus positifs au
coronavirus ne sont plus isolés des détenus négatifs. De plus, de nombreuses
ailes de la prison sont mises en quarantaine. Cette quarantaine a des
conséquences très importantes sur les détenus en ce qu’elle ne leur permettrait
plus ni de jouir de leurs droits, ni de mener une vie conforme à la dignité
humaine. Il est également souligné, et à juste titre, que la plupart des
détenus de la prison de Saint-Gilles sont incarcérés dans le cadre d’une
détention préventive, et donc présumés innocents. Leurs droits se doivent donc
d’être garantis. Des décisions judiciaires passées ont amené à transférer
progressivement la maison d’arrêt de Forest à Saint-Gilles pour des motifs de
dignité humaine. Une situation non conforme à celle si semble se développer à
Saint-Gilles et des mesures doivent être prises, qu’elles soient sanitaires ou
judiciaires, pour y remédier.
Monsieur le ministre, pourriez-vous m’indiquer quelle est la situation actuelle et exacte au sein de la prison de Saint-Gilles, eu égard aux éléments révélés par le communiqué de presse de l'OIT et de la Ligue des Droits Humains? Quelles sont et seront les mesures concrètes, en ce compris le fait d’envisager éventuellement des alternatives à la détention préventive, afin d’endiguer la situation? Des mesures ont-elles déjà été prises? Si oui, lesquelles et quelles autres entendez-vous prendre? Je vous remercie.
12.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Cher collègue, la prison de Saint-Gilles applique des instructions relatives à la lutte contre la pandémie telles qu'édictées par l'administration centrale. De nombreuses activités ne peuvent avoir lieu en raison de ces instructions. Ainsi, les salles de fitness sont fermées, les livres peuvent encore être empruntés mais la bibliothèque n'est pas accessible pour le moment.
Les transferts sont presque toujours effectués, sauf si un détenu ou une aile fait l'objet d'une règle sanitaire. En ce qui concerne les congés pénitentiaires et les permissions de sortie, les règles édictées au niveau national sont respectées.
La prison de Saint-Gilles est une maison d'arrêt qui reçoit chaque année quelques milliers de détenus entrants. Actuellement, ces détenus entrants sont placés en quarantaine préventive dans l'aile E. Cette quarantaine préventive est prévue par les instructions de service liées à la crise corona. En quarantaine préventive, ils ont droit à une promenade et à une douche mais il n'y a pas de visite à table. Une visite virtuelle est toutefois possible.
L'aile E fonctionne sous le système des bulles. L'organisation constante d'une promenade et d'une douche en groupes beaucoup plus petits que la normale génère beaucoup de travail supplémentaire. Ces détenus en quarantaine ne se rendent normalement pas aux audiences, sauf demande expresse du juge d'instruction. Cette quarantaine préventive à son importance. Elle forme un tampon sanitaire entre la population entrante et la population déjà présente et contribue à protéger la population déjà présente contre les épidémies de virus en prison.
Chaque semaine, la prison de Saint-Gilles est confrontée à l'arrivée de plusieurs détenus dont le test est positif. Ces détenus sont pour la plupart transférés vers les unités covid des prisons de Bruges et de Lantin. Au total, plus de 80 détenus covid sont entrés dans la prison. Une section de l'aile 2D héberge des détenus en isolement médical ou des détenus qui ont été testés positifs et qui sont asymptomatiques. Ils ne peuvent pas être transférés dans les unités de covid de Bruges ou de Lantin. À certains moments, cette section est particulièrement vide mais il arrive qu'elle soit pleine, comme c'est le cas actuellement.
Le séjour dans cette section est bien sûr temporaire.
Du 16 février au 2 mars, il y a eu une quarantaine à l'annexe psychiatrique en raison d'une contamination au covid-19. Elle concernait une personne détenue et un membre du personnel. Les personnes détenues ont pu se promener pendant leur quarantaine, et un nombre limité d'entre eux a pu prendre une douche. Des soins ainsi qu'un soutien psychosocial ont été assurés.
Le dimanche 7 mars, environ la moitié des détenus de l'aile A ont dû être mis en quarantaine en raison d'une contamination. Comme il s'agit de l'aile des détenus qui travaillent, la quasi-totalité de l'équipe de cuisine a dû être remplacée. En pratique, cela entraîne parfois un retard dans la distribution des repas.
Le jeudi 11 mars, un détenu de l'aile B a été testé positif dans le cadre d'une procédure fit to fly. En conséquence, environ la moitié de l'aile B a été mise en quarantaine. Les quarantaines des ailes A et B sont dépourvues de promenades et de douches. De l'eau chaude supplémentaire est fournie.
Le personnel a exigé le confinement complet des ailes A et B et s'est mis en grève pendant 24 heures parce que la direction n'a pas pris de mesures immédiates. À la suite de consultations internes, la direction a décidé de tester tous les détenus des ailes A et B afin d'avoir la meilleure vision possible de la situation et de prendre des décisions en conséquence.
Cela a donné quatre résultats positifs dans l'aile B, qui est maintenant en quarantaine complète. Cela a par ailleurs donné dix résultats positifs dans l'aile A, qui a été placée intégralement en confinement. Là encore, un certain nombre de services essentiels ont dû être pourvus par des nouveaux détenus, mais le service d'alimentation et de cantine n'a jamais été compromis. Les détenus positifs et négatifs ont été séparés.
La direction a décidé de donner à tous les membres du personnel la possibilité de se faire tester. En raison de la contamination de l'aile A, la prison de Saint-Gilles a connu une baisse importante du nombre de membres du personnel ces derniers jours. Jusqu'à présent, j'ai connaissance de cinq contaminations récentes parmi le personnel, dont trois sont normalement liées à la source de contamination de l'aile A.
Tous les détenus des ailes A et B ont été testés une seconde fois le vendredi 19 mars. Sur l'aile A, cela n'a pas donné lieu à des tests positifs supplémentaires. Sur l'aile B, trois tests positifs supplémentaires ont été obtenus.
En conclusion, il y a bien eu un foyer interne, mais des mesures ont été prises rapidement et correctement. Le foyer a été maintenu sous contrôle grâce à la bonne coopération de nombreuses personnes sur le terrain. Depuis ce 25 mars, le confinement partiel a d'ailleurs pu être levé.
En ce qui concerne votre deuxième question, les alternatives à la détention préventive restent évidemment des mesures qui permettent de contenir la surpopulation carcérale. À titre d'exemple, je constate que le recours à la surveillance électronique avec GPS est une mesure qui est de plus en plus utilisée. Jusqu'à la date du 29 mars, on comptait 582 personnes suivies via cette mesure, alors que ce chiffre était régulièrement de moins de 500 en 2020.
Je rappelle qu'il s'agit avant tout de décisions prises par le pouvoir judiciaire, et ce, en toute indépendance.
Cela étant, des mesures concrètes ont été prises dans le cadre de la deuxième vague pour limiter la population pénitentiaire et créer un espace suffisant pour pouvoir isoler, si nécessaire, certains détenus. Ainsi, depuis le 27 novembre, des libérations anticipées covid-19 sont possibles et sont régies par la circulaire ministérielle n°1822. Sur la base de la circulaire ministérielle n°1823, les interruptions de peine sont également possibles, et ce, depuis le 3 décembre. Ces mesures arrivaient à terme ce jour mais les conditions sanitaires ne se sont pas améliorées dernièrement, bien au contraire. Les mesures en question seront donc prolongées.
Comme pour le monde extérieur, la meilleure mesure à prendre pour endiguer tout risque reste la vaccination. C'est cette mesure que je compte bien mettre en œuvre. Pour cela, je l'ai déjà annoncé à cette commission, la vaccination a déjà démarré pour certains établissements. L'opération va s'étendre et commencera comme à l'extérieur en visant des détenus présentant le plus de risques face à ce virus. Ce parallèle avec les mesures prises à l'extérieur des prisons reste un élément important, tant pour la cohérence que pour la motivation des détenus.
12.03 Khalil Aouasti (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour la transparence dont vous avez fait preuve et pour l'ensemble des informations que vous nous avez communiquées. Je vais commencer par la fin de votre intervention. Je me réjouis en effet de votre action en matière de vaccination. Vous arrivez à démarrer le plus rapidement possible, notamment pour les détenus, mais je présume aussi pour le personnel qui est à risque dans les différents établissements pénitentiaires. Vous avez raison, la vaccination restera le meilleur moyen d'endiguer cette propagation.
Je vous remercie aussi pour votre transparence. Sans ambages et sans rien cacher, vous faites état des différents problèmes qui ont eu lieu dans les ailes E, D, B et A et dans l'aile psychiatrique à la prison de Saint-Gilles, et des problèmes du confinement partiel qui a été levé le 25 mars dernier.
Nous sommes dans une situation particulière. Vous l'avez rappelé vous-même: il s'agit d'une maison d'arrêt et non pas d'une prison. Il s'agit donc de détenus et non pas de condamnés. À partir du moment où une personne est contaminée, cela se propage comme une traînée de poudre avec des conséquences dramatiques importantes qui vont, selon ce que j'ai compris, jusqu'à des transferts vers les prisons de Bruges et de Lantin pour des détenus présumés innocents et donc éloignés aussi de leur cadre amical, familial, des possibilités de visites même sécurisées, etc. Cela entraîne des complications complémentaires.
Je prends en tout cas note de toutes ces informations. Je suis heureux de constater que le confinement partiel est levé depuis le 25 mars 2021. Vous me dites que, malgré les conséquences sur l'aile A, il n'y a pas eu trop de problèmes notamment sur les repas, sur les dortoirs, même si les fonctionnements ont certainement été difficiles: bulles, limitation des temps de sortie, etc. J'imagine toutes les difficultés qu'il y a eu. Des mesures ont été prises et il est positif qu'on puisse le savoir de manière claire et transparente Je ne peux que vous encourager, monsieur le ministre, à avancer sur la question de la vaccination.
L'incident est clos.
13 Vraag van Stefaan Van Hecke aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De communicatiestrategie van Justitie en de vorming over seksueel misbruik voor magistraten" (55015791C)
13 Question de Stefaan Van Hecke à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La stratégie de communication de la Justice et la formation pour magistrats sur les abus sexuels" (55015791C)
13.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Vanuit de samenleving was er veel kritiek op
recente rechterlijke uitspraken over onder andere een verkrachtingszaak.
Rechters en justitie gaven geen commentaar, maar probeerden te duiden dat
alleen de rechter alle feiten kent, op de onafhankelijkheid van de rechter en
op de deontologie van magistraten.
Christian Denoyelle, jeugdrechter en
voormalig voorzitter van de Hoge Raad voor Justitie, deed dit ook en bracht een
genuanceerd, maar toch begrijpelijk antwoord, zonder afbreuk te doen aan de
deontologie.
Zijn boodschap was ook indirect een
oproep om zo transparant mogelijk te werken binnen justitie. Hij pleit voor een
doordachte communicatiestrategie en verwijst naar Nederland. Elke Nederlandse
rechtbank heeft twee communicatiespecialisten, alle vonnissen worden online
gepubliceerd en een web-care team controleert alles wat verschijnt over
Nederlandse justitie om te reageren op eventuele incorrecte of ongenuanceerde
berichtgevingen.
Daarnaast haalt hij aan dat er meer
vorming nodig is over seksueel geweld. Deze vorming is reeds verplicht gemaakt
door het federaal parlement, maar de verplichte vorming zou nog niet
beschikbaar zijn. De facultatieve vorming zou slechts door 177 magistraten
gevolgd zijn geweest, waarvan er 27 rechtsprekende magistraten waren. Hij pleit
hierbij voor een vorming die elementen uit justitie en welzijn combineert.
Hieromtrent heb ik voor u de volgende
vragen:
1. Wat is uw mening over deze aanbevelingen
betreffende de communicatiestrategie, namelijk het gebruik van
communicatiespecialisten en een web-care team?
2. Hoe ver staat de implementatie van het
project dat de online publicatie van vonnissen (en arresten) beoogt?
3. Bent u van plan, in de mate van het
mogelijke, de communicatiestrategie van justitie te verbeteren?
a. Zo ja, welke initiatieven zal u nemen
en wanneer staan deze gepland? Wordt er ook gekeken naar buitenlandse
voorbeelden, zoals Nederland?
b. Zo neen, waarom niet?
4. Wat is de stand van zaken betreffende
de verplichte vorming over seksueel geweld? Hoeveel magistraten hebben deze
vorming al kunnen volgen?
5. Zal er binnen deze vorming over
seksueel geweld een holistische aanpak worden gebruikt, met aandacht voor
justitie en welzijn?
a. Zo ja, hoe zal dit gebeuren?
b. Zo neen, waarom niet?
13.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Van Hecke, bedankt voor die heel interessante vraag. Ik meen dat, want dat is volgens mij een van de vragen die over de essentie van Justitie gaat, met al wat we de voorbije weken en maanden hebben gehoord. U verwijst naar het interview in Knack met rechter Denoyelle, maar tegelijkertijd was er ook het interview in De Standaard met rechter Bart Willocx, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. Het weekend voordien was er een uitstekende Vrije Tribune van een andere rechter, de heer De Waele, op de website van de VRT. Ik nodig u allen uit, collega's van de commissie voor Justitie, om die teksten eens opnieuw goed te lezen, want ze gaan over de essentie van Justitie.
Hetgeen deze rechters zeggen, is inderdaad bijzonder relevant, collega Van Hecke. Het feit dat drie prominente rechters van zich laten horen in de pers, illustreert tegelijkertijd het belang dat de rechterlijke macht zelf toekent aan communicatie. Zo hoort het ook in onze democratische rechtsstaat. Er wordt meer dan ooit gesproken over Justitie en haar beslissingen, zeker op sociale media: iedereen is rechter, iedereen heeft zijn of haar oordeel. Dat mag ook, wat mij betreft, maar er wordt veel gesproken over Justitie en misschien nog te weinig door Justitie, terwijl er maar één partij is die het hele plaatje kent, de feiten, de context, de verdachten en het slachtoffer. Die partij is, voor alle duidelijkheid, niet de minister van Justitie, collega's, die er trouwens toe gehouden is de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in haar rechtsprekende functie te respecteren. Die partij is de rechtbank die een oordeel velde. Enkel de rechtbank kan de publieke opinie correct voorlichten en dat moet volgens mij de taak zijn van de vonnisvoorlichter.
Uitspraken moeten ter beschikking worden gesteld aan de pers en de publieke opinie en moeten desgevallend worden toegelicht door de vonnisvoorlichter, uiteraard met alle garanties voor anonimiteit en de privacy van de partijen. Enkel op die manier kan er een correct en genuanceerd beeld komen van uitspraken, met een transparante Justitie die wars van populisme of intentieprocessen communiceert over wat ze doet. Ik verwijs naar de verkrachtingszaak in Gent, wat er gebeurd is in Beveren en ook naar andere uitspraken die er geweest zijn.
We moeten dus inzetten op communicatie, samen met het OM en de zetel. We zitten op dat vlak op een kantelmoment, een cultuuromslag. De vermelde interviews van de drie vooraanstaande rechters getuigen daarvan.
In de extra middelen die we vrijmaken voor de rechterlijke macht is de communicatie, en met name de vonnisvoorlichters, een belangrijk punt van de beheersovereenkomsten die we sluiten.
Het College van de hoven en rechtbanken en de steundienst erkennen het belang van een goede communicatiestrategie. Net daarom wierf het College het voorbije jaar een Nederlandstalige en Franstalige attaché communicatie aan. In de toekomst plant het College het communicatieteam nog uit te breiden met vonnisvoorlichters die boven op de vonnisvoorlichters als persmagistraten van de lokale rechtscolleges kunnen functioneren. Elke rechtbank benoemt een persmagistraat die belast is met het beantwoorden van vragen van de media over justitiële aangelegenheden betreffende het recht waartoe hij of zij behoort.
Voor de externe communicatie is de website www.rechtbanken-tribunaux.be, met zowel een federaal gedeelte als een lokaal gedeelte, een belangrijk middel. Op de website staan de namen en de coördinaten van de vonnisvoorlichters vermeld. De journalisten kunnen een aanvraag indienen om toegang te krijgen tot een beveiligd gedeelte van de website waarop uitspraken en andere informatie ter beschikking wordt gesteld. Op het federaal gedeelte wordt de werking van hoven en rechtbanken uitgelegd. Zowel de professional als de burger vindt er informatie over een groot aantal tarieven, brochures en andere.
Op het lokaal gedeelte vindt zowel de professional als de burger allerlei informatie, zoals reglementen, afsprakennota's, formulieren en documentatie. Formulieren die ter beschikking worden gesteld, kunnen digitaal ondertekend worden.
Het College beschikt daarnaast over een e-groep journalisten. Dankzij deze groep worden momenteel 11 journalisten, zowel Nederlandstalig als Franstalig, gelijktijdig op de hoogte gesteld van vonnissen, arresten, inlichtingen en mededelingen. Het College is ook actief op sociale netwerken.
Omtrent de onlinepublicatie, uw tweede vraag, wil ik graag verduidelijken dat in Nederland niet alle rechtspraak online wordt gepubliceerd. Op rechtspraak.nl wordt slechts een deel van de rechtspraak gepubliceerd, na selectie op het niveau van elk gerecht, waarbij de rechters gebruikmaken van de criteria opgenomen in het besluit Selectiecriteria uitsprakendatabank rechtspraak.nl. Naar ik verneem, worden er jaarlijks zowat 1,5 miljoen beslissingen gewezen in Nederland, terwijl er zowat 500.000, dus ongeveer een derde, online raadpleegbaar zijn.
Wat betreft de implementatie of de uitvoering van het project dat de online publicatie van vonnissen en arresten beoogt, kan ik verwijzen naar mijn antwoord op de mondelinge vraag van de heer Verherstraeten tijdens de commissie voor Justitie van woensdag 20 januari 2021. Ik veronderstel dat ik dat antwoord niet opnieuw hoef voor te lezen.
Wat is de stand van zaken betreffende de verplichte vorming over seksueel geweld? Ik heb daarover in de voorbije weken reeds verschillende vragen beantwoord. Het programma van de verplichte opleiding is uitgewerkt door het IGO. Het omvat een introductiemodule, een halve dag verplicht voor alle magistraten, ongeacht of zij de basis- dan wel de grondige opleiding moeten volgen.
In die introductiemodule komen onder meer het Verdrag van Istanbul, de aanbevelingen van GREVIO aan de gerechtelijke wereld, het begrip geweldcyclus en de bewijslast aan bod. Om alle betrokken magistraten toe te laten de opleiding te volgen, werden er per taalrol vijf data vastgelegd, telkens op een andere dag van de week. De opleiding werd zeer recent aangekondigd. De teller van inschrijvingen staat momenteel op meer dan 500. Die introductiemodule zal plaatsvinden op meerdere dagen in april en mei.
De basisopleiding omvat twee dagen, terwijl de grondige opleiding vier dagen behelst. Zowel de basis- als de grondige opleiding gaat van start in september en ook daarvoor zullen er meerdere data worden aangeboden.
Op uw vijfde vraag, er wordt inderdaad een multidisciplinaire benadering gehanteerd, waarbij alle betrokken actoren aan bod komen: experts uit de academische wereld, welzijnswerkers, politieambtenaren, medewerkers van organisaties die zich bezighouden met de strijd tegen seksueel en/of intrafamiliaal geweld, medewerkers van de Family Justice Centers en ervaren magistraten.
Precies om deze multidisciplinaire aanpak te realiseren, heeft het IGO in het voorbereidend stadium een ruim overleg gehouden met tal van experts die hiertoe een waardevolle bijdrage konden leveren.
13.03 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, bedankt voor uw uitgebreid antwoord. Eigenlijk betrof mijn vraag twee aspecten, die ik misschien beter apart had behandeld.
Wat het eerste onderwerp betreft, de communicatie door Justitie, verwijst u naar andere bijdragen in de media, heel gewaardeerde bijdragen die ik met veel aandacht heb gelezen. Dat zijn geen gemakkelijke boodschappen, maar zij moeten meer worden gebracht, met nuance. Veel mensen weten ook niet in welke moeilijke situatie een rechter zich bevindt en dat hij niet zomaar kan communiceren over beslissingen die worden genomen. Wij moeten goed nadenken over de manier waarop Justitie communiceert over zeer delicate en moeilijke beslissingen die zij soms moet nemen. Dat is een belangrijk debat.
U hebt een overzicht gegeven van wat er allemaal bestaat rond de perswerking, maar wij zullen nog een versnelling hoger moeten gaan en moeten nadenken over hoe wij Justitie proactiever en actiever laten communiceren, als zij aanvoelt dat er maatschappelijke discussie zal zijn over bepaalde thema's.
Misschien moet Justitie dus niet wachten tot er vragen van journalisten komen om uitleg te geven over een bepaalde beslissing, maar moet zij die ook proactief goed duiden en uitleggen. Er zal altijd discussie zijn – de ene zal het een goede beslissing vinden, de andere zal het geen goede beslissing vinden –, maar dat mag in een democratische rechtsstaat. Het is belangrijk dat Justitie actief communiceert, maar zij moet daar ook voldoende middelen voor hebben, met voldoende magistraten en ondersteuning om een actieve communicatie te kunnen voeren.
Wij zullen hierop nog verder kunnen ingaan in de toekomst. Wij zitten op dezelfde lijn en weten wat het belang hiervan is, dus laten wij daar de komende weken en maanden verder werk van maken.
L'incident est clos.
14 Vraag van Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het jongerenopvolgingstraject" (55015800C)
14 Question de Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le trajet de suivi des jeunes" (55015800C)
14.01 Marijke Dillen (VB): Het parket en de rechtbank in Antwerpen gaan jongeren die
net meerderjarig zijn en een misdrijf plegen op een andere manier aanpakken.
Door hen niet meteen een straf op te leggen maar hen een traject te laten
volgen, hopen ze om hen weer op het rechte pad te brengen. Het eerste dossier
is net opgestart. Het gaat om een jongere die zware feiten heeft gepleegd
(zware diefstal met geweld) waarvoor de rechter hem zelfs minstens een jaar
naar de gevangenis zou moeten sturen, maar waarbij het parket heeft voorgesteld
om in een Jongerenopvolgingstraject (JOK) te stappen om die jongeren zo een
tweede kans te geven. Deze jongere zal maandelijks voor de rechtbank moeten
verschijnen die zal controleren of hij zich aan de opgelegde voorwaarden houdt.
Als hij dat maand na maand volhoudt, kan de rechter uiteindelijk beslissen dat
hij het traject goed heeft doorlopen. Pas dan zal de rechter een vonnis
uitspreken.
Wat is het standpunt van de minister
betreffende het Jongerenopvolgingstraject? Heeft er voorafgaandelijk overleg
plaats gevonden? Kan de minister meer toelichting geven wat dit JOK precies
inhoudt?
Het traject is bedoeld voor alle jongeren
tussen 18 en 25 jaar die nog aan hun eerste criminele feiten zitten. Op welke
wijze zal er worden gecontroleerd of het inderdaad gaat om jongeren die een
eerste crimineel feit plegen dan wel of ze reeds zware feiten hebben gepleegd
voor de leeftijd van 18 jaar?
De jongeren die in dit traject stapt moet
maand na maand voor de rechter verschijnen. Is er een minimale duurtijd?
Eén van de voorwaarden die wordt opgelegd
is - uiteraard - geen nieuwe misdrijven plegen. Zijn er garanties dat indien er
wel opnieuw misdrijven zouden worden gepleegd, dit JOK onmiddellijk kan worden
herroepen?
Vlaams minister van Justitie en
handhaving Zuhal Demir heeft 210.000 euro vrijgemaakt voor dit project. Komt er
ook financiële ondersteuning vanuit het Departement Justitie?
14.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw Dillen, het doel van het Jongerenopvolgingstraject is te komen tot een betere opvolging van jonge daders die pas meerderjarig zijn.
Er bestaat grote nood aan een effectievere aanpak van die daders. De jongerenopvolgingskamer is een samenwerking van het parket, de justitiehuizen, het CAW en de stad Antwerpen via het project Kompas+. Korter op de bal spelen en de jeugd responsabiliseren staan daarbij centraal.
Het is de bedoeling om de jongeren uit het klassieke strafrechtsysteem te halen, zodat zij aan hun integratie kunnen werken, nog voor er sprake is van een eindvonnis. Met betere begeleiding en omkadering probeert de JOK te verhinderen dat jongvolwassenen met een verleden van de jeugdrechtbank uitgroeien tot volwassen criminelen. Ik kan dat doel enkel maar onderschrijven.
The proof of the pudding is in the eating en de toekomst zal uitwijzen of de doelstelling wordt gehaald. Hoe dan ook, de ervaringen met de drugopvolgings- en de drugbehandelingskamer doen alvast het beste verhopen. Met het project reageert Justitie onmiddellijk op delinquent gedrag, biedt zij tegelijkertijd perspectief en werkt ze aan een eventuele achterliggende problematiek via een aanpak op maat. Zo kunnen we vermijden dat jongeren afglijden naar zwaardere vormen van criminaliteit.
Ik ben ervan overtuigd dat Justitie het meeste effect en de meeste impact kan hebben als ze zich inschrijft in een ketengerichte multidisciplinaire aanpak. Ik verwijs in dat opzicht naar de Family Justice Centers, die in het kader van intrafamiliaal geweld heel goed werk leveren.
Het parket heeft het overzicht van de eventuele voorgaanden van de jongeren in kwestie. Het openbaar ministerie van Antwerpen zal kunnen oordelen of de jongvolwassenen in aanmerking komen voor een behandeling voor een JOK. Een gunstig strafverleden, schuldinzicht en motivatie om in het traject te stappen zijn daarbij van doorslaggevend belang.
Het traject voor de JOK bestaat uit verschillende fases. In de eerste fase zal het openbaar ministerie beslissen om een verdachte al dan niet te dagvaarden. Na dagvaarding stelt het justitiehuis een maatschappelijk onderzoek en een opvolgingsplan op.
Daarna wordt het dossier ter zitting voorgelegd en blijkt of de jongere in het traject wil stappen. Op het einde van de zitting wordt het JOK-plan ondertekend en wordt de zaak voor één maand in voortzetting gezet.
In fase 3 zijn er maandelijkse opvolgingszittingen, waarbij de jongvolwassene telkens gehoord wordt en het traject wordt besproken en eventueel wordt bijgestuurd. Op elk moment kan de rechtbank het traject stopzetten en eventueel een uitspraak doen. Het plegen van nieuwe strafbare feiten wordt dan ook aan de rechtbank voorgelegd.
Op het einde van het traject volgt een gepaste uitspraak op maat, afhankelijk van een positief of negatief verloop van het traject. Indien de jongvolwassene zich volledig ingezet heeft, zal dat een positieve invloed hebben op de uitspraak en kan hij op die manier zijn strafregister, bijvoorbeeld door de gunst van opschorting, blanco houden, waardoor hij of zij alle kansen blijft behouden. Indien de jongvolwassene na afronding van het traject nood heeft aan verdere begeleiding, kan het traject worden voortgezet met een traject van autonome probatiestraf.
Er is aldus geen vooraf bepaalde duurtijd, aangezien die afhankelijk is van het verloop van het traject. Een JOK-traject kan ook worden herroepen.
Indien het project de positieve resultaten oplevert die wij ervan verwachten, zullen wij het in de toekomst uiteraard ook in andere rechtbanken opstarten.
14.03 Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw vrij uitvoerige antwoord. Ik kan inderdaad bevestigen dat de drugopvolgingskamer in Antwerpen een groot succes is. Ik kan enkel samen met u hopen dat dat ook met het JOK het geval zal zijn. Het is volgens mij belangrijk om dat projet over een aantal maanden nogmaals te bekijken en te evalueren.
L'incident est clos.
15 Vraag van Koen Metsu aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De terugkomst van Syriëstrijders en de OCAD-analyse betreffende IS-vrouwen en -kinderen" (55015824C)
15 Question de Koen Metsu à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le retour des combattants partis en Syrie et le suivi par l'OCAM de femmes et d'enfants liés à Daech" (55015824C)
15.01 Koen Metsu (N-VA): Mijnheer de minister, uit uw antwoord op mijn vraag tijdens de vergadering van de commissie voor Justitie van woensdag 17 maart 2021 over de terugkomst van IS-vrouwen, bleek dat zij na hun terugkomst naar ons land door het OCAD prioritair gevolgd en gemonitord worden. U bevestigde ook dat de huidige regering een onderzoeksteam naar de kampen zal sturen om geval per geval te bestuderen. Wat het uitsturen van dat team betreft, ben ik verheugd dat we daar althans op dezelfde lijn zitten.
U sprak over dertien IS-vrouwen in de kampen Al-Hol of Al-Roj. Volgens de eerste minister zal het OCAD alle dossiers individueel analyseren. U kent ons standpunt, namelijk dat de volwassenen ginds moeten worden berecht. Deze regering besliste echter anders en ik ben dus genoodzaakt om daar enkele vragen over te stellen.
Het kan nuttig zijn om overal ogen en oren te hebben maar heeft het OCAD die ook in de kampen? Hoe ziet u het individueel OCAD-onderzoek met betrekking tot de vrouwelijke Syriëstrijders? Hoe melden die vrouwen zich aan? Wie zal bepalen welke vrouwen er in aanmerking komen voor repatriëring? Wat met de kinderen? Hoe en waar worden die geplaatst na hun terugkeer? Is er kans op gezinshereniging?
15.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Metsu, u weet dat het OCAD geen eerstelijnsdienst is, laat staan een inlichtingendienst, maar wel het orgaan, belast met de analyse van de dreiging. Inlichtingen en informatie, noodzakelijk om te komen tot deze analyse, in dit geval van de betrokken personen, worden aangeleverd door de partnerdiensten van het OCAD. Ik veronderstel dat u zich daarbij iets kunt voorstellen, maar het spreekt voor zich dat om evidente veiligheidsredenen geen specifieke verklaringen zullen worden afgelegd over de methodes van het vergaren van informatie.
Het OCAD bezit de nodige expertise, zoals in het verleden al vaker werd aangetoond, met betrekking tot het maken van de nodige dreigingsevaluaties ten aanzien van personen. Het OCAD hanteert hierbij een specifieke methode die in de loop van afgelopen jaren nog verder werd verfijnd en die wordt toegepast op alle personen die op de terroristenlijst staan.
Alle relevante informatie, beschikbaar bij de betrokken Belgische diensten, wordt in dat verband gebruikt om de juiste inschatting te kunnen maken.
Om veiligheidsredenen wordt niet gecommuniceerd over de operationele aspecten van de eventuele repatriëring.
De terugkeer gebeurt op basis van een aantal parameters die door de Nationale Veiligheidsraad naar voren zijn geschoven en die allemaal mee in rekening worden genomen. Deze terugkeer zal geval per geval worden beoordeeld, met het oog op de Belgische openbare veiligheid en het belang van het kind.
Op dat vlak hebben we de voorbije jaren reeds een ruime ervaring opgebouwd, ook tijdens en dankzij de Zweedse regering, waarvan onze beide partijen deel uitmaakten. Een veertigtal kinderen keerde namelijk ook reeds terug.
De bevoegde diensten van de Gemeenschappen worden tijdig betrokken. Er wordt opgetreden, conform de bepalingen van het jeugdbeschermingsrecht, dat een gemeenschapsbevoegdheid is. De jeugdrechter zal maatregelen nemen in het belang van het kind.
Meestal begint het met een opname in een gespecialiseerd kinderziekenhuis. Daarna wordt er gestreefd naar opvang bij de familie, maar nogmaals, het is de jeugdrechter die geval per geval in het belang van het kind maatregelen neemt.
De toestand van de kinderen wordt uiteraard ook opgevolgd en gemonitord.
Er is geen recht op gezinshereniging.
15.03 Koen Metsu (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb inderdaad de indruk dat u deze vergadering voor 14 uur wil afronden. Ik ben niet veel wijzer geworden uit uw antwoord. Het ging heel snel. Excuses aan de tolken.
Enkel uw laatste zin was nieuw voor mij, namelijk dat er geen kans op gezinshereniging is. Die expliciete uitspraak neem ik alvast mee. Op de rest kom ik wel nog uitgebreid terug.
L'incident est clos.
16 Vraag van Katleen Bury aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Een geval van intrafamiliaal geweld in Braine-le-Comte" (55015828C)
16 Question de Katleen Bury à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Un cas de violences intrafamiliales à Braine-le-Comte" (55015828C)
16.01 Katleen Bury (VB):
Op donderdag 18 maart speelde zich opnieuw een familiedrama af. Dit keer
vermoordde een man zijn partner en twee kinderen, voordat hij zelfmoord
pleegde. In casu gaat het over een gewelddadige man met een zwaar
alcoholprobleem. Bij de politie stond hij bekend als agressor voor feiten van
huiselijk geweld. De politie kwam 20(!) keer tussenbeide. Dit is een
hallucinant cijfer…
Werd er gevolg gegeven aan dit gedrag
(cfr. huisverbod, contactverbod, …)?
Waarom werd er geen krachtdadig gevolg gegeven
(crf. Opvolging door parket, onderzoeksrechter, eventueel voorlopige hechtenis
bij niet-naleving voorwaarden,…)
Quid opvolging COL20? Werd het gezin
herbezocht/opgevolgd?
16.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw Bury, ik wik mijn woorden, maar ik meen niet dat het de bedoeling is dat ik in detail ga over het vreselijke drama in kwestie. Het is behoorlijk onkies in geuren en kleuren te vertellen wat Justitie en politie in het dossier hebben gedaan of niet gedaan, temeer omdat ook een onderzoeksrechter werd aangesteld in de zaak.
Dat neemt niet weg dat wij het drama zeker aangrijpen om lessen te trekken en bij te sturen.
Op initiatief van collega Schlitz hebben wij daarover vorige week al samengezeten met de diensten en kabinetten. Het overleg zal de komende maanden leiden tot een aangepast plan van de regering.
Ten eerste, het is correct dat er bij het koppel reeds een lange geschiedenis bestond van feiten waarbij de politie tussenbeide moest komen. Niettemin moet een en ander worden genuanceerd. Vaak waren er geen vaststellingen van fysieke gewelddaden. Bovendien werd meermaals bevestigd dat het koppel de ruzie had bijgelegd en er geen bijkomende opvolging meer nodig was.
De politie heeft meermaals opnieuw contact opgenomen na de feiten om de evolutie van het dossier te volgen. Er werd dus zeker voorzien in een opvolging van het gedrag. Vaak werd echter vanuit het gezin zelf het bericht gegeven dat geen verdere opvolging vereist was.
Ten tweede, zoals reeds aangegeven, werd wel degelijk een gepast gevolg gegeven aan de geconstateerde feiten door een continue opvolging door de politie. De feiten waren echter niet van die aard dat een voorlopige hechtenis kon worden opgelegd. Daarvoor zijn, zoals u weet, strafbare feiten met een gevangenisstraf van minstens een jaar vereist, wat hier niet het geval was.
In het licht van de omstandigheden van de zaak werd het gezin zo goed mogelijk opgevolgd, zeker omdat de familiale banden doorheen de feiten steeds in stand werden gehouden.
Ten derde, inzake het herbezoek, de COL 20 is op 3 december 2020 in werking getreden. Naar aanleiding van een feit in januari 2021 heeft de politie in overeenstemming met die COL contact opgenomen met de familie, waarbij werd aangegeven dat de rust was teruggekeerd.
In het algemeen wil ik meegeven dat feiten van intrafamiliaal geweld vaak heel complexe feiten zijn. Het slachtoffer zal dikwijls de banden niet willen doorknippen en komt zo in een vicieuze cirkel terecht, waarbij de aangeboden hulp wordt geweigerd.
Daarom is het erg belangrijk ook met de dader aan de slag te gaan. Er zijn figuren als het huisverbod en de voorlopige hechtenis, die er echter enkel voor zorgen dat de dader wordt verwijderd van de omgeving. Er moet meer gebeuren.
De dader moet zijn gedrag veranderen en ook willen veranderen. Daarom moeten wij verder kijken dan het wapenarsenaal dat we nu reeds hebben. Het is tijd om ook na te denken over een contactverbod of een kamer binnen de rechtbank die versneld zaken van intrafamiliaal geweld opvolgt. We moeten meer inzetten op Family Justice Centers, ook in Wallonië. Die ketenaanpak is ontzettend belangrijk. We moeten meer inzetten op dergelijke initiatieven om dergelijke tragedies in de toekomst te vermijden.
16.03 Katleen Bury (VB): Dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister. U hebt mij met dat antwoord bijzonder blij gemaakt. Ik hoor dat u samengezeten hebt met uw collega Schlitz. Die vicieuze is inderdaad enorm moeilijk te doorbreken. In de honeymoonfase, waarbij alles weer is bijgelegd, en het koppel bij elkaar blijft voor de kinderen, kan de politie enorm weinig doen. Het is net in die problematiek dat er moet worden binnengedrongen.
U zegt dat er ook naar andere zaken moet worden gekeken dan alleen de uithuiszetting, maar de uithuiszetting is zeker niet slecht. Een afkoelingsperiode waarin beide partijen er eens goed over kunnen nadenken, is goed, maar daarna moet er aan de slag worden gegaan met zaken die volledig abnormaal zijn, maar die de partner weer vergoelijkt. Dat is het grote probleem.
U zegt dat we daarvoor een andere handleiding moeten vinden, het probleem op een andere manier moeten bestuderen en de zaken op die manier moeten aanpakken. Dat doet mij enorm veel plezier.
Wat mij nog meer plezier heeft gedaan, is dat u achter de oprichting staat van een kamer binnen de familierechtbank die intrafamiliaal geweld aanpakt. Die moet zeer zeker in orde komen deze legislatuur. Wij zullen daar samen met u aan werken.
Het incident is gesloten.
17 Question de Philippe Goffin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'organisation de la task force violences urbaines" (55015876C)
17 Vraag van Philippe Goffin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De oprichting van de taskforce stedelijk geweld" (55015876C)
17.01 Philippe Goffin (MR): Monsieur le ministre, j'aimerais effectivement laisser la place aux réponses pour ne pas perdre de temps et permettre le plus grand nombre de réponses possible. On a parlé de la mise en place de cette task force pour lutter contre les violences urbaines. Je vais juste faire avec vous l'état de la situation et vous entendre sur la question.
17.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Cher collègue, avec ma collègue de l'Intérieur, j'étudie la meilleure façon de donner forme à ce projet comme discuté en commission. Nous devons ici impliquer la police, la justice, l'administration et, éventuellement, d'autres acteurs. Nous entamerons les travaux après les vacances de Pâques. Je peux déjà vous dire que j'ai eu et que j'ai encore des entretiens préparatoires avec des chefs de corps de la police et des membres du ministère public. Compte tenu de la crise sanitaire, il semble que nous devrons mettre en place cette task force de manière numérique. Nous voulons certainement impliquer les bourgmestres, les chefs de corps de la police locale, mais aussi les responsables de la police fédérale, les représentants du Collège des procureurs généraux et du conseil des procureurs du Roi.
D'autres secteurs sociaux – les secteurs socio-préventifs, peuvent également jouer leur rôle. Je pense que les membres de la commission des Affaires intérieures et de la commission Justice peuvent certainement avoir leur place ici.
17.03 Philippe Goffin (MR): Merci monsieur le ministre, je note bien qu'après les vacances de Pâques, cette task force sera opérationnelle. Comme nous vous l'avons déjà dit, vous pouvez donc compter sur nous pour tenter de faire œuvre utile et permettre d'apporter des réponses concrètes ensemble.
Het incident is gesloten.
18 Question de Philippe Goffin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le caractère transfrontalier de la cybercriminalité" (55015878C)
18 Vraag van Philippe Goffin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het grensoverschrijdende karakter van cybercriminaliteit" (55015878C)
18.01 Philippe Goffin (MR): Monsieur le
ministre, lors de la séance de notre Commission du 10 mars dernier, je vous
interrogeais sur la hausse croissante de la cybercriminalité. Vous m'indiquiez
à cet égard que les enquêteurs font faces à de nombreux problèmes liés au
caractère transfrontalier de la cybercriminalité.
Vous faisiez également état de ce que la
collaboration pouvait parfois être difficile dans le domaine du partage des
données, notamment entre les plates-formes de médias sociaux et les services de
police.
Je ne puis évidemment qu'abonder dans le
sens de l'absence de frontière en matière de cybercriminalité.
Malheureusement, nous devons constater
aujourd'hui que la cybercriminalité est, non seulement une réalité grandissante
amenée à devenir l'un des principaux
domaines de criminalité dans notre pays, mais aussi que, de par son
caractère dématérialisé, elle doit être appréhendée dans sa dimension
internationale et non uniquement nationale.
1. Quelles sont les mesures mises en
œuvre pour appréhender la dimension européenne de la cybercriminalité? Des
coopérations, ou des partenariats, sont-ils spécifiquement mis en place entre
les acteurs du monde judiciaire de notre pays et les acteurs du monde
judiciaire de partenaires européens?
2. Des moyens spécifiques sont-ils
affectés à ces services pour la collaboration, la coopération ainsi que la
coordination à l'échelon européen?
3. INTERPOL fait de la cybercriminalité
l'un de ses trois pôles de lutte principaux contre la criminalité à l'échelon
mondiale. INTERPOL a ainsi créé 2 services afin de faciliter la
communication en matière de cybercriminalité au sein de la communauté policière
mondiale. Nos services judiciaires (enquêteurs et magistrats) prennent-ils une
part active au sein d'INTERPOL et plus spécifiquement de ces deux services?
4. De manière générale, entendez-vous
mettre en place des mesures permettant de renforcer la coopération en matière
de lutte contre la cybercriminalité au niveau européen et mondial?
18.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, monsieur Goffin, la coopération internationale et l'échange d'informations constituent forcément une pierre angulaire pour enquêter sur des faits de cybercriminalité. Nos services de police travaillent en ce sens couramment avec leurs homologues étrangers.
En ce qui concerne la Federal Computer Crime Unit (FCCU), la coopération se déroule bilatéralement, sept jours sur sept et vingt-quatre heures sur vingt-quatre, via Europol et/ou les réseaux de contact dont ils font partie: à savoir, le G7, High Tech Crime Network (HTCN) et les réseaux de points de contact résultant de la Convention de Budapest.
Ensuite, la coopération policière internationale constitue l'une des missions centrales de la FCCU, notamment en raison du rôle qu'elle remplit en tant que single point of contact (SPOC) en la matière. Cette mission relève du fonctionnement régulier de la FCCU et est donc financée par les budgets de fonctionnement normaux. Ce modus operandi international est, par ailleurs, soutenu par la Direction de la coopération policière internationale et les services de celle-ci au sein du pilier judiciaire de la police fédérale.
Lorsque les activités de la FCCU entrent dans le champ d'action des projets européens, tel le programme-cadre "Horizons pour la recherche et l'innovation", il peut être fait appel en de nombreux cas au budget européen. Concrètement, c'est notamment le cas d'un projet développé par la FCCU au sein d'EMPACT (Cycle politique de l'Union européenne pour lutter contre la grande criminalité internationale organisée), visant à élaborer un ensemble de formations sur le dark web à l'intention des services répressifs.
Par ailleurs, la FCCU entretient naturellement des contacts avec Interpol et a accès sept jours sur sept et vingt-quatre heures sur vingt-quatre à sa plate-forme de communication. En dépit des rapports de la FCUU avec Interpol et Europol, l'European Cybercrime Center est le premier point de contact et le partenaire privilégié de la coopération policière internationale en ce domaine. Par conséquent, il est fait plus couramment appel à la plate-forme de connaissance et de communication proposée par Europol.
De plus, étant donné la nature de la cybercriminalité, il va de soi que nous devons tendre le plus possible à une coopération internationale, tant dans les dossiers concrets que dans l'élaboration de cadres légaux ou la constitution de liens de collaboration.
Les services de police belges y contribuent en coopérant, lorsque c'est possible, dans le cadre de dossiers opérationnels sur le plan international, en apportant leur contribution à des projets européens et en partageant leurs connaissances et leur expertise via les plates-formes des connaissances internationales.
Plusieurs initiatives ont déjà été prises telles qu'une nouvelle directive sur la sécurité des réseaux et de l'information, et une extension du protocole de coopération inclus dans la Convention de Budapest sur la simple criminalité.
Au niveau européen, un règlement et une directive visant à faciliter l'accès transfrontalier aux preuves électroniques en matière pénale font actuellement l'objet de négociations interinstitutionnelles entre le Conseil et le Parlement européen. Ces textes doivent permettre d'adresser directement des injonctions de production ou de conservation de preuves électroniques à des plates-formes internet situées dans d'autres États membres sans passer par les mécanismes habituels d'entraide judiciaire.
La Commission européenne a également été mandatée par le Conseil pour négocier un accord bilatéral entre l'Union européenne et les États-Unis concernant l'accès aux preuves électroniques et pour participer aux négociations au sein du Conseil de l'Europe sur un deuxième protocole additionnel à la Convention de Budapest sur la cybercriminalité.
18.03 Philippe Goffin (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.
Het incident is gesloten.
19 Question de Claire Hugon à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La détention erronée d'un jeune homme à la suite d'une erreur de personne" (55015894C)
19 Vraag van Claire Hugon aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De onrechtmatige aanhouding van een jongeman ten gevolge van een persoonsverwisseling" (55015894C)
19.01 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Madame
la présidente, monsieur le ministre, comme beaucoup d'autres personnes, j'ai
pris connaissance ce 19 mars de
l'arrestation, l'inculpation et la détention erronées, durant 8 jours à la
prison de Saint-Gilles, d'un jeune homme de 26 ans, prénommé Tai. Son
ordinateur ainsi que celui de sa compagne ont également été confisqués. Il
s'agit d'une erreur de personne : il semble que ce justiciable se soit trouvé
aux prises avec la justice parce qu'il ressemblait à un individu recherché, ce
que la comparaison de leurs photos respectives ne semble pas du tout confirmer.
La loi de 1990 sur la détention préventive conditionne pourtant celle-ci à
l'existence d'indices sérieux de culpabilité.
Grâce à la famille et aux amis du jeune
homme, qui ont rassemblé les preuves nécessaire pour démontrer que Tai était
innocent dans ce qui ressemble à une inversion étonnante des rôles, la Chambre
du Conseil a rendu une ordonnance en sa faveur, mais le parquet a fait appel le
jour-même. C'est finalement l'avocate de ce jeune homme qui a obtenu sa
libération auprès du juge d'instruction.
Monsieur le ministre, cette affaire est
interpellante à plus d'un titre et je voudrais donc vous poser les
questions suivantes. Comment s'explique
l'appel du parquet dans ce dossier alors que la persistance de raisons
plausibles de soupçonner la culpabilité de la personne arrêtée est une
condition sine qua non du maintien en détention?
Quelles mesures de dédommagement sont
accessibles à la victime d'une telle erreur? La loi du 13 mars 1973
réserve les indemnités pour arrestation ou détention illégale, inopérante ou
injustifiée aux personnes ayant été détenues plus que 8 jours, ce qui ne
semble pas être le cas en l'espèce puisque ce monsieur a justement passé 8
jours en prison. Il a pourtant à l'évidence subi un préjudice à la suite de
cette erreur. Dans de tels cas, existe-t-il d'autres recours qu'une action
en pour obtenir la réparation du
préjudice subi
Malgré son innocence, Tai restera inculpé
jusqu'à la fin de la procédure, sachant que notre droit de la procédure pénale
ne permet pas de "désinculper" un innocent. Ne serait-il pas utile de
prévoir une telle possibilité lors de la réforme de la procédure pénale?
19.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, madame Hugon, il s'agit d'un dossier du parquet de Hal-Vilvorde. Dans ce dossier, une enquête judiciaire est en cours. Il s'agit d'un dossier d'escroquerie, de piratage, de faux en informatique et de fraude informatique.
Comme vous le savez, je ne peux pas et je ne veux pas commenter une enquête en cours. L'enquête judiciaire se poursuit. Dès qu'elle sera terminée, on saura pour quels suspects le ministère public demandera un non-lieu à la chambre du conseil et pour quels suspects il demandera le renvoi devant le tribunal compétent.
Je peux vous informer que trois scénarios existent concernant les faits.
Un recours peut être introduit sur la base de l'article 27 de la loi du 13 mars 1973 relative à l'indemnité en cas de détention préventive inopérante. Il est possible de réclamer une indemnisation totale du dommage par une action contre l'État belge en la personne du ministre de la Justice devant le tribunal de première instance pour détention illégale. Aucune condition de durée n'est requise dans ce cas mais une faute, un dommage et un lien causal devront être établis. L'indemnisation prévue sur la base de cet article est fondée sur une responsabilité avec faute de l'État. L'étendue de l'indemnisation sera une indemnisation intégrale du dommage subi.
Deuxième possibilité, un recours peut être introduit sur la base de l'article 28 de la même loi. De jurisprudence constante de la Commission de détention préventive inopérante, la durée de la détention préventive prise en considération est de huit jours. Si la personne a subi une détention préventive de huit jours, elle satisfait donc à cette condition. D'autres conditions sont cependant exigées. La personne doit avoir été mise hors cause directement ou indirectement par une décision judiciaire coulée en force de chose jugée ou avoir bénéficié d'une ordonnance ou d'un arrêt de non-lieu. En outre, la détention ne doit pas avoir été provoquée par son propre comportement. L'indemnisation prévue sur la base de cet article est fondée sur une responsabilité sans faute de l'État. L'étendue de l'indemnisation sera limitée, accordée ex aequo et bono. Ce recours est supplétif. Il n'est recevable que s'il n'existe aucun autre moyen d'être indemnisé devant les juridictions ordinaires ou si ces autres voies ont été épuisées.
Enfin, une troisième possibilité existe, à savoir la demande directe de réparation au ministre dans le cadre d'un dossier pré-contentieux. Une analyse de la situation devrait être effectuée après avoir reçu l'avis des autorités judiciaires et qu'il ait été procédé à une analyse des pièces du dossier. Une proposition d'indemnisation éventuelle pourrait être formulée à la partie adverse, mais il faut qu'il y ait eu un avis préalable positif de l'inspecteur des Finances.
Désinculper quelqu'un n'est pas permis au juge d'instruction. Il faut que le procureur du Roi requière le non-lieu au terme de l'instruction lors du règlement de la procédure devant la chambre du conseil. À ma connaissance, il n'a jamais été question d'envisager une procédure de désinculpation pour les personnes inculpées à tort. L'hypothèse n'a de toute façon pas été envisagée lors des travaux de la réforme du Code de procédure pénale dont mon prédécesseur a pris l'initiative.
Cependant, dans le nouveau Code de procédure pénale proposé par la commission de réforme, le règlement de la procédure par la chambre du conseil à l'issue d'une instruction menée par le juge d'instruction est supprimée; l'exposé des motifs le précise. Dans la procédure proposée par la commission de réforme, le ministère public a donc la possibilité de classer l'affaire sans suite sans qu'il soit nécessaire de passer par une juridiction d'instruction pour le règlement de la procédure.
Enfin, je peux vous informer que les articles 27 et 28 de la loi précitée ont été repris dans le projet de nouveau Code de procédure pénale sans modifications majeures.
19.03 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Merci beaucoup, monsieur le ministre, pour cette réponse très étendue et très fouillée, et pour toutes les informations que vous avez pu me donner concernant ma deuxième question. Quant à la troisième, je suis contente de savoir que certaines possibilités s'ouvrent. Je continue à penser qu'il pourrait être opportun de se pencher sur la possibilité de désinculper. Nous avons connu l'affaire de la personne qui avait été erronément prise pour "l'homme au chapeau", après les attentats, et qui a dû attendre plusieurs années pour être officiellement déclarée innocente. Cela me paraîtrait une évolution intéressante.
L'incident est clos.
- Bert Moyaers aan Annelies Verlinden (Binnenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen) over "De infiltratiemogelijkheden van de politie in geval van cybercrime" (55015995C)
- Bert Moyaers aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De Pano-reportage over cybercriminaliteit" (55015998C)
- Bert Moyaers à Annelies Verlinden (Intérieur et Réformes institutionnelles) sur "Les possibilités d'infiltration pour la police en cas de cybercrime" (55015995C)
- Bert Moyaers à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le reportage de Pano sur la cybercriminalité" (55015998C)
20.01 Bert Moyaers (Vooruit):
Mijnheer de minister, op woensdag 24 maart konden we in de Panoreportage
zien hoe Belgen in 2020 voor 34 miljoen euro werden opgelicht door phishing.
Fraudeurs sturen slachtoffers een bericht
via mail, sms of sociale media waarin ze zich voordoen als iemand anders. En
dat kan echt alles en iedereen zijn: je bank, een technologisch bedrijf, een
postbedrijf dat zegt dat er een pakje op je wacht, de overheid met de melding
dat je je moet registreren voor een teruggave van de belastingen of een
compensatie voor je energiefactuur.
Justitie kan de toevloed aan dossiers
simpelweg niet aan. Er zijn te veel slachtoffers, te weinig gespecialiseerde
mensen en middelen. En dus is de kans dat de dader gepakt wordt bijzonder
klein. Het is dweilen met de kraan open.
Ook de politie geeft aan dat ze altijd
achterlopen als het over georganiseerde criminaliteit gaat. Er wordt wel
geïnvesteerd, maar de achterstand t.o.v. de misdadigers is een feit. Ik heb
daarover de volgende vraag.
In de reportage werd gezegd dat de
politie wettelijk gezien niet zomaar mag infiltreren in chatgroepen en geen
misdrijven uitlokken. Daarom duurt het soms jaren om de bendeleiders te kunnen
pakken. Zou dit in deze context niet moeten herbekeken worden gezien de grote
schade die cybercriminaliteit berokkent?
In de Panoreportage van 24 maart zagen we
hoe mensen in een tijdspanne van soms minder dan een uur via phishing al hun
spaarcenten kwijtspeelden. In de reportage werd naast de internetfraude ook
expliciet gezegd dat er een gebrek is aan zowel mankracht, middelen als
aangepaste wetgeving om te kunnen ageren tegen deze vorm van criminaliteit.
Justitie kan de toevloed aan dossiers simpelweg niet aan.
Ondertussen kondigde U afgelopen weekend
aan om € 30 miljoen extra vrij te maken in die strijd tegen deze vorm van
oplichting. Ik heb daarover de volgende vragen, meneer de minister.
1. Werd de werking van de bevoegde
diensten aangepast aan de fraude van de 21ste eeuw?
2. Denkt U gezien de enorme stijging in
2020 van de gemelde financiële schade en de door U beloofde investeringen om
deze problematiek aan te pakken en te zorgen dat burgers ook in de virtuele
wereld beschermd worden?
3. Hoe wil U die € 30 miljoen gaan
besteden?
4. Een geïntegreerde
gecentraliseerde aanpak van criminaliteit waarbij diverse gespecialiseerde
diensten samenwerken loont. Het voorbeeld bij uitstek dat zo'n gezamenlijke
gecoördineerde aanpak loont is operatie Limit.
Is er een geïntegreerde aanpak van online
fraude en phishing? Indien niet, zal deze voorzien worden?
5. Veel Phishers komen van
klassieke criminaliteit. Kopmannen / bendeleiders blijven praktisch altijd
buiten beeld. Hoe gaan we dit aanpakken?
Identiteitsfraude is een groeiend
probleem, waarbij nieuwe vormen verschijnen, zoals in Nederland waar criminelen
Instagramprofielen van populaire jongeren en influencers namaken om via valse
'pornosites' bankrekeningen leeg te halen.
Internetbankieren is het nieuwe normaal
en de samenleving is anoniemer. In dergelijke samenleving krijgt
identiteitsfraude nieuwe dimensies die de gevolgen ervan vergroten en
bestrijding bemoeilijken.
Vaak zijn slachtoffers van
identiteitsfraude, eerst slachtoffer geworden van emotiefraude of phishing.
Criminele organisaties gebruiken de identiteit van slachtoffers om
bankrekeningen op hun naam te openen, waardoor deze slachtoffers als geldezels
fungeren.
Criminelen laten gelden die ze verkregen
van rekeningen van slachtoffers, vervolgens over meerdere andere rekeningen en
meerdere banken lopen om de opsporing te bemoeilijken om uiteindelijk vaak in
het buitenland de gelden contant af te halen. Om titularissen van de
rekeninghouders en geldstromen in kaart te brengen, dient er voor iedere nieuwe
bank een nieuwe vordering opgemaakt en overgemaakt te worden.
Dit veronderstelt telkens een nieuw
contact tussen politie en OM en een proces-verbaal. Deze manier van werken
vergt veel tijd, waardoor criminelen gelden laten verdwijnen.
Nochtans voorziet artikel XV.3.5° /1 en
/2 van het WER, in afwijking van artikelen 46bis juncto 46quater van het
Wetboek van Strafvordering, dat de controleagenten van de Economische Inspectie
zich op eerste vordering door elke persoon gratis alle inlichtingen kunnen
laten verstrekken die identificatie mogelijk maken van personen die het
voorwerp uitmaken van een onderzoek en personen die betrokken zijn bij
financiële en gegevensstromen, alsook financiële stromen opsporen.
Via deze procedure worden parketten
ontlast, maar wordt ook op een vluggere manier de financiële stromen en het
criminele netwerk in kaart gebracht. Ik heb daarover de volgende vragen meneer
de minister.
Welke wettelijke initiatieven zal u nemen
om tot efficiëntere (gemoderniseerde) opsporingsbevoegdheden te komen in de
strijd tegen cybercriminaliteit?
Zal u bijvoorbeeld de vigerende wetgeving
aanpassen, zodoende ook de politie in navolging van artikel XV.3.5° /1 en /2
WER zij zelf rechtstreeks bij de banken identificaties van bankrekeningnummers
kunnen opvragen en het openbaar ministerie niet telkens een vordering dient op
te stellen, waardoor zij hiervan ontlast kunnen worden?
20.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Moyaers, wij kunnen moeilijk naast de spectaculaire stijging van het aantal feiten van phishing kijken. Pano gaf correct de door de politie geregistreerde feiten van phishing weer. Het is duizelingwekkend dat er vorig jaar 34 miljoen euro is gestolen – dat is dan nog maar het aangegeven bedrag – enkel en alleen via phishing. De volledige cijfers zijn wellicht nog veel groter.
Dat is niet alleen te wijten aan de digitalisering, maar wellicht speelt ook corona een rol. Jongerenbendes kunnen nu moeilijker de straat op, maar beroven mensen van achter hun pc. Politie en Justitie hebben al bendes kunnen ontmaskeren en oprollen. Meestal wordt er gebruikgemaakt van money mules, geldezels. Dat zijn mensen in de marginaliteit of anderen die zich laten gebruiken door een rekening te openen waarop het geld terechtkomt. Zij moeten het geld vervolgens van de rekening halen, waarna het wordt opgehaald door de organisatoren. In sommige gevallen opereren de criminelen echter in het buitenland en dient de money mule de som over te schrijven naar een buitenlandse rekening. Het zijn niet altijd de gemakkelijkste onderzoeken met daders die anoniem van achter hun pc opereren, vaak vanuit het buitenland. De tijd waarin de dader van een inbraak in het eigen dorp moest worden gezocht, is voorbij.
Justitie en politie passen zich dus aan en er bestaan gelukkig al goede praktijken. Wat de Belgische Justitie en politie realiseerden in het dossier-Sky ECC, is een illustratie van dat aanpassingsvermogen.
Dat de digitalisering van de maatschappij echter veel aanpassingsvermogen van Justitie en politie vergt, is een understatement. Daarom investeert de regering in de veiligheid, ook in de virtuele wereld. Er zal 5 miljoen euro voor gespecialiseerde cybermagistraten en ondersteunend personeel bijkomen. Concreet gaat het om 33 mensen in de komende jaren. Er komt 32 miljoen euro extra vrij voor NTSU, de dienst bij de federale politie die bezig is met de onderschepping van data om op zoek te gaan naar netwerken.
Bovendien komen er 125 profielen voor IT-specialisten bij de gerechtelijke politie bij. Meer middelen en meer mensen dus. Dat is een goed begin, maar vooral is een doorgedreven inzet op duidelijker informatiebeheer en -doorstroming tussen de betrokken partners aan de orde.
Er wordt op dit ogenblik in een nationale werkgroep gepoogd om tot een geïntegreerde aanpak van phishing te komen. Dat zal resulteren in een omzendbrief voor politie en parketten.
Wat de kopmannen en de bendeleiders betreft, zal het beleid dat wordt voorbereid, voorzien in zowel de aanpak van de money mules als in de bestrijding van de achterliggende structuren. Door de aanpak van de grote aantallen money mules zo eenvormig en vlot mogelijk te stroomlijnen, wil het openbaar ministerie meer ruimte creëren voor een doorgedreven onderzoek naar de bovenbouw en de achterliggende structuren. Een belangrijk instrument hiervoor zal de mogelijkheid zijn voor de banken om onderling informatie te kunnen delen over incidenten zodat de grote vijver van money mules kan worden drooggelegd. Er wordt hiervoor een wetsontwerp voorbereid, in samenspraak met Febelfin.
Wat betreft de vraag over de chatgroepen die u aan minister Verlinden wilde stellen, kan ik u meedelen dat artikel 46sexies van het Wetboek van strafvordering toelaat dat welbepaalde politiediensten online interactie voeren met verdachten zonder dat er meteen een full infiltratie overeenkomstig artikel 47octies nodig is. Echter, ingevolge COVID-19 moet worden vastgesteld dat de noodzakelijke wettelijke vereiste opleiding voor de politiediensten nog niet werd georganiseerd zodat de gespecialiseerde diensten van het CGSU thans de enige zijn die dergelijke virtuele interactie mogen uitvoeren. Die opleiding voor de reguliere politiediensten moet er zo snel mogelijk komen. Die is immers belangrijk om hen toe te laten de nodige vaststellingen te doen in de virtuele wereld.
Uw volgende vraag, de Belgische wetgeving inzake de opsporingsbevoegdheden van de gerechtelijke autoriteiten kreeg een belangrijke update via de wet van 25 december 2016. Het wettelijk kader voor de strijd tegen cybercriminaliteit ligt volledig in lijn met de bestaande internationale rechtsinstrumenten, zoals het Verdrag van Boedapest. Ik heb in mijn beleidsverklaring al aangegeven dat de grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal moet worden vereenvoudigd. Ik verwijs naar de onderhandelingen over het reglement e-evidence binnen de EU en naar het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag van Boedapest binnen de Raad van Europa.
Ik kom tot uw laatste vraag. De ambtenaren van de Economische Inspectie hebben op basis van het Wetboek van economisch recht de bevoegdheid om zelf informatie op te vragen bij de financiële instellingen. Het wetboek voorziet echter niet in een toegang tot het centraal aanspreekpunt bij de Nationale Bank van België. Ik acht het niet wenselijk om de vigerende wetgeving aan te passen waardoor de politie zelf rechtstreeks bij de banken identificaties van bankrekeningnummers zou kunnen opvragen. Dit blijft voor mij een bevoegdheid van de procureur des Konings, die de leiding en het gezag over het onderzoek heeft.
Hij draagt hiervoor de verantwoordelijkheid.
In het nieuwe wetsontwerp Justitie dat binnenkort zal worden voorgelegd in de Kamer, wordt het toepassingsgebied van artikel 46quater, paragraaf 2, van het Wetboek van strafvordering uitgebreid zodat de procureur des Konings de noodzakelijke informatie over de producten, diensten en verrichtingen van financiële aard en betreffende virtuele waarden die betrekking hebben op een verdachte kan vorderen, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de misdrijven een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben.
Tot nu toe was de mogelijkheid om daarvoor eerst het CAP te raadplegen immers beperkt tot een aantal specifiek opgesomde misdrijven. Door deze wijziging zal de procedure worden vereenvoudigd zodat er maar één keer door de procureur een vordering wordt opgesteld, de politieagent het CAP kan aanschrijven en op basis van deze informatie daarna direct de juiste bank gecontacteerd kan worden. Daarnaast is er nood om sneller het volledige geldspoor in kaart te kunnen brengen. Dit vergt nu een veelvuldige heen-en-weercommunicatie tussen politie en parket en politie en partners. Het openbaar ministerie plant hieraan tegemoet te komen door de introductie van een unieke doorloopvordering op basis van artikel 46bis en quater die gericht wordt aan elke betrokken partner in het geldspoor, gemotiveerd en geconcretiseerd. Snelheid is immers geboden in de strijd tegen phishing, met name om te vermijden dat de gelden verdwijnen.
20.03 Bert Moyaers (Vooruit): Het is inderdaad een zeer uitgebreid antwoord, het waren natuurlijk ook heel wat vragen. Er is 34 miljoen euro aangegeven voor phishing. Dat zal waarschijnlijk nog niet alles zijn, misschien zelfs maar het topje van de ijsberg. Niet iedereen durft dat aan te geven, vaak ook uit schaamte of omdat men het niet eens de moeite vindt omdat het bedrag te klein is in hun ogen om dat aan te geven. U wilt de money mules ook aanpakken. Boven de money mules zitten de phishers, daarboven zitten dan de ultieme kopmannen. Die money mules aanpakken, is zeker goed, maar daar moeten we toch mee opletten. Die zijn namelijk heel vaak zelf het slachtoffer van identiteitsfraude. Er zijn ongetwijfeld mensen, heel vaak studenten, die hun rekening wel eens durven lenen aan phishers om dan uiteindelijk als money mule te kunnen dienen. We moeten toch opletten dat we ons niet alleen daarop focussen. Heel vaak zijn die mensen zelf het slachtoffer. In dat opzicht is het interessant dat bijvoorbeeld hogeschool PXL samen met politiezone LRH in Hasselt een specifiek traject wilt uitdenken voor volgend schooljaar, voor studenten die zich zouden kunnen laten verleiden tot money muling. Als dat werkt, is dat misschien interessant om in het hele land uit te rollen, daar kan misschien in geparticipeerd worden.
Hoe dan ook, ik denk dat er zeker een gecoördineerde aanpak nodig is, met efficiënte manieren om informatie uit te wisselen. Er dient geïnvesteerd te worden in personeel en ik heb u net horen zeggen dat u dat zult doen, maar ik denk ook dat er in de opsporingsbevoegdheden hier en daar aanpassingen mogelijk zijn om het probleem echt efficiënt te kunnen aanpakken.
Het incident is gesloten.
21 Question de Claire Hugon à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La vaccination urgente des détenus" (55016001C)
21 Vraag van Claire Hugon aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De dringende vaccinatie van de gedetineerden" (55016001C)
21.01 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, vous avez déjà apporté certains éléments de réponse à cette question en répondant à M. Aouasti. Pour le surplus, je me réfère à ma question écrite, si vous pouvez y apporter des réponses supplémentaires.
Monsieur le ministre, en prison comme
ailleurs c'est le vaccin qui sonnera la fin de cette période très difficile.
Vous l'avez déjà indiqué, les détenus ne font pas pour l'instant partie des
groupes prioritaires pour la vaccination, à l'exception des détenus considérés
comme les plus vulnérables.
Monsieur le ministre, étant donné
- les conséquences très lourdes pour les
détenus des régimes de lutte contre le covid en prison - sur leurs conditions
de vie, leur santé physique et mentale, leur réinsertion,
- les risques accrus que posent de tels
milieux collectifs pour la propagation de l'épidémie, vu la promiscuité
- l'état de santé généralement moins bon des
détenus qui entraîne des risques accrus en cas de contamination,
- l'impossibilité dans certaines prisons
d'isoler correctement les détenus positifs au covid
- que les prisons sont des collectivités et
que les autres collectivités ont été considérées comme prioritaires,
- qu'un détenu participe tout autant qu'une
autre personne au risque de saturation des hôpitaux
l'ensemble des détenus aurait pourtant dû
être prioritaire pour la vaccination. C'était d'ailleurs la recommandation du
Comité consultatif de bioéthique dans son avis du 11 décembre 2020. Ce n'est
pas le choix qui a été fait pour l'instant, mais la stratégie peut toujours
évoluer.
Monsieur le ministre, voici mes questions :
- quels sont les derniers chiffres de
l'épidémie dans nos prisons ?
- combien de doses sont nécessaires pour
vacciner l'ensemble des détenus et du personnel des lieux de détention en
Belgique ?
- la vaccination prioritaire à Merksplas,
Paifve, Saint-Hubert, Bruges, Lantin, et Saint-Gilles, est-elle terminée ?
Combien de détenus sont concernés ? Le personnel de ces établissements a-t-il
également été vacciné ?
- les détenus âgés de plus de 65 ans ou avec
des comorbidités sont nombreux ; bénéficient-ils du même ordre de priorité que
les citoyens libres ? La vaccination a-t-elle commencé pour ces groupes à
risque, ou quand débutera-t-elle?
- l'arrivée d'au moins deux millions de
doses supplémentaires pour le mois d'avril permet-elle d'espérer un changement
dans la stratégie de vaccination en faveur des détenus et des agents
pénitentiaires, afin de mettre fin au régime de détention drastique en place
depuis un an ?"
21.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Chère collègue, au 30 mars 2021, 796 détenus avaient été testés positifs depuis le début de la pandémie. Parmi eux, 172 étaient encore positifs à cette date. Vacciner l'ensemble des détenus et du personnel correspond à 20 000 vaccinations, nécessitant 40 000 doses si le vaccin utilisé requiert deux injections.
À l'heure actuelle, seul le personnel en fonction dans l'aile réservée aux détenus âgés à la prison de Merksplas et celui en fonction dans la section covid-19 de la prison de Bruges ont été vaccinés. Pour ces deux établissements, 32 membres du personnel de surveillance et 15 membres du personnel soignant ont été vaccinés.
Aucun détenu n'a été vacciné à Bruges, puisqu'on ne peut pas vacciner les personnes malades, ce qui est le cas des détenus de la section covid-19 de cette prison. À Merksplas, 24 détenus ont été vaccinés. Il faut noter qu'il n'y a eu aucun refus.
Pour les autres établissements concernés, il n'y a à ce jour pas de date fixée. Il est veillé à un parallélisme entre la société libre et le monde carcéral quant aux priorités en matière de vaccination. La Flandre vient de terminer la vaccination des personnes de plus de 85 ans et entame celle de personnes de plus de 65 ans. Tout le monde ne sera donc pas vacciné au même moment. Cela dépendra également de la livraison des vaccins.
À partir du 19 avril débutera la vaccination des détenus de 65 ans et à risque, soit plus ou moins 1 800 personnes. La task force Vaccination a par ailleurs sollicité, à ma demande, l'avis du Conseil Supérieur de la Santé pour le personnel pénitentiaire et les autres détenus. Cet avis devrait être rendu la semaine prochaine.
21.03 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Merci beaucoup, monsieur le ministre, pour ces réponses précises. Je suis contente de savoir qu'un avis du Conseil Supérieur de la Santé ait été sollicité et qu'il est attendu incessamment. Effectivement, on a déjà suffisamment pu souligner à quel point la situation dans les prisons est encore beaucoup plus difficile qu'ailleurs, au vu des conditions absolument drastiques auxquelles sont soumis les détenus. Je continue donc à espérer qu'un changement pourra être opéré dans la stratégie de vaccination afin de faire passer les détenus dans leur ensemble à une situation plus prioritaire. Pour l'instant, je suis déjà rassurée de savoir qu'il y aura au moins un parallélisme entre le monde carcéral et la société libre.
L'incident est clos.
- Marianne Verhaert aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Een cocaïnewasserij in de Kempen" (55016021C)
- Ben Segers aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De ontdekking van een cocaïnewasserij" (55016129C)
- Marianne Verhaert à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Une installation de lavage de cocaïne en Campine" (55016021C)
- Ben Segers à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La découverte d’une "blanchisserie de cocaïne"" (55016129C)
22.01 Marianne Verhaert (Open Vld): De FGP Antwerpen heeft vrijdag een cocaïnewasserij
ontdekt in Arendonk, de Antwerpse Kempen. In de loods werd cocaïne uit goederen
gewassen met behulp van chemicaliën en opnieuw tot blokken geperst. Dit soort
drugslabo's wordt wel regelmatig ontdekt bij onze noorderburen. Het hoeft dan
ook niet te verbazen dat de ontdekking van één van de eerste wasserijen zich in
de Kempen voordoet.
Ik heb al enkele vragen gesteld over de
aanpak van de synthetische drugslabo's. In de schaduw van de Antwerpse haven,
waar de import van coke grote ogen werpt, staat de productie van synthetische
drugs. Drugslabo's in onze achtertuin produceren voor miljoenen, mogelijks
miljarden aan pillen voor wereldwijde export. Naast de maatschappelijke impact
is er ook het gevaar voor de volksgezondheid. Per kilo pillen wordt er minstens
20 liter afval geproduceerd, vaak achteloos gedumpt of geloosd.
Voorkomen is beter dan genezen, daarom is
het parket in Limburg gestart met een anoniem drugsmeldpunt en trekt men
hiermee ook naar de burger. Want het is vaak een buur of een passant die een
vreemde geur waarneemt of drugsdumpingen aantreft en daarbij ook een drugslabo
ontdekt. Ook bij deze wasserij had een buur vermoedens dat er iets gaande was.
Kan u dieper op de details van dit
drugslabo ingaan? Vanaf wanneer was het labo actief? Welke hoeveelheid drugs
werd er vermoedelijk al 'gewassen'? Wat is de geschatte opbrengst?
Zijn er indicaties die erop wijzen dat er
reeds lozingen of dumpingen van chemisch afval gebeurden door dit labo? Zijn er
saneringskosten, zowel voor de loods als voor het gedumpte afval? Door wie
zullen deze gedragen worden?
Samenwerking met Nederland is cruciaal.
Op een vorige vraag antwoordde u dat de procureur-generaal op 4/02 overlegden
met het Nederlands College van procureurs-generaal over de wederzijdse
samenwerking in drugsdossiers en de integrale en geïntegreerde aanpak van
georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Wat leverde dit overleg op?
Welke verdere stappen worden genomen om de samenwerking tussen België en
Nederland te versterken wat betreft de aanpak van drugslabo's?
Welke middelen wil u investeren om het
anonieme drugsmeldpunt Limburg te versterken en uit te breiden zodat burgers
makkelijker en sneller anonieme tips kunnen geven om drugslabo's sneller te
ontdekken?
22.02 Ben Segers (Vooruit): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik las vanmorgen in de krant dat de cocaïnewasserij zich bevindt in de ouderlijke woning van Ben Segers, maar dat is een naamgenoot. Ik heb daar niets mee te maken.
Mijnheer de minister, afgelopen vrijdag
konden we kennismaken met een zeldzame cocaïnewasserij in ons land, meer
bepaald in Arendonk dicht bij de grens van Nederland. Volgens het persbericht
van het openbaar ministerie gaat het om de eerste cocaïnewasserij die in ons
land werd ontdekt. De ontdekking kwam er na samenwerking met de Nederlandse
politiediensten. De aanleiding voor de huiszoeking in Arendonk zou een
arrestatie zijn geweest van een man in Breda. Cocaïnewasserijen werden in
Nederland wel al ontdekt. Zo werd vorig jaar een grote cocaïnewasserij in het
Drentse Nijeveen aangetroffen. Cocaïnewasserijen zijn blijkbaar niet nieuw maar
is een manier waarop de drugsmaffia op een andere dan de klassieke manier
cocaïne smokkelt
Mijnheer de minister, ik heb hierover de
volgende vragen.
De drugs worden gesmokkeld in zogenaamde
draagmaterialen. Hebt u zicht op het soort goederen waarin of waarmee de
cocaïne wordt gesmokkeld? Werden er eerder reeds dergelijke draagmaterialen in
beslag genomen? Welke evolutie stelt u vast wat dit fenomeen betreft?
Het is niet de eerste keer dat er
drugsafval of chemisch afval in ons land wordt ontdekt. We weten dat er
oplosmiddelen en/of chemicaliën nodig zijn om de cocaïne terug uit de producten
te halen. Kan er aan de hand van het gedumpte drugsafval of chemisch afval
worden nagegaan of deze afkomstig zijn van een cocaïnewasserij?
Is er de afgelopen jaren een toename
merkbaar van het aantal lozingen van drugs- of chemisch afval in ons land?
Afgelopen vrijdag kwam het technisch
labo, Clan Lab Response Unit (CRU) eveneens ter plaatse. Kunt u wat meer
duiding geven over deze unit, de samenstelling van deze unit en het aantal
personen die hiervan deel uitmaken? Is deze unit voldoende groot of zijn er
bijkomende aanwervingen noodzakelijk? Welke profielen worden er desgevallend
nog gezocht?
Hoe evolueerde de voorbije jaren het
aantal keer dat C.R.U. moest uitrukken voor clandestiene labo’s, opslagplaatsen
en dumpingen? En hoe evolueerde de voorbije jaren het aantal dossiers dat door
NICC verwerkt werd?
Welke resultaten werden er doorheen de jaren
geboekt?
Welke tendensen stelt u vast en hoe zal u
hier verder op inspelen?
22.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw Verhaert, mijnheer Segers, het gerechtelijk onderzoek moet zijn beloop kennen, maar uiteraard zijn deze vragen pertinent. Wij zetten momenteel met volle kracht in op de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit. In dit dossier laat de modus operandi, het wassen van cocaïne uit goederen, er weinig twijfel over bestaan dat we hier te maken hebben met georganiseerde criminaliteit.
Cocaïne kan geëxtraheerd worden uit vele dragers. Onze diensten stellen een toenemende diversificatie van de modus operandi vast. Dit is een tendens die algemeen wordt waargenomen binnen de georganiseerde criminaliteit.
Over het onderzoek kan ik alleen bevestigen dat het Openbaar Ministerie vrijdag de onderzoeksrechter heeft gevorderd. Er zijn 11 personen aangehouden. Die zijn op 30 maart, gisteren dus, verschenen voor de raadkamer in Turnhout.
Mevrouw Verhaert, wat uw tweede vraag betreft, kan ik u om dezelfde reden niet zeggen of er indicaties zijn van eerdere dumpingen door dit labo. De kosten voor het weghalen van de drugs, het labo en de producten die aangetroffen werden, zijn gerechtskosten voor zover dat weghalen gebeurde op vordering van een magistraat. Het herstel van de milieuschade die verband houdt met drugsprecursoren en de daarmee verbonden afvalstoffen, worden niet beschouwd als gerechtskosten. Deze kosten komen ten laste van de eigenaar of de bestuurlijke overheden. Deze kunnen de gemaakte kosten wel van de in verdenking gestelde terugvorderen via het neerleggen van een nota burgerlijke partijstelling. Ik nodig de lokale administratie natuurlijk uit om dat ook te doen.
Wat uw derde vraag betreft, het overleg tussen het Nederlandse college van PG's en hun Belgische ambtsgenoten vond inderdaad plaats op 4 februari 2021 via videoconferentie. Er werden afspraken gemaakt in verband met de wederzijdse prioriteiten en de internationale samenwerking. De samenwerking tussen Nederland en België verloopt alsmaar beter. Dat is cruciaal.
Wat uw vierde vraag betreft, het Anoniem Drugmeldpunt Limburg startte in april 2017. Het maakt het voor de burger mogelijk om telefonisch een anonieme melding te doen. Eind 2020 werd er naast het 0800-nummer ook een website gelanceerd. Die bestaat momenteel uit een pagina waarop de melder zeer eenvoudig een contactformulier kan invullen. Momenteel wordt er door het parket Limburg, de federale politie en de lokale politie Limburg alsook de provincie gewerkt aan de verdere uitbreiding van de website. De bedoeling is om de website uit te werken tot een platform waar er, naast de mogelijkheid om anoniem druggerelateerde meldingen te maken, ook relevante informatie over de problematiek kan worden teruggevonden. Tips om druglabo's of cannabisplantages te helpen herkennen zullen ook worden vermeld.
Ook het parket Antwerpen werkt momenteel samen met de politie en de provincie aan een meldpunt rond plantages, labo's en dumpings, omdat er een opmerkelijke stijging van plantages en labo's werd vastgesteld. Het opsporen wordt voor de politie steeds moeilijker, aangezien er achter de feiten vaak criminele organisaties zitten die steeds beter worden in het verbergen van die activiteiten. Daarom ondersteun ik dat er een beroep wordt gedaan op alerte burgers. Drugmeldpunten zijn een goed initiatief, met resultaten op het terrein.
Mijnheer Segers, het onderzoeken van drugsafval kan inderdaad een indicatie geven van het soort drugs en in sommige gevallen van de gebruikte procedures. Het is echter een technisch moeilijke taak, omdat de criminele organisaties de herkomst van de gebruikte producten willen verhullen, maar ook omdat identieke chemische stoffen gebruikt kunnen worden in verschillende fabricage- en extractieprocessen. Volgens de gegevens waarover onze diensten beschikken, is het aantal clandestiene depots van chemische stoffen die afkomstig zijn van drugsproductie op ons grondgebied, de laatste twee jaar afgenomen. Die tendens werd ook in Nederland waargenomen. De daling is meer dan waarschijnlijk toe te schrijven aan de investering van criminele organisaties om dit afval op een professionele manier te verbergen en zo het risico van ontdekking door de diensten te verkleinen.
De Clan Lab Response Unit, CRU, is een gespecialiseerde eenheid van de Centrale Directie voor de Bestrijding van de Georganiseerde Misdaad. Deze eenheid bestaat uit gespecialiseerde onderzoekers die zijn opgeleid om op te treden in productielocaties voor drugs. De CRU wordt tijdens haar interventies bijgestaan door de leden van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, alsmede door in gevaarlijke stoffen gespecialiseerde officieren van de brandweer. De CRU bestaat uit vijf personen. De evolutie op het vlak van drugsproductie is een voortdurende uitdaging voor deze afdeling. Wat de profielen betreft, blijven dit uiteraard op de eerste plaats onderzoekers, aangezien deze eenheid bedoeld is ter ondersteuning van het gerechtelijk onderzoek. Daarnaast, en in overeenstemming met de algemene visie van de FGP, wordt gezocht naar specifieke profielen, zoals bijvoorbeeld scheikundigen.
In het algemeen heeft de CRU de afgelopen jaren ongeveer honderd interventies per jaar uitgevoerd. Deze interventies houden niet alleen verband met de ontmanteling van de plaatsen, maar ook met de bijkomende technische taken in verband met het gerechtelijk onderzoek. De evolutie van het aantal interventies van deze eenheid is uiteraard afhankelijk van de actuele tendensen. Zo hebben onze diensten de afgelopen twee jaar moeten vaststellen dat het aantal productieplaatsen is toegenomen, maar tegelijkertijd deed zich ook een daling voor in het aantal clandestiene depots van chemische producten.
Ik kom tot uw vijfde vraag. De toename in drugsproductie is verontrustend. Onze diensten worden bovendien geconfronteerd met een toenemende professionalisering en verscheidenheid in de soorten. Denk bijvoorbeeld aan de opkomst van geïndustrialiseerde productie van metamfetamine. Bovendien lijkt de huidige gezondheidscrisis deze activiteit niet te hebben afgeremd. Integendeel, onze diensten stellen een toename van de productiecapaciteit vast en een versnippering van de productieketen, ongetwijfeld om de risico's op bestraffing te beperken. De inspanningen in het kader van het Nationaal Veiligheidsplan hebben ons in staat gesteld de productiesites beter te begrijpen, te onderzoeken en te ontmantelen.
We zullen dit blijven doen, met name door te investeren in de bilaterale samenwerking met Nederland en door ons voortdurend in te zetten voor de projecten die door Europol worden ontwikkeld.
22.04 Marianne Verhaert (Open Vld): Mijnheer de minister, bedankt voor het uitgebreide antwoord. U haalde het zelf ook aan, de situatie is echt verontrustend. We weten immers dat de drugscriminaliteit de laatste jaren niet is teruggevallen, integendeel zelfs.
De Kempen en Limburg zijn de productiespots bij uitstek van synthetische drugs. Per kilo pillen wordt er ongeveer 20 liter afval geproduceerd dat gevaarlijk is voor de volksgezondheid. Het afval wordt regelmatig gedumpt in bossen, langs de weg of in vrachtwagens. Zelfs op marktpleinen wordt het achtergelaten. Onze diensten leggen steeds vaker de link tussen het afval en de labs, waardoor minder vaten gedumpt worden. Men laat het afval dan echter wel op een andere manier verdwijnen.
U meldt zelf dat er steeds minder rotzooi afkomstig van drugslabs wordt gevonden, maar tegelijk weten we dat de drugsfabrikanten nog nooit zoveel rotzooi hebben gemaakt. Men begint nu de grondstoffen zelf aan te maken, omdat er controles zijn op de aankoop ervan. De vraag is natuurlijk waar het afval nu naartoe gaat. Wordt het geloosd in onze riolen of laat men het op straat weglopen? Dat zijn zaken waarover wij ons echt zorgen moeten maken want het afval heeft een enorme impact op onze volksgezondheid.
Mijnheer de minister, de strijd tegen de drugsfabrikanten is een prioriteit. Het gaat over labs in de achtertuinen van onze inwoners in de Kempen. Laten we dus net als in Limburg onze burgers een stem geven met een drugsmeldpunt, zodat ze op een makkelijke manier bepaalde situaties kunnen melden. Anderzijds moeten we hen bewustmaken van bepaalde geuren, zodat ze die kunnen opmerken en ze anoniem kunnen melden.
Het is zeker een
goede zaak dat men ook in Antwerpen wil starten met dit initiatief. Zoals u
zelf zegt, veel middelen zijn daar niet voor nodig. Ik hoop dus dat hier een
beperkt budget voor kan worden vrijgemaakt.
In Limburg is het drugsmeldpunt een succes, maar dan vooral dankzij de vrijwillige inzet van de medewerkers van het parket. Er is namelijk geen geld om affiches te drukken. Daarvoor springt de provincie bij. Er is geen geld om een affiche te ontwerpen. Daarvoor kan men terecht bij de zoon of dochter die een ontwerp kan maken. Er is ook geen geld voor een beveiligde website. Daarom spreekt men ook zelf een voicemail in. Het beetje geld dat zij vragen zal echt een enorme meerwaarde betekenen voor de veiligheid van de Kempense en Limburgse inwoners. Ik hoop dan ook van harte dat er snel toch beperkte middelen zullen worden vrijgemaakt om het anonieme drugsmeldpunt in Limburg te versterken en het eventueel uit te rollen over heel ons land.
22.05 Ben Segers (Vooruit): Dank u voor uw uitgebreid antwoord, mijnheer de minister. Ik sluit mij graag aan bij de woorden van mevrouw Verhaert. Voor het overige ga ik niet dieper in op uw antwoord, gezien het gevorderde uur, maar ik wil u graag nog heel uitdrukkelijk bedanken voor uw telkens heel erg uitgebreide antwoorden. U toont veel voluntarisme. Ik wil dat toch eens uitdrukkelijk zeggen, omdat niet alle ministers dat doen. Wij krijgen van u altijd heel uitgebreide antwoorden. Dat waardeer ik.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitster: Vraag nr. 55015567C van mevrouw de Laveleye wordt omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 55016073C van de heer Vanbesien wordt eveneens omgezet in een schriftelijke vraag, als het antwoord doorgemaild kan worden.
- Ahmed Laaouej à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Les poursuites belges dans le cadre des Panama Papers" (55016078C)
- Kristien Van Vaerenbergh à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'enquête judiciaire dans le cadre des Panama Papers" (55016103C)
- Marco Van Hees à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "L'échec de l'enquête belge sur les Panama Papers" (55016098C)
- Cécile Cornet à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "L'accord de coopération belgo-luxembourgeois sur la lutte contre le blanchiment" (55016142C)
- Ahmed Laaouej aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De vervolgingen in België in het kader van de Panama Papers" (55016078C)
- Kristien Van Vaerenbergh aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het gerechtelijk onderzoek naar aanleiding van de Panama Papers" (55016103C)
- Marco Van Hees aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "Het fiasco van het Belgische onderzoek naar de Panama Papers" (55016098C)
- Cécile Cornet aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De Belgisch-Luxemburgse samenwerkingsovereenkomst ter bestrijding van witwasserij" (55016142C)
23.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Een onderzoeksrechter kreeg een njet van zowel Panama als
Luxemburg en geeft het dossier weer terug aan het Brussels parket. Een verzoek
van de Brusselse onderzoeksrechter Michel Claise aan de Luxemburgse
autoriteiten om zijn speurders toe te staan een onderzoek te voeren bij het
Luxemburgse Experta (Bil Fund inmiddels) werd geweigerd en dit ondanks
samenwerkingsakkoord over onderzoek naar witwaspraktijken tussen ons land en
Luxemburg.
Luxemburg zei dat het niet kon omdat de
vraag niet gericht genoeg was en het Belgische team eerder achter informatie
kwam vissen (fishing expeditie). Ook Panama werkte niet mee.
Dit soort zaken zijn niet gemakkelijk
maar een slechte afloop leidt wel tot imagoschade voor onze justitie omdat de
indruk ontstaat dat het groot kapitaal ermee wegkomt.
Hoe moet het nu verder? Welke
initiatieven neemt België ten aanzien van Luxemburg bilateraal en via het
Europese niveau om Luxemburg aan te zetten haar volle medewerking te verlenen
aan de vervolging en de bestraffing van deze criminaliteit?
23.02 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, dans un article de L’Echo du 27 mars 2021, on indique que "l’enquête judiciaire au sujet des montages que Dexia avait organisés pendant des années à partir du Luxembourg pour ses clients belges n’a finalement rien donné. Le juge d’instruction bruxellois Michel Claise a trouvé porte close côté luxembourgeois".
Il était apparu dans le cadre des Panama Papers que de l’argent non déclaré de Belges avait été déposé sur des comptes chez Dexia Banque Internationale à Luxembourg, en le mettant au nom de boîtes postales logées à Panama et aux Îles Vierges britanniques.
Le juge Claise, explique le quotidien, "a demandé aux autorités luxembourgeoises de pouvoir récolter des données auprès de la société luxembourgeoise Experta Corporate & Trust Services, une filiale du groupe Dexia régulièrement citée dans les Panama Papers. À son grand désappointement, il s’est heurté à un mur côté luxembourgeois, et ce malgré les accords de coopération conclus avec la Belgique pour faciliter les enquêtes en matière de blanchiment".
Monsieur le ministre, pouvez-vous nous expliquer pourquoi le Grand-Duché de Luxembourg a refusé d’appliquer les accords de coopération dans cette affaire? Envisagez-vous des initiatives pour tenter d’infléchir la position du Grand-Duché en matière de coopération dans cette affaire ou dans d’autres? D’une manière plus générale, le Luxembourg figurant à la sixième place de la nouvelle liste 2021 des pires paradis fiscaux de la planète, établie par Tax Justice Network, ne jugez-vous pas utile de prendre des initiatives au sein de l’Union européenne à l’encontre des pratiques fiscales de ce pays?
23.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, chers collègues, ter herinnering, het Groothertogdom Luxemburg heeft zich altijd restrictief opgesteld ten aanzien van verzoeken om internationale samenwerking op het vlak van belastingfraude en het witwassen van geld uit fiscale fraude. Dat is een feit waar we niet naast kunnen kijken.
Dans le cas précis des Panama Papers, les autorités luxembourgeoises ont appliqué cette approche restrictive dans l'exécution de la demande d'entraide européenne qui avait été lancée par le juge d'instruction belge. Cette demande a été considérée comme incomplète car elle ne fournissait pas assez d'éléments de preuve que les bénéficiaires économiques belges visés avaient individuellement commis une infraction pénale au sens de la loi luxembourgeoise.
Cette manière d'envisager la demande belge revient dans les faits à rendre impossible toute coopération en matière de fraude fiscale et de son blanchiment, puisque le but de la demande belge est justement d'obtenir les éléments de preuve à l'encontre des ressortissants belges. Si ces éléments de preuve avaient déjà été récoltés en Belgique, il n'y aurait eu aucune nécessité de recourir à une demande dans l'enquête.
Il s'agit en quelque sorte d'un cercle vicieux puisqu'on nous demande la preuve des faits que la demande vise précisément à étayer par une recherche de preuves.
Ook al betreft het hier de soevereiniteit van een ander land, wij zullen die handelwijze aan de kaak stellen bij de Luxemburgse autoriteiten.
23.04 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse, que je trouve assez claire.
La position luxembourgeoise est franchement intolérable, puisqu'elle refuse tout simplement de fournir des informations, malgré les accords de coopération en vigueur. Nous savons que ce pays est l'un des fers de lance des paradis fiscaux dans le monde, favorisant ainsi la fraude et le blanchiment. C'est grave!
À l'instar de personnalités telles que l'économiste Gabriel Zucman, je considère que de telles attitudes sont inconcevables au sein de l'Union européenne. Pour cette raison, celle-ci devrait prendre des mesures de rétorsion, voire envisager une exclusion de ces paradis fiscaux. C'est, en tout cas, la conclusion à laquelle aboutit M. Zucman. Selon moi, la Belgique devrait non seulement jouer un rôle dans ses relations bilatérales avec le Luxembourg, mais aussi au sein de l'Union européenne, pour dénoncer de telles pratiques et prendre des mesures contre le Grand-Duché.
Het incident is gesloten.
- Philippe Goffin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La "fête de départ" au sein de la prison de Lantin" (55016107C)
- Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La lockdown party organisée sur le parking de la prison de Lantin" (55016159C)
- Claire Hugon à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le respect des règles covid à la prison de Lantin" (55016165C)
- Philippe Goffin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het 'afscheidsfeestje' in de gevangenis van Lantin" (55016107C)
- Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het lockdownfeestje op de parking van de gevangenis van Lantin" (55016159C)
- Claire Hugon aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De naleving van de covidregels in de gevangenis van Lantin" (55016165C)
De voorzitster: Mevrouw Hugon was hier net nog aanwezig, maar ze wist waarschijnlijk niet dat deze vraag nog aan bod zou komen. U kunt haar het antwoord op haar vraag misschien schriftelijk bezorgen.
24.01 Philippe Goffin (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, une fête de départ s'est déroulée au sein de la prison de Lantin. Je souhaiterais vous entendre quant à son caractère légal, autorisé et tout ce qui va autour.
24.02 Sophie De Wit (N-VA): Een cipier uit de
gevangenis van Lantin ging met pensioen, en dat zou volgende de media gevierd
zijn op de parking van de gevangenis met tientallen personeelsleden. Ze zouden
geen mondmasker gedragen hebben en er werd alcohol geschonken. Dit alles
bovendien in het zicht van een aantal gedetineerden met zicht op de parking.
Opvallend bij dit verhaal is dat het
personeel van de medische vleugel van de gevangenis, de dag voordien het werk
had neergelegd om een snellere vaccinatie te eisen, omdat ze schrik hadden om
besmet te raken.
De directie van de gevangenis stuurde
reeds een vlammende mail naar het personeel en het Gevangeniswezen liet weten
dat dit verhaal een passend gevolg zou krijgen.
Ik heb hierover volgende vragen voor u:
1. Bent u op de hoogte van deze feiten en
kan u deze bevestigen? Hebt u meer details over het aantal aanwezigen, de duur
van het feest,...? 2. Welke gevolgen zijn, zullen of kunnen hieraan gegeven
worden?
24.03 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, chers collègues, je confirme qu'un groupe d'agents est resté un long moment sur le parking de la prison après leur service ce 22 mars pour ce que l'on pourrait qualifier de fêté liée à la célébration du départ d'un de leurs collègues. Cela s'est fait sans information et sans autorisation préalable de la direction. Les règles sanitaires ne semblent pas avoir été respectées puisqu'une trentaine d'agents ont été identifiés.
Ik betreur die situatie uiteraard. Om een beter zicht te krijgen op wat er is gebeurd, heeft de directie een schriftelijk verzoek om uitleg gestuurd naar alle agenten die zijn geïdentificeerd. Op basis daarvan zal worden bepaald hoe het verder moet in deze zaak, die ik ook met de nodige aandacht zal opvolgen. Ik kan hierop niet vooruitlopen, maar u begrijpt dat dit aanleiding tot disciplinaire onderzoeken kan geven.
Pour répondre à la question de Mme Hugon, je n'ai pas eu connaissance d'événements de ce type dans d'autres établissements. Je souligne que le nombre de détenus positifs au covid-19 est resté bas à Lantin puisque malgré un nombre de détenus présents proche de 800, 27 cas ont été enregistrés dans cet établissement depuis le début de la pandémie. Le dernier cas positif rapporté date du 1er février. Il semble bien que cet événement n'ait pas eu d'impact négatif à ce stade-ci, au niveau des détenus.
24.04 Philippe Goffin (MR): Monsieur le ministre, tous les services publics doivent faire preuve d'exemplarité. Je ne doute pas que vous serez attentif à l'issue de cette enquête et que vous ferez en sorte que, si sanctions disciplinaires il doit y avoir, celles-ci soient bien appliquées.
24.05 Sophie De Wit (N-VA): Ik sluit mij aan bij de bemerkingen van de heer Goffin. Men heeft een voorbeeldfunctie. Ik vind het bijzonder cynisch dat in diezelfde gevangenis daags voordien een vleugel het werk had neergelegd om sneller gevaccineerd te kunnen worden omdat men schrik had om besmet te raken, terwijl aan de andere kant een soort van vertrekfeestje wordt gehouden door andere collega's. Daar mag wel duidelijk een voorbeeld gesteld worden. Ik ga er ook van uit dat dit zal gebeuren, zoals het hoort. Regels zijn er om toegepast te worden. Die gelden voor iedereen, dus ook daar.
Het incident is gesloten.
25 Question de Philippe Goffin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La situation à la prison de Marche-en-Famenne" (55016108C)
25 Vraag van Philippe Goffin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De situatie in de gevangenis van Marche-en-Famenne" (55016108C)
25.01 Philippe Goffin (MR): Monsieur le
ministre, ce vendredi 26 mars 2021, les agents pénitentiaires de la
prison de Marche-en-Famenne sont partis en grève dès 6heures du matin et ce
pour une durée de 24 heures.
Cette grève avait pour objet de protester
contre le manque de personnel au sein de l'établissement. Ainsi, des chiffres
en ma possession, il semblerait que l'effectif actuellement assigné à ladite
prison soit de 190 agents au lieu des 200 agents composants un effectif
complet.
D'ailleurs, sur ces 190 agents, 189 aurait
suivi le mouvement de grève, ce qui indiquerait une vrai détresse dans le chef
de ces agents.
Aussi, monsieur le ministre, mes questions
sont les suivantes:
Y a-t-il effectivement un manque d'effectif
au sein de cette prison ?
Des recrutements sont-ils prévus afin de
venir renforcer les effectifs présents sur le terrain ?
Quelles ont été les conséquences de la grève
pour les détenus ?
A-t-il été nécessaire de faire appel à du
personnel policier durant cette grève afin d'assurer la sécurité au sein de la
prison ? Dans l'affirmative, quel a été le coût de ce renfort policier "
25.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, cher collègue, je ne peux que confirmer que la prison de Marche-en-Famenne est actuellement en sous-effectif. Des recrutements de personnel sont, toutefois, en cours. Les sélections sont clôturées et les lauréats ont été contactés. Un certain nombre de décisions sont en attente auprès d'Empreva, à savoir la médecine du travail. Un certain nombre d'agents sont également en attente de mutations à la prison précitée, mais cette mutation ne pourra intervenir que s'il a été pourvu à leur remplacement dans leur prison de départ, l'objectif étant de résoudre le problème et non de le déplacer.
Pour répondre à votre troisième question, tout en soulignant le fait que la prison de Marche-en-Famenne dispose de téléphones et d'une douche dans chaque cellule, je dois constater que la grève de vendredi a entraîné la suppression de toutes les activités hors cellule pour les détenus.
J'en arrive ainsi à votre quatrième et dernière question relative aux renforts. Seuls deux policiers ont été affectés à la prison. Il ne m'est pas possible d'estimer le coût de ce renfort puisque cela ne dépend pas de mon département.
25.03 Philippe Goffin (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.
L'incident est clos.
De voorzitster: Mevrouw Thibaut is niet aanwezig voor haar vraag nr. 55016152C. Gelet op het gegeven dat deze vergadering wat is uitgelopen, stel ik voor dat die vraag wordt uitgesteld naar een volgende commissievergadering met mondelinge vragen. Vraag nr. 55016069C van de heer Francken vervalt.
Mijnheer de minister, wij hebben vandaag heel veel vragen kunnen behandelen, waarvoor dank.
La réunion publique de commission est levée à 14 h 18.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 14.18 uur.