Commission des Affaires sociales, de l'Emploi et des Pensions

Commissie voor Sociale Zaken, Werk en Pensioenen

 

du

 

Mercredi 5 mai 2021

 

Matin

 

______

 

 

van

 

Woensdag 5 mei 2021

 

Voormiddag

 

______

 

 


La réunion publique de commission est ouverte à 10 h 25 et présidée par Mme Marie-Colline Leroy.

De openbare commissievergadering wordt geo­pend om 10.25 uur en voorgezeten door mevrouw Marie-Colline Leroy.

 

Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.

De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.

 

La présidente: La question n° 55014832C de M. Gilles Vanden Burre est sans objet.

 

01 Mesure de soutien pour le premier emploi: débat d'actualité et questions jointes de

- Gilles Vanden Burre à David Clarinval (Classes moyennes, Indépendants, PME et Agriculture, Réformes institutionnelles et Renouveau démocratique) sur "L'avis défavorable de la Cour des comptes sur la mesure zéro cotisation" (55014832C)

- Nahima Lanjri à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'évaluation de la mesure "premier engagement"" (55016293C)

- Evita Willaert à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'évaluation par l'ONSS de la réduction groupe cible pour premiers engagements" (55016600C)

- Björn Anseeuw à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'évaluation de la réduction groupe cible pour un premier recrutement" (55016665C)

- Ellen Samyn à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "La mesure de soutien pour le premier travailleur" (55017255C)

- Gaby Colebunders à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Les réductions illimitées de cotisations sociales pour un premier engagement" (55017319C)

01 Steunmaatregel eerste aanwerving: actualiteitsdebat en toegevoegde vragen van

- Gilles Vanden Burre aan David Clarinval (Middenstand, Zelfstandigen, Kmo's en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing) over "Het ongunstige advies van het Rekenhof betreffende de nulbijdrage" (55014832C)

- Nahima Lanjri aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De evaluatie van de maatregel 'eerste aanwerving'" (55016293C)

- Evita Willaert aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De evaluatie door de RSZ van de doelgroepvermindering voor eerste aanwervingen" (55016600C)

- Björn Anseeuw aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De evaluatie van de doelgroepvermindering voor een eerste aanwerving" (55016665C)

- Ellen Samyn aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De steunmaatregel voor de eerste werknemer" (55017255C)

- Gaby Colebunders aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De onbegrensde kortingen op de sociale bijdragen bij een eerste aanwerving" (55017319C)

 

La présidente: M. Vanden Burre s'est excusé.

 

01.01  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, vorige maand stelde ik u al enkele vragen over de maatregel in verband met de eerste aanwerving, die voorziet in een vrijstelling voor onbepaalde duur van patronale basisbijdragen bij de aanwerving van een eerste werknemer.

 

Zowel het Rekenhof als het Federaal Planbureau publiceerde echter studies waaruit blijkt dat die maatregel onvoldoende effect heeft, dat er sprake is van oneigenlijk gebruik door sommige bedrijven en dat de impact ervan op de overlevingskans van jonge ondernemingen vrij gering blijft.

 

Het is essentieel dat bij de bespreking van de maatregel het doel niet uit het oog wordt verloren. Dat doel is jobs creëren door kleine bedrijven en ondernemers aan te moedigen om aan te werven. Bovendien gaat het ook om een zeer dure maatregel. We moeten er dus ook over waken dat het geld wordt besteed aan maatregelen die inderdaad een effect hebben op de jobcreatie.

 

In uw antwoorden op mijn vorige vragen hierover liet u weten dat u wachtte op de evaluatie door het beheerscomité van de RSZ, die op 31 maart zou worden afgerond. Op basis van die evaluatie beloofde u dat u maatregelen zou nemen.

 

Welke conclusies kunnen er intussen worden getrokken uit die evaluatie van de maatregel in verband met de eerste aanwervingen?

 

Hoe zult u het oneigenlijke gebruik van de maatregel aanpakken? Hoe zult u trachten te voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van de maatregel? Welke voorstellen hebt u daarvoor? Hebt u ze al kunnen voorleggen aan de regering of moet u dat nog doen? Wanneer komt u ermee naar het Parlement?

 

Op welke manier zult u het stelsel van de doelgroepvermindering voor de eerste werknemers bijsturen? Denkt u ook na over een beperking in tijd van de maatregel? Denkt u na over de beperking van de maatregel op basis van de omvang van het bedrijf? Denkt u na over beperkingen voor de lonen waarvoor de maatregel zou kunnen worden toegepast? Zo zouden de toplonen, waarbij ook heel wat misbruiken werden vastgesteld, kunnen worden uitgesloten.

 

Uit de evaluatie van het Rekenhof en het Federaal Planbureau blijkt ook dat niet alle werkgevers op de hoogte zijn van de maatregel. Welke stappen zult u nog ondernemen om de maatregel bij een breder publiek bekend te maken?

 

01.02  Evita Willaert (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik hoef ongetwijfeld niet onder stoelen of banken te steken dat mijn fractie altijd zeer kritisch was ten opzichte van de doelgroepvermindering voor de eerste aanwerving, niet wegens het nobele doel, maar wel wegens de modaliteiten, waarvan onze fractie altijd al aanvoelde dat ze zouden leiden tot overmatig gebruik of zelfs misbruik van de maatregel. We hadden het er de vorige keer al over dat het Rekenhof en het Federaal Planbureau allesbehalve mild waren voor de maatregel. Ik zal daar dan ook niet op terugkomen.

 

U kondigde aan dat u eind maart over het evaluatierapport van het beheerscomité van de RSZ zou beschikken. Mijn logische vraag is dan ook wat die evaluatie heeft opgeleverd. Kunnen de Parlementsleden inzage krijgen in die evaluatie? Welke zijn de conclusies en komen die overeen met de bevindingen van het Rekenhof en het Planbureau? Welke zijn de gelijkenissen en de verschillen? Welke aanpassing ziet u mogelijk, opdat de maatregel doeltreffender wordt en de middelen beter worden besteed?

 

01.03  Björn Anseeuw (N-VA): Mijnheer de minister, we hebben hier inderdaad al vragen over gesteld, maar u vond het destijds nog te vroeg om ze te beantwoorden, omdat u eind maart nog een evaluatie van de RSZ zou ontvangen.

 

In het rapport van het Rekenhof kwam aan het licht dat de kostprijs van de doelgroepkorting voor de eerste werknemer in de voorbije jaren sterk was gestegen. Het Rekenhof vermoedde dat dat vooral te wijten was aan de toepassing van de maatregel op hogere lonen; de kostprijs per voltijdse equivalent van de vermindering voor de tweede tot de zesde werknemer steeg namelijk veel minder sterk ten opzichte van het arbeidsvolume. Dat wijst erop dat de forfaitaire verminderingen kostenefficiënter zijn om werkgelegenheid te stimuleren, in vergelijking met de onbeperkte vrijstelling.

 

Het is natuurlijk niet toevallig dat ik eind 2020 al heb geanticipeerd op die kritiek, nog voor het rapport het levenslicht zag dus, door een wetsvoorstel in te dienen waarin ik al een loongrens voorstelde die gelijk was aan de loongrens voor de doelgroepkorting voor de tweede werknemer. We hebben daarover in december ook gedebatteerd in de plenaire vergadering.

 

Ik heb het voorstel ook middels een amendement bij de programmawet ingediend, omdat ik het echt belangrijk vond om het kind niet onmiddellijk met het badwater weg te gooien en tegelijk om het oneigenlijke gebruik voor de hogere lonen tegen te gaan. Op dat ogenblik hebt u er namens de regering voor gekozen om de maatregel te verlengen zonder loongrens en werd mijn wetsvoorstel weggestemd, terwijl het net anticipeerde op de kritiek van het oneigenlijke gebruik en het ontbreken van de loongrens. In november 2020 hebt u aan het beheerscomité van de RSZ gevraagd om uiterlijk tegen 31 maart het bestaande systeem van de doelgroep­vermindering voor de eerste aanwerving te evalueren.

 

Vervolgens zou u op basis van die evaluatie van het beheerscomité, rekening houdend met de vaststellingen en aanbevelingen van het Reken­hof, een aantal voorstellen doen om het stelsel van de doelgroepvermindering voor de eerste werknemers te optimaliseren met het oog op een doelmatige en doeltreffende inzet van de middelen.

 

Wat zijn de voornaamste bevindingen uit de evaluatie van het beheerscomité van de RSZ?

 

Welke voorstellen lijken u nuttig om de middelen doelmatiger en doeltreffender in te zetten?

 

Met welke maatstaf zult u de doelmatigheid en de doeltreffendheid meten?

 

Hoe ziet de timing eruit voor de inwerkingtreding van de hervormde doelgroepvermindering voor de eerste aanwerving?

 

01.04  Ellen Samyn (VB): Mevrouw de voorzitter, aangezien de situatie al uitvoerig werd geschetst door mijn collega's, wil ik graag verwijzen naar mijn ingediende vraag.

 

Om ondernemers aan te moedigen hun eerste personeel aan te werven, werd er een korting op de sociale bijdragen die werkgevers betalen op hun eerste werknemers in het leven geroepen in 1982 (regering Martens V). Bedoeling was de werkgelegenheid aan te zwengelen en in tweede orde het zwartwerk tegen te gaan. In 2016 werd onder de regering Michel I de regeling uitgebreid en kregen de werkgevers voor de eerste aanwerving een volledige vrijstelling op de werkgeversbijdragen. De eerdere korting wordt vanaf dan toegepast op de tweede tot en met de zesde werknemer. In 2020 werd bovendien beslist de maatregel onbeperkt te laten lopen.

 

De kostprijs van de maatregel voor de periode 2016-2020 werd in 2015 geschat op 509 miljoen euro voor het jaar 2020 maar loopt 'allicht' op tot 1 miljard euro. De totale kost voor die vijf jaar die geschat werd op 1,6 miljard euro bleek uiteindelijk op te lopen tot 2,1 miljard euro.

 

Toch is er geen wezenlijk effect op de werkge­legenheid. Het Rekenhof betwist dat er door de maatregel sprake zou zijn van extra tewerkstelling. In 2021 zouden de ministers van Sociale Zaken en die van Middenstand en Zelfstandigen een audit uitvoeren. De minister van Sociale Zaken zou dit doen tegen het einde van het eerste kwartaal 2021.

 

Hoever staat de audit en kan u de resultaten daarvan reeds toelichten?

 

Hoe zal u de maatregel hervormen om tot de oorspronkelijke doelstelling terug te keren, namelijk het aanmoedigen van nieuwe aanwervingen bij nieuwe bedrijven of werkgevers?

 

01.05  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mijnheer de minister, de twee meest recente rapporten van het Rekenhof en het Federaal Planbureau zijn uiterst kritisch over de oplopende kosten van de korting van de sociale bijdragen bij de eerste aan­wervingen. De vorige regering kende in 2016 die korting toe tot een onbegrensd bedrag en gedurende een onbegrensde periode. Sindsdien lopen de kosten van de maatregel op en komen er alsmaar meer aanvragen voor hogere bedragen per aanvraag. Bovendien stellen we vreemd genoeg vast dat in 2018 de 20 % duurste aanvragen meer dan 40 % van alle kortingen kregen. Het gaat daarbij om tientallen miljoenen euro's. Daarbij ging het in minstens 11 gevallen om een loonsubsidie van meer dan 100.000 euro voor een persoon met een loon boven de 10.000 euro. Het Rekenhof en het Federaal Planbureau noemen de maatregel dus terecht duur, weinig effectief en fraudegevoelig. De maatregel blijkt nu ook uiterst onevenwichtig verankerd te zijn in het beheer van onze sociale zekerheid en in de loonwet.

 

Hoe komt het dat men met het oog op responsabilisering, waarin de financieringswet voor de sociale zekerheid voorziet, dergelijke praktijken niet in het vizier heeft genomen? Plant u een aanpassing? Kunt u bevestigen dat een inperking van de kortingen op de sociale bijdragen voor de eerste aanwervingen een ongunstig effect heeft op de berekening van de toekomstige loonmarge, namelijk een daling van de marge voor loonsverhoging? Staat u achter het mechanisme of wilt u dat effect uitschakelen?

 

01.06 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitster, zoals ik al naar aanleiding van eerdere vragen in deze commissie heb geantwoord, met name op 17 maart, heb ik al op 6 november 2020 aan het beheerscomité van de RSZ gevraagd om een evaluatie te maken van het stelsel van de doelgroepverminderingen voor de eerste aanwer­vingen. In die commissievergadering heb ik ook aangegeven dat ik, als ik tijdig over die evaluatie beschik, binnen de regering aanpassingen wil voorstellen die in werking zouden treden vanaf 1 juli 2021. Ik heb toen ook gezegd dat voor mij de inhoud van de evaluatie belangrijker is dan de timing.

 

Het beheerscomité van de RSZ heeft een werkgroep belast met de evaluatie. De werkgroep heeft een eerste keer verslag uitgebracht op de vergadering van het beheerscomité op 26 maart. De werkzaamheden waren nog niet afgerond en de werkgroep heeft dus gevraagd om de werkzaamheden te mogen voortzetten, wat het beheerscomité, met medeweten van mijn beleids­cel, heeft aanvaard. Op 30 april heeft de werk­groep aan het beheerscomité gemeld dat er grote vorderingen zijn gemaakt en dat de werkgroep de evaluatie zo snel mogelijk wenst af te ronden.

 

Ik vind het wat jammer dat ik de evaluatie van het beheerscomité niet op tijd heb ontvangen, maar ik besef dat het een moeilijk dossier is en mijn voorkeur gaat uit naar een unaniem standpunt van de sociale partners over de wijzigingen die nodig zijn aan het systeem van de plusplannen. Daarom ben ik bereid om nog even te wachten, zelfs als dat betekent dat de wijzigingen niet op 1 juli maar pas op 1 oktober in werking kunnen treden. Dat gezegd zijnde, wordt het nu wel tijd om af te ronden. Als er geen unaniem standpunt van de sociale partners komt, zal ik zelf binnen de regering aanpassingen voorleggen, waarbij ik rekening zal houden met de bevindingen van het Rekenhof, het Federaal Planbureau en natuurlijk de werkzaamheden van de werkgroep binnen de RSZ. U zult dat ongetwijfeld enigszins vervelend vinden, maar ik beperk mij vandaag tot het geven van deze stand van zaken. Ik wacht dus nog steeds de evaluatie door het beheerscomité af vooraleer ik zelf met een concreet voorstel kom.

 

Wat de specifieke vragen van de heer Colebunders betreft, kan ik antwoorden dat gederfde bijdrageontvangsten ingevolge federale bijdrageverminderingen, waaronder dus ook de plusplannen, correct dienen te worden gecompenseerd via de alternatieve financiering. Voor het jaar 2021 is de alternatieve financiering geregeld via de artikelen 42 en 43 van de programmawet van 20 december 2020. De bedragen van de RSZ-bijdrageverminderingen hebben een impact op de berekening van de loonkostenontwikkeling. Voor de precieze impact van mogelijke aanpassingen van de maatregel op toekomstige loonmarges dien ik te verwijzen naar de minister van Economie en Werk, die daarvoor bevoegd is.

 

01.07  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, het is natuurlijk jammer dat wij vandaag nog geen concrete antwoorden hebben gekregen, omdat het beheerscomité blijkbaar meer tijd nodig heeft. Als dat dan tot een goed rapport kan leiden op basis waarvan we conclusies kunnen trekken, dan is dit maar zo. We moeten dus nog even geduld oefenen.

 

Ik ben het met u eens dat we dringend moeten beginnen met de voorbereidingen voor de bijsturingen. Ik hoop dat we vóór het zomerreces duidelijke pistes zullen krijgen, zodat we weten welke richting de aanpassingen uit moeten. Dat kan op voorstel van het beheerscomité gebeuren of op voorstel van u en de regering. Ik zal u hier binnen een tweetal maanden opnieuw een vraag over stellen.

 

01.08  Evita Willaert (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik kan mevrouw Lanjri alleen bijtreden dat het jammer is dat er nog geen witte rook is in dit dossier. Ik ben het ermee eens dat we een goed resultaat nodig hebben, bij voorkeur een unaniem standpunt waarmee de regering onmiddellijk aan de slag kan gaan. Dat is het beste wat we kunnen verhopen.

 

Het beheerscomité beseft ongetwijfeld dat het dringend wordt want intussen blijft de maatregel lopen, met de gekende excessen. Hoe langer dat duurt, hoe slechter. We moeten dit snel oplossen. Hopelijk zijn de werkzaamheden al vergevorderd en hoeven we dit niet lang uit te stellen. Ik begrijp evenwel dat u niet van plan bent om lang te wachten. U hebt al een deadline in het hoofd om binnen de regering voorstellen uit te werken mocht een akkoord uitblijven. Wij zullen deze zaak blijven volgen.

 

01.09  Björn Anseeuw (N-VA): Mijnheer de minister, ik volg u volledig als u stelt dat de inhoud primeert op de timing als het over een vertraging van enkele maanden gaat. Eerst was 1 juli immers als deadline vooropgesteld. U hebt gelijk, dat is geen onoverkomelijk probleem. Wij zijn daarin uw bondgenoot, ook wij vinden de inhoud belangrijker. Ik heb al gezegd dat we het oneigenlijke gebruik van de maatregel voor de eerste werknemer moeten aanpakken. U moet iets doen aan het gebruik ervan voor die hogere lonen want dat kan niet de bedoeling zijn.

 

Er is echter nog een punt dat mij niet helemaal duidelijk is. U hebt gezegd dat de deadline kan verschuiven naar 1 oktober, maar dat u zelf met voorstellen naar de regering zult stappen als het niet snel genoeg gaat. Ik heb daar op zich niets op tegen. U zegt ook dat u daarbij rekening zult houden met de bevindingen van het Rekenhof en het Planbureau en met de evaluatie van het beheerscomité van de RSZ.

 

Dat is precies waar wij op wachten. Bedoelt u dan dat u een onderscheid maakt tussen enerzijds de bevindingen die het beheerscomité doet en anderzijds de al dan niet unanieme aanbevelingen die kunnen worden geformuleerd?

 

Dan wil ik graag het volgende van u weten.

 

Ten eerste, welke timing stelt u voorop om zelf een initiatief te nemen?

 

Ten tweede, hebt u al inzage in of kennis van het eerste stuk van de evaluatie, namelijk de bevindingen die men heeft gedaan? Dat is natuurlijk het interessantste stuk, meen ik, en dat is ook wat u nodig hebt, blijkens uw eerste antwoord, om zelf initiatieven te nemen.

 

Kortom, welke datum hebt u voor ogen waarop u zelf voorstellen zult formuleren binnen de regering? En hebt u inzage in de bevindingen van de evaluatie?

 

01.10  Ellen Samyn (VB): Mijnheer de minister, wij moeten de vraag durven te stellen of dit wel de meest effectieve en efficiënte maatregel is, gelet op de kritiek van zowel het Rekenhof als het Nationaal Planbureau dat er geen wezenlijk effect is op de werkgelegenheid. Door het Rekenhof wordt zelfs betwist dat er door deze maatregel sprake zou zijn van extra tewerkstelling.

 

Uit uw antwoord begrijp ik dat u rekening zult houden met die opmerkingen.

 

In ieder geval is het goed bestuderen van deze maatregel een must, ook indien daar nog wat tijd voor nodig is. Men hoeft de maatregel niet zomaar te verlengen omdat het nu eenmaal zo is. Men zou ook kunnen nadenken over een terugkeer naar de vroegere doelstellingen en het plafonneren van het subsidiebedrag.

 

Ik kijk in ieder geval ook uit naar de resultaten van de studies.

 

01.11  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mijnheer de minister, de eerste vraag die ik u, als kersvers minister, hier in deze commissie heb gesteld, ging over de sociale zekerheid. Ik heb u toen te kennen gegeven dat de sociale zekerheid voor mij al dertig jaar mijn kindje is waar ik als vakbondsman heel bezorgd om ben. Al dertig jaar zie ik dat zij langs alle kanten barsten vertoont.

 

Als ex-werknemer uit de automobielsector zie ik de sociale zekerheid als de motor van de auto, waar olie in moet. Op zich lekt die motor nu. Dat lekken gebeurt aan alle kanten waar u toegevingen doet, zoals opslag voor dikke managers en dies meer, waardoor heel het socialezekerheidssysteem nu aan het wankelen is.

 

Een lek kan men op twee manieren dichten. Ofwel zorgt men ervoor dat er onderaan een nieuw rubbertje is, en stelt men heel het systeem in vraag, ofwel zorgt men ervoor dat men bovenaan systematisch olie blijft bijgieten, en dan mag het systeem blijven lekken. Dan zal die auto blijven draaien.

 

Onze oplossing is anders. Wij stellen heel het systeem in vraag. De alternatieve financiering en dergelijke, de cadeaus die u blijft uitdelen, dat kan niet meer. Wij hebben een heel mooi sociale­zekerheidssysteem. Het is uniek.

 

Het is ook een solidair systeem, waarop iedereen aanspraak kan maken. Wij moeten er dan wel over waken dat het geld blijft binnenkomen en op de juiste plaatsen wordt weggehaald.

 

Mijnheer de minister, op dat vlak hebt u nog heel veel werk.

 

01.12 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitster, mijnheer Anseeuw, ik heb nog geen evaluatie gekregen. Ik maak inderdaad een onderscheid tussen een unaniem advies, dat zou sterk zijn voor de te nemen oriëntatie en dat zou ik het liefst hebben, en anderzijds een verslag waarin ik elementen, analyses en standpunten vind. Dat zal ik dan meenemen, naast hetgeen het Planbureau en het Rekenhof zeiden en hetgeen hier in deze commissie gezegd werd door u en anderen. Liefst krijg ik dus een unaniem advies, maar de afwezigheid van een unaniem advies wil niet zeggen dat er niets op papier staat als verslag van de beraadslaging van de werkgroep van het beheerscomité.

 

U vroeg ook naar de timing. Ik durf het niet zo uit het hoofd te zeggen, maar ik kan wel het volgende meegeven. Het verschil tussen iets klaar hebben voor 1 juli en iets klaar hebben voor 1 oktober, dat is drie maanden, betekent natuurlijk dat ik dat verslag eigenlijk aan het begin van de zomer zou moeten hebben. Ik zou het zeker moeten hebben voor wij in reces gaan, want anders krijg ik het niet meer klaar voor 1 oktober. Dat denk ik zo uit het hoofd.

 

01.13  Björn Anseeuw (N-VA): Mijnheer de minister, de vraag naar de timing stelde ik natuurlijk omdat wij niet willen meemaken dat het antwoord op onze mondelinge vragen is dat wij ze te vroeg hebben gesteld, zoals in maart gebeurde. Ik vraag ernaar voor de efficiëntie van het werk.

 

01.14 Minister Frank Vandenbroucke: Het is geen geheim, u mag steeds aan mijn beleidscel vragen of het het goede moment is om een vraag te stellen.

 

01.15  Björn Anseeuw (N-VA): Dat vind ik een bijzonder genereus aanbod.

 

De vraag blijft dan een beetje op welke manier deze commissie kennis kan nemen van de aanbevelingen eens ze er zijn. Misschien is het nuttig om daarover afspraken te maken, mevrouw de voorzitster. Het zou immers bijzonder nuttig zijn dat de commissie kennis kan nemen van die bevindingen zodra die er zijn. Dat is mijn afsluitende vraag. Hoe pakken wij dit verder aan?

 

La présidente: C'est bien noté. Dès que nous disposerons des recommandations, bien entendu.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

02 Questions jointes de

- Marie-Colline Leroy à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "La discrimination possible entre l'assurance-chômage et la solidarité ou l'aide sociale" (55014257C)

- Sophie Thémont à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L’ajustement des allocations de sécurité sociale" (55014610C)

02 Samengevoegde vragen van

- Marie-Colline Leroy aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De mogelijke discriminatie tussen werklozen en andere steuntrekkers i.v.m. de premie van 50 euro" (55014257C)

- Sophie Thémont aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De aanpassing van de socialezeker­heidsuitkeringen" (55014610C)

 

02.01  Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Comme vous le savez, les personnes recourant au RIS, à la GRAPA et aux ARR bénéficient depuis le mois de juillet 2020 de 50 euros supplémentaires. Si cette mesure est une aide non-négligeable pour les plus vulnérables, elle constitue cependant une discrimination pour d’autres catégories de personnes qui disposent également de revenus très faibles. En effet, pour la première fois, une personne isolée au chômage, un salarié ou encore un pensionné peut disposer de revenus inférieurs par rapport à ceux qui bénéficient de cette augmentation, alors qu’ils en ont financièrement tout autant besoin.

 

Toute discrimination indirecte susceptible d’entraîner un désavantage particulier pour les personnes présentant un critère distinct sans justification objective prévue dans la loi est pourtant interdite par la Loi du 10 mai 2007. Rappelons également que le nombre de chômeurs discriminés par cette mesure pourrait continuer à augmenter puisqu’il risque d’y avoir plus d'entrées au chômage que de sorties dans les semaines et mois qui viennent.

 

Identifiez-vous une discrimination possible via ce système de prime de 50 euros? Pouvez-vous nous indiquer le nombre de personnes concernées par cette discrimination en 2020 ? 

 

Envisagez-vous d’aller dans le sens d’une régularisation de cette situation, en concertation avec les autres Ministres compétents.

 

02.02  Sophie Thémont (PS): En juillet 2020, le revenu d'intégration sociale a été augmenté de 50 euros par mois afin d'aider les bénéficiaires à faire face à la situation actuelle. Cette mesure était nécessaire et urgente, nous ne pouvions laisser au bord du chemin les personnes impactées par la pandémie.

 

Toutefois, en parallèle, de nombreuses personnes percevant des bas revenus – tels que des chômeurs, des pensionnés ou des personnes en maladie – n'ont pas eu la chance de pouvoir bénéficier de cette mesure, alors qu'elles se trouvent, elles aussi, en situation de pauvreté ou de difficultés. Ainsi, depuis plusieurs mois, les montants de certaines allocations de sécurité sociale se situent en dessous du montant du revenu d'intégration sociale. 

 

Monsieur le Ministre, ce sont environ 100 mille personnes qui sont discriminées de plusieurs dizaines d'euros par mois faute d'avoir accès à ce supplément de 50 euros par mois. Envisagez-vous de mettre fin à ce traitement différentiel en ajustant les allocations de sécurité sociale minimales sur l'augmentation de 50 euros ?

 

02.03  Frank Vandenbroucke, ministre: Madame la présidente, chères collègues, en réponse aux questions, je ne pense pas que l'on puisse parler d'une discrimination au sens juridique du terme, telle que définie dans les lois anti-discrimination. Après tout, des montants minima très différents existent depuis de nombreuses années dans les systèmes de prestations, selon la branche de la sécurité sociale, et même au sein des systèmes d'assistance sociale.

 

Cela ne change rien au fait que nous puissions être sensibles à la demande d'octroi d'un supplément proportionnel au ménage (couple ou célibataire) qui doit vivre d'une allocation de chômage ou d'invalidité ou d'une pension dont le montant est inférieur au seuil de pauvreté applicable.

 

Je veux bien réfléchir avec mes collègues ministres concernés pour savoir si une proposition spécifique peut être élaborée, mais aussi pour savoir si une telle proposition bénéficierait d'un soutien au sein du gouvernement. Cela n'a pas été abordé dans l'accord de gouvernement, qui est quand même une boussole importante.

 

Il ne faut pas non plus oublier que ce gouvernement a déjà alloué 2,2 milliards d'euros (montant en vitesse de croisière en 2024) en plus des enveloppes de prospérité pour augmenter les minima sociaux les plus bas.

 

Il n'est donc pas évident d'introduire cette problématique de façon supplémentaire dans les travaux du gouvernement. Cela ne signifie pas que je n'y suis pas sensible ou que c'est un sujet dont nous ne discuterons pas.

 

02.04  Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse enthousiasmante, d'autant plus que nous avons interrogé vos collègues sur l'idée de bien vouloir y réfléchir. C'est pour nous important.

 

Même si au sens juridique il n'y a effectivement pas de discrimination, il y a toujours la difficulté des pièges des effets seuils pour les tout petits montants, qu'ils soient liés aux allocations de chômage ou au revenu d'intégration.

 

Ce n'est effectivement pas dans l'accord de gouvernement. Nous reconnaissons que c'est une boussole importante. Mais mon groupe écologiste souhaite vivement que nous puissions gérer ces tout petits montants avec une vision holistique.

 

Cette prime a été extrêmement importante pour les personnes qui, tout d'un coup, ont basculé dans la précarité à cause de charges qui n'étaient pas attendues avant la crise. Il est pour nous très important que nous puissions alors, lors des prochains débats, lors de prochaines discussions, en tenir compte concernant les bénéficiaires d'allocations de chômage.

 

02.05  Sophie Thémont (PS): Monsieur le ministre, je suis aussi très heureuse de vous entendre dire que vous allez réfléchir à cette proposition avec vos collègues ministres concernés.

 

On sait qu'avant la crise, de nombreuses personnes éprouvaient déjà des difficultés à nouer les deux bouts. Leur situation s'est encore aggravée avec la crise covid. Elles étaient malheureusement déjà précarisées avant. Elles le sont encore plus aujourd'hui. Je crois qu'il ne faut pas créer de distinction en fonction des statuts.

 

Vous évoquez la mise en place de mesures qui puissent leur venir en aide. C'est positif. Je salue également les moyens déjà mis en place. C'est déjà une très bonne chose. Je suis très heureuse que vous comptiez mettre cela sur la table du gouvernement.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van Valerie Van Peel aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De impact van COVID-19 op langdurige ziekte" (55014817C)

03 Question de Valerie Van Peel à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'incidence de la covid-19 sur les maladies de longue durée" (55014817C)

 

03.01  Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de minister, het is geweten dat COVID-19 bij een aantal mensen een blijvend effect op de gezondheid heeft. We hebben daarover in de commissie voor Gezondheid al uitgebreid gedebatteerd. U zei toen ook dat er een beleid moet komen om daarop een antwoord te geven en dat artsen daarin ook een herkenning moeten krijgen.

 

Mijn vragen vandaag gaan over de instroom naar de invaliditeitsuitkering. Na een jaar vraag ik mij af of er al geregistreerd wordt of personen die een arbeidsongeschiktheidsuitkering of invalidi­teits­uitkering ontvangen een coronabesmetting hebben gehad? Wordt er systematisch bijgehouden hoeveel nieuwe arbeidsongeschikten en invaliden in de ziekteverzekering instromen als gevolg van COVID-19?

 

Zijn er aanwijzingen dat het aantal personen met een invaliditeitsuitkering significant zal toenemen als gevolg van deze pandemie? Bent u van plan om specifieke maatregelen te nemen om de re-integratie op de arbeidsmarkt te bevorderen van personen die als gevolg van COVID-19 langdurig ziek zijn geweest?

 

03.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw Van Peel, ik ben elke dag meer overtuigd dat het probleem van langdurige COVID-19 ernstig te nemen is. Enerzijds is er op het internationale vlak meer aandacht voor, gebaseerd op observaties, feiten en literatuur. Anderzijds kan men veronderstellen dat het om een vrij grote groep mensen gaat. Het gaat ook typisch om gevolgen die verhinderen dat mensen goed functioneren op hun werk, terwijl men met voorkomen, verzorgen en aanpassingen misschien wel zaken kan bekomen.

 

Het past helaas goed in het bredere plaatje waarover u mij vragen stelt. Wat gaan we doen om mensen die langdurig ziek zijn meer perspectief te bieden op het gebied van werk?

 

Ik denk dat uw collega, de heer Anseeuw, of u misschien, een beetje gekscherend maar niet helemaal ten onrechte heeft gezegd, dat ik in mijn publieke verklaringen daarover nog zeer breed en algemeen blijf. Dat is ook zo, omdat ik binnen de regering een consensus wil zoeken over een precieze en goede aanpak. Dat is vandaag nog altijd zo, maar ik vind dat wel een belangrijk dossier.

 

Ik wil u vandaag vooral een aantal cijfers geven. Die gaan wel nog in verschillende richtingen.

 

Ik heb een overzicht ter beschikking voor 2019 en voor 2020 tot en met de maand oktober van getuigschriften arbeidsongeschiktheid die inge­diend zijn bij de verzekeringsinstellingen, waarbij we in 2020 inderdaad een aparte aanduiding hebben voor getuigschriften arbeidsonge­schiktheid omwille van COVID-19. Daaruit leren we dat wanneer er een piek in besmettingen is, er ook een piek is in getuigschriften arbeidsonge­schiktheid omwille van COVID-19. Men ziet echter ook andere bewegingen. Ik geef u enkele cijfers.

 

Zo waren er bijvoorbeeld in maart 2019 in totaal 50.772 getuigschriften aanvang arbeidsonge­schiktheid ingediend bij de VI's. In maart 2020 was dat ongeveer een verdubbeling, namelijk 102.130. Die verdubbeling had enerzijds te maken met een sterke piek in getuigschriften waarin werd verwezen naar COVID-19, namelijk 21.067, maar anderzijds met een sterke toename in andere getuigschriften, namelijk 79.813. U ziet in maart 2020 dus zowel een sterke toename wegens COVID-19, maar ook om eender welke andere reden.

 

Omgekeerd, in de maanden die volgden, lag het aantal getuigschriften aanvang arbeidsonge­schiktheid ingediend bij de VI's dan weer een aantal keren op rij een pak lager dan in 2019. In april 2019 werden 48.460 getuigschriften inge­diend bij de VI's, terwijl het er in april 2020 slechts 28.111 in totaal waren, dus 20.349 minder dan in april 2019, terwijl er wel 5.996 waren ingediend voor COVID-19. Men ziet dus dat het er voor de andere categorieën veel minder zijn.

 

Men ziet een gelijkaardig patroon in mei en tot en met september, maar dan in veel mindere mate, namelijk dat het totale aantal getuigschriften in 2020 lager lag dan het aantal in de overeenkomstige maanden van 2019. In oktober ziet men wel opnieuw veel COVID-19, maar minder niet-COVID-19, waardoor het geheel gestabiliseerd lijkt te zijn.

 

We kunnen ook wat gegevens bieden omtrent de uitgaven voor arbeidsongeschiktheid, op basis van de evolutie van het aantal uitkeringsdagen ten laste van de ZIV, de in het eerste jaar toegekende uitkeringsverzekering bij primaire arbeids­ongeschiktheid. Ook hebben wij gegevens over de loontrekkenden. Als wij 2020 vergelijken met 2019, dan zien wij tot mei 2020 een toename voor toekenningen voor het eerste jaar ziekte op het niveau van de ziekteverzekering. Vanaf juni 2020 zien we dat dit, in zelfs relatief belangrijke mate, lager ligt. Onze gegevens gaan maar tot november.

 

Hoe kunnen die cijfers verklaard worden? Waarschijnlijk liggen de cijfers in de eerste helft van 2020 hoger – dat zien wij met name voor de maand april 2020 – omdat meer mensen arbeidsongeschiktheid hebben aangegeven wegens covid, zoals ik daarnet al zei.

 

Vanaf juni zien we, enigszins verrassend, het tegenovergestelde. De pandemie lijkt een positief effect te hebben gehad op de uitgaven voor primaire arbeidsongeschiktheid. We kunnen veronderstellen dat er om een of andere reden minder mensen arbeidsongeschikt zijn. We kunnen echter ook denken dat er mensen wel feitelijk in een situatie zijn waarin zij normaal gezien arbeidsongeschiktheid aangegeven zouden hebben, maar dat die mensen ondertussen in een andere situatie van inactiviteit en inkomensvervanging zitten, bijvoorbeeld tijdelijke werkloosheid. Een mogelijke verklaring is ook dat mensen minder arbeidsongeschikt worden zoals wij dat definiëren, vanwege telewerk, afstands- en hygiënemaatregelen, waardoor er bijvoorbeeld minder verkeersongevallen en minder infectieziekten zijn. Misschien trekken mensen zich ook uit de slag door toch van thuis uit te werken, ook al voelen ze zich wat ziek. Telewerk, afstands- en hygiënemaatregelen zijn dus ook een mogelijke verklaring voor het geringer aantal aangiften van arbeidsongeschiktheid.

 

U vraagt naar het effect op langdurige arbeidsongeschiktheid, een vraag die ook mij bezighoudt. Eigenlijk heb ik op dit ogenblik onvoldoende cijfers om daarover een uitspraak te doen, maar wij willen dit in de toekomst natuurlijk verder opvolgen en monitoren.

 

03.03  Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de minister, dank u wel voor uw heel uitgebreide antwoord.

 

Ik begrijp dat men met de cijfers, zoals vaak, nog alle kanten uit kan. U heeft een paar dingen genoemd die misschien wel voor de hand liggen, maar die we toch ook moeten meenemen in het grote debat. Het toont ergens misschien toch ook aan dat het binaire van arbeidsgeschikt of arbeidsongeschikt mensen soms te veel thuis houdt, terwijl telewerk of een andere manier van werken of minder werken dikwijls een oplossing kunnen zijn. Die weg moeten we met de re-integratietrajecten wel inslaan.

 

Ik vrees dat u ook gelijk heeft wanneer ik u ten tweede hoor zeggen dat bijna valt te verwachten dat we hier over een paar jaar nog over spreken. Steeds meer blijkt immers dat mensen met langdurige symptomen blijven kampen, die zeker een invloed hebben op het functioneren. Ik begrijp dat het met deze cijfers nog moeilijk is, maar ik hoop dat we daar zeer goed naar kijken en proberen om het zo goed mogelijk op te vangen, zodat we toch niet weer een hele groep mensen zo uit de maatschappij zien verdwijnen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Samengevoegde vragen van

- Valerie Van Peel aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "Corruptie bij De Voorzorg Limburg" (55014865C)

- Valerie Van Peel aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De schimmige verstrengeling van de mutualiteiten met patrimoniale vzw’s" (55014866C)

- Ellen Samyn aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De controle op de mutualiteiten" (55017253C)

04 Questions jointes de

- Valerie Van Peel à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "La corruption chez De Voorzorg Limburg" (55014865C)

- Valerie Van Peel à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'enchevêtrement obscur des mutualités et des ASBL patrimoniales" (55014866C)

- Ellen Samyn à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Le contrôle des mutualités" (55017253C)

 

04.01  Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de minister, deze vragen zal u misschien iets minder leuk vinden. Ik zal niet te veel op de case ingaan, de kranten staan er nog elke dag vol mee. Het gaat natuurlijk over een grootschalig corruptie­onderzoek. Er komt ook veel bij. Het is nog pijnlijker als het gaat om geld dat de ziekenfondsen aan zorg en mensen zou moeten besteden. Los van deze case, legt dit ook een groter probleem bloot inzake de aanwending en de besteding van middelen die eigenlijk de gezondheid van een burger ten goede zouden moeten komen. Enkele jaren geleden is er een audit geweest van het Rekenhof – waar ik eerder al op heb gewezen – die stelt dat er onvoldoende transparantie is over de ongeveer 1 miljard euro die het RIZIV jaarlijks aan de landsbonden geeft. Het is niet geweten of die wel allemaal op een juiste manier worden gespendeerd.

 

Kan u mij hier en nu verzekeren dat deze middelen wel enkel worden gebruikt voor de werkingskosten van de mutualiteiten, waarvoor ze zijn bedoeld?

 

Kan het dat de middelen die de mutualiteiten ontvangen op een oneigenlijke manier doorstromen naar vzw's die aan die mutualiteiten gelinkt zijn?

 

Bent u van plan om de parameterformule op basis waarvan het jaarlijkse forfait aan landsbonden bepaald wordt ook te herzien, zoals het Rekenhof uitdrukkelijk vraagt? Dat zijn parameters die allang niet meer het juiste doel voor ogen hebben.

 

De tweede vraag die hieraan gelinkt is, neem ik er ook bij. Deze vraag gaat nog wat meer in op de patrimoniale vzw's. We zien dat het patrimonium van mutualistische organisaties vaak in handen is van zo'n patrimoniale vzw die de gebouwen dan aan de mutualiteiten verhuren. Dat is dus ook bij De Voorzorg Limburg zo, met de vzw Germinal Uitbreiding. Op zich lijkt dat allemaal oké, maar dezelfde personen zetelen in de raden van bestuur van zowel het ziekenfonds als die vzw's. Dan komen er problemen.

 

Hoe beoordeelt u die schimmige verstrengeling van de mutualiteiten met patrimoniale vzw's, die trouwens ook vaak het beheer van ziekenhuizen, rusthuizen en apotheken in handen hebben?

 

Bent u het ermee eens dat dit de transparantie van bepaalde financiële stromen niet ten goede komt en integendeel zelfs malafide praktijken of belangenverstrengeling in de hand werkt?

 

Is het voor mutualistische organisaties wettelijk toegestaan om onroerende goederen te bezitten? De ziekenfondswet van 6 augustus 1990 geeft daar immers eigenlijk geen uitsluitsel over. De praktijk om akkoorden te sluiten met gelieerde vzw's stamt wel uit de tijd dat dit wettelijk wel degelijk expliciet verboden was. Daar is dus echt onduidelijkheid over.

 

In welke mate worden die rekeningen van die vzw's waarvan de mutualiteiten hun gebouwen huren ook door de Controledienst voor de Ziekenfondsen gecontroleerd? Moet dit niet verder worden uitgebreid?

 

Ontvangen de patrimoniale vzw's die gebouwen verhuren aan hun eigen mutualistische organisaties een fiscaal voordeel? Zo ja, is dat volgens u wenselijk, zeker als men er rekening mee houdt dat de werkingskosten van de verzekeringsinstellingen sowieso al voor een groot deel door de overheid worden gedragen?

 

04.02  Ellen Samyn (VB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, de mutualiteiten hebben een belangrijke taak als uitbetalingsinstelling voor de overheid. Bovendien worden zij ook bij veel meer betrokken dan bij puur het uitbetalen, zoals bijvoorbeeld de controle op zieken. De beheersvergoedingen die zij daarvoor jaarlijks ontvangen, zijn aanzienlijk. Zij worden daarvoor door de overheid dan ook gecontroleerd op hun werking.

 

Helaas worden mutualiteiten echter regelmatig genoemd in corruptiedossiers. Zowel in Vlaanderen als in Wallonië duikt regelmatig een schandaal op, waaruit blijkt dat de controle mank loopt. Het meest recente geval is dat van De Voorzorg Limburg.

 

Mijnheer de minister, ik heb twee vragen voor u.

 

Ten eerste, wat waren de opmerkingen in het controleverslag over de mutualiteit van de Bond Moyson, met name De Voorzorg Limburg? Kan u dat verslag publiek maken?

 

Ten tweede, welke initiatieven zal u nemen om de controle te verscherpen en te beletten dat met publiek geld fraude wordt gepleegd?

 

04.03 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitster, (…) (Geen geluid.) … heb gedialogeerd tijdens de plenaire vergadering.

 

Mevrouw Van Peel, voor het gerechtelijk onderzoek is de situatie enigszins dezelfde als toen. Ik kan er nog niet veel meer over vertellen.

 

Wij zijn het er echter nog steeds roerend over eens dat, indien er ter zake ontoelaatbare zaken zijn gebeurd, de verantwoordelijken daarvoor uiteraard moeten worden gestraft. Er is iets revolterends aan het feit dat in de sfeer van het sociale en de gezondheidszorg ontoelaatbare zaken gebeuren.

 

Ik wil dieper ingaan op wat vandaag al bestaat en op waar mogelijke verbeterpunten liggen met betrekking tot de verschillende problemen die u aankaart.

 

Ten eerste, de huur en de huurkosten die een landsbond of een ziekenfonds betaalt voor het gebruik van activa, zoals gebouwen of materieel, worden in de boekhouding ingeboekt onder de rekening 610 – Huur en huurkosten. Vandaag beschikt de Controledienst voor de Ziekenfondsen niet over de bestemming van deze bedragen. Ze kunnen dus zowel betrekking hebben op activa die eigendom zijn van privépersonen, van vennootschappen of van al dan niet mutualistische vzw's.

 

In de gevallen waarin de aanvullende verzekering de eigenaar is, kunnen in dat kader vanuit de verplichte verzekering ook bedragen worden gestort aan de aanvullende verzekering.

 

Wat is hier een mogelijke verbeterpiste? Een verdere stap in de transparantie die ik wil bekijken, zou kunnen inhouden dat een rapportering dient te gebeuren aan de algemene vergadering van het ziekenfonds, de landsbond en de Controledienst voor zowel de verplichte als voor de aanvullende verzekering over de bestemming van de voornoemde bedragen. Dat is een verbetering die wij kunnen overwegen met het oog op transparantie op dat vlak.

 

Wat betreft de materiële vaste activa, overeenkomstig de reglementering – ik verwijs naar artikel 65 van het KB van 21 oktober 2002 inzake de waarderingsregels – gebeuren de investeringen in vaste activa in principe in de aanvullende verzekering. Ze kunnen enkel in de boekhouding van de verplichte verzekering gebeuren, indien in die boekhouding tegenover deze activa reserves aan administratiekosten staan of andere middelen zoals een financiering door de aanvullende verzekering of een andere derde. In de praktijk gebeuren geen investeringen in materiële vaste activa in de verplichte verzekering, behalve door de Hulpkas van de ziekteverzekering, die geen aanvullende verzekering inricht. Ook de Kas der geneeskundige verzorging van HR Rail heeft geen aanvullende verzekering, maar de vaste activa worden haar ter beschikking gesteld door HR Rail.

 

Met het toezicht op het gescheiden beheer kom ik tot een heel belangrijk onderdeel van uw vraag. Hoe kunnen we immers garanderen dat middelen van de ziekteverzekering niet worden gebruikt voor andere zaken dan waarvoor ze zijn bestemd? Momenteel bestaat er een hele reeks instrumenten die ervoor zorgen dat de gelden van de verplichte verzekering, overheidsgeld dus, en deze van de aanvullende verzekering, de bijdragen van de leden, correct en transparant worden beheerd en dat je die dus uit elkaar kunt houden. Ik geef er u vijf.

 

Ten eerste, de wet van 6 augustus 1990 voorziet erin dat de verplichte verzekering volledig gescheiden moet zijn van de aanvullende verzekering. Dat betekent dat een afzonderlijke boekhouding wordt gevoerd, met gescheiden financiële middelen.

 

Ten tweede, wat betreft de inboeking van de administratiekosten legt het KB van 21 oktober 2002 inzake de waarderingsregels de na te leven regels vast. Samengevat komen die erop neer dat alle kosten rechtstreeks moeten worden toegewezen aan, naargelang het geval, de verplichte verzekering of de aanvullende verzekering. Gemeenschappelijke kosten, zoals personeelskosten, dienen te worden verdeeld op basis van objectieve verdeelsleutels. Daarover maken de revisoren een specifiek rapport voor de controledienst.

 

Ten derde, sedert het boekjaar 2018 dienen alle verzekeringsinstellingen een analytische rapportering van de administratiekosten op te stellen ten behoeve van de controledienst, waarover de revisoren een specifiek rapport moeten opstellen. In dit analytisch rapport worden de administratiekosten van de verplichte verzekering gedetailleerd voor de sectoren geneeskundige verzorging, uitkering, verzeker­baarheid en overige dienstverlening.

 

Dat laat comparatieve analyses toe. Deze analytische rapportering wordt elk jaar bijgestuurd en verfijnd en is dus evolutief.

 

Ten vierde, de jaarrekeningen van de lands­bonden en ziekenfondsen worden sinds boek­jaar 2015 neergelegd bij de Nationale Bank van België en zijn dus publiek toegankelijk via de website van de Nationale Bank.

 

Ten vijfde en ten slotte, de controledienst ziet nauwgezet toe op het correct financieel en boekhoudkundig beheer, in nauwe samenwerking met de revisoren. Die revisoren dienen jaarlijks te rapporteren aan de controle­dienst over de gecontroleerde jaarrekeningen alsook over de goede werking van de interne audit en de interne controle.

 

Dat zijn vijf elementen met betrekking tot het gescheiden beheer, die ervoor zorgen dat er een correcte en transparante beheersmethode is voor zowel de gelden van de verplichte verzekering als voor die van de aanvullende verzekering.

 

Dan kom ik tot de administratiekosten. In de eerste plaats moet ik verduidelijken dat het RIZIV jaarlijks een forfaitair bedrag toekent aan de verzekeringsinstelling of landsbond. De verdeling die elke verzekeringsinstelling doet naar de ziekenfondsen, gebeurt volgens regels die elke verzekeringsinstelling zelf vaststelt. Dit forfait dient uitsluitend voor de dekking van de werkingskosten die verbonden zijn aan de uitvoering van de verplichte verzekering. Ik verwijs naar artikel 195 van de ZIV-wet.

 

Indien die vergoeding echter ontoereikend is, dient het tekort ten laste gelegd te worden van het zogenaamde administratief centrum, in de aanvullende verzekering. Omgekeerd dient een eventueel overschot toegewezen te worden aan dit administratief centrum. De ZIV-wet voorziet immers dat een overschot op de administratie­kosten de volle eigendom wordt van de verzekeringsinstelling. De mogelijke aanwen­dingen van het werkkapitaal van dit administratief centrum zijn strikt geregeld. Daarop in detail ingaan, zou ons echter te ver leiden in dit tijdsbestek.

 

Op basis van hoofdzakelijk de boekhoudkundige gegevens van de mutualistische entiteiten ziet de controledienst toe op de correcte toepassing van deze regels. Eventuele overtredingen hierop werden zelden vastgesteld en werden op verzoek van de controledienst steeds rechtgezet. Voor de volledigheid wil ik toch nog meegeven dat op het boekhoudkundig en financieel beheer van de ziekenfondsen niet alleen toezicht wordt gehouden door de controledienst, maar ook door de revisoren. Deze revisoren dienen daarover jaarlijks verslag uit te brengen aan de controledienst.

 

Ten slotte kom ik tot de vragen over de vzw's die het patrimonium beheren. De controledienst heeft niet de bevoegdheid om de vzw's te controleren waarmee de landsbonden of ziekenfondsen samenwerken, en dus ook niet de vzw's die instaan voor een deel van het beheer of het volledige beheer van het patrimonium van de landsbond of het ziekenfonds. De wet voorziet wel in de verplichting van een minimale rapportering door de raad van bestuur over de samenwerking met derden aan de algemene vergadering.

 

Ik zie hier ook wel een aantal verbeterpistes, die ik wil onderzoeken en waaromtrent ook reeds bepalingen zullen worden opgenomen in een wetsontwerp houdende diverse bepalingen, dat de administraties en mijn beleidscel voorbereiden. Ik neem mij dus voor om het Parlement een aantal voorstellen te doen met verbeterpistes.

 

Dat draait allemaal rond de transparantie met betrekking tot deze vzw's die instaan voor het beheer van het patrimonium.

 

Ik geef u zes pistes. Ten eerste, het verplichten van de aanstelling van een revisor. Ten tweede, het revisoraal verslag laten overmaken aan het ziekenfonds en de landsbond. Ten derde, het revisoraal verslag voorleggen aan de algemene vergadering. Ten vierde, aankopen of verkopen van vaste activa vanaf een bepaald bedrag vooraf door het ziekenfonds laten melden aan de landsbond, met de mogelijkheid voor de landsbond om uitleg te vragen of om de transactie te weigeren. Ten vijfde, het invoeren van een verplichte toepassing van de regels van openbare aanbesteding vanaf een bepaald bedrag. Ten zesde, de vzw's deel laten uitmaken van de scope van de interne audit van de betreffende landsbond.

 

Dat zijn dus pistes waarop ik wil werken om meer transparantie te bekomen met betrekking tot de problematiek die u vandaag aankaart. Ik ben daarover aan het nadenken. Ik ben vandaag dus heel openhartig, want normaal gezien ben ik niet verondersteld u mee te delen waarover ik nadenk. Dat is uitzonderlijk. Ik wil dit opnemen in een ontwerp dat ik binnenkort zal voorleggen en waarbij de bestuurskracht en transparantie binnen de ziekenfondsen verhogen. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de verdere uitvoering van iets wat in de vorige legislatuur tot stand is gekomen, maar waarvan de naam mij nu even ontschiet. Het was iets in de trant van "toekomstpact".

 

Mevrouw Samyn, u vraagt naar een verslag. Ik moet bekennen dat ik niet zeker ben over welk verslag het gaat. U kunt het jaarverslag van een ziekenfonds raadplegen op de website van het ziekenfonds in kwestie, maar daarnaast zijn ziekenfondsen ook verplicht hun jaarrekeningen, inclusief het revisoraal verslag, te publiceren op de balanscentrale van de Nationale Bank van België. Het is dus eenvoudig om deze informatie te raadplegen.

 

04.04  Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt om even zeer uitgebreid in uw hoofd te mogen kijken. Naar enkele van de aangehaalde zaken die u wilt uitwerken, kijk ik vol verwachting uit. Ik kan mij echter niet in alle elementen terugvinden. Zo weet ik wel dat er een verschil wordt gemaakt tussen gelden afkomstig uit de verplichte en de aanvullende verzekering, maar zolang de aanvullende verzekering verplicht is, blijft het natuurlijk een enigszins raar systeem.

 

Daarnaast, ondanks de wetgeving, die u in vijf punten hebt opgesomd, en de reeds gemaakte afspraken, stelt het Rekenhof in zijn audit, opgesteld op basis van die wetgeving, de volgende twee heel belangrijke zaken. Ten eerste, de besteding van de administratiekosten is voor het Rekenhof niet transparant, waardoor het ook moeilijk is om na te gaan hoe de parameters juist aangepast moeten worden. Ten tweede, de controledienst krijgt helemaal niet op alle vlakken de nodige informatie van de ziekenfondsen om de controle fatsoenlijk te kunnen uitvoeren. Ik vind het goed dat u al die zaken wilt bekijken en ik denk ook dat er echt lessen te trekken vallen, onder andere over wat er nu in Limburg gebeurt. Ik hoop echter dat u ook die audit er nog eens bijneemt.

 

Volgens het pact moest de analytische rekening, als ik het goed heb, sinds 2018 openbaar worden gemaakt, maar dat is bij mijn weten nooit gebeurd, tenzij het onlangs voor het eerst gebeurd is. Ik meen dat de ziekenfondsen die belofte nog niet eens zijn nagekomen.

 

Wat u zegt over de revisoren, dat kan een goed systeem zijn, maar spijtig genoeg zien wij ook in de lijst van revisoren namen van bepaalde personen met gedeelde belangen, wat u overigens ook wel weet. Het wordt op die manier weer een gevaarlijk spel.

 

Transparantie omtrent gelden die aan de burger besteed moeten worden, verdienen een zekere aandacht. Ik ben dan ook benieuwd naar wat er uiteindelijk uit uw hoofd zal komen.

 

04.05  Ellen Samyn (VB): Mijnheer de minister, bedankt voor uw uitgebreid antwoord. Omtrent de vzw's spreekt u over de zes pistes waarrond u wilt werken, wat voor meer transparantie zal moeten zorgen. Aangezien er nog wat mazen in het net zitten, is meer transparantie zeker nodig. De mutualiteiten moeten in de eerste plaats zorgen voor en toezien op kwalitatieve en efficiënte dienstverlening voor hun klanten. Een zoveelste schandaal met publiek geld maakt dat de burger alleen maar wantrouwiger wordt. Gelden, overheidsgeld en geld van de burger zelf eigenlijk, moeten correct worden besteed, zeker als dat geld dient voor de zorg voor zieken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Samengevoegde vragen van

- Tania De Jonge aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "Een sociaalrechtelijk en arbeidsrechtelijk statuut voor de sekswerkers" (55015101C)

- Ben Segers aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De gevolgen van de decriminalisering van het sekswerk" (55017239C)

05 Questions jointes de

- Tania De Jonge à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Un statut social et professionnel pour les travailleurs du sexe" (55015101C)

- Ben Segers à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Les conséquences de la décriminalisation du travail du sexe" (55017239C)

 

05.01  Tania De Jonge (Open Vld): Mijnheer de minister, sinds ik mijn vraag begin maart indiende, zijn er al stappen rond sekswerk gezet. Zo kondigde minister Van Quickenborne naar aanleiding van de vraag van collega Marianne Verhaert aan dat hij een wetsontwerp zal indienen om artikel 380 van het Strafwetboek aan te passen om sekswerk te decriminaliseren. Dat is een belangrijke aanzet tot de erkenning en bescherming van de sector.

 

Intussen blijft de onzekerheid voor de sector groot en wordt de impact van de pandemie alsmaar aanzienlijker. Volgens Wendy Gabriëls van de gezondheidsorganisatie Violett is het van belang dat de overheid een onderscheid maakt tussen massage en sekswerk en dat sekswerk ook in ministeriële besluiten bij naam genoemd wordt.

 

Wij stellen vast dat sekswerkers door de mazen van het sociaal vangnet glippen, vooral in de covidtijden van vandaag. Velen hebben geen sociale rechten, noch arbeidsrechten. OCMW's bieden wel faciliteiten voor wie niet in regel is, maar het blijft een heel moeizaam proces. Velen blijven ook achter zonder enige financiële compensatie, waardoor verdoken sekswerk niet meer tegen te houden is. Hoe de sector uit de tweede lockdown zal komen, is nog de vraag.

 

Sekswerk blijft een taboe, ondanks dat er in België volgens een schatting van de federale politie tussen 25.000 en 28.000 personen actief zijn in de seksindustrie. Volgens een schatting uit 2019 van de Nationale Bank van België geven Belgen jaarlijks meer dan 1 miljard euro uit aan betaalde seks.

 

De coronacrisis maakte duidelijk dat er voor de sector een duurzame oplossing moet komen. Bij de bespreking van uw beleidsnota, mijnheer de minister, heb ik al de volgende passage uit het regeerakkoord aangehaald: “Er zal in overleg met de actoren in het veld nagedacht worden over een verbetering van de levens- en werk­omstandigheden van de sekswerkers." Wat zijn de plannen van de regering opdat sekswerkers hun job kunnen uitoefenen op een wijze waarop andere werknemers of zelfstandigen dat kunnen? Op welke termijn komt er een overleg met de sector en met andere actoren die expertise hebben in het domein?

 

05.02  Ben Segers (Vooruit): Mijnheer de minister, ik verwijs naar de ingediende vraag.

 

Enkele weken geleden kondigde de federale regering de decriminalisering van het sekswerk aan, door een aanpassing van het Strafwetboek. Op dit ogenblik bevindt sekswerk zich nog in een grijze zone. Sekswerk met meerderjarigen op zich is niet verboden. Personen die seksuele diensten verlenen zijn dus niet strafbaar. Aanzetten tot sekswerk op een openbare plaats is op dit ogenblik daarentegen wel verboden, net als het ronselen van klanten via advertenties in kranten of op websites.

 

Bij u wil ik graag polsen naar de gevolgen van de aangekondigde decriminalisering binnen uw bevoegdheden.

 

Hoe ziet u de sociale bescherming van sekswerkers in de toekomst? Welke verdere stappen wil u zetten? Welke regelgeving moet eventueel verder aangepast worden? Welke timing is daarvoor voorzien?

 

Wat is de impact op uw diensten? Zullen uw diensten klaar zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van de aangekondigde aan­passing van het Strafwetboek?

 

La présidente: Chers collègues, je voudrais attirer votre attention sur le fait que nous ne sommes qu'au point cinq de notre agenda alors qu'il est déjà 11 h 30. Je vous demande donc de bien vouloir respecter votre temps de parole ou de renvoyer à vos questions écrites, comme vient de le faire M. Ben Segers.

 

05.03 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitster, ik heb eigenlijk niet graag dat men naar de schriftelijke vraag verwijst. Ik ben daar wat ouderwets in, maar wat heeft een burger die dit wil volgen aan mijn antwoord als men eerst naar het nummer van een vraag verwijst?

 

Ik ben geen baas van de werkzaamheden, dus ik schik mij naar alles.

 

05.04  Nahima Lanjri (CD&V): Dat was nochtans een suggestie van uw partijgenote. Het heeft ons ook al geholpen om vooruit te gaan. Het was een suggestie van mevrouw Kitir.

 

05.05 Minister Frank Vandenbroucke: Ik geef maar mijn mening. Voor de rest is ze onbelangrijk.

 

Dan ga ik over tot de gestelde vraag.

 

Zoals gezegd door de vraagstellers is sekswerk op zich niet verboden. De exploitatie door derden is dat wel. Het is daardoor dat heel wat sekswerkers zich momenteel in een grijze zone bevinden, dus in een precaire situatie.

 

In de praktijk zijn sommige sekswerkers momenteel aan de slag als zelfstandige, meestal als hostess of masseuse. Anderen hebben een arbeidsovereenkomst, bijvoorbeeld "een dienster­contract". Een grote groep zit natuurlijk ook in het zwartwerk. Zij bouwen geen sociale rechten op, wat behoorlijk dramatisch is.

 

Tijdens de huidige crisis kunnen de sekswerkers die officieel en geregistreerd aan het werk zijn als zelfstandige of werknemer wel een beroep doen op de covidsteunmaatregelen die genomen zijn in het kader van deze crisis, net als andere werknemers en zelfstandigen in gelijkaardige situaties. Wanneer men als dienster is ingeschreven, kan men een beroep doen op tijdelijke werkloosheid. Wanneer men zelfstandige is, kan men een beroep doen op het overbruggingsrecht. Ongetwijfeld zullen mensen die zwartwerk hebben gepresteerd bij het OCMW zijn terechtgekomen, helaas.

 

Het regeerakkoord voorziet er inderdaad in dat de regering in overleg met de actoren in het veld zal onderzoeken hoe de levens- en werk­omstandigheden van de sekswerkers kunnen worden verbeterd.

 

Een eerste belangrijke stap die daarin wordt genomen, is dat het sekswerk en meer bepaald de exploitatie door derden uit het strafwetboek verdwijnt. Uitbuiting en mensenhandel blijven natuurlijk strafbaar, evenals het opleggen van buitensporige of risicovolle arbeidsvoorwaarden. Minister van Justitie Van Quickenborne heeft daartoe al de nodige eerste stappen gezet.

 

Eenmaal het sekswerk uit de strafrechtelijke sfeer is gehaald, wordt het mogelijk om aan deze beroepsgroep ook een werkelijke sociale bescherming te bieden op basis van hun reële activiteiten, ook aan hen die vandaag onder de radar blijven en noch als werknemer, noch als zelfstandige geregistreerd zijn. Net zoals elke werkende hebben ze daar recht op. Het is belangrijk dat ze volwaardig kunnen participeren aan ons stelsel van sociale zekerheid, hetzij als werknemer, hetzij als zelfstandige.

 

In principe is daarvoor geen aanpassing van de regelgeving in de sociale zekerheid nodig.

 

Het idee dat men a priori naar een specifiek statuut moet gaan wat de sociale bescherming betreft, is fout. Men moet ervoor zorgen dat die mensen werk kunnen doen dat niet in het zwart gebeurt, dat erkend wordt als werkzaamheid, en men moet inderdaad wel verifiëren of dat past in de verschillende kamers van de sociale zekerheid.

 

A priori meen ik dat dit het geval is. Maar wij moeten daarover natuurlijk met de sector in dialoog gaan, nadat wij de sector eerst goed geïnformeerd hebben.

 

Sociale bescherming gaat over meer dan sociale zekerheid stricto sensu. Het gaat ook over arbeidsvoorwaarden, arbeidsbescherming, toegang tot andere verzekeringen, en dergelijke meer. Dat zijn bevoegdheden van andere collega's in de regering, maar dit is ongetwijfeld een gemeenschappelijk aandachtspunt dat wij hebben.

 

05.06  Tania De Jonge (Open Vld): Dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister. Ik meen dat het hiaat vooral zit in het feit dat wij toch moeten erkennen dat het oudste beroep dat wij hebben bij naam mag worden genoemd. Daar zit vaak de onduidelijkheid.

 

Nu, wij respecteren uiteraard de keuzevrijheid van elk individu, en wij erkennen dat vrouwen, mannen en transpersonen uit vrije wil seks willen aanbieden tegen betaling. Wij vinden ook dat seksualiteitsbeleving een recht is voor ieder persoon, ongeacht gender, lichamelijke of geestelijke beperking.

 

Wij willen een statuut, maar zoals u zelf zegt, moeten daaraan ook rechten en plichten gekoppeld worden. Wij moeten sekswerk erkennen als een volwaardig economisch gegeven, en er ook de nodige sociale rechten en arbeidsrechten aan toekennen. Op die wijze zorgen wij voor een veiligere werkomgeving voor deze kwetsbare groep.

 

Ik sluit mij volledig aan bij uw bevindingen dat er ook waakzaamheid moet zijn voor uitbuiting, die ook bestaat in de sector. De crisis heeft inderdaad pijnlijk duidelijk gemaakt dat er een grijze zone is. Ik ben heel blij dat er een dialoog zal worden aangegaan met de sector.

 

05.07  Ben Segers (Vooruit): Mijnheer de minister, een volgende keer zal ik u met heel veel plezier mijn vraag mondeling stellen. Ik wilde de werkzaamheden vooruithelpen door te verwijzen naar mijn schriftelijke vraag, zoals dat afgesproken is. Voor diegenen die deze vergadering live volgen kan ik meegeven dat mijn vraag nog wordt toegevoegd aan het verslag van deze vergadering. En natuurlijk is er ook nog de repliek.

 

Mijn vraag was in eerste instantie een informatieve vraag. Ik ben weliswaar zeer opgetogen over de nakende decriminalisering, maar ik wil ook dat wij nu alle kansen grijpen om de onduidelijkheid die er vandaag is zoveel mogelijk weg te werken. Zo kunnen wij onder andere werken aan een optimale bescherming van de sekswerkers.

 

Ik ben uiteraard tevreden te merken dat u de zaak bijzonder welgenegen bent. De sekswerkers verdienen meer duidelijkheid over hun sociale bescherming.

 

Hoe groter die duidelijkheid wordt, hoe beter we kunnen strijden tegen de excessen. Uiteraard dient sekswerk een gewone economische activiteit te zijn. Natuurlijk maken gedwongen prostitutie en bijvoorbeeld ook mensenhandel maar een stukje uit van het hele palet. Zodra de decriminalisering een feit is, moeten we ook strenger kunnen optreden tegen die excessen, tegen de gedwongen prostitutie en de economische uitbuitingen, tegen situaties van mensenhandel. Wanneer we erin slagen om duidelijkheid te bieden voor die reguliere economische activiteiten van sekswerkers, zullen we er ook beter in slagen om effectief op te treden tegen die excessen. Ik wens u bij dit alles bijzonder veel succes toe en ik kom hier zeker bij u terug, ook mondeling.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05.08  Björn Anseeuw (N-VA): Het ging daarstraks om het al dan niet verwijzen naar schriftelijk ingediende mondelinge vragen. Ik deel de bekommernis van de voorzitter dat we binnen het tijdsbestek waarover we beschikken zoveel mogelijk goede antwoorden kunnen krijgen op de vragen die we stellen. Tegelijk deel ik ook de bekommernis van de minister, die wel een goed debat wil waarin we niet alleen proberen onze eigen mening te verkondigen, maar eigenlijk ook wel een stuk samen hardop nadenken. Dat gebeurt wel in deze commissie bij een aantal vragen.

 

De enige manier om die twee bekommernissen met elkaar te verzoenen, is dat tijdsbestek wat uitbreiden en inderdaad te kijken of de minister wat meer beschikbaar kan zijn. Er staan inderdaad heel wat vragen op de agenda. Het is ondenkbaar om die allemaal op een goede manier af te werken binnen de twee uur die we deze voormiddag hebben. Dit is zeker niet bedoeld als steek, ik meen oprecht wat ik zeg. Beide bekommernissen deel ik heel erg. Het zou goed zijn, mocht de beschikbaarheid van de minister nog eens worden herbekeken, waardoor we tegemoet kunnen komen aan zowel goede antwoorden als een degelijk debat.

 

La présidente: Je rappelle en effet que nous tentons, autant que possible, d'organiser ces réunions de questions orales au cours de l'après-midi, afin de disposer d'un peu plus de temps. Ce n'est pas simple. La proposition de renvoi au texte des questions avait été soumise au début de la crise covid-19, si je ne me trompe pas, notamment parce que la cadence des questions avait fortement augmenté en raison des circonstances. Dès lors, nous essayons d'équilibrer, du mieux possible, cet exercice délicat d'échange avec le gouvernement, conformément à une préoccupation commune à chacun d'entre nous, me semble-t-il.

 

06 Vraag van Ellen Samyn aan Pierre-Yves Dermagne (VEM Economie en Werk) over "De mensen die na een volledige loopbaan blijven doorwerken" (55015296C)

06 Question de Ellen Samyn à Pierre-Yves Dermagne (VPM Économie et Travail) sur "Les personnes qui continuent à travailler après une carrière complète" (55015296C)

 

06.01  Ellen Samyn (VB): Mijnheer de minister, wie er een volledige loopbaan van 45 jaar op heeft zitten, ontvangt een volledig pensioen. Als hij of zij nadien nog ergens in een bedrijf bijvoorbeeld een parttimejob aanneemt, is hij onderworpen aan het gewone belastingstelsel. De persoon voldoet aan al zijn verplichtingen, want hij betaalt onder andere belastingen en RSZ-bijdragen. Toch kan hij of zij tot vandaag in geval van langdurige ziekte, dus langer dan één maand, niet terugvallen op het ziekenfonds, zelfs niet indien de premies hiervoor worden betaald. Niet kunnen werken door bijvoorbeeld corona geeft recht op een tijdelijke werkloosheidsuitkering, maar niet kunnen werken door ziekte geeft na de maand gewaarborgd loon nergens meer recht op.

 

Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van de problematiek? Hoe zult u die verhelpen? Tegen wanneer mogen we hiervoor desgevallend een oplossing verwachten?

 

06.02 Minister Frank Vandenbroucke: De huidige reglementering bepaalt dat na de maand waarin de wettelijke pensioenleeftijd van 65 jaar bereikt is, de werknemer bij arbeidsongeschiktheid aanspraak kan maken op uitkeringen gedurende de eerste zes maanden van de arbeidson­geschiktheid, op voorwaarde dat hij het rustpensioen nog niet heeft opgenomen. Tijdens de periode gedekt door het gewaarborgd loon wordt de toekenning van de uitkering uiteraard geweigerd.

 

Zodra de betrokkene na de wettelijke pensioen­leeftijd het rustpensioen heeft opgenomen, heeft hij in geval van arbeids­ongeschiktheid geen recht op uitkeringen van het ziekenfonds. Indien de werknemer echter arbeidsongeschikt wordt voor het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en het rustpensioen al vervroegd heeft opgenomen, dan kan hij na de periode van gewaarborgd loon, op grond van de reglementering van de uitkerings­verzekering, eventueel aanspraak maken op arbeids­ongeschiktheidsuitkeringen, na toepassing van een bijzondere cumulatieregeling.

 

Er bestaat dan een principieel recht op uitkering, tot en met de laatste dag van de maand waarin hij de wettelijke pensioenleeftijd bereikt. De verzekerde kan aanspraak maken op een dagbedrag gelijk aan het verschil tussen 150 %, voor een gerechtigde met personen ten laste, of 125 %, voor een gerechtigde zonder personen ten laste, van de uitkering vastgelegd voor de gerechtigden met personen ten laste en het in werkdagen omgezette bedrag van het rustpensioen, zonder dat evenwel het dagbedrag van de uitkering mag worden overschreden dat hem zou worden toegekend, indien er geen cumulatie was.

 

Er moet worden opgemerkt dat de pensioen­reglementering zelf, waarvoor mijn collega Lalieux bevoegd is, de cumulatie van het rustpensioen met arbeidsongeschikt­heids­uitkeringen in principe verbiedt. Om die reden wordt die mogelijkheid in artikel 235, § 1, van het KB van 3 juli 1996, trouwens reeds van toepassing sinds 2005 en niet ingevoerd naar aanleiding van de jobsdeal, in de praktijk bijna niet toegepast.

 

In antwoord op uw tweede vraag kan ik u melden we niet de intentie hebben om de maatregel uit 2019 te wijzigen, die vooral tot doel had de latere opname van de pensioenuitkering met verdere opbouw van pensioenrechten te ondersteunen.

 

06.03  Ellen Samyn (VB): Mijnheer de minister, voorlopig bent u dus niet van plan om de maatregel te wijzigen.

 

Ik zal de vraag in ieder geval ook nog eens aan mevrouw de minister Lalieux stellen in het licht van de komende pensioenhervorming.

 

Er zijn nu eenmaal, naast werknemers die veel minder dan 45 jaar werken, ook werknemers met veel meer jaren op de teller, bijvoorbeeld omdat zij tegelijkertijd werknemer en zelfstandige zijn en dus twee keer bijdragen. Het is voor ons onrechtvaardig dat zij ook een herberekening krijgen op basis van die 45 jaar werken. Zij sponsoren een grote groep mensen die veel minder dan 45 jaar actief zijn. Dat geldt ook voor de gepensioneerden die voortwerken op de leeftijd van 65, 66, 67 jaar.

 

Wanneer zullen alle gewerkte jaren effectief in rekening worden gebracht? Dat is onze vraag. Ik zal dat ook bij uw collega-minister bepleiten.

 

Alleszins dank ik u voor uw antwoord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitster: Vraag nr. 55015554C van de heer Piedboeuf is zonder voorwerp, tenzij hij nog van zich laat horen.

 

07 Questions jointes de

- Nadia Moscufo à Karine Lalieux (Pensions et Intégration sociale) sur "L’explosion du nombre de malades de longue durée, la réforme des pensions et les pensions anticipées" (55015946C)

- Gaby Colebunders à Karine Lalieux (Pensions et Intégration sociale) sur "L’explosion du nombre de malades de longue durée, la réforme des pensions et les pensions anticipées" (55015948C)

07 Samengevoegde vragen van

- Nadia Moscufo aan Karine Lalieux (Pensioenen en Maatschappelijke Integratie) over "De explosie van het aantal langdurig zieken, de pensioenhervorming en het vervroegd pensioen" (55015946C)

- Gaby Colebunders aan Karine Lalieux (Pensioenen en Maatschappelijke Integratie) over "De explosie van het aantal langdurig zieken, de pensioenhervorming en het vervroegd pensioen" (55015948C)

 

07.01  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mijnheer de minister, in 2019 zijn er de helft minder bruggepensioneerden dan in 2012. In absolute cijfers evolueert het aantal van 115.000 naar 57.000. Dat is een daling met bijna 58.000. Tezelfdertijd gaat het aantal langdurig zieken in de leeftijdscategorie van 55 tot 64 jaar omhoog van bijna 111.000 naar 184.000. Dat is een toename met bijna, houd u vast, 74.000 eenheden. Anders geformuleerd: voor elke bruggepensioneerde die er verdween, kwam er minstens één oudere, langdurig zieke bij.

 

Men verandert de sociale realiteit niet door de afschaffing van een sociaal recht. Mensen die volledig opgebrand zijn, zoeken uitwegen. Dat is nu eenmaal zo. De verschillende sectoren van de sociale zekerheid zijn communicerende vaten. Daarom is het zo belangrijk dat we investeren in systemen die het werk werkbaarder maken. Het regeerakkoord voorziet erin dat maatregelen zullen worden genomen inzake de eindeloopbaan­regeling.

 

Zult u werk maken van de landingsbanen vanaf 55 jaar en SWT vanaf 58 jaar? Hoe staat het op dat vlak in de ipa-onderhandelingen?

 

07.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer Colebunders, ik treed u onmiddellijk bij: het aantal langdurig arbeidsongeschikten is inderdaad sterk gestegen de laatste jaren. Dat is volgens mij niet alleen het gevolg van het afbouwen van het brugpensioen, het ligt ook aan de vergrijzing van de bevolking en de toegenomen participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, ook op hogere leeftijd. Er zitten gewoon meer oudere leeftijdscategorieën in onze arbeidsmarkt. Bij oudere mensen is de kans op arbeids­ongeschiktheid gewoon groter. Overigens ziet men dat over verschillende leeftijdscategorieën heen de kans op langdurige arbeidsonge­schiktheid over het algemeen wel is gestegen.

 

De verhoging van de pensioenleeftijd tot 66 in 2025 en 67 in 2030 zal automatisch tot gevolg hebben dat er meer mensen in langdurige arbeidsongeschiktheid komen in de hogere leeftijdscategorieën.

 

Mensen die momenteel op 65-jarige leeftijd uittreden uit invaliditeit omwille van pensionering, zullen inderdaad twee jaar langer invalide blijven. De kans bestaat inderdaad ook dat nieuwe mensen in het systeem zullen intreden door het optrekken van de pensioenleeftijd. Dat is een logisch en op zich onvermijdelijk gevolg, wanneer de pensioenleeftijd wordt verhoogd. De vraag is hoe sterk het effect is.

 

U weet dat wij in samenwerking met de Gewesten en Gemeenschappen sterker willen inzetten op terug-naar-werktrajecten van mensen die een ziekte-uitkering krijgen. Dat betekent voor mij het organiseren van extra ondersteuning maar ook het aanpassen van regelgeving en het tot stand brengen van een goede samenwerking met de Gewesten en Gemeenschappen zodat er een optimale dienstverlening ontstaat voor mensen die naar een werkomgeving willen terugkeren uit een langdurige arbeidsongeschiktheid.

 

Voor de dienstverlening denk ik natuurlijk aan opleiding en begeleiding. Begeleiding is belangrijk om opnieuw aan het werk te gaan bij de vroegere werkgever. Wij moeten misschien echter ook meer inzetten op het aan het werk gaan bij een andere werkgever. Ik denk onder andere ook aan deeltijdse werkhervatting.

 

Uit de cijfers van het aantal langdurige arbeidsongeschikten die een toegelaten deeltijdse activiteit uitoefenen, blijkt dat 12,89 % van de loontrekkenden die langdurig arbeidsongeschikt zijn, een deeltijdse activiteit uitoefent. Het gaat hier om mensen waarvoor een volledige terugkeer naar de arbeidsmarkt niet of nog niet mogelijk is, maar die in de mate van het mogelijke aan een beperkter volume het werk hervatten.

 

Wij merken wel dat vanaf de leeftijd van 60 jaar minder gebruik wordt gemaakt van dat systeem van toegelaten deeltijdse werkhervatting. Slechts 6,1 % in de leeftijdscategorie van 60 tot 64 jaar gebruikt het, wat dus een stuk minder is dan in de jongere leeftijdscategorieën.

 

Mevrouw de voorzitster, dat was mijn antwoord op de gestelde vragen.

 

07.03  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, u maakt een mooie analyse van wat gebeurt, maar geeft geen antwoord op mijn vraag. Dat had ik echter ook niet verwacht.

 

Mijnheer de minister, ik wil u gewoon nog één voorbeeld geven om de problematiek duidelijk te maken.

 

De heer X is een metser. Hij is 56 jaar of 57 jaar oud om het gemakkelijk te maken. Hij heeft al 38 dienstjaren op de teller staan. Hij wordt ziek. Zijn rug is kapot. Hij kan niet meer mee. Op een gegeven moment beslist de ziekte-uitkeringsinstantie dat hij naar zijn werkgever moet terugkeren. Zij zullen bekijken of die werkgever aangepast werk kan bieden.

 

U weet evengoed als ik dat die werkgever die werknemer niet zal betalen om het stof bijeen te vegen of om papiertjes op te rapen. U weet wat er zal gebeuren. Die man heeft heel zijn leven gewerkt en dan zegt het ziekenfonds dat het hier stopt en dat een re-integratietraject zal worden opgestart. Die werknemer gaat terug naar de arbeidsgeneesheer van zijn werkgever en die zal zeggen dat de verdere samenwerking stopt.

 

Dat is elke dag opnieuw een realiteit voor honderden werknemers die heel hun leven hard hebben gewerkt en waar de werkgever tot de vaststelling komt dat die werknemer goedkoop kan worden afgedankt. Die werknemer heeft heel zijn leven lang gewerkt om dan vrijwel zonder opzegvergoeding te worden afgedankt en in een re-integratietraject terecht te komen waar hij in het beste geval bij een andere werknemer aan een veel lager loon zal moeten werken.

 

Mijnheer de minister, als re-integratietrajecten de oplossing zijn, dan kan ik u nu al zeggen dat ze niet werken en dat wij dit niet de juiste oplossing vinden. Ook de cijfers tonen dat aan.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Wij komen nu aan de vragen nrs. 55016118C over de naleving van de taalwetgeving en 55016136C over outsourcing van mevrouw Goethals.

 

07.04  Sigrid Goethals (N-VA): Ik begrijp de bekommernis omtrent de verwijzing naar de schriftelijke vraag, maar mijn vragen nrs. 55016118C en 55016136C zijn omgezette schriftelijke vragen waarop ik, jammer genoeg, geen antwoord heb mogen ontvangen. Ik ben dus eigenlijk verplicht ze hier mondeling aan de orde te brengen.

 

07.05 Minister Frank Vandenbroucke: Ik verontschuldig mij dat het schriftelijk antwoord nog niet is toegekomen. Het ligt klaar, ik moet enkel nog mijn handtekening eronder zetten. Ik moet er even de tijd voor vinden om de schriftelijke vragen te tekenen. Het antwoord telt een vijftigtal bladzijden, dus ik stel toch voor dat ik het schriftelijke antwoord onderteken voor de twee vragen.

 

07.06  Sigrid Goethals (N-VA): Dat is perfect, ik zou sowieso gevraagd hebben om mij de antwoorden per mail door te sturen. Het cijfermateriaal is net iets makkelijker via mail dan mondeling.

 

08 Vraag van Nahima Lanjri aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De financiële tegemoetkoming voor de softenonslachtoffers" (55016244C)

08 Question de Nahima Lanjri à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "La compensation financière accordée aux victimes du Softenon" (55016244C)

 

08.01  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, in 2019 werd de wet aangenomen die erin voorziet dat iedere persoon geboren in België of van Belgische nationaliteit die lijdt aan aangeboren misvormingen die het gevolg zijn van het innemen van geneesmiddelen met thalidomide door de moeder tijdens de zwangerschap recht heeft op een eenmalige toekenning van een forfaitair bedrag van 125.000 euro.

 

Tijdens de bespreking van dat wetsontwerp in deze commissie werd indertijd de bezorgdheid geuit dat de toekenning van dat bedrag niet zou kunnen worden gecumuleerd met de financiële bijdragen die de slachtoffers ontvangen van de Duitse Conterganstiftung. Sinds een wetswijziging in 2013 wordt rekening gehouden met betalingen door buitenlandse staten voor de toekenning van de financiële bijdragen. Uw voorgangster, mevrouw De Block, antwoordde toen dat aan die bezorgdheid tegemoetgekomen werd via artikel 8 van de wet van 5 mei 2019, waarin bepaald wordt dat de uitbetaling van het forfaitair bedrag geen invloed heeft op de sommen waartoe de slachtoffers op grond van andere bepalingen gerechtigd zijn. Het mag dan ook niet de bedoeling zijn dat de forfaitaire tegemoetkoming door de Belgische Staat de rechthebbenden benadeelt doordat zij hun andere financiële bijdragen zouden verliezen.

 

In een antwoord op een schriftelijke vraag antwoordde u in november 2020 dat er bij de beoordeling door de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering gekeken wordt of de betrokkene reeds een uitkering ingevolge een erkenning door de Conterganstiftung ontvangt. Wat voor impact heeft dat op de toekenning? Normaal gezien zou dat immers geen impact mogen hebben.

 

Hebt u kennis van enige problemen die slachtoffers ondervinden bij het ontvangen van hun financiële bijdragen van de Conterganstiftung als gevolg van de forfaitaire tegemoetkoming door de Belgische Staat?

 

Indien er wegens de toekenning van het forfaitair bedrag door de Belgische Staat besloten wordt door de Duitse stichting om de financiële bijdrage aan een Belgisch slachtoffer tijdelijk te schorsen of stop te zetten, kan de Belgische Staat dan tussenkomen, zodat een cumulatie van beide uitkeringen toch mogelijk zou zijn?

 

Indien die cumulatie niet mogelijk zou zijn, zal er dan worden voorzien in een financiële tussenkomst door de Belgische Staat om het verlies aan financiële ondersteuning te compenseren, zoals oorspronkelijk de bedoeling van de werkgever was?

 

08.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitster, mevrouw Lanjri, wanneer u verwijst naar eerdere antwoorden, dan veronderstel ik dat u doelt op mijn antwoord op vraag nr. 37 van de heer Van Lommel. Ik heb daarin inderdaad gesteld dat voor elk dossier werd nagegaan of de aanvrager al een rente ontving na erkenning door de Conterganstiftung. Een dergelijke erkenning is een uitstekende aanwijzing voor het feit dat de aanvrager aangeboren misvormingen heeft, te wijten aan het feit dat de moeder in de zwangerschap thalidomide heeft gebruikt. Het bestaan van die erkenning vergemakkelijkt dus de behandeling van het dossier en maakt het mogelijk om sneller een positieve beslissing te nemen ten gunste van de aanvrager. Het nemen van een positieve beslissing leidt dan tot de betaling van de forfaitaire som van 125.000 euro, voorzien bij de wet van 5 mei 2019. Dat bedrag kan volgens de Belgische wet volledig worden gecumuleerd met andere tegemoetkomingen waarvan de betrokken personen zouden genieten bij andere organisaties of andere staten.

 

Ik ben mij inderdaad bewust van de moeilijkheden die sommige mensen die op grond van onze wet schadeloos zijn gesteld, ondervinden met de Conterganstiftung. De Conterganstiftung heeft contact opgenomen met een aantal van de door haar vergoede personen en hen gevraagd om een attest van de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering voor te leggen waaruit blijkt dat zij een forfaitaire som ontvangen ten laste van België, met het doel om het door België toegekende forfaitair bedrag in mindering te brengen van de Duitse maandelijkse betalingen. Het Gesetz über die Conterganstiftung für behinderte Menschen, dus de wet op de Conterganstichting voor personen met een handicap, voorziet in een anticumulatiemaatregel. Voor zover die anticumulatiemaatregel in de Duitse wetgeving is opgenomen, kan ik Duitsland uiteraard niet wettelijk verplichten om een cumulatie van tegemoetkomingen toe te staan. Ik volg die kwestie op de voet. Mijn beleidscel heeft daarover talrijke contacten gehad met de vereniging Dysmelia. Ook in Duitsland zijn er contacten gelegd, met name via onze ambassade in Berlijn.

 

Dit probleem is niet specifiek voor België, aangezien ook mensen die woonachtig zijn in andere landen met dezelfde situatie worden geconfronteerd. Het Bundesverwaltungsgericht, de Duitse federale administratieve rechtbank, heeft zich moeten buigen over de zaak van een Ierse onderdaan op wie die anticumulatie­maatregel is toegepast. Op 31 maart heeft het Bundesverwaltungsgericht de zaak naar het Bundesverfassungsgericht, het Duits federaal grondwettelijk hof, verwezen. Ik kijk uit naar de uitkomst van die procedure. Ik hoop natuurlijk dat die het mogelijk zal maken om het actuele probleem op te lossen.

 

08.03  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik denk dat het een complexe zaak is. Het klopt, in onze wetgeving staat dat men dit mag cumuleren. Wij kunnen niet over de wetgeving van andere overheden beslissen, maar de slachtoffers gingen ervan uit dat het mocht worden gecumuleerd. Nu worden zij geconfronteerd met het feit dat hun uitkering uit Duitsland in mindering wordt gebracht.

 

Ik begrijp dat de zaak bij het Duitse Grondwettelijk Hof aanhangig werd gemaakt. Ik hoop dat we zo snel mogelijk een antwoord krijgen en dat Duitsland de wetgeving aanpast zodat een cumul toch mogelijk wordt. Dat zou het gemakkelijkste zijn, ook voor ons.

 

Als dat niet zou gebeuren, moeten wij er bij Duitsland toch op blijven aandringen om een cumul toch mogelijk te maken. Wij kunnen dat blijven vragen, in het belang van de slachtoffers aan wie wij de belofte hebben gedaan dat ze dit wat ons betreft mochten cumuleren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van Nahima Lanjri aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De progressieve werkhervatting voor de onthaalouders" (55016329C)

09 Question de Nahima Lanjri à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "La reprise progressive du travail par les accueillant(e)s d’enfants" (55016329C)

 

09.01  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, onthaalouders die na een periode van arbeidsongeschiktheid het werk gedeeltelijk kunnen hervatten, kunnen gebruikmaken van het systeem van progressieve werkhervatting. Dat systeem wil personen wier medische toestand het niet toelaat om in hetzelfde regime als voorheen te werken, de mogelijkheid bieden om geleidelijk te evolueren naar voltijdse tewerkstelling. De uitkering die men ontvangt in het systeem van progressieve werkhervatting, vermindert het eerste jaar met 25 % en vanaf het tweede jaar met 50 %

 

Onthaalouders die wegens hun medische toestand nooit meer fulltime zullen kunnen werken, zien hun ziekte-uitkering dus stapsgewijs dalen. Na verloop van tijd zou men zelfs meer ontvangen als men een volledige ziekte-uitkering ontvangt en dus niet meer werkt, dan wanneer men medisch parttime tewerkgesteld is. Op die manier worden onthaalouders ontmoedigd om nog te werken. Hun financiële situatie dwingt hen als het ware om te stoppen met werken, terwijl zij echt wel hun steentje willen blijven bijdragen aan de samenleving door parttime te werken in combinatie met een ziekte-uitkering.

 

Er is dus een andere regeling voor onthaalouders dan voor werknemers. Bij werknemers daalt de uitkering niet, indien men niet meer dan 20 % procent van het aantal uren van een voltijdse prestatie werkt. Voor elk percentage dat boven 20 % komt, wordt hun uitkering met eenzelfde percentage verminderd.

 

Mijnheer de minister, op een eerdere vraag antwoordde u dat u de evaluatie van het statuut van de onthaalouders nog vóór de zomer wil afronden. Zult u hierbij ook rekening houden met het systeem van progressieve werkhervatting?

 

Voorziet u in een harmonisatie van het systeem van progressieve werkhervatting voor onthaal­ouders met dat voor werknemers? Als dat het geval is, hoe zult u dat doen? Als dat niet het geval is, waarom niet?

 

09.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw Lanjri, ik herinner mij dat wij precies twintig jaar geleden ook al discussieerden over het statuut van de onthaalouders.

 

09.03  Nahima Lanjri (CD&V): Wij zijn hier nog allebei en de problemen zijn voor de onthaalouders nog altijd niet opgelost.

 

09.04 Minister Frank Vandenbroucke: Ik vind dat ik toen grote stappen vooruit heb gedaan, maar zo ziet u dat elke oplossing weer een nieuw probleem meebrengt. Het zijn aangename flashbacks naar het verleden, maar laat ik ter zake komen.

 

De sociaal verzekerde die als arbeidsongeschikt erkend is voor de uitkeringsverzekering voor werknemers kan met de toelating van de adviserende arts van het ziekenfonds een activiteit als onthaalouder sui generis tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid hervatten.

 

Een onthaalouder sui generis is een natuurlijke persoon die aangesloten is bij een door een Gemeenschap erkende dienst voor de opvang van kinderen, waarbij de opvang gebeurt in een woning in gezinsverband, en die niet gebonden is door een arbeidsovereenkomst met die dienst.

 

De huidige reglementering bepaalt dat wanneer een activiteit als onthaalouder sui generis met de toelating van de adviserende arts wordt hervat, de arbeidsongeschiktheiduitkering als volgt wordt verminderd. Ten eerste, het dagbedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt forfaitair verminderd met 25 % tijdens het eerste jaar van de uitoefening van de activiteit. Ten tweede, het dagbedrag arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt forfaitair verminderd met 50 % vanaf het tweede jaar van de uitoefening van de activiteit.

 

Zoals u ook aanhaalde, geldt in het geval van een door de adviserend arts toegelaten hervatting van een activiteit met een onderwerping aan de sociale zekerheid voor werknemers principieel de volgende cumulatieregeling, afhankelijk van het arbeidsregime van de activiteit, dus als beroeps­inkomsten worden verworven. Ten eerste, er is geen vermindering van het dagbedrag van de uitkering, als het arbeidsregime van de toegelaten activiteit een vijfde van de voltijdse tewerkstelling niet overschrijdt. Ten tweede, er is een vermindering van het dagbedrag als het arbeidsregime van de toegelaten activiteit een vijfde van de voltijdse tewerkstelling wel overschrijdt. De precieze vermindering hangt af van het gemiddelde aantal uren per week van de toegelaten activiteit dat een vijfde overschrijdt. Er is dus een soort basisvrijstelling van 20 % in die activiteit.

 

De cumulatieregeling in geval van de uitoefening van de activiteit met de toelating van de adviserend arts is tijdens de vorige legislatuur grondig hervormd. In de huidige cumulatieregeling is het arbeidsregime van de toegelaten activiteit in plaats van het uit de toegelaten activiteit voortvloeiende bedrag aan beroepsinkomsten determinerend.

 

De erkende dienst waarbij de onthaalouder sui generis is aangesloten, doet per kwartaal voor de betrokkene aangifte bij de RSZ via de DmfA, met een gemiddeld aantal arbeidsuren per week van de maatpersoon, de factor S, wat op 38 uur is vastgelegd, en met een gemiddeld aantal arbeidsuren per week van de gerechtigde, de factor Q, wat bepaald is in verhouding tot de gemiddelde opvangcapaciteit per kwartaal.

 

Aangezien het feitelijk gaat om een fictieve tewerkstellingsbreuk, is bij de hervorming van de cumulatieregeling in 2018 geoordeeld dat een eventuele vermindering van het dagbedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de tewerkstellingsbreuk van de toegelaten activiteit, dus de algemene regeling, disproportioneel is gezien de beperkte voordelen die een onthaalouder sui generis ontvangt; het gaat eigenlijk om een terugbetaling van onkosten.

 

Men heeft toen gedacht dat een zuivere harmonisatie niet gewenst is. Dus werd er een bijzondere regel vastgesteld die een forfaitaire vermindering van het dagbedrag van de arbeids­ongeschiktheidsuitkering inhoudt, naargelang van de duur van de uitoefening van de toegelaten activiteit als onthaalouder sui generis. Dat ligt ten grondslag van de problemen die u beschrijft.

 

Het regeerakkoord voorziet in een algemene evaluatie van het statuut. Ik zal dat samen met mijn collega-ministers van Werk en Financiën dat beginnen voor te bereiden. Het punt kan dan meegenomen worden, maar ik wilde u toch even de historiek schetsen om aan te geven dat daarover is nagedacht maar dat het niet zo evident is om iets anders te bedenken.

 

09.05  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, op het eerste gezicht is daarover inderdaad nagedacht en heeft men voor de regeling redenen gehad. Het heeft echter een door u en mij ongewild gevolg, namelijk dat onthaalouders beter niet deeltijds herstarten maar in het ziekte-uitkeringssysteem blijven.

 

Ik hoop dat wij bij de bespreking van de evaluatie, die binnenkort afgerond zal zijn, het punt grondig zullen bekijken en de regeling bijsturen. Wij hoeven misschien niet te kiezen voor een volledige harmonisatie; we moeten wel nagaan of we de regeling zo veel mogelijk gelijk kunnen trekken met die van werknemers, waarbij enkel gerechtvaardigde verschillen overeind blijven. Zo niet, snijden wij in ons eigen vel, want dan zullen onthaalouders sui generis misschien hun activiteiten niet meer hervatten en in het systeem van de ziekte-uitkering blijven, wat niet goed is, noch voor de sociale zekerheid, noch voor de kinderopvang, want er is al een tekort aan onthaalouders.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La présidente: Les questions n°s 55016395C, 55016413C et 55016423C de Mme Valerie Van Peel et les questions jointes n° 55016429C de Mme Valerie Van Peel et n° 55017251C de Mme Ellen Samyn sont reportées.

 

10 Question de Benoît Piedboeuf à Pierre-Yves Dermagne (VPM Économie et Travail) sur "Le moratoire sur les faillites et les dettes sociales" (55015554C)

10 Vraag van Benoît Piedboeuf aan Pierre-Yves Dermagne (VEM Economie en Werk) over "Het moratorium op de faillissementen en de sociale schulden" (55015554C)

 

10.01  Benoît Piedboeuf (MR): Monsieur le Ministre, le bureau d'information économique Graydon a souligné en janvier 2021 qu'une fois que les mesures de soutien disparaîtront on pourrait faire face à un tsunami de faillites. Avec environ 50 000 entreprises directement menacées.

 

Dans la dernière enquête menée par l'Economic Risk Management Group auprès des entreprises belges (février 2021), 5 % d'entre eux ont déclaré qu'ils s'attendaient à déposer le bilan dans les six prochains mois. Ce pourcentage diffère largement d'un secteur à l'autre et est plus élevé pour les agences de voyages (32 %), le secteur des arts, spectacles et services récréatifs (26 %), l'horeca (24 %) et, dans une moindre mesure, la vente au détail non alimentaires (8 %), le secteur des transports et de la logistique (7 %) et les professions de contact non médicales (6 %).

 

Depuis la fin du moratoire sur les faillites le 31 janvier 2021, un moratoire tacite a été instauré par le Gouvernement fédéral pour les créanciers institutionnels: ONSS et administration fiscale. Il est utile de souligner que plus de 80 % des citations en faillites sont issues soit de l'administration fiscale soit de l'ONSS pour des dettes fiscales ou sociales.

 

Monsieur le Ministre, quelles instructions donnerez-vous dans les prochaines semaines à votre administration à l'égard des entreprises ayant accumulé des dettes sociales en raison de la crise du coronavirus? En attendant que la nouvelle procédure de PRl trouve son rythme de croisière, serait-il possible de prolonger le moratoire tacite sur les dettes sociales jusqu'au mois de septembre?

 

10.02  Frank Vandenbroucke, ministre: Madame la présidente, monsieur Piedboeuf, depuis la mi-mars 2020, l'ONSS a adapté ses modalités de recouvrement. Cette adaptation s'est faite, d'une part, sur la base des dispositions légales et réglementaires prises en la matière et, d'autre part, sur la base des instructions de son comité de gestion. Cela signifie concrètement que l'ONSS a suspendu la signification des contraintes, la signification des citations en justice devant les juridictions du travail, la signification des citations en faillite devant le tribunal de l'entreprise, l'exécution forcée des titres exécutoires obtenus, les contraintes, les jugements ou arrêts.

 

Au fur et à mesure de la levée des moratoires et tenant compte du déconfinement, l'ONSS a, depuis décembre 2020, repris une démarche de recouvrement responsable afin de pouvoir assurer sa mission principale, à savoir la perception des cotisations sociales destinées à assurer le financement de la sécurité sociale. Cette reprise très progressive du recouvrement s'est faite afin d'éviter que des créances de l'ONSS ne se prescrivent tout en veillant à agir en cohérence avec les mesures adoptées par le gouvernement et, chaque fois, en tenant compte de réalités de terrain.

 

Bien que depuis la fin du mois de janvier 2021, le moratoire légal relatif aux citations en faillite ait pris fin, l'ONSS a toutefois poursuivi sa politique responsable de recouvrement en ne citant pas en faillite les entreprises faisant l'objet de mesures d'accompagnement par le gouvernement, de même que les entreprises dont la fermeture est toujours imposée. Une exception est toutefois appliquée aux employeurs qui ont fraudé en vue d'éluder le paiement des cotisations de sécurité sociale.

 

L'ONSS continue par ailleurs à privilégier les moyens de recouvrement amiables qui ont été élargis depuis le début de la crise en permettant l'octroi de plans de paiement sur une période de 24 mois sans application des sanctions civiles. Ces mesures doivent permettre aux entreprises de mieux gérer leur passif social et d'éviter la faillite.

 

Au vu de ce qui est exposé, l'ONSS poursuivra la politique de recouvrement responsable qu'il mène depuis le début de la crise de la covid-19 en tenant compte de la situation des différents secteurs d'activités et en privilégiant, chaque fois que cela est possible, les démarches de recouvrement amiables.

 

10.03  Benoît Piedboeuf (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse qui est rassurante pour le tissu économique.  La gestion doit effectivement être responsable dans l'intérêt de la sécurité sociale. Elle doit également être conforme à toutes les mesures prises par le gouvernement pour essayer de maintenir les entreprises. Cette approche du problème permet de ne pas précipiter les faillites.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Samengevoegde vragen van

- Björn Anseeuw aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "Het verenigingswerk" (55016640C)

- Hans Verreyt aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "Het verenigingswerk" (55016944C)

- Nahima Lanjri aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De deeleconomie in de wet betreffende het verenigingswerk" (55017214C)

- Nahima Lanjri aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De sociaal-culturele sector in de wet betreffende het verenigingswerk" (55017220C)

- Tania De Jonge aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De wet op het verenigingswerk" (55017311C)

11 Questions jointes de

- Björn Anseeuw à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Le travail associatif" (55016640C)

- Hans Verreyt à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Le travail associatif" (55016944C)

- Nahima Lanjri à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'économie participative dans la loi relative au travail associatif" (55017214C)

- Nahima Lanjri à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Le secteur socioculturel dans la loi relative au travail associatif" (55017220C)

- Tania De Jonge à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "La loi sur le travail associatif" (55017311C)

 

11.01  Björn Anseeuw (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, in december werd een tijdelijke regeling goedgekeurd voor het verenigingswerk in de sport, die geldig is tot eind 2021. U hebt toen zelf aangegeven dat u zo snel mogelijk een dialoog zou opstarten om tijdig een definitieve regeling uit te werken, en dat niet alleen voor de sport, maar ook voor bijvoorbeeld de socioculturele sector.

 

In januari hebt u in deze commissie aangegeven dat uw kabinet al een eerste overleg had gehad met de socioculturele sector om deze ook in de voorlopige regeling verenigingswerk in te schuiven. We zijn ondertussen begin mei, vier maanden verder. Ik heb de volgende vragen.

 

Hoe ver staan de gesprekken met de socioculturele sector om deze in te passen in het verenigingswerk? Welke timing hebt u daar voor ogen? Is dat nog vóór de zomer? Hoe staat het met het uitwerken van een meer duurzame regeling verenigingswerk voor 2022 en de volgende jaren?

 

11.02  Hans Verreyt (VB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, net voor de jaarwisseling werd de nieuwe wet gepubliceerd die verenigingswerk toelaat in sportieve verenigingen, met einddatum december 2021. Ik had toen al verschillende keren opgemerkt dat we op die manier de druk opnieuw bij de sportverenigingen leggen en zij met voorlopige regels moeten werken. Ik had liever gehad dat we onszelf die deadline hadden opgelegd en niet de verenigingen.

 

Zoals collega Anseeuw al zei, werden toen allerlei beloften gemaakt, ook in deze commissie. Ik heb daarom de volgende vragen. De huidige wetgeving loopt tot eind dit jaar. Wat zijn de intenties voor 2022? Hoe vordert de bespreking?

 

Hoe zullen wij het verschil in belasting tussen het verenigingswerk in de recreatieve sport en de regeling voor de deeleconomie gelijktrekken?

 

Hoe verlopen de besprekingen met de socioculturele sector rond het verenigingswerk? Zal deze sector zich kunnen aansluiten bij de bestaande regeling van het verenigingswerk?

 

Zijn er nog andere sectoren die zich graag willen aansluiten?

 

11.03  Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, op 24 december besliste het Parlement om een tijdelijke wet op het verenigingswerk goed te keuren, voor een jaar. Er is er nog een andere groep mensen die in een zeer precaire situatie werkt, namelijk zij die werken in de deeleconomie, zoals Deliveroo en andere koerierbedrijven. Die platformwerkers worden door de platformen waarvoor ze tewerkgesteld worden vaak beschouwd als zelfstandige terwijl er eigenlijk wel een duidelijke gezagsrelatie is en ze dus eerder als werknemer zouden moeten worden beschouwd. Vaak vallen ze tussen beide statuten en bouwen ze geen of amper sociale rechten op, met vaak dramatische gevolgen. Zo zijn er mensen die twee jaar lang als koerier gewerkt hebben bij Deliveroo of een andere firma en nu vaststellen dat ze als ze ziek of werkloos worden geen enkel recht hebben op een uitkering. Dat moeten we dringend een halt toeroepen.

 

U bent momenteel bezig aan een nieuw wetsontwerp rond het verenigingswerk. Normaal gezien was afgesproken dat dat nog voor de zomer naar het Parlement zou komen. Kunnen we in die wet geen bepaling opnemen om hier een oplossing te bieden voor een betere bescherming voor medewerkers in de deeleconomie? Net zoals we dat doen voor verenigingswerkers, zouden we ook voor platformmedewerkers kunnen inschrijven dat zij minstens tewerkgesteld moeten worden als zelfstandige of als werknemer bij een of meerdere werkgevers. Dat zou er dus concreet op neerkomen dat ze sowieso een basis opbouwen. Of dat halftijds of vier vijfde moet zijn, zullen we dan nog bekijken. Dan zouden ze ten minste beter beschermd worden en bouwen ze sociale rechten op.

 

Wat denk u over dit voorstel? Kan u het meenemen in de voorbereidingen voor een nieuw ontwerp voor het verenigingswerk? Komt u hiermee voor het reces naar het Parlement?  Werkt u aan andere voorstellen om het sociaal statuut voor platformwerkers te verbeteren? Wat zijn die voorstellen?

 

Heeft u hierover al overlegd gepleegd met de heer Dermagne? Heeft u de sociale partners ook al betrokken bij eventuele voorstellen of hen om adviezen gevraagd? Wanneer komt u met die voorstellen naar het Parlement?

 

Een andere vraag betreft de wet betreffende het verenigingswerk. We hebben die in december goedgekeurd. Er is vanaf het begin duidelijk gemaakt dat er een uitbreiding kan komen naar andere sectoren, vooral naar de sociaal-culturele sector.

 

Daar was ook draagvlak voor. Voor die groep wordt het immers heel dringend. Toen ik u vorige maand een vraag daarover stelde, heb ik u de suggestie gedaan om niet langer te wachten, vermits het intussen mei is, en alvast te starten met het sociaal-cultureel werk. U zou de uitbreiding en de mogelijkheid om een beroep te doen op de wet op het verenigingswerk ook kunnen toelaten voor de sociaal-culturele sector. Voor die groep kunt u dat alvast regelen. Indien nodig, kunt u dat voor andere sectoren of groepen nadien doen.

 

Ik stel voor dat u zo snel mogelijk naar het Parlement komt met een wetsontwerp. Daarin kunt u eventueel opnemen dat het voor mogelijk nieuwe groepen zou kunnen met een KB of een in ministerraad overlegd besluit. Als er dan nog doelgroepen moeten worden toegevoegd, verliezen we daar dan geen tijd mee. De tijd dringt immers. Mensen in het sociaal-cultureel werk zijn al aan de slag en met een vergoeding als vrijwilliger geraken zij niet heel ver. Het is hoog tijd om ook voor hen in een oplossing te voorzien. Ik kijk dus uit naar een beslissing op dat vlak en hoop dat u mijn suggestie van vorige maand ter harte neemt.

 

11.04  Tania De Jonge (Open Vld): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, in de wet op het verenigingswerk werd ervoor geopteerd om het aantal te presteren uren per maand te verdelen over het kwartaal. Die keuze werd gemaakt om de flexibiliteit binnen vooral de sportsector te kunnen realiseren. In de wetgeving werd er ook wel in voorzien dat het maximumbedrag per maand een twaalfde bedraagt van de jaarvergoeding, waardoor het wenselijk is om de flexibiliteit hier ook door te trekken. Eergisteren stelden de sportfederaties de vraag om die flexibiliteit toe te passen, omdat zij vrezen een tekort te hebben aan sportmonitoren, zeker als ze het maandbedrag overschrijden.

 

Verder sluit ik mij aan bij de collega's. Het toepassingsgebied kan worden uitgebreid naar de sociaal-culturele sector, absoluut akkoord. Ook toerisme en organisaties die instaan voor nachtopvang voor zorgbehoevenden en bejaarden hebben een vraag daaromtrent. Valt het dan ook te overwegen om de komende maanden het maandbedrag te verhogen, zonder dat natuurlijk het jaarbedrag wordt overschreden? Hoever staat het met de uitbreiding van het toepassingsgebied, zoals door de collega's verwoord? Is er al een evaluatie gebeurd om te werken op basis van deze wetgeving, ook na 31 december 2021?

 

11.05 Minister Frank Vandenbroucke: Zoals eerder al gezegd in deze commissie hebben mijn medewerkers, samen met medewerkers van de eerste minister, de minister van Werk en de minister van Financiën, overlegd met de vertegenwoordigers van De Federatie. Dat is de koepelorganisatie die het Vlaams sociaal-cultureel volwassenenwerk en de amateurkunsten vertegenwoordigt. Wij hebben ook overlegd met de Franstalige koepelorganisatie.

 

Die twee koepels waren vragende partij om het verenigingswerk uit te breiden met de activiteiten, vermeld in de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie. Die wet werd door het Grondwettelijk Hof vernietigd.

 

Waarover gaan die activiteiten? Ten eerste, artistieke of kunsttechnische begeleider in de amateurkunstensector, de artistieke en cultuureducatieve sector. Ten tweede, verstrekker van opleidingen, lezingen, presentaties en voorstellingen over culturele, artistieke en maat­schappelijke thema's in de socioculturele, de sport-, de cultuur-, de kunsteducatieve en de kunstensector.

 

Tijdens de bespreking in de regering van het resultaat van dat overleg is ook gevraagd om te onderzoeken of de tijdelijke regeling bijkomend kan worden uitgebreid tot andere activiteiten, boven op wat voorgesteld was op het vlak van socioculturele activiteiten.

 

Dat was een hele lijst. Het is niet vreemd dat dit opkomt in de beraadslaging van een regering. Voor die lijst is tegen midden mei advies gevraagd aan de bevoegde paritaire comités en de Hoge Raad voor Vrijwilligers.

 

Mijn medewerkers hebben bovendien overlegd met de VVSG en L'Union des Villes et Communes. We zullen dus hun standpunt krijgen.

 

Daarnaast is nog overleg gepland met de Vlaamse, de Waalse en de Brusselse federaties van gidsen.

 

Het is de bedoeling om zo objectief mogelijk te kunnen bepalen of een uitbreiding voor de activiteiten die zijn opgekomen in de beraadslaging in de regering, waaronder gidsen, vereist is.

 

Ik kan niet uitsluiten dat de adviezen die wij zullen krijgen en het overleg dat daarover zal worden gepleegd geen eenduidig resultaat oplevert. Het is niet zo zeker dat we hier snel uit zijn. Ondertussen heeft het Overlegcomité onlangs beslist dat socioculturele activiteiten onder bepaalde voor­waarden weer kunnen plaatsvinden. De sector heeft nood aan duidelijkheid over de eventuele uitbreiding van de tijdelijke regeling voor verenigings­werk met de vermelde socioculturele activiteiten.

 

Om die reden heb ik beslist om in twee stappen verder te gaan en in een eerste fase reeds te voorzien in de uitbreiding van de twee vermelde socioculturele activiteiten. Ik heb daarvoor een wetsontwerp voorbereid dat ik op zeer korte termijn ter goedkeuring aan de ministerraad zal voor­leggen, zodat het nog voor de zomer in het Parlement ingediend en goedgekeurd kan worden.

 

Het wetsontwerp voorziet niet in de mogelijkheid om andere activiteiten via koninklijk besluit te kunnen toevoegen. Ik ga ermee akkoord dat wij daarmee omzichtig moeten omspringen. Het is belangrijk dat het Parlement de kans krijgt zich daarover uit te spreken.

 

Het lijkt mij evenmin aangewezen om voor de platformwerkers die actief zijn in de deeleconomie, via dit wetsontwerp nieuwe regels op te nemen in de tijdelijke regeling voor verenigingswerk.

 

11.06  Nahima Lanjri (CD&V): (…). (Zonder microfoon.)

 

11.07 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw Lanjri, de door u gesuggereerde inperking van de beoefenaars kan worden onderzocht bij de uitwerking van een definitieve regeling. Ik zal uw vraag bezorgen aan het secretariaat van de Nationale Arbeidsraad en de sociale partners verzoeken ze te bestuderen tijdens hun werkzaamheden over een definitieve regeling.

 

Uiteraard is het bereik van een dergelijke piste nog steeds beperkt. Zij biedt immers geen oplossing voor personen die via de platform­economie een beroepsactiviteit uitoefenen en die hun inkomsten dus grotendeels of exclusief halen uit het platformwerk.

 

In overleg met de collega's van de beleidscellen, de heren Dermagne en Clarinval, bestuderen mijn medewerkers op welke manier de regering in samenwerking met de sociale partners kan garanderen dat de platformwerkers zowel arbeidsrechtelijk als in de sociale zekerheid de bescherming genieten die het meest aansluit bij hun concrete werksituatie.

 

Over het koninklijk besluit inzake de verhoging van het maandbedrag voor de sportsector heeft de Nationale Arbeidsraad advies gegeven. De sociale partners met uitzondering van de vertegenwoordigers van Unisoc zijn geen voor­stander van die verhoging. Unisoc heeft voor­gesteld de verhoging van het maandbedrag voor de sportsector enkel toe te staan tijdens het derde kwartaal van 2021.

 

Dat voorstel lijkt mij tegemoet te komen aan de vraag van de sportsector, om voldoende coaches en trainers ter beschikking te kunnen hebben voor de zomerkampen. De tijd is beperkt, wat mij ook goed lijkt. Daarom heb ik aan de regering voorgesteld het maandbedrag te verhogen voor het derde kwartaal van 2021. Deze week buigt de regering zich nog over het koninklijk besluit ter zake.

 

Over de definitieve regeling voor het verenigings­werk vanaf 2022 kan ik u mededelen dat de sociale partners in de Nationale Arbeidsraad zich de voorbije maanden over die regeling hebben gebogen. Het overleg loopt echter nog. Ik wil het alle kansen op slagen geven. Ik hoop dat de sociale partners erin slagen een unaniem advies te formuleren. Oplossingen die rekening houden met enerzijds de bijzondere context waarin diverse activiteiten gebeuren en anderzijds het respecteren van de fundamentele regels van ons socialezekerheidsrecht, ons arbeids­recht en onze fiscaliteit, zijn wat wij nodig hebben.

 

11.08  Björn Anseeuw (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik volg u in uw laatste punt, waarin u opmerkt dat wij het verzekeringsprincipe van onze sociale zekerheid moeten versterken en respecteren. Dat klopt.

 

Ik merk daarbij op dat platformwerkers minder worden belast dan de verenigingswerkers in dit land vandaag, wat enige vragen oproept.

 

De vraag blijft natuurlijk of we het verenigingswerk moeten uitbreiden, zowel dit jaar, met een tijdelijke regeling, maar ook later, met een definitieve regeling en welk criterium u wilt hanteren om de ene activiteit wel en de andere niet uit te breiden. Ik vind het logisch dat de afstand tot de reguliere economie daarin bepalend moet zijn. Vandaar dat de tijdelijke regeling wat mij betreft toch ook net iets te magertjes en te beperkt is wat de activiteiten betreft die onder het verenigingswerk kunnen vallen. Ik doe dan ook een oproep om dit op een objectieve manier te bekijken.

 

Wat de uitbreiding van de tijdelijke regeling voor dit jaar betreft, is het allemaal wat kort dag. Ik ben heel erg benieuwd naar het wetsontwerp en vooral naar de punten en komma's die erin staan. Er is inderdaad nood aan duidelijkheid, zowel op korte als op middellange termijn.

 

Ik begrijp dat de sociale partners nog aan het werk zijn met het vinden van een duurzame regeling voor volgend jaar en de jaren nadien, en dat zij hun werkzaamheden nog niet hebben afgerond. Het zomerreces staat echter voor de deur, dus de tijd dringt. We hebben nog maar drie maanden de tijd om alles tot een goed einde te brengen. Dat gebeurt het best in overleg, om zo goed mogelijk tegemoet te kunnen komen aan de behoeften van de verenigingen in dit land.

 

11.09  Hans Verreyt (VB): Ik denk dat een aansluiting van de sociaal-culturele sector voor de zomer een eerste verbetering is, zeker wanneer onze maatschappij eindelijk opnieuw haar grondrechten terugkrijgt en dus volledig open kan, ook in die sector.

 

Ik vind ook de creatieve oplossing voor de sportsector tijdens de zomer een verbetering. Ik denk echter dat de sportsector en de vele gebruikers binnen het sportieve verenigingswerk vooral nood hebben aan langlopende juridische zekerheid, zowel voor de werknemers als voor de werkgevers. De huidige wet vervalt eind december 2021. De klokt tikt dus. Dan hebben we het nog niet gehad over het verschil in belastingen voor verenigingswerkers, die dubbel belast worden tegenover de regeling binnen de deeleconomie. Voor die discriminatie moet ook een oplossing worden gevonden.

 

11.10  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en vooral ook voor uw luisterbereidheid naar de suggesties van de parlementsleden. Ik had u ruim een maand geleden de suggestie gedaan om in een eerste fase alvast van start te gaan met het sociaal-culturele werk en, indien nodig, daarna uit te breiden.

 

We moeten wel heel voorzichtig zijn met uitbreidingen naar allerhande doelgroepen, om niet opnieuw een reactie te krijgen van het Grondwettelijk Hof.

 

Ik ben blij dat er een ontwerp in de maak is. Dat valt goed samen met de versoepeling voor het sociaal-culturele werk, die eraan komt vanaf 8 mei. Vermits vanaf dan heel wat activiteiten opnieuw worden toegestaan, neem ik aan dat vanaf dan ook minstens zal worden toegestaan dat de sociaal-culturele sector opnieuw gebruik kan maken van de wet op het verenigingswerk.

 

We weten echter ook dat het nog enige tijd zal duren voor die in het Parlement wordt goed­gekeurd. Ik neem dus aan dat u nu al communiceert met de sector, zodat zij weten dat ze binnenkort gebruik kunnen maken van die regeling, als het wetgevend werk hier binnen enkele weken is afgerond. Ik vraag u dus om voor die communicatie te zorgen en ik dank u alvast omdat u deze piste wil volgen.

 

U hebt ook aangegeven de andere piste die ik heb aangehaald te willen volgen, voor de sociale bescherming van platformmedewerkers. Vandaag vallen deze mensen immers vaak tussen twee statuten, waardoor ze niet of nauwelijks beschermd zijn. Ik suggereerde om ervoor te zorgen dat ze minstens ingeschreven zij als werknemer of zelfstandige en u bent bereid om dat mee te geven aan de sociale partners. Het is slechts een voorstel, dat misschien een eventueel gedeeltelijke oplossing kan bieden, en er zijn waarschijnlijk ook andere oplossingen mogelijk. Hopelijk zullen de sociale partners snel met oplossingen komen voor een betere bescherming van platformmedewerkers. De situatie van die mensen is immers echt schrijnend.

 

Verder kijk ik uit naar de bespreking van de definitieve regeling voor het verenigingswerk want we hebben afgesproken dat we daarover voor de zomer minstens een dialoog zullen voeren. Achteraf kan alles dan in wetgeving worden gegoten, zodat de administratie de tijd krijgt om zich daarop voor te bereiden, net als het verenigingswerk zelf. Men moet zich immers kunnen aanpassen aan de nieuwe regeling, die op 1 januari zou ingaan.

 

11.11  Tania De Jonge (Open Vld): Mijnheer de minister, het is goed dat we een stap vooruit zetten voor de socioculturele werkers, die hier al heel lang vragende partij voor zijn. Ik begrijp volkomen dat er ook een analyse nodig is voor andere sectoren. Verder ben ik heel tevreden dat de sociale partners vragen om te zorgen voor een aanpassing tegen het derde kwartaal, waarin er heel wat sportmonitoren nodig zijn bij de verenigingen. Er zal ook nood zijn aan een grondige evaluatie van dit wetsontwerp, om na te gaan hoe we structureel verder moeten gaan na 2021.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

La présidente: Ceci clôture nos échanges de ce matin. Nous nous retrouvons à 14 h 15 pour les échanges avec Mme Lalieux. Je vous souhaite un bon appétit et je remercie M. le ministre pour sa présence.

 

La réunion publique de commission est levée à 12 h 32.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.32 u.