Commission de la Justice

Commissie voor Justitie

 

du

 

Mercredi 19 mai 2021

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Woensdag 19 mei 2021

 

Namiddag

 

______

 

 


De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.21 uur en voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.

La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 21 et présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.

 

Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.

De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.

 

01 Het afluisteren van vertrouwelijke gesprekken: actualiteitsdebat en toevoegde vragen van

- Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het afluisteren van vertrouwelijke gesprekken" (55017762C)

- Philippe Goffin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het afluisteren van vertrouwelijke gesprekken tussen advocaten en hun cliënten in een politiezone" (55017786C)

- Nabil Boukili aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het schandaal van de afgeluisterde vertrouwelijke gesprekken tussen advocaten en hun cliënten" (55017807C)

- Katja Gabriëls aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De afluisterpraktijken in de politiezone van Erpe-Mere/Lede" (55017859C)

- Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De mogelijke schending v.h. vertrouwelijk overleg tussen advocaat en cliënt in een Oost-Vlaamse PZ" (55017879C)

- Ben Segers aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het afluisteren van advocaten" (55017881C)

01 L'écoute des conversations confidentielles: débat d'actualité et questions jointes de

- Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'écoute de conversations confidentielles" (55017762C)

- Philippe Goffin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'écoute de discussions confidentielles entre des avocats et leurs clients par une zone de police" (55017786C)

- Nabil Boukili à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le scandale des écoutes illégales d’entretiens confidentiels entre avocats et leurs clients" (55017807C)

- Katja Gabriëls à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les pratiques d'écoute dans la zone de police de Erpe-Mere/Lede (55017859C)

- Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La possible atteinte au secret des entretiens avocat/client dans une ZP de Flandre orientale" (55017879C)

- Ben Segers à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'écoute de conversations d'avocats" (55017881C)

 

01.01  Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, uit een rapport van het Controleorgaan op de Politionele Informatie is gebleken dat de politiezone Erpe-Mere/Lede een jaar lang kon meeluisteren met vertrouwelijk gesprekken van advocaten met hun cliënten. De verhoorlokalen in het politiebureau waren namelijk uitgerust met camera's die ook het geluid registreerden, waardoor de agenten gesprekken konden afluisteren. Het parket zou inmiddels een onderzoek gestart hebben.

 

De gevolgen van de vastgestelde inbreuken kunnen en mogen niet worden onderschat. Ik verwijs in het bijzonder naar de Salduzwetgeving, die er juist gekomen is ter bescherming van de rechten van de verdachte. Die wetgeving werd hier immers flagrant miskend. Talrijke strafonder­zoeken dreigen zo in de prullenmand te belanden.

 

Mijnheer de minister, ik neem aan dat u inmiddels kennis hebt genomen van het dossier. Weet u in hoeveel zaken er gesprekken van advocaten met hun cliënten werden afgeluisterd? Kunt u daar meer toelichting over geven?

 

Welke potentiële gevolgen hebben de kwestieuze illegale af- of meeluisterpraktijken? Kunnen die praktijken een invloed hebben op de ontvan­kelijkheid van de strafvordering?

 

Zullen de gevoerde onderzoeken overgedaan moeten worden? Wordt hiervoor in extra capaciteit voorzien? Hoe ziet u dat?

 

01.02  Philippe Goffin (MR): Monsieur le ministre, le quotidien De Tijd a révélé récemment que l'Organe de contrôle de l'information policière (COC) avait découvert qu'une zone de police, dont l'identité n'a pas été révélée, aurait suivi les entretiens confidentiels que les avocats ont avec leurs clients, préalablement à leurs auditions. Ainsi, des caméras permettant d'enregistrer tant les images que le son auraient été placées dans le local destiné auxdits entretiens confidentiels. Une telle pratique est bien évidemment parfaitement inacceptable, dès lors qu'elle viole les droits de la défense, droit fondamental et essentiel à toutes démocraties, mais également les principes essentiels régissant la relation entre un avocat et son client.

 

En outre, de tels agissements, en raison de leur caractère illégal, mettent en péril les résultats des enquêtes dans lesquelles ceux-ci ont été appliqués. Vous avez fermement condamné ces agissements et annoncé que des mesures seraient prises consécutivement à cette affaire, ce dont je me réjouis.

 

Aussi, monsieur le ministre, mes questions sont les suivantes. Le rapport du COC permet-il de quantifier et d'identifier l'ensemble des dossiers dans lesquels des écoutes illégales ont été opérées? Des contacts avec les avocats concernés ont-ils déjà été pris ou sont-ils envisagés? Quelles sont concrètement les mesures que vous entendez prendre à la suite de cette affaire, tant pour la zone concernée que pour l'ensemble des zones du pays, afin que de tels faits ne se reproduisent plus?

 

La présidente: M. Boukili n'est pas présent.

 

01.03  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de minister, we kregen afgelopen weekend inderdaad het verontrustende bericht dat er in het politie­commissariaat van de politiezone Erpe-Mere/Lede vertrouwelijke gesprekken tussen advocaten en beklaagden werden afgeluisterd. Het commissariaat is me goed bekend, omdat ik in een buurgemeente woon. Het gaat om een nieuw gebouw, waar menig politiezone jaloers op is. De praktijken aldaar kunnen natuurlijk niet door de beugel en zijn een flagrante schending van de privacy, van de vertrouwelijkheid van een gesprek tussen een advocaat en diens cliënt en van de Salduzwet. Dat is onaanvaardbaar en we moeten nu afwachten wat de gevolgen hiervan zullen zijn.

 

Ik verwijs voor de rest naar de schriftelijke versie van mijn vraag.

 

Afgelopen weekend kregen we het verontrustende bericht te lezen dat er in het commissariaat van de politiezone van Erpe-Mere en Lede vertrouwelijke gesprekken tussen advocaten en beklaagden werden afgeluisterd. Dit is natuurlijk een flagrante schending van de privacy, van de vertrouwelijkheid van een gesprek tussen een advocaat en zijn cliënt, van de Salduzwet en dus volstrekt onaanvaardbaar.

 

Ik noemde er al een paar in algemene termen, maar welke regels en beginselen werden precies geschonden door de politiezone?

We lazen in de pers dat het parket van Oost-Vlaanderen een onderzoek is gestart, tegen wanneer worden de resultaten daarvan verwacht? Wat zijn de volgende stappen?

Wat zijn de mogelijke sancties?

Weet u al meer over de impact op strafzaken en onderzoeken?

Volgens de pers werd eind september 2020 het nieuwe politiekantoor in gebruik genomen. Maandenlang werden gesprekken in vertrouwelijke overleglokalen dus opgenomen. Heeft u enig zicht op de hoeveelheid van zaken die mogelijk in het gedrang komen?

Welke initiatieven plant u samen met uw collega van Binnenlandse Zaken om dit soort toestanden in de toekomst te vermijden?

 

01.04  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, de problematiek is reeds geschetst: het gaat om het afluisteren van vertrouwelijke gesprekken in een politiekantoor, van de eerste gesprekken tussen een raadsman en een cliënt. Die gesprekken zijn cruciaal voor de opbouw van een verdediging en zouden uiteraard vertrouwelijk moeten blijven.

 

Ik maak mij alleszins grote zorgen over de mogelijke gevolgen voor de lopende onderzoeken.

 

Ik sluit mij aan bij de reeds gestelde vragen en kijk uit naar uw antwoorden.

 

De voorzitster: De heer Segers is niet aanwezig.

 

01.05 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, collega's, dank voor de vele vragen omtrent de geschetste problematiek. Vragen zijn zeker op hun plaats, antwoorden evenzeer.

 

Het artikel in De Tijd kwam er naar aanleiding van een persbericht van het controleorgaan voor het politioneel informatiebeheer en daarvan heb ik uiteraard kennis kunnen nemen. Het had betrekking op het toezichtrapport van het controleorgaan over de visitatie bij een politiezone in Oost-Vlaanderen in het kader van zijn controle- en toezichtsbevoegdheden.

 

Le rapport de l'organe de contrôle qui peut être consulté sur le site Internet et le communiqué de presse du COC montrent que le COC a constaté qu'une zone de police en Flandre orientale a enregistré des conversations confidentielles entre les avocats et leurs clients.

 

Na een klacht voerde het COC een grondig onderzoek naar de aanpak in die bewuste politiezone. Daaruit bleek dat het daar een standaardpraktijk was om vertrouwelijke gesprekken tussen verdachten en hun advocaten te laten plaatsvinden in lokalen waarvan de videobeelden zichtbaar waren voor politie­ambtenaren en waarvan de gesprekken konden beluisterd worden. De opnames werden bovendien automatisch opgeslagen.

 

Le COC a immédiatement mis fin à cette pratique et a fait part de cette conclusion au parquet. Le parquet de Flandre orientale mène en ce moment une enquête approfondie sur cette affaire. Une enquête criminelle est en cours au niveau du parquet. Cette enquête devra révéler si une ou plusieurs conversations ont effectivement été mises sur écoute. L'enquête pénale devra établir qui est responsable de quelles infractions pénales, le cas échéant. Il faut donc attendre les résultats de l'enquête.

 

We hebben toch te maken met vaststellingen van het COC waar wij niet naast kunnen kijken. Het zijn die vaststellingen, die mijn collega van Binnenlandse Zaken en mijzelf ertoe aangezet hebben vorige week onmiddellijk te reageren met de stelling dat het om een illegale praktijk gaat die een onaanvaardbare schending van de vertrouwelijkheid van het overleg tussen advocaat en cliënt en van de rechten van verdediging inhoudt. De Salduzwet geeft verdachten namelijk het recht op een vertrouwelijk overleg met hun advocaat.

 

Ook voldeed het verhoor niet aan alle opgelegde voorwaarden en bleken de beelden van de verhoorlokalen zichtbaar voor het publiek.

 

Het gaat hier om een schending van artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering. Paragraaf 6.9 van dat artikel bepaalt dat tegen een persoon geen veroordeling kan worden uitgesproken die gegrond is op verklaringen die hij of zij heeft afgelegd in strijd met de paragrafen 2, 3, 4 en de bepaling onder 5, met uitsluiting van paragraaf 5, inzake het voorafgaandelijk vertrouwelijk overleg of de bijstand door een advocaat tijdens het verhoor, of in strijd met de artikelen 2bis, 15bis, 20 paragraaf 1, 24bis/1 van de wet van 20 juli 1990 inzake de voorlopige hechtenis.

 

Bovendien stellen de strikte richtlijnen in de rondzendbrief van het College van procureurs-generaal van 2011, COL 8, die de politiediensten binden, expliciet dat de vertrouwelijkheid van het overleg gewaarborgd moet worden, ook indien het gesprek telefonisch plaatsvindt. Ik citeer de COL: "De vertrouwelijkheid van het overleg dient uiteraard eveneens gewaarborgd te worden, ook indien het telefonisch plaatsvindt. Het is strikt verboden deze communicatie af te luisteren, er kennis van te nemen of ze op te nemen."

 

En d'autres termes, chers collègues, si la conversation confidentielle entre un client et son avocat peut quand même être entendue accidentellement en dehors de la pièce prévue à cet effet, elle doit être immédiatement interrompue lors de l'application des directives citées.

 

Daarnaast voert het parket zijn onderzoek ook uit op basis van artikelen 151 en 259bis van het Strafwetboek en artikel 222, punt 1 en 2 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.

 

Artikel 259bis van het Strafwetboek bestraft uitdrukkelijk ieder openbaar officier of ambtenaar, drager of agent van de openbare macht die, naar aanleiding van de uitoefening van zijn of haar bediening en buiten de gevallen die de wet bepaalt of zonder inachtneming van de vormen die zij voorschrijft, ofwel, ten eerste, opzettelijk, met behulp van enig toestel niet voor publiek toegankelijke communicatie waaraan hij of zij niet deelneemt, onderschept of doet onderscheppen, er kennis van neemt of doet van nemen, opneemt of doet opnemen, zonder de toestemming van alle deelnemers aan die communicatie, ofwel, ten tweede, met het opzet een van de daarnet omschreven misdrijven te plegen, enig toestel opstelt of doet opstellen, ofwel, ten derde, wetens de inhoud van niet voor het publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informatica­systeem die onwettig onderschept of opgenomen zijn of waarvan onwettig kennis is genomen, onder zich houdt, aan een andere persoon onthult of verspreidt of wetens enig gebruikmaakt van een op die manier verkregen inlichting.

 

Het afluisteren van niet voor het publiek toegankelijke communicatie is slechts mogelijk in het kader van een gerechtelijk onderzoek en mits voorafgaande toestemming van een onderzoeksrechter. De vormen en voorwaarden van artikel 90ter en volgende van het Wetboek van strafvordering dienen te worden geëerbiedigd. Artikel 90octies van hetzelfde wetboek voorziet zelfs in een specifieke bescherming voor advocaten. De maatregel kan slechts worden toegepast indien de advocaat er zelf van wordt verdacht een van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter, te hebben gepleegd of eraan te hebben deelgenomen of indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die ervan worden verdacht een van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter te hebben gepleegd, gebruikmaken van diens lokale woonplaats­communicatie­middelen of informaticasystemen.

 

De plus, la mesure ne peut être mise en œuvre sans en avoir informé le bâtonnier. Outre la réglementation sur les écoutes, l'article 112ter du Code de procédure pénale prévoit également que le procureur du Roi ou le juge d'instruction peut ordonner un enregistrement audiovisuel ou sonore d'un interrogatoire. La personne à entendre doit au préalable en être informée. Cet article ne semble pas avoir été respecté non plus.

 

Wat de gevolgen voor de lopende onderzoeken betreft, het is uit het verhaal duidelijk geworden dat het hier gaat om een flagrante aanfluiting van de allerbelangrijkste regels. Het is echter in concreto aan de feitenrechter om met toepassing van artikel 32ter van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, de zogenaamde Antigoonwetgeving, case by case te beoordelen wat de gevolgen zijn van die praktijken in het kader van de lopende onderzoeken.

 

Il importe de se demander si de telles pratiques se produisent également dans d'autres services de police en dehors de la zone de police en question. Les conversations entre deux individus sont privées. Cela vaut particulièrement pour les conversations entre un avocat et son client, comme je viens de vous l'expliquer.

 

Elke korpschef, elke commissaris of hoofdcommissaris van politie kent die regels of wordt minstens geacht ze te kennen. Hier is geen sprake van een grijze zone. De regels zijn zeer duidelijk. Mijn collega van Binnenlandse Zaken en ikzelf hebben beklemtoond dat elke politiezone in ons land het principe van de vertrouwelijkheid van de gesprekken strikt moet respecteren.

 

Daarom heb ik samen met mijn collega aan het controleorgaan, het COC, gevraagd om een thematisch onderzoek over de problematiek bij de geïntegreerde politie te starten. Het controle­orgaan zal zich ervan vergewissen dat een dergelijke praktijk ook niet elders plaatsvindt.

 

01.06  Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, dat eigenlijk een vrij theoretische, weliswaar correcte uiteenzetting was van de wetgeving. U hebt gezegd dat die praktijken een flagrante aanfluiting van de regels betekenen. Maar we krijgen hier geen zekerheid over de gevolgen. U legt de bal in het kamp van de feitenrechter, die hierover zaak per zaak zal oordelen. Dat klopt. Maar ik vind toch dat hier niet lichtzinnig overheen mag gegaan worden, mijnheer de minister. Men hoeft geen topadvocaat te zijn, gespecialiseerd in strafprocedures à la Hans Rieder, om hier schitterende resultaten te boeken en ervoor te zorgen dat er geen veroordelingen komen, zodat de verdachten, waarvan de schuld bewezen is, vrijuit gaan, precies omdat heel zware procedurefouten gepleegd zijn.

 

Vandaar mijn bekommernis. Hebt u een zicht op de aard van de dossiers? Ging het hier om lichtere vormen van strafbare feiten of over zware criminaliteit? Dat is niet onbelangrijk voor de eventuele gevolgen.

 

01.07  Philippe Goffin (MR): Merci, monsieur le ministre, pour vos réponses. Vous avez effectivement rappelé tous les éléments de droit et tout l'arsenal juridique qui est le nôtre pour éviter ce genre de comportements inacceptables, comme vous l'avez dit. Il y a clairement deux éléments. Il y a un préjudice potentiel pour les affaires en cause. Vous avez bien raison de simplement renvoyer au principe de la séparation des pouvoirs et donc de ne pas vous exprimer au-delà du constat général que l'on peut faire, en se disant qu'il y aura probablement des éléments qui vicieront cette procédure. C'est évidemment dommageable. C'est le premier préjudice.

 

Le deuxième préjudice est celui de la confiance en général. Nous avons une mainmise possible  sur ce problème, nous, en tant que pouvoir législateur et vous, en tant que pouvoir exécutif. Il nous faut plus que sensibiliser. Il faut veiller à ce que cela ne puisse plus se représenter. En effet, les organes de l'État, quels qu'ils soient, se doivent d'appliquer de manière stricte le principe d'exemplarité. Ici, manifestement, ce principe n'était pas au rendez-vous.

 

01.08  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreide en zeer duidelijke antwoord.

 

U hebt de flagrante aanfluiting van duidelijke regels, zoals u het zelf noemt, afgelopen weekend scherp veroordeeld, samen met uw collega. Dat is goed, want het is inderdaad onaanvaardbaar en, zoals collega Goffin zei, zorgen dergelijke feiten ervoor dat het vertrouwen in politie en Justitie opnieuw wordt aangetast.

 

Ik stel ook vast dat het COC goed werk heeft geleverd door die op te merken. We zullen het onderzoek van het parket moeten afwachten om meer details te krijgen over het aantal zaken.

 

01.09  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ik ben blij dat de feiten aan het licht zijn gekomen, want zo kan men remediëren, maar tegelijkertijd ben ik heel triest, omdat het al zo moeilijk gaat en omdat het vertrouwen in de politie en Justitie al zo broos is. De politie en Justitie staan ten dienste van onze samenleving en het is jammer dat er daardoor een vertrouwensbreuk ontstaat. Het is heel belangrijk dat er nu kordaat wordt ingegrepen, zodat het vertrouwen snel kan worden hersteld.

 

Voor het overige zullen we zien wat de beoordeling van de feitenrechter is en kunnen we enkel hopen dat de dossiers niet te veel zijn aangetast. Het eerste gesprek van een cliënt met zijn raadsman is immers cruciaal. Daar worden de lijnen voor de verdediging uitgezet, een verdediging waar men recht op heeft.

 

Ik vind het een heel pijnlijke zaak. Het is belangrijk dat tot op het bot wordt uitgezocht wat er is gebeurd en dat er correct en kordaat wordt ingegrepen, zodat de vertrouwensbreuk kan worden hersteld. Er moet een duidelijk signaal worden gegeven dat dergelijke praktijken niet voor herhaling vatbaar zijn, ook niet in andere zones. Ik ga er alleszins van uit dat er in bijna alle andere zones correct wordt gehandeld. Als we dat vertrouwen verliezen, dan is het helemaal verloren. Dat mogen we dus niet doen. Ik ga ervan uit dat u de kwestie goed opvolgt, net zoals wij dat zullen doen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

02 Question de Simon Moutquin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La publicité de la procédure lors d'enquêtes pour violences policières" (55017461C)

02 Vraag van Simon Moutquin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De openbaarheid van de procedure in het kader van onderzoeken naar politiegeweld" (55017461C)

 

02.01  Simon Moutquin (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, je souhaite vous interroger sur une affaire en cours. Je sais qu'en tant que parlementaire, on laisse la justice faire son travail. Toutefois, certaines questions structurelles doivent être posées ici.

 

Voici deux ans, Lamine Bangoura décédait en raison d’un étouffement à l’issue du maintien d’une forte pression prolongée sur sa cage thoracique, selon le rapport du médecin légiste. Bien que les circonstances soient différentes, la manière avec laquelle Lamine a perdu la vie n’est pas sans rappeler la mort de George Floyd au États-Unis. Par contre, les nombreux questionnements soulevés par la mort de Lamine n'ont pas eu le même retentissement dans notre pays.

 

Dans cette affaire, la chambre des mises en accusation a décidé d’un non-lieu, suivant le réquisitoire en ce sens du parquet général. Si notre rôle en tant que représentants politiques n’est pas de commenter des décisions de justice en particulier, il y a tout de même lieu de s’interroger sur la proportion importante de réquisitoires et de décisions de non-lieu rendues dans les affaires impliquant des fonctionnaires de police.

 

En raison de cette pratique, la grande majorité des dossiers impliquant un fonctionnaire de police ne fait pas l’objet d’un débat public devant un tribunal correctionnel.

 

Or, la Cour européenne des droits de l'homme rappelle que la publicité de la procédure protège les justiciables contre une justice secrète échappant au contrôle du public. Elle constitue aussi l’un des moyens qui contribuent à préserver la confiance dans les cours et tribunaux. Par la transparence qu’elle donne à l’administration de la justice, elle aide à réaliser le but de l’article 6 §1, c'est-à-dire avoir un procès équitable dont la garantie compte parmi les principes de toute société démocratique au sens de la Convention.

 

Monsieur le ministre, alors que le comité de l’ONU pour l’élimination de la discrimination raciale a pointé voici quelques semaines les nombreuses lacunes de la Belgique dans le traitement des violences policières potentiellement à caractère raciste; alors qu’on voit s’installer une défiance de l’opinion publique par rapport au traitement des violences policières et à l’impunité présumée ou réelle des policiers, ne pensez-vous pas que l’absence presque systématique de procès public est particulièrement dommageable dans ce genre d'affaires?

 

Dans cette optique, ne serait-il pas opportun de rappeler aux magistrats du parquet que les dossiers où existent des charges suffisantes d’une infraction doivent faire l’objet d’un réquisitoire de renvoi, y compris lorsque ces dossiers impliquent des fonctionnaires de police en qualité de suspects?

 

02.02  Vincent Van Quickenborne, ministre: Chers collègues, je vous remercie pour vos questions. Je répète ce que j'ai dit dès le début de mon mandat. La violence contre les policiers est inacceptable mais la violence illicite par des policiers l'est tout autant. En disant cela, je dois quand même nuancer votre affirmation suivant laquelle des dossiers concernant des violences policières ne feraient presque systématiquement jamais l'objet de débats publics. Je pense que cette affirmation est objectivement inexacte.

 

Si, dans l'exemple énoncé dans votre première question, la procédure initiée à charge des policiers s'est en effet clôturée par une décision de non-lieu prononcée par une juridiction d'instruction, en l'espèce la chambre des mises en accusation, tel n'est pas systématiquement le cas. Il est en effet évident que lorsque des charges suffisantes apparaissent à l'encontre des policiers au stade du règlement de la procédure, a fortiori lorsque le dossier porte sur des faits de recours à la force ayant entraîné des conséquences graves, voire irréversibles pour la victime, cette procédure fera l'objet de la part du ministère public de réquisitions de renvoi devant la juridiction du fond afin qu'un débat public et contradictoire puisse intervenir.

 

En outre, il est bon de rappeler que les parties civiles ont toujours la possibilité de participer de manière active à l'instruction en sollicitant d'avoir régulièrement accès au dossier et en demandant, le cas échéant, au magistrat instructeur la mise en œuvre de devoirs complémentaires qui leur paraissent nécessaires à la manifestation de la vérité.

 

Dans le même ordre d'idées, la partie civile peut prendre part au débat devant la chambre du conseil et contester d'éventuelles réquisitions de non-lieu prises par le ministère public qui ne lui paraîtraient pas justifiées. La partie civile dispose également d'un droit d'interjeter appel d'une éventuelle ordonnance de non-lieu prononcée par la chambre du conseil, portant ainsi le débat devant la chambre des mises en accusation où elle sera entendue dans son argumentation.

 

L'ensemble de ces moyens d'action mis à la disposition de la partie civile lui permet de prendre une part active à l'instruction d'abord et au débat ensuite, constituant ainsi une garantie suffisante et efficace contre toute suspicion de parti pris ou de trop grande indulgence du ministère public par rapport à un inculpé.

 

Si la Convention européenne des droits de l'homme (…) recourt à un procès équitable, assuré notamment par la publicité des débats, il convient, chers collègues, de rappeler que ce principe ne s'applique qu'aux débats portés devant la juridiction du fond, au contraire des débats ayant cours devant une juridiction d'instruction, c'est-à-dire la chambre du conseil ou la chambre des mises en accusation. Ceux-ci, conformément aux dispositions du Code d'instruction criminelle, doivent impérativement se dérouler à huis clos. Pourquoi? Il s'agit d'un principe fondamental visant à protéger la présomption d'innocence du suspect.

 

En ce qui concerne votre deuxième question, cette terrible affaire à laquelle vous faites référence a bouleversé et choqué de nombreuses personnes. En général, je peux vous dire qu'un dossier présentant des charges suffisantes à l'encontre d'un inculpé fait systématiquement l'objet d'une réquisition de renvoi devant la juridiction du fond compétente par le ministère public. Je n'ai aucune indication selon laquelle nos magistrats appliqueraient différemment ces principes de base de la procédure pénale lorsqu'il s'agit de policiers.

 

02.03  Simon Moutquin (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses complètes. Je vous interrogerai à nouveau certainement quand nous aurons plus de recul sur l'affaire en question. C'est vrai, comme vous l'avez dit, cette affaire a choqué et choque terriblement de nombreux citoyens.

 

Je rappelle le rapport du comité de l'ONU qui s'inquiète de certains traitements de violence policière. Vous avez eu raison de rappeler que les deux violences sont inadmissibles. Je suis content d'ailleurs que vous l'ayez rappelé dans les deux sens. Par contre, il faudra en effet s'interroger sur le traitement judiciaire. J'interrogerai aussi Mme Verlinden tout à l'heure en commission de l'Intérieur, sur des affaires qui, malheureusement, rompent aussi la confiance entre citoyens et police.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Question de Simon Moutquin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les indemnités de procédures à charge de la famille de la victime." (55017462C)

03 Vraag van Simon Moutquin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De rechtsplegingsvergoeding ten laste van de familie van het slachtoffer" (55017462C)

 

03.01  Simon Moutquin (Ecolo-Groen): Madame la présidente, il s'agit encore d'une histoire terrible.

 

Monsieur le ministre, l'article 2 de la Convention européenne des droits de l'homme, relatif au droit à la vie, comporte un volet procédural qui impose une enquête approfondie dès qu'une personne perd la vie en raison de l'intervention d'agents de l'État. Vu le taux de décisions de classement sans suite et de non-lieu dans les affaires impliquant des policiers, il revient souvent aux familles des victimes d'entreprendre elles-mêmes la procédure.

 

Elles ne devraient pas être sanctionnées pour avoir cherché à connaître la vérité ou pour avoir souhaité épuiser les voies de recours internes – incluant la possibilité d'aller jusqu'à la Cour de Strasbourg. C'est leur droit. Or la procédure actuelle permet au juge d'infliger des indemnités de procédure considérables à une famille endeuillée et choquée – en l'occurrence, celle de M. Lamine Bangoura. Nous parlons, dans le cas présent, de plus de 5 000 euros. Ce montant déjà exorbitant s’ajoute aux 30 000 euros réclamés par le funérarium à la famille de Lamine pour avoir conservé le corps, alors que celui-ci devait rester placé sous scellé judiciaire.

 

Monsieur le ministre, ne pensez-vous pas qu’il soit moralement indécent de réclamer le paiement d’une telle somme à une famille qui a perdu un des siens et qui cherche uniquement à connaître la vérité sur les circonstances de sa mort? Existe-t-il un fonds public auquel les familles endeuillées peuvent recourir pour couvrir de tels frais liés aux procédures judiciaires? Dans la négative, y seriez-vous favorable?

 

03.02  Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, monsieur Moutquin, notre droit doit évidemment refléter notre moralité et donc ce que nous trouvons bon et mauvais. Pour ce dossier particulier, je vous renvoie aux articles 162 et 162bis du Code d'instruction criminelle, le premier ayant été modifié par le législateur en 2014. Auparavant, il était prévu que la partie civile qui succombe soit d'office condamnée aux frais envers l'État et le prévenu lorsqu'une instruction a été ouverte à la suite de sa constitution de partie civile. Dans les faits, les victimes devaient parfois couvrir les frais élevés d'une instruction lorsque celle-ci n'aboutissait pas à la désignation d'un coupable.

 

Cet article a été modifié par la loi du 2 avril 2014. L'article prévoit désormais que la partie civile qui succombera pourra être condamnée à tout ou partie des frais envers l'État et envers le prévenu. Elle pourra être condamnée à tout ou partie des frais exposés par l'État et par le prévenu en cas de citation directe ou lorsqu'une instruction a été ouverte à la suite de constitution de partie civile. Ainsi, le législateur a-t-il modifié l'article 162 pour laisser au juge un pouvoir d'appréciation quant à l'opportunité de condamner une partie civile aux frais en tout ou en partie.

 

L'article 162bis règle la situation dans laquelle l'action publique est intentée par une citation directe de la partie civile qui, dans le cas où elle succombe, est condamnée au paiement d'une indemnité de procédure envers le prévenu. Cet article prévoit: "La partie civile qui aura lancé une citation directe ou qui a greffé une action distincte sur une citation directe lancée par une autre partie civile ou qui, en l'absence de tout recours du ministère public, du prévenu ou du civilement responsable, aura interjeté appel et qui succombera, pourra être condamnée envers le prévenu ainsi qu'envers le civilement responsable à l'indemnité visée à l'article 1022 du Code judiciaire. L'indemnité sera liquidée par le jugement." Ici aussi, il est donc laissé au juge un pouvoir d'appréciation quant à l'opportunité de condamner une partie civile à une indemnité visée à ce fameux article.

 

Vous posez la question de savoir s'il existe un fonds. Non, il n'existe pas de fonds. Il s'agit de l'exécution d'une décision judiciaire. Je fais référence aux modifications législatives qui permettent de décider d'une manière plus équitable d'une condamnation aux frais. Il revient finalement au juge de décider si la partie civile doit payer ces frais ou pas, tant en cas de citation directe que lorsqu'une instruction a été ouverte à la suite de la constitution de partie civile.

 

03.03  Simon Moutquin (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van Kim Buyst aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het inzetten van lokfietsen" (55017638C)

04 Question de Kim Buyst à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le recours aux vélos appâts" (55017638C)

 

04.01  Kim Buyst (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, reeds heel wat politiezones gingen aan de slag met lokfietsen. Mechelen is een bekend voorbeeld, maar dit gebeurde ook in de zones Gent, Leuven, Schoten, Noord- en Voorkempen. Nu start ook de Brusselse politie met lokfietsen.

 

Ook u gaf al aan de inzet van lokfietsen een goed idee te vinden. U vindt ze cruciaal om de pakkans te verhogen in de strijd tegen fietsendiefstallen. Dat is inderdaad het belangrijkste argument want het aantal fietsendieven dat betrapt wordt is minimaal, vergeleken met het reële aantal gestolen fietsen. We hebben bovendien geen zicht op het reële aantal gestolen fietsen, aangezien de aangiftebereidheid enorm laag is. Weinig burgers hebben er vertrouwen in dat er met hun aangifte ook daadwerkelijk iets gebeurt. Lokfietsen zijn een geschikt middel om fietsendieven op heterdaad te betrappen.

 

Politiezones klagen wel over de logge procedure die ze moeten volgen om lokfietsen te mogen inzetten. Aangezien deze maatregel valt onder de wet op de bijzondere opsporingsmethoden, is de goedkeuring van een magistraat steeds nodig. Kennelijk is het niet zo eenvoudig om die goedkeuring ook te krijgen.

 

Er wordt soms geschermd met het argument uitlokking, maar zelfs het parket van Brussel gaf aan dat dit eigenlijk niet opgaat. Ergens een fiets plaatsen is geen aanleiding om die fiets te stelen. Er is volgens het parket van Brussel echter wel sprake van uitlokking als men bijvoorbeeld een dure fiets zonder slot voor de woning van een verdachte plaatst.

 

Mijnheer de minister, op basis van welke criteria beoordeelt de magistraat of een lokfiets al dan niet kan worden ingezet?

 

Bent u van oordeel dat de wettelijke regeling met betrekking tot lokfietsen aangepast moet worden, zodat meer politiezones hiervan gebruik kunnen maken? Zo ja, welk initiatief zal u hiervoor nemen?

 

04.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw Buyst, ik zou in de eerste plaats willen verwijzen naar de antwoorden die ik heb verstrekt tijdens de commissievergadering van 31 maart. Bij die gelegenheid heb ik een vraag van de heer Raskin over hetzelfde onderwerp beantwoord.

 

Begin maart werd op initiatief van de federale minister van Mobiliteit, de heer Gilkinet, een pilootgroep fietsendiefstal opgericht waarvan mijn beleidscel deel uitmaakt. Voor mij is het belangrijk dat gevolg wordt gegeven aan fietsendiefstallen wanneer de dader gevat wordt. Het kan dan gaan om een minnelijke schikking voor een occasionele fietsendief of een zwaardere straf als het gaat om georganiseerde fietsendievenbendes.

 

Het gebruik van lokfietsen – en dit is belangrijk om te weten – valt niet onder de bijzondere opsporingsmethodes voorzien in het Wetboek van strafvordering. Een voorafgaande machtiging door een magistraat is bijgevolg niet vereist. Er bestaat op dit ogenblik geen wettelijke grondslag voor het gebruik van lokfietsen, maar ik meen dat dit ook niet hoeft. Wij kunnen immers terugvallen op de algemene bepalingen voor de opsporings- en vaststellingsbevoegdheid van de politie. De grens die bewaakt moet worden, is die van de provocatie. Het is in dat kader dat het gebruik van lokfietsen aan bepaalde voorwaarden moet voldoen die kunnen worden afgeleid uit de rechtspraak en de rechtsleer.

 

Uit het cassatiearrest van 17 maart 2010 kan een aantal voorwaarden worden afgeleid waaraan dient te worden voldaan opdat het gebruik van een lokfiets de toets kan doorstaan. Die voorwaarden hebben te maken met het finaliteitsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel. In mijn antwoord aan collega Raskin, dat u kunt nalezen, heb ik uitgebreid stilgestaan bij die voorwaarden.

 

Het voorgaande is uiteraard ook toepasbaar op andere lokvoorwerpen, zoals de lokvrachtwagen, de lokbus of zelfs de lokwoning.

 

Op uw tweede vraag wil ik u het volgende antwoorden. Ik ben van mening dat het wettelijk kader, aangevuld door de voorwaarden gesteld door de rechtsspraak en erkend in de rechtsleer, volstaan voor het gebruik van lokfietsen. Bijkomende wetgeving hiervoor is dus niet nodig.

 

Voor het overige verwijs ik ook nog naar een aantal interessante artikelen. Van voormalig procureur-generaal De Valkeneer en de heer Schuermans, de voorzitter van het COC, is het artikel Lokvoertuigen doorstaan cassatietoets verschenen in de Juristenkrant. Er is ook nog een interessant artikel van de heer Berkmoes inzake cassatie.

 

04.03  Kim Buyst (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik zal deze interessante artikelen zeker lezen. Ik dank u om het duidelijker te maken en mijn foute aanname in de vraag even recht te zetten. Er is dus geen voorafgaande toestemming van een magistraat nodig.

 

Ik heb ook uw reactie gelezen in de krant toen het ging over het aantal fietsdiefstallen, dat verminderd is, wat misschien wel te maken heeft met telewerk. U gaf daarin heel duidelijk aan dat u prioriteit wilt geven aan de aanpak van fiets­diefstallen, omdat u heel erg beseft dat het een streep door de rekening is als iemands fiets gestolen wordt en dat het zorgt voor problemen als die persoon zich niet meer vlot kan verplaatsen met de fiets.

 

U zult in mij zeker een medestander vinden om te bekijken op welke manier wij, misschien door een fietsregister, fietsdiefstallen nog meer kunnen terug­dringen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van Nahima Lanjri aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De minnelijke schuldinvordering" (55017707C)

05 Question de Nahima Lanjri à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le recouvrement amiable de dettes" (55017707C)

 

05.01  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, heel wat mensen die hun facturen niet meer kunnen betalen, lopen het risico in een negatieve schuldenspiraal terecht te komen. Heel wat gerechtsdeurwaarders houden vast aan de gangbare manier van schuldinvordering. Schuldeisers doen heel vaak een beroep op gerechts­deurwaarders die de terugbetaling van onbetaalde facturen opeisen en daarvoor heel hoge kosten moeten aanrekenen. Hoe langer het duurt vooraleer men de factuur kan betalen, hoe hoger de kosten oplopen en hoe moeilijker het voor de mensen wordt om hun schulden af te betalen. Zo is er het echte voorbeeld van een factuurtje van 44 euro dat op één jaar tijd uitgroeide tot kosten van 3.300 euro. Die manier van schuldinvordering zorgt ervoor dat mensen alleen maar dieper wegzakken in een schuldenput. Dat komt alleen maar gerechts­deurwaarders, incassobureaus en sommige advocaten ten goede. Het wordt dan wat men noemt een schuldenindustrie.

 

Afgelopen legislatuur werd in de huidige wetgeving de mogelijkheid tot ethische invordering opgenomen. Hierbij worden alle schulden gecentraliseerd, zodat er een duidelijk zicht is op de schuldenproblematiek van een persoon of gezin. Op basis daarvan wordt een realistisch afbetalingsplan opgesteld, zodat het gezin of de persoon in kwestie dat ook kan afbetalen, rekening houdend met de afbetalingscapaciteit. Voor heel wat gezinnen kan de negatieve schuldenspiraal zo wel worden doorbroken. Daarnaast krijgen de schuldeisers een deel van de uitstaande schuld terugbetaald.

 

Vandaag zijn mensen echter afhankelijk van de gerechtsdeurwaarder om deel uit te maken van een ethisch invorderingsplan. Niet iedereen past dat toe. Het is niet omdat het wettelijk mogelijk is, dat het ook altijd gebeurt.

 

Onlangs hebben vrederechters in de media nog aangekaart dat zij ook vinden dat dit probleem moet worden aangekaart. Samen met beweging.net roepen zij ertoe op om in het Gerechtelijk Wetboek een passage in te voeren om de minnelijke schuldinvordering verplicht te stellen. Hierdoor zou de schuldbemiddelaar worden verplicht om eerst over te gaan tot een minnelijke schuldcentralisatie en betalings­begeleiding. De vrederechter moet dan goedkeuring geven aan het afbetalingsplan via een minnelijke verzoeningsprocedure en kan wie zich niet houdt aan het afbetalingsplan ter verantwoording roepen.

 

Dat systeem zou een win-winsituatie betekenen voor iedereen, zowel voor de schuldeisers, die op die manier hun schulden terugbetaald zien, als voor de mensen met schulden. Zij kunnen immers hun schuld afbetalen en ervoor zorgen dat de kosten niet verder de pan uit swingen.

 

Mijnheer de minister, u bent wellicht op de hoogte van de problematiek van de afkeurenswaardige schuldenindustrie. Wat vindt u van het voorstel van de vrederechters en beweging.net om wettelijk te verankeren dat het eerst effectief wordt toegepast? Bent u hierover in overleg met de sector, met de vrederechters, met beweging.net? Welke stappen hebt u al ondernomen en zult u ondernemen om te voorkomen dat mensen door schuldvorderingen in een negatieve schuldenspiraal terechtkomen? Behalve dit voorstel zijn er immers nog andere voorstellen van uw kant.

 

05.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, collega, het is de wet van 20 december 2002 die het reglementaire kader bevat voor de onmiddellijke invordering van schulden van de consument. Het gaat dan om invordering van schulden via de verzending van betalings­herinneringen, ingebrekestellingen en andere, buiten elke gerechtelijke procedure om.

 

Er werden in het verleden misbruiken vastgesteld. Dat heeft aanleiding gegeven tot een aanpassing en bijsturing van de wet door de economische herstelwet van 27 maart 2009. Toen is artikel 2 gewijzigd. Er kwam toen ook een omzendbrief van de Nationale Kamer.

 

Net als u hoor ik inderdaad dat een minderheid van deurwaarders en incasso-ondernemingen handelwijzen eropna houdt die in de richting gaan van wat u aangeeft. De beroepsgroep mag als geheel niet in een kwaad daglicht gesteld worden door de handelwijze van een minderheid.

 

Er zijn intussen, zoals u weet, meerdere initiatieven met het oog op een meer ethische invordering gelanceerd of voorzien, die de problemen moeten trachten te verhelpen. Daarbij verwijs ik in de eerste plaats naar een wetsvoorstel tot wijziging van de bewuste wet van 2002. Dat wetsvoorstel 55/0267 beoogt de omkadering en de beperking van de kosten ten laste van de consument in de fase van de minnelijke invordering van diens schuld. Het wetsvoorstel zou ook moeten bijdragen tot een verbetering van de situatie van personen die in financiële moeilijkheden verkeren.

 

Een tweede initiatief werd in 2015 opgericht, op initiatief van verschillende lokale deurwaarders en onder impuls van beweging.net Antwerpen, met name MyTrustO. Volgens de website kan iemand die in financiële moeilijkheden verkeert een afspraak maken met een adviseur-deurwaarder om een document te laten opmaken dat een overzicht geeft van de financiële toestand.

 

De adviseur van MyTrustO neemt vervolgens contact op met de schuldeisers van de betrokkene om te onderhandelen over een afbetalingsplan, rekening houdend met al diens schulden. Het nadeel van die dienst is wel dat die betalend is voor de schuldeiser en voor de schuldenaar, wat toch wel een behoorlijke drempel betekent.

 

Ik vind het voorstel van de vrederechters, dat u aanhaalt, alvast een interessante denkpiste. Daarnaast zijn er nog andere voorstellen, zoals een communicatieplatform dat gebruikt wordt in uw stad Antwerpen tussen het OCMW en de deurwaarders om de overmatige schuldenlast van de meest precaire mensen te vermijden.

 

Mevrouw Lanjri, zoals u merkt, liggen er verschillende pistes op de tafel, elk met eigen voor- en nadelen. Op dit ogenblik voer ik gesprekken met de verschillende actoren om te komen tot een invorderingsprocedure die tegelijkertijd mense­lijker, sneller en goedkoper is. Die reflectie zou moeten leiden tot een globale hervorming van de wetgeving, die ik nog dit jaar aan het Parlement wil voorleggen.

 

05.03  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Het klopt dat er verschillende initiatieven zijn.

 

Ik wil bovendien niemand stigmatiseren. Ik wil dus niet beweren dat alle deurwaarders zich verrijken op kap van mensen met schulden, maar het gebeurt wel. Dat dit gebeurt, wordt niet alleen vastgesteld door mij en u, maar ook door vrederechters.

 

In dat verband zijn er verschillende initiatieven, ook in mijn stad. Het initiatief van MyTrustO, dat u vernoemt, ken ik ook goed. De piste die nu gelanceerd wordt, is volgens mij zeker het onderzoeken waard, opdat datgene wat we in de wet voorzien hebben, maar waarvan we vast­stellen dat het meestal niet gebruikt wordt, wel gebruikt zal worden. Wie het vandaag al gebruikt, zal daar niets op tegen hebben. Wie vandaag al probeert tot een minnelijke schikking te komen, zullen we uiteraard ondersteunen. Op die manier krijgen wij de kleine groep die zich verrijkt op de kap van mensen in problemen, wel mee, aangezien het wettelijk verankerd en verplicht wordt.

 

Ik ben blij dat u zegt dat u het een interessante piste vindt, dat u die verder wil onderzoeken en dat u vóór het einde van het jaar een voorstel zult voorleggen, dat wij in het Parlement kunnen bespreken. Daarnaar kijk ik alvast uit. Ik hoop dat het deze keer wel een oplossing wordt, die echt een win-winsituatie betekent voor iedereen. Schuldeisers moeten hun gelden kunnen terug­vorderen, want dat is hun volste recht, maar evengoed moeten wij een halt toeroepen aan de mistoestand waarbij een schuld van bijvoorbeeld 44 euro via boetes algauw tot 3.000 euro oploopt.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de Vanessa Matz à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'enregistrement des statuts d'une ASBL au tribunal de commerce de Bruxelles" (55017721C)

06 Vraag van Vanessa Matz aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De registratie van de statuten van een vzw bij de ondernemingsrechtbank van Brussel" (55017721C)

 

06.01  Vanessa Matz (cdH): Monsieur le ministre, j'aborde aujourd'hui la situation particulière de l'ASBL TPAMT, "Touche pas à ma pote", pour relayer une préoccupation plus générale. En effet, par six fois depuis octobre 2020, cette ASBL a tenté de faire valider ses nouveaux statuts par le tribunal de commerce de Bruxelles, qui travaille à bureaux fermés. Bien entendu, tous les envois de courrier sont faits par recommandé - ce qui représente un budget important pour une petite ASBL telle que celle-ci.

 

Lors du dernier courrier du tribunal de commerce de Bruxelles, l'administration relevait qu'il manquait la preuve du nouveau paiement, vu que le montant dont l'ASBL s'était acquittée en 2020 n'était plus d'actualité. Elle avait envoyé uniquement la preuve de paiement - qui est l'élément manquant. Or il semble qu'elle aurait dû - encore une fois - adresser le dossier complet, accompagné de toutes les copies et de toutes les pièces que le tribunal de commerce de Bruxelles ne garderait pas entre chaque courrier.

 

Monsieur le ministre, vous savez que la mise à jour des statuts d'une ASBL est non seulement une obligation, mais qu'elle représente également un aspect crucial pour son bon fonctionnement. Très souvent, les associations sont constituées de bénévoles, ne disposent pas forcément de beaucoup de temps à consacrer à l'administratif, tandis qu'elles ne peuvent engager qu'un budget modeste dans ce type de procédure.

 

Monsieur le ministre, s'agit-il d'une situation exceptionnelle? Selon vos informations, d'autres ASBL éprouvent-elles les mêmes difficultés? Comment expliquer le manque de suivi entre les courriers? Pourquoi ne pas leur offrir la possibilité d'envoyer les courriers et dossiers numériquement? En effet, cette mesure réduirait les coûts et le temps consacré à l'administratif, tout en permettant une meilleure traçabilité ainsi qu'un bon suivi des dossiers? Envisagez-vous à l'avenir une simplification administrative pour les procédures que doivent suivre les ASBL?

 

06.02  Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame Matz, je vous remercie pour votre intéressante question. Nous avons procédé à l'examen concret du dossier. Il est apparu que la demande de publication des statuts coordonnés par l'ASBL n'a jamais été introduite dans son intégralité, c'est-à-dire conformément à l'arrêté royal du 29 avril 2019, à la circulaire du 28 décembre 2007 et à la note de service 1bis établie par le président du tribunal en application de la législation.

 

Dès que cette irrégularité fut constatée, le dossier complet a été renvoyé au demandeur avec une demande de rectification puis renvoyé avec tous les documents. Il a fallu constater à plusieurs reprises que les documents présentés étaient incomplets. Pour des raisons pratiques, un système de suivi n'est pas envisageable pour le tribunal des entreprises de Bruxelles. Le greffe de ce tribunal reçoit jusqu'à 200 demandes de publication par jour et ne dispose pas de l'espace de stockage nécessaire pour conserver toutes les demandes. Pour cette raison, les dossiers incomplets sont renvoyés dans leur intégralité avec la demande de compléter le dossier et de leur renvoyer ensuite avec tous les documents requis.

 

Les problèmes que cette association a rencontrés pour publier la version coordonnée de ses statuts sont donc dus au fait de ne pas avoir respecté les procédures administratives et de ne pas avoir renvoyé tous les documents demandés.

 

Je comprends tout à fait que cette façon de faire semble archaïque et ressemble à un labyrinthe administratif et kafkaïen et, de ce fait, j'ai demandé que l'on m'élabore le chemin de ce dossier. Heureusement, on va changer cela. L'application e-greffe du SPF Justice permet à tous les citoyens de créer une ASBL en ligne. J'ai demandé explicitement de moderniser e-greffe pour permettre aux ASBL le dépôt numérique des modifications privées des statuts pour le grand public.

 

Actuellement, un dépôt numérique est déjà possible par l'intervention d'un notaire pour les modifications authentiques ou en passant par le VSDC (Vlaamse studie en documentatie centrum voor VZW's, soit le Centre flamand d'études et documentation pour les ASBL). Cette association est autorisée, dans le cadre d'une phase pilote, à intervenir pour les modifications de statuts privés.

 

Le but, c'est que d'ici l'été prochain, toutes les ASBL puissent aussi déposer leurs modifications privées. À ce moment-là, il n'est plus utile de transférer un dossier papier d'une partie à l'autre. Je vous prie de m'excuser pour ce labyrinthe administratif. Le problème sera résolu.

 

06.03  Vanessa Matz (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie de vous être penché sur cette situation particulière qui soulevait évidemment une question plus générale, étant donné que cela n'arrive évidemment pas qu'à eux. Si je comprends bien, il est impossible pour le tribunal "d'entasser" les différents dossiers, vu le nombre de demandes qui lui sont adressées par jour. Il va de soi qu'une procédure électronique, telle que vous la suggérez, ou en tout cas l'extension d'une procédure électronique pour d'autres démarches administratives semble idéale en termes de coûts, d'efficacité et surtout de temps consacré à ce pour quoi ces ASBL sont dédiées.

 

Monsieur le ministre, vu avez évoqué une échéance à l'été prochain. Est-il question de l'été 2021 ou plutôt de l'été 2022?

 

06.04  Vincent Van Quickenborne, ministre: Il s'agit de l'été 2022.

 

06.05  Vanessa Matz (cdH): J'espère que cela pourra être mis en œuvre à ce moment-là.

 

Je ne manquerai pas de leur signaler, pour ce qui concerne leurs dossiers actuels, qu'il faut déposer à chaque fois le dossier dans son ensemble. Il faut envoyer le dossier complet du premier coup et non pas envoyer des pièces séparément. Comme vous l'avez dit, on se doute bien que ce n'est pas marrant pour des associations qui, la plupart du temps, travaillent avec des bénévoles. J'entends qu'il y a une volonté affichée et concrétisable à l'été 2022 de mettre en œuvre une procédure électronique. Je m'en réjouis.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van Yoleen Van Camp aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Incidenten met illegalen en asielzoekers" (55017737C)

07 Question de Yoleen Van Camp à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les incidents impliquant des personnes en situation illégale et des demandeurs d'asile" (55017737C)

 

07.01  Yoleen Van Camp (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb deze problematiek al aangekaart bij uw collega bevoegd voor Asiel en Migratie en hij heeft mij naar u doorverwezen. Er zijn immers heel wat incidenten en rellen waarbij illegalen of asielzoekers betrokken zijn. U en uw collega hebben daar al forse uitspraken over gedaan. Als hier niet-Belgen bij betrokken zouden zijn, dan zouden die namelijk uitgewezen kunnen worden.

 

Uit de informatie die ik van de staatssecretaris heb gekregen, blijkt dat echter in de praktijk niet te zijn gebeurd. U mag mij uiteraard tegenspreken als er inmiddels vorderingen zijn gemaakt in deze dossiers. Ze dateren echter vaak al van vorig jaar. De betrokkenen bleken helemaal niet uitgewezen te zijn. Er werd slechts één persoon opgesloten en ik vraag momenteel na wat het eindresultaat daarvan is. Verder werden er eigenlijk geen sancties opgelegd, tenzij u het uitreiken van een bevel om het grondgebied te verlaten als een adequate sanctie beschouwt. Dat wordt echter veelal genegeerd.

 

U deed hierover nochtans forse uitspraken. Als het ging om niet-Belgen zou u het nodige doen en veiligheid plaatst u bovenaan. Wat vindt u zelf van de straffeloosheid van illegalen en asielzoekers in deze kwesties?

 

Als u dat net als ik niet de ideale aanpak of zelfs schandalig vindt, wat plant u dan te ondernemen om dit te verbeteren?

 

07.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw Van Camp, in uw vraag vermeldt u vijf concrete feiten, onder andere van 13 of 14 juli vorig jaar. Ik heb de periode van 2016 tot 2018 even bekeken, toen partijgenoten van u de dienst uitmaakten op Asiel en Migratie en Binnenlandse Zaken. Ik kan ook vijf incidenten uit die periode citeren.

 

In januari 2016 waren er volgens De Morgen twee incidenten met asielzoekers in het zwembad van Koksijde. Nadat ook in Eeklo een klacht binnenliep van een jong meisje dat begin die maand werd lastiggevallen, namen steeds meer zwembaden maatregelen om het zwemmen in goede banen te leiden.

 

Het Nieuwsblad meldde dat een Algerijn op zaterdag 6 augustus 2016 in Charleroi twee politieagentes levensgevaarlijk verwond had met een machete. Mogelijk wou hij de vrouwen onthoofden. Hij verbleef illegaal in ons land.

 

De Standaard meldde dat een bewakingsagent van G4S op vrijdag 9 december 2016 's nachts in de Zeebrugse haven een groep illegalen betrapte en trachtte hen diets te maken dat ze moesten vertrekken. De illegalen namen enkele stenen, gooiden die naar de agenten en vluchtten weg. De man werd net niet geraakt. Een van de illegalen werd gevat maar hij zou geen stenen hebben gegooid en mocht beschikken.

 

Het vierde incident deed zich voor op 29 november 2017. Ik citeer uit Het Laatste Nieuws: "Agenten van de federale politie hebben in de nacht van maandag 28 op dinsdag 29 november verschillende interventies moeten houden op de snelwegparkings in Wetteren en Kalken. Verschillende Afrikaanse vluchtelingen maakten het daar te bont. Naast het station in Kwatrecht werd bovendien een huis gekraakt en ingericht als geïmproviseerd vluchtelingenkamp. 'Het is dweilen met de kraan open', zegt een bron bij de politie."

 

Het vijfde incident vond plaats op 19 januari 2018. Ik citeer Het Nieuwsblad. "In de nacht van 18 op 19 januari vielen transmigranten zes agenten van de federale wegpolitie aan met stokken en staven toen die een controle hielden op de snelweg­parking langs de E40 in Groot-Bijgaarden. De agenten werden omsingeld en aangevallen. Pas nadat een van de agenten een waarschuwings­schot in de lucht had gelost, namen de migranten de vlucht.

 

Uit cijfers die de minister van Binnenlandse Zaken en de staatssecretaris ons bezorgden, is al gebleken dat het aantal incidenten met illegalen op snelwegparkings de jongste jaren exponentieel is gegroeid. Bovendien blijkt daar ook uit dat de overgrote meerderheid van de opgepakte transmigranten gewoon terug wordt vrijgelaten. Van april tot september 2016 werden er in West-Vlaanderen van de 3.228 opgepakte trans­migranten 58, of 1,8%, effectief het land uitgezet."

 

Mevrouw Van Camp, u haalt vijf incidenten aan waarvan er vier de DVZ en een uitwijzing betreffen. Uitwijzingen behoren niet tot mijn bevoegd­heden. Daarom verwijs ik u voor die feiten graag door naar de staatssecretaris voor Asiel en Migratie.

 

Het derde incident, op 26 april met die zwaargewonde man, valt wel onder mijn bevoegdheden, maar in dit verband stel ik samen met u vast dat Justitie haar werk heeft gedaan. Er is wel degelijk opgetreden en de verdachte werd opgesloten.

 

U weet dat deze regering investeert in veiligheid en Justitie. Wij streven een snelle, menselijke en straffe Justitie na. Wij maken daar ook extra middelen voor vrij. Tegen criminaliteit moet door Justitie gepast worden opgetreden, ongeacht of de criminele feiten worden gepleegd door mensen met of zonder papieren. Als het gaat om mensen zonder papieren, dan stemmen Justitie en de Dienst Vreemdelingenzaken met elkaar af voor een uitwijzing uit het land na het einde van de straf of vroeger, als dat mogelijk is, in het kader van de samenwerking met het land van herkomst.

 

07.03  Yoleen Van Camp (N-VA): Mijnheer de minister, uw antwoord stelt mij enorm teleur. Het is echt een typevoorbeeld van paraplupolitiek: de staatssecretaris voor Asiel en Migratie verwijst naar u en zegt dat hij niet bevoegd is voor het uitdelen van straffen aan die personen en u zegt dat u niet bevoegd bent voor het uitwijzen, terwijl u wel in verschillende geschreven media en in VTM Nieuws zegt dat u ervoor zult zorgen dat, als er niet-Belgen bij de feiten betrokken zijn, u dat zult opvolgen en dat zij uitgewezen kunnen worden. In de praktijk blijkt dat echter nooit het geval te zijn.

 

U zegt nu in de commissie dat dit zo is en dat u daar ook niet direct een probleem mee hebt, omdat het ook niet uw bevoegdheid is. Ik dacht dat de minister van Justitie bevoegd is voor straffen en de staatssecretaris voor Asiel en Migratie denkt dat ook. U wijst echter liever elkaar met de vinger over uw beleid dat de straffeloosheid… U antwoordt op dergelijke feiten door in de media te toeteren dat daartegen wordt opgetreden, maar in de praktijk wijzen u en de staatssecretaris voor Asiel en Migratie gewoon naar elkaar en doet u niets. Ik vind dat heel triest.

 

Ik vind het ook triest dat u zich verschuilt achter het beleid van uw voorgangers met de boodschap dat zij ook niets hebben gedaan. Dat is volgens u een goed excuus om zelf ook niets te doen. Bovendien klopt dat ook niet, als wij kijken naar de feiten. U hebt een bloemlezing gegeven van een aantal krantenknipsels van de voorbije jaren – heel mooi –, maar als wij kijken naar de resultaten en cijfers, bijvoorbeeld inzake de uitwijzing van illegale criminelen, kan ik alleen maar vaststellen – u mag mij gerust tegenspreken – dat onder de liberale vlag de uitwijzing van illegale criminelen beperkt was tot een paar honderden mensen per jaar, terwijl die onder Theo Francken prioriteit kreeg en opgetrokken werd tot zo'n 1.500 uitwijzingen per jaar. U mag dus gerust een bloem­lezing geven van krantenknipsels. Boven­dien heeft collega Metsu een resolutie gemaakt over het thema van de zwembaden. Ik hoop dat u daar mee uitvoering aan geeft.

 

Wij hebben het nodige gedaan en ik kan alleen maar vaststellen dat er absoluut veel minder wordt opgetreden tegen illegale criminelen sinds de Vivaldi-regering in het zadel zit. Ook met betrekking tot deze feiten, waar illegalen en asielzoekers bij betrokken zijn bij rellen en aanvallen op de politie, vindt u het opportuun om in de media te toeteren dat u fel zult optreden, maar in de commissie blijkt dat u liever met de vinger wijst naar de staatssecretaris voor Asiel en Migratie en omgekeerd. De illegalen en asielzoekers komen hier dus mee weg en de slachtoffers blijven in de kou staan.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van Katja Gabriëls aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De aanpak van smokkel in de gevangenissen" (55017757C)

08 Question de Katja Gabriëls à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La lutte contre la contrebande dans les prisons" (55017757C)

 

08.01  Katja Gabriëls (Open Vld): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, zowat een jaar geleden stelde ik een vraag aan uw voorganger over de toename van smokkel in de gevangenissen. Door een sterke beperking van het aantal bezoekmogelijkheden kregen de gevangenissen immers steeds meer te maken met pakketjes die over de muur werden gegooid.


Er werden toen al investeringen aangekondigd. Ik verwijs naar mijn schriftelijke vraag, waarin ik een stand van zaken vraag. Ik wil u ook nog even vragen of er intussen technologische of infrastructurele aanpassingen gebeurden aan de gevangenissen, bijvoorbeeld in Mechelen, waar concrete investeringen op de planning stonden.

 

Ik dank u voor uw antwoord.

 

08.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw Gabriëls, ik dank u voor uw vragen.

 

De grootteorde van het probleem van het overgooien van drugs heeft zich sinds de coronacrisis en de daardoor verminderde bezoekregeling her en der gemanifesteerd. In 2020 werden 21 pakketten gevonden bij een controle tijdens de wandeling, waarvan de meeste werden gevonden tussen de muur en de omheining. Sommige gevangenissen proberen zelf initiatieven te nemen. Andere spreken rechtstreeks met de lokale Regie der Gebouwen, de Directie Gebouwen en Infrastructuur en de Directie Integrale Veiligheid van het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen. De algemene trend is dat het overgooien de algemene trafiek via bezoek heeft vervangen.

 

In antwoord op uw tweede vraag kan ik u melden dat de incidenten lokaal worden bijgehouden. Uit die cijfers blijkt dat we globaal kunnen spreken van een stijgende trend.

 

Ten derde, op uw vraag welke vorm de smokkel aanneemt, kan ik u meegeven dat de smokkel grotendeels bij kleinere pakjes blijft die worden overgegooid of gekatapulteerd. Recent werd ook een pakket onder een vrachtwagen onderschept dankzij een goede samenwerking tussen de politie en de gevangenis.

 

Voor uw vierde vraag kan ik u melden dat fysieke overgooibeveiliging op verschillende locaties bestaat. Die beveiliging heeft echter slechts een beperkte meerwaarde. Op de meeste locaties kan men ver genoeg achteruit, om de gooihoek te verkleinen. Desnoods wordt een tennisracket of een katapult gebruikt. Ook camera's met intelligente videoanalyse hebben een beperkte meerwaarde. Er is een detectie, maar het gevangenispersoneel is steeds te laat, om de pakketjes te recupereren. Gedetineerden gaan in groep rond het pakket staan. Het is onmogelijk te zien wie het pakket recupereert.

 

In antwoord op uw vijfde vraag merk ik op dat in Leuven-Hulp de draadafsluiting werd verhoogd. In Leuven-Centraal werden voorzetkaders geplaatst voor celramen op het gelijkvloerse deel, om te verhinderen dat pakjes worden binnengehaald. In Wortel werd de cameradekking verbeterd om blinde vlekken te vermijden. Concertinadraad werd geplaatst om overklimmen van de perimeter van de wandeling te vermijden om pakjes op te rapen. Dat laatste werd ook in Antwerpen uitgevoerd. In Dendermonde werd de poort van het aangrenzende overheidsgebouw verhoogd. Nog in onderzoek en voorbereiding zijn bijkomende maatregelen in Ieper en Mechelen. In Ieper gebeurt dat naar aanleiding van het nakende renovatieproject.

 

Voor uw zesde vraag kan ik u melden dat camera­bewaking buiten de perimeter nuttig is als bewijs voor de politie Extra controles op aangrenzend openbaar domein door de politie hebben een ontradend effect, maar zijn niet zaligmakend. Een aantal arrestaties heeft plaatsgevonden. De juiste cijfers kunnen alleen door de politiediensten worden gegeven.

 

In Mechelen bekijken stad, politie, parket en Justitie wat binnen hun expertisegebied mogelijk is. Volgens het DG EPI wordt onderzocht in welke mate de camerabewaking kan worden verbeterd, waardoor een overgooi sneller kan worden gedetecteerd. Dat zal het overgooien niet voorkomen, maar ervoor zorgen dat sneller kan worden gereageerd.

 

08.03  Katja Gabriëls (Open Vld): Dank u voor het overzicht, mijnheer de minister. Blijkbaar is men toch creatief. Men zal het nooit geheel kunnen vermijden, maar ik merk dat erover wordt nagedacht om overal zoveel mogelijk technieken te gebruiken. Zoals u zelf zegt, is er niets dat zaligmakend is.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Question de Philippe Goffin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'augmentation du nombre de laboratoires de drogues néerlandais en Belgique" (55017790C)

09 Vraag van Philippe Goffin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De toename van het aantal Nederlandse drugslabs in België" (55017790C)

 

09.01  Philippe Goffin (MR): Monsieur le ministre, selon les chiffres en ma possession, la grande majorité des laboratoires de drogues qui ont été démantelés en 2020 ont un lien étroit avec des réseaux criminels néerlandais. Ce nombre serait d'ailleurs en augmentation de plus de 30 % par rapport à l'année 2019.

 

Cette hausse est surtout constatée non seulement aux frontières de notre pays avec les Pays-Bas, mais également aux frontières avec l'Allemagne. Les services de la police fédérale indiquent d'ailleurs que les trafiquants néerlandais favorisent cette délocalisation notamment pour des raisons de liberté de mouvement, manifestement plus aisée dans notre pays.

 

Aussi, monsieur le ministre, avez-vous connaissance de cette problématique?

 

Il semblerait qu'au niveau judiciaire, les différents acteurs belges et allemands soient favorables à une collaboration structurelle et systématique accrue, mais qu'ils devraient faire face à des problèmes de communication. Quelles sont les mesures de collaboration prises en la matière entre les différents acteurs juridiques belges et allemands?

 

De même, quelles sont concrètement les mesures de collaboration mises en place avec les autorités judiciaires néerlandaises pour endiguer cette problématique?

 

Comment concrètement ces mesures pourraient-elles être renforcées afin de rencontrer le souhait des acteurs de terrain? 

 

Au niveau européen, quelles sont les mesures de coopération liées spécifiquement à la lutte contre les produits stupéfiants et auxquelles la Belgique prend une part active?

 

09.02  Vincent Van Quickenborne, ministre: Cher collègue, je tiens à votre disposition un graphique reprenant l'évolution du nombre de laboratoires de stockage et de déversement de drogues détectés au niveau national pour la période entre 2012 et 2020. Ce sera envoyé par e-mail aujourd'hui.

 

Ces dernières années, le nombre de laboratoires n'a cessé d'augmenter pour atteindre un nombre record de 28 en 2020, soit une augmentation de 47 % par rapport à 2019. En revanche, depuis 2018, le nombre de déversement diminue significativement. On constate une absence de déversements de déchets chimiques dans le sol ou les égouts. Le nombre de lieux de stockage reste, quant à lui, assez stable depuis cinq ans.

 

Concernant votre deuxième question, les Pays-Bas et la Belgique sont, depuis des années, une plaque tournante du trafic et de la production de drogues. Les liens criminels entre les deux pays sont étroits et de nombreux criminels néerlandais n'hésitent pas à développer leurs activités illégales en Belgique également. Cela ne vaut pas seulement pour les drogues de synthèse, mais aussi pour la production de cocaïne et de cannabis.

 

Cependant, l'Allemagne a récemment aussi été confrontée à une augmentation de la criminalité liée à la drogue et au réseau criminel néerlandais. Chaque pays possède son propre système juridique et sa propre structure policière, qui possède aussi ses propres caractéristiques. Les traités et les structures de coopération permettent une coopération avec l'Allemagne voisine, ce qui constitue bien entendu une nécessité dans la lutte contre la grande criminalité qui, par définition, est transfrontalière.

 

Pensons par exemple à Europol et Eurojust. Concernant la coopération de la région frontalière entre la Belgique, les Pays-Bas et l'Allemagne spécifiquement, il existe également le BES – le Bureau de coopération eurorégionale – établi à Maastricht, qui rationalise la coopération judiciaire et policière entre la Belgique, les Pays-Bas et l'Allemagne.

 

J'en viens à votre troisième question. Le traité Benelux en matière de police offre déjà de nombreuses possibilités de coopération transfrontalière pour la prévention, la recherche et la détection d'infractions pénales. Cela favorise la coopération avec les Pays-Bas dans la lutte contre les activités liées à la drogue. Le renforcement de la coopération entre les Pays-Bas et la Belgique représente un axe important de la stratégie de nos services de police.

 

Je rappellerai que cette coopération est explicitement reprise dans le Plan national de sécurité actuel. Outre l'intensification permanente de la coopération opérationnelle, des réseaux judiciaires et policiers spécifiques ont été mie en place afin d'harmoniser les stratégies respectives. Depuis dix ans, le parquet fédéral et le parquet national néerlandais organisent des réunions de concertation périodiques au cours desquelles ils discutent des problèmes liés tant à la culture du cannabis à grande échelle qu'aux drogues de synthèse et à la cocaïne. Les experts des douanes et des polices belge et néerlandaise sont également impliqués.

 

À côté de cela, il y a aussi la concertation Hazeldonk entre les Pays-Bas, la France et le Luxembourg. Le secrétariat du Benelux dont la Belgique assurera la présidence en 2021 a inscrit ce problème parmi ses priorités pour 2021 et a pris les initiatives pour explorer les possibilités d'une coopération plus étroite dans le domaine de l'échange d'informations et du problème des envois postaux contenant des drogues.

 

Pour répondre à votre quatrième question, en 2018, un réseau bilatéral de consultation (…) a été créé; de nombreux représentants de la police néerlandaise et de la police fédérale belge se rencontrent périodiquement. Au cours de ces consultations, l'expertise est partagée. Les aspects opérationnels sont discutés et les possibilités de soutien de projets communs sont identifiées. Les goulets d'étranglement détectés dans le cadre de la coopération sont signalés via la consultation Fedland dont je viens de parler.

 

Concernant votre cinquième question, je pense que depuis longtemps la Belgique défend et plaide avec conviction en faveur d'une plus grande coopération internationale. Le Benelux a souvent fait office de terrain d'essai aux traités de coopération internationale. Pensons aux postes clés que nos compatriotes ont occupés ou occupent encore dans des organismes tels que Eurojust et Europol.

 

Au niveau européen, notre pays est particulièrement actif au niveau d'Europol. Les informations belges sont ainsi systématiquement partagées en vue d'être analysées. Les questions portant sur l'acquisition d'une expertise, la facilitation de la coopération opérationnelle ou encore l'amélioration de l'approche du vecteur (…) sont, par exemple, au centre de ces projets. La police fédérale participe à de nombreuses actions de coopération européenne.

 

Elle participe à des plans d'action et de coopération en rapport avec la criminalité et la drogue, à l'organisation de conférences internationales sur la drogue – par exemple, la conférence syntec(?) –, à l'échange d'informations et d'expertises opérationnelles, à l'organisation de webinaires et de formations dans la lutte contre la drogue, à des conférences internationales sur des thèmes variés comme le problème des précurseurs, le darknet, l'aviation, etc.

 

Dans le cadre du projet européen "turning" ESF, la police fédérale a organisé en janvier 2020 une formation européenne sur la détection de la production et du trafic de drogue. Une étroite coopération a été établie avec les douanes, la police néerlandaise et d'autres partenaires tels que l'INCC (Institut national de criminalistique et de criminologie).

 

09.03  Philippe Goffin (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie de vos réponses précises et circonstanciées.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Nazorg voor penitentiair beambten na fysiek geweld" (55017878C)

10 Question de Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le suivi des agents pénitentiaires victimes de violences physiques" (55017878C)

 

10.01  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, de afgelopen maanden zijn penitentiair beambten heel vaak, te vaak, het slachtoffer geworden van geweld. Dat gaat niet enkel over verbaal geweld, maar ook over fysiek geweld, vaak met arbeidsongeschiktheid als gevolg. Die arbeidsongeschiktheid zal dan vaak het gevolg zijn van de fysieke verwondingen die eventueel werden opgelopen, maar vaak zijn er ook psychische gevolgen die we toch niet mogen onderschatten. Uiteindelijk is het de werkplek voor die penitentiair beambten, en men wordt eigenlijk aangevallen op die werkplek waar men nadien wel weer naartoe moet. Men moet opnieuw aan het werk tussen mensen die misschien wel aanvallers zijn geweest. Ik kan mij voorstellen dat dit geen evidente oefening is en dat dit zwaar kan wegen.

 

Merken we de laatste jaren inderdaad een stijging van fysiek geweld tegenover penitentiair beambten door gedetineerden of is dat een perceptie?

 

Hoeveel beambten zijn er momenteel thuis ten gevolge van agressie tegen hun persoon?

 

U werkt rond agressiebeheersing, maar wat is juist het beleid rond nazorg voor penitentiair beambten die het slachtoffer werden van geweld? Het u zo'n beleid? Zo ja, wat houdt dat in?

 

Denkt u dat daar verbeterpunten zijn? Zo ja, wat zal u er op korte of lange termijn aan wijzigen?

 

10.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw De Wit, de cijfers rond agressie zijn opgenomen in de antwoorden op uw schriftelijke vraag 256 en de schriftelijke vraag 604 van mevrouw Safai. Het gaat hier echter om een telling van personeelsleden die het slachtoffer zijn geworden van een als arbeidsongeval erkende agressie. Die agressie kan inderdaad meerdere slachtoffers maken. Bovendien hebben deze cijfers betrekking op alle vormen van agressie, met inbegrip van verbale agressie. Men stelt geen algemene stijging van fysiek geweld tegen penitentiaire personeelsleden vast.

 

Wat uw tweede vraag betreft, er zijn geen geïnventariseerde cijfergegevens beschikbaar met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een agressie. Het is onmogelijk om die te extraheren uit andere reeds geregistreerde gegevens. Daarom kunnen die cijfers niet worden meegedeeld.

 

Elke penitentiaire inrichting beschikt over een plaatselijk opvangteam dat bestaat uit geselecteerde en opgeleide vrijwillige personeels­leden die verantwoordelijk zijn voor de eerste opvang, de ondersteuning en begeleiding van collega's die tijdens de uitoefening van hun functie het slachtoffer zijn geworden van agressie. Als die slachtoffers meer passende hulp nodig hebben, worden zij doorverwezen naar gespecialiseerde externe diensten. Sommige aanvallen vereisen een collectieve debriefing. In dat geval wordt er een beroep gedaan op de psychosociale dienst van het Rode Kruis.

 

Zoals ik u op uw vraag van 5 januari reeds antwoordde, vind ik het welzijn en de veiligheid van mijn medewerkers uiteraard belangrijk. Er is natuurlijk altijd ruimte voor verbetering. Mijn administratie evalueerde de reeds bestaande procedures.

 

Er is voor een verfijning gezorgd, zodat er bij een traumatische ervaring in elke gevangenis op uniforme wijze wordt gehandeld. Zo is het bijvoorbeeld belangrijk dat er wordt voorzien in voldoende aanwervingen en opleidingen voor opvangteams. Mijn medewerkers die slachtoffer worden tijdens de uitvoering van hun werk krijgen op die manier de best mogelijke zorg.

 

10.03  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, het is eigenlijk jammer dat wij hier geen cijfers over hebben. Ik meen dat men ter zake pas een correct beleid kan voeren als men het in kaart brengt. Meten is altijd weten. Misschien doet u er goed aan na te denken over een systeem om dit te inventariseren. Ik zal de cijfers nakijken. Ik zal de vraag van mijn collega ook nalezen.

 

Het is goed dat er een team van vrijwilligers is en dat er wordt doorverwezen, maar wij moeten toch opletten. Agressie op de werkplek waar men nadien terug naartoe moet, lijkt me toch een hele horde waar men over moet. Ik meen dat dit toch onze aandacht verdient.

 

De verfijning is één stap, maar wij moeten toch bekijken of er op termijn niet meer nodig is. Ik meen niet dat wij dit zomaar blauwblauw mogen laten. Het is te ingrijpend. Dit is alleszins een aandachtspunt.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Question de Laurence Zanchetta à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La pénurie de magistrats" (55017882C)

11 Vraag van Laurence Zanchetta aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het tekort aan magistraten" (55017882C)

 

11.01  Laurence Zanchetta (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, les magistrats tirent la sonnette d'alarme et pointent le manque de moyens et de bras. Les magistrats expliquent être débordés. La charge de travail est énorme et le rythme soutenu, puisque le nombre de dossiers est considérable.

 

S'ajoutent à cela la mobilisation de personnel pour les super-procès que nous avons récemment connus et la surcharge de travail due à la situation sanitaire. Des conditions difficiles non seulement pour l'ensemble des agents du SPF Justice, mais aussi pour les justiciables qui sont les premières victimes de ces difficultés, avec des dossiers reportés, délais de fixation non tenus, audiences réduites à quelques minutes.

 

Les conséquences sont importantes puisque ceci génère de la frustration pour les justiciables qui finissent par perdre confiance et ne plus croire en la justice.

 

Lors de l'exposé de votre note de politique générale, vous avez exposé votre souhait de voir la justice être plus rapide et plus humaine. Aussi, vous avez dans ce cadre avancé votre souhait de redonner confiance aux justiciables et d'augmenter le nombre de collaborateurs pour les divers départements.

 

Monsieur le ministre, comment réglez-vous la problématique de la pénurie des magistrats? De nouveaux engagements sont-ils prévus? Où en est la mesure de la charge de travail pour la mise en place de l'allocation légale? Et d'ici là, comment permettre aux magistrats de gérer leurs missions dans de bonnes conditions sans préjudice des intérêts des justiciables? Je vous remercie.

 

11.02  Vincent Van Quickenborne, ministre: Mevrouw de voorzitster, chère collègue, merci pour vos questions. Au 1er mai 2021, l'effectif des magistrats du siège s'élevait à 1 473 sur un cadre de 1 621, c'est-à-dire 91 % de remplissage, et 29 procédures de nomination étaient en cours.

 

Pour les magistrats du ministère public, l'effectif à la même date était de 839 sur un cadre de 947, c'est-à-dire un remplissage de 89 %, avec 13 procédures de nomination en cours.

 

En outre, 71 référendaires et 275 juristes de parquet ont également été recrutés. Il n'existe pas de cadre légal pour ces fonctions; mais comme vous le savez, ces personnes assurent un soutien efficace et important aux magistrats. Ici, il est quand même question de 346 personnes.

 

Mes services, en collaboration avec le collège des cours et des tribunaux et le collège du ministère public, suivent périodiquement la situation des effectifs. Il appartient aux collèges d'élaborer les plans concrets de postes à ouvrir. 

 

Dans ce contexte, 35 postes vacants de magistrats pour le siège et 34 postes vacants pour le ministère public ont été publiés respectivement le 4 mai et le 14 mai derniers. Entre-temps, le siège m'a fait parvenir une nouvelle proposition pour la publication de 42 postes vacants.  

 

Par ailleurs, vous n'êtes pas sans savoir que, dans le cadre du refinancement de la justice, des moyens supplémentaires ont été prévus sous forme d'une provision interdépartementale. Les Collèges déterminent la répartition des différents postes de magistrat prévus dans ce cadre. Dès que les préparatifs y afférents auront été mis au point, ils pourront être rendus exécutoires par leur parution au Moniteur belge.

 

Pour votre deuxième question, tant le Collège des cours et tribunaux que celui du ministère public travaillent d'arrache-pied à la mesure de la charge de travail. Cette tâche est menée par les Collèges eux-mêmes, et non par mes services. Vous demandez à juste titre quand cette évaluation de la charge de travail remplacera les cadres légaux actuels. Tout le monde s'accorde à reconnaître que les tribunaux et parquets doivent recevoir les moyens et les personnes correspondant à leurs besoins. Pour cette raison, cette mesure se poursuit. Toutefois, je puis vous informer que de réels progrès ont été enregistrés. D'ici cet été, le Collège des cours et tribunaux sera en mesure d'effectuer une simulation des besoins du terrain. Il sera alors possible d'identifier les grandes tendances et de s'y référer pour élaborer les plans des postes à pourvoir.

 

Il a été constaté que ce premier exercice présente encore quelques lacunes. Pour y remédier, une nouvelle mesure sera réalisée en 2022 et 2023 simultanément dans tous les tribunaux et selon la même méthodologie. Cette démarche renforcera également la comparabilité transversale. Cette mesure de la charge de travail pourra alors servir de modèle aux futures allocations périodiques et devrait s'achever à la fin 2023.

 

D'ici la fin de l'année, le Collège des ministères publics sera capable de déterminer la mesure de la charge de travail des parquets. Pour juin 2022, l'exercice pour les parquets en matière civile, les auditorats du travail en matière pénale et les parquets généraux devrait également être terminé. La mesure de la charge de travail au parquet fédéral est prévue pour la fin 2022.

 

Comme déjà mentionné, les Collèges établissent eux-mêmes les plans des postes à pourvoir et peuvent déjà prendre en compte les besoins qu'ils constatent sur le terrain, par exemple à partir des premiers résultats de la mesure de la charge de travail. Celle-ci est donc importante. Cependant, comme vous avez déjà pu le constater, nous ne l'attendons pas pour programmer des renforts particuliers pour les magistrats, en fonction des priorités et besoins précis.

 

11.03  Laurence Zanchetta (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse. J'espère que l'annonce de ces mesures contribuera à redonner un peu d'espoir tant aux magistrats afin qu'ils accomplissent leurs missions dans de bonnes conditions (humaines et matérielles), qu'aux justiciables puisqu'ils attendent une justice plus humaine et plus rapide.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.47 uur.

La réunion publique de commission est levée à 15 h 47.