Commission des Finances et du Budget

Commissie voor Financiën en Begroting

 

du

 

Mardi 1 juin 2021

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 1 juni 2021

 

Namiddag

 

______

 

 


La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 33 et présidée par Mme Marie-Christine Marghem.

De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.33 uur en voorgezeten door mevrouw Marie-Christine Marghem.

 

Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.

De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.

 

01 Vraag van Dieter Vanbesien aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "Een meldpunt voor fiscale fraude" (55016716C)

01 Question de Dieter Vanbesien à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Un point de signalement de la fraude fiscale" (55016716C)

 

01.01  Dieter Vanbesien (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, in 2015 werd het Meldpunt voor Eerlijke Concurrentie opgericht. Mensen die een vorm van sociale fraude willen aangeven, kunnen hun klacht via dit meldpunt indienen. Zij weten zo zeker dat hun klacht bij de bevoegde overheidsactor terechtkomt.

 

Het meldpunt werd opgericht volgens drie principes. Het zou anonieme klachten weren. Het zou werken met een laagdrempelige procedure. Het zou ook misbruiken sanctioneren.

 

Vandaag wordt misbruik van het meldpunt verminderd doordat lasterlijke aangevers kunnen worden vervolgd. Indien de melding geen laster uitmaakt en tenzij de melder anders beslist, wordt ook de identiteit van de melder vandaag beschermd. Zelfs voor een rechtbank zullen de sociale inspectiediensten dat niet bekendmaken.

 

De situatie is volledig anders bij meldingen van fiscale fraude. Aangezien de fiscus geen centraal meldpunt heeft, komen deze meldingen, vorig jaar ongeveer 3.000, via diverse kanalen en vormen binnen, ook anoniem en lasterlijk.

 

Door geen kwaliteitsvereisten of beschermingsmaatregelen aan de meldingen te koppelen, verliezen de belastinginspecties veel energie door onterechte meldingen na te trekken, dit terwijl, in de woorden van Michel Maus, een goede regeling zowel de oprechte fiscale klokkenluider als de belastingplichtige die onterecht wordt aangeklaagd bescherming moet bieden.

 

Mijnheer de minister, omdat u een overkoepelend actieplan tegen fraude zal opstellen, heb ik de volgende vragen voor u.

 

Is het uitwerken van een meldpunt voor fiscale fraude reeds in het College besproken? Wat waren de voornaamste conclusies? Zo neen, zal de mogelijke oprichting nog aan bod komen en zullen principes die gelden voor het Meldpunt voor Eerlijke Concurrentie eveneens als leidraad dienen?

 

Is het een optie om meldingen voor fiscale fraude te integreren in het Meldpunt voor Eerlijke Concurrentie, wat in lijn zou zijn met uw intentie om de werking van alle actoren in de strijd tegen fraude verder te integreren? Wat zijn volgens u hierbij eventuele hindernissen?

 

01.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vanbesien, in het College voor de strijd tegen fiscale en sociale fraude zijn maatregelen besproken en voorgesteld om de effectiviteit van de bestaande meldpunten te verbeteren. Deze vormen een onderdeel van het eerste actieplan dat momenteel besproken wordt binnen het Ministerieel Comité voor de strijd tegen fiscale en sociale fraude.

 

Voor de fiscale fraude is het zo dat de FOD Financiën regelmatig meldingen over vermeende fraude ontvangt. Die meldingen worden steeds onderzocht en bezorgd aan de meest geschikte dienst binnen de FOD Financiën. Dat kan de BBI zijn, maar ook de fiscaliteit, Douane en Accijnzen of de Patrimoniumdocumentatie. Het is belangrijk om te weten dat deze praktijk bestaat en werkt.

 

Dat neemt niet weg dat er misschien nog verbeteringen mogelijk zijn. Deze zullen aan bod komen in het voorgestelde project van het actieplan.

 

01.03  Dieter Vanbesien (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord.

 

Zoals u weet, steun ik uw ambitie om fraude te bestrijden volop. Er bestaan vandaag inderdaad al mechanismes voor aanmeldingen. In mijn vraagstelling heb ik echter geduid dat het geheel van de problematiek nog verbeterd kan worden. Wij kunnen volgens mij gemakkelijk vooruitgang boeken door het reeds bestaande meldpunt voor sociale fraude uit te breiden, al is het in de frontend, met een poot voor fiscale fraude. Dat kan een voordeel betekenen voor een geïntegreerde aanpak van sociale en fiscale fraude.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Samengevoegde vragen van

- Sander Loones aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De Europese begrotingsregels" (55016749C)

- Sander Loones aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De controle op het Europees herstelplan" (55016949C)

- Sander Loones aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "Een permanent Europees herstelfonds" (55018322C)

02 Questions jointes de

- Sander Loones à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Les règles budgétaires européennes" (55016749C)

- Sander Loones à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Le contrôle du plan européen de relance" (55016949C)

- Sander Loones à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Un fonds européen de relance permanent" (55018322C)

 

02.01  Sander Loones (N-VA): Mijnheer de minister, dit zijn drie verschillende vragen met een rode draad, namelijk hervormingen. Dat is ook de reden waarom ik de vragen stel, want de fiscale dossiers worden meestal opgevolgd door de heer Donné.

 

Hoe zorgen we er voor dat we, naast het beleid op de verschillende domeinen, ook voldoende druk leggen op de verschillende zeer concrete hervormingen? Uw houding is dat de coronarelance start bij de steunmaatregelen, maar dat de echte doorstart er maar zal komen als die hervormingen er zijn. Europa helpt ons daarbij door extra middelen te geven voor die steun, maar ook door druk te zetten op die hervormingsagenda. Is dit echt zo en zal dit zo blijven? Zo breng ik de drie vragen bij elkaar.

 

Momenteel, gisteren en vandaag, vindt een overleg plaats tussen alle nationale parlementen binnen de Europese Unie en het Europese Parlement zelf, de zogenaamde COSAC, of Conference of Parliamentary Committees for Union Affairs of Parliaments of the European Union. Daar wordt dat Europese relanceplan besproken. Ik zit daar namens de Kamer mee aan tafel. Mij is de laatste twee dagen opgevallen dat de parlementen en het Europees Parlement en de Europese Commissie zeer duidelijk weten hoe ze het geld zullen uitgeven, wat de criteria zijn om geld uit te geven. Wanneer het echter gaat over de hervormingen, is de situatie veel onduidelijker. Hoe zullen die gecontroleerd worden? Wat met de garantie dat die hervormingen effectief zullen worden doorgevoerd?

 

Bent u er gerust in dat het Europese geld dat ter beschikking wordt gesteld efficiënt en effectief zal worden besteed? Bent u er gerust in dat de gevraagde hervormingen in het kader van die relanceplannen effectief zullen worden doorgevoerd? Is daar voldoende monitoring voor gepland? Dit moet niet alleen monitoring van de uitgave van het geld zijn, zoals op de uitgaven voor groen beleid of digitaal beleid, maar vooral monitoring van die hervormingen?

 

Bij de lancering van het relancefonds is gezegd dat dit een tijdelijk fonds is. Doordat dit tijdelijk is, zou er druk komen op de lidstaten om ook wel te hervormen. Na de hulp zullen ze immers weer op eigen benen moeten staan. Daardoor is een houdgreep ontstaan. Lidstaten krijgen geld op voorwaarde dat ze hervormen en op voorwaarde dat ze een stuk fiscale capaciteit voor de Europese Unie opbouwen.

 

Nu blijkt die tijdelijkheid ter discussie te staan. Er gaan stemmen op, en niet van de minste, die zeggen dat het fonds permanent zou moeten worden. Onder hen de voorzitter van het Europees Parlement, de heer David Sassoli, heeft in Griekenland een speech in die zin gegeven. Ook mevrouw Christine Lagarde, de voorzitster van de Europese Centrale Bank (ECB), suggereert dat.

 

Finse economen en business leaders hebben trouwens duidelijk gemaakt, en dat is wel interessant, dat men wel kan toetreden tot het fonds maar dat men er niet meer uitgeraakt. Het is een verordening van de Europese Commissie, dus we hebben er weinig grip op maar de lidstaten moeten het financieringsdeel wel ratificeren. Als een land wil uittreden, moet het zijn financiering stopzetten, maar dat kan Europees-technisch niet. De enige mogelijkheid om eruit te geraken, is uit de Europese Unie stappen, wat natuurlijk zeer radicaal is. Zo krijgt men de indruk dat het fonds niet tijdelijk is, maar eerder permanent. Wat is uw visie en die van de Belgische regering hierop? Moet dit een tijdelijk initiatief blijven en moet die fiscale capaciteit ook tijdelijk worden ingevuld? Of verdedigt de regering eerder een permanente vorm?

 

Mijn laatste vraag is daaraan gelinkt. Het herstelplan legt druk om te hervormen, maar de focus ligt toch vooral op het uitgeven van geld. Dat is niet erg, wordt er gezegd, want het herstelplan is tijdelijk, maar we zien nu dat het toch al permanenter wordt.  Dan is er nog een extra drempel om hervormingen aan te moedigen: dat zijn de begrotingscontroles tout court. Er zijn regels van het Verdrag van Maastricht die druk zetten op de lidstaten om te hervormen, maar ook die lijken nu ter discussie te staan. Frankrijk bijvoorbeeld heeft daar een aantal straffe uitspraken rond gedaan. Ook daar is mijn vraag: wat vindt de Belgische regering hiervan? Houden we vast aan de normen van Maastricht? Wat is het minimum minimorum, het fundament, van die samenwerking in de eurozone? Hoe zetten we druk om te hervormen? Waar zitten de safe guards?

 

02.02 Minister Vincent Van Peteghem: Dank u wel, mijnheer Loones. U weet dat ik dit zelf ook een heel interessant debat vind. Ik ben dus blij dat u hierover telkens weer vragen stelt, en zelfs meer dan één vraag, zodat we meer dan twee minuten de tijd krijgen om hierop te antwoorden.

 

Ten eerste wil ik het hebben over de voorstellen voor de herziening van de Europese begrotingsregels. Het is belangrijk om te vermelden dat die voorstellen van de Europese Commissie moeten komen. De lidstaten zullen natuurlijk vrij zijn om eigen voorstellen op tafel te leggen. We zijn uiteraard op de hoogte van de Conseil d'Analyse Economique, maar aan Franse zijde werd daar niet specifiek op gewezen. Het gaat trouwens alleen om interne adviezen. De discussie over de begrotingsregels gaat al eventjes mee. Tal van economen heeft erop gewezen dat die tekortnorm van 3 % vrij arbitrair tot stand is gekomen en dat een empirische onderbouw ter zake ontbreekt. Er zijn dus zeker redenen om die begrotingsregels te herbekijken. Ik ben er wel van overtuigd dat de regels zoals ze vandaag bestaan effectief wel hun nut hebben. Zij zorgen immers voor een economische en financiële stabiliteit en de houdbaarheid van de openbare financiën.

 

Wat uw vraag betreft over de voor- en nadelen van de individuele beoordeling op het niveau van de staatsschuld van de lidstaat, is het grote voordeel daarvan dat we voor elke individuele lidstaat op basis van de individuele schuldregel rekening kunnen houden met de economische en financiële situatie van het desbetreffende land en met de staat van zijn openbare financiën. Die specifieke kennis kan op dat ogenblik een voordeel zijn.

 

Als we dit op individueel niveau per lidstaat gaan organiseren, is het niet zo eenvoudig. We moeten trouwens ook de moral hazard vermijden en ervoor zorgen dat de schuldregel ook zal leiden tot een daling van de schuld. Het lijkt mij wel een interessante en boeiende piste, maar ik heb nog mijn twijfels of dit politiek haalbaar zal zijn.

 

Om dit punt af te sluiten, wil ik vertellen dat het feit dat er duidelijke begrotingsregels moeten blijven, het voltooien van de bankenunie en de voortzetting van de kapitaalmarktenunie en de beslissingen die daar nog genomen worden, belangrijke factoren zijn voor de stabiliteit van de eurozone.

 

Wat uw vragen rond de herstelplannen betreft, ben ik het volledig met u eens wanneer u wijst op het belang van een correct inzetten van de toegewezen middelen. De nationale controlesystemen van de lidstaten zijn daarbij ook een cruciaal instrument. Tijdens de vergaderingen van de Ecofin-Raad, maar ook in bilaterale gesprekken met Eurocommissarissen heb ik steeds gewezen op de specifieke Belgische structuur. Aangezien de deelstaten eigen projecten en hervormingen hebben ingediend, zijn ze ook logischerwijze zelf verantwoordelijk voor de controle en de audit. De Commissie erkent die realiteit ook. Ofwel zullen de resultaten van de monitoring worden samengebracht op het federale niveau, dat eigenlijk instaat voor het contact met de Commissie.

 

Naast de ongeziene slagkracht die Europa heeft met dit enorme fonds van 750 miljard euro is er ook het ongeziene controlesysteem op deze bestedingen. Het hele systeem van milestones en gedeeltelijke uitbetalingen is gecreëerd om misbruik tegen te gaan en om een goed beheer van de centen na te streven. In die zin denk ik dat het controlekader voor het Herstelfonds strikter is dan bij de andere traditionelere fondsen.

 

De lidstaten krijgen pas uitbetaling van hun deel van de Recovery and Resilience Facility (RRF) als ze ook bepaalde hervormingen hebben doorgevoerd. De Commissie brengt daarbij ook steeds een advies uit, maar de ministers van Financiën hebben steeds de mogelijkheid om al dan niet uitbetalingen tegen te houden.

 

Wat het al of niet permanent maken van het herstelfonds betreft, verwijs ik graag naar wat ik hierover al eerder zei in deze commissie. Het Next Generation EU-herstelfonds is een eenmalig en tijdelijk instrument.

 

De discussie over de vraag of het al dan niet een permanent instrument moet worden, is nog niet aan de orde. Wij moeten eerst de huidige crisis beheersen en vooral ervoor zorgen dat het herstelfonds, waarvoor wij nu de middelen kunnen ophalen op de markt, goed wordt geïmplementeerd zodat de investeringen en hervormingen onze economie ten goede komen. Pas nadien moeten wij een evaluatie maken en conclusies trekken en ons afvragen of het al dan niet een duurzaam instrument is van onze Europese crisisinfrastructuur.

 

02.03  Sander Loones (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord waarin zeer veel interessante informatie zat.

 

Verschillende elementen uit uw antwoord vat ik samen in de drang naar hervormingen, want daar is het mij om te doen. Hoe zetten wij druk op lidstaten en Europese instellingen om te hervormen? In het verleden zorgde de Europese Unie voor druk op de lidstaten om aanpassingen door te voeren, maar de jongste jaren is de Europese druk wat ongeloofwaardiger geworden omdat niet gedurfd werd grote Europese lidstaten te viseren waardoor de eigen credibiliteit wat werd ondergraven. Dat onthoud ik voor een stuk ook uit uw antwoord.

 

Over de begrotingsregels zegt u dat enkele economen stellen dat de empirische onderbouw van de 3 %-norm uit het Verdrag van Maastricht ontbreekt. Vorige week publiceerde Paul De Grauwe daarover nog een interessant opiniestuk in De Morgen. Een nog interessanter opiniestuk is de repliek daarop van Sander Loones op Doorbraak.

 

Het was interessant vast te stellen dat Paul De Grauwe in zijn stuk zeer eurokritisch was. Hij stelt eigenlijk dat de controle op de nationale begrotingen niet meer op Europees niveau moet plaatsvinden, maar dat die verantwoordelijkheid aan de lidstaten moet worden gegeven. De lidstaten worden dus zelf verantwoordelijk om zaken te doen, op Europees niveau blijven er zodoende minder bevoegdheden over. Dat vond ik een zeer bijzonder standpunt van Paul De Grauwe.

 

Tegelijk is Paul De Grauwe niet erg consequent. Lidstaten moeten namelijk wel hun eigen begroting controleren, maar als het misloopt, worden de schulden toch gesolidariseerd. Mijn angst is dat het model van Paul De Grauwe onvoldoende zorgt voor druk om te hervormen. De druk van het Europese niveau is namelijk verminderd. Het model van Paul De Grauwe lijkt druk te geven, maar eigenlijk is dat ook niet in orde.

 

Ik ben zeer blij dat u zei dat een daling van de schuld het principe moet zijn. Of dat dan 60 % moet zijn, of iets anders, is een individuele beoordeling, als de schuld maar daalt. Wanneer er echter geen Europese norm is, kan die schuldendaling wel eens verwateren.

 

U zegt dat Europa rekening zou moeten houden met onze specifieke Belgische structuur voor de optelsom van de plannen. Ook daar is het hetzelfde. De deelstaten komen met uitgaven en hervormingen, maar zij zullen moeten monitoren of ze ook effectief plaatsvinden. In zekere zin is dat een toepassing van het model-De Grauwe. Het probleem is dat wij aan de deelstaten vragen om te hervormen, maar als zij niet hervormen, kunnen zij niet worden gesanctioneerd. Als de deelstaten hun plichten niet vervullen, dan zal de Europese Commissie finaal u, de Belgische regering, daarop aanspreken, aangezien u het plan hebt ingediend. Er is dus geen garantie om de verantwoordelijkheid effectief te leggen waar ze ligt. Uit uw antwoord begrijp ik dat u de relevantie daarvan wel inziet. Wij moeten politici verantwoordelijk maken.

 

Politici zijn als katten: men mag ze niet te dicht bij de melk zetten, want dan gaan zij drinken.

 

Mijn punt is vooral: laten wij hervormen en ervoor zorgen dat er altijd nieuwe melk staat. Anders zou de melk wel eens zeer zuur kunnen worden.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Question de Benoît Piedboeuf à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "L'affaiblissement de l’attractivité du tax shelter pour le cinéma" (55016869C)

03 Vraag van Benoît Piedboeuf aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De tanende aantrekkelijkheid van de taxshelter voor de filmindustrie" (55016869C)

 

03.01  Benoît Piedboeuf (MR): Monsieur le Ministre, avec le Tax-Shelter, nous avons en Belgique un formidable dispositif de soutien à la création cinématographique, qui, en plus, transforme en mécènes les contribuables-investisseurs qui y participent.

 

Pourtant, il me revient de manière insistante que plusieurs problèmes menacent son attractivité, voire sa pérennité.

 

Vous n'êtes pas sans savoir que le tribunal de 1re Instance de Bruxelles, le 12 février dernier, a tranché un litige datant de 2016 entre l'état et une société d'intermédiation, en faveur de celle-ci, pour une question de montant de sa commission. L'état ne fera pas appel de cette décision.

 

Mais plusieurs dizaines d'autres affaires de même nature sont encore pendantes.

 

Cette décision du Tribunal va-t-elle faire jurisprudence au niveau de l'Administration? Ou devra-t-on s'attendre à des litiges supplémentaires pour les années postérieures à 2016?

 

Le mode de calcul du montant des commissions d'intermédiation n'est pas seul en cause. Le calcul de la rémunération du producteur et des frais généraux constitue un autre point litigieux. Il semblerait que la loi, en l'état, permette une trop grande plage d'interprétation divergente de ses divers articles.

 

Le souci est que ces complications multiples fragilisent la confiance des investisseurs en ce dispositif. Et, si les contribuables-investisseurs s'en détournent, c'est, in fine, notre production cinématographique et tout ce qu'elle engendre comme investissements, emplois et renommée internationale, qui en pâtiront.

 

Ne pensez pas que la menace n'est pas réelle. Je sais, de source sûre, que des assureurs rechignent désormais à couvrir ce type d'investissement.

 

Etes-vous informé de la menace qui pèse sur l'attractivité du dispositif tax-Shelter?

 

Pouvez-vous nous donner un chiffrage précis du "rendement" de ce dispositif – nombre d'investisseurs, montants investis, réduction d'impôt –, et ce, année par année?

 

Quelle attitude va adopter l'état dans l'ensemble des dossiers Tax-Shelter en litige suite au jugement du 12 février?

 

Que comptez-vous faire pour diminuer le nombre de litiges?

 

03.02  Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Piedboeuf, je vous informe que vous pouvez vous adresser au secrétariat de cette commission pour obtenir les détails des chiffres-clés pour le régime du tax shelter pour la période 2015-2020. Les chiffres sont également repris dans le rapport annuel 2020 du SPF Finances, dont la publication est prévue pour le mois de juin. Je dispose ici de pas mal de chiffres, je ne pense pas qu'il soit  nécessaire que je les dicte. Je vous les transmets par écrit.

 

Dans son jugement du 12 février dernier, le tribunal de première instance de Bruxelles a tranché en faveur de l'État, ce qui explique pourquoi l'État n'a pas été en appel. Quant à l'attitude que l'État adoptera dans les litiges judiciaires, cette question est actuellement à l'étude au sein de mon administration. À cet égard, n'oublions pas qu'un contrôle plus approfondi était l'un des objectifs de la réforme du système en 2014.

 

De plus, le régime constitue une aide d'État au sens de l'article 107, §1 du traité sur le fonctionnement de l'Union européenne. Dans cette optique, il est nécessaire de veiller à ce que l'aide ne soit pas canalisée vers des objectifs autres que la création de produits culturels. L'objectif poursuivi du tax shelter, c'est-à-dire le soutien de projets culturels, a été une fois de plus mis en évidence lorsque la prolongation du régime jusqu'au 31 décembre 2026 a été approuvée par la Commission européenne le 7 décembre 2020.

 

03.03  Benoît Piedboeuf (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Il y a beaucoup de décisions de justice et certaines sont encore en attente. Cela inquiète le secteur et surtout les assureurs. Il est donc important qu'on simplifie ou qu'on éclaircisse le positionnement de l'administration de sorte à ne pas perturber le bon fonctionnement du secteur.

 

Je vais prendre connaissance des chiffres que vous m'avez transmis.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Question de Kim Buyst à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "La Coalition des ministres des Finances pour l'action climatique" (55016970C)

04 Vraag van Kim Buyst aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De Klimaatcoalitie voor ministers van Financiën" (55016970C)

 

04.01  Kim Buyst (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, het is goed dat België nu ook deel uitmaakt van de Klimaatcoalitie van ministers van Financiën. We konden dat vernemen in een filmpje. Het klimaat beschermen is de verantwoordelijkheid van de hele regering en iedereen is dus een beetje klimaatminister. Ik ben alvast blij dat u uw verantwoordelijkheid als één van die klimaatministers in deze neemt en ons land mee engageert voor de Helsinki Principes die deze coalitie vooropstelt.

 

Voor Ecolo-Groen is het belangrijk dat er een gecoördineerde en rechtvaardige inzet van financiële, fiscale en monetaire instrumenten uitgetekend wordt, in dienst van een ambitieuze en eerlijke transitie. Ik heb dan ook enkele vragen voor u.

 

In de Helsinki Principles wordt gesproken over ambitieuze klimaatinvesteringen. Op welke manier zult u bijdragen aan het responsabiliseren van de financiële sector, zodat investeringsstromen afgestemd worden op de doelstellingen van de overeenkomst van Parijs? Welke initiatieven zult u nemen om de financiële sector actief in te schakelen in de klimaattransitie?

 

Een ander principe is de milieufiscaliteit. Voor ons is het belangrijk dat er vertrokken wordt van het principe dat de vervuiler betaalt, maar minstens even belangrijk is dat die milieufiscaliteit ingebed is in een brede en rechtvaardige belastinghervorming. In welke mate kan het lidmaatschap van deze klimaatcoalitie daartoe bijdragen? Hoe kunt u ervoor zorgen dat een eventuele opbrengst hiervan terugvloeit naar de mensen?

 

Tot slot, dit is een mooi engagement. Welke zijn de volgende stappen in deze samenwerking?

 

04.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mevrouw Buyst, na de toetreding tot de internationale Klimaatcoalitie waarnaar u verwees nam ik op 6 april voor het eerst deel aan een uiterst boeiende vergadering. De volgende vergadering van de ministers van Financiën vindt in het najaar plaats. De verwachting is dat deze coalitie ook een belangrijke rol zal spelen tijdens de COP26, de jaarlijkse klimaatconferentie die eind dit jaar in Glasgow plaatsvindt.

 

De klimaatproblematiek is bij uitstek een globale aangelegenheid. Het is dus uiteraard heel nuttig om verschillende internationale stemmen te horen. Daarnaast is het, zoals u in uw vraag impliceerde, een problematiek die de overheid niet alleen kan aanpakken. Zowel institutionele investeerders als kleine spaarders willen meestappen in die groene transitie en duurzaam investeren. De overheid moet dus, ten eerste, heldere wetgeving en standaarden opstellen en, ten tweede, de financiële instellingen de juiste tools aanreiken zodat meer private middelen naar groene projecten worden geleid.

 

De Europese Unie heeft de afgelopen jaren verschillende initiatieven in die richting genomen. Ze werd daarin ook gesteund door ons land. Ik verwijs ter zake onder andere naar het Sustainable Finance Action Plan van maart 2018, dat tot verschillende wetgevende initiatieven heeft geleid, bijvoorbeeld de EU-Taxonomy. Het gaat verder om de wetgeving rond informatieverschaffing over duurzaamheid door zowel financiële instellingen als bedrijven, die steeds strikter en vollediger moeten rapporteren, dit om investeerders de kans te geven effectief duurzame keuzes te maken.

 

Ook zal de Europese Commissie de komende maanden een voorstel publiceren voor een Europese standaard voor groene obligaties.

 

Door die initiatieven vervult de Europese Unie wereldwijd een voortrekkersrol in het verduurzamen van financiële stromen.

 

Een coalitie van ministers van Financiën zet heel erg in op het delen van ervaringen en best practices, het in contact brengen van haar leden met experts en het signaleren van nieuwe ontwikkelingen. Onze deelname aan de coalitie zal ons toestaan nog meer expertise op te bouwen rond die onderwerpen, ook voor wat u net aanhaalde, met name de milieufiscaliteit.

 

Fiscaliteit blijft uiteraard grotendeels een nationale bevoegdheid. De aansluiting bij de Klimaatcoalitie zal ons toelaten onze ervaringen te delen en van andere landen te leren op welke manier zij hun milieufiscaliteit inrichten.

 

Over de milieubelastingen zelf is het regeerakkoord duidelijk. De fiscaliteit zal worden bestudeerd om ze klimaat- en milieuvriendelijker te maken. Daarbij zal worden vertrokken van het principe dat de vervuiler betaalt.

 

De hervorming van de milieubelasting is een belangrijk actiepunt van de regering en is ook een onderdeel van de fiscale hervorming. Zij maakt in dit geval ook deel uit van de prioriteiten die verankerd zijn in ons nationaal herstelplan, dat op 30 april 2021 is voorgelegd aan de Europese Commissie.

 

Ter implementatie van die belangrijke en noodzakelijke structurele hervormingen hebben wij vorige week of twee weken geleden trouwens al een politiek akkoord bereikt over de vergroening van de mobiliteit.

 

04.03  Kim Buyst (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik dank u voor een heel duidelijk en heel uitgebreid antwoord, waarin mij één woord heel erg opvalt, namelijk samenwerken. U hebt het over samenwerken met de financiële sector, maar ook over samenwerken met de andere Europese landen, waarmee u good practices zult uitwisselen en waarbij elkaars ervaringen kunnen worden bekeken.

 

Laat het duidelijk zijn, het doel is klimaatneutraliteit in 2050. Wij moeten dus werk maken van de klimaattransitie.

 

Het is belangrijk de financiële stromen in lijn te brengen met de klimaattransitie. Het is dus goed dat, ten eerste, investeringen zich op dat doel richten en dat, ten tweede, er ook oog is voor een brede en rechtvaardige belastinghervorming. Zoals u immers aangaf, zullen wij in de COP26 over die globale aanpak moeten spreken en zal het belangrijk zijn dat België een proactieve rol opneemt in het streven naar klimaatneutraliteit in 2050.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Samengevoegde vragen van

- Dieter Vanbesien aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De steunmaatregelen voor de zwaarst getroffen sectoren" (55016976C)

- Wouter Vermeersch aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De btw-verlaging voor zwaar getroffen sectoren" (55017185C)

05 Questions jointes de

- Dieter Vanbesien à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Les mesures d'aide aux secteurs les plus durement touchés" (55016976C)

- Wouter Vermeersch à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "La réduction du taux de la TVA pour les secteurs durement touchés" (55017185C)

 

05.01  Dieter Vanbesien (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, de economische impact van corona verschilt sterk per sector. De keuze van de regering om tijdelijk een btw-tarief van 6 % te hanteren voor de horeca en de evenementensector weerspiegelt die realiteit. De meest getroffen sectoren hebben specifieke steun nodig.

 

De rapporten van de Economic Risk Management Group tonen aan dat de reissector en de niet-medische contactberoepen ook bij de zwaarst getroffen sectoren horen. De keuze om de horeca en de evenementensector te steunen is legitiem, maar mijn bezorgdheid betreft de manier waarop de regering sectoren die vergelijkbare schade hebben geleden, op een gelijke manier zal behandelen.

 

Daarom heb ik de volgende vragen voor u, mijnheer de minister.

 

Waarom hebt u ervoor gekozen om de btw-tarieven te verlagen voor de horeca en de evenementensector, maar niet voor ondernemers actief in andere, zwaar getroffen sectoren?

 

Worden bijkomende herstelmaatregelen voor de reissector en de niet-medische contactberoepen overwogen? Kunnen btw-verlagingen voor kappersdiensten en de reissector hier een deel van uitmaken, aangezien dat expliciet is toegestaan onder de Europese btw-richtlijn?

 

Hoe zult u garanderen dat de zwaarst getroffen sectoren gelijk behandeld worden indien het niet mogelijk is het btw-tarief te verlagen, zoals voor de andere niet-medische contactberoepen buiten de kappers? Gelooft u dat een alternatieve herstelregeling voor die sectoren in dat geval op haar plaats is?

 

05.02  Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, de btw voor de horeca werd verlaagd van mei tot en met september. Wij zijn bijzonder blij dat het voorstel van collega Ravyts en mijzelf in de commissie uiteindelijk toch tijdig werd overgenomen door de regering. Onze constructieve oppositie werpt dus vruchten af. Dat is ondertussen duidelijk.

 

Heel wat andere zwaar getroffen sectoren zijn ondertussen vragende partij voor een, al dan niet tijdelijke, btw-verlaging. De collega's hebben misschien ook de brieven van de kapsalons ontvangen met als titel "Red onze salons, verlaag de btw naar 6 %". Ik citeer: "Ons bedrijfsleven wordt bedreigd en een verlaging van de btw tot 6 % kan een enorm verschil maken voor het voortbestaan van de sector en het behoud van de werkgelegenheid. Ik zou graag persoonlijk mijn bezorgdheid met u delen, mijnheer de minister. Een btw-verlaging zou mij in staat stellen mijn herstel zelf te financieren, aangezien dat een extra marge van 11,69 euro betekent op elke verdiende 100 euro."

 

Zoals ik zei, heel wat zwaar getroffen sectoren zijn ondertussen vragende partij voor een, al dan niet tijdelijke, btw-verlaging.

 

Ik sluit aan bij de vragen van collega Vanbesien. Plant u btw-verlagingen in andere sectoren? Zo ja, in welke sectoren? Zo neen, met welke argumenten zult u de btw-verlaging in de andere noodlijdende sectoren weigeren?

 

05.03 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vermeersch, ik ben bijzonder blij dat u de pluim van de btw-verlaging op uw hoed steekt. Ik weet dat succes vele vaders kent, maar nu heb ik steeds een voorbeeld klaar als u zegt dat ik niet luister naar uw constructieve voorstellen.

 

De regering heeft reeds een breed pakket van steun- en herstelmaatregelen genomen. Wij hebben er voor gekozen om de horecasector bij de opening op 8 mei te ondersteunen met een tijdelijke btw-verlaging. Er werd hier een aantal voorstellen naar voren gebracht van andere sectoren en ik wil daarbij een voor een duiding geven.

 

Het recht op toegang tot heel wat fysieke evenementen, zoals cultuur, sport en vermaak, was reeds vóór de coronacrisis onderworpen aan het verlaagde tarief van 6 %. Bepaalde diensten binnen deze sectoren zijn bovendien zelfs vrijgesteld van btw.

 

De reissector geniet verschillende specifieke maatregelen. Zo zijn bijvoorbeeld hoteldiensten en het ter beschikking stellen van kampeerplekken in België reeds onderworpen aan een verlaagd btw-tarief van 6 %. Ook voor personenvervoer is er een verlaagd btw-tarief. In sommige gevallen, voornamelijk zeevervoer en internationaal luchtvervoer, is het zelfs zo dat er een vrijstelling van btw is.

 

De regering heeft op grond van de Europese btw-richtlijn alleen de mogelijkheid om een verlaagd btw-tarief in te voeren voor de goederen en diensten die heel expliciet in bijlage 3 van de richtlijn worden opgesomd. Ik begrijp uiteraard de vraag met betrekking tot de kapperdiensten, maar het is zo dat alle niet-medische contactberoepen, met uitzondering van de kapperdiensten, niet opgenomen zijn in bijlage 3 van de btw-richtlijn. Derhalve is het zeer moeilijk om een verlaagd tarief voor alle niet-medische contactberoepen in te voeren. 

 

Uiteraard zal de regering de situatie in alle sectoren van nabij blijven opvolgen, om te bekijken of bijkomende maatregelen vereist zijn en welke maatregelen op dat ogenblik het meest geschiktst blijken te zijn.

 

05.04  Dieter Vanbesien (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, het moet onze ambitie zijn om onze steun aan het herstel zo gericht mogelijk te richten op die sectoren die deze nodig hebben. Volgens de Nationale Bank doet ons land het op dat vlak helemaal niet slecht, met het afbakenen en diversifiëren van de steun. Natuurlijk, the devil is in the details.

 

Er komen enkele zaken naar boven, waarbij de vraag rijst op welke manier wij ervoor kunnen zorgen dat iedereen die een gelijkaardige maatregel krijgt opgelegd, op een gelijkaardige manier ondersteund wordt. Zo zijn de niet-medische contactberoepen naar boven gekomen. In mijn vraagstelling refereerde ik ook aan het verschil tussen kappers en andere niet-medische contactberoepen, aangezien voor de ene beroepsgroep een uitzondering mogelijk is en voor andere niet. Ook de reissector komt naar boven. Daarover hebt u enkele antwoorden gegeven.

 

Als het niet kan via de btw, moeten wij bekijken op welke andere manier wij in tijdelijke herstelmaatregelen kunnen voorzien, gelijkaardig aan de maatregelen voor de horeca- en evenementensector, zodat die sectoren die op dezelfde manier werden geraakt, ook op een gelijkaardige manier worden ondersteund. Ik roep ertoe op om daarvoor zeker aandacht te hebben en om mee te zoeken naar oplossingen daarvoor.

 

05.05  Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, u antwoordt eigenlijk dat Europa een struikelblok is voor het voeren van efficiënt herstelbeleid. U zegt in uw antwoord dat Europa verhindert dat wij een beleid voeren om eerst aan de liquiditeit en solvabiliteit en dan ook aan de rendabiliteit te werken via een btw-verlaging. U verwijst duidelijk naar het feit dat de btw-richtlijn verhindert dat er btw-verlagingen worden doorgevoerd. Daaruit begrijp ik dat Europa, met name die Europese btw-richtlijn, ons verhindert om een herstelbeleid te voeren op basis van btw-verlagingen.

 

Professoren zeggen soms hetzelfde als wat wij met Vlaams Belang zeggen. Daarnet kon ik professor De Grauwe citeren, nu Michel Maus, die het heeft over de andere sectoren die het ook moeilijk hebben. De heer Maus dacht daarbij op Radio 1 aan de evenementensector en de reissector. Als de overheid een dergelijk zware maatregel neemt, met name een btw-verlaging voor de horeca, dan komt die vraag natuurlijk ook naar voren voor alle andere sectoren die het moeilijk hebben gehad in het afgelopen jaar. De regering heeft dan eigenlijk geen andere keuze dan in een gelijkaardige maatregel of gelijkaardige steun te voorzien. De vraag is of dat ook zal gebeuren. De heer Maus zegt daarover dat hij denkt dat de overheid geen andere keuze zal hebben en dat dit natuurlijk een kostprijs met zich zal meebrengen.

 

Mijnheer de minister, u verschuilt zich achter Europa, achter de btw-richtlijn. Wij vinden dat u in Europa maar op tafel moet kloppen om tijdelijk een uitzondering te verkrijgen op die btw-richtlijn, zodat u een herstelbeleid kunt voeren, gericht op rendabiliteit. Zodoende kunt u heel gericht, voor de zwaarst getroffen sectoren, een btw-verlaging doorvoeren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van Kathleen Depoorter aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De schadevergoeding voor onterechte btw op pilotenopleidingen" (55017006C)

06 Question de Kathleen Depoorter à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Le dédommagement pour la TVA indûment perçue sur des formations de pilotes" (55017006C)

 

06.01  Kathleen Depoorter (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, mijn vraag is al even ingediend. U hebt wellicht het artikel in Knack gelezen, waarin de fiscus als slechte verliezer wordt voorgesteld. In het artikel worden schrijnende gevallen aangehaald van bonafide belastingplichtigen bij wie fiscale geschillen in een nachtmerrie ontaardden. De fiscale molen maalt traag, maar hij maalt wel.

 

De betrokken belastingplichtigen komen er zowel financieel als geestelijk gebroken uit. Iedereen maakt fouten, ook de fiscus. De fiscus lijkt het echter zeer moeilijk te hebben om fouten toe te geven en recht te zetten. In plaats van toe te geven, laat de hiërarchie van uw administratie toe om de belastingplichtigen kapot te procederen.

 

Ik heb u enkele maanden geleden een vraag gesteld over de schadevergoeding voor btw die op basis van een circulaire onterecht werd aangerekend aan piloten in opleiding. Uw antwoord was nogal ontwijkend. U was ook nog maar net als minister bevoegd voor die materie. Nochtans is de situatie duidelijk. De toenmalige minister van Financiën, Johan Van Overtveldt, gaf op 29 juli 2016 zijn akkoord om een dading af te sluiten met de leerling-piloten die ten onrechte over hun opleiding btw dienden te betalen. In het tijdschrift Fiscoloog van 7 april wordt een nieuw arrest van het hof van beroep te Antwerpen besproken, waarin de fiscus voor de zoveelste keer in het ongelijk werd gesteld en veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding.

 

Ik ben in het bezit van een vijftiental vonnissen of arresten waarin de fiscus in het ongelijk wordt gesteld. Het lijkt mij dus dat uw administratie de procedures met betrekking tot de btw over de pilotenopleidingen liever voortzet, in plaats van haar fout toe te geven en de leerling-piloten te vergoeden. De leerling-piloten zien op die manier hun potentiële schadevergoeding opgaan aan erelonen van advocaten en gerechtskosten.

 

Heeft de vorige minister van Financiën, Alexander De Croo, het akkoord van 29 juli 2016 van zijn voorganger ingetrokken? Heeft u dat akkoord ingetrokken? Indien het akkoord werd ingetrokken, wie heeft daartoe het initiatief genomen? Werd er een kosten-batenanalyse gemaakt? Zo ja, wat is de uitkomst hiervan?

 

Indien het akkoord van 29 juli 2016 niet werd ingetrokken, dienen wij het dossier van de btw over de piloten­opleidingen toe te voegen aan de lijst van voorbeelden in Knack, van fouten die de fiscus niet wil toegeven?

 

06.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mevrouw Depoorter, het akkoord van 29 juli 2016 om een dading af te sluiten met de leerling-piloten werd onder toezicht van mijn voorganger, voormalig minister van Financiën Johan Van Overtveldt, ter goedkeuring voorgelegd aan de Inspectie van Financiën. De Inspectie van Financiën gaf haar akkoord niet.

 

Het sluiten van een dading met de leerling-piloten bleek niet in overeenstemming met de bepalingen van artikel 84, lid 2, van het Btw-Wetboek, die stellen dat het inzake btw voorziene mechanisme tot het treffen van een dading enkel mogelijk is wanneer deze dading wordt gesloten met de schuldenaar van de belasting en wanneer ze bovendien niet leidt tot een vrijstelling of matiging van de belasting. Het akkoord van 29 juli 2016 is in strijd met deze bepalingen, waardoor mijn administratie niet anders kan dan de gerechtelijke procedures te volgen.

 

Ik stel overigens vast dat de administratie in een aantal dossiers een gunstige rechterlijke uitspraak bekomen heeft, zoals recent nog op 31 maart 2021 voor de rechtbank van eerste aanleg van Henegouwen, afdeling Bergen. De rechtspraak is dus geenszins eenduidig en de dossiers moeten geval per geval beoordeeld worden.

 

06.03  Kathleen Depoorter (N-VA): Mijnheer de minister, ik vind dat een enigszins gemakkelijk antwoord. U zegt dat de Inspectie van Financiën geen akkoord gaf, maar wat hebt u als minister voor dit dossier gedaan? Dit dossier sleept al jaren aan. Personen die een heel dure opleiding hebben betaald, kunnen precedenten aantonen in de rechtspraak waarmee ze die middelen van de fiscus kunnen terugkrijgen. U verwijst echter naar een enkel dossier, waarin uw diensten in eerste aanleg gelijk hebben gekregen. Dan hebben we het nog niet over beroepsprocedures.

 

Ik maan u dus aan om het dossier heel grondig te bekijken. Het gaat immers om jonge mensen die een heel dure opleiding hebben gefinancierd en die het recht hebben om de btw terug te vorderen. U doet echter niets om recht te laten geschieden voor die personen. Het zou u sieren om de zaken grondig te bekijken en stappen te ondernemen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van Kathleen Depoorter aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De btw-vrijstelling voor medische hulpgoederen bij rampen" (55017007C)

07 Question de Kathleen Depoorter à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "L'exemption de TVA applicable aux dispositifs médicaux en cas de catastrophes" (55017007C)

 

07.01  Kathleen Depoorter (N-VA): Mijnheer de minister, dit dossier heb ik in deze commissie al meermaals aangekaart. Het gaat over de concurrentiehandicap voor Europese bedrijven ingevolge de btw-vrijstelling voor de invoering van medische hulpgoederen die gratis verstrekt worden of ter beschikking gesteld worden van hulpbehoevenden, of om in de eigen behoeften te voorzien ter bestrijding van de COVID-19-uitbraak. Mijn wetsvoorstel om een gelijk speelveld te creëren tussen de Europese producenten en producenten in derde landen door in de btw-teruggave te voorzien voor medische hulpgoederen die in Europa zouden worden geproduceerd, vond geen steun bij de meerderheidspartijen

 

Er biedt zich nu blijkbaar een nieuwe kans aan om de btw-concurrentiehandicap voor Europese bedrijven weg te werken. Op 12 april 2021 lanceerde de Europese Commissie het voorstel om de aankoop van goederen en diensten door de Commissie of een EU-agentschap of -orgaan van btw vrij te stellen om die goederen of diensten in voorraad te houden of te leveren aan de lidstaten of aan derden. Dit voorstel werd geschreven vanuit het Europees budgettair perspectief om de btw als kostenfactor weg te werken. Weliswaar wordt de productie in Europa of in derde landen in dit voorstel gelukkig gelijk behandeld. Het lost echter nog steeds niet de btw-concurrentiehandicap op die voortvloeit uit de tijdelijke btw-vrijstelling voor de invoer van noodhulpgoederen. De Europese Commissie heeft nochtans aangetoond dat het anders kan met het voorstel 688 voor een tijdelijke vrijstelling met recht op aftrek van de voorbelasting voor de COVID-19-vaccins en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek in reactie op de COVID-19-pandemie.

 

Steunt u onze beleidsdoelstelling om de btw-concurrentiehandicap voor onze Belgische en Europese producenten van noodhulpgoederen weg te werken?

 

Zal u het voorstel COM(2021)181 aangrijpen om de Europese Commissie op deze btw-concurrentiehandicap te wijzen en tge melden dat het niet volstaat dat zij alleen maatregelen neemt om de btw als kostenfactor weg te werken met het oog op haar eigen budget?

 

Bent u bereid, omdat de btw-concurrentiehandicap voor Europese producenten nu al meer dan een jaar duurt, om de goedkeuring van het voorstel COM(2021)181 te blokkeren tot het moment dat in de btw-richtlijn een algemene tijdelijke vrijstelling met recht op aftrek wordt verleend voor noodhulpgoederen en diensten zoals die nu enkel geldt bij invoer in geval van een ramp?

 

07.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mevrouw Depoorter, ik steun ten volle het idee om op Europees niveau de btw-regelgeving zodanig te wijzigen dat de lidstaten een identieke btw-regeling kunnen toepassen met betrekking tot de invoer, de intracommunautaire verwerving en de binnenlandse levering van noodhulpgoederen bestemd ter bestrijding van rampen en crisissen in de lidstaten, zoals de huidige COVID-19-pandemie.

 

De Europese machtiging voor de lidstaten om noodhulpgoederen in het kader van de COVID-19-pandemie van btw vrij te stellen tot 31 december 2021 kan op basis van de geldende Europese regelgeving slechts door de Europese Commissie worden verleend voor de invoer van dergelijke goederen. De Europese regelgeving staat momenteel niet toe dat dezelfde machtiging wordt verleend voor de intracommunautaire verwerving of de binnenlandse levering van noodhulpgoederen noch dat lidstaten zelfstandig kunnen beslissen om een dergelijke handeling niet te belasten.

 

Er bestaat eensgezindheid tussen de lidstaten en de Europese Commissie om dit probleem in de toekomst op te lossen door de btw-richtlijn te wijzigen in het kader van de lopende onderhandelingen over het voorstel van de Europese Commissie inzake verlaagde tarieven. Daarover zal ongetwijfeld binnenkort verder kunnen worden gecommuniceerd.

 

07.03  Kathleen Depoorter (N-VA): Mijnheer de minister, het is goed dat er eensgezindheid bestaat over het wijzigen van de btw-richtlijn. Uw argument dat het voor ons land niet mogelijk was om de btw-richtlijn aan te passen, hebben wij in de commissie al meermaals besproken. Ik blijf het bijzonder jammer vinden dat onze bedrijven op hun honger blijven. Het is ook een van de vaststellingen in de bijzondere commissie COVID-19 dat de lokale productie niet werd gefaciliteerd door de federale regering door die btw-handicap.

 

U zegt dat u mijn insteek volgt en dat u dat in Europa zult verdedigen. Ik hoop oprecht dat u dat formeel zult doen en dat wij een oplossing kunnen vinden om in volgende pandemieën de lokale productie van medische hulpmiddelen en geneesmiddelen te faciliteren en ervoor te zorgen dat er snel kan worden geschakeled in de lokale bedrijven.

 

Even terzijde, in de bijzondere commissie COVID-19 is er gewezen op het feit dat uw diensten geen partner waren voor de lokale productie van mondmaskers in onze provincie. Neem het dossier dus ter harte, dan kunnen wij een volgende crisis misschien beter aanpakken.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de Benoît Piedboeuf à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "La diminution de la charge fiscale des dividendes français perçus par des résidents belges" (55017026C)

08 Vraag van Benoît Piedboeuf aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "Een lagere belasting op de door ingezetenen van België ontvangen Franse dividenden" (55017026C)

 

08.01  Benoît Piedboeuf (MR): ​Monsieur le ministre, un résident fiscal belge faisait souvent face à une double imposition lors de la perception d'un dividende français: un prélèvement à la source de 15 % (ou 12,8 % sous certaines conditions depuis 2018) en France, puis, précompte mobilier belge libératoire de 30%. L'impôt total s'élève in fine, à 38,96 %.

 

Pour pallier cela, la Belgique a conclu des conventions préventives de double imposition, en ce compris avec la France: la Belgique est tenue d'imputer une partie fixe de l'impôt étranger, appelée QFIE afin d'éviter une double imposition. Cela n'est pas toujours le cas et l'arrêt du 16 juin 2017, de la Cour de cassation a condamné la position de l'administration fiscale belge rappelant que le droit international prime sur le droit interne belge. L'arrêt du 17 décembre 2019, de la Cour d'appel d'Anvers a suivi la Cour de cassation. Néanmoins, le fisc belge a continué à refuser d'appliquer la QFIE et a attendu d'autres décisions avant de prendre position.

 

Le 15 octobre 2020, la Cour de cassation a, à nouveau, tranché et rejeté un pourvoi introduit par le fisc belge et a ainsi confirmé une nouvelle fois que les dispositions conventionnelles imposent à la Belgique d'imputer la QFIE sur l'impôt belge. La Cour d'Appel de Gand s'est également prononcée en défaveur de l'administration fiscale belge sur ce même point dans un arrêt 15/12/2020.

 

En janvier 2020 dans l'Écho, vous avez confirmé annoncé l'administration accepte cette jurisprudence et imputera, sur le précompte mobilier belge, une partie de l'impôt français.

 

Pouvez-vous me confirmer ce changement d'attitude? Ne pourriez-vous pas l'inscrire dans une circulaire afin de fixer la sécurité juridique, étant donné les différentes décisions de justice?

 

08.02  Vincent Van Peteghem, ministre: À la suite des différents arrêts rendus par la Cour de cassation, je puis confirmer qu'une quotité forfaitaire d'impôts étrangers sera en effet imputée sur l'impôt belge correspondant aux dividendes de source française perçus par les résidents de la Belgique.

 

À noter toutefois que la convention préventive de la double imposition, conclue le 10 mars 1964 entre la Belgique et la France, prévoit seulement la déduction d'une quotité forfaitaire d'impôts étrangers de l'impôt dû en Belgique. Elle ne prévoit donc pas l'imputation sur le précompte mobilier belge de la retenue à la source pratiquée en France. Autrement dit, le contribuable qui, en raison du caractère libératoire du précompte mobilier prélevé en Belgique sur ses dividendes, fait le choix de ne pas les déclarer, ne pourra – en principe – pas bénéficier de cette imputation. En revanche, les dividendes de source française dûment renseignés dans une déclaration à l'impôt des personnes physiques pourront y prétendre.

 

Le délai de cinq ans pour un dégrèvement d'office des cotisations à l'impôt des personnes physiques n'est pas applicable, car il n'y a pas de double imposition, conformément à la jurisprudence constante de la Cour de cassation.

 

08.03  Benoît Piedboeuf (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie. C'est très précis et cela correspond à ma demande.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Questions jointes de

- Hugues Bayet à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "La répartition géographique des services Recherche de l’AGD&A sur le territoire national" (55017037C)

- Hugues Bayet à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "L’historique de la décision de fusion entre les services Recherche de l’AGD&A Charleroi et Mons" (55017038C)

- Hugues Bayet à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Les décisions de centralisation des services Recherche de l’AGD&A en Wallonie" (55017040C)

- Philippe Pivin à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "De nouveaux mouvements de grève dans les services des douanes" (55018199C)

- Josy Arens à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Les demandes des douaniers" (55017618C)

09 Samengevoegde vragen van

- Hugues Bayet aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De geografische spreiding van de diensten Opsporing van de AAD&A over het nationale grondgebied" (55017037C)

- Hugues Bayet aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De historiek van de beslissing tot fusie van de diensten Opsporing van de AAD&A Charleroi en Bergen" (55017038C)

- Hugues Bayet aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De beslissingen over de centralisatie van de diensten Opsporing van de AAD&A in Wallonië" (55017040C)

- Philippe Pivin aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "Nieuwe stakingsacties bij de douanediensten" (55018199C)

- Josy Arens aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De verzuchtingen van de douanebeambten" (55017618C)

 

09.01  Josy Arens (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, pour une fois, je ne vais pas me référer à ma question écrite, parce qu'elle a des couleurs printanières luxembourgeoises, et je veux bien sûr partager cela avec vous.

 

Eng (starige?) Kontroll vun der belscher Douane war het sech passéiert de 7 Mee zu Maartel, op der Grenz tëcht der Belsch an Grand-duché.

 

Excusez-moi mais le luxembourgeois est ma langue maternelle, à moi comme à une partie de la Belgique que beaucoup ont oubliée. Je vais continuer en français.

 

Des douaniers d'une brigade de la province de Luxembourg ont été rejoints par leurs collègues de Bierset pour mener une action de protestation à l'encontre de leurs conditions de travail. Ces dernières semaines, les douaniers ont déjà exprimé leur ras-le-bol à Zaventem, Zeebrugge et Bierset. Depuis le premier confinement en mars 2020, les douaniers sont régulièrement appelés en renfort alors qu'ils sont en sous-effectifs. Ce fut le cas notamment lors de la fermeture des frontières.

 

Actuellement, deux brigades motorisées sont basées à Arlon et à Marche-en-Famenne. Il est prévu de les regrouper à Libramont. La province compte 15 douaniers, ce qui est nettement insuffisant. Si ces douaniers sont regroupés à Libramont, les déplacements seront beaucoup plus longs, et ils perdront en efficacité. Le syndicat CSC dénonce d'ailleurs ce projet et demande à ce que les deux sièges soient maintenus.

 

Monsieur le ministre, où en est la concertation avec les syndicats au sujet des revendications des douaniers?

Allez-vous maintenir deux brigades motorisées à Arlon et à Marche-en-Famenne, autrement dit une dans le nord du Luxembourg et une dans le sud du Luxembourg?

 

09.02  Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Arens, je vous remercie pour votre question. J'ai également les réponses aux questions de vos autres collègues, mais je vais avant tout essayer de répondre à votre question.

 

Outre la concertation sociale intensive au sein de l'administration, une concertation constructive a eu lieu le 10 mai entre les syndicats et moi-même, au cours de laquelle diverses questions des syndicats ont été abordées. Un comité sectoriel s'est également réuni le 22 mai afin de discuter d'un certain nombre de points. La concertation avec les syndicats est organisée à intervalles réguliers à différents niveaux.

 

Le gouvernement travaille également sur les dossiers pertinents. Ainsi, la question de la régularisation des services actifs a été résolue lors du Conseil des ministres du 21 mai dernier, et le dossier de la prime demandée est à l'ordre du jour du prochain Conseil des ministres. La demande de vaccination prioritaire des douaniers n'a pas pu être satisfaite pour le moment sur la base des paramètres actuels.

 

En ce qui concerne les brigades d'Arlon et de Libramont, l'intention est de les regrouper, à terme, à Libramont. En concertation avec les syndicats, l'administration élaborera au préalable des mesures d'accompagnement suffisantes pour limiter autant que possible l'impact potentiel de la restructuration pour les 40 collaborateurs concernés.

 

J'ai beaucoup de sympathie pour les membres individuels du personnel, qui voient leur résidence changer. Je comprends que cela puisse être difficile et des solutions sont également recherchées pour répondre aux problèmes logistiques. Il incombe à mon administration d'organiser son travail aussi efficacement que possible.

 

09.03  Josy Arens (cdH): Madame la présidente, je remercie M. le ministre pour sa réponse. J'ai bien compris que les deux brigades se retrouveront finalement à Libramont plutôt qu'à Arlon et à Marche. Au niveau du changement de résidence, cela pose énormément de problèmes. Je me permets d'insister auprès de vous, monsieur le ministre, pour que Marche et Arlon restent les lieux de ces deux brigades. Cela me semble important. Et vous le savez aussi bien que moi, Arlon est vraiment proche de la frontière et je comprends très, très bien ce que les intéressés me disent en parlant de délocalisation: le temps de pArcours sera beaucoup plus long pour arriver au lieu où ils doivent se rendre régulièrement que s'ils restent dans les deux implantations concernées.

 

Je compte vraiment sur vous, monsieur le ministre, pour trouver une solution luxembourgeoise à ce problème.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Questions jointes de

- Josy Arens à Sophie Wilmès (VPM Affaires étrangères et européennes) sur "L'avenant à la convention fiscale belgo-luxembourgeoise sur les 24 jours de télétravail autorisés" (55017059C)

- Steven Matheï à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "La reconduction des accords concernant les travailleurs frontaliers travaillant à domicile" (55018240C)

10 Samengevoegde vragen van

- Josy Arens aan Sophie Wilmès (VEM Buitenlandse en Europese Zaken) over "Het avenant bij het Belgisch-Luxemburgse belastingverdrag over de 24 toegelaten telewerkdagen" (55017059C)

- Steven Matheï aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De verlenging van de akkoorden m.b.t. de thuiswerkende grensarbeiders" (55018240C)

 

10.01  Josy Arens (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, la convention fiscale entre la Belgique et le Grand-Duché de Luxembourg prévoit en son article 15 que les salaires, traitements et autres rémunérations similaires qu´un résident d´un État contractant reçoit au titre d´un emploi salarié ne sont imposables que dans cet État, à moins que l´emploi ne soit exercé dans l´autre État contractant. Si l´emploi y est exercé, les rémunérations reçues à ce titre sont imposables dans cet autre État.

 

Afin d'adapter cette règle à la réalité du télétravail, les ministres des Finances belge et luxembourgeois ont conclu un accord en 2015 selon lequel un résident belge qui exerce un emploi salarié au Luxembourg et qui, au cours d’une période imposable, est physiquement présent en Belgique et/ou dans un État tiers pour y exercer un emploi durant une ou des périodes n’excédant pas 24 jours, restera taxable durant toute la période imposable au Luxembourg.

 

Cet accord fait l'objet d'un avenant à la convention fiscale qui doit encore être validé par le Parlement.  Avez-vous soumis cet avenant au Conseil des ministres? Celui-ci sera-t-il soumis pour approbation au Parlement? Dans quels délais?

 

10.02  Vincent Van Peteghem, ministre: Madame la présidente, monsieur Arens, l'engagement de mai 2019 entre l'ancien premier ministre, Charles Michel, et son homologue luxembourgeois, Xavier Bettel, visant à entamer des négociations pour revoir la règle des 24 jours dans la convention préventive de la double imposition, n'a jamais vraiment été concrétisé en raison d'un certain nombre de problèmes techniques et budgétaires.

 

Cela ne signifie cependant pas que le dossier a été oublié. La question du télétravail fait partie d'une renégociation globale de l'actuelle convention préventive de la double imposition. Ce traité date des années 1970 et il est important qu'il soit adapté aux standards actuels.

 

Dans ce cadre, une solution équilibrée doit être recherchée par les négociateurs, en ce compris concernant la problématique du télétravail. Cela présente également l'avantage que les discussions sur l'impact du télétravail qui seront menées prochainement au niveau de l'OCDE pourront, le cas échéant, être prises en compte.

 

Par voie de conséquence, j'ai récemment chargé mon administration de reprendre les négociations avec le Grand-Duché de Luxembourg en vue de trouver une solution à long terme qui tient compte de l'évolution sociétale en matière de télétravail.

 

La conclusion d'une toute nouvelle convention fiscale est un travail de longue haleine vu la complexité de la matière. L'avenant qui a été conclu entre la Belgique et le Luxembourg en 2017 et qui prévoit l'introduction de la règle dite des "24 jours" a été approuvée en Conseil des ministres le 12 février 2021. L'avant-projet de loi portant assentiment à cet avenant est actuellement soumis à l'avis du Conseil d'État.

 

La présidente: Monsieur Arens, je constate qu'il y a eu un petit chipotage dans les questions car cette question concernait les 24 jours de télétravail. Or, M. Matheï avait aussi une question sur le même thème. Je lui donne la parole.

 

10.03  Steven Matheï (CD&V): Mijnheer de minister, ik heb een vraag over het thuiswerk door grensarbeiders. Door de coronamaatregelen werken zij verplicht thuis en niet meer op hun werkplaats. Dat zou fiscaal tot gevolg kunnen hebben dat zij in hun woonplaats worden belast.

 

Conform de akkoorden die met heel wat buurlanden zijn gesloten, wordt gezegd dat men ervan uitgaat dat het thuiswerk geacht wordt in de werkstaat te zijn uitgeoefend zodat alles fiscaal hetzelfde kan blijven.

 

Mijnheer de minister, deze akkoorden zijn van toepassing tot 30 juni 2021. Wordt die termijn verlengd, omdat ook de meeste coronamaatregelen tot eind september zijn verlengd?

 

Worden op internationaal niveau gesprekken gevoerd om het thuiswerk, wat toch een blijver zal zijn, op langere termijn te fixeren voor de toekomst?

 

10.04 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Arens, ik heb goed nieuws.

 

Ik had daarnet gezegd dat het ingediend was bij de Raad van State voor advies of in het Frans, soumis pour avis au Conseil d'État. Ce fut le cas le 23 mars 2021. L'avis a été rendu le 18 mai. Mon administration en a pris connaissance le 27 mai dernier. L'avenant sera soumis pour approbation devant le Parlement le plus tôt possible

 

Mijnheer Matheï, ik kan u meedelen dat op dit ogenblik nog geen beslissing werd genomen over de verlenging van de COVID-19-akkoorden die België heeft gesloten met Luxemburg, Nederland, Duitsland en Frankrijk met betrekking tot de thuiswerkende werknemers. Het is mijns inziens beter de verdere cijfers over de evolutie van de pandemie af te wachten, vooraleer daarover een beslissing te nemen en onze partnerlanden te benaderen. Ik heb begrepen dat ook op het vlak van de grensoverschrijdende socialezekerheidsregels hierover nog geen beslissing is gevallen.

 

Op het internationale niveau zijn er ook nog geen gesprekken aangevat over een permanente regeling voor werknemers die van thuis uit werken. Deze gesprekken die normaal gezien plaatsvinden binnen werkgroep 1 van de OESO, zijn tot nader order uitgesteld omdat momenteel voorrang wordt gegeven aan projecten over de belastingheffing op de digitale economie en de invoering van een wereldwijde, minimale belastingheffing van vennootschappen, de zogenaamde Pillar 1 en Pillar 2. Ik vermoed dat die besprekingen nadien waarschijnlijk snel zullen worden opgestart.

 

10.05  Josy Arens (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Toutefois, je voudrais attirer votre attention sur le fait que si la concrétisation des 24 jours est importante, les travailleurs souhaitent pouvoir disposer d'un plus grand nombre de jours. Vous avez connaissance de l'évolution en matière de télétravail un peu partout en Europe et ailleurs. Je compte donc sur vous pour répondre à leur attente dans les mois qui viennent.

 

10.06  Steven Matheï (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ik sluit mij aan bij wat mijn voorganger heeft gezegd met betrekking tot een thuiswerkdefinitie voor de toekomst. Er moet daar zeker over worden nagedacht. Wat de eventuele verlenging van de huidige akkoorden betreft, wil ik erop aandringen dat u daarvan werk maakt, zeker gezien het feit dat heel wat andere coronamaatregelen wel al verlengd zijn tot 30 september.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Question de Gilles Vanden Burre à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Le soutien aux énergies fossiles à l’export" (55017146C)

11 Vraag van Gilles Vanden Burre aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De exportsteun voor fossiele energie" (55017146C)

 

11.01  Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, sept pays européens dont la France, l'Allemagne et le Royaume-Uni ont lancé le mercredi 14 avril la coalition Export Finance for Future (E3F), qui vise à mettre fin, à un horizon encore indéfini, au financement public des projets impliquant des énergies fossiles à l'export.

 

Le mécanisme du financement export passe par des garanties publiques. La coalition de ces sept pays représente 45 % des crédits export liés au fossile de l'OCDE.

 

À défaut d'un calendrier contraignant, les États membres de la coalition, qui réunit également le Danemark, l'Espagne, les Pays-Bas et la Suède, s'engageront à cesser le soutien au secteur des énergies fossiles, tout en tenant compte des spécificités de chaque pays et de leur impact sur l'emploi. Ils s’engagent également à soutenir financièrement les projets compatibles avec l'accord de Paris et à publier l'empreinte carbone complète de leur portefeuille de garanties export publiques à des fins de transparence.

 

Alors que les agences de crédits à l'exportation ont distribué plus de 223 milliards de dollars de subventions en 2019, leurs portefeuilles sont en effet encore très carbonés. L'industrie pétrolière et gazière a ainsi été le secteur le plus soutenu en 2018, à hauteur de 35 % du volume mondial.

 

Votre homologue français, le ministre Bruno Le Maire, déclarait qu’il est "impératif de changer l'orientation des financements export qui doivent être concentrés exclusivement et selon un calendrier contraignant sur des projets durables" et appelait les États-Unis à rejoindre la coalition pour "donner du poids" à cette initiative.

 

Pour mon groupe Ecolo-Groen, cette initiative nous paraît tout à fait positive eu égard aux objectifs climatiques et à la réduction du financement des énergies "carbone".

 

Monsieur le ministre, au niveau de la Belgique, l’ambition est-elle la même que pour ces sept pays qui se lancent dans cette coalition? La Belgique compte-t-elle rejoindre cette coalition? Dans quelle mesure la Belgique finance-t-elle encore des projets à l’exportation en soutien à l’énergie fossile? Quels engagements pouvez-vous prendre en vue de décarboner nos financements export?

 

11.02  Vincent Van Peteghem, ministre: Cette initiative me semble très intéressante. Soyons clairs, nous n'allons pas financer ailleurs des projets que nous ne soutiendrions pas chez nous.

 

Cette coalition a débuté avec sept États membres mais suite à leur deuxième réunion prévue cet automne, d'autres États membres seront approchés dans les mois à venir. Jusqu'à présent, nous n'avons pas encore reçu de demande formelle mais Credendo étudie déjà la possibilité d'y prendre part. Je tiens également à souligner que je ne suis pas le seul ministre de tutelle de Credendo.

 

Tout d'abord, cette coalition s'engage à mettre fin à toutes les garanties d'exportation pour le financement des combustibles fossiles. Cependant, tous les pays ne suivent pas le même calendrier. Par exemple, la Suède fixe l'échéance à 2022 tandis que la France suit un calendrier qui s'étend jusqu'en 2035. Aux Pays-Bas et en Espagne, aucune décision n'a été prise. Dans le cas d'une éventuelle adhésion de la Belgique, un calendrier réaliste sera important.

 

De plus, il ne s'agit pas seulement d'interdire, mais également de soutenir des projets durables. C'est la raison pour laquelle ces pays s'engagent à soutenir des projets conformes aux Accords de Paris. Ce n'est pas nouveau. Chez Credendo, des projets durables sont promus. En outre, Credendo a déjà introduit un devoir de diligence pour faire face aux risques environnementaux et sociaux éventuels liés aux crédits d'exportation.

 

Enfin, je tiens à souligner que dans la pratique, Credendo est actuellement très peu impliqué dans les projets relatifs aux centrales à charbon. Un retrait total de ce secteur est déjà à l'ordre du jour au sein des instances internationales, ce à quoi la Belgique souscrit également.

 

11.03  Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je suis heureux d'entendre que vous saluez cette initiative et que vous la trouvez positive. Il est clair que mon groupe ne peut que vous encourager à rejoindre cette coalition. Même si l'on ne reçoit pas d'invitation pour le faire, il serait important que le gouvernement envoie le signal de son intérêt en la matière. En effet, nous rejoignons ces objectifs, qu'il s'agisse de la réduction du soutien aux projets d'énergies fossiles, du financement de projets durables et, à terme, du retrait du financement de projets carbonés.

 

Je répète notre souhait de rejoindre cette coalition et j'espère que nous y reviendrons ensemble. La ligne est tracée et la volonté y est.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

12 Questions jointes de

- MArco Van Hees à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Le processus de nomination du nouvel administrateur général de l’ISI" (55017178C)

- MArco Van Hees à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Le processus de nomination du nouvel administrateur général de l’ISI (bis)" (55017710C)

- Cécile Cornet à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Le cumul de fonctions par l’administrateur général de l’ISI" (55018374C)

12 Samengevoegde vragen van

- MArco Van Hees aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De procedure voor de benoeming van de nieuwe administrateur-generaal van de BBI" (55017178C)

- MArco Van Hees aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De benoeming van de nieuwe administrateur-generaal van de BBI (bis)" (55017710C)

- Cécile Cornet aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "Het cumuleren van functies door de administrateur-generaal van de BBI" (55018374C)

 

12.01  MArco Van Hees (PVDA-PTB): Madame la présidente, monsieur le ministre, un nouvel administrateur général de l’Inspection spéciale des impôts (ISI), M. Jean-François Vandermeulen, est entré en fonction le 1er avril dernier. Le mandat de son prédécesseur, M. Frank Philipsen, se terminait en principe en octobre 2019 puisqu'il répondait aux conditions pour accéder à la retraite. Depuis cette date, son mandat a toutefois été prolongé à trois reprises pour une période totale particulièrement longue de 17 mois et 24 jours.

 

Pourtant, le 5 novembre 2019, devant notre commission, M. Hans D’Hondt, président du comité de direction du SPF Finances, nous annonçait que la procédure de recrutement avait été lancée et que deux lauréats avaient été sélectionnés.

 

En ce qui concerne le profil du nouvel administrateur général de l’ISI, selon Le Vif/L’Express du 22 avril 2021, M. Vandermeulen n’a pas d’expérience de terrain: il n’a jamais dirigé un centre de contrôle ou une direction régionale. Il n'a pas beaucoup d’expérience en matière de lutte contre la grande fraude fiscale, ni avec la justice pénale ni avec les auditorats du travail. Toujours selon Le Vif/L’Express, il serait réputé pour être un "bon petit soldat". Or, dans le cadre de la réforme envisagée du système des rulings fiscaux, une cellule de coordination sera chargée de valider une interprétation uniforme pour traiter les demandes de rulings. Une fois que l’interprétation aura été confirmée dans un ruling, l’ISI ne pourra plus la contester, si cette réforme est validée.

 

Monsieur le ministre, comment expliquez-vous ce délai si long, alors que la procédure de recrutement avait été lancée dès 2019? Quels étaient les critères de sélection retenus dans la procédure de recrutement? Ne pensez-vous pas qu’il aurait été pertinent d’exiger comme critère une expérience de terrain et une expérience en matière de lutte contre la grande fraude? Quelle résistance affichera le nouvel administrateur général, qualifié de "bon petit soldat", face aux probables pressions pour s’aligner sur les positions de la future direction chargée des décisions anticipées?

 

J'en arrive ainsi à ma deuxième question qui fait référence à un deuxième article du Vif/L'Express intitulé "Le cumul du nouveau boss de l’ISI fait tache" qui épingle le fait que M. Vandermeulen est associé gérant d’une société en commandite simple baptisée Fourwinds. Cette société a été constituée en 2008 et a pour objet la gestion de patrimoine, la formation et le transfert de connaissances dans le cadre d’un enseignement officiel ou privé, la publication de livres, cours ou manuels, et la création et gestion de sites internet.

 

Un agent des Finances ne peut exercer d'autre activité lucrative qu'à des conditions strictes, dont son caractère accessoire, et après avoir obtenu de sa hiérarchie une autorisation de cumul.

 

Comme Fourwinds, la société en question, ne publie aucun compte – ce qui est autorisé pour les sociétés en commandite –, on ne connaît pas l'ampleur de cette activité ni, par conséquent, son éventuel caractère accessoire. M. Vandermeulen déclarait au Le Vif/L'express que Fourwinds n'exerce plus aucune activité depuis 2015. Toutefois, le magazine constate que le site internet de la société s'est maintenu jusqu'à cette année. On peut légitimement se demander si un tel cumul se justifie pour des agents exerçant d'importantes fonctions au SPF Finances.

 

Par ailleurs, l'article précité ajoute que, "selon plusieurs sources au sein du SPF, le laxisme envers ces autorisations est de plus en plus fréquent et concerne souvent des fonctionnaires étiquetés libéraux". Ce n'est pas moi qui le dis, madame la présidente, puisque c'est l'article qui le précise.

 

Monsieur le ministre, ne trouvez-vous pas qu’un cumul est contre-indiqué à partir d’un certain niveau chez les plus hauts fonctionnaires? Quel serait ce niveau? Combien de fonctionnaires du SPF Finances bénéficient-ils actuellement d’une autorisation de cumul? Parmi ceux-ci, combien sont-ils de rang 13 ou supérieur? Enfin, allez-vous investiguer sur un éventuel laxisme dans ces autorisations?

 

12.02  Cécile Cornet (Ecolo-Groen): La presse a relayé un élément qui m’interpelle.

 

Le nouvel administrateur général de l’ISI est, outre ses fonctions à l’Inspection spéciale des impôts, associé gérant d’une société en commandite qui a pour objet "tant en Belgique qu’à l’étranger la gestion de patrimoine, la formation et le transfert de connaissances dans le cadre d’un enseignement officiel ou privé, la publication de livres, cours ou manuels, et la création et gestion de sites Internet".

 

Le statut des agents de l’Etat, tel que réglé par l’arrêté royal du 2 octobre 1937, prévoit, en son article 12, que celui-ci "ne peut exercer une activité, rémunérée de quelque façon que ce soit, hors de ses fonctions, qu’après avoir obtenu une autorisation de cumul", introduite par l’agent auprès de son supérieur hiérarchique. Cette demande doit indiquer si une situation de conflit d’intérêt pouvait apparaître.

 

Notons que le régime de TVA sous lequel la société se trouve indique que le chiffre d’affaire n’est pas supérieur à 15.000 euro. Ce n’est toutefois pas l’information qui est publiée sur un site de données financières Dun&Bradstreet.

 

Monsieur Vadermeulen a indiqué que sa société n’était plus en activité depuis plusieurs années; toutefois, sa nomination comme conseiller général date de 2014, au moment où la société était toujours active.

 

Monsieur Vadermeulen souligne aussi qu’il a respecté les règles en matière de conflit d’intérêt. Notons enfin que certains observateurs soulignent qu’il est curieux, vu le rang et l’administration concernée, que l’autorisation ait été accordée. Un journaliste relaie des soupçons de lacunes concernant ces autorisations.

 

Quelle est votre opinion sur le cumul de ces deux fonctions, et sur l’autorisation qui a été donnée, malgré le rang de l’intéressé?

 

Quelle initiative comptez-vous prendre pour vérifier l’information selon laquelle des lacunes existeraient concernant les autorisations de cumul?

 

12.03  Vincent Van Peteghem, ministre: En application de la circulaire du 21 décembre 2018, la nomination à une fonction de management ou d'encadrement n'était pas possible pendant la période des affaires courantes.  En ce qui concerne l’administration générale de l’inspection spéciale des impôts (ISI), la question a été résolue par l'engagement de M. Philipsen, qui était prêt à prolonger son mandat. En conséquence, la procédure de nomination s'est déroulée en tenant compte du fait qu'on ne peut nommer deux personnes au même mandat.

 

En ce qui concerne les critères de sélection, je me réfère au règlement de sélection tel qu'appliqué par Selor. Les candidats ont été admis sur cette base et ont suivi la procédure de sélection comprenant une épreuve basée sur un cas pratique. Une connaissance approfondie des principes de base de la lutte contre la fraude fiscale dans toutes les législations fiscales a été évaluée, de même que, s'agissant d'une fonction de manager, les compétences managériales requises pour l'exercer. Dans votre question, vous évaluez à l'avance un certain nombre d'aspects de l'exercice de la fonction par le nouvel administrateur général. Cette évaluation ainsi que les relations opérationnelles entre les différentes administrations générales et les différents services d'encadrement du Service public fédéral (SPF) Finances sont gérées par le président du comité de direction du SPF concerné.

 

En ce qui concerne la réglementation relative à l'autorisation de cumuls, celle-ci ne prévoit pas d'exclure certaines catégories de fonctionnaires. Je suis donc d'avis qu'aucune limite ne peut être fixée à ce sujet dans la mesure où, bien entendu, le fonctionnaire auquel une autorisation a été accordée, quel que soit son niveau, respecte les conditions fixées par le SPF Finances pour l'exercice de l'activité complémentaire et, de plus, adhère strictement aux conditions reprises dans l'autorisation elle-même. Au total, 1 740 agents du SPF Finances disposent d'une autorisation de cumul. Le rang 13 n'existant plus au sein l'administration, cette partie de votre question est sans objet.

 

Chaque autorisation de cumul suit une procédure déterminée, alors que le service compétent au sein du service d'encadrement Personnel et Organisation (P&O) veille au respect des modalités fixées par le SPF Finances. Si l'honorable parlementaire dispose d'une liste d'agents fiscaux qui, à son avis, ne se conforment pas à la  réglementation en vigueur, je l'invite à me la communiquer, afin que je puisse demander au service compétent de vérifier les informations fournies.

 

Madame Cornet, comme mentionné dans votre question, le statut prévoit qu'un fonctionnaire ne peut exercer une activité rémunérée de quelque façon que ce soit hors de ses fonctions qu'après avoir obtenu une autorisation de cumul.

 

Dans le dossier en question, cette demande de cumul a été faite de manière continue depuis 2008. Pour les activités non rémunérées, le même statut prévoit que le fonctionnaire qui estime avoir un conflit d'intérêts doit en informer son supérieur par écrit.

 

Les services d'encadrement P&O assurent un suivi actif des demandes de cumul, également dans les faits. À cette fin, ils demandent une copie des syllabi, cours ou présentations mentionnant précisément les formations données.

 

Le fait d'être rémunéré ou non ne peut à lui seul déterminer s'il y a ou non un conflit d'intérêts avec l'exercice d'une fonction au sein du SPF Finances. D'autres paramètres, tel que le fait d'avoir ou non une relation familiale et/ou structurelle avec l'organisateur du séminaire fiscal auquel il souhaite participer, ou de donner à l'organisateur des informations privilégiées sur des textes non publiés, doivent également être vérifiés.

 

À ce jour, aucun élément n'a été porté à mon attention pour indiquer une lacune.

 

La présidente: Alors, monsieur Van Hees, la liste des fonctionnaires que vous connaissez.

 

12.04  MArco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je fais référence à un article de presse qui, à mon avis, devrait vous intéresser. Je n'ai pas de liste à vous proposer, mais si j'étais ministre des Finances et que je lisais cela dans un magazine comme Le Vif/L'Express, je m'inquièterais un peu de savoir ce qu'il en est, j'investiguerais, et j'essaierais non pas forcément d'avoir une liste, mais en tout cas de voir s'il n'y a pas un problème au niveau des cumuls, puisque c'est manifestement rapporté par ce journaliste.

 

Mais je vois que pour vous, il n'y a pas de problème. On avance comme si de rien n'était. Je note votre attitude par rapport à cela, y compris que vous ne considérez pas que le fait d'avoir de hautes fonctions au sein du SPF Finances serait un handicap pour pouvoir les cumuler avec une fonction lucrative extérieure au SPF Finances. Pour moi, c'est problématique. Pour vous, cela ne l'est visiblement pas.

 

J'ai déjà posé des questions à ce sujet. Quand on voit que les membres du Collège du ruling participent à des séminaires ou se font grassement rémunérer pour donner des séminaires où ils sont en contact avec les gens au sujet desquels ils doivent prendre des décisions, je pense que cela crée des ambiguïtés et des conflits d'intérêts potentiels qu'il vaudrait mieux éviter.

 

Il en va de même pour l'ISI. On croit sur parole l'administrateur général qui dit qu'il a arrêté cette activité - visiblement il considère que c'est un problème potentiel.

 

Je pense que plus de vigilance ne ferait pas de tort mais, visiblement, ce n'est pas votre optique.

 

12.05  Cécile Cornet (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. J'aimerais partager votre optimisme mais je ne partage pas votre vision selon laquelle il n'y a pas de problème à l'existence d'un cumul ou qu'il n'y ait aucune limite à un cumul moyennant autorisation. Je ne partage pas cette vision parce que j'ai l'impression que cela ne participe pas d'une administration totalement indépendante et autonome. Des indices ont été donnés; j'aurais aimé que vous nous annonciez que vous les preniez en main et fassiez les démarches nécessaires pour éclaircir ces éléments.

 

Il y a un élément important. Il y a eu une période au cours de laquelle l'entreprise était toujours active alors même que la personne occupait une haute fonction. Vous dites que ce n'est pas un problème. Je l'entends. Un second problème réside, à mon sens, dans le fait que, parmi les activités, figure la gestion de patrimoine - secteur des plus interpellant parmi ceux de cette entreprise.

 

Enfin, je vous le disais, je ne partage pas votre optimisme. Une information a été diffusée sur le fait qu'il y aurait des lacunes ou un certain laxisme dans les autorisations octroyées. Il me semble qu'il pourrait être intéressant que vous vous saisissiez de la question pour éclaircir, vérifier, approfondir cette information journalistique, de façon à ce que, dans l'objectif que vous poursuivez et que je poursuis également, l'administration soit toujours et en tout temps irréprochable et surtout insoupçonnable. En effet, sans faire de procès d'intention aux activités des uns et des autres et à la bonne foi de chacun, je pense qu'il est important que les règles soient respectées et qu'il puisse y avoir des limites. L'ISI doit rassembler toute la confiance de tout le monde. Je vous invite donc à enquêter et à mener les actions utiles pour éclaircir ces informations.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

13 Question de MArco Van Hees à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Les contrôles fiscaux sur les dispenses de versement du précompte professionnel pour R&D" (55017179C)

13 Vraag van MArco Van Hees aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De belastingcontroles op de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor O&O" (55017179C)

 

13.01  MArco Van Hees (PVDA-PTB): Madame la présidente, monsieur le ministre, les contrôles fiscaux et les redressements concernant des projets de recherche ont doublé en 2020 par rapport à 2019, écrit le journal L’Echo qui précise que la dispense de précompte professionnel R&D est particulièrement visée. La proportion de contrôles débouchant sur un redressement atteint 81 % en 2020, contre 44 % seulement en 2019.

 

C'est un problème que je souligne depuis longtemps et, enfin, l’administration semble prendre en main le problème des abus en la matière, sur lequel, dès 2015, je mettais en garde le ministre des Finances de l’époque (cf. ma question écrite du 15 décembre 2015).

 

J'y pointais déjà aussi le problème du rôle du Bureau de la politique scientifique belge, BELSPO, qui est censé venir en appui aux contrôleurs fiscaux, qui n’avait alors qu’un seul agent pour répondre à toutes les demandes du fisc. Aujourd’hui, selon l’article de presse précité, il apparaît que des différends entre le SPF Finances et BELSPO surgissent, résultant d’une position plus laxiste du second par rapport au premier. 

 

Monsieur le ministre, pourquoi, s’agissant d’une mesure de 2006, a-t-il fallu attendre 2020 pour que des contrôles fiscaux un peu sérieux soient programmés par l’administration fiscale? Pour les cinq dernières années disponibles, quels sont le nombre et le montant total annuel des rectifications opérées en matière de dispenses de précompte professionnel pour recherche et développement? Quelles sont les causes des différends entre le SPF Finances et BELSPO? Comptez-vous régler ce problème? Combien d’agents BELSPO compte-t-il actuellement pour répondre aux nombreuses demandes du SPF Finances pour le contrôle des dispenses de précompte professionnel en matière de recherche et développement?

 

13.02  Vincent Van Peteghem, ministre: Madame la présidente, monsieur Van Hees, ces dernières années, les contrôles de la dispense de versement de précompte professionnel ont constitué une part importante du travail de vérification effectué par mon administration.

 

La dispense de versement de précompte professionnel, qui se rapporte à la recherche et au développement, est l'un des indicateurs de risque et forme aussi souvent un groupe avec d'autres risques. Afin de permettre à mon administration de travailler efficacement, les dispenses de versement de précompte professionnel sont soumises à un contrôle fiscal conjoint. Les ajustements résultant des audits sont rapportés globalement et non par indicateur de risque.

 

Pour ce qui concerne le nombre et le résultat des contrôles relatifs aux dispenses pour recherche et développement, je peux vous indiquer que les dispenses de versement du précompte professionnel font l'objet d'une action de contrôle spécifique dénommée "VRIJST BV – DISP PRP".

 

Actuellement, les données relatives à cette action ne permettent pas d'être détaillées en fonction du type de dispense accordée. Les chiffres se rapportant au contrôle de la dispense pour programme ou projet de recherche et développement ne peuvent donc être fournis séparément. Mon administration travaille cependant à une amélioration de son application de suivi des contrôles en vue de pouvoir garantir qu'un rapportage des résultats de l'action VRIJST BV-DISP PRP en fonction de chacun des types de dispense soit possible à l'avenir.

 

Les différends qui opposent BELSPO à l'administration générale de la fiscalité portent essentiellement sur la répartition des compétences entre les deux administrations. Des discussions sont en cours en vue de régler ces problèmes.

 

En tant que ministre des Finances, je ne peux pas donner de réponse à votre question en ce qui concerne le nombre d'agents déployés de BELSPO. Pour cette question, veuillez contacter le secrétaire d'État pour la Relance et les Investissements stratégiques, chargé de la Politique scientifique, adjoint au ministre de l'Économie et du Travail.

 

13.03  MArco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je me doutais que vous alliez renvoyer à votre collègue pour cette question.

 

Je vous remercie pour vos réponses. Soyons positifs, je vois que ce que je dénonçais en 2015 est entre les mains de l'administration fiscale. Il a fallu du temps mais au moins, c'est fait. Il est dommage de ne pas avoir les données et de ne pouvoir tirer plus au clair ce problème avec BELSPO. Si les contrôleurs fiscaux sont dépendants de BELSPO et si BELSPO n'a pas de données suffisantes ou a une vue divergente de celle des contrôleurs, cela pose problème. Espérons que cela sera réglé rapidement.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

14 Question de MArco Van Hees à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Le traitement des renseignements fiscaux reçus de l'étranger" (55017180C)

14 Vraag van MArco Van Hees aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De follow-up door de fiscus van de uit het buitenland ontvangen fiscale inlichtingen" (55017180C)

 

La présidente: Monsieur Van Hees, il vous reste donc encore cette question – ce n'est pas un reproche.

 

14.01  MArco Van Hees (PVDA-PTB): Madame la présidente, il m'en reste encore d'autres.

 

La présidente: Je le sais, mais il s'agit de questions qui avaient été reportées lors de la précédente réunion de commission.

 

14.02  MArco Van Hees (PVDA-PTB): En effet!

 

Monsieur le ministre, depuis 2015, plus de sept millions d’informations concernant les impôts directs auraient été reçues de l’étranger par le SPF Finances. Le Vif-L’Express a interrogé l’administration quant au suivi fiscal de cette immense masse de renseignements. Voici la réponse qui lui fut apportée: "10,3 % du total des renseignements en matière de revenus professionnels et 16,3 % des renseignements sur les revenus immobiliers ont fait l’objet d’une vérification."

 

Concernant les informations financières, qui constituent la moitié du flux, "la réponse du SPF est étonnante", note le magazine, puisqu'il a reçu le message suivant: "Ces données sont en cours de comptage et ne sont donc actuellement pas encore disponibles."

 

"Pourtant", note le journaliste, "un rapport de la Cour des comptes de la fin 2019 fournit des données troublantes en ce domaine. En effet, les renseignements sur les comptes financiers à l’étranger auraient entraîné une vérification dans 12 000 dossiers, pour 3,5 millions d’infos reçues, soit un taux de vérification d’à peine 0,3 %", avec, certes, la réserve que plusieurs infos peuvent concerner un même dossier.

 

Par ailleurs, ce même rapport de la Cour des comptes déplore le manque de fonctionnaires chargés de l’analyse de risque de ces renseignements fiscaux, premier filtre prévu pour décider des contrôles fiscaux à réaliser. Ces agents étaient alors seulement au nombre de cinq. Aujourd’hui, ils seraient neuf, selon la réponse du SPF au Vif-L’Express.

 

On évoque aussi des problèmes informatiques faisant disparaître certains dossiers de la liste de tâches des contrôleurs.

 

Monsieur le ministre, confirmez-vous le nombre de neuf fonctionnaires affectés à l’analyse de risque de ces renseignements fiscaux? Ce nombre est-il suffisant? Confirmez-vous les problèmes informatiques précités? Sont-ils à présent réglés? Enfin, confirmez-vous les données relatives aux renseignements étrangers financiers? Comment expliquez-vous une si faible proportion de contrôles, en comparaison avec les renseignements relatifs aux revenus professionnels ou immobiliers?

 

14.03  Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Van Hees, les effectifs de l'équipe de gestion des risques ont à nouveau été renforcés pour un total de onze personnes, l'un des objectifs étant de relever le défi du traitement des données reçues dans le cadre de l'échange international automatique d'informations.

 

S'agissant du traitement de ces dossiers, la Cour des comptes souligne que les contrôles sont exécutés de manière standardisée et objective et que les agents peuvent consulter des données étrangères, conformément aux accords internationaux.

 

Votre deuxième question semble aussi porter sur un problème informatique mentionné par la Cour des comptes dans son rapport de décembre 2019 et qui ne concernait pas le traitement des données financières. Ce problème est résolu et la gestion des risques ne rencontre pas actuellement de problèmes informatiques liés à ces tâches de sélection de dossiers. L'administration fiscale procède à des analyses de risques sur la masse des dossiers qui peuvent potentiellement être examinés. La gestion des risques ne vise donc pas à mettre en contrôle un pourcentage défini de contribuables mais vise à mettre en contrôle les contribuables qui représentent un risque fiscal.

 

La Cour des comptes dans son rapport de novembre 2020, souligne que cette analyse des risques est étayée de façon logique et permet d'estimer correctement le niveau de risques.

 

14.04  MArco Van Hees (PVDA-PTB): Je vous remercie, monsieur le ministre, pour vos réponses. Je prends note avec satisfaction d'une hausse du nombre de fonctionnaires affectés à l'analyse de risques, lequel passe de neuf à onze, alors qu'ils étaient cinq au départ. Si cela augmente fort en valeur relative, cette augmentation reste assez timide en valeur absolue. Il est difficile pour moi de dire si c'est suffisant, mais onze fonctionnaires, ce nombre me semble encore faible par rapport aux millions de données reçues.

 

Étant donné la différence très importante entre la proportion de contrôles sur les revenus professionnels et immobiliers d'une part, qui représentent 10 et 16 % des contrôles, et les informations financières, d'autre part, dont le taux de vérification s'élève à seulement 0,3 %, excusez-moi mais votre réponse ne me convainc pas! Vous dites que seuls les contribuables à risque font l'objet de vérifications. Mais il est impossible qu'il y ait une proportion si faible de contribuables à risque au niveau des revenus financiers. Vous ne m'avez pas apporté de réponse convaincante à ce sujet et je trouve que ces millions d'informations financières reçues sans vérification restent un problème très important.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van Wouter Vermeersch aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "Vertragingen met de postpakketten uit het Verenigd Koninkrijk" (55017231C)

15 Question de Wouter Vermeersch à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Les retards encourus par les colis en provenance du Royaume-Uni" (55017231C)

 

15.01  Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, dit is een praktische en handelsgerelateerde vraag over een andere bevoegdheid van u, namelijk de douane, waarvan het reilen en zeilen de bijzondere interesse van het Vlaams Belang wegdraagt.

 

Sinds de Brexit is er heel wat vertraging voor postpakjes uit het Verenigd Koninkrijk. In de eerste maanden na de Brexit dienden alle actoren te wennen aan de nieuwe procedures, wat begrijpelijkerwijs aanleiding kon geven tot vertragingen. Wij vernemen echter dat heel wat postpakketjes vanuit het Verenigd Koninkrijk nog steeds, soms zelfs tot drie weken lang, vastzitten bij de douane.

 

Mijnheer de minister, klopt het dat postpakketjes uit het Verenigd Koninkrijk wekenlange vertragingen oplopen bij de douane? In welke mate hanteert de Belgische douane dergelijke lange wachttijden voor eenvoudige pakjesdiensten? Wat is de relatie met de Brexit? Systematische vertragingen, als die worden bevestigd, zouden kunnen worden opgevat als een vorm van handelsbelemmering door de Europese Unie, in casu België, ten opzichte van het Verenigd Koninkrijk. Deelt u die vaststelling? Indien niet, wat zult u ondernemen om de doorlooptijden van postpakketjes te versnellen?

 

15.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vermeersch, postzendingen en postpakketten die bij invoer niet aan een controle worden onderworpen, worden over het algemeen heel snel vrijgegeven. Het klopt dus niet dat de postpakjes wekenlange vertragingen oplopen bij de douane. Enkel wanneer de zending moet worden gecontroleerd, kan de verwerkingstijd iets langer zijn, omdat het post- of koerierbedrijf dan aanvullende informatie moet opvragen bij de ontvanger van het pakket. Ook wanneer andere controleorganen betrokken zijn, bijvoorbeeld wanneer het gaat om medicijn of namaakproducten, kan de doorlooptijd soms oplopen.

 

Sinds de inwerkingtreding van de Brexit zijn de controleprocedures van de douane niet gewijzigd, maar het Verenigd Koninkrijk is wel een derde land geworden, waardoor er bij invoer aangifte bij de douane moet worden gedaan. De post- en koerierbedrijven die de aangifte moeten afhandelen, worden sinds de Brexit geconfronteerd met een toename van het aantal douaneaangiften.

 

Ten slotte, als de status van een pakket 'douane' vermeldt, wil dat niet per se zeggen dat de goederen al effectief bij de douane werden aangegeven. In het geval van bpost bijvoorbeeld wordt in het track-and-tracesysteem de term 'douane' vermeld, ook wanneer de douane nog niet in het bezit is van de zending. De term is een algemene aanduiding dat de zending onderworpen is aan bepaalde administratieve invoer- en/of controleformaliteiten. Wanneer het post- of koerierbedrijf dan eerst aanvullende informatie moet opvragen bij de bestemmeling om de invoerformaliteiten te kunnen vervullen, kan dat inderdaad voor langere wachttijden zorgen, maar op dat moment is het pakket zelf nog niet aangegeven bij de douane en heeft de douane dus ook geen impact op de wachttijden voor de consument.

 

15.03  Wouter Vermeersch (VB): Mevrouw de voorzitster, ik bedank de minister voor het antwoord. We zullen het aan de melders doorgeven.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Question de Malik Ben Achour à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Le rapport du FMI sur l’évolution des finances publiques dans le monde" (55017250C)

16 Vraag van Malik Ben Achour aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "Het IMF-rapport over de evolutie van de overheidsfinanciën in de wereld" (55017250C)

 

16.01  Malik Ben Achour (PS): Monsieur le ministre, le dernier rapport sur l'évolution des finances publiques du Fonds monétaire international (FMI), publié le 1er avril dernier, ainsi que l'ordonnance qui l'accompagne, traduisent une évolution dans le chef de cette institution pourtant généralement considérée comme l'un des porte-voix de l'orthodoxie libérale.

 

Comme réponse à apporter aux enjeux financiers de la crise, le FMI suggère - entre autres - une augmentation de la progressivité de l'impôt ainsi qu'une élévation de l'impôt sur les successions et les donations, et de la fiscalité foncière. Dans l'immédiat néanmoins, ce qui retient l'attention, c'est la proposition de création d'une taxe nouvelle qui consisterait en une contribution temporaire mise sur pied au nom de la reprise post-covid 19 et prélevée sur les hauts revenus et/ou sur la fortune. Des hausses ponctuelles de ce type ont été expérimentées dans certains pays. L'exemple le plus proche de nous est l'Allemagne qui, en 1991, introduisait un impôt de solidarité devant lui permettre de faire face au défi de la réunification.

 

Cette prise de position fait suite notamment à l'appel lancé, il y a quelques semaines, dans le journal Le Monde par l'économiste Thomas Piketty - que cette commission avait accueilli il y a quelques mois - et dans lequel il plaidait pour un impôt mondial de 2 % sur les fortunes supérieures à 10 millions d'euros. Les gains estimés s'élèveraient à quelque 1 000 milliards par an.

 

En outre, le FMI se positionne également très clairement en faveur du projet international de taxation des multinationales actuellement en négociation au sein de l'OCDE, et que j'ai déjà évoqué précédemment. Je n'oublie pas, par ailleurs, que l'accord de gouvernement prévoit une grande réforme destinée à rendre notre système fiscal plus juste et plus équitable.

 

Dès lors, monsieur le ministre, comment évaluez-vous les pistes avancées dans ce rapport? Ces pistes sont-elles de nature à inspirer la réforme fiscale envisagée?

 

16.02  Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Ben Achour, dans le cadre de la réforme fiscale plus large, il sera bien évidemment tenu compte des recommandations et des pistes de réflexion des institutions internationales, dont le FMI. Toutefois, je tiens à souligner que les pistes et réflexions formulées par le FMI sont d'ordre général et ne s'appliquent pas nécessairement à chaque État en particulier.

 

Dans ce contexte, on peut noter, entre autres, que la Belgique a également par le passé introduit des contributions de crise et des cotisations de solidarité qui étaient destinées à amortir les déficits temporaires, mais qui ont rapidement pris le caractère de contributions et de cotisations quasi permanentes. Elles sont également une source de complexité supplémentaire.

 

La progressivité de la taxation est déjà élevée à l'heure actuelle. Comme annoncé dans l'accord de gouvernement, la clé réside dans l'élargissement de la base imposable.

 

Finalement, la réforme est, de par sa nature, limitée à la fiscalité fédérale.

 

16.03  Malik Ben Achour (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse.

 

Pour nourrir vos futures réflexions, si besoin en est, je rappelle que toutes les tranches de la population et surtout tous les secteurs d'activité n'ont pas été touchés de la même manière par la crise. En France, par exemple, une ONG, l'Observatoire des multinationales, a estimé dans une note datée du 27 avril que les entreprises du CAC 40 verseraient plus de 51 milliards d'euros à leurs actionnaires, montant équivalent à peu près à la moitié du plan de relance français.

 

Par ailleurs, je rappelle les considérations très négatives exprimées par le président américain à l'égard de la théorie du ruissellement - théorie faisant office de dogme – et que la réalité contredit aujourd'hui brutalement. Je rappelle aussi la prise de position de la directrice générale du FMI en faveur d'une taxation sur les multinationales le 25 mai dernier: "Il y avait une proposition pour une taxe allant jusqu'à 21 %. Le chiffre devrait être un peu plus faible que cela, mais tout taux supérieur à l'imposition actuelle qui, dans de nombreux pays s'élève à 10 % ou même moins, sera bénéfique."

 

Je sais que le rapport entre l'Europe et les États-Unis s'est inversé. Ces derniers semblent maintenant pousser le curseur plus loin. Je ne voudrais pas que les Européens ratent le rendez-vous. Nous comptons donc sur vous pour que la Belgique porte une voix ambitieuse en la matière.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La présidente: La question n° 55017373C de M. Theo Francken est reportée.

 

17 Question de Benoît Piedboeuf à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "L'agrément fiscal d'un groupement forestier" (55017414C)

17 Vraag van Benoît Piedboeuf aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De fiscale erkenning van een bosgroeperingsvennootschap" (55017414C)

 

17.01  Benoît Piedboeuf (MR): Monsieur le Ministre, la vente d'une parcelle appartenant à un groupement forestier impliquerait, elle, la suppression de l'agrément fiscal au motif que celle-ci contredirait la raison d'être d'un groupement forestier destiné à la constitution de massifs forestiers.

 

Devons-nous en déduire qu'un groupement forestier ne peut pas vendre une partie de son patrimoine forestier sans risquer de perdre son agrément? Pourquoi ne pas conserver son statut si le nombre d'associés que constitue le groupement ne change pas et si la réduction de superficie est raisonnable?

 

17.02  Vincent Van Peteghem, ministre: Madame la présidente, monsieur Piedboeuf, le maintien de l'agrément en qualité de groupement forestier prévu par le Code des sociétés et des associations s'apprécie dans les faits. À cet égard, l'administration vérifiera si la cession d'une parcelle n'implique pas la perte de l'agrément ou une modification de son assujettissement aux impôts sur les revenus réglés par la loi du 6 mai 1999 visant à promouvoir la création de sociétés de groupements forestiers.

 

On ne peut donc déduire que la vente d'une parcelle appartenant à un groupement forestier implique systématiquement le retrait d'agrément. Le nombre d'associés et le caractère raisonnable de la réduction de la superficie, comme vous l'indiquez, sont des éléments de fait qui peuvent être pris en considération pour apprécier le maintien ou non de l'agrément. 

 

17.03  Benoît Piedboeuf (MR): Monsieur le ministre, je ne peux décidément que me réjouir de vos réponses parce que vous répondez chaque fois ce que j'attends. Je vous remercie.

 

La présidente: On va finir par se demander s'il n'y a pas de petites séances de préparation entre vous avant! Honni soit qui mal y pense!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La présidente: M. Samuel Cogolati est absent pour poser sa question n° 55017546C.

 

18 Question de Josy Arens à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Le taux de TVA pour les chantiers communaux" (55017615C)

18 Vraag van Josy Arens aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "Het btw-tarief voor gemeentelijke infrastructuurprojecten" (55017615C)

 

18.01  Josy Arens (cdH): Madame la présidente, je me réfère à ma question écrite. Monsieur le ministre, j'attends beaucoup de vous, puisque je suis dans cette maison depuis 1995 et que c'est la première fois que j'ai l'honneur de poser cette question à un ministre qui est également bourgmestre et qui sait ce que signifie gérer une commune. J'attends donc beaucoup de vous et de votre réponse.

 

Les communes sont d'importantes pourvoyeuses d'emplois d'abord par le nombre de personnes qui travaillent tant au niveau des services administratifs qu'au service travaux ou encore dans l'enseignement communal. Les communes sont également des pourvoyeuses d'emploi très importantes au travers des nombreux chantiers qu'elle développe, chantiers indispensables à la qualité de vie de nos citoyens (voieries, infrastructures sportives, patrimoine, plaines de jeux et autres infrastructures). Le taux de TVA pour ces nombreux chantiers est fixé par l'État à 21%, ce qui est inacceptable face aux difficultés budgétaires des pouvoirs locaux.

 

Comptez-vous réduire le taux de TVA pour les chantiers communaux comme cela a été fait pour les travaux dans les bâtiments scolaires

 

Comptez-vous proposer d'autres formules pour permettre aux pouvoirs locaux de continuer la programmation de chantiers et de s'en sortir plus facilement au niveau budgétaire?

 

18.02  Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Arens, je comprends votre question, mais la réponse est un peu moins positive. Sur la base des dispositions actuelles de la directive européenne TVA, les États membres ne peuvent appliquer un taux réduit de TVA qu'aux catégories de biens et de services qui sont reprises dans la liste limitative de l'Annexe 3 de cette directive. Les chantiers communaux ne sont pas repris dans cette annexe.

 

18.03  Josy Arens (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse, tout en vous disant que je me rends compte, par exemple, que pour les bâtiments scolaires, le taux a été réduit à 6 %. C'est important. Vous le savez très bien, c'est quelque part un transfert budgétaire de nos communes vers le fédéral. Nos communes sont quand même dans des situations financières pas simples du tout à gérer. Vous savez aussi bien que moi que lorsqu'une commune a des moyens budgétaires, elle investit, elle crée de l'emploi, elle fait évoluer sa commune.

 

Il nous reste quelques années jusqu'à la fin de la législature. Je vais déposer un texte pour tenter de modifier cette situation qui est vraiment très importante pour nos communes, y compris, monsieur le ministre, pour votre commune de De Pinte. Il ne faut quand même pas l'oublier! Et n'oubliez pas la visite, bien évidemment! C'est important.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

19 Question de MArco Van Hees à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Le hobby du président du MR sponsorisé par la banque publique Belfius" (55017709C)

19 Vraag van MArco Van Hees aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De sponsoring van de hobby van de MR-voorzitter door de staatsbank Belfius" (55017709C)

 

19.01  MArco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, depuis des années, je plaide pour que Belfius, détenue à 100 % par l’État, devienne une véritable banque publique, c’est-à-dire qu’au-delà de la détention publique, elle soit porteuse de réels objectifs sociétaux plutôt que d’être axée sur la recherche de profits. Jusqu’ici, les gouvernements successifs n’ont jamais opté pour une telle politique, y compris la coalition actuelle comptant pourtant une majorité de partis progressistes.

 

Par contre, je découvre que Belfius sponsorise le hobby du président du MR, Georges-Louis Bouchez, lequel utilise ce hobby dans sa communication politique sur les réseaux sociaux. M. Bouchez s’y affiche fièrement en combinaison de course automobile portant différents logos, dont celui de Belfius.

 

Dans le journal La Province du 2 mars 2021, il explique sa décision de "faire la saison de Fun Club" et précise: "Désormais, je recherche des sponsors. Par rapport à d’autres sports automobiles, le budget est important mais pas excessif, on tourne aux alentours de 100 000 euros."

 

Le président du MR fait de la course automobile et il a des sponsors, dont Belfius.

 

Monsieur le ministre, quel est le montant du sponsoring accordé par Belfius à l’initiative sportive de Georges-Louis Bouchez? Trouvez-vous normal que Belfius, aux mains de l’État, sponsorise le hobby d’un président de parti? Ce sponsoring ne doit-il pas être soumis aux règles légales de financement des partis dès lors que M. Bouchez utilise l’activité sponsorisée dans sa communication politique?

 

19.02  Vincent Van Peteghem, ministre: Dans le cadre de sa politique de parrainage, Belfius accorde une attention particulière au soutien d'initiatives qui créent l'égalité des chances et inspirent l'engagement sociétal. Depuis de nombreuses années, Belfius et l'ensemble de ses collaborateurs sont des partenaires actifs et enthousiastes d'événements tels que Viva for Life, Red Nose Day et les Special Olympics, qui soutiennent les enfants souffrant de problèmes physiques ou mentaux. C'est pourquoi Belfius a spontanément répondu positivement à la demande de Georges-Louis Bouchez de parrainer la Fondation Make-A-Wish.

 

Comme vous le savez, Make-A-Wish collecte des fonds pour réaliser les vœux les plus sincères d'enfants âgés de 3 à 18 ans atteints d'une maladie potentiellement mortelle afin de leur donner la force de continuer à se battre contre leur maladie.

 

Belfius a parrainé cette bonne cause avec un montant de 5 000 euros. La totalité de ce montant a été reversée à Make-A-Wish

 

19.03  MArco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse qui ne m'a toutefois pas convaincu. En effet, l'article de presse que j'ai cité indique clairement quelle était l'intention du président du MR, M. Georges-Louis Bouchez, qui voulait participer à cette saison de Fun Cup et qui a donc recherché des sponsors.

 

À un moment donné, il s'est rendu compte que cela pouvait peut-être être politiquement difficile à faire passer. C'est la raison pour laquelle il a cherché et trouvé un projet qui pouvait donner une dimension un peu moins personnelle et un peu plus sociale. C'est ainsi qu'il a intégré Make-A-Wish à son initiative. Mais, à la base, il s'agissait de financer un hobby et de se servir de ce dernier pour faire de la communication politique.

 

Je remarque d'ailleurs que vous n'avez pas répondu à ma troisième question qui portait sur la question de savoir si ce sponsoring était soumis aux règles légales de financement des partis puisque M. Bouchez utilise cet élément dans sa communication politique.

 

Vous dites que Belfius sponsorise des initiatives telles que Viva for Life et compagnie. Pour ce qui me concerne, je pense qu'il s'agit surtout, dans le cas présent, de Viva for Georges-Louis Bouchez et que cela sort du cadre des missions de Belfius. Cette façon de faire est, selon moi, très douteuse.

 

Encore une fois, vous n'avez pas répondu à ma question sur le financement des partis. Il serait pourtant nécessaire d'investiguer plus. Je vais donc devoir m'adresser à d'autres membres du gouvernement au sujet de ce détournement de fonds qui sort du cadre de ce que devrait faire Belfius.

 

La présidente: Faites attention quand-même aux mots que vous utilisez.

 

19.04  MArco Van Hees (PVDA-PTB): Que voulez-vous dire, madame la présidente?

 

La présidente: Je dis simplement qu'il y a la liberté parlementaire mais qu'il y a des mots qui recouvrent des notions de droit pénal.

 

19.05  MArco Van Hees (PVDA-PTB): De quels mots parlez-vous?

 

La présidente: C'est tout ce que je dis! Je laisse cela à votre sagacité.

 

19.06  MArco Van Hees (PVDA-PTB): Vous parlez du mot "détournement". J'évoquais le détournement de l'objectif.

 

La présidente: Vous avez dit "détournement de fonds". J'ai quand même bien entendu.

 

19.07  MArco Van Hees (PVDA-PTB): Oui mais peut-être pas dans le sens où vous l'entendez.

 

La présidente: Je n'entends rien. J'entends le mot.

 

19.08  MArco Van Hees (PVDA-PTB): Pour moi, il s'agit effectivement de détournements de fonds par rapport à l'objectif que doivent avoir des sponsorings d'une banque publique. L'affectation me semble ici détournée de l'objectif que doivent avoir ces fonds.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

20 Vraag van Wouter Vermeersch aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "Belastingverhogingen" (55017724C)

20 Question de Wouter Vermeersch à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Les augmentations d'impôt" (55017724C)

 

20.01  Wouter Vermeersch (VB): Belastingverhogingen zijn een belangrijk thema. Dat bleek vorige week in de plenaire vergadering nogmaals. Mijnheer de minister, morgen houden we een gedachtewisseling over de zogenaamde grote fiscale hervorming. Als we de pers mogen geloven, zult u morgen al uw plannen uit de doeken doen, maar ik vrees dat die pers morgen wel eens van een kale reis zou kunnen terugkeren.

 

Experts verwachten dat de belastingen na de coronacrisis worden verhoogd. De coördinator van uw zogenaamde grote fiscale hervorming pleit in de pers ondertussen onomwonden voor hogere belastingen op kapitaal en voor belastingen op cryptomunten. Andere experts wijzen naar de btw, waar volgens hen nog veel te rapen valt, en opperen de mogelijkheid om bepaalde aftrekposten af te schaffen.

 

Met een regering met 7 partijen en 4 verschillende ideologieën zal een zogenaamde grote fiscale hervorming nog niet voor morgen zijn. Door de putten die de Zweedse coalitie achterliet, en de hoge kostprijs van het nieuwe paars-groene beleid zal de regering bij elke begrotingsopmaak en bij elke begrotingscontrole wel op zoek moeten gaan naar nieuwe belastingen.

 

In het regeerakkoord staat dat de totale budgettaire inspanning volgens een vaste verhouding zal worden verdeeld, te weten 1/3 uitgaven, 1/3 inkomsten – nieuwe belastingen, dus – en 1/3 diversen, wat doorgaans ook neerkomt op nieuwe belastingen. We zullen dus, los van de gedachtewisseling rond de zogenaamde grote fiscale hervorming, al eerder met belastingverhogingen worden geconfronteerd. U parafraserend, mijnheer de minister, heb ik, zonder een voorafname te doen op de zogenaamde grote fiscale hervorming, nu al een reeks vragen voor u.

 

Deelt u de verwachting van de experts dat de belastingen na de coronacrisis zullen toenemen?

 

Wordt er, naast en voorafgaand aan de zogenaamde grote fiscale hervorming, gedacht en gewerkt aan crisisfiscaliteit?

 

Wordt er gedacht en gewerkt aan verhoogde of nieuwe belastingen op kapitaal?

 

Wordt er gedacht en gewerkt aan het belasten van cryptomunten?

 

Wordt er gedacht en gewerkt aan de schrapping van btw-uitzonderingen?

 

Wordt er gedacht en gewerkt aan de schrapping van fiscale aftrekposten?

 

Wat zult u als minister ondernemen om de globale fiscale druk voor onze burgers en ondernemingen niet te laten stijgen? Welke garanties kunt u daarvoor geven?

 

20.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vermeersch, u staat blijkbaar sceptisch tegenover de ingrijpende fiscale hervorming die in het regeerakkoord is opgenomen. Mij is inderdaad gevraagd die te realiseren. De Hoge Raad van Financiën heeft al veel voorbereidend werk geleverd. Wij hebben daartoe een overheidsopdracht uitgeschreven. Professor Delanote zal het project coördineren.

 

Morgen hebben wij daarover een zeer interessante gedachtewisseling. Voor een keer zal ik naar u luisteren in plaats van omgekeerd. Ik kijk vooral uit naar uw input en insteek en uiteraard ook die van uw collega's. Daarbij hoor ik het standpunt van de heer Matheï misschien nog het liefst van al! Toch zullen we dat gesprek morgen in alle openheid houden.

 

Uit alle studies van de Europese Unie, de OESO en het Internationaal Monetair Fonds blijkt immers dat België een ingrijpende fiscale hervorming nodig heeft. Ik merk trouwens dat over de partijgrenzen heen, bij zowel meerderheid als oppositie, de wil bestaat om daarvan werk te maken. Wij hebben inderdaad nood aan een eenvoudiger, rechtvaardiger en duurzamer belastingsysteem, dat zuurstof geeft aan ondernemingen en tegelijkertijd aan de overheid voldoende middelen verstrekt om te investeren. Het systeem is vandaag uit balans; het moet eenvoudiger en eenduidiger worden.

 

Mijnheer Vermeersch, u suggereert dat voorafgaand aan de brede fiscale hervorming werk gemaakt moet worden van crisisfiscaliteit, verhoogde belasting op kapitaal, belasting op cryptomunten en het schrappen van btw-uitzonderingen en fiscale aftrekposten. Wij moeten integendeel de brede fiscale hervorming net aangrijpen om de vele koterijen te evalueren en af te schaffen. Een verbreding van de belastbare basis moet het mogelijk maken om bepaalde belastingen te verminderen, maar altijd met als doel om onze exportgerichte Belgische economie competitief te houden en te versterken.

 

Het kader voor de fiscale hervorming is vastgelegd in het regeerakkoord: er is nood aan administratieve vereenvoudiging, de lasten op arbeid moeten naar beneden, de tewerkstellingsgraad moet naar omhoog en de fiscaliteit dient ook sturend te zijn om de klimaatdoelstellingen te halen. Wij vertrekken van het principe dat de vervuiler betaalt, met de bedoeling het gebruik van fossiele brandstoffen te verminderen. Die maatregelen zullen gefaseerd worden ingevoerd, waarbij de onlangs hervormde vennootschapsbelasting behouden blijft.

 

De fiscale hervorming moet de overheid middelen opleveren voor productieve investeringen. Momenteel hebben wij natuurlijk ons Belgisch relanceplan opgebouwd rond de 5,9 miljard euro die ons land van Europa krijgt, maar dat volstaat niet. De overheid investeert vandaag te weinig. Het monetair beleid van de ECB biedt ons de mogelijkheid om meer te doen. De rente is laag, ook de kostprijs was nog nooit zo laag en de duurtijd van die lage kostprijs was nog nooit zo lang.

 

Wij hebben de ambitie om tegen 2030 4 % van het bbp te gebruiken voor groeibevorderende overheidsinvesteringen. Dat betekent dat er naast de Europese portefeuille ook nood is aan eigen extra investeringscapaciteit, zowel op federaal als op regionaal niveau.

 

We hebben zopas nog van gedachten gewisseld in welk budgettair kader dat dient te gebeuren. Hoe dan ook heb ik er vragen bij dat het huidige kader geen onderscheid maakt tussen lopende uitgaven en overheidsinvesteringen, zeker productieve overheidsinvesteringen. Het is belangrijk dat we op dat vlak naar een consensus op Europees niveau zoeken.

 

20.03  Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, u hebt onze scepsis over uw zogenaamde grote fiscale hervorming goed begrepen. We zijn daarover inderdaad sceptisch, omdat we verwachten dat dat een bijzonder moeilijke opdracht zal worden in een regering met zeven partijen en vier verschillende ideologieën.

 

U hebt eigenlijk niet concreet geantwoord op mijn vragen. Ik heb een aantal vanzelfsprekendheden gehoord, zaken die we al eerder hebben gehoord bij de beleidsbrieven en bij de begroting. Ik heb vandaag in Humo gelezen dat u wel wat humor kunt smaken. Ik wil in mijn repliek dan ook citeren uit een lezersbrief uit Het Laatste Nieuws van 17 mei: "Of Vincent Van Peteghem een tweede Dehaene is, laat ik in het midden, maar hij heeft de cultuur van CD&V vlug onder de knie, en dat is nog een understatement. In het rond de pot draaien en het ontwijken van cruciale vragen hoeft niemand hem nog iets te leren. Op een vraag van een nieuwsanker bij VTM of er nieuwe belastingen komen na de miljardentekorten in de begroting werd er ontwijkend geantwoord met 'Wij moeten de economie aanzwengelen', dit tot vijf maal toe. Dat de nieuwe garde zonder twijfel in de voetstappen treedt van de oude, is hiermee bewezen. Er verandert niets onder de zon."

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

21 Samengevoegde vragen van

- Reccino Van Lommel aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "Het akkoord inzake de vergroening van de bedrijfswagens in 2026" (55017889C)

- Reccino Van Lommel aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "Het akkoord inzake de vergroening van de bedrijfswagens in 2026" (55017890C)

21 Questions jointes de

- Reccino Van Lommel à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "L'accord concernant l'écologisation des voitures de société en 2026" (55017889C)

- Reccino Van Lommel à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "L'accord concernant l'écologisation des voitures de société en 2026" (55017890C)

 

21.01  Reccino Van Lommel (VB): Mijnheer de minister, u herinnert zich ongetwijfeld nog mijn interpellatie in deze commissie van enkele weken geleden over het akkoord dat u zou sluiten over de vergroening van de bedrijfswagens. U had toen verklaringen afgelegd in de pers, maar niet in het Parlement, omdat, zo zei u, het een en ander nog moest worden besproken in de regering. Ik heb begrepen dat er ondertussen witte rook is. Althans voor u, want of die rook wit is, valt nog af te wachten. Ik denk immers dat een aantal bedrijven en werknemers deze eerder zullen bekijken als zwarte rook.

 

De vraag van één miljoen blijft natuurlijk op welke wijze u die gederfde inkomsten met betrekking tot accijnzen en btw uit brandstoffen zult compenseren. Het blijft daar bijzonder stil rond. Betekent dit op termijn een stijging van de brandstofprijzen, waarvan de particulieren het slachtoffer zullen worden? Welke garanties kunt u hier vandaag openlijk geven?

 

U zei in de vorige commissievergadering dat die elektrische voertuigen in principe voor 100 % fiscaal aftrekbaar blijven. Ondertussen is uit het akkoord duidelijk geworden dat wij naar een degressieve afname tot 67,5 % gaan. Dat betekent eigenlijk dat de aftrekbaarheid van die elektrische voertuigen in de toekomst lager zou zijn dan die van een aantal voertuigen met een verbrandingsmotor vandaag. Hoe rijmt u dit?

 

Wat is het concrete effect op het voordeel van alle aard? Welke aanpassingen voorziet u in de huidige berekeningsformule?

 

Hoe zit het met de fiscale behandeling van kosten met betrekking tot het opladen van de voertuigen bij de werknemer of bedrijfsleider thuis? Hoe gaan die bewezen moeten worden? Er is immers nog steeds een discussie bij de controleurs onderling.

 

U zei ook dat er niets verandert voor voertuigen die zouden aangekocht worden tot 2023. Zij zouden het huidige systeem kunnen blijven genieten. Is dat onbeperkt in de tijd? Wat zal er gebeuren wanneer bedrijven beslissen om bepaalde voertuigen tien jaar te behouden? Zou dat eventueel leiden tot het verlengen van de levensduur van een aantal wagens?

 

Wij weten trouwens ook – en dat is objectief vast te stellen – dat er in Vlaanderen vier maal meer bedrijfswagens rondrijden dan in Wallonië. Zal dat ertoe leiden dat uiteindelijk de Vlaming het slachtoffer wordt van deze maatregel?

 

Daarnaast heb ik u vorige keer ook gewezen op een aantal effecten die dit mogelijk met zich zou kunnen meebrengen. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan het privé aanschaffen van bedrijfswagens met een verbrandingsmotor, waardoor er geen belastbaar voordeel verschuldigd is en er ook geen sociale bijdragen van 22 % betaald zouden moeten worden, wat zou dus betekenen dat dit kan worden omzeild. Hoe kijkt u daarnaar?

 

Wat moet met de bestaande voertuigen gebeuren? Betekent dit dat de huidige bedrijfswagens maar zoveel mogelijk geëxporteerd moeten worden naar andere continenten? Hoe rijmt u dat met het verhaal van de circulaire economie?

 

U meldde dat de elektrische voertuigen later terecht zullen komen op de particuliere markt. Maar hoe zeker bent u dat voor de huidige generatie van elektrische voertuigen hun waardevastheid gegarandeerd blijft na 150.000 kilometer? Zijn de voertuigen dan eigenlijk nog wel iets waard?

 

Hoe zit het met de aftrekbaarheid van de laadpalen? In de pers zijn er verschillende berichten over verschenen. Hoe gaat u daarin voorzien? Spruit dit voort uit de aftrekparameters van het voertuig an sich, zoals dat momenteel is bij voertuigen met een verbrandingsmotor? Gaat het over andere parameters?

 

Tot slot, mijnheer de minister, heb ik vaak conclusies gelezen waarin gemeld wordt dat elektrische voertuigen objectief gezien wel duurder zijn en het er niet naar uitziet dat de automerken hun prijzen zomaar zullen verlagen. Dat betekent dus dat de werknemer het zal moeten stellen met een kleinere wagen, met minder opties en dergelijke. Bent u ervan overtuigd dat het aangekondigde aanbod de betaalbaarheid voor de bedrijven en kleine zelfstandigen kan garanderen?

 

21.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Van Lommel, bij uw vorige interpellatie en bij de vraag van de heer Donné heb ik al meegegeven dat we uiteraard uitgebreid de tijd hebben genomen om in de mate van het mogelijke de budgettaire impact van dit voorstel te becijferen. Daarover wil ik toch een aantal zaken duidelijk maken.

 

Ten eerste, de vergroening van het wagenpark zal hoe dan ook plaatsvinden. Met dit voorstel versterken we enkel de noodzakelijke versnelling. De budgettaire tekorten, waar velen in de media gewag van maken, zijn niet het gevolg van het voorstel, maar wel van een veranderende wereld met een impact op onze ontvangsten.

 

Ten tweede, mijn administratie heeft ramingen gemaakt tot 2039. Die hangen uiteraard vast aan een aantal hypothesen en veronderstellingen, maar natuurlijk ook aan een aantal onzekerheden. Dat maakt de budgettaire oefening niet makkelijker.

 

Wat de budgettaire aspecten betreft, wil ik even dieper ingaan op wat er aan de kant van de werkgevers gebeurt, evenals wat de accijnsontvangsten betreft. Er is daarnaast ook een verschil tussen de korte en de lange termijn.

 

Als werkgevers kiezen voor een elektrische wagen, zullen ze geen hogere belastingen betalen. We maken de fiscale aftrek voor elektrische bedrijfswagens in vergelijking met die van verbrandingsmotoren alleen maar groter. Vanaf 2027 zal de aftrek voor deze elektrische wagens geleidelijk aan afgebouwd worden naar het gemiddelde niveau van vandaag, met name de 67,5 %.

 

Wij versnellen zo dus de vergroening, zonder dat wij op lange termijn minder budgettaire ontvangsten krijgen. Wij kiezen dus radicaal voor een groener wagenpark waar dat mogelijk is. Sommige ontvangsten in bijvoorbeeld de accijnzen zullen in de toekomst inderdaad dalen, maar zij zouden hoe dan ook zijn gedaald. Het bedrijfswagenpark langer op vervuilende fossiele brandstoffen laten rijden om staatsontvangsten te ondersteunen, is natuurlijk fout. De miljoenen tonnen uitgespaarde CO2-uitstoot is natuurlijk de driver van deze hervorming.

 

De radicale keuze voor emissievrije wagens heeft op korte termijn natuurlijk ook enorme positieve effecten. De vergroening van het wagenpark zal positieve effecten hebben op het milieu en het klimaat en zal de kosten in de gezondheidszorg permanent doen afnemen. Tegelijkertijd zullen wij ook minder CO2-emissiecertificaten moeten kopen.

 

Ook de macro-economische effecten van de technologierevolutie die zal plaatsvinden, mogen niet worden onderschat. Mijn administratie heeft berekend dat een toename van de economische groei met 1 % leidt tot een autonome verhoging van de ontvangsten van 1,56 miljard euro. Dat zijn ontvangsten die voortvloeien uit het loutere feit dat de taart groter is gemaakt, niet omdat zij meer is belast.

 

Het klopt dat een hogere cataloguswaarde een verhogend effect heeft op het voordeel van alle aard, maar dat wordt gedeeltelijk gecompenseerd door het minimale CO2-percentage als gevolg van de nuluitstoot van het voertuig. De cataloguswaarde zal natuurlijk ook dalen over de komende jaren zodra er meer koolstofemissievrije wagens op de markt komen alsook meer koolstofemissievrije wagens in lagere prijsklassen. De markt heeft trouwens al aangegeven – u hebt dat ongetwijfeld ook gelezen in de gespecialiseerde pers – dat de elektrische wagen rond 2025 concurrentieel zal zijn op het gebied van de cataloguswaarde met een gelijkaardig fossiel equivalent.

 

In verband met de terugbetaling door de werkgever van kosten inzake het thuis opladen, verwijs ik naar mijn antwoord op mondelinge vraag nr. 55016946C van de heer Joris Vandenbroucke.

 

Ik kom bij de vraag inzake grandfathering. Voor bedrijfswagens die voor 1 juli 2023 werden aangeschaft, blijft de huidige fiscale aftrekregeling van toepassing. Of het nu 1 jaar, 2 jaar, 5 jaar of 10 jaar is, de fiscale aftrekregeling blijft van toepassing. Heel wat bedrijven werken met leasecontracten voor hun bedrijfswagenpark. Daarnaast zal de getrapte degressieve afname van de fiscale aftrekbaarheid van elektrische bedrijfswagens vanaf 2026 ook een incentive vormen om versneld de overstap te maken naar koolstofemissievrije wagens. Ik denk dus niet dat grandfathering tot een grootschalige verlenging van de levensduur van wagens met een verbrandingsmotor zal leiden, maar zoals gezegd, is het wel mogelijk. Aan het voordeel van alle aard wordt niet geraakt. Ook voor bedrijfswagens met een verbrandingsmotor die enkel voor beroepswerkzaamheden worden gebruikt, zal het huidige forfaitaire voordeel van alle aard van toepassing blijven. Het privé aanschaffen van een wagen zal dus niet meteen voordeliger worden, maar fiscaal het meest interessant zal natuurlijk het aanbieden van een emissievrije bedrijfswagen zijn.

 

Uw vraag over de circulaire economie valt volgens mij een beetje buiten het kader van deze discussie. Ik ben uiteraard blij te vernemen dat u aandacht hebt voor de belangen van andere continenten, maar het mogelijke probleem dat u hier aankaart, is natuurlijk niet nieuw. Ook vandaag worden oudere wagens vervangen door nieuwe, waarbij er uiteraard wordt op toegezien dat deze oude wagens enkel nog verder worden gebruikt wanneer ze aan de nodige veiligheids- en milieunormen voldoen. Met dit project willen we vooral inzetten op het sneller emissievrij maken van wagens.

 

Zoals reeds gezegd zal de waarde van een elektrische auto na verloop van tijd afnemen, maar uiteraard zal hun waardevastheid, rekening houdend met het steeds groter wordende aandeel in het wagenpark, hoger zijn dan deze van wagens met een verbrandingsmotor, als dat nu al niet het geval is.

 

De regels met betrekking tot de aftrekbaarheid van laadpalen wijzigen niet. Wel zal er via dit project een verhoogde kostenaftrek worden toegekend voor de installatie van publiek toegankelijke laadpalen onder bepaalde voorwaarden.

 

Als een minimaal rijbereik van 500 kilometer wordt vooropgesteld, is de prijs van een elektrische wagen vandaag inderdaad nog aan de hoge kant. De vraag is echter of iedere bedrijfswagen per se een dergelijk rijbereik nodig heeft, zeker wanneer rekening wordt gehouden met de toename van het aantal laadpunten waarop dit project ook inzet.

 

Tot slot wil ik erop wijzen dat de technologische ontwikkeling niet stilstaat en dat het rijbereik van elektrische wagens steeds groter wordt bij elke nieuwe generatie batterijen. Kijk maar naar wat er vijf jaar geleden op de markt was. Er rest ons nog evenveel tijd tot 2026 en dan weet u welke grote vooruitgang er nog kan worden geboekt.

 

21.03  Reccino Van Lommel (VB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Dat was omstandiger dan bij mijn interpellatie de vorige keer, waarvoor dank.

 

Hoe we het ook draaien of keren, er zullen nog heel wat bedrijven zijn die vóór 2023 een wagen met een verbrandingsmotor zullen kopen om de volgende jaren zogenaamd veiliggesteld te zijn.

 

U zegt dat de volledige budgettaire impact nog niet is berekend. Ik vind het jammer dat we die nog niet kennen, want er zijn toch akkoorden afgeklopt binnen de regering en is er ook een communicatie naar de buitenwereld gestuurd.

 

U zegt echter ook dat die 67,5 % overeenkomt met het gemiddeld aftrekniveau vandaag, dus na de hervorming die in 2020 is ingegaan. Dat betekent dus dat de kleinere voertuigen, die vandaag een hogere aftrek kunnen genieten, in de toekomst nog altijd zwaarder zullen worden belast.

 

Uiteraard doet men het omwille van het klimaat- en het milieuaspect, maar de oplossing kan niet zijn om die vervuilende wagens op de boot te zetten en ze naar Afrika te exporteren, waar ze nog vijf tot tien jaar blijven rondrijden. De milieuaspecten daar belangen ons ook hier aan. Dat is dus geen oplossing.

 

U hebt het over de lagere prijsklasse van die elektrische voertuigen. Dat gaat natuurlijk hand in hand met het rijbereik. Ik denk dat men weinig heeft aan een wagen die maar een rijbereik van 150 kilometer heeft. Dat rijbereik geldt dan nog alleen op papier, volgens de WLTP-normen. Dan moet men er immers nog rekening mee houden dat men tijdens de zomer en wanneer het warm is, daar vaak nog 20 % van moet aftrekken. Die technologie heeft dus nog wel een weg af te leggen.

 

Zeggen wij dat die evolutie noodzakelijk is? Ja, absoluut. Niemand in dit Parlement zegt dat dit niet moet of niet kan, maar we mogen vooral niet te snel willen gaan.

 

Er werd in de pers verklaard dat ons elektriciteitsnet perfect voldoet, maar niets is minder waar. De volgende stap zal immers zijn dat men de auto op het werk oplaadt om vervolgens thuis de batterij in te pluggen om de kookplaat te gebruiken. Dat kan niet de bedoeling zijn. Ik denk ook aan slimme meters die bepalen wanneer een auto wordt opgeladen.

 

We hebben ook nog veel vragen over de tarieven die zullen worden toegepast in de elektriciteitsfactuur. Ik zie u kijken, mijnheer de minister, maar dat is zoals het er in de toekomst zal aan toe gaan. De bevolking zal in zijn vrijheden worden beknot, want men moet toch zelf kunnen bepalen waar en wanneer men zijn voertuig oplaadt. Dat zijn zaken die in het debat worden vergeten.

 

Ik begrijp dat het dossier in de komende maanden op tafel zal komen te liggen. Deze zaken zullen zeker in het debat aan bod komen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

22 Question de Vanessa Matz à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Le payement de l’avantage de toute nature (ATN) pour l’utilisation de véhicules d’entreprise" (55017942C)

22 Vraag van Vanessa Matz aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De betaling van het voordeel van alle aard (VAA) voor het gebruik van bedrijfsvoertuigen" (55017942C)

 

La présidente: Madame Matz, votre question n'a pas été jointe mais elle est un peu similaire.

 

22.01  Vanessa Matz (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, ma question porte singulièrement sur le secteur de la construction et ses ouvriers qui sont amenés à utiliser des véhicules de l'entreprise pour se rendre sur les chantiers. Ces véhicules sont utilisés uniquement dans le cadre professionnel et non privé.

Selon une interprétation de l'administration fiscale, depuis 2016, les ouvriers qui utilisent seuls un véhicule de l'entreprise pour se rendre sur un même chantier durant plus de 40 jours par an sont soumis au paiement de l'ATN.

 

Dans de nombreuses grosses entreprises, les chantiers durent évidemment plus de 40 jours sur l'année, parfois même plusieurs années. Il est par conséquent très fréquent que le nombre de jours de travail sur un même chantier dépasse les 40 jours. La situation serait différente si l'ouvrier se rendait d'abord à l'entreprise pour prendre le véhicule et ensuite se rendre sur le chantier, ce qui n'a pas de sens tant d'un point de vue écologique qu'économique. Prenons l'exemple d'un chantier qui se déroule à Charleroi, de l'entreprise basée à Verviers et de l'ouvrier domicilié à Liège. Il est évident qu'il effectuera moins de kilomètres et gagnera du temps en utilisant directement le véhicule de l'entreprise pour relier son domicile au chantier, de Liège à Charleroi, sans passer par l'entreprise à Verviers. Mais s'il réalise ce trajet pendant plus de 40 jours, il sera alors soumis au paiement de l'ATN. L'ouvrier ne serait pas non plus soumis au paiement de l'ATN s'il était accompagné d'autres ouvriers dans le véhicule Or cela n'est pas toujours possible. Pour ne citer qu'un exemple, certaines fonctions, comme les machinistes ou grutiers, pratiquent des horaires différents du reste de l'équipe et réalisent donc les pArcours seuls.

 

Si la situation s'avère exacte, elle est extrêmement pénalisante pour les ouvriers de la construction, pour qui le paiement de l'ATN représenterait plusieurs centaines d'euros par an voire plusieurs milliers d'euros en fonction du type de véhicule. Et les véhicules des entreprises de la construction n'étant pas les plus petits, la consommation de CO2 qui sert de base de calcul de l'ATN sera forcément plus importante.

 

Monsieur le ministre, confirmez-vous l'obligation du paiement de l'ATN pour l'utilisation individuelle de véhicules d'entreprise au-delà de 40 jours sur un même lieu de chantier? Y a-t-il effectivement une obligation? Sur quelle base fiscale celle-ci repose-t-elle? Si elle existe, pensez-vous la revoir et tenir compte de la situation très particulière que connaissent les ouvriers de chantier aujourd'hui? C'est extrêmement pénalisant pour eux et c'est évidemment très discriminatoire par rapport aux voitures de société pleines et entières que les employés peuvent utiliser pendant le week-end. Monsieur le ministre, je souhaiterais vraiment que vous puissiez clarifier cette situation. Les grandes entreprises du secteur de la construction sont très inquiètes face à cette interprétation fiscale qui est faite. J'ai tenté de rechercher une base fiscale, une loi mais je n'ai rien trouvé. Par ailleurs, on remonte à 2016 et le paiement des arriérés est demandé pour l'utilisation de ces véhicules.

 

Je comprends évidemment la philosophie du covoiturage qui est beaucoup plus écologique et je ne la conteste pas, mais il se fait que pour un certain nombre d'ouvriers, cela n'est pas possible. Je vous remercie.

 

22.02  Vincent Van Peteghem, ministre: Madame Matz, lorsqu'un véhicule est mis gratuitement à disposition d'un travailleur et est utilisé par ce dernier pour se déplacer entre son domicile et un lieu de travail, cette mise à disposition gratuite génère effectivement un avantage de toute nature (ATN) imposable dans son chef. La notion de lieu de travail telle que mentionnée dans le Code des impôts sur les revenus 1992 a été interprétée depuis l'origine comme étant un lieu fixe de travail. Le déplacement du domicile au lieu fixe de travail est un déplacement dont les frais incombent personnellement au travailleur.

 

Il est admis de longue date qu'un endroit de travail, le cas échéant un chantier, où un travailleur est occupé durant moins de 40 jours au cours d'une période imposable, ne doit pas être considéré comme un lieu fixe de travail. Cette règle dite des 40 jours constitue en fait une règle administrative qui a été introduite pour des raisons pratiques et afin d'assurer la sécurité juridique des contribuables. Elle permet en effet de déterminer clairement si un endroit de travail peut ou non être considéré comme un lieu fixe de travail, tout en évitant des discussions stériles.

 

Par exception à ce qui précède, lorsque toutes les conditions du transport collectif organisé par l'employeur sont réunies, l'ATN, dans le chef du conducteur peut, sous certaines conditions, être considéré comme un avantage social exonéré. La différence de traitement fiscal entre les ouvriers qui disposent d'un véhicule de l'employeur leur permettant de se rendre directement de leur domicile au chantier et ceux qui doivent d'abord se rendre au siège de l'entreprise par leurs propres moyens et ensuite se déplacer vers le chantier, se justifie dès lors que les premiers font l'économie du déplacement pour se rendre au siège de l'entreprise.

 

22.03  Vanessa Matz (cdH): Monsieur le ministre, je vous avoue que je ne comprends pas très bien: pourquoi est-ce maintenant, depuis le début de l'année (depuis mars) que certains contrôleurs fiscaux réclament cela aux entreprises en arguant que la "règle des 40 jours" court depuis 2016. Je vais l'appeler comme ça pour simplifier. Ils doivent les arriérés depuis le début de l'année, mais en sachant que les règles covid, en plus, empêchaient d'être à plusieurs dans un véhicule.

 

C'est complètement aberrant! Pourquoi est-ce maintenant que les contrôleurs fiscaux réclament cet arriéré et l'avantage de toute nature (ATN) aux ouvriers qui répondent au critère des 40 jours? Vous dites, si j'ai bien compris, que cela émane d'une pratique administrative afin d'assurer la sécurité juridique, mais je ne vois pas de quelle sécurité juridique il s'agit. Pour l'instant, on est en train de plonger ces ouvriers dans une situation qui va leur coûter beaucoup plus cher qu'auparavant.

 

Il s'agit donc d'une interprétation d'une pratique que je ne comprends pas, et j'ai envie de dire à ces entreprises et à ces ouvriers de contester cette pratique administrative. Vous faites référence au CIR. Si la question du domicile et des 40 jours existe en droit social, je n'en trouve aucune trace dans le droit fiscal en tant que telle.

 

Dès lors, je m'interroge vraiment sur la pertinence de cette règle et, surtout, je me demande pourquoi c'est maintenant que ces entreprises commencent à être redevables. Certaines apurent l'arriéré pour leurs ouvriers pour le passé, sachant que, pour le futur, ce sera bien évidemment à leur compte. D'autres ne le feront pas. Nous sommes donc en train de remonter jusqu'en 2016 pour réclamer des milliers d'euros à des ouvriers qui n'étaient pas informés. Vous parlez de sécurité juridique, mais cette règle est tout l'inverse.

 

Il s'agit vraiment d'une injustice par rapport à certaines personnes qui bénéficient d'un régime de véhicule de société plein et entier et à qui on réclame un ATN. En l'occurrence, il ne s'agit pas d'un régime de véhicule de société plein et entier, puisque ces ouvriers ne bénéficient pas de l'avantage d'un véhicule de fonction le week-end, les jours fériés et en soirée. Je vous avoue que je ne comprends pas votre réponse.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

23 Questions jointes de

- Gilles Vanden Burre à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "La taxation minimale des multinationales" (55018051C)

- Dieter Vanbesien à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Le taux d'imposition minimal mondial pour les entreprises" (55018229C)

23 Samengevoegde vragen van

- Gilles Vanden Burre aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De minimumbelasting voor multinationals" (55018051C)

- Dieter Vanbesien aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De mondiale minimale vennootschapsbelasting" (55018229C)

 

23.01  Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Madame la présidente, vous pouvez constater que ce sujet est prioritaire pour notre groupe puisque mon collègue Dieter Vanbesien va également interroger le ministre.

 

Monsieur le ministre, comme vous le savez, le président américain, Joe Biden, a relancé les discussions sur la taxation des multinationales dont la taxation des géants du numérique.

 

L'administration américaine a proposé, en début d'année, l’instauration d’un taux minimum de 21 %. Cette réforme de la fiscalité est basée sur deux piliers. Premièrement, permettre à un pays de taxer une multinationale même si elle n’a pas de présence physique sur son territoire. Deuxièmement, instaurer un minimum de taxation des multinationales afin de limiter l’évasion fiscale via toute une série de niches que nous connaissons toutes et tous. Á nos yeux, il s'agit évidemment d'une question de justice fiscale, mais aussi de justice tout court, l'objectif étant de redistribuer au mieux les fruits du travail de certaines grandes entreprises qui ne paient pas ou beaucoup trop peu d'impôts dans nos pays. 

 

Joe Biden souhaite viser toutes les multinationales et pas seulement les multinationales du numérique ou de la tech. Il espère aussi réduire le nombre d’entreprises visées par le système de redistribution des bénéfices entre les pays.

 

La Commission européenne a adopté récemment une communication montrant que l’Europe ne s’oppose pas à cette restriction du champ d’application de la taxation. La Commission avoue s’être concentrée sur les entreprises actives dans le secteur numérique. Cependant, la solution proposée pourrait être simplifiée avec un nombre plus faible de multinationales dans le champ d’application.

 

La Commission a aussi précisé qu’elle souhaitait mettre en place une autre taxe, à savoir une digital levy complètement indépendante des discussions en cours. Cette taxe semblerait viser des entreprises moins grandes que les multinationales.

 

Monsieur le ministre, mon groupe est heureux que les discussions sur la fiscalité des multinationales aient repris et soient aussi vives au niveau international, que ce soit au niveau de l'OCDE, de l'Union européenne ou du G7. Dans ce contexte, quelle est la position de la Belgique? On sait que ce principe est soutenu dans l'accord de gouvernement, mais je souhaiterais avoir davantage de précisions quant à celle-ci. Je pense notamment à la proposition ambitieuse d'un taux minimal de 21 % pour la taxation des multinationales. En effet, on sait que d'autres pays, notamment européens, sont plutôt favorables à un taux de taxation de 15 %. Pour ce qui nous concerne, nous défendons la position la plus ambitieuse. Où en sont les discussions à ce propos et quelles sont les perspectives à court terme puisqu'il est question d'une décision pour le mois de juillet prochain? Qu'en est-il de cette taxe supplémentaire, à savoir la digital levy? Quels en sont les contours? Quelle position allez-vous défendre, au nom du gouvernement belge, au niveau européen?

 

23.02  Dieter Vanbesien (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, binnen hetzelfde thema had ik graag een vraag gesteld over de Ierse minister van Financiën, Paschal Donohoe, die op 26 mei in een interview stelde dat Ierland significante bezwaren heeft tegen het voorstel van de Amerikaanse president Joe Biden.

 

De heer Donohoe beweerde dat in Ierland nog lang een vennootschapsbelasting van 12,5 %, een van de laagste binnen de OESO, zou gelden. Ierland probeert zich dus economisch interessant te maken voor multinationals door zijn lage belastingtarieven en gerichte belastingvoordelen. Dat is al langer bekend. Door dat beleid is het land nu onder meer verwikkeld in een onderzoek naar illegale staatssteun in een zaak die voorligt bij het Europese Hof van Justitie.

 

De enige manier waarop landen als Ierland hun race to the bottom inzake belastingregels zullen staken, is door de incentives daarvoor weg te nemen via minimale internationale afspraken.

 

Hoe kan het dat Ierland eenzijdig zo'n stelling inneemt? Is er geen gecoördineerde positie binnen de Europese Unie naar aanleiding van de communicatie van president Biden? Als er wel een dergelijke onderhandelingspositie is, hoe past de communicatie van de Ierse minister van Financiën daar dan precies in?

 

Wat is uw reactie op de positie van Ierland? Op welke manier zult u trachten Ierland tot het inzicht te brengen dat een hoger minimaal vennootschapstarief dan datgene dat in Ierland geldt, nodig en voordelig is voor iedereen?

 

23.03  Vincent Van Peteghem, ministre: Madame la présidente, monsieur Vanden Burre, comme vous le soulignez à juste titre, des négociations sont activement menées au sein de l'OCDE en vue de parvenir à un accord politique sur la réforme des règles de fiscalité internationale pour les multinationales d'ici la mi-2021.

 

À cet égard, l'évolution de la position des États-Unis est très encourageante, même si de nombreux points techniques restent encore à résoudre. L'administration Biden a récemment fait de nouvelles propositions concernant le projet de pilier 1, notamment en termes de champ d'application, qui sont actuellement analysées en détail par les groupes de travail de l'OCDE.

 

L'Union européenne a jusqu'à présent laissé l'initiative à l'OCDE, mais cela ne signifie pas qu'elle renonce à son droit de prendre ses propres initiatives dans ce domaine. La Commission a déjà annoncé que si aucun accord n'était trouvé au niveau de l'OCDE avant la date cible, elle ferait elle-même de nouvelles propositions dont le contenu n'est pas encore connu.

 

Outre la réforme annoncée des règles de fiscalité internationale, la Commission a reçu un mandat des chefs de gouvernement des États membres pour élaborer une taxe numérique distincte, appelée digital levy, ou, en français, taxe sur le numérique. Cette taxe constituerait une nouvelle source de revenus pour l'Union européenne. La Commission européenne n'ayant pas encore présenté de proposition concrète, il est prématuré de se prononcer sur le sujet.

 

De onderhandelingen op internationaal niveau over de invoering van een wereldwijd minimaal niveau van vennootschapsbelasting zitten momenteel in een cruciale fase. In dat opzicht is het niet abnormaal dat bepaalde landen hun positie met betrekking tot het minimale tarief openlijk kenbaar maken en op die manier pogen het resultaat van de onderhandelingen te beïnvloeden.

 

Ondanks het feit dat de lidstaten van de Europese Unie in de mate van het mogelijke een gecoördineerde positie trachten in te nemen, is elke lidstaat op het vlak van directe belastingen nog steeds soeverein en dus net als elk ander land gerechtigd zijn positie zelfstandig te bepalen in het kader van deze internationale onderhandelingen.

 

Ik blijf ervan overtuigd dat een akkoord over een wereldwijd minimaal niveau van vennootschapsbelasting mogelijk is tussen alle 139 landen van het zogenaamde Inclusive Framework. België zal constructief blijven bijdragen aan de werkzaamheden die op internationaal en eventueel ook op Europees niveau worden verricht.

 

Dit zal gebeuren in overeenstemming met de prioriteiten die we hebben vastgelegd in ons regeerakkoord.

 

23.04  Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Merci, monsieur le ministre. Nous sommes tout à fait d'accord sur le fait qu'il s'agit d'une position encourageante des États-Unis. Honnêtement, nous étions presque surpris de voir une telle ambition lorsque le président Biden a formulé ces propositions au niveau international. Nous nous en réjouissons, bien sûr, d'autant que l'impact pour la Belgique risque d'être important. Si l'on en croit certaines études, ce sont plusieurs milliards d'euros qui pourraient revenir à la Belgique.

 

Au nom de mon groupe, je ne peux évidemment que vous encourager et encourager le gouvernement à porter dans le débat les positions les plus ambitieuses, que ce soit au niveau des taux – j'évoquais les 21 % – ou au niveau de l'assiette et du type de taxation, qu'elle soit numérique ou autre, afin que nous puissions porter ces ambitions ensemble, au niveau européen et au niveau international. Il en va de la solidarité, mais il en va aussi du financement de nos services publics et de notre sécurité sociale pour les années et les décennies à venir.

 

Il s'agit donc d'un débat crucial, qui rentre dans un moment clé, comme vous l'avez dit, et que nous suivrons avec très grand intérêt.

 

23.05  Dieter Vanbesien (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, de internationale fiscaliteit is populair vandaag. Het komt steeds vaker en steeds nadrukkelijker op de agenda. Economen en opiniemakers praten erover. President Biden heeft er een enorme schijnwerper op gezet. Het is onderdeel van ons regeerakkoord. De coronacrisis zou weleens de katalysator kunnen zijn om hier eindelijk resultaten in te boeken. We rekenen dan ook op u om ons land met de hoogst mogelijke ambitie door dit proces en deze onderhandelingen te loodsen. We wensen u daar heel veel succes bij.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La présidente: Je vais devoir partir. Puis-je demander à M. Van Hees de présider en mes lieu et place pour poursuivre la série de questions? Auparavant, je donne la parole à M. Vanden Burre pour sa question.

 

Voorzitter:  MArco Van Hees.

Président: MArco Van Hees.

 

24 Question de Gilles Vanden Burre à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "L'augmentation des déductions fiscales pour les ASBL en 2021" (55018058C)

24 Vraag van Gilles Vanden Burre aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De verhoging van de fiscale aftrek voor giften aan vzw's in 2021" (55018058C)

 

24.01  Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen):Monsieur le ministre, comme vous le savez, les déductions fiscales pour les dons aux ASBL avaient augmenté en 2020, pour cause évidente d'épidémie covid-19, avec une déductibilité des libéralités portée de 45 % à 60 %. Comme les contraintes et effets négatifs liés au covid ne se sont pas arrêtés le 1er janvier 2021, très loin de là, et vu que nombre d'ASBL ont vu leurs réserves fondre depuis un an, il serait, à nos yeux, intéressant de reconduire pour 2021 cette mesure pour les ASBL reconnues. C'est une proposition par ailleurs défendue par l'économiste Etienne de Callataÿ dans une carte blanche du 21 mai dernier dans la Libre Belgique. Comme c'est lui qui porte ce message, je voulais quand même le citer par correction.

 

Je ne pense pas devoir vous convaincre de la pertinence et de l'importance des missions remplies par nos ASBL au sein de la société. Il importe de continuer à les soutenir et je sais que vous y êtes attentif.

 

Par ailleurs, concernant le coût que cela représente évidemment pour les pouvoirs publics, c’est probablement aussi une manière de contrebalancer cette dépense par des économies, car il coûte moins aux pouvoirs publics de mieux subventionner les dons à une association que de finalement devoir assumer l’intégralité de la dépense qui serait à consentir si, demain, toute une série d'associations et d'ASBL devaient être en très grandes difficultés. C'est ce que plaide aussi cet économiste. Je voulais voir avec vous si vous alliez proposer une telle mesure pour 2021 ou si une telle mesure était en discussion à ce stade.

 

24.02  Vincent Van Peteghem, ministre: À l'heure actuelle, il n'y a pas encore de consensus au niveau du gouvernement pour prolonger pour 2021 la mesure de déduction majorée pour libéralités, mise en place pour l'année 2020 par l'article 3 de la loi du 15 juillet 2020 portant diverses mesures fiscales urgentes en raison de la pandémie de covid-19.

 

24.03  Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): La réponse est claire. Je pense qu'on peut encore pousser la réflexion sur le sujet. Nous y reviendrons.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: M. Ducarme a essayé d'appeler, sans doute pour demander de reporter sa question n° 55018117.

 

25 Vraag van Dieter Vanbesien aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De stand van zaken met betrekking tot de bankierseed" (55018226C)

25 Question de Dieter Vanbesien à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "La situation en ce qui concerne le serment bancaire" (55018226C)

 

25.01  Dieter Vanbesien (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de wet van april 2019 werd aangenomen om een bankierseed en een daaraan gekoppelde tuchtrechtelijke regeling in te voeren. De motivatie voor die wet is vandaag nog altijd actueel. Het vertrouwen in de financiële sector is na de crisis van 2008 immers nog niet helemaal hersteld. Op verschillende momenten tijdens de covidcrisis is dat duidelijk geworden. De negatieve berichtgeving over het gedrag van bankmedewerkers werd snel opgepikt, terwijl zeker in het begin van de coronacrisis de banken via een soepele kredietverlening een grotere economische terugval vermeden hebben. De achterdocht is er dus nog steeds.

 

Een deontologische code afsluiten in overleg met de sector, die regels naleven en aan de buitenwereld tonen dat overtredingen gesanctioneerd worden, zijn ook vandaag nog belangrijke stappen om het vertrouwen te herstellen. Een bankierseed is een van de maatregelen om de bankensector te verbeteren. Zowel de banken als de burgers hebben daar baat bij. In het regeerakkoord en in uw beleidsverklaring staat dat er werk zal worden gemaakt van een bankierseed in uitvoering van die wet van 2019.

 

Wat is de stand van zaken in het overleg met de bankensector om tot een gedragscode te komen? Welke eventuele twistpunten of moeilijkheden moeten nog worden opgelost? Zal de Belgische bankierseed sterk afwijken van de bankierseed die sinds 2015 in Nederland geldt? Zo ja, op welke vlakken en waarom? Wanneer kunnen wij het ministerieel besluit verwachten dat de bankierseed zal invoeren? Tegen wanneer zal die bankierseed ten laatste afdwingbaar worden?

 

25.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vanbesien, u heeft in mijn beleidsnota inderdaad gelezen dat er in overleg met de sector en in uitvoering van de wet die tijdens de vorige legislatuur aangenomen werd een bankierseed zal worden ingevoerd. Momenteel hebben wij contact met de FSMA, die een gedragsregeling zal uitwerken en ook een analyse zal maken van bestaande regelingen. U verwees naar Nederland, maar er wordt ook gekeken naar de andere Europese lidstaten. Zodra die tekst beschikbaar is, zal ik die bespreken met de sector, voorleggen aan de regering en dan hier ook toelichten. Over een deadline kan ik u vandaag geen verdere informatie verschaffen, maar we proberen het overleg en het dossier vooruit te doen gaan.

 

25.03  Dieter Vanbesien (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, de bankierseed is één van de laatste wetten die werden goedgekeurd tijdens de vorige legislatuur. Het is een manier om het vertrouwen van het publiek in de grote banken te vergroten. Tijdens en na de financiële crisis was dat absoluut nodig en ook nu, in een nieuwe crisis waar de banken en de financiële wereld niet als dusdanig bij betrokken zijn, voelt men opnieuw dat wantrouwen. Dat wordt ook niet verholpen door anekdotes over sommige kredietaanvragen in de voorbije maanden. Een bankierseed kan dus helpen om dat vertrouwen te versterken. De wet is ondertussen twee jaar oud en de invoering ervan is deels vertraagd. Ik kan er geen deadline op plakken, maar ik hoop wel dat dit asap kan worden ingevoerd.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

26 Samengevoegde vragen van

- Dieter Vanbesien aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De zitdagen voor de belastingaangiften" (55018227C)

- Steven Matheï aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De ondersteuning bij de aangifte van personenbelasting" (55018357C)

- Kurt Ravyts aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "Fysieke zitdagen en papieren versies van de belastingaangifte voor kwetsbare mensen" (55018339C)

26 Questions jointes de

- Dieter Vanbesien à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Les permanences pour les déclarations d'impôt" (55018227C)

- Steven Matheï à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "L'aide au remplissage de la déclaration à l'impôt des personnes physiques" (55018357C)

- Kurt Ravyts à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Des permanences physiques et des versions papier de la déclaration d'impôt pour les plus démunis" (55018339C)

 

26.01  Dieter Vanbesien (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, in 2020 heb ik aan uw voorganger gevraagd of het voor de FOD Financiën mogelijk was om op een veilige manier de fysieke zitdagen, die de dienst normaal organiseert, te laten doorgaan. In normale tijden worden die momenten in steden en gemeenten georganiseerd, om mensen fysiek te helpen bij het invullen van hun belastingaangifte.

 

Wij weten dat er een grote nood aan die hulp is. In 2019 hebben 620.000 Belgen van de dienst gebruikgemaakt.

 

Taalbarrières en de complexiteit van de belastingaangifte zorgen ervoor dat de telefonische hulp die de FOD Financiën vandaag aanbiedt, voor veel mensen niet volstaat.

 

In 2020 argumenteerde uw voorganger dat het stijgende aantal voorstellen van vereenvoudigde aangiftes betekende dat ook de fysieke dienstverlening minder noodzakelijk was. In 2021 is dat aantal echter teruggedrongen na waarschuwingen van de ombudsman dat de voorstellen te veel fouten bevatten, meestal in het nadeel van de belastingplichtige.

 

Vandaag is de situatie anders dan in 2020. De vaccinatiegraad stijgt aanzienlijk en ook onze kennis van het virus en onze kunde om er veilig mee om te gaan, zijn groter. Ook kunnen wij vandaag het belang van de fysieke sessies beter inschatten.

 

Daarom heb ik enkele vragen voor u.

 

Zult u alsnog overwegen fysieke zitdagen te organiseren met de steden en gemeenten die signaleren dat zij de zitdagen als noodzakelijk ervaren en die veilige werkomstandigheden kunnen garanderen?

 

Is er overleg geweest tussen de FOD Financiën en de grote steden en gemeenten, om op een veilige manier fysieke zitdagen te organiseren? Wat was het resultaat van dat overleg? Waarom is er uiteindelijk voor gekozen de zitdagen niet te laten doorgaan?

 

Hoe beoordeelt u de effecten van het uitblijven van de fysieke zitdagen op de accuraatheid van de belastingaangiftes die in 2020 werden ingediend?

 

Hoe evalueert u de telefonische hulp die in 2020 werd geboden? Stuit de FOD Financiën vaak op taalbarrières? Op welke vlakken zal de FOD de telefonische dienstverlening bijsturen in het licht van de ervaring van 2020?

 

Ten slotte, bent u het met mij eens dat het een ongewenste situatie is dat de meest kwetsbaren, die het sterkst afhankelijk zijn van fysieke dienstverlening, ook financieel het meeste nadeel zullen ondervinden, als er geen zitdagen worden georganiseerd?

 

Ik kijk uit naar uw mening daarover.

 

26.02  Steven Matheï (CD&V): Mijnheer de minister, ik sluit aan bij de vorige spreker. Wij weten immers allemaal dat er in 2020 geen fysieke zitdagen konden plaatsvinden en dat er telefonische een ondersteuning is geweest. Wat is de evaluatie daarvan?

 

Voor 2021 wordt de telefonische hulp voortgezet. Er was ook een vraag naar fysieke contactmomenten.

 

Mijnheer de minister, naar ik heb begrepen, hebt u gisteren gecommuniceerd dat er alsnog fysieke contactmomenten komen, wat een goede zaak is.

 

Wij hebben de hiernavolgende vragen daarbij. Komt er extra capaciteit? Wordt er nog speciaal rond gecommuniceerd? Hoe gaat dit precies in zijn werk? Is er aandacht voor de mensen die het meest kwetsbaar zijn?

 

26.03  Kurt Ravyts (VB): Mijnheer de minister, ik heb ook met belangstelling uw interview in Humo gelezen. Het is een heel sympathiek interview. U bent er voor alle mensen, als burgemeester.

 

Hier gaat het inderdaad over de mensen, over de problematiek rond de fysieke zitdagen van de FOD Financiën. Tegenover de armoedeorganisaties was u zeer snel om een antwoord te geven. U zei dat het belangrijk is dat men vóór 30 juni 2021 een telefonische afspraak maakt met het oog op fysieke zitdagen die in september zouden worden hernomen.

 

Toen maakte ik me meteen de bedenking dat het hier wellicht zou gaan over mensen die uitstel van aangifte vragen. Hoe moet ik dat precies begrijpen? De eerste deadline voor de aangifte is immers al op 30 juni 2021, de tweede deadline is 15 juli 2021. Het gaat dus niet over mensen die werken met een mandaathouder en die tot in het najaar de tijd hebben.

 

26.04 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer de voorzitter, ik heb een zeer lange voorbereiding, maar ik ga daar even van afwijken. Het thema dat u hebt aangehaald, vind ik immers zelf bijzonder belangrijk. Daarom wil ik de situatie even duiden en uitleggen waarom ik deze beslissing heb genomen.

 

In eerste instantie was er in 2020 enkel een telefonische ondersteuning mogelijk. Die is zeer positief onthaald. Er waren 311.000 aangiften die ingevuld zijn met telefonische hulp. Daarnaast kwamen er in de periode mei-juni 2020, de periode van de aangifte en het voorstel dat de belastingplichtigen kregen, bijkomend 225.000 oproepen binnen. Op zich kunnen we dus wel zeggen dat dit op een zeer positieve manier werd geëvalueerd.

 

Ten tweede, bij de voorbereiding van dit aangifteseizoen was het de bedoeling dat de FOD Financiën, net omwille van de positieve feedback, op een gelijkaardige manier te werk zou gaan. Daarbij zou men de mensen proactief contacteren, nog vooraleer de belastingsbrief was toegekomen, om een afspraak te maken om hen ook dit jaar te helpen bij het invullen van de belastingsbrief. Het was perfect mogelijk om de mensen in april, voor het aangifteseizoen, op te bellen met de vraag om een afspraak in te plannen omdat zij vorig jaar ook van de telefonische hulp hadden gebruikgemaakt.

 

Ik vond het zelf bijzonder belangrijk dat er meer mogelijk was dan vorig jaar en dat er ook fysieke ondersteuning beschikbaar was. Deze beslissing werd in maart genomen, op een moment dat we nog niet wisten hoe de coronacrisis verder zou evolueren. We wisten niet of er nog veel problemen zouden zijn, waardoor het moeilijk zou zijn om fysieke ondersteuning aan te bieden.

 

Om die reden is in maart beslist dat iedereen een afspraak kan maken. Die afspraken zullen plaatsvinden in september omdat er dan minder risico's zullen zijn en iedereen dan gevaccineerd zal zijn.

 

De reden waarom we vragen om een afspraak te maken vóór 30 juni is duidelijk, denk ik. Op die manier weten wij dat de belastingsbrief van iemand die niets ingediend heeft maar een afspraak heeft gemaakt, in september zal worden ingevoerd.

 

Ik wil aan de ene kant toch wel duidelijk maken dat het voor mij heel belangrijk is dat fysieke ondersteuning mogelijk is. Als burgemeester weet ik hoe belangrijk die lokale zitdagen zijn. Ik begrijp ook dat het voor sommige zeer kwetsbare mensen zelfs moeilijk is om gewoon nog maar te telefoneren. Om die reden hebben we met de lokale besturen de afspraak gemaakt dat mensen naar de lokalen van het OCMW mogen komen om te bellen met de FOD Financiën. Ook die ondersteuning hebben we dus mogelijk gemaakt. Uiteraard is het de bedoeling om volgend jaar, wanneer het weer mogelijk zal zijn, de lokale zitdagen weer te organiseren.

 

Voor alle duidelijkheid, dit vraagt heel veel tijd van de FOD Financiën. Ik vind die ondersteuning bijzonder belangrijk. Denk alleen al maar aan de personen die de afspraken inboeken. Telefonisch is een zeventigtal medewerkers daar bijna tweeënhalve maand mee bezig. Zowat 830 medewerkers helpen de aangiftes invullen via de telefoon. In het najaar zullen we dan nog de fysieke bijeenkomsten hebben, die weliswaar enkel plaatsvinden in de lokalen van de FOD Financiën, dit om de juiste ruimtes te kunnen gebruiken voor de veiligheid van onze medewerkers. We hebben getracht – dat wil ik benadrukken – iedereen de kans te geven om op de best mogelijke manier de nodige ondersteuning te krijgen en met de FOD Financiën een gepaste oplossing te vinden.

 

26.05  Dieter Vanbesien (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het doet mij plezier dat u zegt dat u het zich persoonlijk aantrekt en er het belang van inziet. We moeten heel voorzichtig zijn met het afbouwen van bepaalde dienstverlening, omdat we daar gemakkelijk kwetsbare groepen in missen. Ik ben blij met uw antwoord dat er meer kan dan vorig jaar en dat er een mogelijkheid is om fysiek te worden geholpen. De procedure zal wel wat verwarrend zijn, want men moet een afspraak maken vóór 30 juni, voor een afspraak in september. Communicatie hierover zal heel belangrijk, nee, cruciaal zijn. De lokale overheden zullen daar zeer sterk bij moeten helpen. Wij zullen ook helpen en deze regeling zo goed als mogelijk promoten. Ik dank u voor het meedenken in die richting.

 

26.06  Steven Matheï (CD&V): Mijnheer de minister, ik sluit mij daarbij aan. De visie die u naar voren hebt gebracht, siert u. Op deze manier werd een zeer pragmatische oplossing gevonden voor een prangend probleem voor een bepaalde categorie mensen.

 

Ik sluit mij aan bij uw oproep om zeker inzake communicatie het nodige te doen en daarvoor een partner te zien in de gemeentebesturen en de OCMW's.

 

26.07  Kurt Ravyts (VB): Mijnheer de minister, die verduidelijking was zeer interessant. Mijn collega had het over "verwarring." In de pers stond "enigszins verwarrend werken." Ik ben dus blij dat u aangeeft dat contactname vóór 30 juni betekent dat mensen in september fysiek terechtkunnen voor hun belastingaangifte.

 

Er was ook – terecht – aandacht vanwege de armoedeorganisaties voor het plan om alsnog een papieren aangifte te kunnen krijgen. Uit de realitycheck blijkt immers dat een aantal mensen moeilijkheden blijft ondervinden met het digitaliseringproces.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

27 Vraag van Dieter Vanbesien aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De belastingvermindering bij echtgenoten door giften" (55018230C)

27 Question de Dieter Vanbesien à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "La réduction d'impôts pour les libéralités faites par des conjoints" (55018230C)

 

27.01  Dieter Vanbesien (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn laatste vraag van vandaag gaat over een melding die ik kreeg van iemand voor wie de belastingvermindering voor giften veel lager uitvalt dan verwacht. In theorie kan men onder bepaalde voorwaarden voor het aanslagjaar 2021 een belastingvermindering krijgen van 60% van het bedrag dat men aan goede doelen heeft geschonken. Dat was een van de maatregelen die we vorig jaar hebben ingevoerd. Bij echtgenoten wordt de belastingvermindering proportioneel verrekend naargelang het aandeel van beide echtgenoten in het gemeenschappelijk belastbaar inkomen. Dit kan tot gevolg hebben dat de belastingvermindering die effectief wordt toegekend kleiner is dan het bedrag dat men bekomt indien men de zaak bekijkt vanuit het inkomen van slechts een van beide echtgenoten.

 

Stel dat Jan een inkomen heeft van 10.000 euro en Els van 50.000 euro, samen is dat 60.000 euro. Stel verder dat zij dankzij hun giften 600 euro in mindering mogen brengen van hun belastingen. Dat is dus 100 euro bij Jan en 500 euro bij Els, proportioneel naar het inkomen. Aangezien Jan geen of amper belastingen moet betalen op zijn belastbaar inkomen, heeft het koppel slechts recht hebben op de belastingvermindering van ongeveer 500 euro van Els. Jans aandeel in de belastingvermindering kan immers slechts in mindering worden gebracht van de belastingen die hij effectief had moeten betalen. Indien Els als alleenstaande de giften had uitgevoerd, had zij wel recht gehad  een belastingvermindering van 600 euro.

 

Kan u bevestigen dat uw administratie effectief volgens de hierboven beschreven methode de belastingvermindering berekent bij echtgenoten, of is het een fout in de Tax-on-webapplicatie?

 

In de hypothese dat het niet aan Tax-on-web ligt, gelooft u dan dat deze berekeningsmethode op gespannen voet staat met het gelijkheidsbeginsel wanneer we de benadeelde echtgenote vergelijken met een alleenstaande die de giften uitvoert? Zal u de wet wijzigen zodat het effectieve belastingvoordeel bij echtgenoten in elk geval zo dicht mogelijk ligt bij het percentage waar ze recht op hebben?

 

Gelooft u dat de burgers voldoende op de hoogte zijn van deze regeling? Zal u de FOD Financiën aansporen mensen hier beter over te informeren, onder andere het voorbeeld zoals eerder beschreven in te nemen op de informatiepagina's over giften?

 

27.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Vanbesien, bij een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering voor giften inderdaad evenredig opgedeeld in functie van het gezamenlijk belast inkomen van elke echtgenoot ten opzichte van het totale gezamenlijke belast inkomen van beide echtgenoten. Dat heeft de wetgever ook zo vastgelegd in het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992. Mijn administratie voert die bepaling correct uit. Het principe van een belastingvermindering is dat die wordt aangerekend op de verschuldigde belasting. Wanneer de resterende belasting ontoereikend is om de belastingvermindering volledig aan te rekenen, gaat een deel van dat voordeel verloren. Datzelfde principe geldt trouwens ook voor een alleenstaande.

 

Wanneer die aanspraak maakt op een belastingvermindering en zijn resterende belasting ontoereikend is, dan zal daar ook een deel van het belastingvoordeel verloren gaan.

 

Ik heb op dit moment niet de intentie om de wet op dit punt te wijzigen. Het mechanisme van het huwelijksquotiënt laat in de meerderheid van de gevallen toe om reeds volledig van het voordeel te kunnen genieten. Deze aanrekening is trouwens gemeenschappelijk aan de meerderheid van de huidige belastingverminderingen.

 

In verband met de giften en de vraag naar communicatie, wordt dat effect ook uitgelegd in de FAQ die op de website van de FOD Financiën is gepubliceerd onder de link Particulieren, Belastingvoordelen, Giften. Drie keer klikken dus en u kent het antwoord.

 

27.03  Dieter Vanbesien (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, mijn vraag is gebaseerd op een actuele casus. Waarschijnlijk zal het inderdaad niet zo heel vaak voorkomen, maar het blijft wel jammer. Vorig jaar hebben wij de belastingaftrek voor giften tijdelijk opgetrokken, van 45 naar 60 %. De bedoeling daarvan was om mensen te overtuigen meer te schenken dan anders, om de negatieve effecten van corona op ngo's en goede doelen voor een stuk te compenseren. Dat is effectief wat er gebeurd is in deze casus.

 

De organisaties zelf hebben daarover expliciet campagne gevoerd en er zijn dus mensen die effectief door deze regel meer hebben geschonken. Als nu blijkt dat door deze manier van berekenen de belastingvermindering voor een stuk anders uitvalt dan verwacht, dan gaat dat hun vertrouwen schenden. Ik hoop vooral dat ze volgend jaar hun giften niet gaan verminderen om het verschil te compenseren.

 

Ik hoor dat er op korte termijn geen initiatief van uw kant zal komen. Misschien zullen wij zelf eens bekijken of wij initiatief kunnen nemen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

28 Vraag van Steven Matheï aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De giften aan culturele instellingen" (55018239C)

28 Question de Steven Matheï à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Les libéralités faites à des institutions culturelles" (55018239C)

 

28.01  Steven Matheï (CD&V): Mijnheer de minister, aan giften aan culturele instellingen is er een belastingvermindering verbonden. Om die belastingvermindering te kunnen genieten, moeten die culturele instellingen erkend zijn door de FOD Financiën. Veel van de culturele instellingen zijn reeds erkend door het departement Cultuur van de daarvoor bevoegde deelstaten. Soms komen die twee in conflict met elkaar, met name wanneer een culturele instelling wel erkend is in een deelstaat, maar niet door de FOD Financiën. Dat leidt tot onbegrip, omdat een gelijke situatie anders wordt beoordeeld. Ook speelt mee dat de culturele instellingen het in de huidige periode moeilijk hebben.

 

Op een eerdere vraag antwoordde een van uw voorgangers, toenmalig minister Van Overtveldt, dat een erkenning door een gemeenschap niet automatisch inhoudt dat de instelling ook wordt erkend als een instelling waarvoor de giften in aanmerking komen voor belastingvermindering. Hij wilde de regeling ook niet aanpassen.

 

Mijnheer de minister, kunt u verklaren waarom sociaal-culturele instellingen niet worden erkend als instellingen die belastingvrije giften kunnen ontvangen, ook al voldoen zij aan de deelstatelijke erkenning? Hoe denkt u daarmee om te gaan? Kunnen beslissingen eventueel op elkaar worden afgestemd?

 

28.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Matheï, organisaties die als culturele instelling erkend willen worden, moeten voldoen aan een reeks voorwaarden. Volgens de wettelijke en reglementaire bepalingen moet het advies aan de betreffende gemeenschapsregering gevraagd worden, maar in de huidige stand van de wetgeving is dat advies niet bindend.

 

De voorwaarden bij de bevoegde gemeenschapsminister, waardoor de verenigingen een erkenning en subsidiëring voor hun werking verkrijgen, verschillen van de voorwaarden voor een federale belastingvermindering door de schenkers. Een erkenning bij een Gemeenschap houdt in de huidige stand van de reglementering geen automatische erkenning door mijn administratie in. Indien uit een onderzoek blijkt dat niet is voldaan aan alle algemene en specifieke erkenningsvoorwaarden, wordt de instelling daarvan ook in kennis gesteld.

 

Ik ben mij ten zeerste bewust van de problematiek omtrent de erkenning van culturele instellingen in het kader van de belastingvermindering voor giften. U vindt in mij dan ook zeker een bondgenoot om die problematiek aan te pakken en om een structurele oplossing te vinden weliswaar conform de ratio legis van het koninklijk besluit van 3 augustus 1983. Indertijd werd de erkenningstoets door de Gemeenschappen immers naar Financiën overgeheveld en werden er strikte erkenningsvoorwaarden opgenomen.

 

28.03  Steven Matheï (CD&V): Dank u wel voor uw antwoord. Men moet inderdaad weten waar men aan toe is. Het mag niet dat er voor gelijkaardige instellingen anders geoordeeld wordt, want dat leidt alleen maar tot verwarring. Het verheugt mij dat u partner bent om ter zake duidelijkheid te creëren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 55018262C van de heer Francken wordt op zijn vraag uitgesteld.

 

29 Vraag van Wouter Vermeersch aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De financiële instelling Arco" (55018269C)

29 Question de Wouter Vermeersch à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "L'institution financière Arco" (55018269C)

 

29.01  Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, het is dit jaar precies tien jaar geleden dat Arco ten val kwam. Het investeringsvehikel van het ACW had voor het overgrote deel in Dexia geïnvesteerd. Toen Dexia in de problemen kwam door de financiële crisis, ging Arco uiteindelijk mee ten onder. Meer dan 800.000 kleine Vlaamse spaarders zagen hun geld in rook opgaan, samen goed voor 1,5 miljard euro. Het is één van de grootste financiële schandalen uit de Belgische geschiedenis. Pogingen van de federale regering om dat verlies te compenseren, botsten op terechte juridische bezwaren.

 

Duizenden coöperanten stapten intussen naar de rechter en deze maand start de eerste rechtszaak voor de ondernemingsrechtbank van Brussel. Er is ook een tweede rechtszaak voor de rechtbank van eerste aanleg tegen Belfius en de Belgische Staat.

 

Beweging.net, het vroegere ACW, bleef tot voor kort buiten schot, maar daar komt nu verandering in. Zij worden nu ook gedagvaard. Het Vlaams Belang begrijpt trouwens ten volle dat Beweging.net vandaag wordt gedagvaard. Ze hadden alle investeringen in één enkele post gestopt, die van Dexia, wat niet echt verstandig was. De coöperanten van Arco werden ook misleid over het risico van die beleggingen. Bovendien heeft het vroegere ACW nog wat spaarpotten in het buitenland.

 

Ik kom dan tot de essentie. Het dossier-Arco komt zeker opnieuw op de regeringstafel. Er hoefde daarover echter niets in het regeerakkoord te staan omdat er nog gerechtelijke procedures lopen. Dat zei CD&V-voorzitter Joachim Coens in De zevende dag.

 

Mijnheer de minister, ik heb u deze vraag vorig week gesteld in de plenaire vergadering, maar u heeft ze niet willen beantwoorden. Vandaar dat ik ze hier nog even herhaal. Hoe ver staat men daar nu mee? Werd er binnen de regering überhaupt al gesproken over het dossier? Komt het dossier op de regeringstafel? Hebt u uw collega's daarover al aangesproken? Zal u als vicepremier en minister van Financiën het dossier op de regeringstafel leggen?

 

29.02 Minister Vincent Van Peteghem: Betreffende de gerechtelijke procedure waarnaar u verwijst, bepalen de beschikkingen van 11 oktober 2017 in een rechtszaak de start van de rechtsdagen op woensdag 9 juni 2021. Dat is niet gewijzigd. Sinds de bespreking in de plenaire vergadering van vrijdag 2 oktober 2020 is de situatie evenmin gewijzigd. De gerechtelijke procedure zal haar beloop hebben. De Belgische Staat is daarbij één van de partijen waartegen een vordering wordt ingesteld. In die zin zal de uitspraak van de rechtbank in voorkomend geval dan ook besproken worden.

 

29.03  Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor het korte en bondige antwoord. De dagvaarding van ACW of Beweging.net is een logische stap voor de kleine spaarders die destijds schaamteloos bedrogen werden bij de aankoop van hun aandelen.

 

De wijze waarop de bedrogen aandeelhouders behandeld zijn geweest door de opeenvolgende regeringen tart ook elke verbeelding. Eerst was er de loze belofte van de staatswaarborg. Daarna zou toenmalig minister van Financiën, Koen Geens van CD&V de terugbetaling garanderen in een volgend regeerakkoord. Daarvan is niets terechtgekomen.

 

Voor het Vlaams Belang is de wijze waarop paars-groen de zaak aanpakt, of het net niet doet, zo mogelijk nog erger dan die woordbreuk. Dat de niet verkozen Annelies Verlinden, die als advocaat namens de Belgische Staat opgetreden had in deze zaak, minister werd, was een bijkomende klap in het gezicht van alle Arco-spaarders.

 

In het regeerakkoord wordt met geen half woord gerept over de Arco-zaak. Ook vandaag hebben wij een weinigzeggend antwoord gekregen. Men doet alsof het probleem gewoonweg niet bestaat. Voor het Vlaams Belang is het duidelijk dat de schuld enkel en alleen bij Beweging.net, het vroegere ACW, ligt.

 

In geen geval mag de belastingbetaler hiervoor opdraaien. Het ACW heeft de spaarders misleid met de leugen dat het om een verantwoorde en risicovrije belegging ging. Het kon echter niet onverantwoorder zijn. Er werd enkel in risicovolle producten bij Dexia belegd.

 

De zaak had al lang opgelost moeten zijn. Beweging.net, die nu met haar beleggingen in belastingparadijzen zit, heeft ook de middelen om elk van de door haar bedrogen spaarders te vergoeden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

30 Vraag van Wouter Vermeersch aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De keuze van de minst belaste weg" (55018271C)

30 Question de Wouter Vermeersch à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Le choix de la voie la moins imposée" (55018271C)

 

30.01  Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, u hebt deze vraag niet willen beantwoorden in de plenaire vergadering, maar ik vind ze wel fundamenteel. Daarom stel ik ze vandaag opnieuw. Het gaat immers om een fundamenteel principe. Tijdens de plenaire vergadering van vorige week hield de voorzitster van onze commissie, die intussen weg is wegens een andere verplichting, een vurig pleidooi voor het principe van de minst belaste weg.

 

In uw beleidsverklaring lezen we echter iets anders: "Het nieuwe belastingstelsel moet zo worden opgezet dat de mogelijkheden op het vlak van optimalisatie tot een minimum worden beperkt of ontmoedigd met het oog op een correcte toepassing van de belasting." Die passage  inzake belastingsoptimalisatie doet vermoeden dat u het principe wil omkeren, namelijk een keuze voor de meest belaste weg, mijnheer de minister.

 

Mijn vraag is dus heel duidelijk: houden de minister van Financiën en de regering vast aan het principe van de minst belaste weg? Met het oog op fiscale rust is het absoluut noodzakelijk dat er nu duidelijkheid komt of dat fundamentele fiscale principe met deze regering overeind blijft of op de schop gaat. Kunt u hierover eindelijk duidelijkheid creëren?

 

30.02 Minister Vincent Van Peteghem: Het regeerakkoord stelt inderdaad dat het nieuwe belastingstelsel zo moet worden opgezet dat de mogelijkheden op het vlak van optimalisatie tot een minimum worden beperkt of ontmoedigd met het oog op de correctie toepassing van de belasting. Dat betekent evenwel niet dat het principe van de minst belaste weg zal worden vervangen door het principe van de meest belaste weg, zoals u hier suggereert.

 

Het leidende principe van de bredere fiscale hervorming past in de internationale evolutie van transparantie, gelijke behandeling en een level playing field. Die evolutie komt tot uiting in de werkzaamheden van de OESO, denk maar het project rond de belasting van digitale spelers en de minimumbelasting, en in die van de Europese Commissie, met de opeenvolgende DAC's (Directive on Administrative Cooperation). Die hebben allemaal tot doel om fiscale optimalisatieroutes te sluiten, wanneer men vaststelt dat de belastingplichtige niet-bedoelde wegen bewandelt om zijn belastingdruk te verminderen.

 

Dat sluit ook naadloos aan bij titel 2.7: "Eerlijke fiscaliteit en correcte inning" van het regeerakkoord. Dat wordt nog versterkt door de noodzaak aan economisch herstel na de covidpandemie. Na de crisis valt het niet te verdedigen dat een belastingstelsel zou toelaten om met louter fiscale oogmerken de bijdrage aan dat herstel tot een minimum te herleiden.

 

30.03  Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, u zegt dat de regering niet de meest belaste weg oplegt, maar het was voldoende duidelijk dat met de regering een einde wordt gemaakt aan de keuze voor de minst belaste weg. U hebt geen duidelijkheid geschapen of dat principe overeind blijft. U zei dat u niet de meest belaste weg kiest, maar u hebt dat principe niet herbevestigd. U hebt dat vorige week in de plenaire vergadering niet gedaan en u hebt dat vandaag ook niet gedaan, waarvan akte. Ik begrijp dat met deze regering en met u als minister van Financiën dat principe definitief op de schop gaat.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

31 Question de MArco Van Hees à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "La fiscalité du chômage temporaire corona" (55018324C)

31 Vraag van MArco Van Hees aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De belastingregeling in geval van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht (corona)" (55018324C)

 

31.01  MArco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, la taxation du chômage corona inquiète de nombreux travailleurs. Dans l’avis qu’elle a formulé au sujet de la proposition de loi du PTB, la CSC indique qu’au total,  1,4 million de travailleurs retrouveront l’impact – pas forcément négatif – du chômage temporaire sur leur avertissement-extrait de rôle.

 

Le 12 mai dernier, en séance plénière, mon collègue Gaby Colebunders, vous a interrogé sur le sujet et vous a suggéré d’appliquer une taxation distincte au taux de 16,5 %, comme cela se fait pour le droit passerelle de crise des indépendants. Vous lui avez répondu ceci et je cite le compte rendu analytique: "Il est ressorti des simulations que les revenus les plus bas ne seraient pas touchés. Dans de nombreux cas, les montants remboursés aux travailleurs aux revenus les plus bas sont même supérieurs à ceux qu'ils auraient perçus s'ils n'avaient pas été mis en chômage temporaire. La proposition formulée aujourd'hui par M. Colebunders alourdirait précisément la facture fiscale des revenus les plus bas."

 

Monsieur le ministre, pensez-vous que l’article 171 du Code des impôts sur les revenus ne protège pas suffisamment le contribuable contre tout risque d’un alourdissement de l’impôt par l’application d’une imposition distincte des allocations de chômage temporaire? Confirmez-vous le chiffre de la CSC de 1,4 million de travailleurs concernés par le chômage temporaire en 2020? Pour combien de ceux-ci cet impact se traduira-t-il par une augmentation du supplément d’impôts dans l’avertissement-extrait de rôle? Quel serait le coût budgétaire de l’application d’une imposition distincte au taux de 15 % des allocations de chômage temporaire?

 

31.02  Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Van Hees, une imposition distincte prévue à l'article 171 du Code des impôts sur les revenus de 1992 protège en effet le contribuable dans le sens où le taux distinct est applicable sauf si l'imposition globale avec les autres revenus du contribuable est plus favorable.

 

Toutefois, appliquer un taux distinct de 16,5 % aux allocations de chômage temporaire aurait pour effet que les travailleurs avec un bas salaire qui ont continué à travailler pendant la crise du covid-19 supportent in fine une charge fiscale plus élevée et percevront un revenu net inférieur aux travailleurs qui ont été mis en chômage temporaire et qui n'ont donc pas travaillé durant la même période. Cette situation ne serait pas acceptable.

 

Sur la base des chiffres de l'ONEM, je peux vous confirmer que 1,39 million de personnes ont perçu des allocations de chômage temporaire au cours de l'année 2020. Il est à signaler que ces personnes n'ont pas toujours obtenu 5 jours/5 des allocations de chômage. Diverses options et combinaisons sont envisageables. Certains n'ont perçu qu'un jour par semaine les allocations de chômage en question.

 

Étant donné que les contribuables n'ont pas encore remis leur déclaration relative à l'exercice d'imposition 2021, il n'est pas possible de vous donner une réponse adéquate. En effet, le solde final de l'avertissement-extrait de rôle (AER) tient compte des autres revenus imposables à savoir, les revenus immobiliers, mobiliers et divers. De plus les réductions d'impôts ont également un impact sur le solde final.

 

Tous ces éléments ne sont pas encore connus ce qui ne permet pas un calcul représentatif. En outre, je vous signale qu'à côté des contribuables qui auront un solde à payer sur les AER, d'autres percevront un remboursement moins élevé parce qu'ils ne bénéficient pas de réduction du précompte professionnel.

 

Lors de l'exercice d'imposition 2019, 53 % des déclarations ont résulté en un remboursement en faveur du contribuable et 29 % des déclarations ont conduit à un supplément d'impôts à payer. Les 18 % restants sont des déclarations ayant un solde final nul.

 

Pour les raisons mentionnées ci-dessus, il n'est pas possible d'estimer l'impact budgétaire d'une taxation distincte à 16,5 % des allocations de chômage temporaire. De plus, celles-ci ne sont pas déclarées précisément sur la déclaration puisqu'il n'existe pas de code spécifique pour les allocations de chômage temporaire dans la déclaration à l'IPP. Celles-ci sont combinées aux autres allocations de chômage.

 

31.03  MArco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, vous confirmez que l'article 151 du Code des impôts sur les revenus protège les contribuables et lorsqu'une application distincte est envisagée, si la taxation globale est plus avantageuse, il n'y a pas d'application de la taxation de manière distincte. Vous avez répété plusieurs fois qu'il y avait un risque pour les revenus les plus faibles de payer plus d'impôts avec une taxation distincte et vous confirmez donc aujourd'hui que ce que vous aviez affirmé n'était pas correct. Heureusement, il existe cette mesure de sauvegarde que l'on trouve dans le Code des impôts sur les revenus.

 

Pour le reste, je vous répète une fois de plus la nécessité, voire l'urgence de légiférer dans ce domaine pour que les nombreuses personnes qui ont été au chômage en 2020 ne subissent pas une double peine puisqu'elles ont déjà subi la première peine d'une perte de revenus, les allocations de chômage étant inférieures au salaire perçu. La double peine serait de devoir payer en plus un supplément d'impôts en 2021.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

32 Question de MArco Van Hees à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "Le « film de propagande » diffusé au personnel du SPF Finances" (55018325C)

32 Vraag van MArco Van Hees aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "Het 'propagandafilmpje' dat onder het personeel van de FOD Financiën verspreid werd" (55018325C)

 

32.01  MArco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, dans son édition de mai 2021, Flash Info Finances, le bulletin d’information de la CGSP du SPF Finances, épingle le film Finflex diffusé au personnel du SPF et qui concerne la future modification des différents horaires de travail possibles pour le personnel. La direction du SPF précise à propos du contenu de ce film que "cela n'a pas encore été validé" et "que c'est actuellement encore en cours de négociation avec les syndicats". C'est là que réside le problème. Pourquoi diffuse-t-on un film sur des mesures qui ne sont pas encore définitives?

 

Je cite le bulletin du syndicat: "La question est donc de savoir pourquoi cette vidéo est-elle alors déjà diffusée aux collaborateurs. En ce qui concerne le contenu, il y a aussi beaucoup de critiques à faire sur cette vidéo. Elle est incomplète et unilatérale. Cela ressemble à un film de propagande. Le film est incomplet car, notamment, il ne reprend que les grands principes et ne dit rien sur le fait que le système proposé sans enregistrement du temps de travail implique, pour ceux qui le choisiraient, l'introduction d'une semaine de travail de 40 heures! Cela signifie que les collaborateurs qui opteraient pour cette solution devraient en fait prester les douze jours de compensation "supplémentaires". (…) Ce que nous faisons en fait ici, c'est augmenter le nombre d’heures de travail par semaine!"

 

Le bulletin de la CGSP ajoute que "le film est partial, car il ne mentionne pas l'arrêt de la Cour européenne de justice sur l'enregistrement obligatoire des heures de travail. (…) Le nouveau système proposé, Finflex, fait de ce système d'enregistrement du temps un choix individuel (et donc pas une obligation) pour les agents du SPF Finances."

 

Autre critique du bulletin syndical: "L'organisation du temps de travail doit faire partie d'un règlement du travail. Ce règlement de travail est obligatoire depuis de nombreuses années et pourtant, le SPF Finances n'en dispose toujours pas".

 

Monsieur le ministre, est-il normal que le SPF Finances diffuse un film sur un projet sur lequel la concertation sociale n’est pas terminée, en y présentant la vision de la direction et en omettant les critiques syndicales? Est-il normal d’introduire un horaire augmentant le temps de travail pour le porter à 40 heures par semaine? Est-il normal de violer l’obligation de l’enregistrement des heures de travail? Est-il normal que le SPF Finances ne dispose pas d’un règlement de travail?

 

32.02  Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Van Hees, la vidéo concernée est un enregistrement d'une présentation en interne du service d'encadrement Personnel & Organisation au cours de laquelle le projet de nouvel horaire est présenté aux collègues de P&O par ceux qui ont contribué au projet.

 

Le statut de ce dossier est donc éducatif et informatif pour le personnel impliqué dans le processus de consultation actuel et a été précisé à plusieurs reprises au cours de la présentation. L'administration regrette bien évidemment cette diffusion hors contexte.

 

Le nouvel horaire étant en cours de négociation, il est prématuré de parler d'un éventuel résultat. Toutefois, on peut se référer au règlement de travail du Service public fédéral (SPF) Stratégie et Appui, qui contient déjà ce principe. Le SPF Finances suit la réglementation en vigueur actuellement. La fonction publique discute de la portée de l'arrêt de la Cour de justice de l'Union européenne avec les partenaires sociaux dans le cadre du Comité P, en vue de proposer les modifications nécessaires au règlement, le cas échéant.

 

Le SPF Finances dispose de circulaires internes couvrant tous les chapitres et points du règlement de travail. La consolidation de ces circulaires dans un document unique fait l'objet d'une concertation sociale continue depuis de nombreuses années maintenant. L'administration met tout en œuvre pour finaliser ce règlement dans le respect du dialogue social.

 

32.03  MArco Van Hees (PVDA-PTB): Merci monsieur le ministre. Je prends note des regrets exprimés par l'administration quant à la diffusion hors contexte de cette vidéo sur un projet qui n'est pas finalisé, vidéo qui est par ailleurs assez partiale.

 

Je prends note également du fait que des tractations ont lieu quant à l'arrêt rendu par la Cour européenne de justice, afin d'essayer de trouver une solution.

 

Concernant l'absence de règlement de travail consolidé, je prends note du fait qu'une concertation a lieu pour essayer de finaliser cette consolidation. Même s'il s'agit d'un travail qui s'étale sur plusieurs années, il est étonnant qu'il faille autant de temps pour parvenir à cette consolidation. Je suppose qu'on va y arriver un jour.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

33 Question de MArco Van Hees à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "La fraude aux droits de succession de riches héritiers d'AB InBev" (55018358C)

33 Vraag van MArco Van Hees aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "De fraude met successierechten door rijke erfgenamen van AB InBev" (55018358C)

 

33.01  MArco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, le journal Le Soir du 31 mai, soit hier, a publié un important dossier sur une fraude fiscale présumée aux droits de succession de riches héritiers d'AB InBev, sur laquelle a enquêté l’Inspection spéciale des impôts (ISI). Cette succession a été organisée en recourant à divers comptes bancaires, sociétés et fondations logés dans des paradis fiscaux: Îles Vierges britanniques, Panama, Liechtenstein, Suisse, Luxembourg. Ce dernier pays est également concerné quant à un présumé faux domicile de la défunte vicomtesse, la succession ayant été ouverte au Luxembourg plutôt qu’en Belgique.

 

Les grandes familles d’actionnaires belges contrôlant la multinationale AB InBev, de Spoelberch et consorts, sont de véritables "serial fraudeurs", que l’on retrouve dans la plupart des "Leaks", "Papers" et autres grands scandales fiscaux. Justement, il ressort des travaux de différents économistes spécialisés, dont ceux de Gabriel Zucman, que la probabilité de fraude fiscale est considérablement plus élevée parmi les ménages les plus riches, en particulier dans le sommet de la pyramide: le 0,01 % le plus riche. Si l'on applique les analyses de M. Zucman à la Belgique, on peut déduire qu’un ménage du 0,01 % le plus riche fraude en moyenne 5,3 millions d'euros par an, soit 26 000 fois plus qu'un ménage appartenant aux 50 % les moins riches.

 

Monsieur le ministre, vu l'étendue de la fraude et l’importance des montants en jeu - parmi le 0,01 % le plus riche (environ 500 ménages possédant un patrimoine de plus de 50 millions d’euros) -, le SPF Finances ne devrait-il pas se doter d’une cellule de contrôle fiscal ciblée sur ces ménages, comme le recommande l’OCDE?

 

Parmi les cinq paradis fiscaux cités par Le Soir dans l’affaire en question, un seul figure dans la liste belge contenue à l’article 179, AR/CIR 92: à savoir, les Îles Vierges britanniques. Ne faut-il pas revoir cette liste pour qu’elle se trouve plus en phase avec la réalité?

 

Dans ce dossier, il est question d’un faux domicile luxembourgeois. Avez-vous des informations sur l’ampleur de ce type de pratique sur le territoire de notre voisin? Ne faudrait-il pas envisager une collaboration avec le Luxembourg pour combattre ces fausses domiciliations?

 

33.02  Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Van Hees, ce dossier a été traité dans le cadre de la structure et de la réglementation en vigueur - ce qui en démontre l'efficacité. En exécution de l'accord de gouvernement et de la déclaration du ministre des Finances de regrouper l'expertise en matière de construction privée, complexe et internationale, une telle cellule a été constituée au sein de l'ISI-CAF.

 

La liste des paradis fiscaux est établie sur la base des paramètres mentionnés dans la législation, et non à partir de déclarations parues dans la presse. Les développements internationaux concernant la lutte contre les juridictions non coopératives battent leur plein.

 

Je vous renvoie aux négociations de l'OCDE sur cette question.

 

L'enquête sur le dossier mentionné est en cours. Elle doit être conclue avant qu'il ne puisse être question de faits juridiques établis. Toute concertation sur ce dossier serait donc prématurée.

 

33.03  MArco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

Vous dites que l'organisation actuelle montre son efficacité au regard de l'affaire dont question. Mais il s'agit d'une affaire dont la presse a fait état. On ne connaît pas le nombre d'affaires qu'on a pu rater en raison de l'absence d'une cellule axée sur le 0,01 %.

 

Vous avez parlé d'une autre cellule qui a été créée, mais je n'ai pas très bien compris de quoi il s'agissait.

 

Enfin, vous avez déclaré que la liste des paradis fiscaux n'était pas constituée sur la base des informations divulguées dans la presse. Mais, à l'instar de ce qui s'est passé pour les dossiers des LuxLeaks et autres Papers, force est de constater que celle-ci a permis de décupler, en quelque sorte, la lutte contre les paradis fiscaux et la grande fraude fiscale quand les actions des autorités faisaient plus ou moins défaut. La presse joue donc un rôle très positif dans la lutte contre cette grande fraude fiscale. Vous devriez avoir plus de considération pour son travail!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

34 Vraag van Wouter Vermeersch aan Vincent Van Peteghem (VEM Financiën) over "Het ontslag van G. Noels uit de beheerraad van de Koninklijke Schenking" (55018368C)

34 Question de Wouter Vermeersch à Vincent Van Peteghem (VPM Finances) sur "La démission de G. Noels du conseil d'administration de la Donation Royale" (55018368C)

 

34.01  Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, na twaalf jaar stapt econoom Geert Noels uit de tienkoppige beheerraad van de Koninklijke Schenking. Hij deed nochtans een nobel werk: hij hielp de kosten te drukken en nieuwe inkomsten aan te boren, onder meer met de bouw van een luxueus woon-zorgcentrum in Oostende.

 

In zijn ontslagbrief schrijft Noels, ik citeer: "… dat de Koninklijke Schenking vandaag wordt geconfronteerd met belangrijke uitdagingen op andere domeinen, met name qua management en transparantie. Om die uitdagingen tot een goed einde te brengen, is krachtdadige actie vereist in een eensgezind bestuursorgaan. Op basis van onze interacties van de voorbije jaren ben ik tot de conclusie gekomen dat anderen beter geplaatst zijn dan ikzelf om die volgende fase van de transformatie van de Schenking in goede banen te leiden."

 

Welingelichte bronnen bevestigen aan De Tijd dat de heer Noels niet meer kon leven met de disfuncties en achterhaalde geplogenheden van de Schenking. Een principiële discussie had te maken met de figuur van Leopold II. Geert Noels stond in de beheerraad alleen met zijn oproep om afstand te nemen van Leopold II. De meeste beheerders leken diens rol in de Belgische geschiedenis echter eerder te verheerlijken.

 

De meningsverschillen gingen ook over de werking van de Schenking zelf. Zij zou haar personeel ondermaats behandelen, zowel qua verloning als omkadering. Ook het mechanisme van de Schenking neemt Noels in de beheerraad op de korrel. Terwijl hij nieuwe inkomsten aanboorde, stond er geen rem op de kosten die werden betaald om de koninklijke eigendommen te verbeteren. Met vier betrokkenen van het Hof in de beheerraad, heeft de koninklijke familie een stevige greep op de Schenking, terwijl de Schenking andere eigendommen, zoals haar hoeves in de Ardennen, waar gewone mensen wonen, laat verloederen.

 

Ook een voorstel van Hans D'Hondt, die als topman van de FOD Financiën in de beheerraad zit, om een groot deel van het patrimonium dat de koninklijke familie toch niet gebruikt, door te schuiven naar de Regie der Gebouwen, viel bij de rest van de beheerraad op een koude steen. Bovendien wordt het koninklijk domein in Laken van 180 hectare maar niet opengesteld voor het grote publiek. Laken is voor 49 % eigendom van de Staat en 51 % van de Schenking.

 

Ik heb hierover enkele vragen, mijnheer de minister. Is de beheerraad van de Koninklijke Schenking reeds samengekomen? Welk standpunt hebben de federale vertegenwoordigers daar ingenomen?

 

Hoe kan worden tegemoetgekomen aan de vermelde disfuncties en meningsverschillen inzake de Koninklijke Schenking, vooral inzake het gebrek aan transparantie en de afwenteling van kosten op de belastingbetaler?

 

Op de website van de FOD Financiën staat Geert Noels nog steeds als beheerder vermeld. Kan dat worden aangepast en wanneer zal dat gebeuren?

 

34.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Vermeersch, het ontslag van Geert Noels werd ingediend bij brief van 19 april 2021. Die brief bevat niet de verschillende elementen die in het persartikel worden vermeld. Ik zal dan ook niet verder ingaan op de interpretatie die de journalist daarvan geeft.

 

De raad van bestuur is sedert deze brief nog niet samengekomen, maar de bestuurders werden wel ingelicht over het ontslag. De vragen met betrekking tot de acties van de Koninklijke Schenking en andere concrete elementen kunnen uitvoerig aan bod komen op de geplande hoorzitting van deze commissie met vertegenwoordigers van de Koninklijke Schenking. Benoeming en ontslag van bestuurders van de Koninklijke Schenking gebeuren bij koninklijk besluit. De vermelding op de website zal dan ook worden aangepast na ondertekening van deze besluiten.

 

34.03  Wouter Vermeersch (VB): Dank u, mijnheer de minister voor uw duidelijke antwoord. De hoorzitting zal op 29 juni plaatsvinden. Ze werd reeds herhaaldelijk uitgesteld. Laten we hopen dat het er nu wel van komt in de commissie, want ik zie dat de pers de nodige aandacht heeft voor het dossier. Als Parlementsleden vragen wij uiteraard om dat dossier aan te pakken.

 

Sinds 1930 is de Koninklijke Schenking een zelfstandige, openbare instelling, onder toezicht van de minister van Financiën. De Schenking moet financieel volledig onafhankelijk zijn. Uit het onderzoek van Immo Royal, van verschillende media, blijkt dat dit 90 jaar later toch niet het geval is. De belastingbetaler betaalt wel degelijk mee voor de Koninklijke Schenking.

 

De Koninklijke Schenking krijgt opnieuw bakken kritiek, niet van externen, zoals Immo Royal, maar dit keer intern in de organisatie, naar aanleiding van het ontslag van de heer Noels.

 

Wij roepen u op om de zaak eindelijk op orde te brengen. Vlaams Belang heeft daartoe een wetsvoorstel ingediend. Wij rekenen op u als bevoegd minister om daar eindelijk orde op zaken te stellen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.12 uur.

La réunion publique de commission est levée à 18 h 12.