Commission des Affaires sociales, de l'Emploi et des Pensions

Commissie voor Sociale Zaken, Werk en Pensioenen

 

du

 

Mardi 22 juin 2021

 

Matin

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 22 juni 2021

 

Voormiddag

 

______

 

 


La réunion publique de commission est ouverte à 10 h 15 et présidée par Mme Marie-Colline Leroy.

De openbare commissievergadering wordt geopend om 10.15 uur en voorgezeten door mevrouw Marie-Colline Leroy.

 

Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.

De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.

 

01 Vraag van Nahima Lanjri aan Karine Lalieux (Pensioenen en Maatschappelijke Integratie) over "De berekening van het pensioen van zelfstandigen volgens de Ombudsdienst Pensioenen" (55017234C)

01 Question de Nahima Lanjri à Karine Lalieux (Pensions et Intégration sociale) sur "Le calcul de la pension des indépendants selon le Service de médiation pour les Pensions" (55017234C)

 

01.01  Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, wij hebben onlangs met de ombudsman pensioenen diens jaarverslag besproken. In dat jaarverslag zegt hij dat het huidige systeem van pensioenen, waarbij het pensioen van zelfstandigen voor het ingangsjaar ongeveer vier jaar na pensionering herzien wordt op basis van een fictief inkomen, niet redelijk te verantwoorden is. De ombudsman pensioenen vraagt aan de wetgever om bij de berekening van het pensioen van zelfstandigen te opteren voor twee mogelijke pistes.

 

Ofwel zou men kunnen kiezen voor een definitieve pensioenberekening waarbij voor de laatste loopbaanjaren geopteerd wordt om rekening te houden met een al dan niet weerlegbaar vermoeden, zodat voor de ingangsdatum van het pensioen een definitieve beslissing kan genomen worden en die later niet meer moet herzien worden. Ofwel kiest men voor een systeem waarbij voor de ingangsdatum van het pensioen een voorlopige pensioenbeslissing getroffen wordt, waarbij voor de laatste loopbaanjaren de berekening plaatsvindt op basis van de inkomsten dienstig voor voorlopige bijdragen, die later herzien wordt op basis van de werkelijk verdiende inkomsten, wanneer die gekend zijn.

 

Mijnheer de minister, u heeft het jaarverslag van de ombudsman pensioenen gelezen. Welke van die twee pistes geniet uw voorkeur en waarom? Heeft u eventueel een andere piste? Heeft u dat overlegd met de minister van Pensioenen, aangezien u deze zaken wellicht gezamenlijk aanpakt? Bent u van plan om een nieuw systeem te implementeren? Zo ja, wanneer en hoe zal u dat doen?

 

01.02 Minister David Clarinval: Mevrouw de voorzitster, mevrouw Lanjri, de ombudsman pensioenen stelt inderdaad de twee opties voor, elk met voordelen en ongemakken.

 

Optie 1 biedt het voordeel dat het pensioen definitief berekend kan worden voor het pensioen ingaat. De zelfstandige ontvangt dus een definitieve berekening van zijn pensioen dat niet meer herzien wordt op het moment dat de ontbrekende definitieve inkomsten gekend zijn. Deze optie heeft meerdere ongemakken. Zo wordt het pensioen voor het laatste jaar berekend op een fictief inkomen, wat zou kunnen leiden tot een lager pensioenbedrag of een hoger pensioen voor de zelfstandige die geen bijdrage betaald zal hebben.

 

De optie stelt het belang opnieuw ter discussie voor de zelfstandigen om regularisatiebijdragen te betalen voor de jaren die niet geregulariseerd zijn op het moment waarop het pensioen ingaat. Deze afschaffing zou niet budgettair neutraal zijn. Een mogelijke piste in dat opzicht zou het opnieuw invoeren zijn van de mogelijkheid voor gepensioneerden die dat wensen, om de niet-regularisatie aan te vragen, wat het pensioenbedrag bevriest dat is berekend op de voorlopige inkomsten.

 

Optie 2 leunt zeer nauw aan bij het huidige stelsel dat erin bestaat een eerste berekening te maken op basis van de gekende, definitieve inkomsten en de inkomsten waarop voorlopige bijdragen werden betaald voor de jaren waarvoor de definitieve inkomsten nog niet gekend zijn. Zodra de definitieve inkomsten gekend en de regularisatiebijdragen betaald zijn, wordt het pensioen opnieuw berekend op basis van alle definitieve inkomsten. De gepensioneerde ontvangt dus twee beslissingen: eerst een voorlopige berekening en vervolgens een nieuwe berekening op basis van alle definitieve inkomsten. Wat betreft de bijdragen kan de zelfstandige dus regularisatiebijdragen verschuldigd zijn na zijn pensionering.

 

Optie 2 zou erin bestaan een correctie aan te brengen aan het huidige stelsel voor het jaar dat het pensioen ingaat, door gebruik te maken, zoals voorgesteld door de ombudsman, van de definitieve inkomsten van dit jaar, het jaar n, en niet meer die van het jaar n-1 zoals momenteel het geval is. Het ongemak van deze maatregel is dat er nog een jaar extra gewacht moet worden vooraleer een definitieve beslissing kan worden gegeven aan de gepensioneerde zelfstandige.

 

Een derde optie zou erin kunnen bestaan het pensioen opnieuw te berekenen na de betaling van de regularisatiebijdragen voor elk jaar dat nog geregulariseerd moet worden op het moment waarop het pensioen ingaat, om sneller rekening te houden met de betalingen uitgevoerd door de gepensioneerde. Het ongemak van deze laatste optie is dat zij zou leiden tot nog meer bijkomende pensioenberekeningen. Dit zou het mechanisme onduidelijk en ondoorzichtig maken voor de burger.

 

Zoals u kunt vaststellen, heeft elk van de voorgestelde opties verschillende ongemakken. Het huidige systeem respecteert de filosofie van de hervorming van de sociale bijdragen uit 2015 en laat toe een veelvoud van pensioenbeslissingen of een te late definitieve beslissing voor de betrokken zelfstandige te vermijden.

 

Er moet grondig worden nagedacht over alle wijzigingen aan het huidige stelsel, met name ten aanzien van het feit dat een pensioenhervorming tijdens deze legislatuur moet gebeuren.

 

01.03  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, ik leer uit uw antwoord dat u, zoals ik zei, nog een derde optie hebt, maar ook die is niet zonder nadelen.

 

Er is op dit ogenblik dus nog niet beslist, ook niet door u of uw kabinet, in welke richting we een herziening kunnen doen. U verwijst naar de pensioenhervorming die er deze legislatuur aankomt, maar mijn vraag is of dit samen met de pensioenhervorming in september zal gebeuren of dat dit apart zal worden bekeken. Kunt u mij dat nog meedelen? Anders hebben we geen perspectief om de mensen te antwoorden wanneer het zal worden aangepast.

 

01.04 Minister David Clarinval: Het is onmogelijk om hier nu al dieper op in te gaan.

 

01.05  Nahima Lanjri (CD&V): U hebt niet gezegd wanneer de pensioenhervorming voor de zelfstandigen zal worden doorgevoerd. Is dat ook in september, of later?

 

La présidente: Pour l'instant, ce n'est pas encore clair.

 

01.06  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, ik zal hier later op terugkomen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

02 Question de Marie-Colline Leroy à Karine Lalieux (Pensions et Intégration sociale) sur "La mise en place d'une couverture pension pour les aidants de moins de 20 ans" (55017289C)

02 Vraag van Marie-Colline Leroy aan Karine Lalieux (Pensioenen en Maatschappelijke Integratie) over "Een pensioenverzekering voor helpers jonger dan 20 jaar" (55017289C)

 

02.01  Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Pour pouvoir accéder à une retraite anticipée, il faut justifier une carrière suffisamment longue. Les personnes qui ont commencé une carrière, très jeune, en  tant qu’aidant de travailleur indépendant, par exemple dans une ferme ou dans le commerce de leurs parents, se trouvent pénalisés au moment où ils veulent prétendre à cette retraite anticipée, car, dans les faits, leur carrière a été rabotée de ces années de jeunesse.

 

En effet, il n’existe pas de couverture pension pour les aidants célibataires qui travaillent avant le 1er janvier de l’année de leur 20ème anniversaire. Ces années n’entrent pas en ligne de compte parce qu’ils n’ont pas payé de cotisations sociales mais, il apparaît, qu'à ce moment-là, justement, ils ne devaient pas en payer.

 

Ne pensez-vous pas que, dans ce cas-ci, la loi est obsolète et mérite d’être revue? Comptez-vous proposer de corriger cet élément?

 

02.02  David Clarinval, ministre: Madame la présidente, il est exact que les aidants célibataires ne sont pas assujettis au statut social des travailleurs indépendants avant le 1er janvier de l'année de leur vingtième anniversaire. Dès lors, ils ne sont pas redevables de cotisations sociales pour leur activité professionnelle en tant qu'aidant, et ils ne se constituent donc pas de droits à la pension. De plus, comme ces années n'ouvrent pas de droits à la pension, elles ne peuvent pas être prises en compte pour l'accès à la pension anticipée ou à la pension minimum. Par ailleurs, il n'existe pas de possibilité de payer des cotisations volontaires pour ceux qui souhaiteraient se constituer des droits à la pension.

 

Dans le rapport annuel 2020, le Médiateur pour les pensions fait le constat de l'absence de possibilité de cotiser et donc de s'ouvrir des droits à la pension, pour les aidants célibataires, avant l'année de leur vingtième anniversaire. Il s'interroge sur l'équité de cette situation, au regard des conditions d'accès à la pension anticipée. Il ne fait toutefois pas de proposition quant aux solutions à apporter.

 

En ce qui concerne l'instauration d'un statut pour les aidants avant leur vingtième anniversaire pour le futur, un élément important doit être pris en compte. En effet, depuis le 1er janvier 1997, le droit aux allocations familiales est attribué inconditionnellement jusqu'au 31 août de l'année au cours de laquelle l'enfant a dix-huit ans. Or, la jurisprudence administrative admet qu'il n'y a pas d'assujettissement possible comme aidant dans le cadre du statut social des travailleurs indépendants pour les personnes pouvant bénéficier de plein droit, autrement dit sans limitation, des allocations familiales. En conséquence, l'assujettissement en tant qu'aidant ne pourrait intervenir qu'à partir du troisième trimestre de l'année des dix-huit ans au plus tôt.

 

Par ailleurs, imposer un assujettissement au statut social des travailleurs indépendants pour les aidants célibataires avant le 1er janvier de leur vingtième anniversaire implique que ces aidants devront payer plus tôt des cotisations sociales, ce qui peut potentiellement alourdir les charges financières d'une famille, notamment dans le cas que vous avez évoqué avec un jeune travaillant dans la ferme ou le commerce de ses parents.

 

Un équilibre doit donc être trouvé afin de permettre au jeunes aidants célibataires de s'ouvrir des droits à la pension sans grever les charges financières de la famille.

 

En conclusion, si une réflexion devait s'engager sur le sujet, cela ne pourrait être envisagé que pour les futurs aidants et non pas pour ceux qui, actuellement, souhaitent obtenir le bénéfice d'une pension de retraite anticipée et utiliser les années durant lesquelles ils ont travaillé en tant qu'aidants avant le 1er janvier de leur vingtième anniversaire pour accéder plus aisément à la pension de retraite anticipée, notamment eu égard aux difficultés à mettre en place un système de régularisation et à apporter les preuves probantes après autant d'années.

 

02.03  Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse très précise et claire.

 

Vous parlez d'un équilibre. Il reste un écart d'un peu moins d'un an entre les dix-huit ans (troisième trimestre) et les vingt  ans. Je comprends aussi l'idée de ne pas grever les finances familiales par un déficit direct. Mais il faut informer clairement ces jeunes. Quand on a dix-neuf ans, la pension n'est pas la préoccupation principale. Nous pouvons largement le comprendre.

 

Cependant, il importe de connaître les implications. C'est lorsque l'on termine sa carrière que l'on se dit: "C'est dommage, si j'avais su dès le début, j'aurais peut-être fait le choix de la cotisation, ou on m'aurait conseillé le choix de la cotisation". Selon moi, une information claire sur les implications d'un éventuel équilibre à trouver – pourquoi pas une cotisation volontaire – pourrait être un juste milieu.  J'imagine que cela fait également partie des réflexions qui auront lieu à partir de septembre.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van Ellen Samyn aan Karine Lalieux (Pensioenen en Maatschappelijke Integratie) over "De regularisatie van meewerkende echtgenoten" (55017633C)

03 Question de Ellen Samyn à Karine Lalieux (Pensions et Intégration sociale) sur "La régularisation des conjoints aidants" (55017633C)

 

03.01  Ellen Samyn (VB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, tijdens de gedachtewisseling met de ombudsmannen voor de Pensioenen in de commissie van 11 mei 2021 antwoordde de ombudsman op onze vraag over de problematiek van de pensioenen voor meewerkende echtgenotes voor de periode voor 2005.

 

Hij gaf aan dat meewerkende echtgenoten of wettelijk samenwonende partners, meestal vrouwen, destijds niet verplicht waren aangesloten bij het maxistatuut voor zelfstandigen waardoor zij geen pensioenrechten opbouwden. De mogelijkheid bestond echter wel voor hen om uiterlijk tegen 1 januari 2010 die periode van activiteit voor de invoering van het maxistatuut te regulariseren. De ombudsman gaf aan dat de regelgeving en de voorwaarden dienaangaande erg restrictief waren en dat een en ander amper onder de aandacht is gekomen. Bijgevolg waren maar weinig betrokkenen daarvan op de hoogte. Weinigen zijn dan ook ingestapt in die mogelijkheid tot regularisatie, wat te betreuren valt.

 

Mijnheer de minister, ik heb de hiernavolgende vragen voor u.

 

Kan u aangeven voor hoeveel personen de regularisatie effectief werd uitgevoerd?

 

Zal u in navolging van de suggestie van de ombudsmannen voor de Pensioenen de regularisatie opnieuw mogelijk maken, teneinde de meewerkende echtgenotes een beter pensioen te garanderen?

 

03.02 Minister David Clarinval: Mevrouw de voorzitster, mevrouw Samyn, vijf meewerkende echtgenoten hebben vóór 1 januari 2010 een aanvraag ingediend tot regularisatie van de periode waarin zij een activiteit als meewerkende echtgenote uitoefenden voor de invoering van een verplicht maxistatuut op 1 juli 2005.

 

Vier aanvragen werden geweigerd omdat de aanvragers niet aan de vereiste voorwaarden voldeden. De vijfde aanvraag werd goedgekeurd, maar de aanvrager heeft de regularisatiebijdragen nooit betaald omdat hij van mening was dat ze te hoog waren in verhouding tot de pensioenopbrengst die hij mocht verwachten.

 

Op uw tweede vraag kan ik antwoorden dat meerdere actoren van mening zijn dat een oplossing moet worden gevonden. Behalve de ombudsman die zich daarover heeft uitgesproken in de Kamer, is dat ook het geval voor de representatieve zelfstandigenorganisaties en het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen.

 

Ik ben ook van mening dat er ernstig over het onderwerp moet worden nagedacht en dat oplossingen moeten worden gevonden voor de meewerkende echtgenoten.

 

De piste van een nieuw systeem van regularisatie voor de jaren van meewerkende echtgenoten voor 2005 zal worden bestudeerd, net als andere pistes. Wij zullen een antwoord moeten vinden dat het meest is aangepast aan de situatie. De denkoefeningen zullen worden gevoerd in nauw overleg met de representatieve zelfstandigenorganisaties.

 

03.03  Ellen Samyn (VB): Mijnheer de minister, ik schrik van uw antwoord: vijf aanvragen is echt bitter weinig. Er moet bovendien zeker werk worden gemaakt van een goede communicatie hieromtrent. Uiteraard moeten de aanvragen zeker correct zijn, want u zegt dat vier van de vijf aanvragen werden geweigerd. Dat is hallucinant.

 

Het is goed dat er nieuwe pistes worden bestudeerd. Zo'n systeem zou zeker nuttig zijn, want wij krijgen veel vragen binnen van meewerkende echtgenotes die moeilijk de eindjes aan elkaar kunnen knopen. Het is dus goed dat dit onder de aandacht wordt gebracht. Weinig personen hebben blijkbaar ingetekend en het systeem is te weinig herkenbaar. Zoals ik al zei, rijzen er dagelijks problemen met deze materie. Wij krijgen er dagelijks mails over, vooral van vrouwen, door een gebrek aan een goede sociale zekerheid tijdens een deel van hun carrière.

 

Het is in elk geval goed dat u actie onderneemt en ik zal niet nalaten om er u in de toekomst nog over te bevragen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van Nahima Lanjri aan David Clarinval (Middenstand, Zelfstandigen, Kmo's en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing) over "Een informatiecampagne over de pensioendiscriminatie voor zelfstandigen" (55017796C)

04 Question de Nahima Lanjri à David Clarinval (Classes moyennes, Indépendants, PME et Agriculture, Réformes institutionnelles et Renouveau démocratique) sur "Une campagne d'information sur la discrimination des indépendants en matière de pension" (55017796C)

 

04.01  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, we hebben het zowel in de commissie als in de plenaire vergadering al gehad over de mogelijke pensioendiscriminatie voor zelfstandigen, onder andere naar aanleiding van een vraag van collega Vanrobaeys half mei. Zelfstandigen kunnen namelijk door de coronacrisis vrijstelling van RSZ-bijdragen verkrijgen en dat is op zich een goede maatregel, maar ze verliezen pensioenrechten in geval de vrijstelling op meer dan twee kwartalen van toepassing is. Die kwestie werd ook al aangekaart in het jaarverslag van de Ombudsdienst Pensioenen.

 

De ombudsman luidde de alarmbel en klaagde het probleem aan in de media. Hij voegde eraan toe dat zelfstandigen de gevolgen van die vrijstelling eventueel kunnen verhelpen via het regulariseren van de vrijgestelde kwartalen, via de betaling van een afkooppremie binnen een termijn van vijf jaar. Het probleem is echter dat velen dat niet weten. Het is op zich goed dat mensen voor enige tijd vrijgesteld kunnen worden van bijdragen, bijvoorbeeld als ze te weinig inkomsten hebben door corona. Als men dat echter langer dan twee kwartalen doet zonder achteraf te regulariseren, dan bouwt men geen pensioenrechten op. Men behoudt wel de andere rechten.

 

Mijnheer de minister, wilt u eventueel de zelfstandigen beter informeren over de gevolgen van de RSZ-vrijstellingen voor het pensioen en de oplossing die nu wordt geboden? U kunt uiteraard ook een andere oplossing voorstellen. Hoe dan ook is het vooral belangrijk dat de betrokkenen geïnformeerd worden.

 

Kan er een goede informatiecampagne opgezet worden om zelfstandigen beter te informeren over de gevolgen van de vrijstelling en de bestaande mogelijkheid van regularisatie? Bent u dat van plan?

 

Hoe ziet u zo'n informatiecampagne? Wordt die verzorgd door uw administratie, in samenwerking met de sociale secretariaten? Ziet u dat soms anders? Hebt u al concrete plannen?

 

04.02 Minister David Clarinval: Mevrouw Lanjri, de zelfstandigen zijn doorgaans goed op de hoogte van het feit dat ze geen pensioenrechten opbouwen voor de kwartalen waarvoor ze een vrijstelling van bijdrage hebben verkregen. Bovendien, in geval van vrijstelling van de regularisatiebijdragen, het bijdragesupplement ingevolge de mededeling van de beroepsinkomsten door de belastingdiensten, terwijl de voorlopige bijdragen wel betaald werden, worden er pensioenrechten toegekend op basis van de betaalde voorlopige bijdragen. Die informatie moet specifiek meegedeeld worden op het ogenblik waarop zelfstandigen een aanvraag tot vrijstelling doen. De informatie is eveneens terug te vinden op de websites van het RSVZ en van de fondsen.

 

Een zelfstandige beschikt steeds over de mogelijkheid om later alsnog de vrijgestelde bijdragen te betalen, voor zover die nog niet verjaard zijn. Hiervoor geldt een termijn van vijf jaar. Het komt aan de socialeverzekeringsfondsen toe om hen te informeren. Zij moeten in de brief over de beslissing tot vrijstelling ook hun lid informeren over het feit dat het steeds mogelijk is om later de vrijgestelde bijdragen alsnog te betalen, voor zover die nog niet verjaard zijn, en zo hun pensioenrechten te vrijwaren. De brief verduidelijkt dat de aanvraag tot vrijstelling van bijdragen als een schulderkenning wordt beschouwd en de verjaringstermijn stuit. Enige tijd voor het verstrijken van de verjaringstermijn moet het fonds een nieuwe inlichtingenbrief versturen, waarin de zelfstandige eraan herinnerd wordt dat, wanneer hij of zij zijn of haar pensioenrechten wil vrijwaren, het voor hem of haar nog steeds mogelijk is om vrijwillig het bedrag dat het onderwerp heeft uitgemaakt van een vrijstelling, te betalen.

 

Daarnaast moeten de fondsen tegemoetkomen aan de algemene informatieverplichting naar alle zelfstandigen. In de vervaldagberichten die worden verstuurd, moeten zij een algemene zichtbare informatie opnemen die verplicht volgende elementen bevat. Ten eerste, de zelfstandigen die in het verleden een vrijstelling van bijdragen voor een of meerdere kwartalen zouden hebben verkregen, kunnen in het kader van de vrijwaring van hun pensioenrechten en voor zover de betreffende bijdragen nog niet verjaard zijn, de vrijgestelde kwartalen ofwel regulariseren, ofwel de verjaring ervan stuiten, indien zij later de vrijgestelde bijdragen alsnog zouden willen betalen.

 

Als zij willen gebruikmaken van die mogelijkheid, moeten zij contact opnemen met het fonds. Ook op de website van diverse fondsen is die informatie terug te vinden.

 

Daarom acht ik het niet nodig om een algemene informatiecampagne over het onderwerp te lanceren.

 

04.03  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, bedankt voor uw uitgebreid antwoord. Uit uw vorig antwoord heb ik onthouden dat eind april meer dan 80.000 zelfstandigen al minstens één kwartaal een dergelijke vrijstelling hebben gevraagd. Het gaat dus over een enorm grote groep.

 

U wijst voor de informatieplicht vooral naar de socialeverzekeringsfondsen. Ik hoop dat er voldoende informatie wordt verstrekt. Dat de ombudsman de kwestie in zijn jaarverslag opneemt, aan de alarmbel trekt en dat in de media brengt, wijst erop dat kennelijk nog veel zelfstandigen hem vragen hoe het komt dat hun bijdrage niet meegeteld wordt. Op zich heb ik geen probleem met uw mededeling dat de informatie vooral via de socialeverzekeringsfondsen moet verlopen, maar ik wil u dan wel vragen om de socialeverzekeringsfondsen echt op het hart te drukken om, nog meer dan vandaag, de betrokkenen te informeren, zodat niemand kan zeggen niet op de hoogte te zijn. Nu is dat blijkbaar wel nog een probleem, want anders zou de ombudsman niet aan de alarmbel trekken. Ik reken erop dat u de kwestie zult aankaarten, wanneer u opnieuw contact met hen hebt en dat gebeurt ongetwijfeld geregeld.

 

04.04  David Clarinval, ministre: Madame Lanjri, vous avez raison. Votre idée est excellente et nous allons le faire.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van Wim Van der Donckt aan Karine Lalieux (Pensioenen en Maatschappelijke Integratie) over "De pensioendiscriminatie na corona" (55017822C)

05 Question de Wim Van der Donckt à Karine Lalieux (Pensions et Intégration sociale) sur "La discrimination en matière de pensions après le coronavirus" (55017822C)

 

05.01  Wim Van der Donckt (N-VA): Deze vraag sluit ietwat aan bij de voorgaande vraag.

 

Zoals reeds aangehaald door de vorige spreker kunnen de zelfstandigen die een vrijstelling van sociale bijdragen aanvroegen in het kader van corona voor een verrassing komen te staan. Niet alleen worden hun inkomsten uit de periode van de vrijstelling niet meegeteld voor de berekening van de latere pensioenuitkering, ze kunnen ook minder snel op vervroegd pensioen. Het klopt daarentegen dat een werknemer die tijdelijk werkloos werd tijdens de coronacrisis wél pensioenrechten opbouwde en de inactiviteit dus geen gevolgen heeft voor de berekening van zijn pensioenbedrag, noch voor de mogelijkheid om desgevallend op pensioen te gaan. Tot deze vaststelling kwam de ombudsman pensioenen.

 

Dit heeft natuurlijk allemaal te maken met de discussie rond de gelijkgestelde periodes. Het klassieke overbruggingsrecht wordt, in tegenstelling tot de werkloosheidsverzekering, niet gelijkgesteld. Nochtans zijn het beide sociale verzekeringen gedekt door sociale bijdragen.

 

Treedt u de ombudsman pensioenen bij dat er door corona sprake is van een pensioendiscriminatie tussen het stelsel van de werknemers en dat van de zelfstandigen?

 

Hebt u omtrent dit probleem al een gesprek gevoerd met mevrouw Lalieux, de minister van Pensioenen? Heeft dit overleg eventueel tot bepaalde nieuwe inzichten of doelstellingen geleid?

 

Plant u, in samenspraak met mevrouw Lalieux, een billijke en harmoniserende hervorming waarbij het aandeel van de effectief gewerkte jaren wordt versterkt en de impact van de gelijkgestelde perioden wordt afgebouwd in de pensioenopbouw?

 

05.02 Minister David Clarinval: Mijnheer Van der Donckt, het klopt dat de zelfstandigen geen pensioenrechten opbouwen voor de kwartalen waarvoor zij een vrijstelling hebben gevraagd. Zij behouden evenwel de rechten op de ziekteverzekering en er bestaat een mogelijkheid om de vrijgestelde kwartalen a posteriori te regulariseren binnen de vijf jaar met een afkooppremie.

 

Voor het crisisoverbruggingsrecht is er niet in een gelijkstelling voorzien. De zelfstandigen moeten ofwel de sociale bijdragen betalen, ofwel het uitstel ervan aanvragen, ofwel een vrijstelling aanvragen.

 

Voor het klassieke overbruggingsrecht is in een gelijkstelling van het pensioen voorzien voor maximaal vier kwartalen, vanaf het vierde kwartaal van 2020, voor de pensioenen die voor het eerst en ten vroegste ingaan op 1 januari 2021, voor zover de gebeurtenis die aanleiding heeft gegeven tot de toekenning van het klassieke overbruggingsrecht, het faillissement of de stopzetting wegens economische moeilijkheden, zich heeft voorgedaan tussen 1 april 2020 en 30 juni 2021.

 

Zoals ik al herhaaldelijk heb gezegd in mijn antwoorden op parlementaire vragen, moet er grondig worden nagedacht over de kwestie van de toekenning van pensioenrechten aan de zelfstandigen voor de periodes waarvoor een vrijstelling van bijdrage werd toegekend. Dit zou immers kunnen leiden tot een discriminatie tussen de zelfstandigen, en tot mogelijk misbruik.

 

Bovendien zou een dergelijke toekenning een aanzienlijke budgettaire impact hebben op het sociaal statuut der zelfstandigen. Op dit ogenblik lijkt het mij dus niet opportuun pensioenrechten zonder tegenprestatie toe te kennen aan de zelfstandigen met een vrijstelling.

 

Inzake uw vraag over een hervorming van de pensioenopbouw waarbij het aandeel van de effectief gewerkte jaren versterkt wordt en de impact van gelijkgestelde jaren wordt afgebouwd, kan ik er alleen maar aan herinneren dat het regeerakkoord bepaalt dat in september 2021 een pensioenhervorming zal worden voorgelegd door de minister van Pensioenen aan de ministerraad met het oog op de financiële en sociale houdbaarheid van het systeem.

 

Het regeerakkoord voorziet niet in een globale denkoefening over de impact van de gelijkgestelde periodes ten aanzien van de werkelijk gepresteerde periodes. Er is evenwel bepaald dat voor het minimumpensioen een voorwaarde van werkelijke tewerkstelling, en dus eventueel met uitsluiting van gelijkgestelde periodes, of een gelijkwaardige maatregel wordt ingevoerd.

 

Bovendien wil ik benadrukken dat volgens een studie van het Federaal Planbureau uit 2016 het aandeel van de gelijkgestelde periodes voor de mensen die recentelijk met pensioen gingen, groter was in het stelsel van de ambtenaren en de werknemers dan in het stelsel van de zelfstandigen.

 

05.03  Wim Van der Donckt (N-VA): Mijnheer de minister, uiteraard kijken wij ook uit naar de grote pensioenhervorming, maar ik hoor dat u niet van plan bent om samen met minister Lalieux na te denken over de impact van de gelijkgestelde periodes. U verwijst daarvoor naar het regeerakkoord. Dat is natuurlijk bijzonder jammer.

 

Het zou mij verwonderen dat u als liberaal die denkoefening niet zou willen aangaan. De kapstok in het regeerakkoord die u misschien kunt gebruiken om de ongerijmdheden in ons pensioenstelsel weg te werken is de harmonisering van de verschillende pensioenstelsels.

 

Ik kijk in elk geval uit naar de grote beloofde pensioenhervorming van september.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van Nahima Lanjri aan David Clarinval (Middenstand, Zelfstandigen, Kmo's en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing) over "Het misbruik van de corona­steunmaatregelen" (55018184C)

06 Question de Nahima Lanjri à David Clarinval (Classes moyennes, Indépendants, PME et Agriculture, Réformes institutionnelles et Renouveau démocratique) sur "Le détournement des mesures de soutien corona" (55018184C)

 

06.01  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, we hebben het in deze commissie al vaker gehad over de coronasteun die broodnodig is voor zelfstandigen die het hard te verduren hebben gekregen tijdens deze coronacrisis.

 

Zoals in elk systeem zijn er af en toe mensen die een steunmaatregel misbruiken, zo ook bij de coronamaatregelen. Het Vlaams Agentschap Innoveren en Ondernemen, het VLAIO, heeft al bijna 36 miljoen aan toegekende coronasteun teruggevorderd bij bedrijven die fraudeerden. In totaal werd tot nu toe voor 63,5 miljoen euro aan terugvorderingen uitgestuurd. Er zal dus nog heel wat geld worden teruggevorderd. Het is knap dat men daadkrachtig optreedt.

 

Ook op federaal niveau wordt werk gemaakt van het aanpakken van misbruik. De arbeidsauditeurs trokken eerder dit jaar al aan de alarmbel omdat ze zich zorgen maakten over fraude met het dubbel overbruggingsrecht voor zelfstandigen. Zo zouden bepaalde zelfstandigen hebben aangegeven dat hun zaak gesloten was, terwijl ze in realiteit doorwerkten om zo deze uitkering te kunnen ontvangen.

 

Zelf gaf u ook al aan in te zetten op verschillende controlelijnen om misbruik van coronasteunmaatregelen door sommige zelfstandigen tegen te gaan. Het is dan ook essentieel dat we dit federaal nauw opvolgen en fraude met en misbruik van coronasteunmaatregelen aanpakken.

 

Welke acties onderneemt u concreet om de onterecht toegekende coronasteun aan bedrijven terug te vorderen? Werkt u samen met de regio's om dat misbruik aan te pakken? Wordt hierover informatie uitgewisseld met de regio's? Er werden zowel federale als regionale steunmaatregelen uitgewerkt. Mogelijk situeren de problemen zich bij dezelfde bedrijven, werknemers en zelfstandigen.

 

Hoeveel misbruiken van coronasteun door bedrijven en zelfstandigen werden reeds vastgesteld? Hoeveel van die coronasteun werd al teruggevorderd sinds maart 2020, het begin van de coronacrisis? Ik krijg graag een overzicht per maand vanaf maart 2020 tot nu, indien mogelijk.

 

Hoeveel coronasteun waarvan misbruik is gemaakt, zal in de toekomst nog moeten worden teruggevorderd? Hoe zult u ervoor zorgen dat toekomstig misbruik van steunmaatregelen voor bedrijven en zelfstandigen wordt vermeden? Denkt u dat het hernieuwde stelsel van het overbruggingsrecht zal volstaan om in de toekomst misbruik te vermijden of alleszins te beperken?

 

06.02 Minister David Clarinval: Mevrouw Lanjri, de socialeverzekeringsfondsen zijn verantwoordelijk voor de terugvordering in geval van een onverschuldigde uitbetaling. In 2020 hebben zij een bedrag van meer dan 125 miljoen euro gerecupereerd gelinkt aan de terugvordering van de tijdelijke crisismaatregelen inzake het overbruggingsrecht.

 

Vanaf hun invoering is de toekenning van de overbruggingsmaatregelen het voorwerp geweest van drie controlelijnen: een eerste controle door de socialeverzekeringsfondsen, een tweede controle door de audit van de fondsen en een derde controle door de directie Eerlijke Concurrentie (de ECL) van de RSVZ. Het precieze verloop van de controle toelichten, zou te veel tijd in beslag nemen. Ik beschik over een schriftelijke toelichting die ik u nu kan geven. Wanneer er een vermoeden van fraude bestaat, wordt er een onderzoek uitgevoerd door de directie ECL van het RSVZ.

 

In het algemeen werden er twee types van fraude, misbruik of anomalieën geïdentificeerd: enerzijds de gevallen die specifiek verband houden met de toekenning van de crisismaatregelen, bijvoorbeeld het feit dat men zich fictief als zelfstandige aansluit zonder ooit een zelfstandige activiteit te hebben uitgeoefend, maar met als enige doel de crisismaatregelen te genieten, of het feit dat men een valse identiteit gebruikt in het kader van een aanvraag tot toekenning van een crisismaatregel, en anderzijds de meer klassieke fraude en misbruiken die ontdekt worden naar aanleiding van het indienen van een aanvraag tot toekenning van een crisismaatregel, bijvoorbeeld personen die hebben gewerkt zonder dat zij aangesloten waren en zich tijdens de coronacrisis aansluiten om de uitkering te ontvangen.

 

De samenwerking laat de verschillende actoren toe om de diverse verificatie- en controleprocessen aan te passen op basis van de ervaringen en de ontwikkelingen. Zo hebben zij onlangs de a prioricontrole versterkt door fraude-indicatoren in te voeren teneinde snel verdachte gevallen te detecteren. De samenwerking is een sleutelelement van het huidige en toekomstige beheer van de strijd tegen de fraude betreffende tijdelijke crisismaatregelen inzake het overbruggingsrecht.

 

De gevallen van misbruik en fraude worden natuurlijk gesanctioneerd. Afhankelijk van de situatie volgt er een terugvordering door het fonds van de tijdelijke crisismaatregelen inzake het overbruggingsrecht, een regularisatie van de situatie of een administratieve sanctie.

 

Wanneer de situatie dat vereist, wordt het dossier aan de rechterlijke macht overgemaakt, met een strafsanctie tot gevolg. Ik heb u daarover een bijlage bezorgd.

 

In 2020 werd 125 miljoen euro aan uitkeringen teruggevorderd en 133 miljoen euro moet nog worden terug­gevorderd. In 2021 werd 28 miljoen euro aan uitkeringen teruggevorderd en 34 miljoen euro moet nog worden teruggevorderd. Ik kan u hierover ook een tabel met cijfers bezorgen.

 

Sinds het begin van de crisis en tot 31 mei 2021 heeft de Directie ECL bovendien 6.819 onderzoeken geopend met betrekking tot de tijdelijke crisismaatregelen. Daarvan werden er al 3.043 afgesloten. Van die 3.043 afgesloten onderzoeken waren er 1.078 met gevolgen. Dat komt neer op een rechtstreeks rendement dat geraamd wordt op 3.437.405 euro.

 

De directie Eerlijke Concurrentie van het RSVZ heeft ook een samenwerkingsprotocol afgesloten met het VLAIO en met de Waalse overheidsdienst. Op die manier kunnen deze instellingen onderling gegevens uitwisselen over de gevallen van fraude in verband met de tijdelijke crisismaatregelen.

 

De operationele implementatie van dit protocol zal elk van deze instellingen in staat stellen om nieuwe scenario's uit te werken om de verdachte profielen te identificeren en de actie tegen fraude verder te versterken.

 

06.03  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, ik wil u bedanken voor uw uitgebreid antwoord.

 

Het was zo uitgebreid dat ik een deel schriftelijk zal ontvangen. U wil mij een nota over de procedure en een tabel met cijfers bezorgen. U kunt ze mij nu niet geven, omdat ik thuis aan het werk ben en u in het Parlement zit. Ik stel voor dat dit via het secretariaat gebeurt zodat wij dit kunnen inkijken.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La présidente: La question n° 55018414C de Mme Evita Willaert est transformée en question écrite.

 

07 Question de Benoît Piedboeuf à David Clarinval (Classes moyennes, Indépendants, PME et Agriculture, Réformes institutionnelles et Renouveau démocratique) sur "La définition de droits d’auteur" (55018813C)

07 Vraag van Benoît Piedboeuf aan David Clarinval (Middenstand, Zelfstandigen, Kmo's en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing) over "De definitie van auteursrechten" (55018813C)

 

07.01  Benoît Piedboeuf (MR): L’arrêté royal n° 38 du 27 juillet 1967 organisant le statut social des travailleurs indépendants (M.B., 29 juillet 1967) précise en son article 5 que : « Les journalistes, les correspondants de presse et les personnes qui jouissent de droits d’auteur ne sont pas assujettis au présent arrêté, s’ils bénéficient déjà, à quelque titre que ce soit, d’un statut social au moins équivalent à celui organisé par le présent arrêté ».

Si cet arrêté a été modifié à 80 reprises depuis son adoption et en dernier lieu par la loi du 24 décembre 2020 (M.B. 31 décembre 2020), il semble que ledit article 5 ne l’ai jamais été.

En ce qui concerne la définition des droits d’auteur, la Belgique s’est alignée depuis longtemps sur les principes de l’Union européenne et de la Cour européenne de justice. Les règles européennes ont notamment été transposées en droit interne par la loi du 30 juin 1994 relative aux droits d’auteur et aux droits voisins (M.B., 27 juillet 1994). Par cette loi, la Belgique ratifiait la Convention de Berne pour la protection des œuvres littéraires et artistiques et les accords sur les aspects des droits de propriété intellectuelle qui touchent au commerce. Notre pays a également transposé les directives communautaires réglementant le droit d’auteur.

Cette loi a été abrogée en 2014 et ses dispositions ont été fondues dans le Code de droit économique (cf. la loi du 19 avril 2014 portant insertion du Livre XI "Propriété intellectuelle" dans le Code de droit économique, et portant insertion des dispositions propres au Livre XI dans les Livres I, XV et XVII du même Code, M.B., 12 juin 2014).

La notion de droits d’auteur qui figure à l’article 5 de l’arrêté royal n° 38 précité est-elle différente pour l’application de la législation sociale relative aux indépendants ? Quelle est-elle dans ce cas ? Quel est l’article de loi qui y dérogerait ?

Il me revient que l’INASTI prétendrait que la notion de droits d’auteur à laquelle cet Institut doit se tenir pour l’application de sa législation propre (art. 5 précité) est différente de ce dispositif beaucoup plus moderne et est celle qui résulte de l’arrêt de la Cour de cassation du 19 novembre 1984 (Pas. I, 1985, 174, 344).

Cet arrêt, parfaitement correct au demeurant, a décidé que constituent des droits d’auteur au sens de l’article 5 déjà cité « les droits patrimoniaux de l’auteur qui sont liés à l’exploitation de son œuvre par les tiers » pour en déduire que le sculpteur qui perçoit des revenus de la vente de son œuvre ne constituent pas des droits d’auteur au sens de l’article 5 précité (cela a toujours été ainsi et est également appliqué comme tel sur le plan fiscal).

La lecture qu’en fait la responsable du service juridique de l’INASTI est mauvaise et doublement restrictive quand elle en déduit que sont dès lors seuls visés à titre de droits d’auteur, au sens de la législation sociale, qui dérogerait alors au droit commun, que « les droits d’auteur visés à l’article 5 de l’arrêté royal n° 38 ne concernent que les droits d’auteur afférents à la cession auprès d’un tiers en vue de son exploitation ; à charge pour ce dernier, de payer des droits d’auteur en raison de l’exploitation de l’œuvre ». D’une part, la cession n’est pas seule visée, la concession l’est aussi. Et, d’autre part, il n’est pas nécessaire que le tiers auquel les droits ont été cédés ou concédés, procède à une diffusion effective de l’œuvre.

Autrement dit, à défaut de dérogation au droit commun contenue dans le dispositif légal relatif aux cotisations sociales des indépendants pour définir la portée de la notion de droits d’auteur, pouvez-vous confirmer que c’est le droit commun qui s’applique en l’occurrence, à savoir le Code de droit économique, même si celui-ci est postérieur à l’arrêté royal de 1967 ?

Si oui, êtes-vous disposé à donner des instructions à l’INASTI en vue de mettre un terme à son appréciation à mon avis incorrecte de la manière dont le droit et particulièrement les dispositions précitées doivent s’appliquer?

 

07.02  David Clarinval, ministre: Monsieur Piedboeuf, en préambule, je tiens à souligner qu'il y a lieu de ne pas confondre les dispositions relatives à l'assujettissement en qualité de travailleur indépendant et celles relatives au calcul des cotisations.

 

1. L'article 5 de l'arrêté royal 38 du 27 juillet 1967 organisant le statut social des travailleurs indépendants dispose que "les journalistes, les correspondants de presse et les personnes qui jouissent de droits d'auteur ne sont pas assujettis au présenté arrêté s'ils bénéficient déjà, à quelque titre que ce soit, d'un statut social au moins équivalent à celui organisé par le présent arrêté". Il s'agit d'une disposition dérogatoire à l'assujettissement et qui suppose le respect de deux conditions cumulatives:

- soit exercer une activité en tant que journaliste ou correspondant de presse, soit jouir de droits d'auteur;

- l'activité en question doit par ailleurs être exercée de manière accessoire parallèlement à l'exercice d'une activité principale qui procure à l'intéressé une couverture sociale, soit dans le régime des salariés, soit dans celui des fonctionnaires ou lorsque les intéressés sauvegardent leurs droits aux avantages sociaux garantis par ce régime.

 

2. L'assujettissement est la conséquence directe de l'exercice d'une activité professionnelle indépendante. Il n'est donc pas possible pour une même activité à la fois de déroger à l'assujettissement en vertu de l'article 5 de l'arrêté royal n° 38 et d'être un assujetti sur la base de l'article 3, § 1er du même arrêté. Ainsi, par exemple, le graphiste, le photographe ou le conférencier indépendant qui vend ses dessins, ses photos ou supports écrits mis à disposition lors de conférences exerce une activité qui donne lieu à l'assujettissement sur la base de l'article 3, § 1er de l'arrêté royal n° 38 précité. L'activité professionnelle concernée entre donc bien dans le champ d'application de l'article 3, § 1er de l'arrêté royal 38.

 

3. La jouissance des droits d'auteur telle que visée à l'article 5 concerne uniquement les droits patrimoniaux liés à l'exploitation de l'œuvre par des tiers à qui l'on a cédé lesdits droits patrimoniaux. En effet, les droits d'auteur constituent alors la rémunération supplémentaire à laquelle l'artiste a droit dès que sa création est exploitée par l'acheteur ou un autre tiers par la reproduction, la représentation publique, l'adaptation ou la traduction. Ces règles ne sont donc pas en contradiction avec celles prévues par la loi du 30 juin 1994.

 

Pour rappel, la réforme de 1994 voulue par le législateur consiste justement à ce que les droits patrimoniaux de l'auteur soient dissociés de ses œuvres, lesquels droits ne sont pas tous relatifs à des droits d'auteur. Ainsi, les dispositions prévues à l'article 5 ne visent en effet qu'une partie des droits patrimoniaux c'est-à-dire ceux se rapportant à l'exploitation de l'œuvre par des tiers et non à l'ensemble des droits patrimoniaux.

 

Les droits d'auteur visés sont donc bien ceux qui constituent la contrepartie de cette exploitation par une tierce personne. Il n'y a ici aucune méconnaissance des dispositions de la loi du 30 juin 1994.

 

La législation relative au statut social des travailleurs indépendants n'est pas tenue de prendre en compte l'ensemble des notions afférentes aux droits patrimoniaux reconnus dans la loi de 1994. Les juridictions de l'Ordre judiciaire qui ont été amenées à statuer sur cette question, non seulement en 1984 mais également durant les années postérieures à l'entrée en vigueur de la loi de 1994, n'ont effectivement pas considéré que l'article 5 méconnaît le droit commun ou ladite loi de 1994. Elles n'ont pas non plus constaté une quelconque méconnaissance des règles en vigueur, telles qu'appliquées par l'administration compétente.

 

Ainsi, l'article 5 de l'arrêté royal n°38 règle donc un problème d'assujettissement et non pas un problème intéressant l'assiette de ce calcul des cotisations, lequel est régi par d'autres dispositions, à savoir celles de l'article 11 du même arrêté royal. Les revenus professionnels à prendre en considération pour le calcul des cotisations sont, en vertu de l'article 11 précité, ceux fixés par l'administration des contributions directes ou, en cas de contestation, ceux reconnus à la fin du litige par l'autorité ou la juridiction saisie du recours fiscal. Par voie de conséquence, les revenus qualifiés de profit d'indépendant par l'administration des Finances, seule compétente en la matière, et provenant d'une activité professionnelle qui ne renverse pas la présomption d'assujettissement au statut social des travailleurs indépendants entrent dans l'assiette de calcul des cotisations sociales.

 

07.03  Benoît Piedboeuf (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse très claire et précise qui règle la question que je vous posais. À mon avis, cela évitera aussi beaucoup de discussions.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van Benoît Piedboeuf aan David Clarinval (Middenstand, Zelfstandigen, Kmo's en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing) over "Personen die RSVZ-bijdragen betalen maar geen recht hebben op sociale bescherming" (55018814C)

08 Question de Benoît Piedboeuf à David Clarinval (Classes moyennes, Indépendants, PME et Agriculture, Réformes institutionnelles et Renouveau démocratique) sur "Les cotisants sans droit à l’INASTI" (55018814C)

 

08.01  Benoît Piedboeuf (MR): Madame la présidente, je renvoie à ma question telle que déposée, mais je dispense le ministre de me répondre oralement car il s'agit de citer des chiffres. S'il veut bien me les faire parvenir, je m'estimerai satisfait.

 

Monsieur le ministre, en complément à ma question n° 64 (QRVA 55 036, p. 120) récemment rappelée à défaut de réponse dans le délai légal, je souhaiterais obtenir des informations sur le nombre de cotisants sans droit à l’INASTI.

 

En réponse à ma question n°151 du 21 décembre 2020 (Q&R, Ch. Repr., sess. 2020-2021, DOC 55 037, p. 61), votre collègue le ministre des Finances m’a indiqué que pour l’année 2019, 59.815 contribuables ont perçu des bénéfices en raison d’une activité complémentaire et étudiant-indépendant et qu’ils sont 17.193 à recueillir des profits dans le même contexte (activité complémentaire et étudiant-indépendant).

 

Ce sont ainsi quelque 77.000 contribuables qui sont potentiellement redevables de cotisations sociales INASTI, mais qu’ils paient en pure perte, étant d’office exclus de tous avantages liés à cette législation dès lors qu’ils bénéficieraient déjà, à quelque titre que ce soit, d’un statut social au moins équivalent à celui organisé par l’arrêté royal n° 38 du 27 juillet 1967.

 

Ce sont des cotisants sans droit, en violation même du principe de solidarité inévitablement lié à tout système de prélèvements obligatoires. Il n’est pas requis selon moi que l’on bénéficie effectivement de prestations en retour des cotisations ou des impôts que l’on paie, mais il faut au minimum que cette possibilité existe. En l’occurrence ce n’est pas le cas.

 

Pouvez-vous me communiquer le nombre de cotisants sans droit à l’INASTI pour chacune des années 2016 à 2020 ? Autrement dit, à combien de citoyens l’INASTI a-t-il réclamé des cotisations sociales pour chacune de ces mêmes années, sachant pertinemment bien qu’ils étaient exclus d’office de toute couverture sociale liée à ces cotisations ?

 

08.02  David Clarinval, ministre: Cher collègue, je vous transmettrai les chiffres avec grand plaisir mais on peut mettre ceux-ci à disposition de la commission également. Nous vous les donnerons en mains propres et nous les transmettrons aussi au secrétariat.

 

08.03  Benoît Piedboeuf (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie. Bien entendu, je ne voulais pas les cacher à la commission.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van Benoît Piedboeuf aan David Clarinval (Middenstand, Zelfstandigen, Kmo's en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing) over "Een verlieslatende zelfstandige activiteit in bijberoep" (55018815C)

09 Question de Benoît Piedboeuf à David Clarinval (Classes moyennes, Indépendants, PME et Agriculture, Réformes institutionnelles et Renouveau démocratique) sur "L'activité indépendante accessoire en perte" (55018815C)

 

09.01  Benoît Piedboeuf (MR): Il me revient que l'INASTI considère que si une activité indépendante accessoire se solde par une perte, cela prouve bien qu'il y a activité et donc que les cotisations trimestrielles minimales sont dues. Partagez-vous cette analyse?

 

09.02  David Clarinval, ministre: Monsieur le député, tant les indépendants à titre principal que ceux à titre complémentaire doivent s'affilier à une caisse d'assurance sociale et payer des cotisations de sécurité sociale.

 

Contrairement aux indépendants à titre principal, il n'y a pas de cotisation minimale pour les indépendants en tant qu'activité complémentaire. Les travailleurs indépendants exerçant une activité complémentaire ne doivent pas payer de cotisation si leur revenu net imposable est inférieur à 1 553,58 euros. À partir de 1 553,58 euros, ils payent des cotisations de 20,5 % sur leur revenu jusqu'à 60 638,48 euros ou de 14,16 % sur leur revenu de 60 638,46 à 89 361,89 euros. À cela s'ajoutent les frais de gestion de la caisse d'assurance sociale.

 

Un travailleur indépendant débutant dans une activité complémentaire paye une cotisation provisoire de 20,5 % sur un revenu net imposable de 1 553 euros: 79,62 euros plus les frais de gestion de la caisse d'assurance sociale. En principe, il paye cette cotisation jusqu'à la fin de la troisième année civile complète, jusqu'à ce qu'il n'y ait pas d'année de référence N-3. Par la suite, la cotisation provisoire est calculée sur les revenus des trois années antérieures (année de référence N-3).

 

Dès que l'administration fiscale communique le revenu net imposable (le réel) via l'INASTI à la caisse d'assurance sociale, les cotisations sociales définitives sont calculées sur le revenu réel. Si un travailleur indépendant à titre complémentaire n'a pas de revenu au cours d'une année donnée ou qu'il subit une perte, aucune cotisation définitive n'est due pour cette année et les cotisations provisoires versées seront remboursées. Si nécessaire, le travailleur indépendant peut demander une réduction des cotisations de sécurité sociale pendant l'année de cotisation au cours de laquelle il réalise une perte afin de ne pas devoir payer de cotisation sociale provisoire pendant cette année de cotisation.

 

Lors de la régularisation de ses revenus, c'est-à-dire lorsque le revenu réel est connu via l'administration fiscale, il n'y aura dès lors plus de remboursement.

 

09.03  Benoît Piedboeuf (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses claires et précises.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van Leen Dierick aan David Clarinval (Middenstand, Zelfstandigen, Kmo's en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing) over "Studenten-zelfstandigen" (55019165C)

10 Question de Leen Dierick à David Clarinval (Classes moyennes, Indépendants, PME et Agriculture, Réformes institutionnelles et Renouveau démocratique) sur "Les étudiants-indépendants" (55019165C)

 

10.01  Leen Dierick (CD&V): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, deze vraag heb ik op 5 januari 2021 als schriftelijke vraag ingediend, maar ze werd nog altijd niet beantwoord. Ik vraag vooral een aantal cijfers op. Ik verwijs dan ook naar de tekst van mijn vraag zoals ingediend. Als uw antwoord veel cijfergegevens bevat, dan is het voor mij goed als u het antwoord gewoon doorstuurt.

 

Studenten kunnen sinds januari 2017 een zelfstandige activiteit uitoefenen en een eigen sociaal statuut van student-zelfstandige aanvragen. Om dit statuut te verkrijgen moeten ze wel aan een aantal voorwaarden voldoen.

 

Mijn vragen aan de minister zijn:

1. Hoeveel student-zelfstandigen waren er actief sinds 2020 tot op heden? Graag opgesplitst per jaar, per geslacht, per leeftijdsjaar en per sector waarin de student-zelfstandigen actief zijn.

2. Hoeveel van de student-zelfstandigen uit vraag 1 waren respectievelijk uit Vlaanderen, Wallonië en Brussel?

3. Bij hoeveel studenten werd de aanvraag voor het statuut van student-zelfstandige sinds 2020 tot op heden geweigerd? Graag opgesplitst per jaar en per geslacht. Wat waren de voornaamste redenen van weigering?

4. Heeft u een zicht op hoeveel student-zelfstandigen sinds 2017 tot op heden hun zelfstandige activiteit hebben voortgezet nadat ze hun studies hebben afgerond? Graag opgesplitst per jaar en per geslacht.

5. In welke mate kan u vaststellen dat de coronacrisis een impact heeft gehad op de aanvragen voor het statuut van student-zelfstandige?

6. Hoeveel student-zelfstandigen hebben een aanvraag ingediend sinds het begin van de coronacrisis om beroep te kunnen doen op het overbruggingsrecht? Hoeveel van deze aanvragen werden geweigerd en waarom?

7. Welke maatregelen zal u nemen om het statuut van student-zelfstandige te promoten bij de Belgische studenten?

 

10.02 Minister David Clarinval: Mevrouw Dierick, wat de gevraagde cijfers betreft, beschik ik over gedetailleerde bijlagen, die ik u zal bezorgen.

 

Studenten kunnen een zelfstandige activiteit uitoefenen en hebben in dit opzicht sinds 2017 een specifiek stelsel. In 2017 waren er 5.008 studenten die dit statuut genoten. Dat waren er 6.083 in 2018, 7.203 in 2019 en 8.027 in 2020.

 

Wat de eventuele weigeringen betreft, de registratie van gegevens bij de socialeverzekeringsfondsen berust op de aansluiting gekoppeld aan de uitoefening van een activiteit. Als er sprake is van een zelfstandige activiteit, dan moet er absoluut een aansluiting zijn die overeenkomt met een code om bijdragen te betalen. Als er niet aan de voorwaarden met betrekking tot de toepassing van het statuut van student-zelfstandige is voldaan, dan zal de belanghebbende ofwel afzien van de uitoefening van de activiteit en zal hij geen aansluiting hebben of zal hij worden aangesloten als zelfstandige. Er is dus geen weigering in de strikte zin van het woord. Bijgevolg beschikken noch het RSVZ, noch de socialeverzekeringsfondsen over deze informatie.

 

U vroeg ook naar de continuïteit van de activiteit vanaf de studies. De einddatum van de studies van de studenten-zelfstandigen is de facto niet gekend door het RSVZ. Het is bijgevolg onmogelijk te bepalen hoeveel studenten-zelfstandigen hun zelfstandige activiteit hebben voortgezet na het einde van hun studies. Ik beschik wel over een tabel met informatie over de situatie eind 2018 en eind 2019.

 

Ik kom nu tot de impact van de COVID-19-crisis. De tabel in bijlage toont de evolutie van het aantal studenten-zelfstandigen per kwartaal sinds het derde kwartaal van 2017. Het aantal studenten-zelfstandigen is steeds blijven stijgen, behalve in de loop van het laatste kwartaal van 2018, 2019 en 2020. Deze cijfers maken het niet mogelijk enig effect van de coronacrisis op het aantal studenten-zelfstandigen aan te tonen.

 

Inzake het overbruggingsrecht hebben volgens de cijfers beschikbaar op 6 februari 2021 84 studenten-zelfstandigen ten minste één betaling ontvangen van het crisisoverbruggingsrecht tussen maart en december 2020.

 

Volgens de Vereniging der Sociale Verzekeringsfondsen van Zelfstandigen waren er 335 weigeringen. De motieven zijn niet gekend.

 

Voor de promotie van het statuut is het belangrijk dat specifieke statuut te kunnen promoten voor diegenen die tijdens hun studies een eigen onderneming willen oprichten. Zowel de socialeverzekeringsfondsen als het RSVZ hebben werk gemaakt van een duidelijke, precieze en uniforme communicatie over het statuut aan alle studenten van het land. Er werd ook een FAQ uitgewerkt, waarin veel informatie staat voor de studenten.

 

Ikzelf heb de gelegenheid het statuut te promoten met gerichte acties of evenementen die voor dat specifieke publiek zijn bestemd.

 

Nous vous enverrons toutes les annexes annoncées.

 

10.03  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u  voor het uitgebreide antwoord. Ik kijk alvast uit naar de cijfers die ik zal ontvangen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La présidente: Ceci clôt le traitement des questions. Nous transmettrons naturellement les chiffres dès qu'ils seront parvenus au secrétariat.

 

La réunion publique de commission est levée à 11 h 12.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 11.12 uur.