Commission des Affaires sociales, de l'Emploi et des Pensions

Commissie voor Sociale Zaken, Werk en Pensioenen

 

du

 

Mercredi 23 juin 2021

 

Matin

 

______

 

 

van

 

Woensdag 23 juni 2021

 

Voormiddag

 

______

 

 


De openbare commissievergadering wordt geopend om 10.20 uur en voorgezeten door de heer Björn Anseeuw.

La réunion publique de commission est ouverte à 10 h 20 et présidée par M. Björn Anseeuw.

 

Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.

De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.

 

01 Vraag van Ellen Samyn aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De re-integratiemaatregelen voor langdurig zieken" (55017252C)

01 Question de Ellen Samyn à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Les mesures de réintégration des malades de longue durée" (55017252C)

 

01.01  Ellen Samyn (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, via Fedris worden heel wat re-integratiemaatregelen uitgewerkt voor bepaalde categorieën van langdurig zieken. We zien evenwel dat deze re-integratietrajecten eigenlijk op maat zijn geschreven van de grotere bedrijven met een eigen bedrijfsarts en een eigen dienst voor preventie en bescherming op het werk. Heel wat kleine werkgevers en bedrijven hebben die niet in huis en missen dus ook deze noodzakelijke competenties om op het vlak van hertewerkstelling van langdurig zieken tot verbetering te komen.

 

Bent u zich bewust van dat hiaat in de projecten die Fedris voorstelt? Welke initiatieven kan u nemen om ook de zeer grote groep langdurig zieken die bij kleine zelfstandigen of kleine bedrijven werken eveneens bij de projecten van Fedris te betrekken? Kan u aangeven hoeveel langdurig zieken werken in bedrijven die geen eigen dienst voor preventie en bescherming op het werk hebben?

 

01.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de volksvertegenwoordiger, Fedris heeft eigenlijk de veronderstelling beves­tigd, namelijk dat het geen re-integratietrajecten voor langdurig zieken in de strikte betekenis van het woord organiseert. Uw vragen lijken tot de bevoegdheid van het RIZIV te behoren, dat zich natuurlijk wel bezighoudt met procedures voor personen die langdurig ziek zijn. Ik verwijs bijvoorbeeld naar mijn antwoord op mondelinge vraag nr. 55016935C van mevrouw Van Peel over dat onderwerp.

 

Bij Fedris bestaan er wel andere mogelijkheden tot re-integratie, bijvoorbeeld indien een persoon instemt met een voorstel van definitieve stopzetting van de professionele activiteit wegens beroepsziekte. In geval van een beroepsziekte kan een persoon bij stopzetting van de activiteit, een beroep doen op een beroepsherscholing ten laste van Fedris. In geval van een arbeidsongeval waarvan de noodzaak tot professionele revalidatie en herscholing als noodzakelijk wordt beschouwd, neemt de verzekeringsonderneming de kosten hiervoor ten laste. Er is dus een herscholing mogelijk ten laste van Fedris, respectievelijk de verzekeraar, in bepaalde gevallen. Die twee voorbeelden hebben geen betrekking op langdurig zieken in de strikte zin die ten laste van het RIZIV vallen.

 

Indien u toch bepaalde trajecten voor ogen heeft, zou u die het best preciseren, misschien in een schriftelijke vraag, zodat ik een meer gericht antwoord kan geven.

 

01.03  Ellen Samyn (VB): Mijnheer de minister, we zullen aandacht blijven vragen voor de kleine werkgevers en we willen geen politiek van bestraffing, maar van ondersteuning en het verlenen van incentives.

 

We hadden begin mei 2021 hoorzittingen. Daar werd nogmaals de nadruk gelegd op het belang van de interne diensten ter preventie en bescherming op het werk.

 

Zoals ik in mijn vraag reeds zei, lijkt het ons eerder op maat gemaakt van de grote bedrijven. Maar er is een zeer grote werkgelegenheid bij kleine werkgevers, zij die maar één of enkele werknemers in dienst hebben. De externe diensten waar de kleine werkgevers verplicht bij aangesloten zijn, spelen amper een rol op de werkvloer. Het is verworden tot een jaarlijkse verplichte bijdrage waar er weinig of zelfs helemaal niets tegenover staat.

 

Niet om te bestraffen maar om te ondersteunen, is het zeer belangrijk dat deze kleine zelfstandigen, die toch een grote groep werkgevers vertegenwoordigen, worden ondersteund. Dat is in het belang van iedereen, de werkgever, de werknemer en de hele maatschappij. Ik zal zeker niet nalaten om u hierover nog specifieke schriftelijke vragen te stellen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 55017315C is van mezelf, maar ik heb net aan de commissiesecretaris laten weten dat ik deze vraag wil omzetten in een schriftelijke vraag.

 

02 Question de Malik Ben Achour à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "La convention sur la sécurité sociale entre le Royaume de Belgique et l’État d’Israël" (55017391C)

02 Vraag van Malik Ben Achour aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Staat Israël" (55017391C)

 

02.01  Malik Ben Achour (PS): La résolution 2334 du Conseil de sécurité des Nations Unies impose aux États d'établir une distinction entre le territoire national israélien et les colonies dans leur relation bilatérale avec l'État hébreu.

 

L'application effective d'une politique de différenciation dans les traités bilatéraux noués avec Israël est donc non seulement une nécessité, mais aussi une obligation inter­nationale. Pour ce qui est de notre pays, le "differenciation tracker" du think tank paneuropéen ECFR, qui liste les accords ne contenant pas de clauses spécifiques de différenciation, épingle plusieurs textes. Parmi ceux-ci, on cite la Convention sur la sécurité sociale entre le Royaume de Belgique et l'État d'Israël, conclue en 2014 et en vigueur depuis 2017.

 

En la matière, d'autres nations se montrent plus scrupuleuses que nous. Pour ne prendre qu'un seul exemple et dans un autre domaine que celui de la sécurité sociale, en Suisse, un couple de colons de Jérusalem-Est s'est récemment vu refuser un remboursement d'impôts sollicité sur la base d'un accord liant la Confédération suisse et Israël et visant à éviter les doubles taxations. Le motif invoqué était que leur adresse se situait en dehors des frontières telles que les reconnaît la Suisse, notamment sur la base du droit international.

 

Voilà le chemin à suivre. Ces dernières années, d'autres pays ont très clairement indiqué, le plus souvent en réponse à des questions parlementaires, que leurs accords bilatéraux ne s'appliquaient pas dans les zones occupées. Ce fut notamment le cas aux Pays-Bas, en Irlande et en France.

 

Ainsi, l'accord de gouvernement prévoit l'approfondissement de la politique de différen­ciation. Dès lors, je voudrais vous demander ce que la Belgique met en œuvre afin que la Convention sur la sécurité sociale ne puisse bénéficier à des ressortissants belges qui habiteraient dans les colonies?

 

02.02  Frank Vandenbroucke, ministre: Chers collègues, la question à laquelle vous faites référence nous est connue. Je me référerai au rapport de la commission parlementaire des Affaires étrangères du 20 avril 2016 qui a discuté de l'accord de sécurité sociale entre le Royaume de Belgique et l'État d'Israël qui a été établi à Jérusalem, le 24 mars 2014.

 

Le ministre des Affaires étrangères de l'époque a clairement précisé que l'accord n'avait d'effet que sur le territoire israélien tel que reconnu par la Belgique. Le représentant du ministre des Affaires sociales de l'époque a déclaré: "En ce qui concerne l'application territoriale de l'accord, l'orateur indique qu'une personne travaillant dans les territoires occupés ne sera pas autorisée par la Belgique à bénéficier des dispositions relatives au détachement, mais cette personne pourra bénéficier des avantages sociaux accordés par Israël sur la base de sa propre législation."

 

En ce qui concerne les prestations belges couvertes par ce traité, j'attire l'attention sur le fait que les Belges et les ressortissants des pays avec lesquels un traité de sécurité sociale multi- ou bilatéral est conclu reçoivent ces prestations indépendamment de leur pays de résidence. Enfin, la prise en compte des périodes d'assurance accomplies en Israël qui sont, le cas échéant, additionnées aux périodes d'assurance belges pour ouvrir le droit à une prestation belge ne sera prise en compte que si celles-ci ont été accomplies sur le territoire reconnu par la Belgique.

 

En l'occurrence et pour être honnêtes, nous dépendons de la bonne volonté d'Israël pour fournir des détails sur le lieu de travail. Il se pourrait très bien qu'une personne réside dans les territoires occupés, tout en travaillant dans les territoires non occupés et y accumule donc des périodes d'assurance sans que nous ne puissions le savoir sans l'aide des autorités d'Israël.

 

02.03  Malik Ben Achour (PS): Je remercie M. le ministre pour sa réponse. Je me référerai également aux débats parlementaires de 2016 et à la réponse du ministre de l'époque. Je renvoie mes questions à l'accord de gouvernement sur la nécessité d'approfondir la politique de différenciation dans un contexte où les éléments qui laissent penser que la politique menée par Israël dans les territoires palestiniens et sur le territoire israélien relève d'une politique d'apartheid.

 

Je rappelle au ministre qu'en 1994, il est devenu ministre des Affaires étrangères quelques mois après l'arrivée de Nelson  Mandela à la présidence de l'Afrique du Sud. Avec ce souvenir, le débat que nous venons d'avoir prend un sens particulier. Je serai attentif à la suite que l'on donnera à ce dossier.

 

02.04  Frank Vandenbroucke, ministre: Je m'en souviens bien et j'ai d'ailleurs rencontré M. Mandela à l'époque.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van Valerie Van Peel aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De intrekking van het recht op invaliditeit" (55017421C)

03 Question de Valerie Van Peel à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Le retrait du droit à l'invalidité" (55017421C)

 

03.01  Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb u heel wat schriftelijke vragen gesteld waar nieuwe vragen uit voortkomen, vrees ik. Dat is het geval met mijn schriftelijke vraag nummer 429 over het aantal uitgevoerde beoordelingen door adviserende artsen bij personen die reeds een invaliditeitsuitkering hebben, met het oog op het herevalueren van het recht op die uitkering. U deelt met mij de bezorgdheid dat we meer aandacht moeten hebben voor wat werknemers wel nog kunnen in plaats van ze binair mogelijkheden te ontzeggen. Nu blijkt dat er toch wel grote verschillen zijn tussen de landsbonden over het aantal beoordelingen waarbij de invaliditeit werd verlengd en het aantal beoordelingen waarbij de arbeidsongeschiktheid werd stopgezet. Daarom, mijnheer de minister, heb ik de volgende vragen.

 

Kunt u om te beginnen het gebrek aan cijfers van de christelijke landsbond verklaren? Waarom deelt de CM die cijfers niet met het kabinet of het RIZIV? Wat zult u ondernemen om die cijfers alsnog te krijgen?

 

Het blijkt ook dat de neutrale landsbond gemiddeld genomen dubbel zoveel uitkeringen intrekt als de andere bonden. Hoe moeten we dat lezen? Hebt u daar een verklaring voor? Hoe verklaart u het lagere aantal intrekkingen van het recht op invaliditeit door de adviserend artsen van de socialistische landsbond, vooral in 2020?

 

Gemiddeld genomen werden er in 2020, in vergelijking met de voorgaande jaren, de helft zoveel uitkeringen ingetrokken. Is dat covidgerelateerd of kunt u dat op een andere manier duiden?

 

03.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw Van Peel, naar aanleiding van uw vraag heeft het RIZIV de verzekeringsinstellingen opnieuw ondervraagd. Op basis van de antwoorden kunnen we de volgende vaststellingen maken.

 

Ten eerste, de Landsbond der Christelijke Mutualiteiten heeft de gevraagde cijfers bezorgd. Het niet verzenden van de cijfers bij de initiële vraag had te maken met een interne communicatiefout, die we dus bij deze hebben kunnen laten rechtzetten.

 

Ten tweede, de Landsbond van de Neutrale Ziekenfondsen heeft nieuwe cijfers bezorgd, aangezien bij de initiële vraag zowel uitsluitingen in primaire arbeidsongeschiktheid als in invaliditeit werden hernomen. In de gecorrigeerde cijfers worden enkel uitsluitingen in de periode van invaliditeit hernomen, zoals gevraagd in de parlementaire vraag K429.

 

Ten derde, ook de Landsbond van de Onafhan­kelijke Ziekenfondsen heeft gecorrigeerde cijfers doorgestuurd. Op basis van de aangepaste cijfers blijkt dat het percentage uitsluitingen in invaliditeit vergelijkbaar is bij de verschillende verzekeringsinstellingen.

 

Voor mij heb ik anderhalve pagina met enkel cijfers, in heel kleine lettertjes bovendien. We kunnen u die bezorgen, als u dat wenst, dat is misschien het eenvoudigste. Of u stelt een schriftelijke parlementaire vraag en dan bezorgen we ze u ook nog eens, maar we kunnen ze u nu al, informeel, overhandigen.

 

U vraagt waarom er globaal genomen in 2020 in vergelijking met voorgaande jaren de helft zoveel uitkeringen werden ingetrokken. Als gevolg van de pandemie werden de fysieke consultaties in alle provincies stopgezet en vervangen door teleconsultaties voor de periode van 16 maart 2020 tot en met 1 juni 2020 en vervolgens van 1 november 2020 tot en met 31 december 2020. In de provincie Antwerpen werden tevens van 29 juli 2020 tot en met 31 augustus 2020 enkel teleconsultaties uitgevoerd. In de periodes waarin er wel fysieke consultaties werden uitgevoerd, werden ze gecombineerd met teleconsultaties, aangezien sommige adviserend artsen zelf tot een risicogroep voor COVID-19 behoren, evenals sommige verzekerden. Aangezien er tijdens een teleconsultatie geen fysiek medisch onderzoek van de verzekerde kan worden uitgevoerd, terwijl het medisch onderzoek toch een essentieel element is in de evaluatie van de arbeidsongeschiktheid, kan er op dat ogenblik geen beslissing tot einde van de arbeidsongeschiktheid worden genomen. Dat verklaart de sterke daling van het aantal beslissingen tot einde van de arbeids­ongeschiktheid in 2020 in vergelijking met voorgaande jaren.

 

Meer in het algemeen denk ik – ik zeg dit nu intuïtief, maar meen dat het toch wel erg waarschijnlijk is – dat de pandemie de nood aan re-integratie alleen maar zal versterken. Gedurende een lange periode heeft de arbeidsmarkt minder goed gefunctioneerd. Voor de re-integratie van werknemers in een bedrijf was die periode vanzelfsprekend niet de gemakkelijkste, gelet op de situatie op de arbeidsmarkt, met onder meer het verplicht telewerk. Daarnaast konden in sommige periodes de medische evaluaties niet op de gebruikelijke manier plaatsvinden. Vervolgens zijn er nog gevolgen van long COVID-19, waardoor nog meer mensen langdurig arbeidsongeschikt zijn. Het gaat soms om werknemers die tevoren bijzonder fit en actief waren, ook soms in hoger gekwalificeerde functies, maar die nu geïnvalideerd zijn. Ik denk dus dat we met een soort van backlog zullen worden geconfronteerd, een opeenstapeling van moeilijkheden en problemen die het nodig maken om re-integratie echt snel hoog op de agenda te zetten. In de federale regering dring ik er ook op aan om relatief snel eerste beslissingen te nemen die een nieuwe aanpak mogelijk maken.

 

03.03  Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de minister, ik ben blij met uw laatste opmerking want re-integratie zal effectief de uitdaging van deze legislatuur zijn. Ik hoorde u vooral graag zeggen dat er een nieuwe aanpak nodig is. Ik weet niet of we helemaal op dezelfde lijn zitten over die nieuwe aanpak; dat zal nog moeten blijken. U hebt er alleszins gelijk in dat we echt op een andere manier naar de problematiek van de langdurig zieken moeten kijken. We moeten die positiever proberen te benaderen dan vandaag het geval is.

 

Voorts ben ik erover verheugd dat ik zoveel impact heb dat de ziekenfondsen nu toch de juiste cijfers kunnen bezorgen. Ik krijg die dan ook graag van u. Ik begrijp dat u ze hier niet kan voorlezen en verwacht ze in digitale vorm.

 

Tevens heb ik er begrip voor dat een en ander in 2020, zoals u uitlegt, coronagerelateerd is; dat had ik ook verwacht. Het toont alvast aan dat teleconsultaties voor sommige zaken geen antwoord zullen bieden, omdat het fysiek contact belangrijk blijft. Er blijft natuurlijk een tekort aan adviserend artsen.

 

U hebt dus nog heel wat werk voor de boeg in het verhaal. Ik volg de kwestie graag op en wij komen binnenkort zelf met een uitgebreid voorstel van resolutie waarin we onze visie zullen uiteenzetten. Ik neem aan dat dat u zeker zal interesseren.

 

De voorzitter: Voor het verslag noteren we dat de cijfers waar de minister naar verwees, door het kabinet aan mevrouw Van Peel zullen worden bezorgd.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Samengevoegde vragen van

- Nahima Lanjri aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "Het NAR-advies over het Belgisch actieplan sociale bescherming" (55017791C)

- Björn Anseeuw aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "Het Belgische plan m.b.t de toegang tot sociale bescherming voor werknemers en zelfstandigen" (55017840C)

04 Questions jointes de

- Nahima Lanjri à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'avis du CNT sur le plan d'action belge relatif à la protection sociale" (55017791C)

- Björn Anseeuw à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Le plan belge sur l'accès à la protection sociale des salariés et indépendants" (55017840C)

 

04.01  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, de Nationale Arbeidsraad gaf onlangs advies over het Belgische plan over de toegang tot sociale bescherming van de werknemers en zelf­standigen. Dat werd opgesteld naar aanleiding van de Europese aanbeveling met betrekking tot dit thema. Die aanbeveling past binnen de Europese pijler van sociale rechten en is ook een reactie op verschillende veranderingen op de arbeidsmarkt. In het advies rond het Belgische actieplan staan enkele punten waar ik graag even op wil ingaan en een aantal vragen over wil stellen.

 

Ten eerste, hoe komt het dat de NAR het ontwerp van het nationale actieplan toegang tot sociale bescherming van werknemers en zelfstandigen, door de regering opgesteld, niet op voorhand te zien kreeg, terwijl het actieplan in het weekend van 15 mei aan de Europese Commissie moest worden bezorgd? Toch hebben zij dat niet op voorhand te zien gekregen.

 

Ten tweede, in aanbeveling 2019/C387 van de Raad van de Europese Unie, dus het document waarop het Belgische actieplan is gebaseerd, wordt gevraagd om uiterlijk op 15 november 2021, in de mate van het mogelijke, betrouwbare nationale statistische gegevens te verzamelen en te publiceren over de toegang tot de verschillende vormen van sociale bescherming. Zijn de verschillende diensten daarmee bezig? Worden de sociale partners daar wel op tijd bij betrokken?

 

Ten derde, de Raad merkte ook op dat de Europese aanbeveling in november 2019 werd aangenomen vooraleer de covidcrisis uitbrak. De socialebeschermingsmaatregelen zijn het afgelopen jaar zwaar op de proef gesteld door deze crisis. Aangezien de crisis nog steeds gaande is, kunnen nog geen sluitende conclusies worden getrokken. De Raad besluit dan ook dat een reflectie met de sociale partners rond de impact van de crisis op de sociale bescherming wenselijk is. Ik neem aan dat u van plan bent om in te gaan op die vraag.

 

Ten vierde, de Raad vraagt ook om nauw betrokken te worden bij de keuze van regeringsacties die zullen worden genomen bij de effectieve uitvoering van het actieplan en vraagt ook om verschillende socialezekerheidsinstanties te betrekken. Bent u dat van plan? Welke instanties zult u betrekken?

 

Ten vijfde, de focus van het Belgische actieplan ligt op de punten ter verbetering terwijl België een koploper is op vlak van sociale bescherming. Waarom wordt er eigenlijk niet meer aandacht besteed aan wat wel goed loopt?

 

Ik vind het positief dat ook de goede voorbeelden worden gedeeld. Het is immers ook in ons belang dat andere landen, die nog niet zo ver staan op het vlak van sociale zekerheid, een aantal zaken kunnen overnemen. Dat kan inspirerend werken en leiden tot een grotere harmonisering van de sociale zekerheid in de verschillende Europese lidstaten.

 

De voorzitter: U hebt uw spreektijd met 1 minuut en 37 seconden overschreden. Ik vind het belangrijk dat parlementsleden hun vragen kunnen stellen. Dat betekent evenwel dat iedereen zijn vragen moet kunnen stellen. De tijd van de minister en de parlementsleden om vragen te stellen is beperkt. Het zou goed zijn dat we allemaal onze uiterste best doen om ons aan de vastgestelde spreektijd te houden. Ik val niet over 10 à 15 seconden, maar bijna 2 minuten is een ander verhaal. Dat een minister soms wat meer tijd nodig heeft dan 2 minuten om te antwoorden, vind ik ook geen probleem, maar dit ging er nu toch net iets te ver over.

 

04.02  Björn Anseeuw (N-VA): Mijnheer de minister, bij mail van 8 maart 2021 hebt u de Nationale Arbeidsraad om advies gevraagd in het kader van de opstelling van een Belgisch nationaal plan ter uitvoering van de aanbeveling 2019/C387 van de Raad van de Europese Unie van 8 november 2019 met betrekking tot de toegang tot sociale bescherming voor werknemers en zelfstandigen.

 

Die aanbeveling strekt ertoe de toegang tot sociale bescherming te garanderen voor alle werknemers en zelfstandigen door de formele en effectieve dekking te verbeteren en de adequaatheid en de transparantie van de socialezekerheidssystemen te versterken.

 

De EU verzoekt de lidstaten om deze vier beginselen zo snel mogelijk uit te voeren en om uiterlijk op 15 mei 2021 een plan voor te leggen met de maatregelen die op nationaal vlak moeten worden genomen.

 

Samen met de opstelling van een nationaal plan wordt voor de uitvoering van die aanbeveling aan de lidstaten gevraagd om tegen uiterlijk 15 november 2021 in de mate van het mogelijke betrouwbare nationale statistische gegevens te verzamelen en te publiceren over de toegang tot de verschillende vormen van sociale bescherming.

 

Opvallend hierbij is dat de NAR, ondanks het feit dat hij er een advies over moest geven, geen inzage heeft gekregen in het ontwerpplan van de regering, wat toch wel vragen oproept.

 

Mijnheer de minister, waarom kreeg de NAR geen inzage in het ontwerpplan van de regering?

 

Op welke manier hebt u in uw plan rekening gehouden met het advies van de NAR?

 

Wat is de inhoud van het plan en kunt u er ons een afschrift van bezorgen?

 

Welke gegevens met betrekking tot de toegang tot de sociale bescherming in België zult u uiterlijk tegen 15 november 2021 bezorgen?

 

04.03 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer de voorzitter, op 8 november 2019 heeft de Raad van de Europese Unie een aanbeveling aangenomen over de toegang van werknemers en zelfstandigen tot sociale bescherming in het kader van de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, met name het principe 12 van die pijler, dat het volgende zegt: "Ongeacht de aard en de duur van hun arbeidsrelatie hebben werknemers en onder vergelijkbare voorwaarden zelfstandigen recht op adequate sociale bescherming."

 

Ik heb daar zelf academisch werk over gedaan. Wie geïnteresseerd is, kan daarover een kort artikel van mij lezen dat niet zo lang geleden is gepubliceerd in European Journal of Social Security. Dat artikel is een reflectie op een aantal punctuele bijdragen van wetenschappers over de Europese pijler van sociale rechten en ik leg erin uit waarom ik persoonlijk vind dat dat principe nummer 12 misschien wel een van de allerbelangrijkste principes is in de Europese pijler van sociale rechten, waarom de aanbeveling van de Raad die uitvoering geeft aan dat principe dus zeer belangrijk is en waarom ik vind dat alle lidstaten daar dan ook zeer secuur op moeten inspelen.

 

Ik ga al die argumenten hier echter niet uitleggen. Als u wilt, kunt u dat artikel lezen. Toen ik, onverwacht voor mij, minister van Sociale Zaken in de Belgische regering werd, vond ik het, vermits ik met een ander petje op heb gezegd dat dat een buitengewoon belangrijk principe is en dat de lidstaten de aanbeveling die dat principe nummer 12 moet helpen uitvoeren ter harte moeten nemen, natuurlijk belangrijk om dat zelf ook ter harte te nemen.

 

Mevrouw Lanjri, u hebt gelijk dat wij heel veel positieve dingen kunnen zeggen over ons systeem van sociale zekerheid en sociale bescherming, maar in heel Europa en ook bij ons zien wij evoluties op de arbeidsmarkt – het feit dat standaardcontracten minder belangrijk worden en dat er nieuwe types van contracten opduiken waarbij de sociale bescherming minder goed geregeld is – die er ons toe nopen om ons mee in te schakelen in dat Europees initiatief. Dat hebben wij dus terdege gedaan.

 

Toen ik aantrad als minister van Sociale Zaken kon ik gelukkig vaststellen dat er al voorbereidende werkzaamheden waren gebeurd. De FOD Sociale Zekerheid had bijvoorbeeld reeds een academisch onderzoek over deze kwestie laten uitvoeren door een onafhankelijk interuniversitair team. Men bekeek de evoluties op de arbeidsmarkt, de impact daarvan op de sociale bescherming en eventuele lacunes in onze sociale bescherming. Het eindverslag van deze studie werd eind november 2020 opgeleverd.

 

Vervolgens hebben we het actieplan laten voorbereiden door vertegenwoordigers van de Openbare Instellingen van de Sociale Zekerheid en de bevoegde federale overheidsdiensten, onder coördinatie van de FOD Sociale Zekerheid. Er was politieke aansturing door een werkgroep die voorgezeten werd door een vertegenwoordiger van mijn kabinet. Daar zaten verder vertegen­woordigers in van de minister van Zelfstandigen, de minister van Werk, de minister van Pensioenen en de staatssecretaris voor Gelijke Kansen.

 

De covidcrisis maakte de zaken er niet eenvoudiger op. Het redactietraject werd pas in de loop van februari gestart en we hebben dit alles dus wel heel snel tot een goede einde moeten brengen. De aanbeveling verzocht de lidstaten immers een actieplan in te dienen tegen 15 mei 2021. Er was dus enige tijdsdruk. We hebben de sociale partners daar begin maart een advies over gevraagd. De Nationale Arbeidsraad heeft dat op 5 mei uitgebracht. Het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen heeft op 19 april advies uitgebracht. Het actieplan is intussen afgerond en overgemaakt aan de Europese Commissie, met een format dat beantwoordt aan het richtsnoer van de Europese Commissie. Het valt daardoor uiteen in vier onderdelen.

 

In een eerste luik worden de hoofdkenmerken van ons Belgisch systeem geschetst en wordt ingegaan op de belangrijkste uitdagingen waarmee we geconfronteerd worden. Binnen het toepassingsgebied van de aanbeveling en uitgesplitst volgens de vier assen van de aanbeveling gaat het over uitdagingen inzake de formele dekking, uitdagingen inzake de effectieve dekking, uitdagingen inzake de adequaatheid van de uitkeringen en uitdagingen op het vlak van transparantie.

 

In het tweede deel van het actieplan wordt een overzicht gegeven van de uitdagingen inzake sociale zekerheid die volgen uit de covidcrisis. Er is ook ingegaan op de vaststellingen van de COVIVAT-studie. Er zitten echter nog geen concrete pistes voor hervormingen in dat deel. Daarvoor zijn er eerst meer analyses en cijfermateriaal nodig.

 

Het derde deel omvat vervolgens beleidsdoelstellingen van België in die context en geeft een beknopt overzicht weer van geplande maatregelen, die natuurlijk in het begin van de huidige legislatuur in belangrijke mate een vertaling zijn van het regeerakkoord en van de beleidsverklaringen van de ministers die bevoegd zijn voor de Sociale Zekerheid.

 

Op dat vlak lag het voor ons wat moeilijk. De aanbeveling vroeg ons om ons plan in te dienen. Normalerwijze is dat de gelegenheid om het regeringswerk ook eens kritisch onder de loep te nemen. Aangezien wij echter aan het begin van een nieuwe regering staan, betekent dat echter in belangrijke mate ons regeerakkoord voorstellen en aangeven dat het akkoord zal worden uitgevoerd.

 

In het laatste luik wordt het belang van en de volgende stappen op het vlak van dialoog met de sociale partners voor de modernisering van de sociale zekerheid geschetst en worden ook een aantal pistes voor nadere uitwerking en uitdieping op het Europese niveau aangereikt.

 

U weet dat onze regering veel belang hecht aan sociaal overleg. In het plan wordt ook vaak daarnaar verwezen. Er wordt op diverse plaatsen ook verwezen naar de adviezen die de sociale partners hebben ingeleverd met betrekking tot het plan zelf.

 

Ook wordt bij een heel aantal maatregelen punctueel vastgelegd dat zij zullen worden voorafgegaan door een evaluatie van de bestaande regelingen, in overleg met de sociale partners en de betrokken doelgroepen. Ook bij de nadere uitwerking van een heel aantal maatregelen wordt expliciet gesteld dat zulks in overleg met de sociale partners en met de betrokken doelgroepen zal gebeuren. Ook de verschillende socialezekerheidsinstanties zullen uiteraard worden betrokken.

 

Het plan zelf is ondertussen wel degelijk bezorgd aan de Nationale Arbeidsraad, aan het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen, aan de betrokken openbare instellingen voor sociale zekerheid en aan de bevoegde federale overheidsdiensten.

 

De aanbeveling van de Europese Raad verzoekt ons ook om tegen 15 november 2021 nationale statistieken te publiceren over de toegang tot de verschillende vormen van sociale bescherming, waartoe wij ons natuurlijk verbinden, net zoals ook de andere lidstaten dat moeten doen. Het verzamelen en de publicatie van die statistieken worden nu voorbereid door de administratie. Waar mogelijk zullen ze worden opgesplitst naar rechtspositie op de arbeidsmarkt, naar de aard van de arbeidsrelatie, naar geslacht en naar leeftijd.

 

België werkt bovendien samen met de Europese Commissie en de andere lidstaten aan het uitwerken van een Europees monitoringkader, om de aanbeveling op te volgen. Een dergelijk Europees monitoringkader, dat stoelt op een weldoordacht conceptueel kader, herneemt de verschillende assen van de aanbeveling, waarbij er ook aandacht moet zijn voor de ruimere context. Er zullen bijvoorbeeld indicatoren met betrekking tot de arbeidsmarkt in het kader worden opgenomen.

 

Voor de opvolging van het nationale actieplan zal België dit gezamenlijke werk dat we doen op Europees niveau als uitgangspunt nemen. Dit zal worden aangevuld met indicatoren die de Belgische aandachtspunten weerspiegelen met het oog op de publicatie van nationale statistieken tegen 15 november.

 

Goed werkende socialezekerheidssystemen doorheen de hele Europese Unie zijn belangrijk. Ze hebben een stabiliserend karakter. Ze vormen de hoeksteen van ons sociaal model. We hebben daarin een voortrekkersrol genomen. Wij spelen ook nog altijd in eerste klasse als het gaat over de socialezekerheidsorganisatie. We verwijzen daar ook naar. We hebben ook een hoge effectieve dekking. De covidcrisis heeft de relevantie daarvan voor België ook duidelijk gemaakt. Toch moeten we op Europees vlak in een zelfkritisch proces meestappen. In de aanbeveling wordt dat ook van ons gevraagd.

 

We moeten ons aanpassen aan nieuwe evoluties. We doen dat in het begin van deze nieuwe legislatuur vooral met verwijzingen naar wat het regeerakkoord op dat vlak voorstelt.

 

Tot daar mijn reflectie op basis van uw vragen, mevrouw Lanjri.

 

04.04  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik vind het absoluut niet erg dat u over uw tijd bent gegaan. Ik vond het heel interessant.

 

Het Belgische actieplan voor de sociale bescherming van werknemers en zelfstandigen is een samenvatting van wat in het regeerakkoord en de beleidsnota's staat. Het is wel belangrijk dat de uitwerking daarvan in de commissie voor Sociale Zaken wordt besproken. Ik hoop dat we daarvoor tijd kunnen vrijmaken.

 

Ik hoop ook dat wij de statistische gegevens die u tegen 15 november aan de Raad van de Europese Unie zult bezorgen ook kunnen ontvangen in de commissie. Het is vooral ook belangrijk dat u de sociale partners betrekt bij de opmaak van het plan en de concretisering ervan in maatregelen en eventueel ook bij het verzamelen van de statistische gegevens.

 

04.05  Björn Anseeuw (N-VA): Mijnheer de minister, u hebt niet op al mijn vragen, die toch vrij concreet waren, geantwoord.

 

De belangrijkste reden die u aanhaalt in verband met de vraag waarom de NAR geen inzage heeft gekregen in het plan van de regering, is tijdsgebrek, maar dan denk ik onmiddellijk, zeker in deze periode van het jaar, dat een goede student op tijd begint aan de blok.

 

04.06 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer Anseeuw, ik ben pas op 1 oktober minister geworden.

 

04.07  Björn Anseeuw (N-VA): Mijnheer de minister, ik ben even aan het woord.

 

Ik vroeg ook op welke manier u in uw plan rekening hebt gehouden met het advies van de NAR, maar uit uw reflectie kan ik dat niet echt distilleren. Ik herhaal dan ook mijn vraag of wij een afschrift kunnen krijgen van het plan dat bezorgd is, want het benieuwt mij heel erg wat erin staat. Dan kunnen wij zelf wel ontwaren op welke manier er rekening is gehouden met het advies dat de NAR ondertussen heeft uitgebracht.

 

04.08 Minister Frank Vandenbroucke: U kunt natuurlijk een afschrift krijgen. Dat is geen enkel probleem. Wij zullen het versturen. Ik denk, overigens, dat het document reeds publiek is, maar u zult het krijgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De samengevoegde vragen nrs. 55017876C van mevrouw Leroy en 55019249C van mevrouw Leoni worden omgezet in schriftelijke vragen.

 

05 Questions jointes de

- Nadia Moscufo à Pierre-Yves Dermagne (VPM Économie et Travail) sur "Le cumul de la pension et des indemnités octroyées à la suite d'un accident de travail" (55018001C)

- Gaby Colebunders à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Le cumul de la pension et d'indemnités d'incapacité de travail" (55019263C)

05 Samengevoegde vragen van

- Nadia Moscufo aan Pierre-Yves Dermagne (VEM Economie en Werk) over "Het cumuleren van het pensioen en een vergoeding voor een arbeidsongeval" (55018001C)

- Gaby Colebunders aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De cumul van het pensioen en arbeidsongeschiktheidsvergoedingen" (55019263C)

 

Mevrouw Moscufo is er niet.

 

05.01  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mijnheer de minister, conform de wet en het koninklijk besluit van 10 december 1987 betreffende de bijslagen verleend in het kader van de arbeids­ongevallenwet van 10 april 1971, kunnen de vergoedingen na een arbeidsongeval in het kader van de rente ten gevolge van blijvende arbeidsongeschiktheid niet volledig worden gecumuleerd met een rust- of overlevingspension. Heel wat betrokkenen doen bij ons getuigenis van de negatieve sociale gevolgen van die maatregel.

 

Wat is uw mening ter zake? Welke toezeggingen kunt u doen om de schadeloosstelling na een werkongeval van werknemers te verbeteren, zodra ze met pensioen zijn? Zult u de volledige cumulatie toestaan?

 

05.02  Frank Vandenbroucke, ministre: Monsieur le président, le cumul de prestations de sécurité sociale n'est, en règle générale, pas autorisé. Les prestations d'accident du travail, du fait qu'elles ne constituent pas uniquement un revenu de remplacement au sens strict mais revêtent pour partie un caractère indemnitaire, sont une exception à ce principe d'interdiction de cumul. Elles sont donc encore octroyées aux personnes bénéficiaires d'une pension de retraite même si elles sont alors limitées.

 

Enerzijds hebben de vergoedingen voor arbeidsongevallen tot doel het geheel of gedeeltelijk verlies aan verdienvermogen op de arbeidsmarkt te compenseren via een vervangingsinkomen; anderzijds bevatten ze een component voor de door het ongeval veroorzaakte menselijke schade. Voor dat laatste voorziet de arbeidsongevallenverzekering niet alleen in het vervangingsinkomen, maar ook in een verhoogde terugbetaling voor medische kosten, bijvoorbeeld voor protheses.

 

La perte économique sur le marché de l'emploi cesse d'exister dans le chef de la victime au moment où celle-ci est admise à la retraite. La victime bénéficie alors d'un autre revenu de remplacement, la pension de retraite, qui se substitue au revenu de remplacement accordé dans le cadre de la législation relative aux accidents du travail.  Dans le calcul du montant de la pension, les périodes durant lesquelles des prestations d'accident du travail ont été octroyées sont bien entendu assimilées.

 

Omdat er daarnaast een blijvende menselijke schade is, die ook blijft doorlopen na de actieve leeftijd van het slachtoffers, voorziet de arbeidsongevallenverzekering erin dat het pensioen gecumuleerd kan worden met een forfaitaire bijslag, waarvan het bedrag bepaald wordt door de graad van de aandoening. Dat is dus een afwijking op de algemene regel die een cumulverbod van socialezekerheidsuitkeringen oplegt.

 

Dat is een verantwoordbare regeling, denk ik. Ik voorzie daar op het moment dus ook geen wijzigingen van. Het debat daarover loopt al vele jaren; ik kan mij niets anders herinneren. Het is volgens mij toch een legitieme regeling. Sinds 2015 zijn er maatregelen genomen om de bijdrage op de rente voor arbeidsongevallen wat te verminderen. Die bijdrage was aanvankelijk 13,07 %. Die is stapsgewijs verminderd. Op het ogenblik bedraagt ze 5,34 %. Vanaf 1 juli daalt ze naar 4,45 %. Dat is een klein beetje vooruitgang voor de betrokkenen, die beslist werd in het kader van de welvaartsenveloppe. Ik verheug mij daarover: ook al is het natuurlijk maar een kleine tegemoetkoming voor de betrokkenen, ze is niet onbelangrijk.

 

05.03  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Elke stap vooruit is natuurlijk toe te juichen. Ik herinner er wel aan dat men absoluut niet genezen is of de jackpot gewonnen heeft de dag dat men op pensioen gaat. In die zin is de stopzetting van de volledige vergoeding echt niet gerechtvaardigd. Volgens de PVDA kan dat worden gezien als een dubbele straf, maar iedereen interpreteert dat zoals hij wil.

 

Ten eerste kan de persoon met arbeidsongeschiktheid het gewenste werk niet meer doen en boet hij in op het bijhorende loon op dat moment. Ten tweede heeft hij na zijn pensionering geen recht meer op een volledige vergoeding. Dan wordt nog geen rekening gehouden met de sociale gevolgen van een dergelijke maatregel. Wij krijgen getuigenissen binnen van de toenemende armoede, omdat die mensen simpelweg niet rondkomen met hun pensioen. De pensioenen zijn nu eenmaal heel laag. Dat is natuurlijk nog meer het geval wanneer iemand een tijdlang zonder werk heeft gezeten. Het is helemaal niet logisch om de volledige vergoeding voor arbeidsongeschiktheid stop te zetten bij pensionering. De boodschap is dan dat de mensen alleen iets waard zijn zolang ze kunnen werken.

 

Trouwens, de verzekeraars blijven wel de volledige bijdrage doorstorten, ook na de pensionering. Voor ons, mijnheer de minister, doet u dus een klein stapje, maar dat is zeker niet genoeg.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Questions jointes de

- Nadia Moscufo à Pierre-Yves Dermagne (VPM Économie et Travail) sur "Le versement de la prime corona pour le personnel de nettoyage des hôpitaux" (55018014C)

- Ellen Samyn à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "La prime corona pour le personnel d'entretien" (55018141C)

- Thierry Warmoes à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'absence de prime d'encouragement pour le personnel hospitalier en sous-traitance" (55018366C)

- Gaby Colebunders à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Le versement de la prime corona pour le personnel d'entretien des hôpitaux" (55019262C)

06 Samengevoegde vragen van

- Nadia Moscufo aan Pierre-Yves Dermagne (VEM Economie en Werk) over "De betaling van de coronapremie aan het schoonmaakpersoneel in de ziekenhuizen" (55018014C)

- Ellen Samyn aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De coronapremie voor het schoonmaakpersoneel" (55018141C)

- Thierry Warmoes aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "Het uitblijven van een aanmoedigingspremie voor het ziekenhuispersoneel in onderaanneming" (55018366C)

- Gaby Colebunders aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De uitkering van de coronapremie voor het schoonmaakpersoneel in de ziekenhuizen" (55019262C)

 

Le président: Vu leur absence, les questions n°s 55018014C de Mme Moscufo et 55018366C de M. Warmoes sont sans objet.

 

06.01  Ellen Samyn (VB): Mijnheer de minister, in december 2020 werd op uw voorstel door de regering een brutocoronapremie van 985 euro toegekend aan het ziekenhuispersoneel dat in de schoonmaak actief is.

 

Nadat de gevreesde discussie over het bruto- of nettobedrag is gaan liggen, komt nu aan het licht dat zeer veel schoonmaakpersoneel geen recht heeft op deze premie omdat het in onderaanneming tewerkgesteld is in ziekenhuizen. Zij hebben juridisch gezien een andere werkgever, maar verrichten hetzelfde werk.

 

Op 25 mei hielden die mensen een symbolische actie en legden zij 5 minuten het werk neer. Dat was een signaal aan de regering. Het was hun daarbij niet te doen om via harde actie de door de corona zwaar belaste ziekenhuissector te raken. Zij wilden alleen een signaal geven.

 

Waarom werd geen rekening gehouden met het schoonmaakpersoneel dat in onderaanneming werkt voor de ziekenhuizen? Zal de overheid alsnog een premie toekennen aan deze uitgesloten groep? Indien ja, op welke manier kan dit onrecht worden rechtgezet? Wordt bijvoorbeeld nagedacht om dit recht te zetten via een enveloppe die u aan de sector van het paritair comité 121 kunt toekennen? Zult u hierover in overleg treden met uw collega-minister Dermagne?

 

06.02  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mijnheer de minister, eind vorig jaar besloot de regering het ziekenhuispersoneel een bonus van 985 euro toe te kennen. Jammer genoeg is deze bonus niet voorzien voor het poetspersoneel dat in dienst is van onderaannemers. We hebben dit hier al begin dit jaar aangekaart, maar zelfs na verschillende overlegrondes horen wij dat dit nog steeds niet de goede richting uitgaat.

 

Om die reden hebben de christelijke en socialistische vakbonden van het schoonmaak­personeel van verschillende ziekenhuizen in het land op dinsdag 25 mei een symbolische actie gehouden waarbij zij die fameuze coronabonus opeisten. Volgens een vakbondslid wijst de regering steeds op het belang van hygiëne om het virus te bestrijden, maar door mensen deze bonus te ontzeggen, ontkent ze wel hun inspanningen. Zij hebben tijdens de epidemie toch ook aan de frontlijn gestaan.

 

Daarom heb ik enkele vragen. Waarom blijft de regering hardnekkig weigeren om deze bonus ook toe te kennen aan het schoonmaakpersoneel dat werkt via een onderaanneming? Denkt u niet dat hun arbeidsomstandigheden al moeilijk genoeg zijn en hun status onvoldoende gewaardeerd wordt?

 

Ten tweede, waarom worden deze werknemers niet in deze bonus opgenomen, aangezien die bedoeld is om het ziekenhuispersoneel te belonen voor de inspanningen die het tijdens de crisis heeft geleverd? Denkt u niet dat zij een rol spelen die van cruciaal belang was in de strijd tegen het coronavirus?

 

Een derde vraag, volgens het ABVV gaat dit over een duizendtal mensen. Wat kost deze bonus effectief aan de overheid? Is dit niet een kleine inspanning voor de staat, maar een aanzienlijke hulp voor de betrokken werknemers?

 

Indien u de toekenning van deze bonus blijft weigeren, waarom eist u dan niet dat de onderaannemers deze bonus betalen of dat zij de lonen van hun werknemers verhogen?

 

06.03 Minister Frank Vandenbroucke: Ik heb op soortgelijke vragen al verschillende keren geantwoord, dus ik ga in herhaling vallen.

 

De premie was een belangrijke vorm van erkenning van het werk dat is gebeurd in de ziekenhuizen. Ik ben de eerste om te erkennen dat het werk natuurlijk niet alleen is gebeurd door mensen die op de loonlijst stonden van de ziekenhuizen, maar ook door mensen die dienstverlening deden via firma's, dus in outsourcing.

 

Het is echter altijd zo dat, als er een sociaal akkoord wordt gesloten in de ziekenhuissector, dat akkoord van toepassing is op het personeel dat in loondienst is in de ziekenhuissector. Het gaat om het hele personeel, maar dan wel het personeel in dienst van de ziekenhuizen zelf. Mensen die dus in onderaanneming werken zijn mensen die werken in een bedrijf dat een dienstverleningscontract heeft.

 

U kan betreuren dat die praktijk breed verspreid is. Ik zou u daar zelfs in kunnen volgen, ik ben geen fan van het outsourcen van allerlei taken. Men ziet daar nu natuurlijk het nadeel van.  De overheid weigert niet, het is altijd zo geweest.

 

Ik ben niet in staat om zomaar een loonsverhoging te organiseren voor sectoren buiten de ziekenhuissector. Dat gaat niet. Het gaat om een sociaal akkoord voor personeel in loondienst van de ziekenhuissector. Dat probleem heb ik ook met de vakbonden al uitvoerig besproken, maar op dit moment zie ik er eerlijk gezegd geen eenvoudige oplossing voor.

 

06.04  Ellen Samyn (VB): Mijnheer de minister, u zult begrijpen dat uw antwoord mij niet zo gelukkig maakt. Met veel begrip van uwentwege raakt het schoonmaakpersoneel niet ver. Die premie zou voor de schoonmakers, die tot de laagste looncategorie behoren, echt een verschil maken. Uit uw antwoord moet ik dus besluiten dat de ene schoonmaker de andere niet is. Nochtans hebben alle schoonmakers, zonder onderscheid, een belangrijk aandeel gehad in het draaiend houden van onze gezondheidszorg tijdens deze coronacrisis. Het Instituut voor Functieclassificatie heeft jaren gewerkt om mensen te verlonen op basis van hun activiteit en niet zozeer op basis van hun diploma, maar blijkbaar geldt dat niet voor het schoonmaakpersoneel. Dat toont aan dat de soms subjectieve indeling in paritaire comités toch duidelijk ongelijkheid in de hand werkt in dit geval. De ene groep mensen staat duidelijk veel sterker dan de andere om zich te laten horen. Voor die zwijgende groep willen wij net opkomen.

 

06.05  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mijnheer de minister, als u over onderaannemingen spreekt, dan zit u in mijn winkel, want naar aanleiding van de sluiting van Ford werden wij heel nauw betrokken bij de onderaannemingen en wij hebben op dat vlak ook wel geschiedenis geschreven. Zelfs voor de poetsvrouw gold hetzelfde sociaal akkoord bij Ford. Waar een wil is, is er dus een weg.

 

Ik betreur uw antwoord dan ook enorm. Heel veel ziekenhuizen zitten in de frontlijn van corona, maar hebben niet het eigen personeel ingezet om op de corona-afdelingen de boel te ontsmetten en schoon te maken. Neen, de ziekenhuizen hebben een beroep gedaan op onderaannemingen voor de schoonmaak. Die firma's werden extra betaald om de afdelingen in de gevarenzone zuiver te krijgen, maar het personeel heeft daar niets van ontvangen.

 

Als dat de manier blijkt te zijn waarop er gewerkt wordt, dan moeten wij ons echt afvragen hoe wij de wetgeving inzake onderaannemingen kunnen aanpassen. Aangezien de onderaannemingen onder één hoedje spelen met de moederonderneming, moeten wij die onderaannemingen op dezelfde manier kunnen behandelen. Ik denk dus dat er echt nog werk aan de winkel is. Uw antwoord kan ik dan ook echt niet appreciëren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 55019269C van de heer Colebunders wordt uitgesteld.

 

07 Vraag van Nahima Lanjri aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "Het vervallen van maaltijd-, eco-, cultuur-, sport- en consumptiecheques" (55018189C)

07 Question de Nahima Lanjri à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'expiration des chèques-repas, culture, sport, consommation et des écochèques" (55018189C)

 

07.01  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, vorig jaar werden er verschillende maatregelen genomen om te voorkomen dat ongebruikte maaltijd-, eco-, sport- en cultuurcheques verloren zouden gaan. Er werd ingegaan op het advies van de sociale partners om de geldigheidsduur met een aantal maanden te verlengen. Daarnaast waren er ook een aantal maanden die niet gedekt werden door de verlenging. Ik heb ter zake dan ook een amendement op de programmawet ingediend, dat aangenomen werd.

 

Hierdoor werden de uitgiftekantoren verplicht om de vervallen cheques dit jaar opnieuw uit te geven. Op die manier kan men ervoor zorgen dat werknemers hun geld toch nog krijgen. De betrokken cheques moesten opnieuw worden uitgegeven met een geldigheidsduur van 12 maanden voor de maaltijdcheques en 24 maanden voor de ecocheques. Naar aanleiding van mijn wetsvoorstel nr. 1091 hebben de sociale partners een advies geformuleerd waarin zij pleiten voor de verplichte digitalisering van de ecocheques, in navolging van wat vandaag al bestaat voor de maaltijdcheques.

 

Ik heb minister Dermagne daar op 25 mei een vraag over gesteld. Hij zei dat hij samen met u aan een wetgevend initiatief ter zake werkt. Komt er een KB of een wetsontwerp om dit te regelen? Wat is de stand van zaken? Wanneer komt u daarmee naar het Parlement?

 

Zal de digitalisering gelden voor alle soorten cheques? Worden de sociale partners hierbij betrokken? Zult u in de tussentijd toezien op een correcte uitvoering van het goedgekeurde amendement, om ervoor te zorgen dat de uitgiftekantoren alle ongebruikte cheques uit 2020 dit jaar opnieuw uitgeven?

 

07.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw Lanjri, de sociale partners vroegen in hun advies 2.172 van de Nationale Arbeidsraad inderdaad een volledige digitalisering van de ecocheques. Ik heb samen met minister Dermagne een initiatief genomen om deze digitalisering mogelijk te maken. Het koninklijk besluit dat daarvoor nodig is wordt nu voorbereid door de FOD Sociale Zekerheid, in samenspraak met de FOD Economie. De FOD Economie staat immers in voor het secretariaat van het ad-hocadvies- en controlecomité dat betrokken is bij de erkenning van de uitgevers van elektronische cheques. Het koninklijk besluit dat nu in voorbereiding is, geeft uitvoering aan het advies van de sociale partners.

 

Wanneer de tekst klaar is, moet die voor advies aan verschillende adviesraden worden bezorgd en dient die de nodige reglementaire, administratieve procedure door te maken vooraleer ik dit aan de ministerraad kan voorleggen. De controle op de uitvoering van de regelgeving inzake de maaltijd-, eco-, cultuur-, sport- en consumptiecheques wordt, wat de controle van de socialezekerheids­rechtelijke aspecten betreft, ter harte genomen door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Ook andere controle- en inspectiediensten zijn betrokken, elk binnen hun eigen bevoegdheid.

 

07.03  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Minister Dermagne had dit eigenlijk ook al een half jaar geleden gezegd. Goed dat het KB er nu eindelijk aankomt, ik hoop dat het er zal zijn in de zomer. Daarnaast zal er sowieso nog een ander initiatief moeten worden genomen. Zelfs als we komen tot de volledig digitale uitgave van de ecocheques, ziet men dat er gedeeltes van de cheques niet worden opgebruikt en dat er restbedragen zijn. Dat is trouwens ook zo voor de maaltijdcheques. De Raad van State heeft daarover gezegd dat het geld niet mag blijven steken bij de uitgiftekantoren. De afspraak was dat de sociale partners hierover een advies zouden bezorgen, om te vermijden dat dit in de toekomst nog gebeurt.

 

Vóór het einde van het jaar zouden we dus ook een oplossing moeten hebben voor het andere probleem, het geld dat bij de uitgiftekantoren blijft zitten, wat dus niet mag. De Raad van State heeft dat heel duidelijk gezegd. Ik hoop dat u daar ook mee bezig bent en ik zal het daarover hebben in een volgende vraag.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De samengevoegde vragen nrs. 55018519C van mevrouw Leroy en 55019155C van mevrouw Lanjri worden omgezet in schriftelijke vragen.

 

08 Question de Christophe Bombled à Pierre-Yves Dermagne (VPM Économie et Travail) sur "L’évaluation de la mesure "zéro cotisation" pour le premier engagement" (55018582C)

08 Vraag van Christophe Bombled aan Pierre-Yves Dermagne (VEM Economie en Werk) over "De evaluatie van de nulbijdrage of eerste aanwerving zonder werkgeversbijdrage" (55018582C)

 

08.01  Christophe Bombled (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, le Comité de gestion de l'ONSS est chargé d'évaluer le dispositif relatif à la dispense totale des cotisations sociales dont bénéficient les entrepreneurs pour leur premier engagement.  Dans un avis publié dans la presse, le Comité suggérerait de limiter ce dispositif à vingt-six trimestres, mais aussi de plafonner et de rendre dégressif le montant de la réduction.  

 

L'accord de gouvernement prévoit que: "L'exonération des cotisations patronales pour l'embauche du premier salarié sera prolongée au-delà de 2020.  Au cours de l'année 2021, en consultation avec les partenaires sociaux, une évaluation du système aura lieu, qui pourra conduire à une modification. L'objectif est d'éviter le non-recours en simplifiant et en automatisant le système, mais aussi de prévenir l'utilisation excessive et les abus."

 

Monsieur le ministre, l'idée d'introduire un plafond forfaitaire, mais aussi de limiter la mesure dans le temps, est évoquée. Y a-t-il un accord au sein du gouvernement à ce sujet? Qu'adviendra-t-il des emplois déjà créés grâce à ce dispositif? Continueront-ils à bénéficier des conditions de la mesure zéro cotisation telles qu'elles étaient en vigueur lors de la création de ces emplois?

 

Quelles modifications envisagez-vous d'apporter au mécanisme actuel? Quelles mesures allez-vous mettre en place pour simplifier et automatiser ce mécanisme? Beaucoup d'abus ont-ils été constatés pour cette mesure zéro cotisation? Si oui, quelle en était la nature?

 

Comment comptez-vous procéder pour inciter les entreprises à recourir à cette mesure? On parle de simplification, d'automatisation. Comment voyez-vous cela pratiquement? 

 

08.02  Frank Vandenbroucke, ministre: Monsieur le président, monsieur Bombled, en application de l'accord du gouvernement, j'ai demandé le 6 novembre 2020 au Comité de gestion de l'ONSS de procéder à une évaluation du système existant de la réduction groupe cible premier recrutement pour le 31 mars 2021.

 

L'évaluation a requis un peu plus de temps que prévu, mais le 28 mai, le Comité de gestion a approuvé à l'unanimité la synthèse du groupe de travail qu'il avait chargé de l'évaluation.

 

Ces dernières semaines, les administrations de l'ONSS et du SPF Sécurité sociale ont consacré beaucoup d'énergie à la rédaction des textes réglementaires, qui sont actuellement examinés par le groupe de travail.

 

Je peux déjà vous communiquer que l'avis unanime du Comité de gestion comprend tous les éléments de votre question: la limitation de l'avantage dans le temps et du montant; des mesures de transition appropriées qui tiennent aussi compte des emplois déjà créés; de meilleures descriptions juridiques et des règles à adapter pour lutter contre les utilisations abusives.

 

08.03  Christophe Bombled (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je suppose que dans quelques semaines, on aura de plus amples précisions.

 

L'objectif de la mesure zéro cotisation est bien d'encourager les entrepreneurs à embaucher leur premier travailleur, à soutenir l'emploi et à améliorer la viabilité des entreprises. Cette mesure est fort appréciée. Elle touche le commerce, l'horeca, mais également le secteur de la construction. Des milliers d'emplois ont pu être créés grâce à elle. Bien entendu, si des abus sont constatés dans ce dispositif, il faut mettre un terme à ces derniers. En effet, la mesure zéro cotisation doit servir exclusivement aux indépendants qui veulent créer leur premier emploi.

 

Toutefois, limiter cette mesure dans le temps risque de ne pas donner une bonne dynamique et le faire maintenant, alors que l'économie et les PME se préparent à redémarrer, serait un très mauvais signal. Cela s'apparenterait davantage à l'abrogation de la mesure, plutôt qu'à une correction de celle-ci. Enfin, revenir sur la limitation dans le temps des réductions déjà ouvertes signifierait que l'on change les règles du jeu en cours de partie. Cela ne serait pas acceptable car donner, c'est donner.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van Björn Anseeuw aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De vergoedingen bij een arbeidsongeval voor de flexi-jobs" (55018633C)

09 Question de Björn Anseeuw à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Les indemnités en cas d'accident de travail pour les flexi-jobs" (55018633C)

 

09.01  Björn Anseeuw (N-VA): Mijnheer de minister, het aangaan van een arbeidsongevallenverzekering is een verplichting voor alle werkgevers, ongeacht het statuut van de werknemers. Dat betekent dus ook een verplichting voor werknemers actief in het kader van een flexi-job alsook voor gepensioneerden die bijverdienen in het kader van een flexi-job.

 

Over de status van uitkeringen die een flexi-jobwerknemer en ook een gepensioneerde ontvangt na een arbeidsongeval tijdens de uitvoering van zijn flexi-job heerst echter heel wat onduidelijkheid. De wetgeving omschrijft heel duidelijk wat het flexiloon is en stelt dat ook vrij van persoonlijke RSZ-bijdragen en belastingen. De werkgever dient wel 25 % bijdrage te betalen aan de sociale zekerheid. Ook wat uitgesloten is van het flexiloon, wordt heel duidelijk omschreven in de wet. Het gaat dan vooral over een aantal extralegale voordelen.

 

Over de uitkeringen die een flexi-jobwerknemer ontvangt van de arbeidsongevallenverzekeraar heerst echter heel wat onduidelijkheid. Men zou verwachten dat die uitkeringen ten gevolge van een arbeidsongeval van een flexi-jobwerknemer dezelfde fiscale en RSZ-status krijgen als het gederfde inkomen van die flexi-jobwerknemer, wat een vrijstelling van persoonlijke RSZ-bijdragen en belastingen betekent, maar bij bevraging hierover van diverse overheidsinstellingen, zoals de RSZ, Fedris en de FOD Financiën worden tegenstrijdige antwoorden verstrekt, omdat er een lacune in de wetgeving zou zijn.

 

De impact en het belang van dat antwoord zijn nochtans erg groot, zeker als het gaat over een gepensioneerde flexi-jobwerknemer, die hierdoor een groot deel van zijn uitkering in het kader van een arbeidsongeval flexi-job onmiddellijk zou moeten terugbetalen aan de belastingen. De facto komt een andere fiscale en RSZ-behandeling erop neer dat de arbeidsongevallenverzekering van een gepensioneerde flexi-jobwerknemer een lege doos wordt, vandaar heb ik de volgende vragen, mijnheer de minister.

 

Klopt het dat alle flexi-jobwerknemers moeten gedekt zijn door een arbeidsongevallen­verzekering?

 

Wordt het vervangingsinkomen in het kader van een arbeidsongeval van een flexi-jobwerknemer op dezelfde manier behandeld als het flexiloon? Betekent dat een vrijstelling van persoonlijke RSZ-bijdragen en belastingen? Zo neen, kunt u verduidelijken waarom dat niet het geval is? Komt dat de facto niet neer op een volledige uitholling van de arbeidsongevallenverzekering van een flexi-jobwerknemer?

 

Plant u initiatieven om de lacune of minstens de onduidelijkheid in de wetgeving aan te pakken?

 

09.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer de voorzitter, de flexi-jobwerkgever is verplicht een arbeidsongevallenverzekering af te sluiten bij een erkende verzekeringsonderneming. Er zijn daarop geen uitzonderingen.

 

In mijn antwoord op uw tweede vraag zal ik een onderscheid maken tussen de RSZ-bijdrage en de bedrijfsvoorheffing. Wat de bedrijfsvoorheffing betreft, moet ik eigenlijk verwijzen naar mijn collega, Vincent Van Peteghem, die daarvoor bevoegd is. Inzake de RSZ-bijdrage kan ik het volgende kwijt. Op het flexiloon, het flexivakantie­geld en de netto-overuren die de werknemer voor zijn prestaties krijgt, zijn geen gewone socialezekerheidsbijdragen verschuldigd ten gevolge van de uitsluiting van dat loon uit het loonbegrip.

 

Het slachtoffer van een arbeidsongeval is verplicht de krachtens de socialezekerheidswetten verschuldigde persoonlijke bijdragen te betalen. De bijdrage is beperkt tot de sectoren waaraan de getroffene onderworpen was op het ogenblik van het ongeval. Dat is ook van toepassing op de flexi-jobwerknemers. De huidige reglementering bevat echter geen bepalingen die de flexi-jobwerknemer zouden uitsluiten van bepaalde takken van de sociale zekerheid. Alle sectoren van de sociale zekerheid zijn dus van toepassing.

 

Bovendien mag men niet uit het oog verliezen dat de prestaties van de flexi-jobwerknemer in aanmerking komen om rechten op te bouwen in de takken van de sociale zekerheid. De persoonlijke bijdrage die ingehouden wordt op de vergoedingen voor een arbeidsongeval, wordt aangewend voor de financiering van de sectoren van de sociale zekerheid. Om al die redenen werd altijd het standpunt ingenomen dat de gewone RSZ-bijdragen verschuldigd zijn op de vergoeding voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid na arbeidsongeval voor een flexi-jobwerknemer.

 

Een specifieke situatie betreft de gepensioneerde flexi-jobwerknemer. De flexi-jobreglementering laat immers toe dat ook een gepensioneerde een flexi-job kan doen. Gepensioneerde flexi-jobwerknemers vallen ook onder de toepassing van de arbeidsongevallenwet. De arbeidsonge­vallenreglementering bevat op dit ogenblik geen specifieke bepalingen voor de flexi-jobwerknemer, gepensioneerd of niet. De normale regels zijn dus van toepassing.

 

Voor de gepensioneerde werknemer moet het basisloon worden vastgesteld, rekening houdend met zijn werkelijke verdiensten, overeenkomstig artikel 37 van de arbeidsongevallenwet. Het basisloon vormt dus de basis waarop de vergoedingen voor een arbeidsongeval worden berekend. Artikel 37bis van de arbeidsongevallenwet betreffende de samenvoeging van verschillende deeltijdse tewerkstellingen is niet van toepassing op de gepensioneerde flexi-jobwerknemer. Dat betekent dat de gepensioneerde flexi-jobwerknemer volgens de huidige regelgeving bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid slechts een beperkte vergoeding zal kunnen ontvangen.

 

Voor de blijvende arbeidsongeschiktheid moet bovendien rekening worden gehouden met artikel 42bis van de arbeidsongevallenwet, dat bepaalt dat vanaf de pensionering van de getroffene diens vergoeding voor blijvende arbeidsongeschiktheid beperkt wordt tot het forfaitaire minimumbedrag van de aanvullende bijslag. Dat is dus ook van toepassing op de gepensioneerde flexi-jobwerknemer, aan wie een percentage blijvende arbeidsongeschiktheid wordt toegekend.

 

Dan moeten we nog rekening houden met artikel 5 van het KB van 10 december 1987 betreffende de bijslagen, verleend in het kader van de arbeidsongevallenwet. Deze bepaling stelt dat, indien het basisloon van de getroffene werd vastgesteld in toepassing van artikel 37 van de arbeidsongevallenwet, het bovenvermelde forfaitaire bedrag moet worden gehalveerd.

 

Dat betekent concreet dat alle gepensioneerde werknemers, flexi-jobbers inbegrepen, slechts een zeer beperkte vergoeding voor hun blijvende arbeidsongeschiktheid zullen ontvangen, maar er geldt voor hen wel een verlaagde persoonlijke bijdrage op de arbeidsongevallenrente. Ik zei het daarnet al tegen de heer Colebunders met betrekking tot de beroepsziekten: dat is 4,45 % vanaf 1 juli.

 

In 2016 werd door het beheerscomité van het toenmalige Fonds voor Arbeidsongevallen een werkgroep opgericht om de impact van de regelgeving die van toepassing is op de flexi-jobs, op de sector te analyseren en voorstellen van oplossing te formuleren voor knelpunten. Een van die knelpunten was de berekening van het basisloon van een flexi-jobwerknemer na een arbeidsongeval. Om de berekening van het basisloon voor de flexi-jobwerknemer realistisch en beheersbaar te houden, werden door de werkgroep gedurende vijf jaar verschillende pistes onderzocht. Uiteindelijk werd door de werkgroep een voorstel goedgekeurd waarbij de bijzondere regels voor de basisloonberekening zouden worden aangepast.

 

Het voorstel is dat het basisloon voor de flexi-jobwerknemer wordt vastgesteld op basis van het gemiddelde loon van de maatpersoon. Dat is zoals bij de interim-werknemers. Wanneer er geen maatpersonen kunnen worden gevonden, zal het basisloon worden bepaald aan de hand van het loonbarema van een werknemer met minstens een jaar anciënniteit en met dezelfde beroeps­kwalificatie als de flexi-jobwerknemer.

 

Dit voorstel staat ter behandeling op de agenda van de volgende vergadering van het beheers­comité voor de arbeidsongevallen op 21 juni. Dat is dus al besproken, maar ik kan u het resultaat daarvan nog niet geven.

 

U vraagt of ik nog initiatieven plan. Wij beseffen dat er nog knelpunten zijn. Dat komt omdat men bij de invoering van de regeling op het flexiwerk geen specifieke regels heeft ingebouwd, waardoor men de normale regels van de arbeids­ongevallenverzekering moet toepassen, maar dat was absoluut niet optimaal.

 

Als het beheerscomité voor de arbeidsongevallen het voorstel van deze werkgroep aanvaardt, dan zullen we de regelgeving aanpassen en zal de benadeling die de huidige stand van de reglementering met zich meebrengt, worden weggewerkt.

 

Het huidige probleem zal zelfs dan blijven bestaan voor arbeidsongevallen overkomen aan flexi-jobwerknemers, met een tijdelijke arbeidson­geschiktheid van minder dan 30 dagen, waarbij enkel een vereenvoudigd basisloon wordt vastgelegd op basis van het flexiloon.

 

Ik zal Fedris vragen ook dat punt verder te onderzoeken, en ook de specifieke situatie van de gepensioneerde flexiwerknemer.

 

09.03  Björn Anseeuw (N-VA): Dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister. Ik meen dat dit inderdaad belangrijk is, want voor velen van die flexi-jobbers is dat inkomen geen overbodige luxe. Als zij het slachtoffer zijn van een arbeidsongeval is het inderdaad belangrijk dat zij daar financieel niet te veel bij inschieten.

 

Sowieso is langdurig ziek en arbeidsongeschikt zijn geen vetpot. Ik vind het wel goed dat u hier verder werk van wil maken, want het kan niet de bedoeling zijn dat de sociale bescherming van die mensen op een of andere manier ongewild een lege doos wordt of blijft.

 

Dit wordt nog vervolgd. Ik kijk uit naar het vervolg. Ik zal nog een vervolgvraag stellen over het overleg van 21 juni.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van Björn Anseeuw aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De consumptiecheques" (55018635C)

10 Question de Björn Anseeuw à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Les chèques consommation" (55018635C)

 

10.01  Björn Anseeuw (N-VA): Mijnheer de minister, na enkele maanden van coronacrisis werd in de zomer 2020 de consumptiecheque ingevoerd. Die diende een dubbel doel: enerzijds was de cheque bedoeld om groepen werknemers die in de eerste maanden van de coronacrisis grote inspanningen hadden geleverd op een fiscaal vriendelijke manier te belonen en anderzijds betekende de cheque een extra steun voor getroffen sectoren waar de cheques kunnen worden gespendeerd, zoals de horeca, sport, cultuur en de detailhandel.

 

Vandaag blijkt dat slechts een derde van de eerste lading consumptiecheques besteed werd. De problematiek heeft verschillende facetten. In heel wat handelszaken kan men blijkbaar niet terecht met de consumptiecheque, door de strikte voorwaarden. Daarnaast hebben nog heel wat handelszaken de deuren vanaf oktober opnieuw voor verscheidene maanden moeten sluiten. Ten slotte is het voor wie de consumptiecheques gekregen heeft, niet altijd even duidelijk waar hij of zij er dan wel mee terechtkan, onder andere door de complexe regelgeving.

 

De teller van niet-gebruikte consumptiecheques staat momenteel op ongeveer 100 miljoen euro. Op die consumptiecheques staat ook een vervaldatum. De rechthebbende die ze niet tijdig uitgeeft, verliest zijn voordeel. Dat zou neerkomen op een geschenk voor de uitgiftebedrijven van de consumptiecheques.

 

Ondanks die problemen ligt de uitgifte van bijkomende consumptiecheques opnieuw op tafel en lag het instrument ook op tafel bij de onderhandelingen over het IPA. Mijn vraag dateert van enkele weken geleden.

 

Welke stappen zal de regering nemen om de transparantie met betrekking tot de consumptiecheques te verhogen, zowel voor de werknemers die ze krijgen, als voor de handelszaken die ze mogen ontvangen?

 

Komt er ook een versoepeling en/of vereenvoudiging voor het gebruik van de consumptiecheques? Zo ja, aan welke versoepelingen of vereenvoudigingen denkt u dan?

 

De consumptiecheques van 2020 zijn momenteel nog geldig tot het einde van 2021. Denkt u eraan om de termijn nogmaals te verlengen en eventueel te harmoniseren met de beloofde consumptiecheques in het kader van het loonakkoord 2021-2022?

 

10.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer de voorzitter, de ministerraad heeft op 15 juni 2021 een ontwerp van KB en een ontwerp van wet goedgekeurd met betrekking tot de coronapremie. De twee teksten liggen momenteel voor advies bij de Raad van State.

 

Naar aanleiding van de invoering van de coronapremie wordt de regelgeving inzake consumptiecheques gewijzigd. Een van de wijzigingen is de uitbreiding van de lijst van plaatsen waar consumptiecheques kunnen worden gebruikt. Die lijst zal zowel voor de nieuwe coronapremies als voor de bestaande consumptiecheques gelden. Dat is dus een verbetering, als u het mij vraagt.

 

Een andere wijziging betreft de geldigheid van de consumptiecheques die zowel voor de papieren versie als voor de elektronische vorm verlengd wordt tot 31 december 2022. De coronapremie in papieren vorm zal ook geldig zijn tot 31 december 2022.

 

Er zijn geen specifieke vereenvoudigingen of versoepelingen gepland, maar de ruimere toepassing en de langere geldigheidsduur van de consumptiecheques en de coronapremies zullen het toch gemakkelijker maken om ze uit te geven. De papieren en de elektronische vorm van de consumptiecheques blijven naast elkaar bestaan. Dat zal ook het geval zijn voor de coronapremies, maar ons uiteindelijk doel is om alleen de elektronische vorm van de consumptiecheques te behouden.

 

De wijzigingen van de regelgeving inzake consumptiecheques zullen van kracht worden op 1 augustus, de datum van eerste uitreiking van coronapremies.

 

Wat de cijfers betreft, de verschillende uitgevers van consumptiecheques hebben de administratie meegedeeld dat er begin juni ongeveer 732.000 gebruikers waren en dat er in totaal voor ongeveer 155 miljoen euro consumptiecheques zijn uitgegeven. Het bestede bedrag is echter nog niet bekend.

 

10.03  Björn Anseeuw (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. De strekking van mijn vraag was inderdaad een dubbele bekommernis. Enerzijds, wie consumptiecheques ontvangt, moet die op zoveel mogelijk locaties kunnen gebruiken. Als die te beperkt zijn, is de keuzevrijheid ook veel beperkter, wat volgens mij niet de bedoeling is. Anderzijds, de verlenging van de geldigheid kan ervoor zorgen dat handelszaken die de voorbije maanden nog verplicht gesloten moesten blijven, niet ongelijk worden behandeld.

 

Ik heb mijn vraag ingediend op 4 juni en ben heel tevreden met uw boodschap dat de regering op 15 juni het voornemen heeft geuit om de lijst van handelszaken en sectoren waar men met consumptiecheques terechtkan, uit te breiden. Dat is een goede zaak, net als de verlenging van de geldigheid tot eind 2022, waardoor de sectoren die het zwaarst getroffen zijn door de verplichte sluiting, toch mee kunnen profiteren. Veel profiteren is daar wel niet aan, want het is voor velen een bittere noodzaak. Hoe dan ook, op die manier kunnen zij toch mee genieten van de extra ondersteuning, van die extra injectie in onze economie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van Ellen Samyn aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De sociale voordelen voor voetbalclubs" (55018639C)

11 Question de Ellen Samyn à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Les avantages sociaux accordés aux clubs de football" (55018639C)

 

11.01  Ellen Samyn (VB): Mijnheer de minister, Belgische voetbalclubs genieten een heel pakket uitzonderingsmaatregelen op het vlak van sociale bijdragen en belastingen. Nu blijkt uit een recent voorval eens te meer dat onze voetbalclubs zakenbanken zijn geworden met een heus accountancydepartement. Die clubs zijn interessante investeringen voor buitenlandse groepen, net omdat de voordelen die België geeft tot de meest voordelige in Europa behoren. Het heeft allemaal nog maar weinig met sport te maken, maar met fiscale spitstechnologie op kosten van de eerlijke belastingbetaler.

 

Mijnheer de minister, acht u het nog verantwoord om dergelijke buitenissige voordelen toe te kennen aan voetbalclubs?

 

Kunt u cijfergegevens verstrekken over de jaarlijkse kostprijs voor de belastingbetaler van de toegekende voordelen aan voetbalclubs?

 

Ten slotte, wat zult u doen om de desbetreffende wetgeving aan te passen?

 

11.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw Samyn, beroepssporters hebben inderdaad een specifieke regeling voor de berekening van de sociale bijdragen. Ze is zowel van toepassing op sportlui die vallen onder de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeids­overeenkomst voor betaalde sportbeoefenaars als op sportlui die niet onder die wet vallen, maar die wel zijn verbonden met een arbeidsovereenkomst, omdat zij presteren onder gezag en voor hun prestaties een loon ontvangen dat meer is dan de terugbetaling van kosten ten laste van de werkgever.

 

Indien het brutomaandloon van die sportbeoefenaars ten minste 2.399,25 euro bedraagt, worden hun bijdragen berekend op dat forfaitaire maandloon in plaats van op hun werkelijke loon. Natuurlijk, indien het brutomaandloon lager ligt, worden de bedragen wel berekend op het reële loon.

 

Die regeling is volgens mij inderdaad niet langer houdbaar. Onze sociale zekerheid is gebouwd op het principe van solidariteit. Sterkere schouders moeten een eerlijke bijdrage leveren om ons sociaal model te ondersteunen. Het hanteren van een dergelijk laag forfait voor de berekening van sociale bijdragen holt dat principe uit.

 

De RSZ kan niet becijferen hoeveel bijdragen de sociale zekerheid op die manier misloopt. Het reële loon van sporters die bijdragen betalen op basis van een forfait, moet immers niet worden aangegeven bij de RSZ. De RSZ kent dat loon dus niet.

 

Het regeerakkoord bepaalt dat de huidige fiscale en parafiscale voordelen van beroepssporters en sportclubs zullen worden hervormd met het oog op meer billijkheid, waarbij wordt gegarandeerd dat iedereen een eerlijke bijdrage levert, afhankelijk van de draagkracht van de sport. Op dit ogenblik bestuderen mijn medewerkers met de RSZ verschillende mogelijke scenario's om die principebeslissing met betrekking tot hun behandeling in de sociale zekerheid uit te voeren.

 

11.03  Ellen Samyn (VB): Dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister.

 

Er wordt al jaren gezegd dat men iets zal doen aan die specifieke asociale regeling. In het regeerakkoord werd nu duidelijk gesteld dat er iets aan gedaan zal worden. Lang heeft de politieke moed ontbroken iets aan dat asociale systeem te veranderen. Nu lijkt het erop dat onze sociale zekerheid de topsport sponsort. Dat kan toch zeker de bedoeling niet zijn?

 

Men kan het overigens de voetbalclubs en topsportverenigingen niet verwijten. Die hebben uiteindelijk hun businessmodel opgebouwd op basis van de gigantische voordelen die zij kregen.

 

Wij vragen niet het systeem van vandaag op morgen af te schaffen, want dat zou vele clubs in moeilijkheden brengen, maar de geleidelijke afbouw ervan zou iedereen de kans geven zijn businessmodel bij te schaven.

 

Wij zijn zeker niet tegen sportbeoefening, maar niet op die manier en niet ten koste van onze sociale zekerheid. Iedereen moet zijn deel bijdragen. U meldde het ook in uw antwoord: de sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen. Dat is maar eerlijk ook.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van Hans Verreyt aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "Domiciliefraude" (55018938C)

12 Question de Hans Verreyt à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "La fraude au domicile" (55018938C)

 

12.01  Hans Verreyt (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, uit het actieplan van de SIOD blijkt dat men zal inzetten op de strijd tegen verschillende vormen van sociale fraude. Een belangrijke vorm daarvan is uitkeringsfraude, waarbij de uitkeringsgenieters officieel op een verschillend adres wonen maar dit in de realiteit niet doen. Dat is een belangrijk en niet te onderschatten fenomeen. Een van beide adressen wordt dan meestal ook nog onderverhuurd, in nogal wat gevallen aan personen die illegaal in het land verblijven. Men kan immers op één adres geen twee domicilies plaatsen van mensen die geen band met elkaar hebben. Dat leidt daarenboven ook nog eens tot huisjesmelkerij en uitbuiting. Het is dus een cascade van fraudefenomenen die allemaal aan elkaar gekoppeld zijn.

 

Mijnheer de minister, heeft u plannen om dit soort fraude proactief op te sporen? Zal u samenwerken met de lokale overheden en hen de wettelijke middelen geven om controles uit te voeren? Hoe kunnen we de informatie van preventiewerkers, woonbegeleiders of stadswachten gebruiken? Zij kennen deze probleempanden immers maar al te vaak.

 

12.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Verreyt, voor de aanpak van domiciliefraude werd in 2013 een omzendbrief opgesteld door het College van procureurs-generaal. Die omzendbrief maakt van de aanpak van domiciliefraude een prioriteit voor het strafrechtelijk beleid. Hij heeft tot doel de gegevensuitwisseling en samenwerking tussen de verschillende actoren te optimaliseren en de controle op domiciliefraude te intensiveren. De arbeidsauditeurs coördineren de strijd tegen domiciliefraude.

 

De omzendbrief van het College van procureurs-generaal voorziet dus in samenwerking tussen de gerechtelijke autoriteiten, de politie, de sociale inspectiediensten en de lokale overheden in de strijd tegen domiciliefraude. De lokale overheden hebben inderdaad een belangrijke signaalfunctie. Ze kunnen altijd aangifte doen van mogelijke domiciliefraude bij de lokale politie via het Meldpunt voor een Eerlijke Concurrentie van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, de SIOD, of eventueel rechtstreeks bij de arbeidsauditeur. Zo kunnen hun ervaringen en inzichten gebruikt worden om domiciliefraude gericht aan te pakken.

 

12.03  Hans Verreyt (VB): Mijnheer de minister, de sociale zekerheid blijft slechts stevig als we ook de sociale fraude aanpakken, liefst kordaat. Ik weet dat er meldingsmogelijkheden zijn, maar ik meen dat een structurele samenwerking met de lokale overheden nodig is. Mensen die namens die lokale overheden op het terrein staan, bijvoorbeeld preventiewerkers en woonbegeleiders, worden immers geregeld door burgers aangesproken over probleempanden. Ik weet dat ze klacht kunnen indienen bij de politie of naar het parket kunnen stappen, maar dat is niet de meest evidente stap om te zetten.

 

Ik meen dat we met respect voor de privacy en ieders bevoegdheden moeten kijken hoe we kunnen komen tot een meer structurele samenwerking.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van Hans Verreyt aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De uitwisseling van gegevens en de wet op het politieambt" (55018939C)

13 Question de Hans Verreyt à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'échange de données et la loi sur la fonction de police" (55018939C)

 

13.01  Hans Verreyt (VB): Mijnheer de voorzitter, deze vraag is in opvolging van mijn vorige vraag. Een gedegen fraudebeleid kan maar slagen als we ook over voldoende gegevens beschikken van de inspectiedienst. De wet op de privacy en de wet op het politieambt werpen daarin een dam op voor de uitwisseling. Het staat buiten kijf dat de privacy gegarandeerd moet zijn en blijven, maar het is kennelijk een bekend gegeven bij plegers van dergelijke fraude dat de inspectiediensten met ongelijke wapens strijden. In het actieplan van de SIOD werden verscheidene pijnpunten naar voren gebracht aangaande de uitwisseling van informatie.

 

Om de slagkracht van de fraudebestrijders te verbeteren dient de gegevensuitwisseling tussen inspectiediensten en politiediensten verbeterd en al dan niet herbekeken te worden. Daarom heb ik een aantal vragen.

 

Acht u in het kader van de fraudebestrijding de wet op het politieambt van 5 augustus 1992 en de recente wijziging van 22 mei 2019 voldoende?

 

Plant u overleg met uw collega van Binnenlandse Zaken om de wet eventueel bij te sturen?

 

Lijkt het u nuttig om bij de politieopleiding ook in een luik opleiding te voorzien rond sociale fraude? Zult u daarvoor contact opnemen met uw bevoegde collega?

 

Zou een regelmatige uitwisseling van informatie en fenomeenbeschrijving tussen de inspectie­diensten en de politie op het terrein en de recherche geen meerwaarde kunnen betekenen?

 

13.02 Minister Frank Vandenbroucke: In het actieplan van het college voor de fraudebestrijding en het actieplan van de SIOD zijn samenwerking en gegevensuitwisseling tussen diensten heel belangrijk.

 

Momenteel vindt de gegevensuitwisseling tussen politie en sociale-inspectiediensten voornamelijk plaats via het openbaar ministerie. Dat verloopt goed, al zijn de inspectiediensten wel vragende partij om de gegevensuitwisseling te verbeteren en er een formeel kader voor uit te werken.

 

Op basis van artikel 44/11/9, §2 van de politiewet, zoals aangepast bij de wet van 22 mei 2019, kan de politie immers rechtstreeks gegevens uitwisselen met de sociale-inspectiediensten, op voorwaarde dat de procedures zoals vastgelegd in dat artikel gerespecteerd worden.

 

In de actieplannen van de SIOD en het college voor de fraudebestrijding zijn actiepunten opgenomen om dit formele en operationele kader voor de uitwisseling van gegevens tussen politie en sociale inspectie verder vorm te geven. Zo moet er een lijst worden opgesteld van organisaties die toegang vragen tot politionele gegevens. Het Comité Informatie en ICT van de politiediensten, dat onder de bevoegdheid valt van collega Verlinden, is dit aan het uitwerken. Dat gebeurt uiteraard in overleg met Justitie en de sociale inspectiediensten.

 

In de politieopleiding wordt reeds aandacht besteed aan sociale fraude. De samenwerking met de Sociale Inspectie wordt besproken tijdens de basisopleiding tot inspecteur van politie. Sociale inbreuken worden dan weer uitgebreider bestudeerd tijdens de basisopleiding tot hoofdinspecteur van politie. Er wordt ook regelmatig een specifieke voortgezette opleiding over sociale fraude aangeboden aan politieambtenaren in functie. Die opleiding wordt bovendien met de regelmaat van een klok geactualiseerd op basis van de behoeften die de politiezones en de eenheden van de federale politie doorgeven.

 

Zoals ik zei, wordt er nu al onder de leiding en het gezag van het openbaar ministerie – het parket of de arbeidsauditeur – informatie uitgewisseld in concrete dossiers. Daarnaast is er ook op arrondissementeel niveau overleg tussen de politiediensten en de inspectiediensten met betrekking tot de uit te voeren controles. Ook in het kader van de MOTEM's, de multidisciplinaire onderzoeksteams, wordt actief samengewerkt rond concrete dossiers.

 

De hierboven geschetste samenwerking, het overleg en de uitwisseling van gegevens bieden een meerwaarde in de strijd tegen de sociale fraude en moeten dus blijvend worden aangemoedigd en versterkt.

 

13.03  Hans Verreyt (VB): Mijnheer de minister, er is in heel concrete dossiers al een samenwerking en dat is toe te juichen, maar het gaat meer over de samenwerking die er nog niet is. De SIOD haalt dat aan als een van de pijnpunten en u bevestigt ook dat het nog een werkpunt is.

 

Ik stelde hierover een gelijkaardige vraag aan minister Verlinden en zij antwoordde dat de vervolgopleidingen het grootste pijnpunt vormen. In de basisopleiding is er inderdaad wel aandacht voor sociale fraude, maar voor sommige inspecteurs is het al vele jaren geleden dat zij die hebben gevolgd. Fenomenen als sociale fraude hebben ook de eigenschap dat zij zich aanpassen aan de inspectiediensten en aan nieuwe terreinen. Vooral het uitwisselen van de fenomeenbeschrijving en de aandachtspunten voor de ogen op het terrein, die bepaalde zaken kunnen vaststellen en kunnen opmerken dat zij een kenmerk zijn van een of andere vorm van sociale fraude, zijn belangrijk. Minister Verlinden zei al dat zij dat in de komende weken met u zou bespreken om daaraan te werken en ik hoop dat dat op het terrein ook invloed zal hebben.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van Hans Verreyt aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "Fraude m.b.t vrijwilligers" (55018941C)

14 Question de Hans Verreyt à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "La fraude au régime des bénévoles" (55018941C)

 

14.01  Hans Verreyt (VB): Mijnheer de minister, in de toelichting door de SIOD bij het actieplan Fraudebestrijding 2021 werd er gealludeerd op fraude rond vrijwilligers in verenigingen. Men bleef evenwel op de vlakte over de manier waarop men specifieke fraudefenomenen, zoals buitenlandse studenten die als vrijwilliger actief zijn, wenst aan te pakken en stelde dat enkel informeren misschien onvoldoende is.

 

Welke cijfergegevens hebt u in verband met fraude rond buitenlandse studenten die onterecht als vrijwilliger worden ingezet?

 

Denkt u dat louter meer infomeren enige impact zal hebben?

 

Dient er naast de bestraffing van de werkgever ook niet te worden gekeken naar de studenten in kwestie en hen bij het verlenen van een studentenvisum duidelijk te worden gemaakt dat het visum ingetrokken kan worden wanneer zij zich schuldig maken aan dergelijke praktijken?

 

14.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer Verreyt, de Vlaamse regionale inspectiedienst heeft inderdaad misbruik van het vrijwilligersstatuut door buitenlandse studenten gesignaleerd.

 

De Vlaamse sociale inspectie voerde een pilootcontrole uit bij 9 bedrijven om in kaart te brengen hoe vaak buitenlanders in het kader van een toeristisch verblijf in België komen werken zonder tewerkstellingsvergunning en "vrijwilligers" werden aangetroffen in ondernemingen die ook reguliere werknemers in dienst hadden en die gelijkaardige activiteiten uitoefenden als de werk­nemers of een taak uitvoerden die de onder­neming een economisch voordeel opleverde.

 

Bij alle 9 gecontroleerde ondernemingen werden inbreuken vastgesteld inzake de arbeids- of socialezekerheidswetgeving. De SIOD beschikt zelf niet over cijfergegevens, maar ik kan u meedelen dat ik aan de SIOD heb gevraagd om het probleem aan te pakken in het kader van de werking van de arrondissementele inspectiecellen.

 

De inspectiediensten kunnen informeren en coachen, maar kunnen uiteraard ook controleren en verbaliseren. Afhankelijk van hun inschatting van de situatie zullen zij een van die twee rollen opnemen. Daarbij onderzoeken ze of een onderneming te goeder trouw is, de wetgeving onvoldoende kent of een vergissing begaat, dan wel of die te kwader trouw is en doelbewust de regels overtreedt.

 

Uiteraard zal de aanpak van de inspectiediensten verschillend zijn naargelang van het geval.

 

In het kader van de herziening van het protocol van samenwerking tussen de SIOD en de DVZ zal ik de kwestie samen met de staatssecretaris van Asiel en Migratie, de heer Mahdi, bekijken.

 

Ik wil nog meegeven dat de intrekking van een studentenverblijf is bepaald in de EU-richtlijn 2016/801. De lidstaten hebben dus weinig marge op dat vlak. De DVZ kan een studentenvisum onder meer weigeren, als de student een illegale beroepsactiviteit uitoefent of als de student meer dan 20 uur per week werkt.

 

14.03  Hans Verreyt (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.

 

U zei zelf al dat de controle door de Vlaamse inspectiediensten een eyeopener was, want bij de 9 controles werden verschillende inbreuken vastgesteld. Ik denk dat het testproject zeker opvolging verdient en dat men het best de controles uitbreidt.

 

U verwees ook naar de samenwerking met de DVZ en uw collega Mahdi. Ik denk dat we alle middelen moeten inzetten om zowel werkgevers die malafide of onwetend dingen doen die niet mogen, als de overtreders, de studenten die als vrijwilliger arbeid verrichten, binnen de grenzen van het wettelijk toelaatbare te bestraffen.

 

Ik zal hierover een opvolgingsvraag aan uw collega stellen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

15 Question de Jean-Marc Delizée à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Le bilan des aides et mesures d’urgence durant la crise du Covid-19" (55019090C)

15 Vraag van Jean-Marc Delizée aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De balans van de noodhulp en -maatregelen tijdens de coronacrisis" (55019090C)

 

15.01  Jean-Marc Delizée (PS): Monsieur le ministre, la crise que nous traversons a demandé des mesures exceptionnelles dont certaines d'une longue durée. Beaucoup d'entre elles ont concernés les employeurs, et notamment des réductions de cotisations sociales, avec comme objectif de sauvegarder ou stimuler l'emploi.

 

A l'heure où nous sortons progressivement de cette crise et où la relance vient à l'agenda, il me semble nécessaire de dresser un bilan des différentes mesures d'aides prises cette dernière année. Dresser un bilan exhaustif pour en avoir une vue globale mais surtout pour en tirer des leçons: quelles sont celles qui se sont révélées efficaces? Quels ont été leurs effets collatéraux en matière de financement de la sécurité sociale? Pour quel coût – bénéfice en matière d'emploi?

 

Si l'est une évidence que cette crise a démontrée, et dont nous, socialistes, étions déjà convaincu, c'est que notre sécurité sociale est un formidable outil pour éviter des catastrophes sociales et économiques en cas de crise, comme en temps normal. Il faut donc la soutenir, la financer et ne pas réduire les cotisations qui la financent sans garantie d'un effet important sur l'emploi, afin d'assurer un "retour sur investissement"!

 

Monsieur le ministre, comment comptez-vous vous attaquer à cet exercice? Pourriez-vous nous communiquer à calendrier à ce sujet? 

 

15.02  Frank Vandenbroucke, ministre: Monsieur le président, monsieur Delizée, dans l'accord de gouvernement, nous nous sommes engagés à suivre l'impact socioéconomique de la pandémie ainsi que l'impact des mesures de soutien prises au niveau des travailleurs, des entreprises et de l'économie. Mon collègue, le ministre Dermagne, est chargé de suivre et d'évaluer toutes les mesures de soutien mentionnées.

 

Il a été demandé au Comité de monitoring de reprendre dans ses rapports un aperçu, d'une part, des mesures prises dans le cadre de la crise, avec pour chacune d'entre elles une estimation de leur impact en termes ECC sur les recettes et dépenses et, d'autre part, des mesures prises par l'actuel gouvernement depuis son entrée en fonction, en reprenant, outre le rendement et le coût initialement prévus, une estimation actualisée de ceux-ci et l'état d'avancement des mesures ou des remarques particulières. Les tableaux établis par le Comité de monitoring à l'occasion du contrôle budgétaire figurent en annexe du rapport du Comité de monitoring du 11 mars 2021 qui est disponible sur le site internet du SPF Stratégie et Appui.

 

À côté des efforts importants que nous avons consentis pour soutenir la viabilité et donc l'emploi des entreprises dont l'activité a été lourdement impactée par les mesures sanitaires successives, et pour la mesure de soutien de reprise récemment décidée, la plus grande partie du soutien et donc du surcoût est allée aux salariés et aux indépendants dont les revenus étaient fortement menacés par la crise, et ce, sous la forme d'allocations spécifiques de chômage temporaire, d'un complément aux indemnités d'incapacité de travail primaire et, dans le régime des indépendants, du droit passerelle. Nous avons soutenu non seulement la viabilité des entreprises, mais aussi la viabilité et le budget de ménages et de centaines de milliers de familles.

 

Les mesures d'urgence prises durant la crise sont toujours en cours. Il est dès lors impossible de nous prononcer sur les effets secondaires des mesures prises sur le financement de la sécurité sociale à long terme. En effet, nous ne savons pas encore quel sera l'effet final de ces mesures.

 

Je voudrais ajouter que dans chaque notification d'une mesure relative à une réduction des cotisations de l'ONSS dans le but de fournir un soutien temporaire aux entreprises dont les activités ont été fortement impactées ainsi que pour la mesure récemment décidée de soutien de la relance, il est toujours prévu que cela sera compensé par la dotation d'équilibre. En outre, le coût réel de cette mesure fera l'objet d'un monitoring par l'ONSS afin que le montant de la dotation d'équilibre qui en découle soit clairement visible et distinguable.

 

Cependant, grâce à la dotation d'équilibre prolongée indéfiniment après 2020, les deux principaux régimes de la sécurité sociale (la gestion globale des travailleurs salariés et la gestion globale des travailleurs indépendants) ont pu résister, rester en équilibre et financer toutes les mesures de soutien qui ont été prises.

 

Dans le régime des travailleurs salariés, elle était estimée pour 2020, à 2,9 milliards d'euros avant la crise et elle a été finalement augmentée à 10,6 milliards d'euros.

 

Dans le régime des indépendants, aucune dotation d'équilibre n'était nécessaire pour 2020 avant la crise. Le coût important des mesures qui ont été prises dans ce régime principalement en matière de cotisations sociales et de droit passerelle ont conduit le gouvernement à accorder une dotation d'équilibre de 3,5 milliards d'euros.

 

De plus, lors de chaque conclave budgétaire, le budget est mis à jour et les conséquences de circonstances particulières telles que la crise font l'objet d'un suivi. Le dernier rapport remonte au contrôle budgétaire de mars. Le rapport destiné au prochain conclave budgétaire est actuellement en préparation et sera discuté le 2 juillet  2021 au Comité de gestion de l'Office national de Sécurité sociale. Chaque fois, la partie descriptive présente et commente l'évolution du solde du régime de sécurité sociale des travailleurs salariés; plus spécifiquement, l'évolution de la dotation d'équilibre de la période écoulée indique comment les frais supplémentaires consécutifs à la crise ont été financés.

 

Enfin, concernant les effets des mesures sur la croissance et l'emploi, je vous renvoie, d'une part, au communiqué de presse du 10 juin dernier du Bureau fédéral du Plan sur le nouveau budget économique et, d'autre part, aux projections économiques de la Banque nationale publiées sur son site internet le 14 juin.

 

On y lit que notre économie a moins lourdement souffert de cette crise sans précédent que celle des pays voisins, mais que c'est précisément grâce au soutien que nous avons apporté tant aux entreprises qu'aux familles et à leur pouvoir d'achat. Nous devons donc rester attentifs à une suppression trop abrupte de ce soutien, car la croissance économique prévue reste inférieure à la croissance négative de l'année dernière. Certains indicateurs tels que les exportations nettes n'ont pas encore atteint le niveau requis et doivent être surveillés avec attention.

 

Dans une lettre du 21 octobre 2020, la Cour des comptes annonce qu'elle procèdera à un audit des mesures d'aide octroyées aux entreprises et aux particuliers. Dans celui-ci, elle tentera de trouver une réponse aux quatre grandes questions suivantes:

 

- Quelles mesures de soutien économique destinées aux entreprises et aux particuliers ont-elles été prises par les gouvernements (régionaux et fédéral) en réponse à la crise du covid-19?

 

- Dans quelle mesure le processus décisionnel, compte tenu de l'urgence, garantit-il l'adoption de mesures de soutien cohérentes et bien fondées?

 

- Le cadre réglementaire et l'organisation du contrôle offre-t-il des garanties quant à la légalité de l'utilisation des aides?

 

- Quelles sont les procédures prévues pour le suivi et l'évaluation des mesures d'aide individuelles?

 

Ma cellule stratégique et mon administration ne manqueront pas de répondre aux questions de la Cour des comptes. Cet audit apportera sans doute des réponses aux questions quant à l'efficacité, aux effets collatéraux et au rapport coûts-bénéfices en matière d'emploi de la plupart des mesures covid-19.

 

15.03  Jean-Marc Delizée (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse circonstanciée. Il y a, d'une part, les réponses immédiates et, d'autre part, cet audit avec la réalisation d'une analyse plus détaillée.

 

J'ai bien conscience que ce bilan concerne les compétences de plusieurs ministres: vous-même, le ministre de l'Emploi et le ministre des Indépendants. Je pense qu'il est utile que le gouvernement et le Parlement disposent de cet inventaire complet, avec l'impact budgétaire et les mesures d'emploi.

 

Je vous rejoins totalement sur l'importance du financement de la sécurité sociale dans ce contexte. Je crois que nos concitoyens doivent aussi bien mesurer les efforts énormes que les pouvoirs publics, l'État fédéral en particulier, ont consentis pour essayer d'atténuer les effets négatifs de cette crise sanitaire, de soutenir le pouvoir d'achat des travailleurs et des indépendants. Il importe de quantifier tout cela. 

 

La sécurité sociale, comme lors de la crise financière et bancaire de 2008 et 2009, a joué un rôle d'amortisseur de cette crise et en a atténué beaucoup d'effets négatifs. Il faut être attentif à avoir un phasing out de ces mesures qui soit raisonné et intelligent pour ne pas mettre des gens dans la difficulté dans les temps encore à venir.

 

Je vous remercie donc pour les réponses immédiates. Je suivrai évidemment avec attention les résultats des analyses plus approfondies qui suivront.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Question de Catherine Fonck à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "La reconnaissance du Covid-19 comme maladie professionnelle par Fedris" (55019140C)

16 Vraag van Catherine Fonck aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De erkenning van COVID-19 als een beroepsziekte door Fedris" (55019140C)

 

16.01  Catherine Fonck (cdH): Monsieur le ministre, au cours de leur activité professionnelle, de nombreux travailleurs ont été fort exposés au virus covid-19.

 

Au début de la pandémie, très peu de mesures de distanciation étaient prévues. Il en allait de même pour les mesures de protection: absence de plexiglas aux comptoirs ainsi que de masques, le port de ceux-ci n'était d'ailleurs même pas recommandé.

 

Plusieurs travailleurs essentiels ayant été infectés par le covid-19 m'interpellent, car Fedris ne reconnaît pas leur lieu de travail comme présentant un risque. La maladie professionnelle n'est donc pas reconnue en ce cas. Parmi ces patients, certains souffrent également de covid long. Je pense ainsi au personnel de pharmacie, qui n'est pas considéré comme à risque par Fedris pour toute une série de raisons, ou encore aux policiers et aux caissiers du secteur alimentaire.

 

Monsieur le ministre, pourquoi certains lieux et acteurs des soins de santé ne sont-ils pas reconnus comme porteurs de risque de contamination du covid-19? Comment justifiez-vous ces refus, compte tenu des connaissances actuelles sur le virus? Quel est le nombre de dossiers reconnus par Fedris depuis le début de l'épidémie et le nombre de dossiers refusés? Le covid long est-il reconnu comme maladie professionnelle et, si oui, dans quels secteurs? Enfin, compte tenu de l'évolution des données scientifiques, n'estimez-vous pas indispensable une révision des critères employés?

 

16.02  Frank Vandenbroucke, ministre: Madame Fonck, le covid-19 peut être reconnu comme maladie professionnelle pour les travailleurs de certains secteurs d'activité. Les branches concernées comprennent les salariés des soins de santé qui courent un risque nettement accru d'être infectés par le virus (Code de maladie professionnelle 1.404.03), ainsi que les salariés des secteurs cruciaux et des services essentiels tels que déterminés dans l'annexe à l'arrêté ministériel du 3 avril 2020 et qui ont travaillé au cours de la période du 18 mars au 17 mai 2020 inclus (Code de maladie professionnelle 1.404.04).

 

Il y a plusieurs conditions:

1. que les conditions de travail ou la nature des activités professionnelles exercées rendent régulièrement impossible de conserver une distance de 1,5 mètre dans les contacts avec d'autres personnes; 

2. qu'il ne se soit pas écoulé plus de 14 jours entre la survenance de la maladie et la date de la dernière prestation de travail effective du travailleur en dehors de son domicile;

3. que l'entreprise où le travailleur exerçait son activité professionnelle figure sur la liste des entreprises des secteurs critiques et des services essentiels. Un maximum de 14 jours peut s'écouler entre la survenance de la maladie et la suppression de l'entreprise de cette liste.

 

Les personnes ne travaillant pas dans le secteur des soins de santé et qui ont été infectées en dehors de la période du confinement peuvent éventuellement être reconnues par le biais du système ouvert. Ces personnes ne doivent pas uniquement avoir été exposées au risque professionnel de la maladie, mais doivent par ailleurs prouver que la maladie trouve sa cause directe et déterminante dans l'exercice de l'activité professionnelle.

 

En ce qui concerne les nombres de cas concernés, au 15 juin 2021, Fedris a enregistré 16 800 demandes d'indemnisation pour le secteur des soins de santé, parmi lesquelles 6 482 ont déjà fait l'objet d'une décision; 797 cas se sont vus refusés, pour les raisons principales suivantes:

- pour 225 cas, les informations demandées par Fedris n'ont pas été fournies;

- pour 185 cas, la demande était sans objet car les documents nécessaires n'ont pas été présentés;

- pour 142 cas, la personne concernée n'était pas affectée par la maladie.

- pour 96 cas, le demandeur ne relevait pas du champ d'application des lois relatives à la réparation des dommages résultant de maladies professionnelles. Les indépendants, y compris par exemple les médecins généralistes et les kinésithérapeutes indépendants, ne sont hélas pas éligibles à une indemnisation de la part de Fedris.

 

Dans le cadre des secteurs cruciaux et des services essentiels, Fedris a reçu 377 demandes d'indemnisation dont 34 ont été rejetées. Pour le système ouvert, 239 demandes ont été introduites et 145 d'entre elles ont été rejetées. J'ai plus de détails sur les décisions positives et les conséquences mais, pour gagner du temps, je propose de vous faire parvenir l'intégralité de ma réponse.

 

La troisième question vise à savoir si le covid long est reconnu comme maladie professionnelle et, si oui, dans quels secteurs. Lorsque le caractère professionnel de la maladie a été reconnu, Fedris prendra en charge les différents dommages. En ce qui concerne les périodes d'incapacité de travail temporaire et les soins de santé, ceux-ci pourront être pris en charge sans limite, tant que la victime apporte les éléments médicaux probants permettant d'objectiver les symptômes évoqués et de les rattacher au covid-19 reconnu comme maladie professionnelle.

 

Il est donc important que la victime fasse parvenir à Fedris tous les rapports médicaux relatifs aux examens de suivi qu'elle subit ainsi que les attestations de prolongation d'incapacité de travail. Ces éléments seront appréciés par les médecins de Fedris et, si le lien est établi avec le covid-19, les soins de santé et les périodes d'incapacité de travail seront pris en charge.

 

À l'égard du covid-19, s'agissant d'une nouvelle maladie, le conseil scientifique de Fedris et sa commission médicale "agents biologiques" suivent de près les évolutions scientifiques et affinent, chaque fois que c'est nécessaire, les critères à prendre en considération.

 

En ce qui concerne plus spécifiquement le covid long, un groupe de travail interne composé de médecins se penche actuellement sur la question afin de définir des lignes de conduite. Fedris ne manquera pas de communiquer à ce sujet via son site web, dès que cela sera possible. Je propose donc que ma conseillère vous envoie l'entièreté de ma réponse écrite.

 

16.03  Catherine Fonck (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie. J'examinerai l'entièreté de votre réponse quand vous me l'adresserez. J'ai plusieurs commentaires à faire, si vous le permettez. J'entends parler de groupes de travail pour le covid long. C'est une bonne chose. J'espère que cela pourra être fait rapidement et que l'on prendra alors en compte les dossiers qui, jusqu'ici, n'ont pas été pris en considération.

 

Permettez-moi quand même d'attirer votre attention sur les critères qui sont utilisés de manière globale. Du côté des salariés, considérons une assistante en pharmacie à laquelle Fedris refuse un dossier en considérant que la pharmacie n'est pas un lieu à risque. Cela ne va pas! Ils peuvent refuser aussi parce que la date est le 11 mars, alors qu'elle a bien été contaminée par le covid à cette date, mais c'était avant le lockdown. Le critère du lockdown n'est pas un critère logique; vous le savez comme moi, il y a eu de très nombreuses contaminations en dehors du lockdown. C'est pareil quand il y a un refus. Fedris n'offre pas la possibilité du système ouvert mais renvoie d'office vers le tribunal.

 

Autre critère qui m'interpelle: on demande de fournir la preuve de manière absolue, alors qu'en même temps, Fedris explique qu'il est très difficile de la démontrer. C'est d'autant plus difficile que les gouttelettes sont dans l'air. En même temps, Fedris utilise le critère du 1,5 mètre alors que, comme on le sait aujourd'hui, du point de vue scientifique, il existe l'aérosolisation. Il y a donc de nombreux autres types de contamination.

 

Je me permets de plaider pour deux choses. D'abord, par rapport au dossier de refus, Fedris devrait au moins permettre qu'il y ait un système ouvert plutôt que de renvoyer d'office au tribunal. Ensuite, il faut qu'il y ait une véritable adaptation et une révision des critères. L'exemple de la pharmacie est extrêmement éclairant, ainsi que l'exemple du 1,5 mètre de distance, qui pour moi, ne tient plus la route aujourd'hui, vu le critère d'aérosolisation qui doit être retenu en termes de contamination. J'ose espérer, à ce sujet, une souplesse de votre part et un examen au sein de Fedris pour faire évoluer les critères.

 

De voorzitter: Mevrouw Fonck, ik heb ook enige souplesse aan de dag gelegd bij uw repliek en de spreektijd om de eenvoudige reden dat mevrouw Willaert haar laatste vraag op de agenda wil omzetten naar een schriftelijke vraag. Dat betekent dat we aan het einde van onze werkzaamheden zijn gekomen.

 

16.04 Minister Frank Vandenbroucke: Dat is uitstekend, mijnheer de voorzitter.

 

16.05  Catherine Fonck (cdH): Monsieur le président, je vous remercie d'avoir fait preuve de flexibilité.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 12 h 17.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.17 uur.