Commission de l'Économie, de la Protection des
consommateurs et de l'Agenda numérique |
Commissie
voor Economie, Consumentenbescherming en Digitale Agenda |
du Mercredi 7 juillet 2021 Après-midi ______ |
van Woensdag 7 juli 2021 Namiddag ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.07 uur en voorgezeten door de heer Stefaan Van Hecke.
La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 07 heures et présidée par M. Stefaan Van Hecke.
Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.
De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.
- Pieter De Spiegeleer aan Thomas Dermine (Relance, Strategische Investeringen en Wetenschapsbeleid) over "De correcties op fiscale stimuli voor R&D" (55018243C)
- Pieter De Spiegeleer aan Thomas Dermine (Relance, Strategische Investeringen en Wetenschapsbeleid) over "De hervorming van de steunmaatregelen voor R&D" (55018244C)
- Pieter De Spiegeleer à Thomas Dermine (Relance, Investissements stratégiques et Politique scientifique) sur "Les rectifications relatives aux incitants fiscaux pour la R&D" (55018243C)
- Pieter De Spiegeleer à Thomas Dermine (Relance, Investissements stratégiques et Politique scientifique) sur "La réforme des mesures de soutien à la R&D" (55018244C)
01.01 Pieter De Spiegeleer (VB): Ik verwijs voor de inleiding naar mijn ingediende vragen.
In 2020 werden 2x zoveel correcties
doorgevoerd op de fiscale stimuli voor R&D-projecten in vergelijking met de
correcties in 2019. Deze toekenningen hangen af van de beslissing van het Federaal
Wetenschapsbeleid (BELSPO). Dit zorgt ervoor dat de competentie/de beslissingen
van BELSPO in vraag wordt gesteld door een ander Federaal overheidsorgaan,
namenlijk door de FOD Financiën en haar Bijzondere Belastinginspectie (BBI).
Dit creëert veel juridische onzekerheid voor bedrijven. Waarom een orgaan als
BELSPO oprichten en deze bepaalde bevoegdheden toekennen om uiteindelijk de
controle over te laten aan de FOD.
Bovendien variëren de terugvorderingen
niet alleen sterk van sector tot sector (technologiebedrijven en een aantal
ondernemingen die klinische proeven voor de farmasector uitvoeren kregen bv.
sterk te maken met terugvorderingen) , maar zijn er ook opvallende regionale
verschillen waar te nemen. Tot slot varieert het volume van de terugvorderingen,
namelijk tussen één tot vijf jaar.
Voor de ondernemingen die innovatie hoog
in het vaandel dragen en die ondanks de crisis blijven investeren in R&D
blijft de gevreesde “Valley of Death" nog steeds een wezenlijk
doemscenario. Een op de vijf Belgische ondernemers geeft aan niet meer aan een
nieuw initiatief te willen starten als een rechtstreeks gevolg van de
bureaucratie. Er is bij de overheidsactoren dus een nood aan uniformiteit,
centralisering van processen en informatie, en vooral administratieve
vereenvoudiging. Ondanks de mogelijke fiscale stimuli die aangeboden worden,
zien start-ups en scale-ups de administratieve rompslomp niet zitten wat vaak
leidt tot de zogenaamde braindrain, waarbij bedrijven en/of hoger opgeleiden
vertrekken naar plaatsen, buiten de landsgrenzen, waar het voor hen
interessanter is.
Mijnheer de minister, ik beperk mij hier tot de vragen.
Vindt u het terecht dat de betreffende instantie het wetenschappelijke karakter van de doorgelichte activiteiten kan beoordelen? Hoe zit het met de autonomie van de officieel bevoegde organen? Hebben de Belgische belastingcontroleurs genoeg kennis van R&D om hierover te oordelen?
Wat is de impact op de bereidheid van bedrijven om te investeren? Bestaat er niet de vrees voor negatieve fiscale gevolgen? Die vraag vind ik heel belangrijk.
BELSPO en de FOD Financiën hanteren verschillende formele elementen waardoor de nodige administratie niet uniform verloopt. Laten we zeggen dat dat een federaal probleem is. Zijn er plannen om het gebrek aan uniformiteit en onenigheid aan te pakken, zo ja welke? Indien niet, waarom niet?
Vanwaar de verschillen tussen sectoren? Hoe komt het dat de terugvorderingen niet meer met elkaar overeenstemmen? Waarom is er een verschil – dit is de kers op de taart – in het aantal controles tussen verschillende regio's van dit land?
Ten tweede, zijn er plannen om de fiscale steunmaatregelen R&D te hervormen? Zo ja, welke? Indien niet, overweegt u dergelijke plannen voor te stellen of te verdedigen? Zijn er reeds plannen om de complexe en tijdrovende administratie aan te pakken, die nodig is om steunmaatregelen aan te vragen, zoals een betere begeleiding of vereenvoudigde documenten? Hebt u hierover reeds contact gehad met de staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, de heer Mathieu Michel?
01.02 Staatssecretaris Thomas Dermine: Mijnheer De Spiegeleer, de nodige onderzoeks- en ontwikkelingskennis is beschikbaar bij BELSPO, dat om die reden bij de controleprocedure voor de maatregel betrokken was. Administraties zijn verplicht om documentatie die in het kader van fiscale controles nuttig wordt geacht, aan de fiscale controleambtenaren ter beschikking te stellen. De R&D-informatie van de ondernemingen in het kader van een adviesaanvraag kan aan BELSPO worden gericht.
Bovendien toetst BELSPO de door ondernemingen beschikbaar gestelde gegevens aan de voorschriften van artikel 257. Dat zijn de begindata en geplande einddata van de projecten of programma's en de aard van de onderzoeksactiviteiten. Zowel de Nationale Bank van België als het Planbureau hebben in hun onderzoek naar de effecten van de bedrijfsvoorheffingskorting een correlatie vastgesteld tussen de maatregel en de verhoging van de R&D-intensiteit in de ondernemingen.
BELSPO zet zich in om de regelgeving congruent en eenduidig toe te passen. De memorie van toelichting bij de wet van 17 juni houdende fiscale en financiële bepalingen schrijft voor dat er bij de aanmelding van R&D-projecten en -programma's een overleg dient plaats te vinden en een procedure ter zake dient te worden opgezet.
Als praktische procedure heeft BELSPO een onderscheid gemaakt tussen structurele R&D-programma's en punctuele R&D-projecten en als zodanig naar de sector gecommuniceerd via het VBO, essenscia, Agoria en andere sociale partners. Bij de aanmelding kunnen de ondernemingen een onderhoud met BELSPO inplannen, waarbij bijvoorbeeld confidentiële R&D-gegevens mondeling kunnen worden toegelicht.
Zoals ik eerder meldde, gaat BELSPO na of alle informatie is doorgegeven, zoals voorgeschreven in artikel 275.3. Desgevallend dient het de informatie mondeling of schriftelijk te laten aanvullen. Met andere woorden, ook bij de adviesaanvraag krijgen ondernemingen, zo nodig, de kans om de reeds aan BELSPO toevertrouwde informatie in alle vertrouwelijkheid aan te vullen. BELSPO kent de reden niet, maar een aantal West-Vlaamse technologiebedrijven heeft BELSPO om een bindend advies verzocht over de jaren dat de niet-doorgestorte bedrijfsvoorheffing werd teruggevorderd.
De beslissingen tot terugvordering worden door de FOD Financiën genomen en de organisatie van de controles berust bij de FOD Financiën. BELSPO heeft meegewerkt aan een voorstel van de Federale Raad voor Wetenschapsbeleid tot wijziging van de bedrijfsvoorheffingsmaatregel voor R&D. De bedoeling van het voorstel was onder meer om het begrippenarsenaal duidelijker te omschrijven.
De adviesaanvragen bij BELSPO in het kader van de innovatieaftrek en de bedrijfsvoorheffingskorting voor R&D zijn facultatief. Met andere woorden, de administratieve vereisten voor toepassing van de maatregel zijn erg licht. Maatregelen die naar eigen inzicht van de gebruiker kunnen worden toegepast zonder voorafgaandelijke administratieve goedkeuring, blijken evenwel dikwijls het minst rechtszeker bij de controles achteraf.
01.03 Pieter De Spiegeleer (VB): Mijnheer de staatssecretaris, het was een zeer uitgebreid antwoord. U hebt alvast de problemen met de administratieve vereenvoudiging beklemtoond. Ik onthoud vooral dat de kwestie door uw diensten terdege wordt onderzocht en dat eraan wordt gewerkt.
Wij zullen het dossier blijven opvolgen.
L'incident est clos.
02 Vraag van Dieter Vanbesien aan Thomas Dermine (Relance, Strategische Investeringen en Wetenschapsbeleid) over "De fiscale hervorming van fossiele brandstoffen" (55018346C)
02 Question de Dieter Vanbesien à Thomas Dermine (Relance, Investissements stratégiques et Politique scientifique) sur "La réforme fiscale en matière d'énergies fossiles" (55018346C)
02.01 Dieter Vanbesien (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, een van de maatregelen in uw Nationaal Plan voor Herstel en Veerkracht is de fiscale hervorming van de fossiele brandstoffen. Experts in ons land dringen al langer aan op een verschuiving van lasten op arbeid naar lasten op onder andere milieu en fiscaliteit.
In het herstelplan lezen wij dat de besparingen en de nieuwe inkomsten uit de fiscale hervorming ook gepaard zullen gaan met een sociaal flankerend beleid. Daardoor zullen de directe kosten voor de burger op korte termijn worden beperkt, terwijl er op lange termijn voordelen zullen zijn door de klimaatmitigatie. Over dat aspect in uw plan heb ik een aantal vragen, die ik hier probeer te bundelen.
Ten eerste, in het plan is sprake van een fiscaal sturend instrument om de consumptie van fossiele brandstoffen te verminderen. Gaat het hier om een koolstoftaks, waarvan ook de Nationale Bank van België ons aanraadt ze in te voeren? Waarom is die term dan gemeden in uw plan? Acht u die term enigszins gevoelig?
Ten tweede, zal die hervorming worden voorbereid tegen eind 2023 of zullen sommige aspecten ervan, zoals de afbouw van bepaalde subsidies voor fossiele brandstoffen, eerder worden ingevoerd? Ik denk daarbij aan het gunstige btw-tarief voor steenkool, maar ook aan de verschillende subsidies voor fossiele brandstoffen, die door de FOD Financiën recent in kaart zijn gebracht.
Eventuele vervroegde hervormingen kunnen ook passen binnen het actieplan rond de uitfasering van subsidies voor fossiele brandstoffen, dat volgens het Nationaal Energie- en Klimaatplan in 2021 zal worden opgesteld. Hoe staan de datums die in het herstelplan en in het Klimaatplan worden vermeld tegenover elkaar of hoe kan u ze met elkaar rijmen?
In Duitsland geldt sinds begin 2021 reeds een koolstoftaks voor gebouwen en transport. Hoe beoordeelt u de door hen uitgewerkte regeling? Gelooft u dat de Belgische achterstand die wij dan zullen hebben ten opzichte van landen als Duitsland, ervoor zal zorgen dat wij minder geleidelijk de prijs van emissiegassen zullen kunnen opdrijven?
De Europese Commissie plant in het kader van het Fit-for-55-pakket een Europese koolstofstaks uit te werken, ook voor gebouwen en transport. Wordt vandaag al nagedacht over het domein van het fiscaal sturend mechanisme, dat in 2023 zal worden uitgewerkt? Zal dat breder zijn dan de twee sectoren van gebouwen en transport?
Ten slotte, hoeveel andere lidstaten overwegen een fiscaal sturend mechanisme, zoals een koolstoftaks, in te voeren als deel van hun herstelplan? Kunnen de plannen van andere landen dienen als inspiratiebron voor ons land? Is er ook overleg en samenwerking buiten de Europese Unie, om de mechanismen op elkaar af te stemmen?
Dat zijn een hoop vragen. Ik ben benieuwd naar uw antwoorden.
02.02 Staatssecretaris Thomas Dermine: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Vanbesien, uw vraag is zeker bijzonder interessant, want ons land kent inderdaad grote uitdagingen op het vlak van fiscaliteit en zeker op het vlak van groene fiscaliteit.
De groene fiscaliteit zal een belangrijke rol spelen in onze transitie en in de snelheid met dewelke wij die transitie kunnen aanpakken. De bredere fiscale hervorming, zoals die eerder in de commissie door minister Van Peteghem werd besproken, bevat onder meer de belangrijke pijler groene fiscaliteit. De hervorming die u hier vernoemt, de fiscale hervorming van fossiele brandstoffen, valt daaronder.
Net als bij de bredere fiscale hervorming vereist die hervorming een uitgebreide voorbereiding. Gedurende de komende twee jaar zullen verschillende studies, analyses en projecties de impact en effecten die voortvloeien uit de mogelijke fiscale maatregelen analyseren. Pas aan het eind van dit proces kan mijn collega-minister Van Peteghem de hervorming daadwerkelijk definiëren en zullen wij een voorstel voorleggen aan de regering. Net als bij de bredere fiscale hervorming wordt het voorstel verwacht in het tweede semester van 2023. Als dusdanig hebben wij dit ook in ons plan aan Europa ingediend.
Een meer uitgebreid antwoord kan ik u niet geven, aangezien dit in het kader van de bredere fiscale hervorming van minister Van Peteghem bekeken moet worden.
02.03 Dieter Vanbesien (Ecolo-Groen): Mijnheer de staatssecretaris, bedankt voor uw antwoord. Wij zullen dat zeker met minister Van Peteghem opvolgen, maar aangezien het ook in uw herstelplan terugkomt, wil ik ook uw mening horen.
Wij weten immers allemaal dat we geen tijd te verliezen hebben als wij de klimaatopwarming binnen de perken willen houden. Vandaag reeds zien wij van de klimaatverandering veel gevolgen, soms hier, maar veel vaker op andere plaatsen in de wereld, want er komen daaromtrent dag na dag berichten binnen. Wij weten allemaal welk het streefdoel is, maar het is niet evident om de nodige stappen te zetten. Daarom is het belangrijk dat uw herstelplan zich helemaal in die doelstelling inschrijft, net zoals de fiscale hervorming van minister Van Peteghem. Dit momentum moeten we gebruiken om daarin vooruitgang te boeken. Daarin zult u onze steun volledig hebben.
L'incident est clos.
03 Vraag van Leen Dierick aan Thomas Dermine (Relance, Strategische Investeringen en Wetenschapsbeleid) over "Het Belgische Plan voor Herstel en Veerkracht" (55019336C)
03 Question de Leen Dierick à Thomas Dermine (Relance, Investissements stratégiques et Politique scientifique) sur "Le Plan national pour la reprise et la résilience" (55019336C)
03.01 Leen Dierick (CD&V):
Mijnheer de staatssecretaris, vooreerst wens ik u mijn felicitaties over te
maken want de Europese Commissie heeft het Belgisch herstelplan van 5,9 miljard
euro goedgekeurd. De afgelopen maanden werd door deze regering samen met alle
andere regeringen van het land hard aan één gezamenlijk plan gewerkt met 85
investeringsprojecten en 36 hervormingsprojecten. Met dit plan moeten we
sterker uit de coronacrisis komen en inzetten op een duurzame en digitale
groei. De overgang naar een duurzame, digitale en sociale economie staat
centraal in het Plan. Volgens de Commissie is ons land daarin geslaagd want
liefst 50 procent van de projecten zijn gekoppeld aan milieu- en
klimaatmaatregelen zoals een grootschalige renovatie van meer dan een miljard
euro om overheidsgebouwen en woningen energiezuiniger te maken. Daarmee is het plan
groener dan het door de Commissie opgelegde minimum van 37%. Ook het aandeel
investeringen gericht op digitalisering overschrijdt met 27% de door Europa
gevraagde 20%. De projecten moesten ook gekoppeld worden aan structurele
hervormingen, ook hier werd rekening mee gehouden onder meer over door de
vergroening van de bedrijfswagens en de uitrol van 5G.
Mijnheer de Staatssecretaris,
Door deze goedkeuring komt deze zomer 770
miljoen euro vrij. Enkel aan deze eerste schijf zijn er geen voorwaarden
verbonden. De overblijvende 5,13 miljard euro zal in schijven worden uitbetaald
tot 2026, maar dit hangt af van de voortgang van de projecten en bijkomende
hervormingen die werden beloofd.
Mijn vragen aan de Staatssecretaris zijn:
1. De Commissie koppelt de goedkeuring
van elke volgende schijf wel aan hervormingen met strikte deadlines zoals de
pensioenhervorming en belastinghervorming. Welke stappen zal u zetten om ervoor
te zorgen dat ons land ook de volgende schrijven kan ontvangen? Wanneer zullen
deze hervormingen worden doorgevoerd? Hoe zal u toezien dat de deadlines worden
gehaald?
2. Welke projecten zullen met de eerste
schrijf worden gefinancierd?
3. Hoe zal u ervoor zorgen dat er op
regelmatige basis teruggekoppeld wordt naar het parlement met een stand van
zaken?
03.02 Staatssecretaris Thomas Dermine: Mevrouw
Dierick, ik dank u voor de felicitaties die u in uw vraag geeft. Ik wil er
graag op wijzen dat de indiening van het plan het resultaat is van een
uitstekende samenwerking tussen alle entiteiten in België, zowel de Gewesten
als het federale niveau. Dat toont ongetwijfeld aan dat wij in staat zijn samen
te werken aan een gemeenschappelijk doel binnen onze respectieve bevoegdheden
en dat verheugt mij ten zeerste.
Ik kan u bevestigen dat de Faciliteit voor Herstel en Veerkracht (FHV) een
prestatiegericht instrument is. Dat wil met andere woorden zeggen dat de
uitbetaling afhankelijk wordt gesteld van de verwezenlijking van kwantitatieve
streefdoelen en kwalitatieve mijlpalen. Ik wil duidelijk stellen dat de
doelstellingen niet alleen betrekking hebben op hervormingen, maar ook op
investeringsprojecten. Er is dus geen sprake van voorwaardelijkheid tussen
hervormingen aan de ene kant en uitbetalingen voor investeringsprojecten aan de
andere kant.
De procedures voor het toezicht op de FHV zijn in grote lijnen vastgesteld
tijdens de ministerraad en het Overlegcomité van 30 april 2021. Het
is nu aan elke entiteit om haar verantwoordelijkheid op te nemen bij de
uitvoering van de projecten en hervormingen die onder haar bevoegdheid vallen.
Ik hoop dat de verbintenissen van de verschillende partijen – de federale Staat
en de deelstaten – zullen worden gespecificeerd in een samenwerkingsakkoord
over de uitvoering van de FHV, naar het voorbeeld van het SURE-programma.
In het uitvoeringsbesluit van de Raad van de EU worden de mijlpalen en
streefdoelen zeer duidelijk omschreven. Wij zijn van plan volgend jaar al twee
betalingsverzoeken in te dienen. Het eerste zou volgend voorjaar kunnen
binnenkomen. Tot die tijd moeten wij ervoor zorgen dat alle mijlpalen en
streefdoelen worden gehaald tegen het vierde kwartaal van 2021.
De voorzitter zal een kleine tabel ter beschikking stellen aan de leden van de commissie met de mijlpalen van het vierde kwartaal van 2021. Zo krijgt u een voorbeeld van de mijlpalen. Met het oog op transparantie ten aanzien van burgers en parlementsleden zal informatie over het toezicht op de mijlpalen en de streefdoelen van PHV-projecten worden geplaatst op de website die tegen het begin van volgend jaar operationeel moet zijn. Voorts verbind ik me ertoe bij elke betalingsaanvraag aan de Europese Commissie de stand van zaken bij de uitvoering van onze plannen te presenteren. Dat kan zeker in deze commissie gebeuren.
03.03 Leen Dierick (CD&V): Iedereen is tevreden dat we zo'n goed nieuws hebben gekregen dat we 5,9 miljard aan steun kunnen krijgen vanuit Europa. Het is belangrijk dat we nu aan de slag gaan en dat we effectief alles uitvoeren dat we voorgesteld hebben. Dat zijn dus grootschalige investeringsprojecten, maar ook een aantal grote hervormingen, onder andere van de pensioenen en de belastingen. Dat zal niet van de ene op de andere dag gerealiseerd zijn. Toch moeten we alles op alles zetten om dat effectief uit te voeren. Het is belangrijk dat de deadlines gehaald worden om het nodige geld daarvoor vrij te krijgen.
Ik kijk ook uit naar de tabel over de mijlpalen. Het is positief dat u regelmatig zult terugkoppelen, zeker ook naar de commissie voor Economie, Consumentenbescherming en Digitale Agenda, zodat de parlementsleden het relanceplan en de doelstellingen goed kunnen opvolgen. Ik kijk alvast uit naar de voorstelling van de eerste resultaten.
Het incident is gesloten.
04 Question de Marco Van Hees à Thomas Dermine (Relance, Investissements stratégiques et Politique scientifique) sur "Les investissements ferroviaires dans le cadre du plan de relance" (55019691C)
04 Vraag van Marco Van Hees aan Thomas Dermine (Relance, Strategische Investeringen en Wetenschapsbeleid) over "De spoorinvesteringen in het kader van het herstelplan" (55019691C)
04.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, c'est un avis troublant que nous avons lu le 29 juin, du Conseil Central de l’Économie et du Conseil national du Travail concernant la négociation des contrats de gestion de la SNCB et d’Infrabel. Ils s’étonnent que ce document ne fasse aucune mention d’une extension de l’infrastructure ferroviaire. Ces deux conseils ne voient pas comment le gouvernement pourrait parvenir à doubler le volume de marchandises transportées par rail – objectif annoncé dans l’accord de gouvernement – sans étendre le réseau ferroviaire. Le raisonnement semble logique.
Le Plan national pour la Reprise et la Résilience contient trois projets d’investissements ferroviaires pour un montant total de 365 millions d'euros sur une période de six ans (2021 à 2026), soit environ 61 millions d'euros par an.
Le montant est relativement modeste en comparaison de la dotation fédérale "ordinaire" aux investissements ferroviaires qui s’élève à 1,7 milliard d'euros par an, ce qui ne suffit pas pour préserver l’infrastructure existante. De plus, sur les 365 millions d'euros, seuls 180 sont susceptibles de servir à développer le réseau. En effet, 15 millions concernent des projets de Smart Mobility, 75 millions sont destinés à améliorer l’accessibilité des gares et 95 millions serviront à accélérer le renouvellement des infrastructures. Un audit a en effet montré que 20 % des actifs ferroviaires ont déjà dépassé leur durée de vie prévue. Ensuite, il s’avère qu’une bonne partie des 180 millions d'euros restants servira à financer des projets qui étaient déjà planifiés.
Ainsi, par exemple, pour le projet nommé "EuroCap-Rail" visant à relier les trois capitales de l’Union européenne à une vitesse de 160 km/h, les travaux financés dans le cadre du plan de relance s’inscrivent, en réalité, dans un vaste programme de modernisation de l’axe Bruxelles-Luxembourg qui a débuté en 2007. Je peux aussi parler de l’aménagement de la gare de Ciney et de la réélectrification de la ligne pour passer de 3 000 volts à 25 000 volts qui étaient déjà annoncés dans le rapport annuel 2019 d’Infrabel.
Monsieur le secrétaire d'État, quel sera l’impact du plan de relance sur le trafic ferroviaire? De quel pourcentage fera-t-il augmenter le trafic voyageurs ainsi que le trafic marchandises? Le gouvernement prévoit-il de financer de nouveaux investissements ferroviaires en dehors du Plan national pour la Reprise et la Résilience? Pour quel montant?
04.02 Thomas Dermine, secrétaire d'État: Monsieur le président, monsieur le député, je vous remercie de votre question et de votre préoccupation – que je partage – pour le réseau ferroviaire, qui constitue en effet l'une des clefs de l'atteinte des objectifs ambitieux de décarbonation que nous nous sommes assignés.
La Belgique dispose d'un des réseaux ferroviaires les plus denses au monde – c'est le résultat de notre histoire et, entre autres, de notre passé industriel – et d'un niveau très élevé d'électrification. Il s'agit d'un atout majeur pour le défi de la mobilité dans notre pays. On peut donc s'interroger sur la part modale du rail, qui reste faible et, en tout cas, très certainement inférieure à son potentiel: 10 % pour le fret et 8 % pour les passagers, selon les chiffres du SPF Mobilité.
En Belgique, la question n'est pas tant celle d'une extension du réseau – qui consisterait en des infrastructures supplémentaires –, vu sa densité pour un pays d'une taille relativement modeste, que d'un meilleur usage de l'infrastructure et de la capacité déjà présente. Les investissements que nous avons identifiés et rendus prioritaires, en accord avec le cabinet du ministre Gilkinet et les entreprises ferroviaires publiques, s'insèrent dans cette vision. Dans leur ensemble, ils contribuent à une augmentation de la capacité du système ferroviaire, pas nécessairement – j'en conviens – à travers la construction de voies, mais bien au moyen d'autres leviers tout aussi indispensables: augmenter la longueur et le poids des trains, en supporter une cadence plus élevée, augmenter la vitesse de référence, réduire les arrêts opérationnels en route, planifier des sillons sans croisement de trains pour éviter les retards, flexibiliser la gestion du réseau en vue de favoriser des itinéraires supplémentaires.
Par ailleurs, je peux vous confirmer que tous ces investissements sont d'ordre additionnel, puisque aucun des projets retenus n'avait déjà obtenu le financement requis. Certes, et vous l'avez souligné, plusieurs d'entre eux étaient déjà connus et même préparés sur le plan technique. Nous savons qu'il s'agit souvent de projets nécessitant une ingénierie complexe. C'est pourquoi, en vue d'un meilleur impact post-covid, nous sommes tenus d'élaborer des projets à maturité élevée – comme le demandait la Commission –, de sorte qu'ils puissent être exécutés en 2022-23. Par conséquent, certains d'entre eux étaient connus et parvenus à maturité, mais sans qu'ils aient fait l'objet d'une réservation de financement.
Traduire chaque investissement en taux d'augmentation de passagers et de marchandises représente un exercice difficile, voire impossible, puisqu'il nécessite d'anticiper des effets sur la demande qui sont difficilement évaluables – notamment du point de vue de la modélisation technique. Cependant, je m'en réfère à l'accord de gouvernement qui a annoncé son ambition de doubler les volumes de marchandises d'ici 2030. Certaines études nous montrent que c'est possible.
Le ministre Gilkinet a aussi insisté sur sa volonté de fournir des chiffres relatifs aux ambitions de voyageurs dans le cadre de sa vision 2040.
Je suis d'accord avec vous pour dire que le budget du RRF, soit 365 millions d'euros, ne suffira pas à financer tous les investissements nécessaires. Toutefois, il faut saluer le fait que le rail absorbe près de 30 % des moyens fédéraux du Plan national pour la Reprise et la Résilience, ce qui illustre bien l'importance que nous accordons, le gouvernement et moi-même, à l'infrastructure ferroviaire.
Dans les grandes lignes, voici quelques poches d'investissement qui sont prévues dans le cadre du RRF. Toute une série de renouvellements et de modernisations seront effectués en 2021 et 2022 pour augmenter la capacité de transport. En effet, des limitations de vitesse et de charge importantes liées aux conditions de l'infrastructure sont imposées aujourd'hui.
On affectera 10 millions d'euros à la digitalisation du trafic. Cela concerne des projets essentiellement chez Infrabel qui permettent d'utiliser certains leviers digitaux pour fluidifier le trafic, ce qui entraînera une augmentation des dessertes, des fréquences, du tonnage et des passagers.
Concernant le fret, 80 millions d'euros sont prévus pour des projets au niveau des corridors stratégiques que sont l'axe Rhin alpin et l'axe nord Mer du Nord afin de permettre des trains allant jusqu'à 750 mètres de fret.
Vingt millions d'euros sont prévus pour des projets à Bruxelles, notamment pour la mise à niveau de tunnels et de certains passages à niveau et permettre la multiplication de fréquences.
Sont ensuite prévus 75 millions d'euros pour l'accessibilité des gares. Un minimum de 250 gares devront être accessibles à l'horizon 2030. Grâce au RRF, on finance 25 gares accessibles additionnelles entre 2022 et 2024.
Enfin, des modifications interviendront sur certaines lignes, notamment l'axe Bruxelles-Luxembourg, pour augmenter la vitesse de référence à 160 km/h et améliorer la robustesse de la ligne, pour 70 millions d'euros.
04.03 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie. Vous nous dites que la Belgique est un des pays les plus denses du monde en termes ferroviaires. Il était le plus dense du monde à une époque révolue, assez lointaine. Je pense que la Belgique était numéro un dans les années 60. Depuis lors, il y a eu un sérieux détricotage du réseau ferroviaire. Je ne les ai pas mais je pourrais vous apporter des cartes comparatives du réseau naguère et aujourd'hui. Vous seriez impressionné par la désertification ferroviaire qu'on y constate.
Pour le reste, vous nous dites qu'il n'y a pas d'extension du réseau mais qu'on va augmenter le trafic par d'autres moyens. J'en prends note mais je pense que cela reste problématique. Vous nous dites également qu'il est difficile de chiffrer l'augmentation du trafic ferroviaire marchandises ou voyageurs. Pourtant, quand il s'agit d'indiquer dans l'accord de gouvernement qu'on va doubler, cela n'a pas l'air difficile de chiffrer les choses! Mais il est difficile de dire quel sera l'impact du plan et à quoi il va aboutir!
En outre, on ferme également des gares, donc on décourage les voyageurs de prendre le train.
J'ai l'impression qu'on est fort dans l'effet d'annonce! Le ferroviaire est le premier point du plan de relance, j'en conviens, mais cela semble très faible par rapport aux objectifs que le gouvernement s'est lui-même fixés.
Het incident is gesloten.
05 Question de Marco Van Hees à Thomas Dermine (Relance, Investissements stratégiques et Politique scientifique) sur "L’îlot énergétique offshore du plan de relance" (55019715C)
05 Vraag van Marco Van Hees aan Thomas Dermine (Relance, Strategische Investeringen en Wetenschapsbeleid) over "Het in het herstelplan opgenomen offshore energie-eiland" (55019715C)
05.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, à travers des exemples de projets concrets, j'essaie d'y voir un peu plus clair dans la façon dont vous concevez le plan de relance. Parmi les projets fédéraux, il y a la réalisation d’un l’îlot énergétique en mer du Nord qui servirait à la connexion de futurs parcs éoliens offshore ainsi qu’à l’installation de câbles à haute tension permettant l’échange d’électricité avec d’autres pays.
Ce projet représente un montant de 100 millions d’euros, sachant que l’investissement total pour réaliser l’îlot s’élèverait à quelque 450 millions d’euros.
L’îlot s’étendrait sur cinq hectares, dont trois pour les interconnexions. Les deux hectares restants serviraient à d’autres usages commerciaux (production d’hydrogène vert, antennes 5G, etc.).
Si j'ai bien compris, Elia, le gestionnaire du réseau de transport d’électricité, recevrait le subside de 100 millions prévu dans le plan de relance et devrait conclure un contrat avec une coentreprise qui sera chargée de concevoir, de construire et de mettre en service l’îlot.
Monsieur le secrétaire d'État, confirmez-vous que ces 100 millions d’euros consistent bien en une subvention accordée sans contrepartie à Elia, une société dont l’actionnariat est partiellement privé?
Quelles sont les entités qui participeront à la création de la joint-venture? Comment sera réparti le capital de cette joint-venture?
D’autres financements, subsides ou autres interventions publiques sont-ils prévus pour réaliser l’îlot?
Qui sera le propriétaire de l’îlot?
La société chargée de construire l’îlot est-elle déjà connue? La société Deme, qui avait un projet (abandonné) d’île artificielle au large du Coq, sera-t-elle associée?
Les investisseurs amenés à développer les autres activités sur la partie restante de l’île sont-ils déjà connus? Deviendront-ils propriétaires ou copropriétaires d’une partie de l’île?
Le document relatif au plan de relance indique que l’îlot doit permettre un moindre coût pour le consommateur, par rapport au scénario envisagé précédemment. De quelle manière le gouvernement va-t-il garantir ce moindre coût pour le consommateur, et éviter que les 100 millions d’euros d'argent public n’alimentent plutôt le profit des investisseurs privés?
05.02 Thomas Dermine, secrétaire d'État: Monsieur le président, monsieur Van Hees, je constate, de séance en séance, votre intérêt pour ce projet. Je me réjouis que vous supportiez ce projet innovant, porté par notre ministre de l'Énergie, Tinne Van der Straeten. Il démontre le leadership de la Belgique dans l'éolien offshore. Il nous encourage à doubler notre capacité d'éolien offshore, et en ce sens de faire un pas dans le sens de la transition.
Comme vous l'avez mentionné, Elia est une entreprise partiellement privée, avec un peu plus de 40 % de son capital coté en bourse. Ses parts sont probablement détenues par des citoyens belges, mais aussi et surtout, pour la plus grande partie, par les communes. Par exemple, ma commune, à savoir Charleroi, est actionnaire d'Elia. C'est également le cas des communes bruxelloises via Interfin. Il est absolument formidable que le niveau local puisse participer à un projet d'investissement d'une société qui n'est pas une société de grands capitalistes privés, mais qui est une société avec un ancrage belge, qui a une vraie expertise en matière de transition. Je me réjouis que nos communes qu'elles soient wallonnes, flamandes ou bruxelloises s'associent à des projets ambitieux et que les euros publics soient mis à disposition dans de beaux projets tels que celui-là.
Il faut savoir qu'il y avait un projet préalable de 320 millions d'euros. Ce projet prévoyait d'installer trois plates-formes séparées pour connecter la côte et les différents parcs, notamment dans la zone Princesse Elisabeth où sont appelées à être implantées des éoliennes.
Le projet de développement de l'île énergétique tel qu'il est envisagé aujourd'hui prévoit un budget de 480 millions d'euros. Ce projet permet d'ajouter des fonctionnalités importantes pour la transition énergétique de notre pays. Il s'agit donc d'un projet plus large, avec notamment une capacité à se connecter à des pays étrangers dont le Danemark. Cette interconnectivité avec d'autres pays est très importante pour éviter les effets de crête liés au renouvelable. De plus, l'île étant plus grande, elle permet le développement d'activités additionnelles notamment liées à l'hydrogène vert. Cela permet également d'en faire une base d'entretien pour les éoliennes. Je ne sais pas si des équipes seront basées sur place en permanence. Personnellement, je ne voudrais pas me retrouver au milieu de la mer du Nord pour assurer l'entretien des éoliennes. Mais, en tout cas, l'idée est de pouvoir utiliser l'île comme hub pour la maintenance des éoliennes, qui sinon est assurée depuis la côte dans des conditions beaucoup plus compliquées.
Le surcoût de cette île énergétique sera compensé par deux effets. D'une part, les activités commerciales seront à charge de la joint-venture à hauteur de 60 millions d'euros. D'autre part, 100 millions d'euros seront apportés par le plan de relance, dont une partie sera consacrée au soutien de la biodiversité dans la zone. En effet, l'idée est aussi de créer un laboratoire pour la biodiversité marine (oiseaux, faune sous-marine).
La contrepartie demandée par Elia est double.
Elle doit construire l'îlot énergétique sans augmenter le coût pour le
consommateur, parce qu'on se trouve dans la partie régulée de l'activité
d'Elia. En outre, elle permet d'interconnecter la Belgique à d'autres pays qui
ont une forte production d'énergie renouvelable. J'ai cité le Danemark.
Il importe de souligner que la construction de
l'infrastructure de transmission pour le transport d'énergie provenant de la
zone Princesse Elisabeth relève des activités réglementées d'Elia. C'est
uniquement à cette section réglementée que sont attribués les montants du plan
de relance. On peut donc dire avec certitude qu'aucune subvention ne sera
versée aux activités relevant de la partie commerciale d'Elia ou d'autres
entreprises. La CREG, le régulateur du secteur énergétique, devra marquer son
accord préalablement à ce financement afin d'assurer la séparation totale entre
la partie commerciale des activités d'Elia et les parties régulées auxquelles
ce projet est attaché. Et il n'y aura en aucun cas de grosse subsidiation
d'activités commerciales via ce projet financé par le plan de relance. C'est
une préoccupation que nous partageons.
Ce qui est certain aussi, c'est que ni Elia, ni la
joint-venture ne seront propriétaires de l'îlot. Le gouvernement belge en est
propriétaire et il accorde une concession pour la construction du terrain. Elia
Transmission Belgium deviendra le concessionnaire temporaire pour ces activités
de transmission sur les hectares qui seront développés, et ce pour la durée des
opérations. La puissance publique et l'État belge en l'occurrence resteront les
propriétaires du droit réel sur le terrain.
La société chargée de construire l'îlot n'est pas
encore connue. Selon le planning qui a été soumis à la Commission européenne,
le timing est le suivant: les travaux d'engineering doivent être
réalisés d'ici à Q3 2021, les études environnementales d'ici à
Q4 2022, le permis de construction en Q3 2023, le début de la construction Q1 2024,
pour une fin de construction Q2 2025. Les processus pour la sélection des
opérateurs qui réaliseront les travaux se feront selon les règles de marché.
Les appels publics seront émis par les opérateurs au cours des prochains trimestres,
au rythme relativement rapide qui sera celui de l'exécution du plan de relance.
05.03 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Merci, monsieur le secrétaire d'État, pour ces différentes précisions détaillées. Je prends note que l'îlot sera propriété de l'État. C'est une bonne chose en soi. On reste évidemment dans un schéma de production énergétique dans lequel le privé a une très grande part, mais vous me direz que c'est déjà la situation actuellement. Malheureusement, on reste quelque peu dans le cadre d'une production d'électricité essentiellement privée, avec le rôle d'Elia qui est, comme vous l'avez dit, un acteur public-privé. Je vois un petit rabaissement par rapport à ce qui était annoncé dans le plan de relance, à savoir qu'il s'agissait de permettre le raccordement à un coût moindre pour le consommateur. Vous nous dites ici "sans augmenter le coût pour le consommateur". C'est un peu différent d'avoir un coût moindre ou d'avoir le même coût, mais cela dépend du point de comparaison. Je note donc qu'il y a une réduction de l'ambition en termes de coût.
Enfin, vous ne m'avez pas rassuré sur le fait que cet argent ne profitera finalement pas aux entreprises privées.
Het incident is gesloten.
De behandeling van de vragen wordt geschorst van 14.49 uur tot 15.22 uur.
Le développement des questions est suspendu de 14 h 49 à 15 h 22.
De voorzitter: Vraag nr. 55015201C van mevrouw Reuter is omgezet in een schriftelijke vraag.
06 Question de Albert Vicaire à Pierre-Yves Dermagne (VPM Économie et Travail) sur "Les frais d’agence pratiqués par les agences immobilières" (55019285C)
06 Vraag van Albert Vicaire aan Pierre-Yves Dermagne (VEM Economie en Werk) over "De makelaarskosten die door vastgoedkantoren in rekening worden gebracht" (55019285C)
06.01 Albert Vicaire (Ecolo-Groen):
À Tournai, lors d’une recherche de logement, il est interpellant de voir le
nombre d'annonces mentionnant des "frais d'agence" à payer par le
locataire. Les agences immobilières justifient ces montants par des frais
administratifs liés à la gestion de dossiers, aux visites ou par le
"mandat de recherche" confié à l'agence par le locataire.
Pourtant, concernant les frais
administratifs, c’est normalement au propriétaire qu’il revient de les payer.
Concernant le mandat de recherche, le candidat-locataire peut être amené à
payer des frais dans le cas où celui-ci sollicite lui-même l'agence immobilière
pour l'aider à trouver un logement. Lorsqu'un candidat répond simplement à une
annonce, il n'est donc pas question de mandat de recherche. Cependant, il lui
est demandé de remplir un formulaire de demande de location, précisant ses
critères de recherche. Ce formulaire est parfois utilisé par l'agence comme
mandat de recherche, alors qu'il est présenté comme une procédure anodine précédant
la visite d'un bien.
Pire, il arrive parfois que, lorsqu’un
intéressé se présente à l’agence afin de prendre rendez-vous pour visiter un
bien, l’agence lui demande de signer un document qui est en fait explicitement
un "mandat de recherche". Mais sans cette signature, pas de visite.
Le candidat locataire n’a donc pas vraiment d’autre choix que de signer et in
fine de payer les frais d’agence.
Monsieur le ministre, mes questions sont dès
lors les suivantes.
- Le paiement de frais par le candidat locataire
dans le cadre d'une recherche via agence immobilière est-il bien permis?
- Avez-vous connaissance de cette manœuvre?
Est-ce que cette pratique observée à Tournai se retrouve aussi ailleurs?
- Contraindre insidieusement la signature
d'un mandat de recherche en prétendant que c'est une simple formalité
permettant de visiter un bien n’est-il pas fortement discutable d’un point de
vue déontologique?
- Entendez-vous contrer ces pratiques qui
handicapent plus particulièrement les personnes aux moyens financiers limités?
06.02 David Clarinval, ministre: Monsieur Vicaire, vous avez raison de dire que l'agent immobilier ne peut percevoir de commission que de son commettant. Le Code de déontologie de l'Institut professionnel des Agents immobiliers (IPI) prévoit toutefois une exception à cette règle: lorsque toutes les parties concernées sont d'accord pour y déroger.
Néanmoins, en Région wallonne, cette dérogation n'est pas autorisée, et ce, en application de l'article 64 du décret wallon relatif au bail d'habitation, prévoyant réputée non écrite toute clause mettant à charge du preneur les frais d'intervention d'un tiers relatifs à la location d'un bien d'habitation, sauf si le preneur est le commanditaire de l'intervention. Il en résulte que, si l'agent immobilier est chargé d'une mission de mise en location par le bailleur et non d'une mission de recherche par le locataire, il ne peut réclamer sa commission et les frais y relatifs qu'au bailleur.
Ni moi ni mon administration n'avons reçu de plainte à ce propos jusqu'à présent. Quant à l'IPI, elle en a reçu très peu. Il est donc difficile d'avoir une vue sur l'étendue de cette pratique. Cela étant, il semble que cette pratique soit locale, et ce, vraisemblablement en raison de la proximité avec la France où il est courant que le locataire paie l'agent immobilier.
Cette pratique est certainement contraire au Code de déontologie régissant la profession d'agent immobilier. J'invite donc les personnes qui la constatent à porter plainte auprès de l'IPI qui examinera le dossier et lancera, le cas échéant, une procédure disciplinaire à l'encontre du ou des agent(s) immobilier(s) concerné(s).
06.03 Albert Vicaire (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, votre réponse me rassure car je sais que le gouvernement a déjà travaillé, en juin notamment, sur la retranscription d'une directive européenne concernant les pratiques commerciales déloyales. Cette pratique m'apparaît comme devant être combattue. Comme cela se passe dans notre bonne ville hennuyère de Tournai, je vous pose la question et je renverrai la réponse aux personnes qui m'ont signalé l'abus.
06.04 David Clarinval, ministre: N'hésitez pas, si infraction il y a, à leur dire d'envoyer leur plainte à mon cabinet, que je transmettrai à l'IPI!
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 55019291C van mevrouw Reuter wordt uitgesteld.
07 Question de Kattrin Jadin à David Clarinval (Classes moyennes, Indépendants, PME et Agriculture, Réformes institutionnelles et Renouveau démocratique) sur "Les propositions de l’UWE" (55019593C)
07 Vraag van Kattrin Jadin aan David Clarinval (Middenstand, Zelfstandigen, Kmo's en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing) over "De voorstellen van de UWE" (55019593C)
07.01 Kattrin Jadin (MR): Monsieur le ministre, l'Union wallonne des entreprises (UWE) vient de publier ses propositions pour éviter une future crise de solvabilité de nos entreprises. Bien que les chiffres de faillites soient encore restés stables après la fin des mesures sanitaires, on craint que les prochains mois soient beaucoup plus difficiles pour de nombreuses entreprises car l'endettement est bien plus élevé qu'auparavant.
Afin de soutenir les entreprises fragilisées suite à la crise sanitaire, l'UWE propose entre autres le renforcement des systèmes de prêts garantis. Outre ses propositions, elle a également mis en garde contre des phénomènes nuisibles au paysage économique de notre pays. À titre d'exemple, l'UWE pointe du doigt les entreprises zombies qui sont de plus en plus nombreuses dans notre pays.
Monsieur le ministre, que comptez-vous entreprendre pour lutter contre les entreprises zombies? L'UWE vous a-t-elle fait part de ses propositions pour éviter une future crise de solvabilité de nos entreprises? Dans l'affirmative, quelle a été votre réaction?
07.02 David Clarinval, ministre: Madame la députée, s'agissant des entreprises zombies, le 14 mai dernier, Graydon a publié une étude sur les entreprises fantômes et zombies en Belgique. Les conclusions de cette étude sont les suivantes. 8 à 9 % des entreprises qui publient des comptes annuels en Belgique sont des sociétés zombies. Sur une population de 436 000 entreprises publiant des comptes annuels, la Belgique compte entre 36 000 et 40 000 entreprises zombies. Ces entreprises font partie des demandeurs d'aides covid et leurs besoins de capitaux frais sont évalués entre 5,4 et 19 milliards d'euros. Elles ne génèrent a priori pas de croissance, n'innovent pas, faussent les conditions de concurrence mais recourent aux subsides, notamment à l'emploi. Elles ne sont pour la plupart ni en défaut de paiement ni en situation de faillite. Il est ainsi difficile de les éradiquer, contrairement aux sociétés fantômes.
La problématique des entreprises zombies dans notre pays retient dès lors ma plus grande attention et nécessite d'être prise en considération lors de l'élaboration de mesures, j'y reviendrai.
En ce qui concerne la solvabilité de nos entreprises, l'UWE m'a transmis son rapport économique 2021. Ce rapport se penche sur le financement des entreprises à travers la crise.
L'analyse de l'Union wallonne montre un impact asymétrique de la pandémie sur les finances des entreprises wallonnes. Elle indique que la majorité de ces entreprises a pu traverser cette période difficile sans trop en souffrir financièrement mais qu'une part importante d'entre elles est confrontée à des niveaux d'endettement bien plus élevés qu'avant la crise et à de sérieux enjeux de solvabilité.
Les constats et analyses de l'Union wallonne développés dans le rapport économique sont évidemment pertinents. Des propositions de mesures sont actuellement à l'étude. Permettez-moi de préciser que certaines relèvent des compétences des Régions, d'autres de mes collègues du gouvernement. Dans tous les cas, il est certain que les autorités doivent continuer à soutenir la liquidité et la solvabilité de nos entreprises afin d'éviter une vague de faillites et d'assurer une relance durable de notre économie. Une attention particulière doit évidemment être accordée aux PME au vu de leur importance dans le tissu économique.
En ce qui concerne les mesures de soutien aux entreprises, les mesures de soutien aux entreprises des secteurs impactés par la crise doivent être poursuivies tant qu'elles s'avèrent nécessaires. L'objectif est d'apporter un soutien à la liquidité et à la solvabilité des entreprises afin de les accompagner dans leur phase de redémarrage. La sortie des mesures de soutien doit donc être précise et adaptée.
Par ailleurs, les aides publiques doivent être de plus en plus ciblées. Elles doivent être octroyées aux entreprises connaissant des difficultés à la suite de la crise de la covid, et viables, mais pas aux entreprises zombies et fantômes. En effet, ne cibler que les entreprises structurellement saines et viables se justifie tant par des critères d'efficacité que d'efficience des politiques publiques. La relance devra, par ailleurs, accorder une attention particulière à des secteurs et activités innovants et stratégiques pour notre économie. Je pense par exemple aux secteurs de la chimie, de l'aéronautique mais aussi de la construction. La relance et la compétitivité de notre pays s'en retrouveront renforcées. Cet aspect est aussi pointé dans les rapports susmentionnés.
Enfin, il est essentiel, comme le souligne également l'Union wallonne, de garantir un climat d'investissement favorable qui soutient et encourage le développement des activités de nos entreprises.
07.03 Kattrin Jadin (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse très circonstanciée. On en apprend tous les jours et, de toute façon, on ne doit jamais arrêter d'apprendre. J'y apprends la différence entre les entreprises fantômes et les entreprises zombies. Je suis assez étonnée de l'étendue de ce que représentent, y compris en termes de manne financière, ces sociétés zombies.
Il me paraît évident que nous sommes face à un problème important. Nous souhaitons cibler les aides nécessaires vers ceux et celles qui créent de l'emploi et des richesses dans notre pays. C'est à cela que nous devons nous atteler et c'est comme cela aussi que je conçois les responsabilités qui sont les nôtres. Nous ne devons donc pas aider les entreprises qui profiteraient dune manière ou d'une autre d'une faille dans un système. Il faut vraiment se pencher sur ce problème et trouver la niche qui permettra, à un moment, de le résorber. J'entends que vous prenez ceci très au sérieux. Vous avez tout mon soutien, monsieur le ministre, si nous pouvons travailler ensemble sur ce sujet.
L'incident est clos.
08 Vraag van Leen Dierick aan David Clarinval (Middenstand, Zelfstandigen, Kmo's en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing) over "De internationale handel van pluimvee binnen een context van vogelgriep" (55015748C)
08 Question de Leen Dierick à David Clarinval (Classes moyennes, Indépendants, PME et Agriculture, Réformes institutionnelles et Renouveau démocratique) sur "Le commerce international de volaille dans un contexte de grippe aviaire" (55015748C)
08.01 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, ik kijk al sinds maart uit naar de antwoorden op deze vraag, dus ik verwijs naar mijn schriftelijk ingediende vraag.
België verloor op 15 juni 2017 haar
vogelgriepvrije statuut bij de Werelddiergezondheidsorganisatie. Dit had een
grote impact op de export van (broed)eieren, levende kippen en pluimveevlees
naar derde landen. Voor de sector van het pluimveevlees kwam vooral het embargo
van Zuid-Afrika bijzonder hard aan. De voorbije jaren was Zuid-Afrika namelijk
uitgegroeid tot één van de voornaamste exportbestemmingen voor Belgisch
pluimveevlees. Zowel vanuit Europese als Vlaamse organisaties wordt er dan ook
gepleit om weer toegang te kunnen krijgen tot de Zuid-Afrikaanse markt.
Daarnaast is het bovendien zo dat de
procedure om toegang te krijgen tot een nieuwe markt vaak omwille van
vogelgriephaarden stilgelegd moet worden. Dit zorgt dan voor een vertraging van
minstens zes maanden. In een procedure om toegang te krijgen tot een nieuwe
markt die sowieso al jaren in beslag neemt, is een dergelijke vertraging, die
bovendien vaak meerdere keren in een zelfde procedure optreedt, zeer
frustrerend. Vooral de VS en Brazilië profiteren nu van deze situatie.
Ik wens u dan ook volgende vragen te
stellen:
Hoe lopen de huidige discussies tussen de
Europese Unie en Zuid-Afrika wat betreft de export van pluimveevlees?
Dient er volgens u meer druk gezet te
worden door de Europese Commissie op Zuid-Afrika? Zou de Europese Commissie
volgens u een meer kordate houding in dit dossier moeten aannemen? Hoe ziet u
uw rol hierin? Bent u bereid hierover met de Europese Commissaris voor Handel
te willen samenzitten om deze situatie aan te kaarten?
Tijdens de gedachtewisseling in de
Commissie Gezondheid en Gelijke Kansen op 16/03/2021 inzake de audit van het
FAVV werd benadrukt dat exportcertificatie een prioriteit vormt voor de
Regering. In welke mate heeft dit impact op de export naar het Verenigd
Koninkrijk? Hoe zal de Regering deze prioriteit in praktijk garanderen?
Hoe kan de procedure van markttoegang
volgens u efficiënter gemaakt worden? Bestaat er
volgens u een mogelijkheid om een dergelijke vertraging van zes maanden of meer
te beperken? Hoe kan volgens u de impact van een vogelgriephaard op een
markttoegangsdossier geminimaliseerd worden? Dient hiervoor samengewerkt te
worden met de Europese Unie?
08.02 Minister David Clarinval: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Dierick, de absolute topprioriteit voor de Europese Commissie betreffende Zuid-Afrika is het aanvaarden van de regionalisatie van dierziekten en het erkennen van de OIE-statuten van de lidstaten (Wereldorganisatie voor diergezondheid), zeker voor aviaire influenza. Ze organiseert hiervoor studiebezoeken, seminars, high-level-missies en brieven. In 2020 vonden er eveneens intensieve discussies plaats tussen EU-commissaris Hogan en de toenmalige Zuid-Afrikaanse overheid. Ik krijg regelmatig feedback over het werk dat wordt verricht door de cel Internationale Relaties van het FAVV. Deze cel besteedt niet alleen bijzondere aandacht aan het behoud van de Belgische exportmarkten, maar ook aan de opening of de heropening van nieuwe markten. Zo werd in 2020 de export mogelijk van 30 verschillende soorten producten in 26 derde landen.
Het FAVV heeft zich voorbereid op de Brexit en heeft zijn controlediensten versterkt door 113 bijkomende medewerkers aan te werven. Het FAVV levert de certificaten en de instructies voor de export naar het Verenigd Koninkrijk en communiceert over de ontwikkelingen via een specifieke website, webinars en vergaderingen met de verschillende actoren.
Europa heeft strikt gereglementeerde procedures voor de toegang tot de markten. Opvolging van de dossiers en contacten met de bevoegde overheden ter plaatse kunnen de procedures versnellen. Vandaar hebben we beslist om een FAVV-attaché in China af te vaardigen. Ik onderzoek de mogelijkheid om dit initiatief uit te breiden naar andere regio's in de wereld. Naast de louter sanitaire en fytosanitaire aspecten spelen dikwijls ook politieke of economische belangen die een impact kunnen hebben op de behandelingstermijn van marktopeningsdossiers. Daar hebben het FAVV en attachés ter plaatse uiteraard geen impact op. Wanneer er een geval van vogelgriep in België is, is het moeilijk om te ontsnappen aan bepaalde termijnen opgelegd door onze handelspartners.
Volgens mij is het zeer belangrijk dat er sterk ingezet wordt op de preventie van vogelgriepuitbraken. Uit de ervaringen van de afgelopen maanden en jaren blijkt het groot belang van preventiemaatregelen, zoals de ophokverplichting en een goede bioveiligheid, om de gevolgen voor de pluimveesector te beperken.
08.03 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Enkele van mijn ingediende vragen zijn al gedateerd, omdat de behandeling van deze vraag wat op zich heeft laten wachten. Ik heb begrepen dat u extra capaciteit hebt voorzien bij het FAVV en ook een FAVV-attaché voor China hebt aangesteld. U onderzoekt ook de eventuele uitbreiding naar andere markten, wat volgens mij een goede zaak is.
Ik deel uw mening over de sterke inzet op preventie van vogelgriepuitbraken, waartoe ook communicatie met de getroffen sectoren behoort. Voor de getroffen sectoren moeten ook in de nodige vergoedingen voorzien worden, want de uitbraak van vogelgriep heeft zware financiële gevolgen voor de getroffen bedrijven. Laten wij hopen dat dergelijke uitbraken zich in de toekomst niet veel meer voordoen, want vogelgriepuitbraken hebben een gigantische impact op de exportmogelijkheden en de financiële toestand van bedrijven.
L'incident est clos.
09 Vraag van Leen Dierick aan David Clarinval (Middenstand, Zelfstandigen, Kmo's en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing) over "De pluimveehandel met het Verenigd Koninkrijk" (55015757C)
09 Question de Leen Dierick à David Clarinval (Classes moyennes, Indépendants, PME et Agriculture, Réformes institutionnelles et Renouveau démocratique) sur "Le commerce de volaille avec le Royaume-Uni" (55015757C)
09.01 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik verwijs naar mijn schriftelijk ingediende vraag.
Het valt niet te ontkennen dat Brexit een
grote impact zal hebben op de export van onze agrovoedingsproducten. Het
Verenigd Koninkrijk is namelijk de vierde exportmarkt voor België, na
Nederland, Frankrijk en Duitsland. Overeenkomstig het akkoord tussen de
Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk zullen vanaf 1 april 2021
exportcertificaten in werking treden. Dit zal ongetwijfeld aanleiding geven tot
een hoop bijkomende administratieve en logistieke zorgen. In uw beleidsnota gaf
u al aan dat het FAVV hiervoor nieuwe agenten
had aangeworven en opgeleid. Dit met het oog op het beschikken over het nodige
personeel en de nodige financiële middelen om de handel met het Verenigd
Koninkrijk te kunnen verderzetten, om via controles van het FAVV oneerlijke
concurrentie te vermijden in de handel. Een mogelijke illustratie van dergelijk
oneerlijke praktijken kan betrekking hebben op de inhoud van het certificaat
voor export van pluimveevlees. Volgens het FAVV moet het certificaat zo
begrepen worden dat indien een bedrijf in een beperkingsgebied van een
vogelgriephaard gesitueerd is, dit bedrijf voor een periode van drie maanden
niet kan exporteren naar het Verenigd Koninkrijk. Dit terwijl een
beperkingsgebied eigenlijk al na 30 dagen opgeheven wordt. Dit lijkt me
volkomen onredelijk en disproportioneel. We moeten er dan ook alles aan doen
dat de handelsrelatie tussen België en het Verenigd Koninkrijk geen overdreven
en onevenredige last op de schouders van de Belgische pluimveesector plaatst.
Ik wens u dan ook volgende vragen te
stellen:
Wat is de rol van het FAVV in het
begeleiden en opvolgen van de nieuwe certificeringsverplichting voor export van
agrovoedingsproducten naar het Verenigd Koninkrijk?
Beschikt het FAVV over voldoende
capaciteit om in te spelen op de nieuwe certificeringsverplichting?
Hoe interpreteert het FAVV het
pluimvee-certificaat voor export naar het Verenigd Koninkrijk en meer specifiek
de regel inzake regionalisering? Is dit een algemene Europese interpretatie of
bestaan er verschillen met andere Europese landen?
Kan een handelsbelemmering voor drie
maanden ten gevolge van een vogelgriephaard eenzijdig door het Verenigd
Koninkrijk opgelegd worden? Hoe kan de Belgische overheid de pluimveesector
beschermen tegen deze vergaande exportbeperking?
09.02 Minister David Clarinval: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Dierick, in België is het FAVV de bevoegde overheid voor de officiële controle van de volledige voedselketen, met inbegrip van de gezondheid van dieren en planten. Het agentschap is dus bevoegd voor de certificering van de producten. Het FAVV is belast met de controle van de garanties opgelegd door de invoerende landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk. Deze controle wordt uitgevoerd bij elke zending en officieel verklaard door middel van een sanitair of fytosanitair certificaat. De certificaten en instructies voor export naar het VK staan op de website van het FAVV.
In verband met de bijkomende werklast door de Brexit, heeft het FAVV in het kader van de Brexit 110 medewerkers aangeworven die worden ingezet om de bijkomende controles bij in- en uitvoer op te vangen. Het FAVV stelt de certificaten en instructies voor export naar het Verenigd Koninkrijk ter beschikking en communiceert over de ontwikkelingen via een specifieke website, webinars en vergaderingen met de verschillende actoren.
Wat het certificaat voor de export van pluimvee betreft, houdt het FAVV rekening met voetnoot 6 in het certificaat, die verwijst naar de restrictiemaatregelen ingesteld door het Verenigd Koninkrijk. Daarin worden restrictieperiodes aangehaald van drie maanden. Er werd contact opgenomen met andere lidstaten en met de Commissie om te komen tot een uniforme interpretatie en dus een level playing field. Op basis van de verkregen feedback kan deze visie nog bijgesteld worden en kunnen eventuele aanpassingen in de instructiebundels doorgevoerd worden.
Wat de rechten van de landen betreft, staat het elk land vrij om de maatregelen te nemen die het nodig acht om de eigen bevolking, planten en dieren te vrijwaren voor ziekten die men zou kunnen introduceren bij de invoer van voeding. Dat geldt ook voor niet-Europese landen.
Zoals reeds aangegeven is er nood aan billijke regels. In dit opzicht moeten de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk gebeuren via de Europese Commissie. De Europese sectorfederaties kunnen dit ook aankaarten bij de Europese Commissie.
09.03 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, dank u wel voor uw toelichting. Ik ben uiteraard tevreden dat er extra capaciteit wordt ingezet bij het FAVV. Dat was volgens mij zeker nodig, opdat er omwille van de Brexit geen bottlenecks of opstoppingen zouden ontstaan bij het werk dat het FAVV moet uitvoeren.
Er was inderdaad discussie over de interpretatie van het pluimveecertificaat. Interpreteerden we het in België niet anders dan in andere landen? Dat zou niet goed zijn voor de onderlinge concurrentie. Ik ben dus wel tevreden dat er contact is opgenomen met de andere landen en dat we een en ander op dezelfde manier interpreteren. Anders zou dit toch een bijzondere vorm van concurrentienadeel betekenen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.43 uur.
La réunion publique de commission est levée à 15 h 43.