Commission de la Justice

Commissie voor Justitie

 

du

 

Mercredi 29 septembre 2021

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Woensdag 29 september 2021

 

Namiddag

 

______

 

 


De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.15 uur en voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.

La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 15 et présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.

 

Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.

De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.

 

Samengevoegde interpellatie en vragen van

- Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Agressie in de gevangenis van Turnhout" (55020344C)

- Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De heropening van de afdeling Hoge Veiligheid in de gevangenis van Brugge" (55020405C)

- Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het geweld tegen cipiers" (55000170I)

Interpellation et questions jointes de

- Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Un cas d'agression à la prison de Turnhout" (55020344C)

- Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La réouverture du quartier de haute sécurité de la prison de Bruges" (55020405C)

- Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les violences contre les gardiens de prison" (55000170I)

 

 Marijke Dillen (VB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik wil u vooreerst mijn excuses aanbieden voor een probleem met de camera. U ziet mij niet op het scherm verschijnen en ik hoop dat dit snel opgelost zal zijn.

 

Mijnheer de minister, we zullen het er ongetwijfeld allen over eens zijn dat agressie tegen cipiers onaanvaardbaar is en heel streng moet worden aangepakt. De laatste weken verschenen er regelmatig berichten over cipiers die werden aangevallen door gedetineerden. Op zaterdag 4 september werden er bijvoorbeeld in de gevangenis van Turnhout twee cipiers aangevallen door een achtentwintigjarige gedetineerde. Zij dienden naar het ziekenhuis te worden gebracht en waren enkele dagen arbeidsongeschikt. Ik hoop dat zij op dit ogenblik volledig in orde zijn en in goede gezondheid verkeren.

 

Volgens sommige bronnen is het voormelde incident geen verrassing. Ik citeer: "In de gevangenis van Turnhout zit een groot aantal moeilijke gedetineerden. Soortgelijke gevallen hebben vooral veel aandacht nodig, zijn fysiek agressief en uiten geregeld bedreigingen tegenover het personeel. Niet alleen het personeelstekort maar ook de minimale postbezetting in de gevangenis van Turnhout is een probleem". Dat stelde een lid van de vakbond.

 

Mijnheer de minister, Turnhout is absoluut geen alleenstaand geval. Vanuit de gevangenis van Merksplas komen er bijvoorbeeld gelijkaardige signalen. Ook daar zijn er dit jaar al meerdere incidenten geweest. Zo raakten in februari vijf cipiers gewond na een aanval door een gedetineerde met zware psychische problemen. Enkele dagen later was er dan weer verbale agressie en werd er met stoelen gegooid. Volgens een cipier van de gevangenis van Merksplas wordt het personeel wekelijks geconfronteerd met lichamelijke agressie en zo goed als dagelijks met verbale agressie.

 

Dat gedetineerden weer volk mogen ontvangen of een opleiding buiten de gevangenis kunnen volgen zou ervoor zorgen dat er meer drugs de gevangenis worden binnengesmokkeld, wat resulteert in meer agressie.

 

In verschillende gevangenissen is er daarenboven regelmatig een onderbezetting van het personeel. In Merksplas, op 4 september, was er een tekort van maar liefst 28 mensen. U kan dus ook begrijpen dat de werkdruk voor de cipiers onaanvaardbaar hoog wordt.

 

Een ander probleem dat gesignaleerd wordt is dat er in de gevangenissen te veel geïnterneerden verblijven, wat in de praktijk leidt tot grote problemen. Volgens de directeur van de gevangenis van Merksplas bijvoorbeeld, valt een groot aantal agressiegevallen te verklaren doordat er maar liefst vijftig procent van de gevangenen geïnterneerd zou zijn.

 

Geweld tegenover cipiers is reeds jarenlang een probleem. Blijkbaar heeft de huidige aanpak weinig tot geen resultaat. Wat zult u in concreto doen en veranderen om ervoor te zorgen dat het geweld tegen cipiers eindelijk stopt?

 

Wordt iedere vorm van geweld gepleegd op een cipier gerechtelijk vervolgd? Indien dit niet het geval zou zijn, zult u hiervan een prioriteit maken?

 

Niettegenstaande België reeds verschillende keren werd veroordeeld door het Europese Hof zou volgens de directeur van de gevangenis van Merksplas de helft van de gevangenisbevolking nog steeds bestaan uit geïnterneerden. Kunt u dit bevestigen? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze geïnterneerden kunnen worden overgeplaatst naar de forensische psychiatrische centra? Wanneer zullen de nieuwe aangekondigde centra in dienst kunnen worden genomen en zal het probleem dan volledig opgelost zijn?

 

Is er een beleid betreffende drugs in de gevangenis? Als u weet dat er door het wegvallen van de coronamaatregelen meer drugs de gevangenis worden binnengebracht, kunt u mij dan bevestigen dat de controles hierop exponentieel zijn toegenomen? Welke controles worden doorgevoerd en worden deze stelselmatig doorgevoerd? Graag toelichting.

 

Ook het schrijnende personeelstekort bij de cipiers in de verschillende gevangenissen blijft een groot probleem. Hoe zit het met de aanwervingsplannen? Hoe zult u het statuut van het cipiersberoep aantrekkelijker maken, en welke actie hebt u hiertoe reeds ondernomen? In uw beleidsverklaring vorig jaar beloofde u 13 extra personeelsleden voor Merksplas, hoeveel zijn daar netto reeds van ingevuld, dus na aftrek van eventuele personen die gestopt of uitgevallen zijn?

 

Zaterdag 4 september jongstleden heeft er in de gevangenis van Turnhout een ernstig incident plaatsgevonden met een gevangene waarbij er drie cipiers werden gewond. Toen één van de cipiers vroeg om zijn vuilnisemmer leeg te maken, reageerde de gevangene fysiek agressief. Enkele mensen probeerden hem te overmeesteren maar hij bleef zich verzetten. Resultaat: drie cipiers werden gewond en zijn enkele dagen arbeidsongeschikt. Deze gevangene was niet aan zijn proefstuk toe. Volgens de media had hij onlangs in de gevangenis van Wortel een medegedetineerde neergestoken die hierbij levensgevaarlijk gewond raakte. Na dit incident was hij van Wortel naar de gevangenis in Turnhout overgebracht.

 

Ik hoop dat het opnieuw goed gaat met deze drie cipiers. Kan u meer toelichting geven betreffende de gezondheidstoestand van de cipiers?

 

Krijgen cipiers na feiten van agressie extra begeleiding? Zo ja, welke?

 

Kloppen de berichten dat deze gevangene recent ook in de gevangenis van Wortel zware feiten van agressie heeft gepleegd tegen een medegevangene? Kan u hierover meer toelichting geven?

 

Deze gevangene werd overgeplaatst van de gevangenis van Wortel naar de gevangenis van Turnhout. Kreeg hij hierbij een strenger regime? Werd hij na zijn overplaatsing in een veiligheidscel geplaatst?

 

Er werd een tuchtprocedure opgestart tegen de gevangene. Wat zijn hiervan de resultaten?

 

Mevrouw de voorzitter, voor mijn vragen over de heropening van de afdeling Hoge Veiligheid in Brugge (nr. 55020405C) verwijs ik naar mijn schriftelijke voorbereiding.

 

Door het toenemende geweld in gevangenissen wordt de oproep voor de heropening van de afdeling Hoge Veiligheid in Brugge alsmaar groter.

Een inspectierapport van de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen oordeelde in de zomer van 2019 dat een verblijf daar 'compleet onaanvaardbaar' was waarna de afdeling moest sluiten.

Inmiddels zijn er twee jaar verstreken en blijft de frustratie bij de cipiers alsmaar toenemen. “Wanneer een gedetineerde een cipier aanvalt, wordt deze overgeplaatst naar een andere gevangenis en zo gaat de gedetineerde het rijtje af. Uiteindelijk komt de zware gedetineerde toch opnieuw in onze gevangenis terecht, aldus een portier van de gevangenis van Turnhout.

Dit is de feitelijke situatie zoals ze zich de laatste twee jaren voordoet. Niets doen tegen dit fenomeen lijkt minstens schuldig hulpverzuim.

 

In februari 2021 zou er gestart zijn met een project conflictbeheersing in gevangenissen. Is hiervan reeds een resultaat voorhanden? En zo ja, wat zijn de resultaten? Zo nee, wanneer verwacht u hiervan resultaten?

 

Echt zware criminelen zullen moeilijk overtuigd kunnen worden van een cursusje conflictbeheersing. Het zijn ook deze criminelen die voor de zwaarste overlast zorgen en criminele feiten plegen, waardoor ze dan 'het rijtje gevangenissen afgaan'. Hoe gaat u optreden tegen deze zware criminelen? Hoe gaat u dit fenomeen de wereld uithelpen?

 

Er is inmiddels twee jaar verstreken sinds de sluiting van afdeling Hoge Veiligheid in Brugge. Werden er investeringen/aanpassingen in het complex gedaan waardoor deze afdeling terug kan heropend worden? Zo ja, tegen welke datum zal de heropening kunnen plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?

 

Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw Dillen, ik zal eerst antwoorden op uw vraag over de agressie in de gevangenis van Turnhout. Helaas waren twee van de drie betrokken agenten zes dagen arbeidsongeschikt. De derde beambte kon na een doktersconsultatie daags nadien weer aan het werk.

 

Naast de aandacht voor de slachtoffers heeft een dergelijk incident een grote impact op het dagelijks leven in de gevangenis. Na een incident en de afhandeling van de daarbij horende operationele taken hervat het dagelijks leven in de gevangenis zich. Het is dan ook heel belangrijk dat het personeel voldoende ondersteuning krijgt. Op 26 juli 2021 werd daarover een specifieke instructie naar alle gevangenissen gestuurd.

 

Wat uw tweede vraag betreft, werden alle medewerkers die betrokken waren bij het incident, opgevangen door het interne opvangteam. Dat zijn de mensen die een opleiding collegiale nazorg hebben gekregen.

 

Op uw derde vraag kan ik antwoorden dat de betrokken gedetineerde vanuit Wortel naar Turnhout is overgebracht nadat hij daar een celgenoot zwaar had verwond met schaarsteken. Hij werd door de onderzoeksrechter onder aanhoudingsbevel geplaatst vanwege poging tot moord.

 

Wat betreft uw vierde vraag werd voor de feiten in Wortel de tuchtsanctie strafcel uitgevoerd in de gevangenis van Turnhout. Vervolgens werd een bijzondere veiligheidsmaatregel opgelegd, gezien de buitengewone agressie en het onvoorspelbare gedrag van de gevangene.

 

Ook voor de feiten in Turnhout – waarover uw vijfde vraag handelde – werd een tuchtprocedure gevoerd. De feiten werden ook meegedeeld aan het parket op basis van artikel 29 van het Wetboek van strafvordering.

 

Twee van uw andere vragen, over geweld tegen cipiers en over de heropening van de afdeling Hoge Veiligheid in Brugge, beantwoord ik gebundeld.

 

Ik betreur uiteraard elk geval van agressie en nog meer als mensen gewond raken. Het is wel belangrijk om de cijfergegevens correct te interpreteren. Van 14 maart 2020 tot 4 mei 2021, dus over een periode van 13 maanden, waren er 117 gevallen van agressie, waarvan in 32 gevallen jegens het personeel. Over een gevangenis­populatie van 10.000 gedetineerden in 35 gevangenissen gaat het hier dus wel degelijk om uitzonderingen in het systeem. We merken tevens op dat het in vele gevallen gaat om agressie van geïnterneerden die sowieso al niet tot de doelgroep van de afdeling Individuele Bijzondere Veiligheid (AIBV) behoorden. Zij hebben andere, meer gespecialiseerde, zorg en beveiliging nodig.

 

Als aanvulling op het bestaande conflict- en agressiebeleid van DGEP heb ik dit jaar een investering van 240.000 euro gepland om nieuwe elementen aan dit beleid toe te voegen als antwoord op de hiaten en de behoeften. Hiervoor is een opdracht uitgeschreven die inhoudelijk gericht is tot zowel gedetineerden als personeel. De opdracht bestaat uit twee onderdelen: agressiebeheersing voor gevangenen en interventies op institutioneel niveau, en dit om de omslag te maken naar een geweldloze organisatiecultuur. Beide onderdelen versterken elkaar en zorgen voor de verwezenlijking van de verdere uitbouw van een globaal en coherent agressiebeleid in de inrichting.

 

De agressiebeheersing voor gevangenen zal hen methoden en technieken aanleren om spanning en agressie te hanteren, wat de re-integratie stimuleert, waardoor er wordt bijgedragen aan de uitbouw van een zinvolle detentie, en bijgevolg aan de vermindering van het risico op recidive.

 

De interventies op institutioneel niveau zijn bestemd voor diverse personeelscategorieën en teams werkzaam in de inrichting en zullen de invoering van een geweldloze organisatiecultuur verbeteren om het beheer van conflicten op structureel niveau mogelijk te maken. Die opdracht gaat in november van dit jaar van start in acht inrichtingen, verspreid over het land. In een volgende fase wordt de opdracht volgend jaar dan verder uitgevoerd in alle overige inrichtingen, rekening houdend met de opgedane ervaring en de resultaten in de eerste acht gevangenissen.

 

Op uw tweede vraag, in verband met geweld tegen cipiers: ernstige agressie, zowel fysiek als verbaal, wordt telkens overgemaakt aan het parket op basis van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering. Aan feiten van ernstig fysiek geweld wordt principieel een gevolg gegeven.

 

Dan wat uw vraag 2 betreft in verband met de Hoge Veiligheid. Elk dossier wordt individueel bekeken, rekening houdend met het profiel van de gedetineerde. Op basis van deze analyse worden de gepaste maatregelen genomen. Er kunnen tucht- of veiligheidsmaatregelen worden genomen, al dan niet gepaard gaand met een overbrenging naar een andere inrichting. Een verwijdering naar een andere inrichting is zeker geen automatisme.

 

Er wordt ook aandacht besteed aan gepaste opvolging aan de hand van gevalsbesprekingen, multidisciplinaire opvolging, begeleidingstrajecten en inschakeling in agressieprogramma's. Indien deze incidenten kaderen in een persoonlijkheidsproblematiek bij de gedetineerde, wordt eveneens voorzien in medische opvolging en omkadering door de zorgequipes.

 

Dan kom ik tot vraag 3, met betrekking tot de Hoge Veiligheid. Het bestaan van een AIBV is niet zaligmakend, doch slechts één element in een integraal conflict- en agressiebeheer. Het mag geen plaats worden waar gedetineerden die overlast bezorgen worden gedumpt, maar er moet inhoudelijk gewerkt worden opdat de gedetineerde gestabiliseerd kan worden met het vooruitzicht op een terugkeer naar het normale gevangenisregime. Er werden veel lessen getrokken uit de ervaring van de AIBV in Brugge en we zullen hier zeker rekening mee houden.

 

Om de AIBV in Brugge te heropenen volstaat het niet om een aantal aanpassingen of investeringen te doen. Het concept dient in zijn geheel kritisch te worden geëvalueerd, want het bestaan van een AIBV brengt ook een heel aantal vragen met zich mee. Een werkgroep heeft zich over deze materie gebogen. Met het resultaat van deze oefening wordt rekening gehouden in de uitbouw van een vernieuwd concept in de gevangenis van Haren, die – zoals u weet – volgend jaar opent. In het begin zal er, wat mij betreft, zeker oog moeten zijn voor continue opleiding, voldoende intervisies voor het team, voldoende aandacht voor het samengaan van zorg en bewaking, begeleiding van problematieken en meer aandacht voor doorstroming met mogelijks een tussenafdeling.

 

Het klopt dat in Merksplas iets meer dan 154 geïnterneerden verblijven. Daar verblijven mensen die naar een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) zouden moeten kunnen doorstromen of die naar de gevangenis zijn teruggekeerd op basis van een beslissing van de Kamer voor de Bescherming van de Maatschappij. Merksplas is als afdeling Bescherming Maatschappij (ABM) ook een plaatsingsoord. Bij de opening van FPC Aalst, voorzien voor 2027, zullen er in regel 120 longstay-patiënten kunnen doorstromen naar deze instelling. Deze mensen zullen komen uit de ABM van Merksplas en Turnhout en de reeds bestaande FPC's in Gent en Antwerpen. De in deze laatste instellingen vrijgekomen plaatsen zullen ingevuld kunnen worden door geïnterneerden die momenteel nog in EPI verblijven, dus de gevangenis.

 

Ik heb met de 125 miljoen een kaderuitbreiding voorzien voor het zorgpersoneel in Merksplas, om kwalitatieve zorgverlening te kunnen aanbieden, namelijk dezelfde zorgnorm als de reguliere geestelijke gezondheidszorg met ziekenhuisbed. Er zijn al aanwervingen gebeurd, maar ondertussen ook al mensen vertrokken uit het kader. We zoeken momenteel nog een aantal specifieke profielen, zoals psychologen en ergotherapeuten.

 

Er is een penitentiair drugbeleid neergeschreven in de richtlijnen, gesloten door de principes van verschillende omzendbrieven en een COL uit 2009. In 2021 blijven deze principes overeind en zijn er vernieuwingen aangebracht, met verwijzing naar de drugvrije afdelingen en drugprogramma's in verschillende inrichtingen. Dit drugbeleid is geënt op het drugbeleid extra muros en wetenschappelijke evidentie. Bovendien lopen er drie pilootprojecten, geïnitieerd vanuit de FOD Volksgezondheid, met als doel drughulpverlening in de gevangenissen uit te bouwen. Er zijn geen cijfers die aantonen dat er na de coronamaatregelen opmerkelijk meer drugs binnengebracht worden.

 

De samenwerkingsovereenkomst tussen het directoraat-generaal EPI en de federale politie zorgt ervoor dat in een structurele inzet van drugshonden in de gevangenissen wordt voorzien. De structurele inzet van de honden is een onderdeel van een globaal drugsbeleid. Deze preventieve en repressieve tussenkomsten hebben als doel de drugsmokkel en de drugsmarkt binnen de gevangenissen terug te dringen. De hondensteun komt overeen met twee voltijdse equivalenten, zijnde een capaciteit van twee keer 1.520 werkuren, dus in totaal 3.040 werkuren per jaar. Deze capaciteit komt uit de pool van de effectief gebrevetteerde hondenbegeleiders van de federale politie. Door de sanitaire maatregelen werden de controles verminderd in 2020, maar sedert 2021 werden de controles volledig hervat.

 

Wat uw laatste vraag, vraag 5, betreft: om het beroep van penitentiair beambte meer in de kijker te zetten, zal de komende maanden verder ingezet worden op employer branding, onder andere specifiek gericht op penitentiaire bewakingsassistenten. Dit schooljaar is ook de opleiding Defensie en Veiligheid opgestart, waarbij jongeren vanaf het vijfde middelbaar worden voorbereid op veiligheidsberoepen bij de bewakingssector, de brandweer, Defensie, de politie en ook de gevangenis.

 

 Marijke Dillen (VB): Dank voor dit zeer uitvoerig antwoord.

 

Enkele korte opmerkingen: u stelt terecht dat incidenten met agressie een grote impact hebben op het leven binnen de gevangenis. Dit betreft echter niet alleen fysieke agressie. Ook verbale agressie kan een zware psychologische impact hebben. U heeft een aantal cijfers opgesomd betreffend het aantal gevallen van agressie waarvan u zegt – tenzij ik het verkeerd heb begrepen – dat het om een heel beperkt aantal gevallen betreft. Dat blijkt vrijwel niet te kloppen met verklaringen van vertegenwoordigers van de vakbonden van cipiers in de media. Ze zeggen er uitdrukkelijk dat ze als personeel wekelijks worden geconfronteerd met lichamelijke agressie en zo goed als dagelijks met verbale agressie. Waarschijnlijk wordt niet altijd een aangifte gedaan, wat de cijfers wat vervormt.

 

Wat betreft de afdeling Hoge Veiligheid in Brugge, heb ik er nooit een pleidooi voor gehouden om bij iedere vorm van agressie de gedetineerden daar te "dumpen", zoals u stelde. Het mag zeker niet het geval zijn, maar voor zware vormen van agressie kan een dergelijke afdeling wel mogelijk tot een oplossing leiden.

 

Betreffende de drughonden die in de gevangenissen worden ingezet, daar had ik graag toch eerst enkele cijfers over gekregen. Ik heb namelijk vernomen – verbeter me indien ik me vergis – dat daar weinig gebruik van wordt gemaakt.

 

Agressie in gevangenissen is een probleem dat al jarenlang aanhoudt. We moeten toch vaststellen dat de huidige aanpak weinig of geen resultaten oplevert. Ik durf ervoor te pleiten dat iedere vorm van geweld, en zeker van fysiek geweld, wordt vervolgd.

 

Mevrouw de voorzitster, ik heb dan ook een motie ingediend.

 

Moties

Motions

 

De voorzitster: Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Marijke Dillen en luidt als volgt:

"De Kamer,

gehoord de interpellatie van mevrouw Marijke Dillen

en het antwoord van de vice-eersteminister en minister van Justitie en Noordzee,

- overwegende dat geweld tegen cipiers absoluut onaanvaardbaar is en streng moet worden aangepakt;

- overwegende dat de onderbemande cipiers daarenboven dagelijks worden geconfronteerd met verbale agressie en wekelijks met fysieke agressie;

- overwegende dat dit gekoppeld aan het grote tekort aan cipiers in de gevangenissen, een groot probleem dat reeds jaren aansleept en niet opgelost raakt, ertoe leidt dat voor de cipiers zowel fysiek ais mentaal de situatie onhoudbaar wordt;

- overwegende dat niettegenstaande het voormelde tevens dient vastgesteld dat in sommige gevangenissen de helft van de gevangenispopulatie nog steeds bestaat uit geïnterneerden, waarvoor België reeds verschillende keren is veroordeeld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens;

- overwegende dat door de versoepelingen van de coronamaatregelen blijkbaar meer drugs in de gevangenissen wordt binnengebracht, hetgeen de agressieproblematiek lastens de cipiers uiteraard niet ten goede komt;

vraagt de regering

- onmiddellijk de nodige maatregelen te nemen om de achterstand aan aanwervingen van cipiers in te halen en hieraan gekoppeld werk te maken van een aantrekkelijker statuut voor de cipiers;

- de nodige maatregelen te nemen om geweld tegen cipiers te voorkomen en tegen te gaan;

- de parketten de opdracht te geven om elke vorm van geweld tegen cipiers zonder uitzondering gerechtelijk te vervolgen;

- initiatieven te nemen om iedere vorm van geweld tegen cipiers strenger en kordater te kunnen bestraffen;

- er per direct voor te zorgen dat alle geïnterneerden die zich in de gevangenis bevinden kunnen worden opgenomen in forensisch psychiatrische centra;

- een doordacht en functionerend plan uit te werken waardoor niet alleen drugs buiten de gevangenis wordt gehouden maar bovendien stelselmatig grondig op drugs wordt gecontroleerd binnen de gevangenis, alsmede de parketten te instrueren inbreuken op de drugswetgeving door gedetineerden binnen de gevangenissen streng te vervolgen."

 

Une motion de recommandation a été déposée par Mme Marijke Dillen et est libellée comme suit:

"La Chambre,

ayant entendu l’interpellation de Mme Marijke Dillen

et la réponse du vice-premier ministre et ministre de la Justice et de la Mer du Nord,

- considérant que la violence à l’égard des gardiens de prison est totalement inacceptable et doit être sévèrement sanctionnée;

- considérant que les gardiens en sous effectifs sont par ailleurs confrontés quotidiennement à des agressions verbales et chaque semaine à des agressions physiques;

- considérant que cette situation ainsi que la pénurie criante de gardiens dans les prisons, qui perdure depuis des années sans qu’une solution soit trouvée, rendent la situation intenable pour les gardiens, tant physiquement que psychologiquement;

- considérant que nonobstant ce qui précède, il y a également lieu de constater que dans certaines prisons, la moitié de la population carcérale est toujours constituée de personnes internées, une situation par rapport à laquelle la Belgique a déjà été condamnée à plusieurs reprises par la Cour européenne des droits de l’homme;

- considérant que les assouplissements des mesures de lutte contre le coronavirus ont apparemment pour effet que davantage de drogues pénètrent dans les prisons, ce qui n’arrange évidemment pas le problème des agressions à l’encontre des gardiens;

demande au gouvernement

- de prendre immédiatement les mesures nécessaires pour résorber le retard dans le recrutement de gardiens de prison et, en parallèle, de s’atteler à la mise en place d’un statut plus attractif pour les gardiens de prison;

- de prendre les mesures nécessaires pour prévenir et lutter contre la violence à l’égard des gardiens de prison;

- de charger les parquets de poursuivre en justice toute forme de violence à l’égard des gardiens, sans exception;

- de prendre des initiatives permettant de sanctionner plus sévèrement et plus résolument toute forme de violence à l’égard des gardiens;

- de veiller immédiatement à ce que toutes les personnes internées qui se trouvent en prison puissent être transférées dans des centres de psychiatrie légale;

- d'élaborer un plan réfléchi et efficace permettant d'empêcher l'entrée de drogues dans les prisons mais aussi d'y contrôler systématiquement de façon approfondie la présence de drogues ainsi que de donner pour instruction aux parquets de poursuivre sévèrement les infractions à la législation en matière de drogues commises par les détenus à l'intérieur des prisons."

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Katja Gabriëls.

Une motion pure et simple a été déposée par Mme Katja Gabriëls.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

Questions jointes de

- Laurence Zanchetta à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le syndrôme d'aliénation parentale et les recommandations du Conseil de l'Europe" (55020467C)

- Sophie Rohonyi à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le suivi des recommandations du GREVIO relatives au syndrôme d’aliénation parentale" (55020924C)

- Claire Hugon à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le concept problématique d’aliénation parentale et le rapport du GREVIO" (55020939C)

Samengevoegde vragen van

- Laurence Zanchetta aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het ouderverstotingssyndroom en de aanbevelingen van de Raad van Europa" (55020467C)

- Sophie Rohonyi aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De opvolging van de GREVIO-aanbevelingen met betrekking tot het ouderverstotingssyndroom" (55020924C)

- Claire Hugon aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het omstreden concept van ouderverstoting en het GREVIO-rapport" (55020939C)

 

 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le Ministre, en juin dernier, je m’inquiétais de la participation de l’Institut de Formation Judiciaire dans les frais d’inscription des magistrats au colloque des 9 et 10 septembre dernier organisé par l’association PASG, qui, comme on peut le lire sur son site internet, promeut la reconnaissance du syndrôme d’aliénation parentale.

 

En réponse à ma question, vous insistiez sur la différence existante entre le syndrôme et le phénomène d’aliénation parentale, en ce que la conférence ne concernait que le second. Il n’en demeure pas moins que l’on rapporte dans la presse que le SAP peut toujours être considéré aujourd’hui comme une raison valable de placer ou de transférer la garde d’un enfant par les tribunaux de la jeunesse et de la famille.

 

Une telle prise en considération semble pourtant incompatible avec les conclusions du rapport d’évaluation du GREVIO du 26 juin 2020, qui demande à la Belgique de faire connaître aux professionnels l’infondé scientifique de ce syndrôme et de sensibiliser l’opinion publique à ce sujet.

Si je comprends l’intérêt d’aborder la thématique du phénomène d’aliénation parentale auprès de nos magistrats, il faut tout de même reconnaître que dispenser un colloque, dont la moitié des intervenants font partie d’une association promouvant la reconnaissance du SAP, ne contribuera pas à un changement de perception de la part du public.

Quel est l’avis du comité scientifique de l’IFJ sur la participation de l’IFJ dans les frais d’inscription des magistrats à la conférence de PASG?

Pouvez-vous confirmer qu’il n’y a eu aucune ambiguïté de la part des organisateurs le jour du colloque quant au fait que le SAP est fondé sur des postulats non-scientifiques et que les magistrats ne devraient dès lors pas y avoir recours?

Confirmez-vous que certains magistrats de la jeunesse ou de la famille érigent le SAP en une raison valable de placement ou de transfert de garde d’enfant? Estimez-vous qu’il s’agisse effectivement d’un problème? Si oui, comment comptez-vous y répondre?

Comment entendez-vous mettre en œuvre les recommandations du GREVIO relatives au SAP, qui sont reprises dans le Plan d’action national contre toute forme de violence fondée sur le genre 2021-2024? Quelles sont les initiatives que vous avez prises pour informer nos magistrats de l’infondé scientifique du SAP? La distinction entre phénomène et syndrôme a-t-elle d’ailleurs été abordée durant le colloque?

 

 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, en juin dernier, ma collègue de Laveleye vous interrogeait sur le syndrome d’aliénation parentale à la suite de la récente création d’une Journée internationale de l’aliénation parentale. Ce concept est largement invalidé par la recherche scientifique et vivement critiqué par la société civile et les acteurs de terrain mais aussi par le GREVIO qui recommande, dans son premier rapport pour la Belgique, de mettre en avant l’absence de fondement scientifique du syndrome d’aliénation parentale. Ma collègue vous interrogeait aussi sur le contenu d’une formation prévue cet automne sur le sujet et soulignait notamment la nécessité d’une approche genrée, sachant que ce concept est souvent utilisé par le parent agresseur ou certains intervenants judiciaires pour délégitimer la parole du parent protecteur, très majoritairement des femmes, ainsi que celle des enfants, dans un contexte de séparation.

 

Ces 9 et 10 septembre, un colloque du Parental Alienation Study Group a été organisé à Bruxelles sous votre haut patronage et en collaboration avec l’Institut de formation judiciaire (IFJ). Les associations de femmes ainsi que les administrations de la Région wallonne et de la Communauté française se sont inquiétées de l’organisation de cet événement et du soutien public et politique dont il a bénéficié. En effet, selon l’analyse qu’elles ont réalisée du programme de ces journées, l’ensemble des intervenants invités promeuvent l’utilisation du concept d’aliénation parentale pourtant hautement problématique.

 

Monsieur le ministre, ce colloque constitue-t-il la formation à laquelle vous faisiez référence dans votre réponse à ma collègue? Comment conciliez-vous votre soutien, et celui de l’IFJ, à ce colloque avec nos engagements internationaux et singulièrement la Convention d’Istanbul? Ne pensez-vous pas que l’urgence aujourd’hui est de permettre aux acteurs judiciaires dans leur ensemble de bénéficier d’une approche critique et genrée sur l’utilisation de ce concept et ses conséquences, en particulier pour les femmes? Lors de votre allocution, vous avez mentionné un projet pilote pour améliorer la procédure de divorce. Pouvez-vous m’en dire davantage sur ce projet pilote, sa mise en place et les résultats escomptés?

 

 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, chères collègues, je vous remercie pour vos questions. J'ai déjà eu l'occasion de m'exprimer à plusieurs reprises sur ce sujet, notamment lors des commissions des 2 juin et 30 juin derniers en réponse aux questions de Mmes de Laveleye et Rohonyi.

 

Cette formation a en effet été soutenue par l'Institut de formation judiciaire et, interrogé sur la question, le comité scientifique a estimé ce qui suit. Il est clair que le but de cette conférence ne consiste pas du tout à polariser. La conférence n'est pas antinomique aux recommandations du GREVIO. Le soi-disant syndrome d'aliénation parentale est en effet une notion très contestée mais n'est pas, vu les informations détaillées relatives au programme communiqué par les organisateurs, le sujet de la conférence. Il est important de ne pas idéologiser la problématique du risque de perte de liens entre parents et enfants, vu qu'il s'agit de situations très complexes. En conséquence, il n'est pas opportun d'exclure a priori toute forme de débat, de surcroît sur des questions délicates.

 

Pour les magistrats, il est essentiel de comprendre les mécanismes susceptibles de causer une perte de liens entre parents et enfants. Il serait dommage de vouloir interdire la prise en charge des frais d'inscription pour cette conférence, étant donné qu'il y a effectivement des situations dans lesquelles des enfants sont instrumentalisés pour causer une perte de liens entre un parent et un enfant.

 

J'ai pu personnellement me rendre que cette conférence ne visait pas la promotion du concept contesté du syndrome d'aliénation parentale, mais bien la prévention des ruptures de liens après la séparation parentale en dehors des situations de violence intrafamiliale.

 

Conscient qu'il s'agit d'un sujet sensible, j'ai tenu à participer à cette conférence afin de mettre certaines choses au point. J'ai tout d'abord insisté sur le fait que notre objectif principal doit toujours être la sécurité et le bien-être des enfants concernés. C'est pourquoi nous devons les protéger de la violence domestique, qu'elle soit physique ou psychologique.

 

La protection des liens familiaux n'a pas préséance sur la protection des enfants contre un parent abusif ou violent. Cela ne doit jamais être minimisé ou nié. La violence domestique nécessite des mesures appropriées, qui doivent être prises en compte. Ce n'est qu'en l'absence de violence que les liens entre enfants et parents peuvent être renoués et maintenus.

 

J'ai ensuite rappelé les recommandations du GREVIO, qui remettent en cause le syndrome de l'aliénation parentale. Comme j'ai déjà pu le dire, à mon sens, le phénomène de l'aliénation parentale doit être distingué de la notion de syndrome d'aliénation parentale (syndrome psychologique dans le chef d'un enfant), laquelle est, à juste titre, controversée et contestée et sur laquelle il existe peu de recherches à ce jour.

 

Par contre, force est de constater que certains enfants se trouvent séparés de l'un de leurs parents. Cette séparation peut avoir des répercussions sur leur bien-être et leur développement. Le but à atteindre dans le cadre de cette conférence était de trouver des solutions pour protéger ces liens familiaux et maintenir entre les parents séparés une coparenté positive.

 

Madame Hugon, les magistrats disposent de peu de clefs d'analyse pour identifier les causes et les conséquences des situations où les enfants sont instrumentalisés et prendre en compte les raisons qui mènent un enfant à refuser le lien avec un parent. C'est justement là que cette conférence revêt un grand intérêt, afin d'amorcer une réflexion sur ce point. Un projet pilote, actuellement mené au tribunal de la famille de Dinant, et que je souhaiterais étendre à l'ensemble du pays, s'accompagne de modifications sur le plan procédural visant à changer les mentalités dans les conflits relatifs à la garde des enfants.

 

Tout d'abord, les parents devraient être davantage sensibilisés aux implications des procédures judiciaires et à l'importance de protéger l'intérêt de l'enfant après un divorce ou une séparation.

 

Dans de nombreux cas, les parents ont besoin d'être soutenus pour passer du statut de partenaires dans la vie à celui de partenaires dans l'éducation de leurs enfants. À cette fin, je songe à des séances d'information pour les parents qui engagent des poursuites judiciaires concernant la garde d'enfants. Celles-ci devraient permettre aux parents de réfléchir aux enjeux de la procédure engagée pour avancer vers un accord ou d'envisager des modes alternatifs de règlement comme la médiation familiale.

 

Dans certains cas particulièrement conflictuels, cependant, la procédure judiciaire est la seule façon de résoudre les différends. Dans de tels cas, elle doit servir son objectif, mais dans cette phase un changement de mentalité peut être obtenu en prenant un certain nombre de mesures.

 

Les procédures peuvent être objectivées en utilisant un formulaire de requête simplifiée qui décourage le type d'accusation qui gonfle généralement ce type de litiges. Les magistrats ont évidemment une responsabilité dans ces procédures. Il est important qu'ils mettent des mesures provisoires en place pour calmer le conflit et garantir la relation entre l'enfant et ses parents. Ils doivent habiliter les parties à prendre des engagements les uns envers les autres et à les respecter tout au long de la procédure, avancer pas à pas avec de fréquentes audiences pour vérifier les progrès réalisés. Les magistrats s'appuient sur des équipes d'experts interdisciplinaires et d'acteurs extrajudiciaires indispensables à la collecte des informations objectives nécessaires pour permettre au juge de prendre une décision éclairée.

 

Un espace sûr doit être offert aux enfants dans lequel ils sont soutenus, écoutés et où ils peuvent exprimer leurs besoins. Tout au long de ce processus, des méthodes alternatives de résolution de conflits peuvent être proposées, mais la médiation ne doit jamais être imposée. Une attention particulière doit être accordée à l'égalité et à la sécurité des deux parties afin d'être suffisamment confiant et en sécurité pour pouvoir se défendre.

 

Pour terminer, il me semble primordial de donner à l'enfant une place centrale dans le litige dont il fait l'objet. À ce sujet, une réflexion aura lieu dans le courant du mois de décembre avec le monde académique pour déterminer la meilleure manière de faire participer l'enfant à la procédure.

 

 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse circonstanciée et qui se devait de l'être, vu l'enjeu qui est tout simplement la protection des enfants, la protection de leur intérêt supérieur et aussi la garantie judiciaire qu'ils soient entendus dans des procédures judiciaires qui les concernent au premier chef.

 

Je tiens, toutefois, à clarifier certains points. Si nous avons tenu à vous interpeller sur ce sujet, c'est parce que nous ne nions absolument pas le rôle fondamental que joue aujourd'hui l'Institut de formation judiciaire pour des décisions de justice qui doivent toujours plus être de qualité et objectives également. Nous ne nions pas non plus les cas de manipulation ou d'instrumentalisation d'enfants par l'un de leurs parents.

 

Le problème que nous voulions soulever, c'est que le concept d'aliénation parentale va beaucoup plus loin et qu'il est aussi instrumentalisé par des parents qui sont violents afin, précisément, de remettre en cause la parole soit du  partenaire soit de l'enfant et, ainsi, finalement échapper aux poursuites dont ils feraient éventuellement l'objet. C'est en cela que nos magistrats n'ont pas à utiliser ce concept, sans fondement scientifique, comme l'a d'ailleurs très bien explicité le GREVIO dans son rapport, mais aussi la Cellule pour l'élimination des violences faites aux femmes du ministère de la Fédération Wallonie-Bruxelles ou encore le Centre d'appui et de lutte contre les violences entre partenaires du Service public de Wallonie.

 

À ce sujet, vous aviez évoqué le fait que le Comité scientifique de l'Institut de formation judiciaire allait plancher sur cette question lors de sa réunion du 5 juillet dernier. Je n'ai pas obtenu de réponse quant à la décision qui en a éventuellement émergé.

 

Pour le reste, je me satisfais d'entendre que le projet pilote qui a été mis en place pour ce qui concerne la sensibilisation des parents va pouvoir être développé. Il est fondamental que les parents qui s'engagent dans des procédures judiciaires, parce qu'ils le souhaitent ou parce qu'ils n'en ont pas le choix, soient vraiment conscients des tenants et aboutissants particuliers pour leurs enfants et de l'impact que cela pourrait avoir sur eux.

 

 Claire Hugon (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses qui sont comme toujours très détaillées.

 

Je souhaiterais revenir sur certains aspects de votre réponse. Je ne répèterai pas certains propos tenus ma collègue, Mme Rohonyi, avec lesquels je suis d'accord. Toutefois, je vous avoue que je reste préoccupée par l'aliénation parentale qui est d'interprétation beaucoup plus large que l'instru­mentalisation par un parent. En effet, il n'est pas simplement question d'une instrumentalisation par un parent. L'absence d'un regard genré suscite mon inquiétude. Je suis inquiète de constater que, lorsque l'Institut de formation judiciaire a été interrogé sur la question spécifique de l'utilisation de ce concept qui est souvent utilisé contre les femmes, il a répondu que l'aliénation parentale n'était pas un problème de genre parce que les parents victimes peuvent être indifféremment les pères ou les mères. Théoriquement, sans doute, mais cette affirmation va à l'encontre de toutes les constatations sur le terrain qui nous montrent que l'utilisation de cette notion est en général opposée aux femmes. En effet, les associations des droits des femmes constatent à quel point l'utilisation et l'application de ce concept d'aliénation parentale fait du tort aux femmes et aux enfants en discréditant leurs paroles. J'ai reçu beaucoup de témoignages à cet égard. Ce ne sont pas des témoignages isolés. Il y a des collectifs de mères qui se constituent pour lutter contre cet état de fait.

 

Comme ma collègue l'a rappelé, cela peut avoir des conséquences qui vont jusqu'à la perte de la garde par le parent protecteur au profit du parent qui est accusé de violence ou d'inceste.

 

Je reste donc assez inquiète par rapport à ce concept. Même si j'entends que vous faites une différence entre "syndrome d'aliénation parentale" et "aliénation parentale", je ne suis pas sure que, dans la façon dont c'est appliqué, la différence se répercute réellement.

 

Je sais que d'autres pays déconseillent fortement au monde judiciaire de faire utilisation de ce concept. Or, d'après ce qui me revient, il est de plus en plus utilisé ici, ce qui nous inquiète. Je souhaiterais donc avoir un peu plus d'informations sur les conséquences genrées de l'utilisation de cette notion.

 

En revanche, je tiens à vous remercier pour les informations que vous avez données au sujet du projet-pilote dont je souhaiterais, d'ailleurs, connaître les résultats. En effet, nous partageons bien évidemment votre volonté de mettre au centre des préoccupations le bien-être des enfants et la participation de ceux-ci aux procédures qui les concernent.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Vraag van Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Oussama Atar en de aanslagen in Parijs en Brussel" (55020496C)

Question de Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Oussama Atar et les attentats commis à Paris et Bruxelles" (55020496C)

 

 Marijke Dillen (VB): Twee september laatstleden verscheen er een artikel in de media met als titel 'Hoe de spion voor onze veiligheidsdiensten het brein achter de aanslagen in Brussel en Parijs werd'.

 

Voormelde titel die een verwijzing is naar het boek van Georges Dallemagne en Christophe Lamfalussy, le clandestin de Daech, handelt over een deel van het leven van Oussama Atar. In het boek wordt er melding gemaakt van het feit dat Atar reeds in 2005 op de radar van de Inlichtingendiensten zou zijn verschenen naar aanleiding van zijn aanhouding op de grens tussen Syrië en Irak. Twee leden van de Staatsveiligheid bezochten Atar in zijn Iraakse cel en meenden na een gesprek dat hij als informant zou kunnen dienen om hen info te bezorgen oever jihadistische kringen in Brussel. Indien ze hem uit zijn Iraakse cel zouden kunnen bevrijden, zou hij hen een wederdienst verschuldigd zijn. Intussen was het kwaad geschied.

 

Atar bezocht zijn neven El Bakraoui in de gevangenis en radicaliseerde hen. De gevolgen waren niet te overzien. De aanslagen in Zaventem en Brussel waren een feit. Atar was ten tijde van de aanslagen evenwel het land uitgevlucht met een toegekend paspoort, niettegenstaande hij niveau 3 kreeg op de OCAD-lijst, en derhalve geen paspoort meer mocht krijgen.

 

Kunt u mij voormelde feiten bevestigen? Kon Atar de Iraakse gevangenis verlaten door toedoen van de Staatsveiligheid?

 

Werd Atar nadat hij in België aankwam opgevolgd door de Staatsveiligheid? Werden de personen waarmee hij contact had in kaart gebracht? Hoe kon Atar de gebroeders El Bakraoui radicaliseren zonder dat dit werd opgemerkt?

 

Hoe kwam Atar aan zijn paspoort in 2013 (hetgeen hem toeliet het land te ontvluchten)?

 

Wanneer werd duidelijk dat Atar geen informant was, maar de veiligheidsdiensten had misbruikt in zijn eigen jihadistische plannen. Wat werd er vanaf dat moment iets ondernomen om hem op te sporen en localiseren?

 

Hoe konden de gebroeders El Bakraoui onder de radar blijven?

 

Konden finaal de aanslagen vermeden worden?

 

Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw Dillen, het zal u niet verbazen dat ik op uw vragen niet in extenso kan antwoorden. Het werk van onze inlichtingen­diensten levert vaak geclassificeerde documenten op waarvan ik de inhoud hier niet mag en kan onthullen. Dit is overigens geen opportuniteitsbeoordeling van mezelf, maar een wettelijke verplichting.

 

U verwijst naar het boek van de heren Dallemagne en Lamfalussy. Dit zorgt natuurlijk voor spannende lectuur, maar ik kan voor u helaas geen factchecker spelen. Ik kan mij dan ook niet uitspreken over de bewering dat de persoon in kwestie een informant was. De Veiligheid van de Staat kan dit bevestigen noch ontkennen.

 

Zonder in te gaan op het concrete geval kan ik stellen dat de Veiligheid van de Staat reeds debriefings heeft gehouden in het buitenland, ook in een penitentiaire omgeving. Deze debriefings hebben als enige doel informatie te vergaren die kan helpen om een beter zicht te krijgen op de dreigingen. De relevante inlichtingen worden ook steeds gedeeld met de bevoegde Belgische partners.

 

Uw laatste vraag of de aanslag kon worden vermeden, is allicht de meest intrigerende. De piste dat Oussama Atar het brein was achter de aanslagen in Parijs en Brussel is niet enige piste. Ik hoop, samen met u, dat de volledige waarheid hierover snel naar boven komt, maar dat is verre van zeker.

 

Ik heb in het Parlement al gezegd dat met hindsight bias wellicht elke aanslag kan worden vermeden. De parlementaire onderzoekscommissie naar de aanslagen van 22 maart 2016 deed een aantal aanbevelingen, vooral om de informatie-uitwisseling nog verder te stroomlijnen. Sindsdien hebben de diensten in dit opzicht grote stappen vooruitgezet.

 

 Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, uiteraard hoop ik samen met u dat de volledige waarheid naar boven zal komen, maar net als u heb ik daar ernstige twijfels over.

 

Ik begrijp dat u niet in extenso kunt handelen, dat u gebonden bent aan een aantal wettelijke verplichtingen en dat u over een aantal zaken moet zwijgen. Toch is het bijzonder merkwaardig dat er wel een behoorlijk spectaculair boek kan verschijnen waarin het leven van Oussama Atar tot in de details wordt uiteengezet en waaruit toch wel zou moeten blijken – ik blijf voorzichtig, want ook ik heb hier geen zekerheid over – dat hij medeverantwoordelijk is geweest voor de radicalisering van zijn neven, de broers El Bakraoui.

 

Ik begrijp dat u geen antwoord kunt geven, maar u zult hopelijk ook begrijpen dat ik een poging onderneem om wat meer informatie te krijgen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Question de Nabil Boukili à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les syndicalistes verbalisés" (55020566C)

Vraag van Nabil Boukili aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het beboeten van syndicalisten" (55020566C)

 

 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Madame la présidente, monsieur le ministre, depuis quelques semaines, plusieurs syndicalistes, y compris un policier, reçoivent des amendes covid chez eux. Qu'on-ils fait pour mériter cela? Ils ont simplement participé à un rassemblement en décembre 2020, lors du jugement de dix-sept de leurs camarades, pour défendre les libertés syndicales et le droit de grève en particulier.

 

Ces travailleurs se sont réunis à l'extérieur, en portant le masque et en respectant la distanciation sociale. Ils n'ont même pas été contrôlés par la police sur place puisque l'action s'est menée dans le respect des gestes barrières. Par ailleurs, aucun cluster n'a été signalé après cette journée.

 

Comment se fait-il qu'une action en faveur d'un droit démocratique et fondamental, bien organisée et tenant compte des contraintes imposées par la situation sanitaire, soit sanctionnée de cette manière? Ne voyez-vous pas là une atteinte au droit de grève et à la démocratie?

 

Comment se fait-il qu'on attaque ce droit démocratique en prenant pour prétexte la pandémie alors que dans le même temps, les travailleurs s'entassent dans les transports en commun ou dans les usines pour continuer à travailler?

 

Les syndicalistes concernés ont décidé de ne pas se laisser faire et de ne pas accepter cette amende. Masqués mais pas bâillonnés! Tel est leur slogan et nous y adhérons avec le PTB.

 

Il est inacceptable que nos droits démocratiques soient réduits au nom de la lutte contre la pandémie alors que quand il s'agit des intérêts économiques, on n'observe pas la même sévérité de la part du gouvernement. Nous soutenons donc pleinement ces syndicalistes.

 

Monsieur le ministre, quelle est votre position en la matière? Allez-vous poursuivre ces travailleurs devant le tribunal pour non-paiement de ces amendes?

 

 Vincent Van Quickenborne, ministre: Cher collègue, je vous remercie de la question. Sincèrement, je ne connais pas le ou les dossiers au(x)quel(s) vous faites référence. Je n'ai reçu aucune information du parquet ou du siège à ce sujet.

 

Cependant, même si je disposais de telles informations, il n'en reste pas moins que les poursuites dans des dossiers individuels ne relèvent pas de la compétence du ministre de la Justice. La justice et la police opèrent dans un cadre constitutionnel et légal strict qui prévoit, entre autres, que tous les Belges sont égaux devant la loi, mais également que le pouvoir judiciaire est indépendant dans les dossiers individuels.

 

La justice de classe pour certaines personnes n'en fait pas partie.

 

Cher collègue, je ne suis pas une instance de recours.

 

 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Je vous remercie, monsieur le ministre, pour votre réponse. Avouez quand même que la situation est quand même ironique. On sanctionne des personnes qui manifestent pour défendre le droit de manifester. C'est plutôt particulier dans un pays soi-disant démocratique!

 

Vous dites qu'il n'y a pas de passe-droit mais une indépendance de la procédure. Mais c'est vous qui fixez la politique criminelle avec les procureurs généraux. C'est vous qui fixez le montant des transactions et les conditions dans lesquelles elles sont fixées avec les procureurs généraux. Aussi, dire systématiquement que la décision ne dépend pas de vous, alors que vous imprimez la directive politique et que ce sont vos directives politiques qui sont suivies, voilà ce qui m'amène à vous interroger. Or, vous ne prenez pas la responsabilité d'adopter une position claire alors que vous le faites concrètement en définissant des directives politiques.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Question de Hervé Rigot à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le traitement des dossiers de violations du droit international humanitaire au parquet fédéral" (55020604C)

Vraag van Hervé Rigot aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De behandeling bij het federale parket van schendingen van het internationaal humanitair recht" (55020604C)

 

 Hervé Rigot (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, le journal De Morgen indiquait, voici quelques jours, que le parquet fédéral va mener une enquête sur au moins dix personnes qui auraient pu perpétrer des crimes de guerre sous le régime de Bachar el-Assad. Ces crimes de guerre, ou en tout cas ces comportements douteux, auraient été mis en évidence par des informations obtenues par le Commissariat général aux réfugiés et aux apatrides. Or, aujourd'hui, la justice dit qu'elle manque de moyens et d'enquêteurs. Le parquet a d'ailleurs confirmé qu'il y a dix à quinze affaires ouvertes mais qu'il ne dispose pas aujourd'hui des moyens nécessaires pour mener à bien ces enquêtes. Un juge d'instruction a été nommé cette année concernant une des affaires.

 

Sur des dossiers de violations graves du droit international humanitaire, il semblerait donc qu'il existe un faible nombre d'enquêteurs affectés à ce type d'enquête.

 

Monsieur le ministre, confirmez-vous le manque d'enquêteurs affectés à des dossiers de violation de droit international? Quelles mesures avez-vous prises à cet égard depuis votre entrée en fonction? Quels besoins existe-t-il actuellement au sein du parquet fédéral pour traiter ce type de dossiers au mieux et ne pas donner le sentiment d'impunité, ce qui, j'en suis convaincu, est loin d'être votre option?

 

 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, cher collègue, historiquement, notre pays a souvent joué un rôle de pionnier en matière de droit international humanitaire, un rôle bien interprété par le parquet fédéral qui reflète les valeurs que notre pays défend sur la scène internationale.

 

Le parquet m'a informé du manque d'enquêteurs affectés aux dossiers portant sur des violations graves du droit international humanitaire – par ailleurs compétence exclusive du parquet fédéral.

 

Vu l'aggravation de la situation, le parquet fédéral a organisé une réunion au début du mois d'avril 2021 avec la direction de la police judiciaire fédérale de Bruxelles, cette dernière étant historiquement en charge de la toute grande majorité des enquêtes portant sur des violations graves du droit international humanitaire, eu égard à l'expertise accumulée dans le cadre des enquêtes relatives au génocide des Tutsis au Rwanda en 1994.

 

Afin de remédier aux problèmes les plus urgents, le parquet fédéral a donné, au mois de juillet dernier, instruction en interne aux magistrats de la section traitant des dossiers de droit international humanitaire que les devoirs à exécuter dans les nouveaux dossiers néerlandophones entrant dans les critères mentionnés ci-avant soient dorénavant adressés à la police judiciaire du lieu de résidence du suspect.

 

Pour être complet, je précise que pour les infractions de droit international humanitaire commises par des Foreign Terrorist Fighters belges, il avait déjà été préalablement convenu que les devoirs d'enquête seraient effectués par les enquêteurs déjà en charge des dossiers relatifs aux infractions en matière de terrorisme commises par les intéressés.

 

Il importe que le ministère public et la police judiciaire fédérale continuent de s'investir ensemble dans le traitement de ce type d'enquêtes bien spécifiques afin que notre pays respecte certes ses engagements internationaux, mais soit aussi à l'avant-plan en matière de lutte contre l'impunité et de lutte contre toute forme de génocide, de crimes de guerre et de crimes contre l'humanité.

 

Afin de compenser les effets de la diminution des effectifs de la police fédérale depuis des années, vous savez que depuis la fin de l'an passé, plus de 600 postes ont été ouverts à la police judiciaire fédérale, principalement pour les fonctions spécialisées. Malheureusement, plus de la moitié de ces postes vacants sont restés sans réponse. La situation est préoccupante. Les raisons sont diverses.

 

Des campagnes de notoriété adaptées sont nécessaires. Les états généraux de la police ont été initiés par ma collègue de l'Intérieur mais cela n'apportera pas de solution à court terme. Avec la ministre de l'Intérieur, nous examinons ce que nous pouvons faire de plus à court terme.

 

 Hervé Rigot (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie de démontrer une fois de plus votre volonté de ne pas laisser le moindre crime impuni, singulièrement lorsqu'il s'agit de crimes et de violations graves du droit international. Comme vous l'avez dit, nous devons être exemplaires et poursuivre cette politique volontariste au niveau belge. Il s'agit de personnes présentes sur notre territoire qui sont venues dans le cadre de procédures d'asile. Nous devons donc être particulièrement vigilants à l'égard des comportements qui ont pu être mis en évidence par le CGRA.

 

Par ailleurs, il n'est clairement pas évident de remplir les cadres aujourd'hui. Le nombre de postes ouverts est un élément particulièrement positif, tout comme la volonté de répondre aux besoins des services. Comme vous l'avez indiqué, il faudra une analyse pour comprendre pourquoi ces 600 postes vacants ne trouvent pas d'amateurs, en tout cas des volontaires, pour exécuter ces missions ô combien essentielles pour notre pays.

 

Je vous remercie pour votre détermination. J'ose espérer qu'à court terme, nous pourrons mener les enquêtes grâce aux polices locales et démontrer à ces criminels potentiels – on va encore aujourd'hui les considérer comme innocents – que nous sommes bien déterminés à les poursuivre et à ne pas laisser le moindre crime impuni sur notre territoire.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Question de Nabil Boukili à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le cluster dans la prison de Lantin" (55020755C)

Vraag van Nabil Boukili aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De besmettingscluster in de gevangenis van Lantin" (55020755C)

 

 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Madame la présidente, monsieur le ministre, l'administration pénitentiaire a annoncé récemment que 30 détenus de la prison de Lantin avaient été testés positifs au coronavirus.

 

Peu d'informations ont filtré, en dehors du fait que les visites et les transferts étaient suspendus.

 

Monsieur le ministre, confirmez-vous ces informations? Le chiffre a-t-il évolué à ce jour? Des membres du personnel ont-ils été testés positifs? Quelles sont les mesures qui ont été prises pour enrayer la progression de ce cluster?

 

 Vincent Van Quickenborne , ministre: Madame la présidente, cher collègue, je suis en mesure de vous confirmer qu'il y avait 29 détenus positifs au sein de la prison dont 21 dans la maison d'arrêt de Lantin et six dans la section covid de cet établissement. Sur les 21 détenus positifs dans la maison d'arrêt, 13 n'étaient pas vaccinés, 5 avaient reçu une première dose et 3 étaient entièrement vaccinés. Ce 25 septembre, seuls 9 détenus étaient encore testés positifs au covid-19 dans l'établissement, aucun nouveau cas n'ayant été enregistré. S'agissant du personnel, seuls 2 agents déclarés positifs au covid-19 étaient encore absents à cette même date.

 

Les mesures prises depuis jeudi dernier sont les suivantes: confinement des deux ailes ayant eu plusieurs cas; suspension des transferts entrants vers la maison d'arrêt; remise en place du compartimentage dans l'ensemble de la maison d'arrêt; pas de mouvement dans la maison d'arrêt hormis les douches entre jeudi et dimanche (pour rappel, les téléphones sont en cellule); port du masque pendant la visite et limitation des contacts physiques entre visiteurs et détenus; les agents portent des vêtements de protection spécifiques dans les deux ailes confinées et pas de visite hors surveillance, en tout cas cette semaine.

 

Vous le voyez, la situation a été prise en main rapidement et les mesures prises sont de nature à limiter tout risque d'extension. À cela s'ajoute le fait que tous les détenus désireux de se faire vacciner ont pu le faire depuis plusieurs mois maintenant. En outre, depuis lors, les vaccins sont systématiquement assurés pour les nouveaux détenus. Ainsi, 140 doses seront livrées lundi prochain à la prison pour continuer cette vaccination permanente.

 

J'ajoute qu'en prison comme ailleurs le refus de vaccination a des conséquences, puisque sur les 29 détenus infectés, 12 ont refusé la vaccination.

 

J'espère que la situation reviendra le plus rapidement possible à la normale. C'est d'ailleurs bien ce qui semble se passer puisque depuis ce mardi, les transferts vers cet établissement peuvent reprendre leur cours normal.

 

 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse détaillée. Je me réjouis de constater que la situation a bien été prise en main.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Questions jointes de

- Philippe Pivin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La sécurité routière et la création d'un parquet national routier" (55020851C)

- Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La création d'un parquet national routier" (55021251C)

Samengevoegde vragen van

- Philippe Pivin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De verkeersveiligheid en de oprichting van een nationaal verkeersparket" (55020851C)

- Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het aangekondigde nationale verkeersparket" (55021251C)

 

 Philippe Pivin (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, les ambitions de l'accord de gouvernement sont importantes pour le département de la Justice. Nous avons déjà pu échanger sur le sujet. Les moyens financiers supplémentaires que vous avez autorisés pour celui-ci vont permettre d'élargir les capacités d'action des services.

 

Dans le cadre de la sécurité routière précisément, depuis plusieurs mois des équipements de contrôle sont installés et annoncés sur le réseau routier, notamment pour contrôler davantage la vitesse sur nos routes avec par exemple les cent nouveaux radars en Wallonie.

 

À la suite de ces installations, certains magistrats avaient cependant indiqué publiquement ne pas être en capacité de traiter les PV qui seraient réalisés par les services de police, qui eux-mêmes se trouvent dans une situation de surcharge administrative importante qui a nécessité des systèmes de quotas et de tolérance.

 

Face à cette situation, en juillet dernier, vous avez annoncé la création d'un parquet national spécialement dédié aux traitements des infractions routières, un parquet dont le ressort sera l'entièreté du territoire national et qui tentera ainsi d'uniformiser la politique pénale en la matière tout en permettant d'alléger le travail des quatorze parquets locaux.

 

Dès lors, pouvez-vous m'indiquer combien de personnes vont intégrer ce parquet? Une expérience et une expertise spécifique seront-elles exigées pour l'intégrer? De quelle manière seront réalisées les procédures d'engagement? Combien de personnes sont-elles engagées et pour atteindre quelle capacité effective en décembre prochain?

 

Une estimation du nombre de perceptions immédiates traitées par le parquet est-elle déjà déterminée? Ce parquet aura-t-il pour mission prioritaire de traiter les petites infractions?

 

Enfin, une concertation est-elle déjà engagée avec les Régions dans le cadre de la mise en œuvre de ce nouveau parquet routier parallèlement aux installations planifiées par les autorités fédérées?

 

 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, tijdens deze zomervakantie heeft u aangekondigd dat u werk wil maken van een nieuw landelijk parket voor verkeersveiligheid. Dat verkeersveiligheid een belangrijk politiek item en zelfs een probleem is, is duidelijk. We moeten daar allen aan werken.  Dat de pakkans omhoog moet, is ook evident. Die loopt trouwens niet in gans België gelijk. Er zijn verschillen tussen de regio's.

 

Toen u dit idee lanceerde, hebben wij ons meteen de vraag gesteld of het creëren van zo een nieuwe structuur wel de juiste oplossing is. Zal dat effectief helpen bij het verhogen van die pakkans en het aanpakken van die verkeersveiligheid? We hebben ons de vraag gesteld of dat niet ten koste gaat van de efficiëntie? Zouden wij niet beter de bestaande verkeersparketten versterken? Dat waren de vragen die bij ons naar boven kwamen.

 

U heeft een voorontwerp gemaakt. Daarin staan een aantal antwoorden op de vragen van collega Pivin. De Hoge Raad heeft ondertussen ook advies gegeven over dit voorontwerp. Wat blijkt als men dat advies leest? Ook de Hoge Raad stelt vragen over de meerwaarde van een nieuw landelijk parket. De raad zegt uitdrukkelijk dat het beter zou zijn om de bestaande structuren te verstevigen, versterken of verder uit te werken. Hij stelt ook bepaalde bevoegdheidsproblemen in vraag en merkt letterlijk op dat er een veel te vage omschrijving is opgenomen in het voorontwerp over die bevoegdheidsverdeling. Het is een interessant advies van 23 bladzijden maar niet zo gunstig voor uw idee.

 

Wat zegt de Hoge Raad nog? Dat de oprichting van zo een entiteit het resultaat moet zijn van een verregaande reflectie en een meerwaarde moet bieden voor de rechtszoekende.  Hij stelt ook dat in de memorie van toelichting de reden voor de oprichting van zo een nationaal parket onvoldoende wordt gestaafd met objectieve elementen.

 

Kunt u objectief te motiveren waarom zo een extra structuur nodig is voor de verkeersveiligheid in plaats van de bestaande structuren te versterken? Dat staat niet in het ontwerp.

 

Waar zit volgens u wel de meerwaarde?

 

Het betreft een voorontwerp en er zijn al adviezen gevraagd maar wat is de stand van zaken? Wanneer bent u van plan om met dit ontwerp naar de Kamer te komen?

 

Minister Vincent Van Quickenborne: Dank u wel voor deze vragen, collega's.

 

Monsieur Pivin, en ce qui concerne l'avis formulé à votre intention le 31 mai 2021, la demande du Collège des procureurs concernant le cadre de ce nouveau parquet était la suivante: "Le cadre du nouveau parquet est composé comme suit: trois magistrats, dont un procureur de la sécurité routière ayant rang de procureur du Roi, deux procureurs de division de la sécurité routière, deux juristes de parquet (un néerlandophone - un francophone), un secrétaire en chef bilingue, deux secrétaires de service (un néerlandophone - un francophone, chacun disposant d'une bonne connaissance de l'autre langue) deux experts de niveau B, bachelier en droit (un néerlandophone - un francophone), une trentaine de secrétaires de niveau B ou assistants niveau C."

 

Eu égard au recrutement du personnel de l'expertise, il convient de distinguer les magistrats du personnel administratif.

 

À propos des magistrats, je ne peux répondre à la question relative à leur recrutement et à la détermination de leur profil, cette prérogative appartenant au Conseil supérieur de la Justice. Vis-à-vis du personnel administratif, l'idéal est de recruter du personnel ayant déjà une expérience en matière de circulation routière et une connaissance du fonctionnement des parquets de la police, mais il va de soi que les recrutements se feront en fonction des candidatures déposées et que l'on ne peut être certain que toutes les personnes engagées auront ce profil si l'on souhaite remplir les objectifs de recrutement énoncés ci-dessus.

 

Eu égard à votre deuxième question, monsieur Pivin, il est prévu d'organiser, dans l'attente de l'entrée en vigueur de la loi portant création, un détachement de personnel sur une base volontaire au sein du service d'appui du ministère public, afin de préparer l'installation du nouveau parquet sur le plan de l'informatisation, de la logistique, de l'encadrement du personnel et la coordination entre les parquets nouvellement créés et les parquets d'instance. Les détachements concernés concernent un magistrat faisant office de chef de corps, le secrétaire en chef et les deux secrétaires, chefs de service. Les appels à candidats seront effectués au cours des deux prochaines semaines.

 

En ce qui concerne votre troisième question, aucun engagement n'a été effectué. Cependant, je tiens à signaler que le service d'appui du ministère public, les réseaux d'expertise "circulation routière" du Collège des procureurs généraux et les APG Mag Police sont déjà mobilisés dans le cadre de la création de ce nouveau parquet, qui constitue un projet prioritaire.

 

En ce qui concerne les estimations du nombre de perceptions immédiates et des autres dossiers qui seront traités par le nouveau parquet, je joins en annexe du présent courrier l'avis du Collège des procureurs généraux du 31 mai, contenant une estimation chiffrée des dossiers entrant dans le domaine de compétences du parquet de circulation routière sur la base des chiffres des années 2019 et 2020, chiffres que je vous transmettrai.

 

Il est important de préciser que l'allègement de la charge de travail ne portera que sur la préparation de ce dossier, l'étape finale de la constitution des dossiers et du suivi de l'audience incombant toujours au parquet d'instance.

 

Concernant votre quatrième question, la mission principale du nouveau parquet devrait consister à traiter les dossiers d'infraction initiés par une perception immédiate.

 

Enfin, une consultation permanente est organisée avec les Régions dans le cadre de la création de ce nouveau parquet. Les différents textes ont été soumis à nos partenaires des Régions. La création d'un nouveau parquet a été reçue très favorablement car il a pour finalité de résoudre entre autres les problématiques de quota et de tolérance, ce qui aura un effet positif sur la sécurité routière.  Je salue d'ailleurs le travail remarquable sur la sécurité routière fait par notre collègue Valérie De Bue. Elle est demandeuse explicite de ce parquet national, qui a pour objectif de diminuer le nombre de quotas et les marges de tolérance.

 

Dagelijks vallen er nog heel veel dodelijke slachtoffers in het verkeer te betreuren. Kijk maar naar de cijfers van de laatste weken. We halen de doelstellingen van de Staten-Generaal van de Verkeersveiligheid totaal niet. De doelstellingen zijn bepaald in 2011, maar ons land zit daar nog een groot stuk boven. Er moet dus echt iets worden gedaan. Ik ben ervan overtuigd dat het centraal verkeersparket ons daarbij zal helpen.

 

Ik wil verwijzen naar het federaal parket, dat twintig jaar geleden werd opgericht, met een nationale bevoegdheid, in de strijd tegen het  terrorisme en de georganiseerde criminaliteit. Ik denk dat we het ondertussen allemaal eens zijn over de meerwaarde van dat federaal parket.

 

Het oprichten van een parket voor de verkeersveiligheid werd met de verschillende partners overlegd, ook met de regio's. We kregen daarvoor alle steun van de regio's.

 

Zoals u weet werd het idee om het parket voor de verkeersveiligheid op te richten gesteund en expliciet gevraagd door het College van procureurs-generaal en de verschillende procureurs op het terrein. Dit nieuwe parket zal zorgen voor een meer efficiënte aanpak van de verkeersinbreuken.

 

Mevrouw De Wit, als we blijven voortdoen zoals de voorbije jaren en decennia, dan zal er niet veel veranderen, vrees ik.

 

Een dergelijke structuur zal volledig complementair zijn aan de bestaande parketten. Men mag ook de moderne vaststellings­mogelijkheden die de voorbije jaren werden geïnstalleerd niet vergeten: de trackcontroles, de flitscamera's, de roodlichtcamera's. We zien vandaag dat die voor veel bijkomende vaststellingen zorgen, maar dat ze vaak niet of weinig worden verwerkt. Dat hangt af van de quota die worden ingesteld door de lokale parketten. Daar is op nationaal vlak weinig tot geen greep op.

 

Het is net dat nieuwe parket dat een belangrijke nieuwe stap zal vormen in het afbouwen van de quota en tolerantiemarges. Dat houdt precies in dat we de pakkans zullen verhogen. U bent een duidelijke pleitbezorger van de pakkans. U moet weten dat vandaag in ons land bepaalde trackcontroles niet actief zijn of slechts de helft van de tijd werken. Er zijn tolerantiemarges van enkele tientallen kilometers boven de maximum toegestane snelheid. Zolang dit allemaal blijft bestaan, zal er veel verkeersonveiligheid zijn in ons land.

 

Met een nationaal verkeersparket kunnen we een richtlijn afspreken die geldt voor het hele grondgebied. Voor Vlaanderen en Wallonië zal dat hetzelfde zijn en niet meer verschillen, zoals u terecht opmerkt. Het is net dat nationaal verkeersparket dat het verschil zal maken op dat vlak.

 

Het advies van het College van procureurs-generaal verwijst naar het feit dat het nieuwe parket de lokale parketten zal versterken. Een aanzienlijk deel van het huidige administratieve werk van de politieparketten zal door dit nieuwe parket worden overgenomen en de lokale parketten zullen zich dan kunnen focussen op de zwaardere overtredingen, waarvan het volume eveneens toeneemt. Het opvolgen van bijvoorbeeld grote volumes aan onmiddellijke inningen of de uitvoering van de Europese certificaten vergt een zekere vorm van centralisatie. Het systeem van de Europese certificaten stelt ons land verantwoordelijk voor de inning van onbetaalde boetes van Belgen in het buitenland. Als we dit zouden overlaten aan de lokale parketten, dan zou  het weer afhangen van de wil van de lokale parketten om dat op te volgen. Met het nationaal parket zullen we dat werk van hen kunnen overnemen. Ook dat is een belangrijke aanleiding om zo'n nationaal verkeersparket te organiseren. Het nationaal parket zal helpen bij het realiseren van een coherente en uniforme aanpak van deze verkeersovertredingen.

 

We zijn nu in blijde verwachting van het advies van de Raad van State. Ik heb het advies van de Hoge Raad voor Justitie gelezen en we gaan daar uiteraard op antwoorden in de definitieve teksten die we aan het Parlement zullen overmaken. Alle procureurs-generaal en parketten van dit land zijn er net als ik van overtuigd dat dit noodzakelijk is. We halen de mosterd deels in Frankrijk. Dat land doet het niet altijd zo goed maar als het gaat over verkeersveiligheid kunnen we veel leren van onze Franse collega's.

 

 Philippe Pivin (MR): Merci, monsieur le ministre. Votre réponse était extrêmement complète.

 

Je partage votre conviction sans réserve. J'espère simplement que les recrutements seront au rendez-vous et que la technique du détachement sera utilisée le moins longtemps possible. En effet, le détachement risque d'affaiblir d'autres services et de transférer des personnes, sans apporter de réponse concrète à l'objectif poursuivi. Mais je ne doute pas que vous parviendrez à vos fins. Vous en avez les moyens et vous en avez la détermination; je ne ferai pas plus de réplique que cela. Je vous remercie.

 

 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, dank u wel voor uw omstandig antwoord.

 

Ten eerste, laat er geen twijfel over bestaan dat verkeersveiligheid een belangrijk item is en dat we daar alles voor moeten doen. Ik denk dat we het daarover eens zijn.

 

Over de manier waarop we dat moeten doen, zitten we misschien niet op dezelfde lijn, wij vinden dat dit zo efficiënt mogelijk moet. U sprak over trajectcontroles die nog niet allemaal in werking zijn. U weet ook vanuit uw stad Kortrijk dat heel wat lokale besturen zitten te wachten op een decreet van mevrouw Peeters om rond GAS 5 meer te kunnen doen. Dat staat vandaag jammer genoeg nog niet op punt. Misschien kunt u bij uw partijgenote dit probleem aankaarten zodat we er samen aan kunnen werken, als we het dan toch over die trajectcontroles hebben.

 

Het advies van de Hoge Raad is niet nieuw. De raad is heel uitdrukkelijk over het feit dat het niet voldoende gemotiveerd is in de memorie van toelichting. U heeft dus nog wat werk. Volgens de raad moet er een verregaande reflectie zijn en moet het een meerwaarde bieden aan de rechtszoekende. Nu wordt dat onvoldoende aangetoond in de teksten zoals die voorliggen. Zij vragen zich af of een nieuwe entiteit aan de rechtsorde moet worden toegevoegd. Is het niet beter om de bestaande structuren te versterken zoals de politieparketten, zoals het crossborder­platform, zoals het expertisenetwerk van het College van procureurs-generaal of zoals het kantoor van Domeinen en Penale Boeten.

 

Ik begrijp wel dat het interessant is om daarop voort te werken. Het doel dat u wenst te bereiken is ook belangrijk maar waar stopt het? Indien wij opteren voor een eigen nationaal parket rond verkeersveiligheid, gaan wij dan ook een bijkomend parket in het leven roepen voor andere thema's? Ik denk bijvoorbeeld aan een nationaal parket rond zedendelicten of een nationaal parket rond drugs of andere thema's. Er zijn heel wat heikele thema's binnen het strafrecht en binnen de samenleving die een heel efficiënte aanpak vereisen. Het is een doos van Pandora die u opent. Ik ben altijd ongerust als men extra structuren in het leven roept. Mijn ervaring tot nader orde is dat men best zo kort mogelijk bij het terrein een structuur heeft. Nu zet u er nog eentje bovenop.

 

Ik hoop dat u gelijk heeft en dat het tot meer efficiëntie zal leiden, maar als men nog een dak boven een aantal verdiepingen zet, komt dat de efficiëntie meestal niet ten goede. Ik ben daar oprecht ongerust over.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Question de Philippe Pivin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Un manuel de bonnes pratiques commun dans le cadre de la lutte contre la délinquance" (55020852C)

Vraag van Philippe Pivin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Een gemeenschappelijke handleiding good practices in de strijd tegen delinquentie" (55020852C)

 

 Philippe Pivin (MR): Monsieur le ministre, on le sait, la lutte contre la criminalité passe par une réponse effective au premier fait commis. Il est essentiel d'empêcher toute impunité ressentie (ou avérée) par un primo délinquant. Sans cela, souvent la récidive est constatée. Hier encore je lisais que vous comptiez élargir le système de transaction immédiate à différents délits mineurs. Cela peut effectivement participer à garantir une réponse sanction concrète et effective.

 

Cette réponse, qu'elle soit pénale ou administrative, nécessite un fonctionnement concerté de la chaîne répressive. Récemment, vous avez proposé la mise en œuvre d'un "manuel unique de bonnes pratiques" pour la police, la justice et les autorités locales. 

 

Au niveau des autorités locales, il est effectivement indispensable de pouvoir assurer une cohérence du suivi des actes de délinquance, notamment au vu des contrats de sécurité et des actions de prévention, des services de prévention et des sanctions administratives, que nous évoquions encore hier en commission.

 

C'est clairement une question essentielle de sécurité publique et à cet égard, la loi SAC, vous le savez, permet des distorsions de traitement entre communes. La question de la faculté pour les communes de ne pas abaisser à 14 ans l'âge pour pouvoir sanctionner est une difficulté pour l'orientation que vous suggérez justement. En effet, la différence de traitement envers les auteurs primodélinquants (qu'ils soient âgés de 14, 15 ou 16 ans) d'une commune à l'autre nécessite sans doute des changements. Pour exemple, la majorité des communes bruxelloises a conservé l'âge de 16 ans pour pouvoir sanctionner administrativement un auteur. Le constat a encore été fait hier de la faible proportion de communes ayant abaissé l'âge des poursuites.

 

Pourriez-vous dès lors m'indiquer quelle analyse des pratiques usitées par les services de police, de justice et des autorités locales a été réalisée par vos services dans le cadre de la lutte contre la primodélinquance? Quelles mesures comptez-vous coordonner avec votre collègue de l'Intérieur dans ce cadre? Avez-vous structuré une concertation avec les fédérations des pouvoirs locaux? Quel travail, et par qui sera-t-il réalisé, comptez-vous engager pour mettre en œuvre ce manuel commun de "bonnes pratiques" sur papier en tout cas? Vous avez énoncé l'exemple des "chambres de suivi pour jeunes" à Anvers, un échange d'expériences est-il prévu à ce sujet?

 

 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur Pivin, vos questions pertinentes font suite à la conférence sur la violence urbaine qui a été organisée par ma collègue Verlinden et moi-même au début du mois de juillet, notamment suite à la demande du collègue Philippe Goffin. Nous organiserons une deuxième conférence sur cette question à l'automne – en présentiel, nous l'espérons.

 

La délinquance doit être considérée comme un cercle vicieux qui conduit, à terme, à un casier judiciaire important pour la personne concernée. L'approche de cette délinquance menée jusqu'à présent, d'une part, demandait beaucoup d'efforts de la part de la police et du système judiciaire et coûtait beaucoup d'argent à la société et, d'autre part, ne conduisait pas toujours à un résultat optimal. Les chiffres de la récidive dans notre pays le prouvent malheureusement.

 

Une approche différente doit être menée, une approche de la justice en collaboration avec les acteurs socio-préventifs qui s'attaque à la racine des problèmes à l'origine des comportements délinquants. Le projet de la chambre de suivi des jeunes à Anvers semble être un bon exemple de cette nouvelle approche. Une nouvelle méthode est créée. Cette approche demande une coopération entre les services de sécurité, les services administratifs, les services socio-préventifs et curatifs; elle est le point de départ de la future nouvelle note-cadre élaborée avec nos partenaires fédéraux, régionaux et locaux.

 

Par ailleurs, la vitesse de réaction est également essentielle. La méthode traditionnelle d'enquête et de poursuite n'est pas toujours la plus appropriée car elle ne garantit pas toujours une réponse rapide. La rapidité est une condition sine qua non d'efficacité. Dans le langage populaire, on appelle cela la politique du donnant-donnant. Cette politique doit être appliquée à l'égard des premiers contrevenants; les jeunes qui commettent une première infraction, aussi mineure soit-elle, doivent être correctement encadrés et recevoir immédiatement un avertissement pour éviter qu'ils/elles ne passent à d'autres formes de criminalité plus grave. Les services du SPF Intérieur tiennent à jour une base de données de bonnes pratiques en prévention de la violence juvénile. Celle-ci est consultable sur le site www.besafe.be.

 

Comme je l'ai dit, cet automne, nous organiserons une deuxième conférence sur la violence urbaine. Tous les partenaires de la chaîne de sécurité seront à nouveau invités. Cette fois, nous présenterons également des bonnes pratiques venant de l'étranger, notamment en matière de justice rapide et de politique de réaction immédiate. Nous soutiendrons au maximum les bonnes pratiques des chambres de suivi des jeunes, des chambres de traitement de la toxicomanie et éventuellement d'autres tribunaux où l'on s'attaque véritablement au problème sous-jacent à la criminalité.

 

Parallèlement à cette conférence sur les violences urbaines, des discussions sont actuellement en cours notamment avec les Régions sur la note-cadre Sécurité intégrale et sur le paquet auquel vous faites référence.

 

Avec ma collègue de l'Intérieur, mon objectif est de finaliser ces discussions d'ici la fin de cette année. Une attention sera également accordée, dans la note-cadre, à la problématique de criminalité urbaine et de primodéliquants. 

 

 Philippe Pivin (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, je n'ai pas de réplique.

 

Selon moi, le lieu d'échange naturel pour le suivi de ce dossier sera la conférence qui sera organisée à l'automne à votre initiative, monsieur le ministre, ainsi qu'à celle de votre collègue de l'Intérieur.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Question de Nabil Boukili à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La réforme du statut des agents pénitentiaires" (55020863C)

Vraag van Nabil Boukili aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De hervorming van het statuut van penitentiair beambten" (55020863C)

 

 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Vous avez annoncé vouloir scinder le statut d'agent pénitentiaire. Il s'agirait de créer deux métiers distincts: l'assistant de sécurité et l'accompagnateur de détention. Le premier se concentrerait sur les tâches de contrôle et d'observation, tandis que le second aura pour charge l'accompagnement et la motivation des détenus.

 

Actuellement, les agents pénitentiaires effectuent ces deux tâches. Les syndicats craignent une différence de statut entre les deux futurs métiers. L'assistant de sécurité bénéficierait d'une rémunération inférieure à celle de l'accompagnateur de détention.

 

Je souhaiterais les précisions suivantes sur cette réforme. Où en est ce projet de réforme? Les deux statuts seront-ils rémunérés différemment et si oui, quelle sera cette différence et qu'est-ce qui la justifie? La réforme s'accompagnera-t-elle d'une remise en question du système de récupération lié aux 36 heures?

 

 Vincent Van Quickenborne, ministre: Avec la création de ces deux nouvelles fonctions, nous voulons séparer d'avantage les tâches de surveillance et d'accompagnement et investir davantage dans la professionnalisation de ces tâches. Alors que l'assistant de sécurité a une responsabilité supplémentaire dans l'exécution de diverses tâches de contrôle et d'observation, l'accompagnateur de détention a une tâche spécifique de soutien et d'accompagnement des détenus, tant pendant leur détention que dans la préparation à leur retour dans la société.

 

Les accompagnateurs de détention seront responsables du soutien quotidien dans l'unité de détention, de la motivation, de l'orientation vers d'autres services, mais ils participeront également activement à certaines activités avec les détenus, par exemple, dans le domaine de l'emploi, des activités dans l'unité, etc.

 

Il est vrai que la création de ces deux nouvelles fonctions suscite des inquiétudes au sein du personnel. J'ai beaucoup de compréhension pour cela. Je voudrais ici rassurer le personnel: cette façon de travailler offre aussi une valeur ajoutée pour eux. Cette séparation des tâches permettra aux membres du personnel de se concentrer davantage, de se spécialiser soit dans les tâches d'accompagnement, soit dans les tâches de surveillance. De cette manière, chacune et chacun peut faire ce qu'il ou elle fait le mieux, ce qu'il ou elle aime faire.

 

La concertation sociale formelle sur le projet a débuté au sein du comité supérieur de concertation de ce 20 septembre. Cette phase a été précédée d'une phase d'exploration informelle au cours de laquelle toutes les organisations syndicales ont eu l'occasion d'exprimer leurs préoccupations. Celles-ci ont été prises en compte dans la mesure du possible.

 

Ensuite, l'accompagnateur de détention recevra une indemnité supplémentaire, par analogie avec le principe de l'indemnité allouée aux membres du personnel chargés de l'accompagnement d'internés au sein des annexes psychiatriques.

 

Pour la question de la tension salariale, nous suivons les systèmes en vigueur dans quelques pays environnants tels que les Pays-Bas et l'Écosse. La tension salariale entre la fonction de sécurité et celle, plus complexe, d'accompagnement constitue un aspect essentiel de leur différenciation.

 

Enfin, le régime de trente-six heures n'est actuellement pas remis en question.

 

 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse.

 

Vous avez rappelé l'inquiétude des travailleurs et de leurs représentants. Vous avez essayé de les rassurer. Je doute que votre réponse y parvienne. Je vous ai interrogé parce que des travailleurs m'avaient interpellé, parce que cette situation les préoccupe. Vous avez confirmé que vous alliez créer une différenciation au sein du personnel pénitentiaire, y compris sur le plan des rémunérations en fonction des tâches à remplir.  Ce faisant, vous allez installer une certaine tension entre les travailleurs.

 

À présent que j'ai reçu confirmation de cette politique, je reviendrai vous interroger plus précisément en relayant les revendications des travailleurs qui sont en désaccord avec ce projet de réforme.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Vraag van Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De coronamaatregelen in de gevangenissen" (55020937C)

Question de Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les mesures de lutte contre le coronavirus dans les prisons" (55020937C)

 

 Sophie De Wit (N-VA): De zomer is voorbij, ook de nazomer lijkt stilaan afgelopen en het lang beloofde rijk der vrijheid komt er stilaan eindelijk aan. Dat hebben we te danken aan het feit dat we ons, en dan vooral in Vlaanderen, massaal hebben laten vaccineren. Eindelijk begint alles wat te normaliseren, na een inspanning van miljoenen mensen die anderhalf jaar met de rem op geleefd hebben.

 

In de gevangenissen vond het voorbije anderhalf jaar een ietwat andere beweging plaats. Waar de gewone burgers allerlei extra regels opgelegd kregen, konden honderden gedetineerden genieten van strafkorting, strafonderbreking of uitstel van strafuitvoering, allemaal als een gevolg van de pandemie en de noodzaak om de druk op de overbevolkte gevangenissen te verminderen.

 

In juli verlengde u de coronamaatregelen in de gevangenissen tot 15 oktober, terwijl de volgende reeks versoepelingen in de maatschappij al op 1 oktober ingaat. Zullen de coronamaatregelen in de gevangenissen nog steeds, zoals oorspronkelijk gepland, van kracht blijven tot 15 oktober? Bent u bereid ze wat vroeger stop te zetten, bijvoorbeeld op 1 oktober, samen met de andere versoepelingen?

 

Overweegt u om de maatregelen nogmaals te verlengen?

 

Hoe verloopt de vaccinatiecampagne in de gevangenissen? Wat is het percentage volledig gevaccineerde gedetineerden? Is het mogelijk om de vaccinatiegraad opgesplitst per gevangenis te bezorgen? Die laatste informatie mag u eventueel ook schriftelijk bezorgen.

 

Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw De Wit, wat de eerste drie vragen betreft: alle gedetineerden die zich nog in strafonderbreking bevonden ten gevolge van COVID-19, moesten zich al op 15 september opnieuw bij de gevangenis aanbieden. Er werd geen gefaseerde terugkeer van gedetineerden georganiseerd.

 

De maatregel rond vervroegde invrijheidstelling ten gevolge van COVID-19 werd bij koninklijk besluit verlengd tot 30 september 2021. Vervroegde invrijheidstellingen worden tot die datum toegekend en zullen niet worden verlengd. U had het over 15 oktober, maar het gaat dus over 30 september.

 

Wat uw vierde vraag betreft: in een eerste vaccinatiecampagne, die liep van 31 mei tot 20 juli 2021, werd aan alle aanwezige gedetineerden een vaccinatie aangeboden. 7.472 van hen kregen een eerste dosis, 6.731 kregen een tweede. Sinds begin augustus krijgen ook de binnenkomende gedetineerden een vaccin aangeboden. Sindsdien kregen 539 gedetineerden een eerste of tweede prik toegediend. Wij blijven de vaccinatie aanbieden. Elke nieuw binnenkomende gedetineerde dient de vraag te krijgen of hij of zij gevaccineerd is of wil worden. Ik kan u geen overzicht geven van het aantal vaccinaties per inrichting: met het huidige elektronische patiëntendossier Epicure kunnen geen statistieken worden getrokken.

 

De populatie wijzigt dagelijks, maar er kan ook geen rekening gehouden worden met de binnenkomende gedetineerden die al ingeënt zijn. Het nieuwe elektronische medische dossier dat we volop aan het voorbereiden zijn, zou hier soelaas moeten bieden, maar dat is er dus nog niet.

 

 Sophie De Wit (N-VA): Ik ben blij dat de maatregelen toch stilaan teruggeschroefd zijn en dat het nieuwe normaal wat betreft de strafuitvoering er hopelijk kan aankomen. Hopelijk is het een gezond normaal, dat spreekt voor zich. Hopelijk verloopt de strafuitvoering daarmee ook effectief correct. Ik neem er kennis van dat er toch al heel wat vaccins zijn gegeven. Ik ben mij ervan bewust dat de bevolking wisselt. Driekwart zal dan toch zeker een eerste dosis gekregen hebben. Dat is belangrijk voor de volksgezondheid, maar ook voor de cipiers en de gedetineerden en om de strafuitvoering mogelijk te houden. Hopelijk kunnen we binnenkort wel duidelijke cijfers krijgen per gevangenis. Dat volgen we verder op.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Vraag van Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het jaarrapport van de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen" (55020940C)

Question de Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le rapport annuel du Conseil central de surveillance pénitentiaire" (55020940C)

 

 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minster, de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangenis­wezen heeft een jaarrapport 2020 vrijgegeven waarin een aantal opvallende en interessante conclusies werd getrokken.

 

De toezichtsraad stelt bijvoorbeeld dat er onregelmatigheden zouden zijn bij de fouillering van gedetineerden. Er zouden wat zaken mislopen zoals mannelijke penitentiaire beambten die vrouwelijke gevangenen fouilleren. De toezichtsraad vraagt ook om te stoppen met systematische fouilleringen. Ook de naaktfouilleringen worden in het vizier genomen.

 

Dat fouilleringen binnen een gevangenis noodzakelijk zijn, is duidelijk. Zowel de veiligheid van de cipiers als de medegedetineerden kan daardoor worden gewaarborgd, bijvoorbeeld na een verlofperiode. Het wordt anders heel gemakkelijk om bijvoorbeeld drugs of wapens of iets anders de gevangenis binnen te smokkelen. We weten ook dat het niet waterdicht is, – ik denk aan de recente steekpartij in Merksplas – maar het is toch een waarborg. Wat echter als de fouilleringen systematisch worden? Zijn de richtlijnen en de regelgeving rond fouillering afdoende? Daar kan eventueel het probleem liggen of moet er bijgestuurd worden.

 

In het jaarrapport wordt ook de endemische overbevolking van onze gevangenissen aan de kaak gesteld. Met de in te halen achterstand van de strafuitvoering – daarnet begreep ik dat we met die inhaal begonnen zijn – ten gevolge van de coronamaatregelen en de inwerkingtreding van de wet over de interne rechtspositie op 1 december, zal de uitdaging betreffende de overbevolking alleen maar groter worden. Dat moet ik u niet uitleggen, vermoed ik.

 

Wordt een standaardfouillering nadat een gedetineerde die buiten de gevangenismuren is geweest, ook beschouwd als systematisch? Plant u wijzigingen in de wetgeving of in het beleid inzake fouilleringen in de gevangenissen om tegemoet te komen aan de kritiek van de toezichtsraad? Zo ja, welke?

 

Belangrijk voor uw beleid en de uitrol ervan, wat is de prognose van de gevangeniscapaciteit de komende vijf jaren indien u rekening houdt met de opening van nieuwe gevangenissen, de sluiting van oude gevangenissen en andere initiatieven zoals de realisatie van de detentiehuizen?

 

Ten slotte, wat is de inschatting van het aantal benodigde plaatsen als u rekening houdt met de uitvoering van de korte straffen vanaf 1 december, het voornemen om vaker snelrecht te gaan toepassen, de achterstand in de strafuitvoering ten gevolge van de coronacrisis en andere door u gecommuniceerde initiatieven. Het is belangrijk dat daarover een prognose en inschatting bestaat.

 

Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw De Wit, uw eerste vraag gaat over de standaardfouilleringen en of ze als systematisch worden beschouwd. Het antwoord is ja. Wanneer elke gedetineerde bij zijn terugkeer van buiten de gevangenismuren aan het lichaam zou worden gefouilleerd, enkel en alleen omdat hij buiten de gevangenismuren was, zou er sprake zijn van systematische fouillering. In 2014 heeft het Grondwettelijk Hof zich reeds uitgesproken tegen het uitvoeren van dergelijke systematische fouilleringen. De wetsbepaling die een systematische fouillering vastlegde, is vernietigd.

 

Conform het huidige wettelijke kader kan een gedetineerde enkel nog aan het lichaam worden gefouilleerd, wanneer de directeur van oordeel is dat er in hoofde van de betrokken gedetineerde individuele aanwijzingen zijn dat een onderzoek aan de kledij niet volstaat en een fouillering op het lichaam dus nodig is. Het doel is te kunnen nagaan of de gedetineerde in het bezit is van voorwerpen of substanties die verboden of gevaarlijk kunnen zijn. De directeur dient met andere woorden, vooraleer tot de fouillering te kunnen overgaan, te beschikken over bijkomende concrete en geïndividualiseerde elementen, eigen aan die bepaalde gedetineerde, die een fouillering noodzakelijk maken. Het uitvoeren van een lichaamsfouillering na elke terugkeer uit verlof of van een uitgangsvergunning, zonder over dergelijk geïndividualiseerd element te beschikken, zou aldus neerkomen op een verboden systematische fouillering op het lichaam.

 

Sedert het arrest van het Grondwettelijk Hof zijn er reeds meerdere instructies verzonden naar de gevangenissen, waarbij toelichting wordt gegeven bij de voorwaarden waaronder de fouilleringen op het lichaam kunnen plaatsvinden. Er wordt daarbij ook gewezen op het verbod op het systematische karakter van de fouilleringen. In het licht van de ontwikkelingen, zoals omschreven in het antwoord van opdracht 2, waartoe ik straks kom, zullen die instructies nog nader worden verfijnd.

 

Evenwel dient erover te worden nagedacht of, indien de fouillering in het belang van het handhaven van de orde of de veiligheid noodzakelijk is en teneinde na te gaan of de gedetineerde in het bezit kan zijn van verboden voorwerpen of substanties, ook een onderzoek aan de kledij van de gedetineerde kan worden uitgevoerd, overeenkomstig de door de directeur gegeven richtlijnen. Gedetineerden die de gevangenis betreden, bijvoorbeeld na verlof, worden zo aan onderzoek aan de kledij onderworpen.

 

Ik kom nu bij uw tweede vraag.

 

Het fouilleren heeft al het voorwerp uitgemaakt van instructies voor de gevangenissen, maar zal nog nader worden verfijnd. Het doel van een fouillering is na te gaan of de gedetineerde in het bezit van verboden of potentieel gevaarlijke voorwerpen of stoffen is. Een fouillering is alleen mogelijk, indien er geïndividualiseerde aanwijzingen zijn dat een fouillering van de kledij niet voldoende is, om de veiligheid of de orde te garanderen. Het is ook belangrijk dat de fouille gebeurt op een manier die de waardigheid van de gedetineerde eerbiedigt.

 

Het DG EPI herziet momenteel zijn procedures voor lichaamsfouilleringen, die zullen worden geïntegreerd in alle andere veiligheidsprocedures in de gevangenis.

 

Dit is trouwens een antwoord op de aanbevelingen van de federale ombudsman. Er is een werkgroep opgericht die duidelijk de mechanismen moet omschrijven die een fouillering kunnen uitvoeren en die de nieuwe instructies moet opstellen die zullen worden opgenomen in de opleiding van de interventieteams en voor een uniforme toepassing van de fouillering.

 

Wat de toepassing van nieuwe instructies op het terrein betreft, zal de kwaliteitscontrole worden uitgevoerd door de directie Integrale veiligheid op centraal niveau, maar ook door de nieuwe lokale veiligheidscoördinatoren, de safety and security managers, waarvan de aanwerving aan de gang is, 4 dit jaar en 18 volgend jaar.

 

Wat uw derde en vierde vraag betreft, op basis van een masterplan zouden er tegen 2025 1.662 plaatsen in de gevangenissen bijkomen. Hierbovenop zullen er 620 plaatsen voor geïnterneerden in de drie nieuwe FPC's worden voorzien. Dat is een stijging met meer dan 2.000 plaatsen.

 

Mijn voorganger raamde dat de tenuitvoerlegging van de straffen voor personen die tot korte straffen zijn veroordeeld op korte termijn een goed effect zou kunnen hebben op de gevangenispopulatie, tot 400 gevangenen meer. We zullen zien, we zullen dat goed monitoren, het is niet uitgesloten dat er meer zullen zijn.

 

Deze groei zal alleszins geleidelijk verlopen aangezien deze wet pas vanaf 1 december van toepassing is op de uitgesproken vonnissen met de kracht van gewijsde. We zullen de eerste effecten zien vanaf eind januari 2022. Om te voorkomen dat deze wetswijziging tot een toename van de gevangenisbevolking zou leiden, worden op korte termijn detentiehuizen met een meer aangepaste detentieregime ingericht.

 

 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Het is goed dat een aantal instructies rond de fouillering wordt herbekeken, want het kind met het badwater weggooien lijkt mij ook niet zo goed in het kader van het waarborgen van de veiligheid, zoals ik daarnet al zei. Het is goed dat er daarvan werk wordt gemaakt.

 

Ik noteer de prognose van de extra plaatsen die er zullen komen. Dat zijn er al heel wat. Dit is een stokpaardje van ons. Het is niet goed om het aantal gevangenen aan te passen aan de capaciteit, of het nu gaat om korte of lange straffen. Men moet de capaciteit aanpassen aan de aantallen. Dat geldt wat ons betreft trouwens niet alleen voor de cellen, maar evengoed voor enkelbanden en de mogelijkheid tot werkstraffen.

 

We werken op veel fronten mee. Zelfs lokale besturen worden ingeschakeld om dat voor de werkstraffen  mogelijk te maken en ik weet dat mevrouw Demir werkt aan die enkelbanden. Het is goed dat er in het masterplan extra plaatsen worden voorzien. Het is alleen afwachten, gezien de huidige overbevolking, of de bijkomende plaatsen zullen volstaan.

 

Ik denk dat dat heel goed gemonitord moet worden en we niet te veel schroom mogen hebben om er op een gegeven moment te veel te hebben. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat wanneer een straf wordt opgelegd – welke het ook is – ze ook wordt uitgevoerd. Ook als het een alternatieve straf is. Dat is essentieel in het kader van de strijd tegen de recidive.

 

In Nederland heeft men dat ooit gedaan, heeft men voor extra capaciteit gezorgd. Nadien had men daar een teveel aan capaciteit, maar ondertussen werden daar tenminste alle straffen uitgevoerd. Ik denk dat we over dat muurtje zeker mogen gaan kijken. We volgen het zeker op, mijnheer de minister.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Question de Samuel Cogolati à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La position de la Justice belge sur les sanctions internationales contre l'or du sang" (55020948C)

Vraag van Samuel Cogolati aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het standpunt van de Belgische justitie t.a.v. de internationale sancties i.v.m. bloedgoud" (55020948C)

 

 Samuel Cogolati (Ecolo-Groen): Monsieur le Ministre, en avril dernier, trois sénateurs américains ont appelé à des sanctions à l’encontre de l’homme d’affaires belge Alain Goetz et son réseau de raffineries d’or pour trafic illégal d’or "sale" provenant des zones de conflits en République démocratique du Congo. Cette demande s’appuie sur des rapports du groupe d'experts du Conseil de sécurité des Nations unies, de l'ONG anticorruption The Sentry et d'une enquête du Standaard, qui incriminent les entreprises de Mr Goetz en Ouganda, au Rwanda et à Dubaï. La police ougandaise soupçonne également que des lingots retrouvés dans la raffinerie anciennement détenue par Mr Goetz en Ouganda proviennent de la Banque Centrale du Venezuela. Selon l’ONU, le trafic d’or en provenance des zones de conflit représente entre 250 et 500 millions et est la source principale de revenus des groupes armés dans l’est de la RDC.

 

La Justice belge a-t-elle reçu des indications concernant cette procédure de sanctions internationales à l'encontre du ressortissant belge? Avez-vous réagi au projet de sanctions des Etats-Unis? Si les États-Unis venaient à sanctionner Mr Goetz, la Justice belge devrait-elle réagir d'une manière ou d'une autre? Quelle est votre position? La Belgique a-t-elle déjà enquêté sur des violations potentielles des réglementations minières, douanières et de lutte contre la corruption et la blanchiment d’argent de la part d’AGR, de Goetz Gold, de Tony Goetz NV et d’Uganda Commercial Impex? Des démarches spécifiques et concrètes ont-elles été mises en place par notre pays en collaboration avec l’UE et l’ONU afin de sanctionner ces entreprises de raffinage et commerce d’or sale?

 

 Vincent Van Quickenborne, ministre: Cher collègue, je vous remercie de votre question.

 

Je peux vous communiquer deux choses: dans un dossier de 2010 lié à la vente et l'achat d'or en Belgique, le tribunal correctionnel d'Anvers a condamné  Alain Goetz et la S.A. Tony Goetz pour des faits de blanchiment et faux en écriture.

 

Les problématiques que vous évoquez dans votre question sont examinées par le parquet fédéral. Malheureusement, il ne m'est pas possible de donner davantage d'informations à ce sujet, compte tenu du secret de l'information et de l'instruction judiciaire.

 

 Samuel Cogolati (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces réponses.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Samengevoegde vragen van

- Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De inwerkingtreding van de wet op de externe rechtspositie van gedetineerden" (55020950C)

- Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het geweld tegen de politiediensten en de uitvoering van straffen" (55021021C)

Questions jointes de

- Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'entrée en vigueur de la loi relative au statut juridique externe des détenus" (55020950C)

- Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les violences contre les services de police et l'exécution des peines" (55021021C)

 

 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, vorige zomer hebt u hopelijk voor de laatste keer het Parlement gevraagd de inwerkingtreding van de wet op de externe rechtspositie van de gedetineerde uit te stellen. Het zou nu voor 1 december toekomend zijn. Dat betekent dat nog steeds niet alle straffen worden uitgevoerd. We hebben alvast perspectief op beterschap, ook al zal al wie een straf tot 18 jaar uitzit, dat nog steeds onder beperkte detentie kunnen doen of elektronisch toezicht kunnen aanvragen.

 

De uitvoering van meer straffen met de inwerkingtreding van de wet op 1 december wordt geen gemakkelijke oefening, aangezien de achterstand door de coronamaatregelen moet worden weggewerkt. U raamt het aantal op plus 400, ook al gebeurt de uitvoering niet voor alle straffen tegelijk en zijn er ook nog de detentiehuizen. Dat is juist. Alleszins staat het buiten kijf dat de gevangenisbevolking in dezelfde mate zal toenemen.

 

Is het volgens u nog altijd haalbaar dat de betreffende wet op 1 december in werking kan treden? Kunt u bevestigen dat er dus geen extra vraag tot uitstel komt?

 

U hebt al gemeld dat er al initiatieven op administratief vlak zijn genomen om bijvoorbeeld de detentiehuizen te begeleiden bij de inwerkingtreding van de wet om overrompeling in de gevangenissen te vermijden. Staan er nog andere initiatieven op stapel om de toevloed te beperken?

 

Kunt u een stand van zaken geven van het aantal detentiehuizen dat op 1 december geopend is, en de daar beschikbare plaatsen?

 

Hebt u een specifiek plan van aanpak voor de aanloopperiode tot de inwerkingtreding en na de inwerkingtreding? Zo ja, wat houdt dat in?

 

 Marijke Dillen (VB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik verwijs naar mijn schriftelijke voorbereiding.

 

Maandag laatstleden, 20 september 2021 was het wederom zover: In Molenbeek verwondde een vreemdeling drue politieagenten, die allen (zwaar)gewond moesten worden afgevoerd, in Gent deelden twee politieagenten letterlijk in de klappen.

 

In de media beloofde u dat de straffen die door de rechtbank zouden worden opgelegd vanaf 1 december 2021 effectief zullen worden uitgevoerd. Toen de vraag werd gesteld hoe u dat in concreto zou doen – gelet op de overvolle gevangenissen – verwees u naar het plan van de detentiehuizen.

 

Er zouden volgens uw verklaringen 15 detentiehuizen worden gebouwd binnen deze legislatuur.

 

Op heden dient evenwel vastgesteld dat er nog geen enkel detentiehuis is afgewerkt, bovendien is er onduidelijkheid over de data van opening van deze detentiehuizen, de locaties, het aantal personen die zullen kunnen worden “opgevangen", enzovoort.

 

Hoe gaat u er in concreto voor zorgen dat alle straffen worden uitgevoerd vanaf 1 december 2021 niettegenstaande er geen extra plaats meer is in de gevangenissen en de detentiehuizen nog niet gebruiksklaar zullen zijn?

 

Waar zullen de aangekondigde detentiehuizen worden gebouwd, wat is de kostprijs hiervan, wanneer moet de bouw van deze 15 huizen gerealiseerd zijn en hoeveel personen kunnen er per huis worden opgevangen?

 

Wat zijn de voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op het uitzitten van de straf in detentiehuizen? Zijn er ook personen die hiervoor niet in aanmerking komen? Recidive? Categorieën van misdrijven?

 

Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw De Wit, mevrouw Dillen, ik dank jullie voor de vragen. Ik zoek even het antwoord op. Ik geef graag een gegroepeerd antwoord op de gestelde vragen.

 

Zoals door de wetgever is vastgelegd, zal de wet op 1 december 2021 in werking treden. Verwacht wordt dat de eerste gedetineerden onder het nieuwe regime van de wet zich zullen aanbieden bij de gevangenis tussen midden en eind januari 2022. Voor alle duidelijkheid, het betreft definitieve veroordelingen, uitgesproken vanaf 1 december 2021, waartegen geen beroep meer openstaat.

 

Er zijn inmiddels bij de betrokken partners werkgroepen opgericht, om de vele deelaspecten te onderzoeken en voor te bereiden. Ik denk daarbij onder meer aan de aspecten van IT, opleidingsinitiatieven, informatieverstrekking aan de doelgroepen en omzendbrieven.

 

Binnen de FOD Justitie stellen het Directoraat-Generaal van het Gevangeniswezen en de juridische dienst van de penitentiaire administratie alvast alles in het werk, om de uitvoering zo goed mogelijk voor te bereiden en de nodige instructies op punt te zetten.

 

De betrokken veroordeelde kortgestraften zullen met uitzondering van veroordeelden wegens terroristische of seksuele misdrijven kunnen worden opgevangen in een detentiehuis met een specifiek detentieregime en een positieve begeleiding voor de veroordeelde. Die groep kan worden uitgebreid tot jonge of first offenders, veroordeeld tot een gevangenisstraf van maximum vijf jaar en met dezelfde uitsluitingen als voor de straffen onder de drie jaar, zijnde dus terrorisme en seksuele misdrijven.

 

Daarenboven gebeurt bij het onthaal van de veroordeelde persoon in de gevangenis een snelle eerste screening, waarin wordt bepaald of een detentie in het detentiehuis onmiddellijk mogelijk is dan wel of het beter is om de persoon in de gevangenis te houden, aangezien zijn toestand een verblijf in het detentiehuis niet onmiddellijk toelaat.

 

Uiteraard kan er bij problemen ook een omgekeerde transfer worden uitgevoerd, namelijk terug naar een klassieke gevangenis.

 

De ministerraad gaf op 11 juni 2021 de goedkeuring, om minstens twee detentiehuizen te openen. Met de Regie der Gebouwen bereiden wij die opening volop voor.

 

In dergelijke detentiehuizen zullen de bewoners in een gemeenschapsregime verblijven met grote autonomie om een detentietraject in eigen handen te nemen. Tevens wordt de nadruk gelegd op re-integratie, wordt een actieve begeleiding geboden om de sociale integratie voor te bereiden en zullen activiteiten worden uitgewerkt en supplementaire mogelijkheden om deel te nemen aan activiteiten in de buitenwereld, zoals werk zoeken of het volgen van een therapie of opleiding.

 

De grootte van een detentiehuis kan variëren van ongeveer twintig tot zestig plaatsen.

 

De gemiddelde kostprijs per gedetineerde per dag ligt tussen 140 en 160 euro voor Justitie, dus los van de kostprijs van het gebouw. Die kostprijs is vergelijkbaar met de kostprijs in een klassieke gevangenis.

 

De precieze werkprocedure en -elementen worden momenteel nader uitgewerkt, onder meer in een vademecum, dat het gehele detentietraject van onthaal tot terugkeer beschrijft.

 

Tegen het einde van de legislatuur willen we een vijftiental detentiehuizen inplannen, verspreid over heel België, om de detentie zo dicht mogelijk bij de eigen leefomgeving te laten plaatsvinden. Het is belangrijk om een duurzame sociale re-integratie te bewerkstelligen en om de detentieschade te beperken door de contacten met familie en naasten zoveel mogelijk te behouden.

 

 Sophie De Wit (N-VA): Dank u wel voor uw antwoord, mijnheer de minister.

 

Ik ben alleszins blij dat er geen nieuw uitstel komt van inwerkingtreding en men alles goed aan het voorbereiden is.

 

U hebt gezegd dat er al minstens twee detentiehuizen zouden worden voorbereid, maar u hebt niet gezegd of die inderdaad al open zullen zijn tegen ten laatste eind januari, om de eerste extra gedetineerden te kunnen opvangen. U hebt op die vraag niet geantwoord, ik hoop dat u het haalt.

 

Ik noteer 15 tegen het einde van de legislatuur. Wij zullen dat zeker mee invullen. U moet weten dat mijn N-VA-collega Sarah Smeyers reeds tijdens de legislatuur van 2010-2014 een resolutie indiende rond het oprichten van detentiehuizen. Het is dus uiteindelijk een werk van lange adem want we zijn dit jaar al het gezegende jaar 2021.

 

Voor wie ervoor in aanmerking komt – dat is natuurlijk zeer belangrijk –, ben ik ervan overtuigd dat detentiehuizen een passend alternatief zouden kunnen zijn in het kader van re-integratie.

 

Echter, 15 tegen het einde van deze legislatuur en nu toch al ministens twee, wil zeggen dat er nog wat werk aan de winkel is. Wij volgen het nauw op, ik dank u.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Vraag van Eva Platteau aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het vervolgingsbeleid inzake fietsdiefstal in het licht van de toename van elektrische fietsen" (55020957C)

Question de Eva Platteau à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La politique des poursuites pour vol de vélos vu l'augmentation du nombre de vélos électriques" (55020957C)

 

 Eva Platteau (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik had onlangs cijfers opgevraagd over het aantal geregistreerde fietsdiefstallen in België. Daaruit bleek dat er in 2016 nog ruim 33.000 fietsen werden gestolen en dat dat aantal was afgenomen naar 28.000 in 2019, een daling met 14%. Voor elektrische fietsen is er echter een omgekeerde trend. Het aandeel van de elektrische fietsen in de fietsdiefstallen is immers toegenomen van 1,3% tot ruim 7% in 2020. In sommige steden ligt dat percentage zelfs nog hoger. Dieven kiezen duidelijk voor minder fietsen, maar wel voor de duurdere exemplaren.

 

In Leuven, waar ik woon, heeft de politie besloten een versnelling hoger te schakelen in de aanpak van fietsdiefstallen. Er zal onder andere met lokfietsen worden gewerkt. Een lokfiets is een fiets die wordt geplaatst door de politie met een gps-tracker, waardoor de fiets gevolgd kan worden als hij verplaatst of gestolen wordt. Volgens de perscommunicatie van de Leuvense politie gaat het om een actie in het kader van bijzondere opsporingsmethodes en moeten daarvoor nog afspraken worden gemaakt met het parket.

 

Zondag hebt u al aangekondigd dat u de straffeloosheid van fietsdiefstallen wilt aanpakken door fietsdieven die op heterdaad betrapt worden, onmiddellijk een boete van 250 euro op te leggen. Dat is een zeer goede zaak. We moeten fietsdiefstal ernstig nemen. Opnieuw verwijs ik naar Leuven, waar uit de cijfers van de politie blijkt dat fietsdiefstal het meest voorkomend vermogensdelict is. Voor veel mensen is de fiets het enige vervoermiddel, zeker in de steden. Fietsers moeten dus erop kunnen vertrouwen dat ze hun fiets veilig kunnen stallen. Veel fietsdiefstallen gebeuren in de publieke ruimte. Uit de opgevraagde cijfers bleek ook dat ruim 19% van alle gestolen fietsen ontvreemd werd bij de eigen woning.

 

Voorziet u in een kader voor het gebruik van lokfietsen door politiezones in het kader van bijzondere opsporingsmethodes? Ik denk niet dat het de bedoeling is dat elke politiezone apart in overleg moet gaan met het parket.

 

Wordt er op dit ogenblik een onderscheid gemaakt in het vervolgingsbeleid volgens de aard van de fietsdiefstal? Wordt er rekening gehouden met de kostprijs van de fiets, de plaats van de diefstal enzovoort?

 

Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw Paltteau, er bestaat momenteel een kader voor het gebruik van lokfietsen. De politie moet motiveren waarom het inzetten van die techniek in hun zone wenselijk is om te voldoen aan de voorwaarden gesteld in de desbetreffende cassatierechtspraak.

 

In het proces-verbaal zal aan de hand van criminaliteitsanalyses en getroffen regels moeten worden aangetoond dat er zich een reëel criminaliteitsprobleem stelt dat met de techniek van de lokfiets kan worden aangepakt. Er zal moeten worden voldaan aan de principes van proportionaliteit en subsidiariteit. Vaak heeft de inzet van de techniek van de lokfiets als doelstelling het opsporen van bendes fietsdieven. Dat lijkt mij een goede zaak.

 

Op dit ogenblik wordt er geen onderscheid gemaakt volgens het type fiets, maar wel volgens de omvang van de geleden schade, waarin de kostprijs van de fiets een rol speelt. Voor de volledigheid kan ik u nog meegeven dat in bepaalde gevallen de kordate aanpak van fietsdiefstallen in de zonale veiligheidsplannen werd opgenomen.

 

U vernam intussen dat we met het College van procureurs-generaal een beleid hebben ontwikkeld om fietsdieven systematisch en snel te vervolgen via de zogenaamde onmiddellijke minnelijke schikking (OMS). Daarin zal wel een onderscheid worden gemaakt tussen gewone en elektrische fietsen. Dit zullen we doen via het gekende crossborderplatform dat nu al wordt gebruikt voor verkeersovertredingen. U weet dat dit systeem bijzonder efficiënt werkt. 93% van de boetes wordt namelijk betaald. Het OMS-systeem zal uiteraard niet worden toegepast op recidivisten of op georganiseerde fietsendievenbendes. Daar zal het klassieke rechtssysteem zijn werk doen. Die gevallen behoeven immers een striketere aanpak.

 

 Eva Platteau (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, het verheugt me dat er een kader bestaat voor het inzetten van lokfietsen om dievenbendes op te sporen en dat u de zaak ernstig neemt en er een prioriteit van maakt in uw beleid. Daar wens ik u voor te bedanken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Samengevoegde vragen van

- Eva Platteau aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Belgische daders van genocide op en slavernij van jezidi's" (55021049C)

- Darya Safai aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het onderzoek van het federaal parket naar de Belgische betrokkenheid bij de slavernij van jezidi’s" (55021100C)

Questions jointes de

- Eva Platteau à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les auteurs belges du génocide et de l'esclavage de yézidis" (55021049C)

- Darya Safai à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'enquête du parquet fédéral concernant l'implication belge dans l'esclavage de yézidis" (55021100C)

 

 Eva Platteau (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, we weten al langer dat IS verschrikkelijke misdrijven heeft gepleegd. Het lot van de jezidi's ten tijde van het kalifaat van IS is ook gekend. Zij waren het slachtoffer van slavernij, seksuele uitbuiting, genocide. De Kamer heeft de misdaden tegen de jezidi's ook al erkend. In een resolutie hebben we ook al engagementen gevraagd, onder meer hulp voor slachtoffers maar ook de berechting van IS-daders.

 

De concrete aanleiding van mijn vraag is dat we nu ook meer zicht krijgen op de betrokkenheid van Belgische IS-strijders. In De Morgen is een artikelenreeks verschenen over de slavernij en de genocide van jezidi's in het IS-kalifaat, waarin meerdere getuigenissen van jezidi-vrouwen aan bod komen die persoonlijk het slachtoffer zijn geweest van slavernij en verkrachting door Belgische daders.

 

Vorige week kwam ook het bericht van het federaal parket dat er op dit moment zes dossiers geopend zijn over de betrokkenheid van FTF's bij seksuele slavernij van jezidi-vrouwen, maar dat er tot nu toe in ons land zelf geen klachten door jezidi's zijn ingediend. Het parket zegt ook dat ze aan de slag gaan met aantijgingen die in de pers zijn verschenen.

 

Mijnheer de minister, worden jezidi-vluchtelingen in België vandaag al systematisch ondervraagd door het federaal parket over de misdrijven waarvan ze het slachtoffer zijn geweest en over de mogelijke betrokkenheid van Belgische IS-strijders daarbij?

 

In Duitsland zijn er al processen gestart tegen Duitse IS-strijders, die zich schuldig hebben gemaakt aan de genocide en de slavernij van jezidi’s. Zal België dit voorbeeld volgen?

 

Veel jezidi-slachtoffers van Belgische daders bevinden zich in het buitenland. Om de Belgische daders te kunnen vervolgen, is het belangrijk dat deze slachtoffers door het parket worden gehoord. Overweegt u om de slachtoffers van Belgische daders naar België te halen, zodat het federaal parket deze personen kan ondervragen om zo dossiers tegen Belgische IS-strijders op te kunnen opbouwen?

 

Bent u van plan om hierover overleg te plegen met de staatssecretaris voor Asiel en Migratie? Ik heb al een gelijkaardige vraag over jezidi-vluchtelingen aan de staatssecretaris gericht.

 

Minister Vincent Van Quickenborne: Dank u wel voor uw vragen, collega.

 

In december 2020 heeft het federaal parket het initiatief genomen om contact te nemen met de Dienst Vreemdelingenzaken en het CGVS om te achterhalen hoeveel leden van deze gemeenschap zich op ons grondgebied bevinden, meer bepaald hoeveel onder hen het slachtoffer waren van de door IS gepleegde gewelddadige handelingen die volgens het internationaal humanitair recht misdaden zouden kunnen vormen.

 

DVZ liet toen weten dat het onmogelijk was om deze vraag te beantwoorden vermits de dienst niet beschikt over statistieken betreffende de etnische afkomst of het behoren tot een bepaalde geloofsgemeenschap. Het commissariaat kon wel gerichte informatie verstrekken en sprak van enkele honderden leden van de jezidi-gemeenschap zonder van meet af aan te kunnen bepalen wie het slachtoffer zou zijn geweest van die gewelddaden.

 

Ik kan u bevestigen dat het federaal parket tot nu toe zes zaken heeft geopend in verband met de mogelijke strafrechtelijke aansprakelijkheid van Belgische foreign terrorist fighters die ervan verdacht worden ernstige schendingen van het internationaal recht te hebben begaan tegen de leden van de jezidi-gemeenschap. Twee andere zaken zullen binnenkort worden geopend.

 

U weet dat onder impuls van het federaal parket, bevoegd voor terrorisme in ons land, heel goed werk wordt geleverd. Sinds begin 2015 werden meer dan 470 personen veroordeeld wegens terroristische misdrijven. Veel van deze veroordelingen betreffen natuurlijk de misdaden van de FTF'ers begaan in de conflictzones Syrië en Irak. Een niet gering aantal van die FTF'ers  werd overigens veroordeeld bij verstek. De naam van de personen waarover het gaat en de onderzoeken die door het federaal parket werden geopend worden niet meegedeeld. U begrijpt dat hier het geheim van het onderzoek speelt. Dat principe blijft gelden, zelfs voor Syriëstrijders.

 

Op basis van meer gerichte elementen van deze dossiers kunnen de onderzoekers bij het commissariaat nagaan of er in hun dossiers elementen zitten die nuttig kunnen zijn voor de lopende onderzoeken.

 

De internationale gerechtelijke samenwerking in dit soort dossiers is natuurlijk ver van evident.

 

Ten eerste, het vereist gerechtelijke samen­werking met Irak en vereist dus een bepaalde voorzichtigheid. Het brengt ook een aantal moeilijkheden met zich mee. Binnenkort is in het federaal parket een overleg gepland met een Iraakse delegatie om na te gaan hoe met Irak kan worden samengewerkt in het kader van de verschillende zaken met betrekking tot Irak die het federaal parket behandelt.

 

Ten tweede, er kunnen geen rechtshulpverzoeken naar Koerdistan worden verzonden omdat rechtshulpverzoeken worden gestuurd van staat naar staat.

 

Er bestaan echter nog andere kanalen om relevante informatie te verzamelen voor het onderzoek naar schendingen van het internationaal recht.  Zo onderhoudt het federaal parket talrijke contacten met ngo's alsook met buitenlandse gerechtelijke instanties in andere Europese landen die dezelfde soort zaken onderzoeken en ook met internationale instanties zoals de United Nations Investigated Team to promote accountability for crimes commited by Daesh in Iraq and the Levant (UNITAD). Er is ook het internationaal mechanisme ingesteld door de Algemene Vergadering van de VN voor de behandeling van ernstige misdaden van internationaal recht die in Syrië zijn gepleegd.

 

Dat zijn systemen die in de voorbije jaren wat betreft het uitwisselen van informatie over FTF'ers met het oog op hun vervolging en berechting absoluut hun deugdelijkheid hebben bewezen.

 

Voorts wil ik er nog op wijzen dat de Belgische rechtsinstanties over een beperkte extraterritoriale bevoegdheid beschikken voor misdaden die onder het internationaal recht vallen. Zij kunnen met name misdaden begaan door Belgische daders of door personen die op ons grondgebied verblijven, onderzoeken en vervolgen alsook de misdaden begaan tegen Belgische onderdanen of politieke vluchtelingen op het ogenblik van de feiten.

 

 Eva Platteau (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik zal uw antwoord nog eens goed moeten nalezen, want de geluidskwaliteit was niet 100 %. Ik heb alleszins begrepen dat het parket zeker al actief is op dit vlak.

 

Het is zeer belangrijk dat de waarheid aan het licht komt en dat de gepleegde misdaden zeker niet straffeloos blijven. Bij IS-strijders die al veroordeeld zijn, moeten wij ook bekijken aan welke andere daden zij zich eventueel schuldig hebben gemaakt om te zorgen voor gerechtigheid voor de slachtoffers van die vreselijke misdaden.

 

De voorzitster: Intussen is mevrouw Safai ook aangekomen. Mevrouw Safai, wenst u een repliek te geven? U hebt het antwoord wel niet helemaal gehoord.

 

 Darya Safai (N-VA): Mijnheer de minister, ik was aanwezig in de commissie voor Buitenlandse Betrekkingen en daardoor had ik wat vertraging.

 

Zoals wij allemaal weten, hebben de jezidi's een genocide ondergaan die in de geschiedenis altijd een bittere herinnering zal zijn aan de barbaarse ideologie van de islamisten die de jezidi's niet erkennen onder de categorie van de zogenoemde volkeren van het Boek. De jezidi's verwachten gerechtigheid en wij moeten hen daarin steunen. Het is onze taak als politici om ervoor te zorgen dat alle nodige instrumenten worden aangereikt, zodat wij tot gerechtigheid komen.

 

Onmenselijk gedrag, zoals genocide, terrorisme, slavernij en seksuele slavernij, moet zwaar worden bestraft, waar ook ter wereld. Wij moeten onze verantwoordelijkheid opnemen, zoals wij dat unaniem hebben gedaan met de resolutie over de erkenning en de vervolging van de tegen de Jezidi’s gepleegde genocidemisdaden en over hulp aan de jezidische bevolking.

 

Ook al vragen wij aan de regering om er snel werk van te maken, toch krijgen wij jammer genoeg signalen dat net het tegenovergestelde gebeurt en dat wij als land tekortschieten.

 

Tegelijkertijd worden er miljoenen euro's besteed om vrouwelijke IS-jihadi's terug te brengen naar wat men zogezegd hun land noemt, terwijl wij goed weten dat ze ons land heel bewust verlaten hebben om ertegen te strijden. Dit stelt ons erg teleur. Net deze IS-vrouwen hebben een grote bijdrage geleverd aan de seksuele slavernij voor hun mannen en ze worden er precies alleen maar voor beloond. Laat ons hopen dat het gerecht het dossier van deze criminelen ten gronde bestudeert en dat er zware straffen worden gegeven als duidelijk signaal tegen al diegenen die in strijd met onze westerse waarden door hun islamitische ideologie een volk willen uitroeien. Hopelijk volgt u de dossiers van deze criminelen op de voet. Wij zullen dit in ieder geval blijven volgen in de Kamer. Dit zijn wij ons geweten en het Westen verschuldigd, voor de jezidi's, voor het land en voor de mensheid.

 

Minister Vincent Van Quickenborne: Ik weet niet of mevrouw Safai mijn antwoord heeft beluisterd. Ik heb gewag gemaakt van ettelijke processen en vervolgingen die lopen. Ik feliciteer het federale parket opnieuw voor het feit dat men meer dan 450 mensen heeft veroordeeld voor terrorisme in ons land. Er is geen Europees land dat het beter doet dan België. De IS-vrouwen waarnaar u verwijst, zijn ook vaak veroordeeld. Elke vorm van terrorisme wordt door ons land zeer ernstig genomen en vervolgd. Betreffende de jezidi-gemeenschap is België ook zeer actief. Ik wil de mensen van het federaal parket nogmaals bedanken. Ik ben hen erkentelijk voor het werk dat zij verrichten.

 

De voorzitster: Mevrouw Safai heeft het antwoord van de minister inderdaad niet helemaal kunnen beluisteren.

 

 Darya Safai (N-VA): Het stelt mij echt teleur dat die IS-vrouwen hier zijn. Zij zijn de daders van die genocide, maar ook van die seksuele slavernij. Zij zijn hier bij ons. Daarom vraag ik dat ze wel zwaar gestraft worden. Maximum vijf jaar en dan vrijkomen is toch niet wat zij verdienen. Ik wil daarom alles van dichtbij opvolgen, ook al heb ik uw antwoord niet gehoord. Ik weet echter wel dat die IS-vrouwen hier zijn. Mijn repliek hield wel een teleurstelling in over wat er allemaal gebeurd is.

 

 Eva Platteau (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitster, als u mij toestaat, wil ik toch even reageren op mijn collega.

 

Deze regering heeft zich geëngageerd om vooral kinderen uit de kampen terug te halen. De vrouwen in kwestie worden gestraft. Als hun betrokkenheid bij die slavernij vaststaat, moet het gerecht zijn werk kunnen doen en moet dat worden bestraft. Ik wil echter opmerken dat het gaat om onschuldige kinderen die in kampen zitten. Elke vorm van mensen­rechtenschending moet worden bestreden. Die kinderen mogen niet het slachtoffer worden van de daden van hun ouders.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Questions jointes de

- Vanessa Matz à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La rénovation urgente du palais de justice de Verviers" (55021055C)

- Julie Chanson à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le palais de justice de Verviers" (55021099C)

- Malik Ben Achour à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le devenir du palais de justice de Verviers" (55021237C)

Samengevoegde vragen van

- Vanessa Matz aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De dringende renovatie van het gerechtsgebouw te Verviers" (55021055C)

- Julie Chanson aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het gerechtsgebouw te Verviers" (55021099C)

- Malik Ben Achour aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De toekomst van het gerechtsgebouw van Verviers" (55021237C)

 

 Vanessa Matz (cdH): Monsieur le Ministre, l'ancien palais de Justice de Verviers est en cours de démolition en raison de son état de délabrement à un point tel qu'il représentait un danger pour le personnel judiciaire mais aussi pour les justiciables.

 

Ces travaux de démolition ne semblent malheureusement accompagnés d'aucun projet de travaux de rénovation : en effet, la nouvelle aile va subir le même sort alors qu'elle ne date que de 1994.

 

Le Ministre Geens, lors d'une question que je lui posais avait certifié que des plans existaient pour Verviers , qu'un immeuble avait été acquis de plus de 2000 mètres carrés et de 657 mètres carrés et que des travaux seraient réalisés dans un délai le plus bref possible dans une finalité de Justice.

 

La situation à Verviers devient invivable sur le plan des activités judiciaires et donc des justiciables.

 

Il nous revient que vous souhaiteriez rassembler les activités à Liège, ce qui serait une catastrophe pour les justiciables et les avocats de Lierneux, Stavelot, Spa, Malmedy, etc… Ce serait également bien loin de votre volonté de préserver la proximité des lieux de Justice comme vous l'avez encore affirmé en commission ce 21 septembre.

 

Or, des solutions existent pour aménager la poursuite des activités judiciaires sans gros investissements et auxquels tous les acteurs sont prêts à s'adapter pour autant que les activités puissent se poursuivre à Verviers.

 

Le retour à de bonnes conditions d'accueil du justiciable et de protection du personnel judiciaire dans les lieux de Justice dignes et sains est fondamental pour l'administration d'une bonne justice.

 

Quelles sont vos intentions précises par rapport au maintien complet des lieux de Justice à Verviers ?

Pouvez-vous nous faire connaitre les différentes phases qui seront mises en place pour la rénovation des lieux de justice de Verviers et dans quels délais précis elles pourront  être réalisées ?

 

Dans l'attente de ces rénovations, quelles sont les mesures que vous allez prendre, dans les bâtiments de Verviers,  pour assurer un fonctionnement digne et respectueux tant du personnel judiciaire que des justiciables des institutions judiciaires de Verviers  ?

 

 Julie Chanson (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, aujourd’hui, l’ancien palais de Justice de Verviers est en cours de démolition en raison de son état de vétusté. En effet, il semble que cette opération soit devenue inévitable tant l’état de délabrement présentait un problème de sécurité pour le personnel y travaillant que pour les justiciables. Cette situation inquiète. En effet, il semblerait que la phase de démolition ne soit pas accompagnée d’un projet de rénovation.

 

Par ailleurs, permettez-moi de m’interroger quant au maintien d’un pôle "justice" au sein de la cité lainière. En effet, il me revient qu’il y aurait dans votre chef une volonté de transférer les activités judiciaires verviétoises vers un pôle unique à Liège. Ce qui, à mon sens, serait dommageable pour les justiciables mais également pour les avocats de l’arrondissement judiciaire. Par ailleurs, cela semble en contradiction avec une volonté affirmée de préserver une Justice de proximité.

 

 Pouvez-vous m’indiquer quelles sont précisément vos intentions quant au maintien d’un pôle de justice à Verviers?

 

Si tel est le cas, pouvez-vous m’indiquer les intentions quant à la rénovation des lieux ? Différentes phases sont-elles à l’étude ? Des délais sont-ils envisagés ?

 

Dans l’attente, quelles mesures seraient mises en place pour assurer le bon fonctionnement des institutions judiciaires de Verviers ?

 

 Malik Ben Achour (PS): Monsieur le ministre, le chantier de démontage de la toiture et du plancher du dernier étage de l'aile Janson du palais de justice de Verviers est en cours. C'est une opération délicate, qui prend du temps, puisque ce qui est déconstruit devra en bonne partie être reconstruit à l'identique.

 

Cette opération a suscité beaucoup d'émotion parmi la population verviétoise puisque, vous le savez car je vous ai déjà interrogé à de multiples reprises sur le sujet, l'édifice dont nous parlons occupe une place importante dans le tissu urbain et patrimonial de Verviers et dans le cœur de ses habitants. L'inquiétude est d'autant plus grande que le moment de la reconstruction ne peut encore être établi avec certitude puisque nous attendons la finalisation du programme général des besoins de justice de Verviers et les arbitrages du masterplan.

 

La semaine dernière, le secrétaire d'État en charge de la Régie des Bâtiments s'est dit en faveur de l'option de la "rénovation-reconstruction". Mais de ce côté-là aussi, on attend une décision quant aux services judiciaires qui seront maintenus à Verviers, ainsi que sur l'enveloppe budgétaire qui devrait être affectée à cette opération.

 

Je souhaiterais dès lors vous demander, monsieur le ministre, si le programme général des besoins - dont vous me disiez en juin dernier qu'il devrait, après analyse par la Régie, être soumis à l'avis de l'Inspection des finances - et le masterplan des bâtiments judiciaires sont désormais achevés? Dans l'affirmative, quelles en sont les orientations pour Verviers?

 

 Vincent Van Quickenborne, ministre: Chers collègues, je vous remercie pour vos différentes questions.

 

Pour ce qui concerne l'actuel palais de justice, la Régie des Bâtiments vient de terminer les travaux de démolition de la toiture de l'aile Janson. À présent, la dalle qui forme le deuxième étage de l'aile Janson est en cours d'enlèvement.

 

Le palais de justice historique de Verviers a été construit entre 1830 et 1853 et présente la particularité d'avoir plusieurs ailes. La rénovation d'une des ailes, à savoir l'aile Janson, se déroule en quatre phases dont les deux premières sont achevées, c'est-à-dire les travaux de toiture et le démontage du plancher du deuxième étage. La troisième phase est actuellement en cours.

 

La quatrième phase, c'est-à-dire le démontage du plancher du premier étage, sera exécutée l'année prochaine. Pour connaître la date de commencement de la quatrième phase, on attend encore l'autorisation du gouvernement wallon. Les collaborateurs ne doivent pas être transférés dans un autre bâtiment durant ces travaux.

 

La Régie des Bâtiments prévoit encore une rénovation complète de l'entièreté de l'ancien palais de justice, c'est-à-dire des zones des trois autres ailes. La période d'étude et de rénovation est prévue à partir de 2022. Durant ces travaux, une ou plusieurs sections seront transférées à la rue de Dison.

 

Vous m'avez bien compris. Chers collègues, je peux vous rassurer. Après de nombreuses réunions, nous avons décidé de garder tous les services  judiciaires à Verviers. D'après le masterplan prévu pour Verviers, la rénovation totale du palais de Justice et de l'annexe existante sera prévue. Le programme des besoins est basé sur le maintien de tous les services judiciaires dans la constellation telle qu'elle est actuellement active à Verviers.

 

Enfin, la question de savoir quels services judiciaires devront être transférés rue de Dison pendant les travaux de rénovation devra être tranchée en concertation avec les différents chefs de corps. Voici ma réponse.

 

 Vanessa Matz (cdH): Merci monsieur le ministre, et surtout merci pour ce message rassurant.

 

En effet, il avait été, un moment donné, question d'un souhait de votre part que les activités soient rassemblées à Liège, ce qui allait totalement à l'encontre, non seulement de la qualité du service aux justiciables, vu le périmètre à couvrir pour des communes comme Lierneux, Stavelot ou Spa-Malmédy, mais aussi à l'encontre des déclarations de justice de proximité que vous aviez encore énoncées le 21 septembre dernier. Nous voilà en tous cas rassurés sur cette question. C'était la principale question qui vous était adressée, puisque le reste dépend évidemment de la Régie des Bâtiments. Mais vous avez pris soin de remettre en perspective les différentes phases des travaux et l'endroit dans lequel les services pourraient  être rassemblés, même si à l'heure actuelle, on ne sait pas encore desquels il s'agira; le principal est bien sûr que les activités judiciaires restent à cet endroit. Je vous remercie. 

 

 Julie Chanson (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, merci pour votre réponse rassurante.

 

J'entends que l'arrondissement  judiciaire verviétois continuera à avoir un pôle de justice de proximité dans la cité lainière et je pense que c'est une bonne chose, d'une part pour les acteurs de la justice, mais aussi pour les justiciables. Je vous remercie donc de confirmer cette volonté pour notre arrondissement.

 

 Malik Ben Achour (PS): À mon tour de remercier chaleureusement le ministre qui, sur ce dossier,  a accompli son travail. Il a compris les besoins des Verviétois et la position et le souhait des acteurs de la justice à Verviers, qui avaient besoin de garder un pôle de justice fort. Cette décision de principe est évidemment très importante, il reste bien sûr à assurer la bonne rénovation du palais de justice qui est en effet un bâtiment ancien. Il est structurellement fragile, ayant été détruit par les résistants à l'époque où l'occupant allemand y avait établi son quartier général. Il reste du travail sur ce dossier, de même que sur celui de la prison, pour pérenniser le pôle justice à Verviers.

 

Je profite de cette occasion pour remercier votre cabinet et vos collaborateurs, monsieur le ministre, qui ont fait un travail vraiment important dont j'ai été le premier témoin. On les oublie parfois, mais vous avez su, monsieur le ministre, vous entourer de collaborateurs de grande qualité et nous avons pu en profiter sur Verviers.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Samengevoegde vragen van

- Melissa Depraetere aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Brouwerijcontracten" (55020868C)

- Melissa Depraetere aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Brouwerijcontracten" (55021266C)

Questions jointes de

- Melissa Depraetere à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les contrats de brasserie" (55020868C)

- Melissa Depraetere à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les contrats de brasserie" (55021266C)

 

 Melissa Depraetere (Vooruit): Heel wat horeca-uitbaters zijn via de handelshuur of op een andere manier gebonden aan een contract voor drankafname. Concreet riskeren zij daardoor sancties indien zij bepaalde afname-hoeveelheden niet behalen. Eind 2015 werd hierover een gedragscode vastgelegd tussen de horecasector en de brouwerijsector/drankenhandelaars. De gedragscode voorziet bijvoorbeeld dat een beding in een handelshuur waarbij een eenzijdig recht wordt gegeven aan een verhuurder/brouwerij om de overeenkomst te beëindigen als de huurder/horeca-uitbater de afnameplicht niet nakomt, verboden is, behalve indien er sprake is van ernstige fout of tekortkoming van de huurder/horeca-uitbater.

 

Daarnaast zijn er ook algemene regels rond onrechtmatige bedingen in B2B-contracten, zoals voorzien in het WER. Elk beding van een overeenkomst gesloten tussen ondernemingen dat, alleen of in samenhang met één of meer andere bedingen, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen, is onrechtmatig.

 

De Handelshuurwet voorziet geen gelijkaardige bepaling. In de Handelshuurwet is enkel een minnelijke beëindigingsmogelijkheid voorzien. Bij de beëindiging van een handelshuurcontract “op elk moment“ wordt op grond van de Handelshuurwet een rechter ingeschakeld. In de handelshuurwet staat met name: “Partijen kunnen te allen tijde de lopende huur eveneens beëindigen, op voorwaarde dat hun akkoord wordt vastgesteld bij een authentieke akte of bij een verklaring voor de rechter afgelegd.”

 

Is een beding dat de beëindiging voorziet van het contract bij het niet-naleven van afnameverplichtingen zoals hierboven beschreven wettelijk afdwingbaar en uitvoerbaar door de verhuurder/brouwerij?

 

In de handelshuurwet staat: “Partijen kunnen te allen tijde de lopende huur eveneens beëindigen, op voorwaarde dat hun akkoord wordt vastgesteld bij een authentieke akte of bij een verklaring voor de rechter afgelegd.” Wat is de exacte rol van de rechter in deze? Keurt de rechter de beëindiging goed? Bekijkt hij de redenen en beoordeelt hij die? De Handelshuurwet spreekt namelijk enkel over een “verklaring” voor de rechter.

 

In de rechtsleer staat evenens: Aangezien het gemeen recht van toepassing blijft op de handelshuurcontracten in zoverre de bijzondere Handelshuurwet er niet van afwijkt, kan aan een handelshuur vóór het verstrijken van de overeengekomen periode van ten minste negen jaar een einde komen door ontbinding wegens wanprestatie van één der partijen (art. 1184 en 1741 BW). Kan het niet nakomen van een afnameverplichting worden aanzien als een wanprestatie?

 

Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw Depaetere, dit is een veeleer technisch antwoord, ik zal het u zeker nog eens sturen. We baseren ons natuurlijk op de rechtspraak die dienaangaande is uitgesproken.

 

Het lijkt erop dat in de rechtspraak het wettelijke karakter van dergelijke clausules aanvaard wordt. Het Hof van Cassatie paste immers in 2010 het leerstuk van het rechtsmisbruik toe op de nakoming en de gevolgen van een dergelijke afnameverplichting. Dit is het arrest van 1 oktober 2010. Het hof van beroep van Antwerpen oordeelde al in 2000 dat er sprake kan zijn van overmacht indien de feitelijke omstandigheden een onoverkomelijk en blijvend beletsel vormen voor de verdere naleving van de afnameverplichting die in de brouwerij­overeenkomst is opgenomen. Aangezien de voornoemde rechtscolleges toepassing hebben gemaakt van deze rechtsfiguren, specifiek met betrekking tot de afnameverplichting, zou men kunnen stellen dat hier impliciet de geldigheid van deze bedingen wordt bevestigd. Volledigheidshalve dient te worden opgemerkt dat de wet van 4 april 2019 een aantal bepalingen heeft toegevoegd in het Wetboek van Economisch Recht die onder meer onrechtmatige bedingen tussen ondernemingen aan banden wil leggen. Desgevallend is het aan de rechter om de geldigheid van afnameclausules te beoordelen in het licht van deze bepalingen.

 

De bepaling in uw tweede vraag heeft betrekking op de specifieke situatie van vervroegde beëindiging bij wederzijds akkoord. Deze wijze van beëindiging is verbonden aan een belangrijke vormvoorwaarde om bedrog of repressie ten overstaan van de handel te voorkomen. Het akkoord dient namelijk opgenomen te zijn in een authentieke akte of een verklaring voor de rechter. De rechter zal moeten oordelen of de instemming door de huurder met de vervroegde beëindiging bewezen is. Dit bewijs zou onder meer kunnen worden afgeleid uit de vrijwillige uitvoering van de beëindigingsovereenkomst. De rechter lijkt in dezen dus een zekere appreciatiemarge te bezitten wat betreft het bewijs van bestaan van wederzijds akkoord. Deze bepaling is enkel nog onverkort van toepassing in het Vlaams Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Voor het Waals Gewest bepaalt artikel 3, vierde lid sedert het decreet van 15 maart 2018 dat partijen te allen tijde de lopende huur eveneens kunnen beëindigen, op voorwaarde dat een akkoord wordt vastgesteld bij een ter registratie aangeboden schriftelijk document. Specifieke regels betreffende handelshuur vormen sedert 2014 immers een bevoegdheid die toekomt aan de Gewesten.

 

De geldigheid van de afnameverplichting lijkt door de rechtspraak te worden aanvaard. In het licht van artikel 1184 van het Oud Burgerlijk Wetboek heeft het Hof van Cassatie onlangs geoordeeld dat hoewel "volgens artikel 1184, eerste lid van het oud burgerlijk wetboek, de ontbindende voorwaarden altijd stilzwijgend begrepen is in wederkerige contracten, voor het geval dat een van de partijen haar verbintenis niet nakomt", het toekomt aan de rechter die zich dient uit te spreken over de vordering tot ontbinding "om de omvang en de draagwijdte van de door de partijen aangehaalde verbintenis te onderzoeken en in het licht van de feitelijke omstandigheden te beoordelen of de ingeroepen tekortkoming ernstig genoeg is om de ontbinding uit te spreken." Ik citeer opnieuw: "om de omvang en draagwijdte van de door de partijen aangegane verbintenissen te onderzoeken en in het licht van de feitelijke omstandigheden te beoordelen of de ingeroepen tekortkoming ernstig genoeg is om de ontbinding uit te spreken". Dit komt uit het cassatiearrest van 7 januari 2021.

 

De beoordeling of een bepaalde tekortkoming een wanprestatie uitmaakt, die de beëindiging van de overeenkomst rechtvaardigt, behoort aldus tot de feitenrechter.

 

In dit kader dient ook te worden gewezen op artikel 1762bis van het Oud Burgerlijk Wetboek, dat kadert binnen de algemene regels betreffende de huur van onroerende goederen. Dat artikel bepaalt dat de uitdrukkelijke ontbindende voorwaarde voor niet geschreven wordt gehouden.

 

Bij de huur van gebouwen vereist de tenuitvoerlegging van een ontbindende clausule in een huurovereenkomst altijd de voorafgaande tussenkomst van de rechter.

 

Ik zal u het antwoord ook schriftelijk bezorgen.

 

 Melissa Depraetere (Vooruit): Mijnheer de minister, het is inderdaad een technische kwestie, maar uw antwoorden waren toch verhelderend voor ons werk in de commissie voor Economie.

 

Het zou inderdaad handig zijn om uw antwoord ook schriftelijk te ontvangen, omdat ik niet alle data kon noteren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Samengevoegde vragen van

- Ellen Samyn aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De aanhouding van Carles Puigdemont" (55021067C)

- Peter De Roover aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De arrestatie van de heer Puigdemont" (55021106C)

Questions jointes de

- Ellen Samyn à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'arrestation de Carles Puigdemont" (55021067C)

- Peter De Roover à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'arrestation de M. Puigdemont" (55021106C)

 

 Peter De Roover (N-VA): Mijnheer de minister, het verhaal van Carles Puigdemont is bekend. Sinds het indienen van de vraag is er nog een kleine wijziging omdat hij intussen terug op Belgisch grondgebied verblijft. Zo vernemen wij althans. Het neemt niet weg dat het zwaard van Damocles boven zijn hoofd blijft hangen.

 

Ik wil beklemtonen dat we niet mogen vergeten dat deze persoon 25 jaar gevangenis riskeert omdat hij op een vreedzame manier een bepaald politiek project probeert te verwezenlijken. Wat ons standpunt of het uwe is, is daarbij niet ter zake doende. Het gaat over het feit zelf. Ik was aanwezig in Barcelona op het ogenblik van het referendum. Dat was een uiting van een groot burgerengagement en het is onwaarschijnlijk dat zoiets in een rechtstaat zou kunnen leiden tot 25 jaar gevangenisstraf.

 

De problematiek van zijn onschendbaarheid is wat ingewikkeld geworden. Het Europees Hof van Justitie heeft duidelijk gemaakt dat hij niet gearresteerd of uitgeleverd mag worden zolang de procedure of het geschil loopt dat hij aanhangig heeft gemaakt. Bijgevolg zou een Spaans aanhoudingsbevel een ongeldige basis vormen om over te gaan tot arrestatie of zelfs uitlevering.

 

Kunt u ons duidelijkheid verschaffen over de legitimiteit van het Spaanse aanhoudingsbevel, internationaal, in het licht van de uitspraken van het Hof van Justitie?

 

Zult u zich, op Europees niveau en/of bilateraal, in verbinding stellen met Italië en Spanje om hen aan te sporen om de regels te eerbiedigen?

 

Welke middelen heeft Justitie ter beschikking om de heer Puigdemont, die verblijfsrecht in ons land geniet, in zijn strijd om democratie en vrije meningsuiting bij te staan? Ik weet hoe gehecht u bent aan de mensenrechten en ik hoop in u een bondgenoot te vinden.

 

 Ellen Samyn (VB): Mijnheer de minister, collega De Roover heeft de situatie al geschetst. Ik heb hierover enkele vragen.

 

Wat is de huidige stand van zaken?

 

Hoe zult u er vanuit België op toezien dat, indien Carles Puigdemont zou worden uitgeleverd en gevangengezet, zijn rechten zullen worden gegarandeerd? Welke garanties zijn er überhaupt?

 

Uit internationale rapporten konden wij reeds vernemen dat Spanje de principes van de rechtsstaat miskent ten aanzien van minderheden met een politieke mening die ingaat tegen het Spaans staatsnationalisme. Zult u bij uw Spaanse collega aandringen op een eerlijk proces, indien de heer Puigdemont zou worden uitgeleverd? Zult u dat tevens aankaarten op Europees niveau?

 

Minister Vincent Van Quickenborne: Geachte leden, de recente arrestatie van de heer Puigdemont in Italië lijkt in schril contrast te staan met het feit dat hij in ons land een vrij man was. Na de opheffing van de parlementaire onschendbaarheid die op 9 maart 2021 werd goedgekeurd tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement heeft de verdediging van de heer Puigdemont een beroep tot nietigverklaring tegen die beslissing ingesteld en een verzoek tot vaststelling van voorlopige maatregelen ingediend, inzonderheid met het oog op de opschorting van de gevolgen van de opheffing van de onschendbaarheid in afwachting van een beslissing van het Hof van Justitie van de EU.

 

In een beschikking van 30 juli 2021 werd het verzoek tot vaststelling van voorlopige maatregelen verworpen, met als reden dat het risico op een aanhouding en derhalve op een nadeel voor de verzoeker niet met voldoende zekerheid was aangetoond. In de beschikking worden verschillende vaststellingen aangevoerd om tot die conclusie te komen. De opheffing van de onschendbaarheid leidt niet ipso facto tot de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel. Dat blijkt uit de niet-tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel dat werd uitgevaardigd tegen een andere Catalaanse leider. De beslissing tot niet-tenuitvoerlegging heeft het Spaanse gerechtshof ertoe gebracht een reeks prejudiciële vragen in te dienen bij het Hof van Justitie van de EU, wat de facto heeft geleid tot de opschorting van de procedure tot tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel.

 

De heer Puigdemont is opnieuw in vrijheid gesteld en teruggekeerd naar ons land. Het is thans aan de Italiaanse overheid om zich te buigen over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel en zij moet daarbij rekening houden met alle elementen van de zaak. De heer Puigdemont heeft trouwens verklaard dat hij zich ter beschikking van het Italiaanse gerecht zou houden.

 

In de huidige situatie staat niet vast dat de Italiaanse overheid zal beslissen om de heer Puigdemont over te dragen. De Italiaanse overheid zal zich in alle onafhankelijkheid en in het licht van alle elementen van de zaak uitspreken, met inbegrip van de prejudiciële vragen betreffende de tenuitvoerlegging en van de verwachte verduidelijking van het Hof van Justitie van de EU. De zaak is momenteel dus in handen van de gerechtelijke instanties. Als minister wacht ik in alle sereniteit en in volle vertrouwen de afloop van de procedures af.

 

 Peter De Roover (N-VA): Mijnheer de minister, ik begrijp de scheiding der machten. Dat beperkt uw mogelijk optreden, dat spreekt voor zich.

 

Wat gezien wordt als een niet-accuut gevaar, kan echter heel snel ombuigen in een daadwerkelijke aanhouding. Dat betekent dat wij ons tegenover andere EU-lidstaten soms wel actief uitspreken, en niet onterecht, omdat een aantal basisbeginselen in het gedrang komen. Ik denk dat dit hier ook het geval is.

 

Bovendien is er wel degelijk die situatie bij het Europees Hof van Justitie, waarbij het belangrijk is dat de naleving ervan door onze instanties mee wordt gegarandeerd. Dat is iets wat vandaag op tafel ligt.

 

Ik mag toch hopen dat u de volle ruimte die daarvoor mogelijk is in uw functie, met respect voor de scheiding der machten, zou benutten.

 

 Ellen Samyn (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Zoals u ongetwijfeld weet volgt mijn partij de evolutie van dit dossier van nabij op. Intussen werd Carles Puigdemont vrijgelaten. Hij zal zich inderdaad begin oktober terug naar Italië moeten begeven omwille van het feit dat men zich nog moet buigen over het Europees aanhoudingsbevel van Spanje en de vraag of hij zal worden uitgeleverd of niet.

 

Het blijft echter hallucinant hoe men zelfs in de Europese Unie, waar traditionele partijen de mond vol hebben van mensenrechten overal ter wereld, amper wakker ligt van de vervolging van Catalaanse volksnationalisten. Vaak worden deze feiten gewoon geminimaliseerd.

 

Gezien het feit dat Carles Puigdemont al geruime tijd in België verblijft, hoop ik dat u samen met uw bevoegde collega's mee zult waken over een eerlijke en correcte rechtsgang.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitster: De vragen nrs. 55021011 en 55021098 van de heer Van Hecke worden uitgesteld.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.41 uur.

La réunion publique de commission est levée à 16 h 41.