Dialogue interparlementaire Climat |
Interparlementaire Klimaatdialoog |
du Mardi 14 décembre 2021 Après-midi ______ |
van Dinsdag 14 december 2021 Namiddag ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.05 uur en voorgezeten door de heer Christian Leysen.
La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 05 et présidée par M. Christian Leysen.
01 Debriefing COP26: exposé de M. Peter Wittoeck, Chef du Service Changements climatiques, SPF Santé publique, Sécurité de la Chaîne alimentaire et de l'Environnement et échange de vues.
01 Debriefing COP26: toelichting door de heer Peter Wittoeck, Diensthoofd Klimaatverandering, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu en gedachtewisseling.
De voorzitter: Beste collega's, als gastvoorzitter in deze hybride vergadering, verwelkom ik u voor deze vergadering van de interparlementaire klimaatdialoog.
Je souhaite
la bienvenue à tous les parlementaires de toutes les régions.
Ich begrüsse sehr
herzlich Karl-Heinz Lambertz, Parlamentspräsident der Deutschsprachigen
Gemeinschaft, für die Sitzung des interparlamentarischen Klimadialogs.
Er werd afgesproken dat de interparlementaire klimaatdialoog tot het einde van dit jaar wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van het Vlaams Parlement, met name de heer Philippe Muyters. Aangezien de heer Muyters verontschuldigd is, wordt hij ad interim vervangen door de heer Andries Gryffroy, aan wie ik het woord en het voorzitterschap van deze vergadering verleen.
Voorzitter:
Andries Gryffroy.
Président:
Andries Gryffroy.
De voorzitter: Bedankt, collega Leysen.
Geachte collega's, ik vond het nuttig om na de COP26 te Glasgow nog even te reflecteren, vandaar deze vergadering. De heer Muyters kan niet voorzitten, want door een operatie die hij moest ondergaan, is hij even buiten strijd.
Het is de bedoeling dat wij eerst luisteren naar de toelichting van de heer Wittoeck, die de resultaten zal weergeven van de uiteindelijke beslissingen op de COP26. Daarna geef ik het woord aan de delegatieleiders van de parlementen voor hun bevindingen en commentaar. Vervolgens krijgen de overige leden het woord volgens het systeem-D'Hondt. De heer Wittoeck krijgt daarna opnieuw het woord.
01.01 Peter Wittoeck: Mijnheer de voorzitter, geachte leden, ik dank u eerst en vooral voor uw uitnodiging. Ik zal proberen toe te lichten wat er in Glasgow, ondertussen al meer dan een maand geleden, is beslist tijdens de 26e COP van het VN-Klimaatverdrag.
Even ter herinnering, de COP in Glasgow is de vijfde sinds de aanneming van het klimaatakkoord van Parijs, dat sedertdien geldt als het kader voor het internationaal klimaatbeleid.
Mijn eerste slide brengt in herinnering hoeveel, of eigenlijk hoe weinig, vooruitgang er is geboekt tijdens al die voorbije COP's sedert het akkoord van Parijs, met een quote van VN-secretaris-generaal Guterres na de uitkomst van de voorgaande COP, de COP25 in Madrid, onder het toenmalig voorzitterschap van Chili.
De recentste COP, de COP26 in Glasgow, was een van de grootste ooit, met meer dan 40.000 fysieke deelnemers, wat in coronatijden al zeker een heel grote COP genoemd mag worden, en met zoals altijd ook een heel groot aantal waarnemers van de bredere ngo-gemeenschap en de internationale gemeenschap.
Alok Sharma, de voorzitter van de COP26, had midden dit jaar al vier doelstellingen aangekondigd.
Ten eerste, waarborgen dat we het streefdoel van 1,5 graden uit het akkoord van Parijs binnen bereik houden. Daarom moeten we zeker stellen dat we wereldwijd naar netto nulemissies kunnen gaan tegen het midden van de eeuw.
Zoals altijd was ook het adaptatiebeleid een belangrijke prioriteit voor deze COP, dat is de aanpassing van de gemeenschappen en ecosystemen aan de nu al onvermijdelijke gevolgen van klimaatverandering.
Het financieren van klimaatactie, vooral in ontwikkelingslanden, was de derde door het Britse voorzitterschap naar voren geschoven prioriteit.
Daarna stond de verdere afronding op de agenda van de uitvoeringsregels voor de Overeenkomst van Parijs, het Paris Rulebook, waar nog een aantal belangrijke zaken open stonden.
Er werd gefocust op de onderhandelingen zelf. Ondanks corona en het feit dat we niet fysiek zijn kunnen samenkomen, zijn er toch veel onlinevergaderingen geweest, en is er behoorlijk wat vooruitgang geboekt in de onderhandelingen zelf en rond de onderhandelingsteksten.
Het viel daarnaast op dat het Britse voorzitterschap in de voorbereiding tijdens het volledige voorbije jaar heel erg inzette op een aantal campagnes, vaak sectoriële acties en acties op het terrein. Een aantal campagnes werd opgezet rond de thema's die u net zag verschijnen. Ik geef u een overzicht van een aantal resultaten van deze campagnes, maar ik zal ze niet allemaal overlopen.
Het Britse voorzitterschap voerde campagnes ten aanzien van zowel partijen en staten als een aantal privéspelers, bijvoorbeeld in de sfeer van internationale financiering. De voornaamste politieke verklaringen die het resultaat zijn geweest van dat jaar campagne voeren rond de thema's lagen voor sommigen niet makkelijk, voor anderen dan weer wel. Eén ervan kon België niet onderschrijven.
De belangrijkste verklaringen die werden goedgekeurd op de World Leaders Summit, dus de eerste twee dagen van de COP, in aanwezigheid van heel veel staatshoofden en regeringsleiders, zijn onder andere het stopzetten van ontbossing tegen 2030 door in totaal 137 landen die meer dan 90% van het wereldwijde bosareaal op hun grondgebied hebben.
Een belangrijke prioriteit voor het Britse voorzitterschap inzake de eerste hoofddoelstelling van de COP, was het uitfaseren van het gebruik van steenkool.
Een campagne die niet zozeer door het Britse voorzitterschap zelf werd gevoerd, maar die er wel mee door werd ondersteund, was een initiatief van de VS en van de Europese Unie, waarmee men zoveel mogelijk landen de doelstelling wou doen aannemen om de methaanemissies met 30 % te reduceren tussen 2020 en 2030.
Tot slot was er de meest in het oog springende en belangrijkste verklaring inzake emissiereducties. Door die verklaring hebben 38 landen en ook een aantal privéspelers, waaronder 30 % van de wereldwijde autoproducenten, zich geëngageerd om de verkoop van nieuwe personenwagens en bestelwagens met verbrandingsmotoren tegen 2040, of vroeger, stop te zetten. Op de belangrijkste markten gebeurt dat zelfs nog eerder, tegen 2035.
Daarnaast wil ik nog twee elementen kort toelichten, de zogenaamde Glasgow Breakthroughs en een politieke verklaring die meer bij de onderhandelingen speelde dan op het terrein, de Leaders' Statement van de High Ambition Coalition. In totaal hebben 40 landen de Glasgow Breakthroughs onderschreven, waaronder België. Zij zullen werken in een aantal sectoren, namelijk elektriciteitsproductie, personen- en bestelwagens, staal, waterstof en landbouw.
Deze Glasgow Breakthroughs doen wat veel van de andere verklaringen niet doen, iets wat in het verleden vaak hun zwakte was, namelijk een proces uittekenen voor de verdere opvolging van de uitvoering van de verklaringen.
De recentste evaluatie van de Climate Action Tracker is u hopelijk bekend. De CAT is een internationaal instituut dat al jaren analyseert welke vooruitgang er wordt geboekt met het realiseren van de mitigatiedoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs.
De kloof tussen de NDC's, ook Pledges and Targets genoemd, en een traject naar anderhalve graad binnen Horizon 2030 werd door de CAT geanalyseerd in september 2020. Wanneer wij daar de impact bij rekenen van de nieuwe Nationally Determined Contributions (NDC) die sedertdien bij de Verenigde Naties zijn ingediend, wordt de kloof al kleiner. Wanneer wij er ook nog de central initiatives bij rekenen, wordt de kloof significant kleiner, hoewel er nog steeds een kloof blijft.
Zoals ik al opmerkte, was er één verklaring bij de verklaringen die ik u toonde die veeleer op de onderhandelingen sloeg dan op actie op het terrein, met name de Leaders' statement van de High Ambition Coalition. De voornaamste elementen in termen van mitigatie zijn het uitfaseren van fossiele brandstoffen, methaanemissie-adaptatie, een groot deel financiering en loss and damage. Ik zal ze niet allemaal overlopen.
De High Ambition Coalition Leaders' Statement werd goedgekeurd tijdens de World Leaders Summit en was bedoeld als een impuls voor de onderhandelingen. Ze is onder meer onderschreven door de Europese Commissie, door president Biden van de Verenigde Staten en door de meeste West-Europese landen afzonderlijk. Een notoire uitzondering is Zweden, dat van oordeel was dat de verklaring niet ambitieus genoeg was, met name over de manier waarop de bepaling inzake steenkool of unabated coal is geformuleerd. Die bepaling was voor Zweden niet ambitieus genoeg. België heeft ook niet getekend, omdat de drie Gewesten en de federale overheid het in ons land niet eens werden om dat te doen.
Naast de vier doelstellingen en de belangrijkste uitkomsten daarvan was er echter nog een vijfde element dat ik hier eerst nog wil aanraken, met name de wetenschappelijke basis voor het beleid, die voor het eerst sinds lang opnieuw is bevestigd door de COP. Tijdens de vorige COP's was dat niet mogelijk. U herinnert zich misschien dat het in Katowice in 2018 zelfs niet mogelijk was om het toen net verschenen rapport van het IPCC over het streefdoel van anderhalve graad te verwelkomen. Die fout in het systeem, indien ik dat op die manier mag benoemen, is nu terdege gecorrigeerd door de COP26.
Wat was de boodschap? Het belang van de wetenschap, het verwelkomen van de recentste wetenschappelijke rapporten, een uitnodiging aan het IPCC om het tweede en derde deel van zijn zesde assessment report ook op de volgende COP te presenteren, een echo van de boodschappen in de rapporten van het IPCC en andere boodschappen van uiterste bezorgdheid, en de boodschap dat er in dit decennium - the critical decade, die woorden komen op verschillende plaatsen in de beslissingen van de COP terug - versterkte ambitie en actie moeten komen.
De doelstelling om naar nettonulemissies te streven tegen het midden van de eeuw, om 1,5°C binnen bereik te houden, is bewaarheid geworden. U ziet hier een uittreksel uit een van de teksten van het Glasgow Climate Pact, de titel die de politieke beslissingen van de COP hebben gekregen, om naar nettonulemissie te gaan tegen het midden van de eeuw en om landen op te roepen om ambitieuze doelstellingen voor te stellen voor 2030, dus aan het einde van dit critical decade.
De context waarin dat gebeurt, is het ambitiemechanisme van de Overeenkomst van Parijs, met elke vijf jaar een global stocktake, telkens twee jaar later gevolgd door het indienen van nieuwe Nationally Determined Contributions. Die ambitiecyclus heeft zijn eerste draai reeds gekregen in 2018, met als doel dat de partijen bij de overeenkomst tegen 2020 nieuwe of geüpdatete NDC's zouden indienen. Tussen 2018 en 2020 was de verwachting dat de COP's vanuit de internationale gemeenschap aan individuele partijen een signaal zouden geven dat dit van hen verwacht werd. Dat bleek onmogelijk tijdens de twee laatste COP's, in Katowice en Madrid. Dat maakte van Glasgow eigenlijk een soort van baken van ambitie, een soort eindpunt, een soort eindmeet in de race naar ambitieuzere NDC's tegen 2020.
De Europese Unie heeft, zeker sinds het aantreden van de Commissie-Von der Leyen, echt het voortouw genomen en heeft haar NDC, die tot dan een emissiereductie van 40 % betrof, verhoogd naar een emissiereductie van 55 % in de context van een klimaatneutraal Europa tegen 2050.
Ook de Verenigde Staten hebben een nieuwe NDC neergelegd, met als doel het halveren van de emissies tegen het einde van dit decennium, tegen 2030 dus, en het realiseren van een nettonuluitstoot vóór 2050.
Ook China, nog een belangrijke speler en de grootste uitstoter, had al in 2020 aangekondigd een nieuwe NDC te zullen indienen, waarbij de doelstelling was om zijn emissies te laten pieken vóór 2030 en om vanaf ten laatste 2030 zijn emissies te reduceren in de richting van koolstofneutraliteit, met 2060 als deadline. China heeft die politieke aankondiging door president Xi Jinping van iets meer dan een jaar geleden vlak voor de COP vertaald in een nieuwe NDC waarin die doelstellingen formeel worden ingediend, naast een aantal doelstellingen die betrekking hebben op bepaalde sectoren. Deze NDC werd op veel ontgoocheling onthaald omdat ze volgens analisten eigenlijk niet veel meer doet dan het beleid zoals dat al in China was beslist en ze niet voldoende bijdragen aan het gemeenschappelijke streven naar een beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 graad. China heeft ook een langetermijnstrategie neergelegd, met dezelfde doelstelling.
Als we in het algemeen kijken naar de ambities die de partijen hebben laten opnemen in de Overeenkomst van Parijs, dan zien we in een analyse van Climate Action Tracker van april 2021 dat bijna driekwart van de emissies gedekt waren door aankondigingen van een nettonuldoelstelling. Tegen november was dat 90 % van de doelstellingen, op zich een heel positief gegeven. Naast de Europese Unie, China en de Verenigde Staten wil India tegen 2070 netto nul worden, net als een aantal kleinere landen.
Op zich is dat heel hoopgevend, behalve dat de kwaliteit van de strategieën die naar die doelstellingen leiden en de beleidszekerheid dat die doelstellingen zullen worden gerealiseerd behoorlijk slecht zijn, op een aantal uitzonderingen na, waaronder de strategie van de Europese Unie, het Verenigd Koninkrijk, Chili en Costa Rica. Er is nog veel werk aan de winkel wat betreft de kwaliteit van die strategieën.
Waar brengt ons dat in termen van de verwachte stijging van de temperatuur? Met het huidige beleid met een gemiddelde van 2,7 graden Celsius boven het pre-industriële niveau, als alle NDC's worden uitgevoerd, wordt die een beetje kleiner, maar we zitten nog altijd behoorlijk veel boven het absolute plafond van 2 graden Celsius. Zoals reeds uiteengezet – onrechtstreeks weliswaar – toen ik het had over de Chinese langetermijnstrategie: we moesten tegen 2020 niet alleen een herziene NDC indienen maar ook een langetermijnstrategie, gericht op het significant reduceren tegen het midden van de eeuw. In de veronderstelling dat de langetermijndoelstellingen ook worden vertaald in het beleid zal in het meest optimistische scenario het temperatuurniveau beneden de 2 graden Celsius uitkomen, maar of dat ruim beneden de 2 graden Celsius is zoals de Overeenkomst van Parijs vraagt, is de vraag. Het is in elk geval nog behoorlijk veel hoger dan het streefdoel van 1,5 graad Celsius die de voorbije jaren steeds meer de politieke focus is geworden, ongeacht hoe het artikel 2 van de Overeenkomst van Parijs de temperatuurdoelstellingen precies formuleert.
De analyses die ik u toonde, zijn de analyses van de Climate Action Tracker. Ook in het formele proces was aan het secretariaat van het verdrag gevraagd om een dergelijke analyse te maken, om de synthese te maken van de impact van alle NDC's die voor de COP waren ingediend. Hoewel op een andere manier voorgesteld, kan u vaststellen dat zelfs in een optimistisch scenario waarbij ook de voorwaardelijke elementen van de NDC's, zoals veel ontwikkelingslanden die hebben ingediend - een voorwaarde voor het krijgen van voldoende technische en financiële steun -, wij nog ver af zijn van projecten die ons beneden de 2 graden Celsius of 1,5 graad Celsius houden.
Als men artikel 2 van de Overeenkomst van Parijs leest, is 1,5 graad Celsius een streefdoel. We moeten daarnaar streven, maar zeker sedert de COP die dat heeft geformaliseerd in internationale politieke termen, is dat het werkelijke politieke doel geworden. Een van de uitkomsten van de COP in het Glasgow Climate Pact is dat de internationale gemeenschap unaniem en vastbesloten is om inspanningen te leveren om die 1,5 graad Celsius te realiseren.
Om die anderhalvegraaddoelstelling te halen, net als nulemissies tegen het midden van de eeuw, is het nodig om tegen 2030 de emissies te reduceren met 45 %. Dat had het IPCC al in 2018 gezegd. Er werd ook een oproep gedaan om, op een heel verregaande manier, andere broeikasgassen dan CO2 te reduceren. Het gaat dan vooral over methaan. Ook daarvoor wordt in het meer politieke deel rond mitigatie van het Climate Pact gewezen op de nood aan versnelde actie in dit kritieke decennium.
Dat syntheserapport van het secretariaat heeft geleid tot grote bezorgdheid en een dringende nood voor partijen om hun inspanningen te verhogen en te versnellen. Het rapport vermeldt ook een concrete doelstelling: aan de deadline die 2020 was voor versterkte NDC's en 2025 voor de volgende lichting van die NDC's, wordt nu een nieuwe deadline aan toegevoegd van eind 2020. De partijen worden opgeroepen om hun NDC's te bekijken en te versterken tegen eind volgend jaar. De partijen worden ook opnieuw opgeroepen, want weinigen hadden dat tot nu toe gedaan, om langetermijnstrategieën in te dienen. Nieuw is dat de langetermijnstrategieën nu heel specifiek gericht moeten zijn op het realiseren van nettonulemissies tegen het midden van de eeuw. Er wordt aan toegevoegd dat dit moet gebeuren in de context van een rechtvaardige transitie en men roept ook op om die strategieën regelmatig te actualiseren. Men maakt de link tussen de NDC's en de langetermijnstrategieën. Dat mag evident lijken, maar dat is het niet. Die link was niet expliciet gelegd in Parijs, maar die is er nu dus wel.
Het syntheserapport van het secretariaat zal nu jaarlijks worden uitgebracht. Elk jaar zal het secretariaat een rapport neerleggen over de kloof tussen de inspanningen en de resultaten van de NDC's die op tafel liggen en de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Het secretariaat zal ook, en dat is ook nieuw, hetzelfde doen met de langetermijnstrategieën, zoals u kunt zien in die grafieken van de Climate Action Tracker, waarbij de impact van de langetermijnstrategieën in rekening wordt gebracht. Deze syntheserapporten inzake de NDC's zullen ook elk jaar besproken worden op ministeriële rondetafels. De politieke focus zal dus elk jaar heel sterk op die Gap Reports liggen, als ik ze zo mag noemen. Dat is ook een belangrijk gegeven.
Voorts vormen ze het onderwerp van een eenmalig ministerieel event, of leaders event, tussen staatshoofden en regeringsleiders in 2023, onder leiding van António Guterres, de secretaris-generaal. Dat is van belang omdat 2023 het jaar is voor de volgende vijfjaarlijkse global stocktake.
Er komt een werkprogramma, waarvan we nog niet weten hoe het er precies zal uitzien – dat moet tijdens de volgende COP beslist worden –, om in de context van de NDC's de integratieambitie en de implementatie van de doelstellingen op te schalen in dit decennium. Het idee is om van een vijfjaarlijkse ambitiecyclus te gaan naar een cyclus die veel korter op de bal speelt en waarbij de partijen elk jaar een nieuwe NDC kunnen voorleggen, die dan telkens gevolgd wordt door een collectieve evaluatie op basis van een syntheserapport en een politieke lezing daarvan tijdens elk van de COP's. Er staat geen einddatum op, behalve dat het over dit decennium gaat. We gaan dus van een vijfjaarlijkse naar een jaarlijkse ambitiecyclus. Dat was nodig, want als we moeten wachten tot 2023-2025 voor de volgende ambitiecyclus, zal die betrekking hebben op ambities voor ná 2030 en hebben we dus in die termen de kans gemist om vóór 2030 de acties en ambities te versterken, zoals de wetenschap ons voorschrijft.
Naast dat geheel van doelstellingen en processen om die doelstellingen te halen, zijn er ook een aantal specifieke doelstellingen geweest rond onder andere steenkool, wegvervoer, methaan en ontbossing. Daar zijn, zoals ik zei, al een hoop verklaringen over afgelegd, maar er zijn ook politieke signalen gekomen vanuit de COP zelf: het belang van de bescherming van natuurecosystemen en bossen en het reduceren of uitfaseren van elektriciteitsproductie op basis van steenkool. In de oorspronkelijke tekst stond er "phase out of unabated coal power", maar dat was te veel voor China en India, dus werd tijdens de laatste minuten van de COP het compromis gesloten om er phase down van te maken.
Het politieke signaal blijft in grote lijnen hetzelfde. Phase out of uitfaseren wordt wel gebruikt als het gaat over inefficiënte subsidies voor fossiele brandstoffen.
Dat zijn grote nieuwigheden in de context van een COP. Nooit eerder zijn er signalen gegeven aan specifieke sectoren. Nooit eerder is zo expliciet of direct het signaal gegeven dat fossiele brandstoffen moeten worden uitgefaseerd. Dat is dus, voor het eerst tijdens een COP, een krachtig signaal in termen van de energietransitie.
Over de reductie van methaanemissies werd niet in zulke expliciete en gekwantificeerde termen gesproken als bij de methane pledge het geval was, maar toch kwam het signaal dat die emissies snel vergaand gereduceerd moeten worden, net omdat dat heel snel veel impact heeft.
De tweede hoofddoelstelling betreft adaptatie. In dat verband zijn de twee grootste uitdagingen de global goal for adaptation en de omgang met loss and damage. Sedert Parijs is dat de derde pijler van het internationale klimaatbeleid, naast mitigation en adaptation.
Om met the Global Goal for Adaptation te beginnen, die zit verankerd in de Overeenkomst van Parijs. Het doel werd in het leven geroepen, established, door artikel 7 van de Overeenkomst van Parijs, maar is een stuk minder precies geformuleerd dan de mitigatie- ofte de temperatuurdoelstellingen. Dat heeft alles te maken met het feit dat er aan adaptatiekant geen parameter bestaat zoals aantal graden Celsius of aantal ton CO2-equivalent aan de mitigatiekant. Dat maakt het een complexer probleem om te vatten.
Niettemin, vier COP's nadat die doelstelling werd ingeschreven in de Overeenkomst van Parijs, werd in Madrid beslist om een van de comités van het internationale regime, het Adaptation Committee, aan het werk te zetten om na te denken over welke vorm the Global Goal for Adaptation zou kunnen aannemen. Dat rapport was klaar voor de COP26, maar de COP zelf was nog niet klaar om al beslissingen te nemen over het uitzicht van the Global Goal.
Er werd dus, als een van de onderdelen van het climate pact, beslist om een werkprogramma te voeren, het Glasgow Sharm el-Sheikh work program, zo genoemd omdat de volgende COP in Sharm el-Sheikh, in Egypte, zal plaatsvinden. Het gaat om vier workshops per jaar op basis van het werk van het IPCC en met jaarlijkse rapportering aan de COP. In 2023, tijdens de COP28 in de Verenigde Arabische Emiraten, is het de bedoeling om een beslissing te nemen over the global goal on adaptation.
Wat loss and damage, betreft, dat onderwerp ligt heel moeilijk, dat is altijd al moeilijk geweest in de internationale onderhandelingen, omdat eenieder het zwaard van Damocles in de vorm van objectieve verantwoordelijkheid en schadeclaims boven het hoofd hing. Niettemin, in de Overeenkomst van Parijs is een artikel opgenomen specifiek over loss and damage. Dat is toen gelukt, omdat er een disclaimer in de beslissing stond dat het artikel niet kan worden gebruikt als rechtsgrond voor schadeclaims in het internationaal gerechtelijk systeem. Het is een belangrijke stap vooruit, zeker bekeken vanuit het perspectief van de meest kwetsbare landen, vooral de kleine eilandstaten en de minst ontwikkelde landen, die met de hoogste loss and damage geconfronteerd worden. Toch blijkt het moeilijk om dat in de praktijk te brengen. Sedert het akkoord van Parijs hebben we niettemin vooruitgang weten te boeken, op technisch niveau, met twee jaar geleden als laatste stap de oprichting in Madrid van het Santiago Network van onder andere internationale instellingen en agentschappen die actief zijn op het terrein van loss and damage met het oog op betere samenwerking en coördinatie. Tijdens de COP in Glasgow moesten wij de functies van dat netwerk verder uitwerken en dat is ook gelukt. Er werd ook beslist om in financiering te voorzien voor de werking van dat netwerk.
Het grote knelpunt in Glasgow was niet zozeer de financiering van een dergelijk netwerk, wel de financiering van loss and damage zelf, dus de fundamentele vraag hoe om te gaan met het gegeven dat ontwikkelingslanden aanzienlijke financiële kosten te lijden hebben ten gevolge van klimaatverandering in de vorm van loss and damage. Het gaat om schade waarop men zich niet kan voorbereiden door bijvoorbeeld een aanpassingsbeleid. De G77 in China, dus alle ontwikkelingslanden samen, vroegen dat er in Glasgow een beslissing zou worden genomen tot de oprichting van een loss and damage facility, een instrument vergelijkbaar met het Green Climate Fund of de Global Environment Facility, de twee andere pijlers van het financieel mechanisme van het internationaal klimaatregime. Dat voorstel is pas heel laat in de COP naar voren gebracht en het was dus onmogelijk om daarover consensus te vinden. De consensus is er, ook op dit vlak, gekomen in de vorm van de instelling van een werkprogramma, hier een dialoog genoemd, over de financiering van activiteiten die ontwikkelingslanden moeten helpen om met loss and damage om te gaan. Die dialoog zal in 2024 afgerond moeten worden. Alle ontwikkelingsladen hopen uiteraard dat die dialoog zal leiden tot iets vergelijkbaars als wat zij met de loss and damage facility in Glasgow hadden voorgesteld.
Wat adaptatie betreft, de discussie over adaptatie tijdens de COP ging, zoals al jaren, grotendeels over de financiering van adaptatiemaatregelen in ontwikkelingslanden. Op de slide ziet u het recentste rapport van de OESO daarover.
De volumes voor internationale klimaatfinanciering van noord naar zuid specifiek gereserveerd voor adaptatieacties waren in de voorbije jaren veel lager – dat is ook altijd zo geweest – dan die voor het mitigatiedeel. Dat is al jaren een van de pijnpunten in de onderhandelingen. Hoe zorgen we voor een evenwicht tussen financiering van mitigatie en van adaptatie? De COP zag een aantal succesjes in termen van adaptatiefinanciering. Het kleine adaptatiefonds dat in de context van het Protocol van Kyoto was opgericht, specifiek om kleine ontwikkelingslanden te helpen met hun adaptatie, had opgeroepen bij donoren om 120 miljoen Amerikaanse dollar te beloven tegen de COP. Er is uiteraard het drievoudige van het gevraagde bereikt. Dat toonde in zekere zin al een bereidheid van de donoren om klimaatadaptatie te verhogen. We zien een vergelijkbaar plaatje bij het andere belangrijke fonds dat specifiek gericht op is adaptatie in de minst ontwikkelde landen, met een bedrag van een vergelijkbare grootteorde. België behoort tot de grootste bijdragers aan dit specifieke fonds, na Duitsland.
De belangrijkste uitkomst van de onderhandelingen is dat er nu besloten is dat industrielanden collectief de middelen die ze voorzien voor adaptatiemaatregelen in ontwikkelingslanden ten minste moeten verdubbelen tegen 2025, ten opzichte van 2019, om op die manier de balans tussen mitigatie en adaptatie te verbeteren. De balans wordt niet helemaal gelijk. In 2019 was er immers 20 miljard dollar voor adaptatie. Dat is niet de helft van de 100 miljard die we moesten mobiliseren tegen 2020. De Belgische internationale klimaatfinanciering is verdeeld tussen adaptatie en mitigatie. Het gaat om een collectieve doelstelling. België moet zich niet per se meteen geviseerd voelen door die verdubbelingsdoelstelling, vermits al meer dan de helft van onze internationale klimaatfinanciering naar adaptatie gaat.
Een belangrijk element bij adaptatiefinanciering zat vast aan de onderhandelingen over het Paris Bluebook, meer bepaald de onderhandelingen over de verdere regels voor artikel 6, de koolstofmarkten.
Door het artikel 6.4-mechanisme was al beslist dat er een share of proceeds opgelegd zou worden, zeg maar een heffing op het genereren van kredieten in die context. Die zouden, net als het CDM onder het Protocol van Kyoto, gebruikt worden voor de financiering van het Adaptation Fund. Er is een overeenkomst gevonden tijdens de Top in Glasgow over hoeveel die moet bedragen: 5 % van de emissierechten die gegenereerd worden door dit mechanisme gaat naar het Adaptation Fund.
Het andere mechanisme dat door de Overeenkomst van Parijs is gecreëerd, in het artikel 6.2, is geen projectgebonden mechanisme zoals dat in artikel 6.4. Het gaat over het verhandelen van eenheden. Daar is alleen sprake van het sterk aanmoedigen van de partijen een deel van de middelen die gegenereerd worden door transacties met dit mechanisme te reserveren voor het Adaptation Fund.
Ik zei het daarnet al, onze financieringsdoelstelling tegen 2020, die destijds was afgesproken in Kopenhagen, was tegen 2020 100 miljard dollar aan internationale klimaatfinanciering te realiseren. Dat was nu ook een van de subdoelstellingen van het Britse voorzitterschap van de COP26. Ik kan u opnieuw dezelfde cijfers tonen vanuit het perspectief van het evenwicht tussen adaptatie en mitigatie, maar nu om aan te tonen dat wij volgens de jongste cijfers, die van 2019, want die van 2020 hadden wij nog niet, wellicht ook in 2020 nog een heel stuk van de doelstelling van 100 miljard dollar per jaar afzaten.
Dit was geen gemakkelijke context om verder te praten over klimaatfinanciering. Deze context was uiteraard niet vertrouwenwekkend voor onze partners in de ontwikkelingslanden. Een van de uitkomsten van de discussie is dat de doelstelling tot hun grote spijt niet gehaald is. Wel werd het Delivery Plan verwelkomd.
De Duitse minister Jochen Flasbarth en de Canadese minister Wilkinson hebben in de loop van het jaar een tour du monde gedaan om te bekijken in welke mate de donorlanden bereid zouden zijn om meer te gaan bijdragen aan internationale klimaatfinanciering in de komende jaren.
Zij hebben tijdens de COP hun climate finance delivery plan gepubliceerd, op basis van hetgeen ze te horen hebben gekregen van hun gesprekspartners. Op basis van die aankondigingen kunnen wij ervan uitgaan dat de doelstelling van 100 miljard dollar wel degelijk zal worden gerealiseerd, al is het met enkele jaren vertraging, vanaf 2023. Als men de bedragen voor deze vijf jaar zou gaan 'uitmiddelen', komt men gemiddeld aan ongeveer 100 miljard. Dat is natuurlijk een kwestie van appreciatie. Naast de diepe spijt over het niet realiseren van die doelstelling tegen 2020, werd ook verwelkomd dat de aangekondigde financieringsstromen de komende vijf jaar boven de 100 miljard zouden uitkomen.
Dat is belangrijk. Dat was belangrijk als vertrouwenwekkende maatregel, maar is ook belangrijk in het kader van een van de beslissingen van de COP, namelijk om de doelstelling van 100 miljard, die voor 2020 gold, zoals in Kopenhagen beslist, aan te houden tot 2025. In 2025 moet er over een nieuwe kwantitatieve collectieve financieringsdoelstelling beslist worden.
Dat is de reden waarom het niet halen van die 100 miljard zo'n oncomfortabele uitgangspositie was. Tijdens de COP in Glasgow moesten wij immers beginnen te praten over hoe die nieuwe kwantitatieve financieringsdoelstelling eruit zou zien. Het gaat dus over de doelstelling die vanaf 2025 zou gelden. Daar is opnieuw een proces uitgekomen, om dat doel te identificeren, namelijk een ad-hocwerkprogramma dat loopt van volgend jaar tot 2024, wanneer de doelstelling zal moeten worden goedgekeurd, in de vorm van klassieke expertdialogen. Ook hiervoor komen er alweer ministeriële dialogen, om ook dit proces hoog op de politieke agenda te houden, en een jaarlijkse door de COP, gericht op een beslissing in 2024.
Parallel daarmee werd tijdens de COP in Durban beslist om een proces in het leven te roepen over langetermijnklimaatfinanciering, een nog ouder proces dan het proces rond de 100 miljard dat van Kopenhagen dateert. Dat proces zou normaal ten einde lopen in Glasgow, maar ontwikkelingslanden vroegen dat het een doorstart zou krijgen om te kunnen blijven beschikken over een platform om in brede termen over internationale klimaatfinanciering te praten. De COP besliste daarop om dat proces over long-term finance te laten doorlopen tot 2027, omdat we tegen dan zullen weten hoe hoog de klimaatfinanciering in 2025 geweest is en of de nieuwe doelstelling behaald zal zijn.
Het mobiliseren van privéfinanciering was ook een belangrijke doelstelling van het Britse voorzitterschap, in de context van artikel 2, § 1, c, van de Overeenkomst van Parijs, dat spreekt over het coherent maken van alle financiële stromen met de temperatuurdoelstelling van de Overeenkomst van Parijs en de adaptatiedoelstellingen. Ook daarover is een beslissing genomen, eerder in kwalitatieve termen dan in termen van het instellen van een concreet proces, laat staan concrete beslissingen over hoe dat artikel van de Overeenkomst van Parijs moet worden uitgevoerd. Niettemin is het een politiek signaal dat ook investeringsstromen coherent moeten worden gemaakt met de Overeenkomst van Parijs.
Tot slot kom ik tot de afwerking van het rule book met nog een aantal openstaande punten. De moeilijkste zijn de regels voor het artikel 6, de internationale koolstofmarkt, maar ook een aantal bepalingen voor het rapporteren en het monitoren van vooruitgang.
De meeste uitvoeringsregels waren al afgesproken in 2018, tijdens de COP van Katowice, maar de punten die ik noemde niet, ook niet tijdens COP25 in Madrid. Waarom lag dat zo moeilijk? Ook hier is er de weergave van de kloof tussen het ambitieniveau, vervat in de NDC's, en het traject naar 1,5°C. Als men de regels voor de internationale koolstofmarkt niet goed stelt, krijgt men het perverse effect dat men in plaats van bij te dragen tot het reduceren van die kloof, het reduceren van de emissies, net een lek in het systeem slaat, door zaken als dubbeltellingen en het overhevelen van hot air uit het systeem dat Kyoto creëerde. Het is van het uiterste belang, in een context van ambities die al niet hoog genoeg zijn om de doelstellingen te halen, dat dit wordt vermeden. Dat is tijdens de vorige COP's onmogelijk gebleken.
In Glasgow zijn we daar wel in geslaagd en hebben we de regels voor de twee marktmechanismes die men in Parijs creëerde op een afdoende manier kunnen vaststellen. Dat is bijna helemaal geslaagd, maar een aantal meer concrete zaken moeten nog worden uitgewerkt.
Ik sprak al over de Share of Proceeds. Ik herhaal dat hier niet, maar interessant in termen van de bijdragen die de marktmechanismen moeten leveren aan het ambitieniveau is dat in het artikel 6.4-mechanisme een minimum van 2 % van de eenheden, van de kredieten die op die manier worden gegenereerd, moet worden vernietigd of geannuleerd in het voordeel van de atmosfeer.
Artikel 6.2 geeft ook een signaal, zij het minder sterk geformuleerd, net zoals dat bij de Share of Proceeds het geval was. Het was ook een signaal, maar minder sterk en minder dwingend geformuleerd dan voor artikel 6.4 over het projectmechanisme.
De transparantie is een heel technische materie. Het ging eigenlijk over tabellen die moeten worden gebruikt om gegevens te rapporteren. Eigenlijk ging het over de fundamentele vraag hoeveel flexibiliteit in het rapporteren van gegevens ontwikkelingslanden nog kunnen krijgen onder Parijs, dat geen onderscheid meer maakt tussen annex 1-landen en non-annex 1-landen, wat het regime voordien wel deed.
Dat was opnieuw een probleem dat ons tijdens twee COP's heeft beziggehouden.
Het heeft nu tot een overeenkomst geleid waarbij de gemeenschappelijke sokkel
voor rapporteren en dies meer zeker is gesteld. De flexibiliteiten zijn beperkt
tot die landen die echt anders de capaciteit niet zouden hebben om bijvoorbeeld
in hun statistische systemen aan alle rapporteringverplichtingen te voldoen.
Een derde uitstaande punt waren de common time frames of gemeenschappelijke tijdkaders voor NDC's. Dat is belangrijk, om NDC's tijdens de vijfjarige, nu jaarlijkse, cyclus met elkaar te kunnen vergelijken, zodat de NDC's zoveel mogelijk dezelfde einddatum hebben in termen van hun doelstellingen. Er is dus nu beslist om een vijfjarig common time frame in te voeren.
Dat was belangrijk voor de Europese Unie. Belangrijk is ook te noteren dat de Europese Unie lang geen positie had daarover, omdat er onenigheid was tussen de voorstanders van tien jaar en vijf jaar. Dat is sinds oktober 2021 veranderd. Het is belangrijk dat de vijf jaar die de Europese Unie samen met vele anderen had gevraagd het heeft gehaald. Dat is belangrijk omdat anders tien jaar moet worden gewacht vooraleer een NDC kan worden herzien, wat het uiteraard moeilijk zou maken om het ambitieniveau op basis van de ambitiecyclus tijdig bij te stellen.
Het minpunt is dat het niet gaat om een verplichting, maar om een aanmoediging van partijen om dat te doen.
Ten slotte waren er nog heel veel andere zaken die in de marge van de onderhandelingen aan de orde kwamen. Ik wil die daarom geenszins marginaliseren, want ze zijn heel belangrijk voor heel veel spelers, mensen en gemeenschappen. Het gaat bijvoorbeeld om mensenrechten, rechtvaardige transitie, de genderdimensie, de rol van de jeugd, de links met biodiversiteit, oceanen en inheemse volkeren. Er zijn daarnaar belangrijke referenties gekomen in de belangrijkste beslissingen in Glasgow en er zijn daarvoor ook een aantal specifieke werkprogramma's voortgezet of in het leven geroepen, zoals het ACE-programma, de genderbeslissing, het werkprogramma rond lokale gemeenschappen en inheemse volkeren en de dialoog over de ocean-climate nexus.
Heel kort samengevat, wat zijn de voornaamste uitkomsten van de voorbije COP? Ik weet niet of ik dat al heb gezegd, maar ik denk dat de meeste waarnemers, waartoe ik mezelf ook reken, de uitkomst van de COP positief tot heel positief beoordelen, met die sterkere verbintenis tot het binnen bereik houden van de 1,5° C-doelstellingen, de nettonulemissiedoelstellingen tegen het midden van de eeuw, de versterkte ambitiecyclus, die cruciaal is om die te kunnen realiseren, het zeker stellen van de geloofwaardigheid van de Overeenkomst van Parijs als kader voor het internationale beleid, de afwerking van het rulebook en de vooruitgang in termen van adaptatie, de vooruitgang met de doelstelling van verdubbeling van de financiering van adaptatie. Bovendien kwam er geen blokkage met betrekking tot loss and damage. Er komt een proces en we zijn ook vertrokken om een nieuwe financieringsdoelstelling vast te leggen die vanaf 2025 zal gelden en het proces dat het forum is voor discussies over langetermijnklimaatfinanciering, wordt gehandhaafd.
Het is ook belangrijk – ik heb dat telkens aangehaald toen ik het over die verschillende processen had – dat de meeste van die processen door ministeriële deelname worden ondersteund, wat kan bijdragen aan het nodige politieke draagvlak om tot resultaten te komen.
Dat was ook de evaluatie, denk ik, van het Britse voorzitterschap zelf. "We have kept 1,5 degrees alive" merkte Alok Sharma, de voorzitter van de COP, op. Maar hij koppelde daar meteen een waarschuwing aan vast: de anderhalve graad leeft nog, maar zijn pols is zwak als we nu niet snel op het terrein actie ondernemen om de kloof, die er nu nog is, te verkleinen.
Ik geef een klein overzichtje van alle bestaande processen en processen die na de COP zijn gestart. Ik heb ze met u overlopen, maar het is misschien nuttig om ze ook even grafisch te tonen. Zo ziet u de voornaamste terreinen waarop we de komende jaren, op internationaal niveau, maar zeker ook op het nationale niveau, zeker als het gaat over het proces rond mitigation ambition, zullen werken. Ik herinner er u ook aan dat er vanaf 2023 – dat ligt meteen om de hoek – een vijfjarige ambitiecyclus in de vorm van de global stocktake komt. Het werk daarrond begint al volgend jaar.
Welke gevolgen heeft de oproep aan alle actoren – er wordt niet gediscrimineerd – om op het nationale vlak en in het geval van België ook op het Europese tegen eind 2020 de NDC's te herbekijken en te versterken. De vraag zal nog gesteld moeten worden of dat ook geldt voor de Europese Unie met haar NDC van minstens 55 % emissiereductie. Er zijn analyses, u kent ze ongetwijfeld, waaruit blijkt dat dat niet spoort met anderhalve graad. Een gesprek daarover zal dus wellicht moeten plaatsvinden, in een context natuurlijk waarbij ondertussen grote stappen vooruit worden gezet in de omzetting van 55 %-doelstelling via het Fit for 55-pakket, waarbij een en ander vanaf 2022 onder Frans voorzitterschap echt in een stroomversnelling zal komen.
Een gelijkaardige vraag moet worden beantwoord met betrekking tot de langetermijnstrategie. Die vraag moet niet alleen door Europa, maar ook door België worden beantwoord, omdat het zijn nationale langetermijnstrategie, die niet leidt tot nettonulemissies bij de VN heeft ingediend.
Alle processen die te maken hebben met internationale klimaatfinanciering zouden de aanleiding kunnen zijn voor een gesprek op Belgisch niveau over het herbekijken van de Belgische bijdrage aan de internationale klimaatfinanciering.
Kwalitatief zit die goed, in termen van evenwicht tussen adaptatie en mitigatie. Dat heb ik u al aangetoond. Die zit ook goed in termen van de verhouding tussen giften en leningen. Dat was eerder heel vaak een punt van kritiek vanwege de ontwikkelingslanden. Maar de hoeveelheid was, in vergelijking met de meeste andere Westerse donoren, vrij klein.
Ik zal het hierbij houden, voorzitter. Ik hoop dat er nog tijd is voor vragen, en dat ik er antwoorden op zal kunnen geven.
De voorzitter: Er is zeker tijd voor vragen. Wij laten eerst de delegatieleiders aan het woord, en daarna de fracties zelf. Ik stel voor dat wij ons beperken tot twee minuten per spreker. Ik zal proberen de spreektijd in de gaten te houden zodat die niet alle kanten uit schiet.
Ik geef eerst het woord aan Christian Leysen, de delegatieleider van de Kamer.
01.02 Christian Leysen (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, ik zal even verslag uitbrengen, als nieuwkomer. Collega Gryffroy heeft wel een rijkere ervaring.
Het ging natuurlijk over een VN-conferentie met veel landen en veel deelnemers. Er waren dan ook veel verklaringen. Het was voor een stuk een hoogmis, maar ook, als wij eerlijk zijn, voor een stuk een mediacircus. Zowel de politieke leiders als de actiegroepen hebben ervoor gezorgd dat zij de nodig media-aandacht trokken met hun materiaal.
Het was vooral een ontmoetingsplaats, een overlegplaats, en een opvolgingsplaats. Deze COP was voor mij, en voor vele leden van de delegatie, de gelegenheid expertise op te doen. Naast de grote samenkomsten in grote zalen met duizend mensen, waren ook de verschillende stands van de landen echt interessant. Er waren miniseminaries waar men, dankzij digitale of hybride vergaderingen, bijzonder interessante ontmoetingen had, en waar men kon dialogeren over technische onderwerpen en over best practices. Die vond ik belangrijk.
Ook kon men er heel wat delegatieleiders of leden van andere landen ontmoeten. Ook, moet ik eerlijk toegeven, is er binnen de Belgische delegatie veel werk geleverd. Ik moet de heer Wittoeck en de hele administratie en de mensen die de ontmoetingen georganiseerd hebben, daarvoor bedanken.
Wat heb ik gemist tijdens de besprekingen? Een aantal thema's blijft onderbelicht tijdens zo'n klimaatconferentie. Zo is de demografische evolutie van de wereldbevolking een dimensie die men in acht zou moeten nemen. Ook het aspect van de digitalisering en de impact ervan op het klimaat, kwam te weinig aan bod. Men heeft het in mindere mate wel gehad over energie-efficiëntie en de uitdaging voor de wereldbevolking om zuiniger om te gaan met energie. Er is weliswaar gepraat over nieuwe technologieën, zo was er bijvoorbeeld iets over kernfusie, maar in mindere mate.
Wat me wel is opgevallen, is dat er relatief
veel werd uitgeweid over andere thema's, bijvoorbeeld over gender equality,
zoals u aanhaalde. Dat is een belangrijk thema, maar vandaag lijkt het dat men
het klimaatlabel overal opplakt om financiering te verkrijgen. Als er één
slogan was die ik onthouden heb, was het "money, money, money!" Het
gaat over geld, het mobiliseren voor projecten waarbij men ervan mag uitgaan
dat het helpt of compenseert of transfers organiseert. U hebt het hele verhaal
gebracht over adaptation en loss and damage.
Voor de rest moet men zich inwerken in het hele jargon van declarations, agreements, partnerships en pacts, steeds in combinatie met een naam. Men heeft er haast een handleiding voor nodig.
Ik vond uw betoog een zeer goede samenvatting, mijnheer Wittoeck, ook voor de mensen die daar geweest zijn. Zoals ik zei, we hebben daar wat België betreft goede contacten gehad, ik zal er straks inhoudelijk dieper op ingaan. 's Morgens was er telkens een briefing over de stand van zaken voor alle delegatieleden.
Wat wij als parlementsleden allemaal betreurden, is dat men aan Belgische zijde qua voorbereiding en afstemming tussen de regeringen niet ver genoeg was geraakt. Daarop hebben we met een aantal parlementsleden uit de verschillende parlementen, van negen verschillende partijen, een oproep gedaan aan de overheden. Ik vind immers dat wij als Parlement de rol van motor moeten spelen, zoals dat ook gebeurd is onder leiding van Philippe Muyters met de fameuze resolutie.
Dit thema gaat niet alleen over geld, het gaat ook over de wil om iets te veranderen.
01.03 Andries Gryffroy (N-VA): In naam van het Vlaams Parlement kan ik de heer Leysen bijtreden. Ik wil toch nog een paar focuspunten meegeven.
Er is heel veel gedebatteerd, te pas en te onpas, over non-discriminatie en gender equality. Ik heb daarbij angst om de focus te verliezen. Het is inderdaad een ontmoetingsplaats, zo heb ik heel sterk ondervonden, meer dan de vorige keren. Ik vond ook dat er meer aandacht was voor praktische maatregelen en concrete oplossingen. Verschillende landen kwamen met voorstellen, van zaken die ze reeds toepasten. Dat vond ik belangrijk. De vorige jaren ging het over hoeveel procent een land ging doen, terwijl nu heel concreet werd gezegd wat men heeft gedaan, zowel de ontwikkelde als de ontwikkelingslanden.
Er werd inderdaad niet gesproken over de digitalisering van energie. De klimaatconferentie was echter wel gedigitaliseerd. Alle meetings waren hybride. Twee jaar geleden in Madrid bestond dat niet en nu was het gewoon standaard. Het ene land was daarin sterker dan het andere. Ik vond Duitsland het sterkste, waar zelfs de sprekers achter het scherm zaten.
Ten slotte, mij viel ook sterk op dat er veel meer een bottom-upbenadering was vanuit de regio's. Er waren heel veel regio's aanwezig, meer dan de vorige keren, uit onder andere Spanje, Italië, Frankrijk en wij uiteraard ook. Er waren veel meer contacten tussen de regio's, wat ik belangrijk vind. Daardoor kan men spreken met bijvoorbeeld Andalusië over wat zij kunnen doen binnen hun bevoegdheden en waar zij denken te staan tegen 2030. Zo is er een ervaringsuitwisseling.
De voorzitter: Ik geef nu graag het woord aan delegatieleider de heer Tristan Roberti van het Brussels Parlement.
01.04 Tristan Roberti (ECOLO): Monsieur le président, je vous remercie
de me donner la parole et pour l'initiative de cette séance de suivi de la
COP26. Je remercie également M. Withoek pour ses longues explications.
Du côté du Parlement bruxellois, nous étions trois représentants (Mme Van Achter, M. Casier et moi-même) à nous déplacer à la COP à Glasgow. Comme mes prédécesseurs l'ont dit, c'est un événement intéressant. Chaque pays présente les problématiques auxquelles il est confronté et les réponses qu'il cherche à y apporter, ainsi que de nombreux témoignages.
À titre personnel, les témoignages des représentants insulaires ou arides qui subissent déjà aujourd'hui des effets du réchauffement climatique m'ont marqué.
Nous, les membres de la délégation, souhaitons souligner le volontarisme des équipes de M. Wittoeck et les remercier pour leur accueil. Nous avons participé à de nombreux événements, notamment à la communication initiée par des parlementaires sur place pour rappeler le contenu de la résolution interparlementaire; regretter qu'un accord sur le burden sharing n'ait pas pu être trouvé et inviter chacune des entités du pays à s'inscrire dans l'objectif européen de -55 %. Un rapport de cette visite est en cours de réalisation et sera prochainement présenté au Parlement bruxellois. Je ne serai pas plus long.
M. Wittoeck a évoqué certaines avancées mais, de manière générale, nous avons pu observer qu'un certain nombre d'éléments amoindrissent la portée du texte et que de nombreux éléments sont reportés à de prochaines échéances. C'est la raison pour laquelle nous avons parlé de COP en demi-teinte puisque les attentes étaient fortes mais que, malheureusement, le souffle à la sortie de celle-ci n'y était plus. Le président Alok Sharma a d'ailleurs été clair dans ses conclusions en la matière.
Je pense que la dynamique du dialogue interparlementaire doit être poursuivie. Le dialogue nous a permis de nous préparer à la COP sur les plans technique et scientifique (étant donné que le sujet est vaste et que la question du climat n'est pas simple à appréhender), ainsi que sur le plan politique par une expression à travers la résolution qui nous a permis de faire un suivi sur place par le biais de cette communication interparlementaire à laquelle beaucoup de groupes politiques ont été associés et, finalement, de permettre une évaluation aujourd'hui. Il est important donc de poursuivre cette dynamique. Je vous remercie.
01.05 Antoine Hermant (PTB): Monsieur le président, je ne serai pas très long. Je ne comptais pas intervenir à ce stade. Je voudrais simplement remercier M. Wittoeck d'être venu nous donner ces explications. Cet exposé était très intéressant. Je laisserai les groupes politiques poser leurs questions. Je vous remercie.
01.06 Andries Gryffroy (N-VA): Ik had de heer Wittoeck graag nog een paar technische vragen gesteld. Ten eerste, u hebt het terecht over de campagnes waarmee het Britse voorzitterschap werkte. Ik had de indruk dat dat een nieuwe methodiek was. Lijkt u dat een betere methodiek om inderdaad op deelthema's te werken en voor elk thema te proberen een aantal landen rond zich te krijgen, in plaats van te streven naar één globaal akkoord waar dan misschien iedereen plots koudwatervrees krijgt?
Een tweede technische vraag gaat over de 100 miljard euro die men aan middelen vraagt. Bestaat er al een tabel met een weergave van wat daadwerkelijk is besteed? Waaraan zijn die middelen dan besteed? Naar welke landen zijn ze gegaan? We kijken altijd naar de inkomende kant en naar hoe dat dan moet gebeuren, maar tenzij ik me vergis, heb ik nog nooit aandacht gezien voor de uitgaande kant: waar gaat het geld naartoe, en voor welke projecten wordt het gebruikt?
Een derde vraag gaat over het taartdiagram dat u toonde. Daarop staan in het bleekgroen Europa, Peru en nog een land, goed voor 6 % van de globale uitstoot: dat zijn de landen die hun huiswerk op het vlak van rapportage goed – "acceptable" – doen. Andere landen zijn slechter bezig. Op dit moment is er dus nog veel werk aan de winkel: als we "acceptable" en "average" samentellen, is nog geen kwart van de verantwoordelijken voor de uitstoot concreet bezig met cijfermateriaal. Begrijp ik dat correct?
Voorts had ik nog een kleine opmerking in verband met een verduidelijking. België heeft wel degelijk mee de High Ambition Coalition (HAC) ondertekend in het kader van de Europese goedkeuring, waaronder uiteindelijk Polen zijn handtekening niet heeft gezet waardoor Europa ze niet kan onderschrijven. België heeft evenwel de HAC wel goedgekeurd, maar heeft niet als afzonderlijk land ondertekend.
Tot zover mijn technische vragen.
01.07 Jean-Philippe Florent (ECOLO): Monsieur le président, monsieur Wittoeck, je vous remercie à la fois pour votre présentation d'aujourd'hui mais également pour la conduite efficace de la délégation technique belge. On a pu voir à Glasgow combien cette délégation était engagée, engagée également politiquement avec la présence, la dernière semaine, de trois ministres du Climat qui se sont directement impliqués dans les négociations.
J'ai deux questions très précises à vous poser par rapport à la présentation que vous nous avez faite.
La première concerne le marché du carbone. Vous avez expliqué, à juste titre, que l'article 6 avait été validé à Glasgow. Cela signifie que le système onusien du marché du carbone va être mis en place. A-t-on déjà une échéance concrète? Comment ce mécanisme s'intégrera-t-il ou convergera-t-il avec le mécanisme européen déjà existant? Quelles sont les passerelles entre l'un et l'autre?
La deuxième concerne la stratégie sur le long terme qui doit être déposée par la Belgique au niveau des Nations Unies. Je pensais que c'était sous la coupole de l'Union européenne que la Belgique entrait ses stratégies, notamment à long terme. Y a-t-il dès lors deux mécanismes différents?
Vous avez abordé l'importance cruciale de la qualité des stratégies d'atténuation et aussi le processus d'évaluation de ces stratégies, notamment sur la base annuelle. Je vous rejoins complètement. C'est une question qui a sa pertinence au niveau mondial. Je pense qu'elle aurait également sa pertinence au niveau belge. J'aimerais connaître votre avis sur la question. Avons-nous déjà un organisme qui étudie l'efficacité des différentes stratégies au niveau fédéral et au niveau des Régions pour la Belgique sur base annuelle? Si tel n'est pas le cas, y a-t-il moyen d'améliorer ce pendant-là? Cela pourrait être aussi, me semble-t-il, une impulsion interparlementaire de la part des Parlements. On a dit que les parlementaires avaient été fortement mobilisés avant et pendant la COP. Cela peut être également une poursuite du travail parlementaire sur le climat de réfléchir à cette évaluation annuelle des différentes mesures qui sont prises pour l'atténuation des gaz à effets de serre.
01.08 Mélissa Hanus (PS): Monsieur le président, au nom de mon groupe, je remercie M. Wittoeck pour sa présentation d'aujourd'hui et l'ensemble des services qui nous ont accompagnés durant cette mission à Glasgow. Pour ma part, il s'agissait de ma première mission en tant que députée et, avant tout, en tant que citoyenne dans le cadre d'un tel sommet.
S'agissant d'un échange de vues, je tiens à partager avec vous des éléments qui m'ont semblé importants durant cette COP et qu'il va falloir traiter dans notre suivi au niveau belge.
Deux sujets ont été abordés mais n'ont pas pu aboutir ou n'ont pas réussi à atteindre les ambitions que je m'étais fixées durant cette COP à Glasgow: c'est la question du financement du climat international et du burden sharing. En outre, je veux souligner un autre élément important qu'on va probablement devoir mettre en place, au niveau du Parlement fédéral et éventuellement dans les autres Parlements, si l'envie leur en dit, c'est la question des objectifs à atteindre en termes de diminution d'émissions de CO2. Il y a eu ce long débat à la COP au sujet de la coordination entre les différents niveaux de pouvoir pour avoir une vision commune pour la Belgique. J'ai été particulièrement positivement surprise par certains autres pays tels que le Danemark qui ont des objectifs hautement ambitieux en termes de diminution d'émissions de CO2 pour leurs propres pays à l'horizon 2030. L'idée n'est pas de comparer ce qui n'est pas comparable mais en tout cas, il y a sans doute lieu de s'inspirer d'initiatives positives notamment dans ce pays.
Ma question dans ce dialogue interparlementaire porte sur le fait de savoir quelles suites on donne au travail parlementaire qui a déjà été réalisé durant l'année écoulée, à savoir la résolution parlementaire que nous avions co-construite ensemble dans le cadre de ce dialogue. En effet, sur place, ce texte nous a été hautement utile pour accompagner les exécutifs représentés dans le cadre de cette mission belge à la COP.
La COP26 a eu son lot de réussites et d'échecs. Il faut le dire. Préparons peut-être encore mieux la suivante et prenons le temps pour ce faire! Peut-on avoir des indications sur le déroulement des prochains dialogues interparlementaires pour savoir comment on co-construit les textes à venir? Ce serait opportun pour donner une suite positive à cette réunion.
01.09 Aurélie Czekalski (MR): Monsieur le président, comme l'ont dit mes collègues, de cette conférence ressort un bilan en demi-teinte pour notre pays, puisque aucun accord n'a été trouvé concernant la répartition des efforts nationaux en matière de climat. Dans son ensemble, sinon, le pacte de Glasgow a également été jugé par de nombreux observateurs comme décevant en raison de son manque d'ambition, et le peu de volonté des parties prenantes de relever les défis climatiques par la technologie a également été signalé. On peut, dès lors, se poser des questions pour les prochaines éditions de la COP, sur les accords qui pourraient ou non survenir.
Concernant le partage des charges, les négociations entre l'État fédéral et les Régions au sujet de l'accord de coopération sur les objectifs climatiques et énergétiques pour 2021-2030 n'ont pas encore abouti. En juin dernier, les différentes parties concernées se sont déclarées disposées à parvenir à un accord politique avant la COP26. Le 11 octobre dernier, le ministre wallon du Climat et de l'Énergie, M. Henry, qui présidait la Commission nationale Climat, avait d'ailleurs réaffirmé sa volonté d'aboutir à un accord sur le partage des objectifs climatiques 2030 avant la COP26. Cependant, aucun accord n'a été trouvé, ni avant, ni pendant la COP26. On peut donc se demander où en est ce dossier et si celui-ci va aboutir.
Certaines des compétences clés pour mener une politique climatique forte sont des compétences partagées entre l'État fédéral et les Régions. En effet, les compétences de l'autorité fédérale en matière de climat sont notamment liées au développement de l'éolien offshore, à l'isolation de son propre bâti, etc. La question de la coordination avec les Régions, compétentes en matière d'énergie renouvelable et d'isolation des logements, est cruciale. Les différents gouvernements de notre pays doivent s'entendre et aller dans la même direction pour atteindre ces objectifs.
Dans le cadre de la révision du Plan national Énergie-Climat (PNEC), comment voyez-vous cette coopération et comment rendre notre politique climatique plus efficiente? Je vous remercie pour votre attention.
01.10 Robrecht Bothuyne (CD&V): Dank u, mijnheer Wittoeck voor de presentatie. Ik moet mij verontschuldigen omdat ik een flink stuk van de presentatie heb gemist. Ik hoop dat ze wordt nagestuurd en zal mij onthouden van verdere vraagstelling en commentaar, om eerst de presentatie goed te bekijken. Mijn excuses voor de laattijdigheid. Ik ben wel benieuwd naar de verdere antwoorden.
01.11 Christian Leysen (Open Vld): Mijnheer Wittoeck, graag verneem ik hoe u heel de koolstofhandel ziet. We weten dat mechanismes worden ingesteld waarmee we in het verleden wat onaangename verrassingen hebben gehad. Is dat voldoende aan de orde van de dag geweest of moeten we daar toch speciale aandacht voor hebben? Voor wie het niet gezien heeft, er was een mooie documentaire op Netflix over dat thema. Dat was één vraag.
De andere vraag was: welke rol speelt Europa? Ik had de indruk dat de Europeanen zich in het begin op de borst kwamen kloppen als degenen die de standaard zetten, waarna in tweede orde Amerika en China kwamen die zich aankondigden als de grote wereldmachten. Helemaal op het einde van de rit kwam India zeggen dat men daar met 1 miljard was en dat anderen dat niet onder elkaar konden bedisselen. Hoe ziet u de rol van Europa? Er was ook een beetje het verwijt dat Europa, dat de meeste koolstof in de atmosfeer heeft gestuurd, nu op bijna neokolonialistische manier stelt het nu goed te doen en van anderen vraagt om ook opeens een sprong te maken en alle steenkool en fossiele energie af te schaffen.
Last but not least, wat denkt u over het thema "al dan niet groene kernenergie"? Wat hebt u daarin meegenomen, nu men dat in de Europese Unie in de taxonomie lijkt te willen opnemen?
01.12 Kris Verduyckt (Vooruit): Mijnheer Wittoeck, ik dank u voor dit stevig overzicht van de conclusies van de besprekingen.
Ik heb met eigen ogen kunnen zien dat de COP26 toch wel een indrukwekkende organisatie is. Dat heeft mij een beter beeld gegeven van hoe de onderhandelingen werken. Ik vond het heel boeiend om heel wat mensen te ontmoeten om over deze wereldwijde problematiek te spreken. Het is de hoogmis van de klimaatpolitiek die vandaag van geen enkel beleidsniveau kan worden losgekoppeld. In die zin was het heel interessant. Ik heb ook geleerd dat niet alleen de jongeren zich terecht zorgen maken over het klimaat. Zelfs 90-plussers, zoals David Attenborough en Queen Elisabeth, hebben indrukwekkende toespraken gegeven.
De vraag die iedereen zich stelt is wat de conclusie is. U zegt dat die positief is. Een aantal beelden van de COP is bij mij blijven hangen. Eén daarvan was de voorzitter die op een bepaald moment zijn emoties niet meer de baas kon en zijn ontgoocheling toonde over het feit dat we er niet in geslaagd zijn ons los te koppelen van steenkool. Dat heeft ook te maken met wat de voorzitter daarnet zei, met die internationale politiek daarrond.
Een ander beeld dat mij is bijgebleven, is de heel symbolische toespraak die de minister van Tuvalu vanuit de zee gaf. Ik ben bang dat zijn vrees niet onterecht is. We weten vandaag dat niet alleen Tuvalu, maar ook eilandengroepen zoals de Seychellen en de Malediven wellicht het einde van de eeuw niet zullen halen en ik heb niet het gevoel dat we die landen hebben gered.
Vooral de kritiek van de ontwikkelingslanden is blijven hangen. Vóór de COP werd er gesteld dat we vandaag wereldwijd aan een opwarming van 1,2 graden zitten en op een pad naar een opwarming van 2,7 graden. Dat betekent dat grote delen van deze planeet een groot deel van het jaar niet leefbaar zullen zijn. António Guterres zei daarover dat we op een catastrofale weg naar een helse toekomst zitten. Ik kan de impact van deze COP daarop moeilijk inschatten, maar ik heb niet het gevoel dat we van dat pad zijn afgeraakt.
Ik wil besluiten met iets te zeggen over de Belgische situatie. Die is niets anders dan beschamend te noemen, ook al heeft die weinig impact op het globale resultaat. Als ik zie dat ons land paste om toe te treden tot de High Ambition Coalition, dan ben ik daar weinig fier op. Ik weet wel dat wij ons als allerlaatste land, net voor Polen, dat niet is toegetreden, hebben laten overhalen om via Europa mee te stemmen, maar ik vind dat een land als België onwaardig.
Mijnheer Wittoeck, we hebben die interparlementaire klimaatresolutie hier goedgekeurd. In hoeverre schat u in dat onze onderhandelingen hebben plaatsgevonden binnen de contouren van die resolutie? Evalueert u dat gunstig?
Geachte commissieleden, de powerpointpresentatie zal u worden bezorgd. Daarover hoeft u zich dus geen zorgen te maken.
Ik heb ook vragen gehoord over wat we verder doen met deze interfederale klimaatcommissie in voorbereiding op de COP27. Ik denk dat we dat straks bij de regeling der werkzaamheden kunnen bespreken. Daarop verwacht ik dus niet meteen een antwoord van u, mijnheer Wittoeck. Dan geef ik u nu het woord voor de antwoorden op de vragen die werden gesteld.
01.13 Peter Wittoeck: Dank u voor de vele vragen. Ik wil eerst op de vragen van de heer Leysen antwoorden, omdat hij vroeger moet vertrekken.
Ik wil eerst mijn eigen appreciatie delen van de rol van zo'n COP als ontmoetingsplaats. Ik heb dat niet expliciet gezegd. Ik doe dat vaak wel. Ik zeg er dan bij dat het niet alleen een diplomatiek en politiek gebeuren is waar wordt onderhandeld, maar echt een ontmoetingsplaats met zeer talrijke deelnemers van over de hele wereld en uit elke hoek van het klimaatbeleid, zowel uit de overheidshoek als uit de hoek van niet-gouvernementele deelnemers in dat hele brede veld, gaande van heel grote internationale financiers over de klassieke milieubeweging tot groepen en burgers die bezig zijn met specifieke niches inzake mensenrechten, maar ook veel anderen.
Ik wil u ook graag bedanken voor de mooie woorden aan het adres van onze delegatie. Dat betekent dat wij onze taak naar behoren hebben vervuld. Ik zal de leden van onze delegatie informeren over uw waardering. De delegatie vormt ook een heel interessante ontmoetings- en overlegplaats.
Mijnheer de voorzitter, ik onthoud mij van elk commentaar over het feit dat de discussies over de nationale lastenverdeling niet tot resultaat geleid hebben. Ik was daar niet aanwezig, dus ik kan daar ook niets meer over zeggen.
Mijnheer Leysen, u stelde een vraag over de koolstofhandel. Ik heb die film niet gezien, dus ik weet niet wat daarin precies aan bod komt, maar er waren in het verleden inderdaad verschillende problemen met de emissiehandel. Er was het surplus op die markt, wat men gemeenzaam soms hot air noemde. Dat zorgde ervoor dat er een overaanbod aan rechten was en geen prijsimpuls via de markt om de emissies bijkomend te gaan reduceren.
Er zijn ook zaken gebeurd in het kader van het CDM die onbedoeld waren, zoals een aanmoediging om net meer gefluoreerde broeikasgassen te gaan produceren, omdat de emissies daarvan gemakkelijk gereduceerd kunnen worden en aanleiding gaven tot emissiekredieten. Het gaat echter ook over zaken als het niet respecteren van mensenrechten en het aantasten van de biodiversiteit. Ik heb maar een paar voorbeelden gegeven. De meeste van die zaken zijn wel degelijk aangepakt.
Dan kom ik aan de vragen over artikel 6.4, dat de opvolger is van het CDM. Er zijn toch waarborgen dat de baselines, die de basis zullen vormen voor het genereren van kredieten, robuust zullen zijn. Ze zullen geen hete lucht of onverwachte extra emissies gaan genereren, maar wel het tegendeel. De hete lucht uit het Kyotosysteem is niet helemaal verdwenen uit het systeem, maar het is op dit moment moeilijk om in te schatten wat daarvan de impact zou zijn.
Dan kom ik aan de vragen over het CDM met betrekking tot de impact op mensenrechten en lokale gemeenschappen en dergelijke meer. Het nieuwe mechanisme voorziet in een beroepsmechanisme, een grievance mechanism, waarbij de betrokkenen in beroep kunnen gaan bij het orgaan dat het mechanisme zal besturen.
Ik kom nu tot de rol van de Europese Unie in het bredere geopolitieke verband. Het klopt dat er gesprekken zijn geweest tussen de Verenigde Staten en China tijdens en voor de COP, die trouwens heel constructief was. Bijvoorbeeld, de taal die wij in het Climate Pact zien over anderhalve graad als doelstelling kan ook worden teruggevonden in een bilaterale tekst die de Verenigde Staten en China tijdens de COP hadden afgesproken.
India is uiteraard een belangrijke speler. Dat is het ook altijd geweest. India is het tweede meest bevolkte land op de planeet. De Indiase regering vertegenwoordigt ook heel veel mensen en vooral heel veel mensen die onder de armoedegrens leven, wat toch een belangrijke dimensie is van het internationale klimaatregime als antwoord op wat in essentie een verdelingsvraagstuk is met heel veel dimensies.
Ik breng graag in herinnering dat de bevolking in India, die onder een bepaalde armoedegrens leeft, talrijker is dan de bevolking van alle minst ontwikkelde landen samen. Het is dus heel terecht dat India zo zwaar weegt op de onderhandelingen, hoewel dat heel moeilijk is.
Uw vraag ging veeleer in de richting van de vraag of de Europese Unie daarin nog een rol heeft te spelen. Ik meen van wel. Het is niet omdat de Europese Unie ongeveer 10 % van de wereldwijde emissies vertegenwoordigt dat wij geen impact hebben. De Europese Unie heeft nu echt haar niet onterecht zelfverklaarde rol van globale leider waargemaakt.
Het klimaatbeleid van de Europese Unie vormt voor heel veel anderen een bron van inspiratie. Het wordt te weinig erkend naar de mening van sommige Europese collega's. Het Chinese emissiehandelssysteem bijvoorbeeld is tot stand gekomen met heel actieve bijstand van de Europese Commissie, om maar een voorbeeld te noemen. Een tweede voorbeeld zijn de emissienormen voor personenwagens en bestelwagens. Ook daarvoor is het vaak de Europese Unie die de norm stelt en dan door anderen wordt gevolgd. Ik geef twee voorbeelden.
De impact van het aangekondigde carbon border adjustment mechanism en de bezorgdheid daarover vanuit sommige hoeken bewijzen dat de Europese Unie een voldoende belangrijke speler is gezien de grootte van onze markt en haar belang als economische speler.
De dimensie van de historische verantwoordelijkheid van de EU en Noord-Amerika voor de historische emissies was lange tijd aanwezig tijdens de onderhandelingen voorafgaand aan Parijs in het bredere billijkheidsdebat. Welke parameters zullen we gebruiken om het verdelingsvraagstuk billijk aan te pakken?
Als dusdanig is het debat over historische verantwoordelijkheid niet meer aanwezig in de onderhandelingen maar het bredere billijkheidsvraagstuk rond de toepassing van het principe van de common but differentiated responsibilities en de respective capabilities blijft aan de orde. Er is dus geen specifieke discussie meer over of historische verantwoordelijkheid een verdelend principe moet zijn, omdat de architectuur van de Overeenkomst van Parijs een bottom-uparchitectuur is. Elke partij moet zelf beoordelen of haar NDC de hoogste ambitie vertegenwoordigt en of dat fair is.
Ik spreek me niet uit over de EU-taxonomie en de rol van kernenergie. Dit is politieke materie waarop vertegenwoordigers van de regering – wat ik niet ben – misschien beter zouden antwoorden.
Mijnheer de voorzitter, ik zal nu uw vragen beantwoorden. U verwees naar het belang van de campagnes en sectorale initiatieven. Deze zijn niet nieuw. Ik herinner u aan de One Planet Summit die president Macron organiseerde een jaar na Parijs en de Climate Summit die secretaris-generaal Guterres in 2019 organiseerde met heel veel van dergelijke initiatieven. Ik heb erop gewezen dat met de Glasgow Breakthroughs geprobeerd wordt om beter in een opvolgingsproces te voorzien.
Die initiatieven hebben natuurlijk het voordeel dat ze vaak ook actoren op het terrein mobiliseren, maar ze hebben het nadeel dat er geen mechanisme is dat voor de verdere opvolging zorgt. Dat is dus een van de vraagstukken die nog beter moeten worden opgelost.
Is het ene systeem beter in vergelijking met het andere? Ik denk het niet, de kwestie is niet of het ene beter is dan het andere, de twee moeten complementair zijn. Men haalt de doestellingen van Parijs niet als men er niet in slaagt om de actoren op het terrein te mobiliseren. Daarvoor moet natuurlijk nationaal beleid gevoerd worden, maar gezien de internationale aard van de activiteiten van bijvoorbeeld privéactoren, is het goed om ook hen op internationaal niveau te mobiliseren op de verschillende deelthema's.
Dat heeft wel succes. Ik heb het niet in mijn slides opgenomen, maar een van de zaken die tijdens Glasgow naar boven kwamen, was dat een coalitie van grote actoren op de financiële markt, die samen 130.000 miljard dollar aan assets vertegenwoordigen, zich ertoe engageren om bij te dragen aan het streven naar nettonulemissies. Dat is maar een van de talrijke zaken die daar gebeuren en die zeker krachtig kunnen zijn in de uitvoering van de doelstellingen van Parijs.
Wat de besteding van de 100 miljard dollar betreft, zou ik suggereren om al eens te kijken naar de twee OESO-rapporten die ik in mijn slides aanhaalde, waarin het tekort naar de 100 miljard werd geïllustreerd. Het ontbreekt me soms aan voldoende technische kennis in deze brede materie, maar ik ben er zeker van dat alle verschillende mechanismen die er zijn, fondsen zoals Green Climate Fund, JEF, Adaptation Fund, Least Developed Countries Fund en vele andere, ook wel rapporteren over waar de middelen aan besteed worden.
Van de evaluatie die ik toonde over de kwaliteit van de aankondigingen en verbintenissen tot nettonulemissies, ken ik de methodologie niet uit mijn hoofd. Climate Action Tracker wordt daarvoor gebruikt, maar het is een inschatting van de zekerheid die de beleidsdocumenten die op tafel liggen bieden dat de nettonuldoelstelling wordt gehaald.
De Europese Unie, die nettonuldoelstellingen in haar wetgeving heeft ingeschreven, is in die zin zeker adequaat. Dat is niet voor alle landen het geval. Dat heeft op zich niets te maken met rapportage of zo, dat is een evaluatie van de robuustheid, om het zo te zeggen, van de documenten die onderliggend zijn aan die doelstelling. Daarom is het ook belangrijk dat nu het proces is gelanceerd waarbij landen die het nog niet hebben gedaan, ertoe worden opgeroepen om een langetermijndoelstelling in te dienen. Dat is de kans voor het secretariaat van het verdrag om ook kwalitatieve aspecten in het syntheserapport naar voren te laten komen en dergelijke meer.
Er is werk aan de winkel, maar het proces dat nu is ingezet, biedt de kans om het te doen. Wat u zei over de High Ambition Coalition klopt inderdaad, namelijk dat België toestemming heeft gegeven aan de Europese Unie om te ondertekenen, maar nationaal niet heeft ondertekend. Sorry als dat niet duidelijk was.
J'en viens à la première question de M. Florent, relative à l'article 6 et au lien avec le système européen d'échange de quotas. En fait, le seul endroit où les règles sur l'article 6 interviennent dans le cadre du système européen est la Suisse. Les transactions entre ces deux systèmes devront donc se faire conformément aux règles de l'article 6. Pour le moment, c'est le seul lien, et il n'y a aucune indication selon laquelle cela devrait changer.
Déjà avant l'établissement des règles relatives à l'article 6, et même avant l'Accord de Paris, l'utilisation, pour atteindre les objectifs européens, du marché international du carbone était exclue. L'objectif, qui était de 40 % et est passé à 55 %, est un objectif domestique, et cela vaut pour les pays mais aussi pour les entreprises qui prennent part au système d'échange de quotas de CO2. Nous ne pouvons donc pas utiliser les mécanismes actuellement établis dans le contexte des articles 6.2 et 6.4 de l'Accord de Paris sans changer la loi européenne sur le climat, qui vient d'entrer en vigueur en juillet dernier.
Pour ce qui est de la stratégie à long terme belge, contrairement à la CDN, où la Belgique n'a pas de contribution déterminée au niveau national mais doit être intégrée dans la CDN européenne, il existe une stratégie européenne mais aussi des stratégies nationales. L'établissement d'une stratégie nationale est également une obligation dans le contexte de la législation européenne. La Belgique avait donc préparé cette stratégie et l'a déposée auprès de la Commission européenne dans le contexte des obligations légales européennes, mais a aussi soumis cette même stratégie aux Nations Unies. Ce n'est pas le cas pour tous les États membres, il s'agit de deux approches différentes.
J'en arrive à la suggestion qui a été faite de s'inspirer, au niveau belge, du cycle d'évaluation annuelle qui a été créé à Glasgow. À ma connaissance, une telle évaluation annuelle au niveau national n'existe effectivement pas. Je sais qu'au niveau des Régions, il existe des cycles de planification et d'évaluation des plans et que, récemment, le gouvernement fédéral a aussi établi un système pour améliorer le suivi de la mise en œuvre des politiques fédérales dans le contexte du PNEC. Dans ce contexte, le gouvernement a aussi annoncé qu'il organiserait des tables rondes. Cela existe au niveau de toutes les autorités fédérées compétentes, mais pas au niveau national. Pourtant les données existent généralement. Elles sont générées au sein de la Commission nationale Climat dans le cadre de laquelle on prépare les inventaires des missions, les projections des missions, les rapports destinés à la Commission européenne et aux Nations Unies, l'évaluation des politiques et mesures, etc.
La question de Mme Hanus portait surtout, me semble-t-il, sur le dialogue interparlementaire, question à laquelle il ne m'appartient pas de répondre.
Mme Czekalski a déclaré que, comme c'est toujours le cas, certaines analyses témoignent d'un manque d'ambition de la COP26. Les résultats d'une COP sont effectivement toujours relatifs. J'ai cité le président Sharma, à l'occasion de la présentation d'un de mes derniers slides. On a presque tout dit. On a créé les conditions dans lesquelles il est encore possible de respecter la limite de 1,5 degré, mais pas sans que des actions urgentes et ambitieuses soient prises au niveau des parties.
J'ai dit tout à l'heure que l'architecture de l'Accord de Paris est très largement une architecture bottom up. Le signal international a maintenant été donné. Ce signal est évidemment envoyé, surtout s'il s'agit d'augmenter le niveau d'ambition en termes de réduction des émissions, aux États parties à l'Accord de Paris.
Je ne commenterai pas les constats que vous faites aussi sur le fait qu'il n'y ait pas encore d'accord sur le burden sharing national.
Vous faisiez référence aux compétences partagées entre les différents niveaux d'ambition de ce pays et, si j'ai bien compris, sans pour autant vous paraphraser, le besoin d'une amélioration de la coopération dans le contexte du Plan national Énergie-Climat. Je pense avoir répondu en partie à cette question en répondant à la question de M. Florent sur l'évaluation annuelle.
Je vous propose de vous référer à un travail réalisé par mon administration, il y a quelques années, travail que nous avons encadré et appuyé: un dialogue national sur la gouvernance climatique dont les auteurs ont, par après, pris l'initiative de soumettre à la Chambre une proposition de loi spéciale Climat, ce dont vous vous souviendrez.
Je ne m'exprimerai pas sur celle-ci. L'administration a pu générer des analyses par rapport à l'amélioration de la coopération, qui est loin d'être parfaite dans ce pays. Je n'en fais pas moi-même le constat, mais c'est la Commission européenne, l'OCDE, le FMI, l'Agence internationale de l'énergie, le Conseil européen dans le contexte du Semestre européen et bien d'autres qui, au cours de la décennie passée, l'ont remarqué. Je n'ai pas la liste sous les yeux mais elle est très longue. Ils ont fait le constat qu'il y a un manque de coopération et de coordination entre les différentes autorités compétentes en Belgique.
Si vous voulez lire les rapports de ce dialogue national sur la gouvernance climatique que nous avons réalisés à la fin de la précédente législature, ils sont consultables sur notre site web (climat.be).
De vraag van de heer Leysen heb ik al beantwoord. De vraag van de heer Verduyckt was deels een stelling. Ik verwijs opnieuw naar de quote die ik toonde en naar het feit dat er nog heel veel moet gebeuren. Ook het feit dat er aan het einde van de COP bijna geen akkoord was, zal de voorzitter na een jaar heel hard werken wellicht wel geraakt hebben.
Of de SIDS of Small Island Developing States, de kleine eilandstaten en andere kwetsbare landen nu een betere toekomst hebben? De beslissingen van de COP alleen kunnen dat niet garanderen, maar ze zijn wel het beste wat men op internationaal niveau kan doen. Opnieuw, de echte actie, zowel in termen van het beperken van de emissies maar ook in termen van het ondersteunen van ontwikkelingslanden in hun beleid om emissies te reduceren, om zich aan te passen en om met Loss and Damage om te gaan, ligt nu voor een heel groot stuk in handen van de partijen.
Ik zal geen evaluatie maken van uw resolutie, mijnheer Verduyckt. Het is niet aan mij om daarover een waardeoordeel te vellen, maar ik denk dat men ziet dat de grote lijnen niet ver liggen van die in uw resolutie, als men kijkt naar de uitkomst van deze COP. Ik heb er geen analyse lijn per lijn van gemaakt, maar in die zin getuigt ze wel van een goede analyse van de hoofdlijnen en van een breed politiek draagvlak voor wat uiteindelijk door deze COP is beslist.
Ik hoop dat ik daarmee alle vragen heb beantwoord.
De voorzitter: Zijn er nog bijkomende vragen voor de heer Wittoeck? Als dat niet het geval is, dank ik de heer Wittoeck van harte voor zijn lange uiteenzetting en zijn antwoorden op de vragen.
L'échange de vues se termine à 16 h 04.
De gedachtewisseling eindigt om 16.04 uur.