Commission de la Justice

Commissie voor Justitie

 

du

 

Lundi 20 décembre 2021

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Maandag 20 december 2021

 

Namiddag

 

______

 

 


De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.01 uur en voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.

La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 01 et présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.

 

Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.

De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.

 

01 Vraag van Koen Geens aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het nieuwe goederenrecht" (55022433C)

01 Question de Koen Geens à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le nouveau droit des biens" (55022433C)

 

01.01  Koen Geens (CD&V): Mijnheer de minister, ik verwijs naar de schriftelijke versie van mijn vraag.

 

Op 1 september trad het nieuwe goederenrecht in werking, dat onderdeel is van het nieuwe BW.

Het nieuwe goederenrecht werd opgesteld door verscheidende experten onder leiding van professor Vincent Sagaert en werd onder meer voorafgegaan door een publieksconsultatie (2017).

 

In de aanloop naar die inwerkingtreding was er heel wat ophef in de media, vooral in de gespecialiseerde landbouwpers, over artikel 3.67, § 3, BW, dat betrekking heeft op het eigendomsrecht.

 

§ 3. Wanneer een onbebouwd en onbewerkt onroerend goed niet is afgesloten, mag ieder er zich op begeven tenzij de eigenaar van dit perceel schade of hinder hiervan ondervindt of op duidelijke wijze kenbaar heeft gemaakt dat het verboden is voor derden om zonder zijn toestemming de grond te betreden. Degene die gebruik maakt van dit gedogen, kan zich noch op artikel 3.26, noch op artikel 3.59 beroepen.

 

Wat wordt precies begrepen onder de kwalificatie 'onbebouwd en onbewerkt'?

 

Wat met land- en tuinbouwgronden die braak liggen, bijvoorbeeld in het kader van vruchtwisseling?

 

Wat met maaiweiden, graslanden of percelen waarop gras wordt verbouwd, bijvoorbeeld voor het inkuilen van diervoeding of voor het hooien?

 

Is deze bepaling van toepassing op verpachte percelen?

 

Wanneer mag er dan wel betreden worden?

 

Is de eigenaar in de mogelijkheid om de toegang te ontzeggen?

 

01.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Geens, ten eerste, § 3 van artikel 3.67 van het nieuw Burgerlijk Wetboek over het feitelijk gedogen door de eigenaar wanneer een niet afgesloten onroerend goed onbewerkt of onbebouwd is, moet als uitzonderingsbepaling restrictief worden toegepast. Onbewerkt staat naast onbebouwd. In het Frans staat non cultivé. Dat betekent dat de bepaling van toepassing is indien het perceel op geen enkele manier wordt gebruikt. Percelen die op enige manier voor landbouw worden gebruikt, mogen niet door wandelaars worden betreden.

 

Ten tweede, braakliggende land- en tuinbouwgronden zijn gronden die in gebruik zijn, aangezien dat een normale toewijzing van gronden vormt in het kader van een drieslag- of een vierslagstelsel. Dat zijn dus bewerkte gronden waarop artikel 3.67, § 3, niet van toepassing is en waarvan betreding derhalve niet is toegestaan.

 

Wat uw derde vraag betreft, hetzelfde geldt voor maaiweiden, graslanden of percelen waarop gras wordt verbouwd voor het inkuilen van dierenvoeding of voor het hooi. Dat is normaal gebruik van gronden voor landbouw of veeteelt. Dergelijke gronden vallen daarom niet onder het toepassingsgebied van artikel 3.67, § 3.

 

Wat uw vierde vraag betreft, artikel 3.67, § 3, is evenmin van toepassing op landbouwpercelen die verpacht zijn. Juridisch gezien worden dergelijke percelen door de pachter hoofdzakelijk gebruikt in het landbouwbedrijf. Een gebruik door een derde zou onverzoenbaar zijn met de rechten van de pachter.

 

Wat uw vijfde vraag betreft, volgens artikel 3.67, § 3, moet aan vier voorwaarden worden voldaan om zich op een grond te mogen begeven. Ten eerste, de grond moet onbebouwd en onbewerkt zijn. Ten tweede, de grond mag niet afgesloten zijn. Ten derde, het betreden van de grond mag geen schade of hinder aan de eigenaar veroorzaken. Ten vierde, de eigenaar heeft niet kenbaar gemaakt dat het voor derden verboden is om zonder zijn of haar toestemming de grond te betreden.

 

Wat uw laatste vraag betreft, artikel 3.67, § 3, van het nieuw Burgerlijk Wetboek bepaalt uitdrukkelijk dat het betreden van een grond in ieder geval verboden is als de eigenaar kenbaar heeft gemaakt dat het voor derden verboden is om de grond zonder zijn of haar toestemming te betreden. Derhalve, zelfs indien aan de drie eerste eerder aangehaalde voorwaarden wordt voldaan, blijft het mogelijk het betreden van een grond te verbieden.

 

01.03  Koen Geens (CD&V): Ik dank de minister voor zijn duidelijke en heldere antwoord, dat ik met genoegen zal herlezen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

02 Question de Georges Dallemagne à Annelies Verlinden (Intérieur et Réformes institutionnelles) sur "Le rapport annuel de la Sûreté de l’État" (55022634C)

02 Vraag van Georges Dallemagne aan Annelies Verlinden (Binnenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen) over "Het jaarverslag van de Veiligheid van de Staat" (55022634C)

 

02.01  Georges Dallemagne (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, je me suis intéressé au dernier rapport de la Sûreté de l'État. J'ai été attiré par une information intéressante qui n'a pas donné lieu, à ma connaissance, à beaucoup de commentaires, et qui mériterait un éclairage quant à sa signification en matière de menace.

 

Ainsi, à la page 27 de ce rapport, on peut lire que, outre les catégories de personnes susceptibles de menacer notre sécurité reprises dans la base de données de l'Organe de coordination pour l'analyse de la menace (OCAM), des terroristes de l'État islamique de nationalité syrienne ou irakienne qui ont commis des crimes en Syrie et en Irak se trouveraient, aujourd'hui, sur notre territoire. Il semblerait également que, parmi les réfugiés, se trouvent des personnes qui n'ont pas commis de crime en Syrie ou en Irak mais qui en auraient commis en Belgique. Ces personnes n'entrent pas dans les cinq catégories de personnes (terroristes ou extrémistes) considérées comme une menace qui séjournent dans notre pays.

 

Monsieur le ministre, pourriez-vous me dire de combien de personnes il est ici question? Selon le rapport, elles sont "sur le radar", expression d'ordre un peu général dont je ne connais pas la signification exacte. Quel type de menace représentent-elles pour notre population? Ces personnes ont-elles été inculpées, sachant que parmi elles se trouvent des individus qui ont commis des crimes? Quelle est la situation en matière de menace et de justice?

 

02.02  Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, monsieur Dallemagne, l'information dont question qui a d'ailleurs été relayée par la presse est exacte.

 

Un nombre limité de demandeurs d'asile ou de réfugiés reconnus présents dans notre pays sont effectivement inculpés, voire condamnés pour des infractions commises dans leur pays d'origine dans le cadre de leur appartenance à une organisation terroriste comme l'État islamique, Al-Qaïda ou d'autres organisations qui y sont affiliées.

 

Comme souvent dans ce genre d'affaire, je peux parler de A, mais pas de B car les enquêtes sont en cours. Toutefois, je peux vous rassurer en vous disant qu'en matière de terrorisme, le parquet ne laissera rien au hasard pour mener les enquêtes nécessaires et, le cas échéant, poursuivre les inculpés en justice. Le danger actuel que ces personnes peuvent représenter est surveillé de près par nos services. Si nous restons en état d'alerte face à cette problématique, il n'y a pas lieu non plus de paniquer.

 

La difficulté dans ce genre d'affaire est la collecte et le rassemblement de preuves de faits commis dans des zones de guerre. L'un des défis de ce type d'enquête est d'obtenir des éléments objectifs permettant d'ouvrir ou d'alimenter une enquête judiciaire; en effet, il peut être question d'actes commis loin de notre territoire. Il s'agit de l'appartenance à une organisation terroriste, de la dispensation d'un entraînement militaire, de la participation à une lutte armée, de la participation à des attentats à la bombe et d'exécutions.

 

Il n'est pas possible de donner un chiffre précis. Ce que je peux dire, c'est que, parmi les cas connus, certains ont été condamnés à l'étranger, d'autres sont inculpés pour certains faits mais n'ont pas encore été condamnés ou font encore l'objet d'une enquête des services de renseignement ou d'une enquête judiciaire. La menace émanant de ces personnes doit être déterminée sur une base individuelle. Aucune déclaration générale ne peut être faite à ce sujet. Comme je l'ai dit, cela est surveillé de près par nos services.

 

02.03  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, j'entends votre réponse. J'aurais aimé avoir un ordre de grandeur. Vous nous dites qu'il s'agit d'un nombre limité de personnes et que celles-ci se classent en deux catégories. Il y a, d'une part, celles qui ont commis un crime là-bas sur place. Puisqu'elles sont identifiées, on doit quand même savoir combien de personnes sont concernées. D'autre part, parmi les réfugiés, certains ont commis, d'après ce que je lis, des crimes terroristes après leur arrivée dans notre pays. Là aussi, on devrait en connaître le nombre. Il n'est pas question de paniquer mais de savoir de combien d'individus on parle. L'incapacité de répondre à cette question est-elle liée au secret ou à la non-connaissance de ce chiffre?

 

02.04  Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur Dallemagne, je vérifierai auprès du parquet.

 

02.05  Georges Dallemagne (cdH): Je vous remercie. Je vous réinterrogerai alors peut-être à ce sujet, monsieur le ministre.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Samengevoegde vragen van

- Koen Metsu aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De stand van zaken m.b.t. de teruggekeerde IS-vrouwen" (55022987C)

- Barbara Pas aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De stand van zaken m.b.t. teruggekeerde IS-gangsters" (55023414C)

03 Questions jointes de

- Koen Metsu à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La situation en ce qui concerne les femmes de l'EI rentrées au pays" (55022987C)

- Barbara Pas à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La situation des criminels de l'EI rentrés au pays" (55023414C)

 

03.01  Koen Metsu (N-VA): Intussen zijn enkele maanden verstreken sinds uw regering opnieuw IS-vrouwen heeft gerepatrieerd naar ons land. Bij wijze van opvolging stelde ik graag volgende vragen:

 

1) Hoeveel van deze ‘terugkeerders’ waren reeds eerder bij verstek veroordeeld?

a) Welke misdrijven werden hierbij bewezen verklaard en welke straffen werden daarvoor uitgesproken?

b) Hoeveel van hen heeft bij terugkomst in België verzet aangetekend tegen de veroordeling?

c) In hoeveel gevallen leidde dit verzet tot een nieuwe veroordeling? Welke misdrijven werden hierbij bewezen verklaard en welke straffen werden daarvoor uitgesproken?

 

2) Hoeveel van deze ‘terugkeerders’ bleek bij hun terugkomst in België nog niet eerder veroordeeld in het kader van terrorisme?

a) Voor hoeveel van hen liep er al een strafrechtelijk onderzoek of werd een onderzoek geopend?

b) Hoeveel van hen werd intussen veroordeeld, voor het plegen van welke misdrijven en tot welke straffen?

c) Voor hoeveel van hen zal de zaak nog voor de strafrechter gebracht worden? Bevinden zij zich in afwachting in voorlopige hechtenis of niet?

 

3) Hoeveel van deze ‘terugkeerders’ zijn momenteel op vrije voeten? Graag een opdeling naargelang de reden: geen strafrechtelijke vervolging, vrij in afwachting van proces, voorwaardelijk in vrijheid gesteld na veroordeling of vrij na strafeinde.

 

Met ‘terugkeerders’ bedoel ik in bovenstaande eenieder die in de periode 2012-2021 naar ons land werd teruggehaald of zelf terugkeerde uit conflictgebieden in het Midden-Oosten en meer bepaald uit Syrië en Irak.

 

03.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Bedankt voor uw vragen, mijnheer Metsu.

 

Mevrouw de voorzitster, u zult mij ongetwijfeld geen ongelijk geven wanneer ik zeg dat dit allemaal statistische vragen zijn. U hebt al eerder schriftelijke vragen van dezelfde natuur gesteld, nrs. 509 en 819, en ik heb daar telkens tijdig op geantwoord.

 

Volgens artikel 123 van het Kamerreglement kunnen statistische vragen, en dit zijn allemaal statistische vragen, schriftelijk worden gesteld. Dan zal ik ze ook zonder aarzelen schriftelijk beantwoorden.

 

De voorzitster: Mijnheer Metsu, u kunt uw vraag absoluut schriftelijk indienen.

 

03.03  Koen Metsu (N-VA): Als dat de minister beter uitkomt, zal ik mijn mondelinge vraag omzetten in een schriftelijke vraag, mevrouw de voorzitster.

 

03.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Het is geen kwestie van beter uitkomen, het is gewoon een kwestie van het Reglement te respecteren.

 

De voorzitster: Vraag nr. 55022987C wordt dus omgezet in een schriftelijke vraag.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van Katleen Bury aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De bevraging over de toegang tot justitie" (55023009C)

04 Question de Katleen Bury à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'enquête sur l'accès à la justice" (55023009C)

 

04.01  Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, ik heb met heel veel plezier geluisterd naar het colloquium "Toegang tot justitie". Er wordt wat in het duister getast, wat de middenklasse betreft. Verschillende advocaten en andere sprekers, waarvan u de opsomming in mijn vraag vindt, melden dat ze in familierechtbanken heel veel pro-Deoadvocaten zien. Aan de andere kant van het spectrum zijn er de bouwdossiers of luxegoederen als zwembaden enzovoort. Maar voor hen is het niet duidelijk of de middenklasse wel de weg vindt naar de rechtbank. Zij stelden voor om daarover een bevraging te organiseren.

 

Dat lijkt me een zeer goed idee. Wat vindt u van dat voorstel. Zal u ter zake stappen ondernemen?

 

04.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw Bury, het doet mij plezier te vernemen dat het colloquium ook door u en collega's wordt opgepikt. Het werd door de FOD Justitie georganiseerd en was in meerdere opzichten verrijkend.

 

De toegang tot Justitie voor kwetsbare personen werd besproken aan de hand van de juridische bijstand en de recente verhoging van de toegangsdrempels hiervoor. Ook de verbetering van de toegang tot justitie voor de meest kwetsbaren werd aangehaald. Daarbij werd het idee uiteengezet om multidisciplinaire advocatenkantoren op te richten die gewijd zijn aan juridische bijstand.

 

Het klopt echter dat er vaak wordt voorbijgegaan aan de toegang tot Justitie voor de middenklasse. Er werden verschillende voorstellen gedaan, waaronder de mutualisering van de juridische bijstand. Dat is een interessant voorstel, maar natuurlijk moeten we waken over de ongewenste neveneffecten en budgettaire gevolgen.

 

Ik denk niet dat we kunnen zeggen dat er de afgelopen jaren niets is gebeurd om een betere toegang tot justitie te bieden. Door de invoering van de rechtsbijstandsverzekering door mijn voorganger kunnen thans voor een premie van 200 à 300 euro, gekoppeld aan een belastingvermindering, de meeste geschillen gedekt worden die zich in de loop van het leven zouden kunnen voordoen. Ook de ontwikkeling van de bemiddeling en het collaboratief recht zijn belangrijke maatregelen die zijn genomen. Voorts moeten recente initiatieven van bepaalde rechtbanken worden aangehaald, zoals dat van de Franstalige ondernemingsrechtbank in Brussel, die verzoeningskamers heeft ingevoerd, naar het model van de kamers voor minnelijke schikking van de familierechtbank. Die piste zou verder moeten worden uitgewerkt om ervoor te zorgen dat de rechtzoekende een snellere en onderhandelde oplossing voor zijn geschil kan vinden in de aanwezigheid van een rechter-verzoener.

 

Zoals eveneens werd vermeld tijdens het colloquium zal de digitalisering van justitie de toegang tot justitie en de rechtbank voor de middenklasse zeker verbeteren.

 

Ik ben absoluut niet gekant tegen het idee van een bevraging. Het is inderdaad van belang om uit te gaan van de hoofden van de gebruikers. Daarom zullen wij onze steun verlenen aan deze bevraging.

 

04.03  Katleen Bury (VB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, u wil uw steun verlenen. Dat is niet echt concreet. U stelt dat er wat dispatching moet gebeuren. Van wie zal de bevraging uitgaan? Bent u het dan die de dispatching doet? U antwoordt wel dat u uw steun wil verlenen, maar ik heb niet echt een antwoord gekregen op de vraag of u de bevraging zelf zal organiseren.

 

04.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw Bury, wij zullen met het College van procureurs-generaal en een aantal andere betrokken partijen bekijken hoe een en ander kan worden georganiseerd.

 

04.05  Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, dat is heel goed.

 

Ik raad u aan om het punt over de btw op te nemen, die nu bij advocaten mee moet worden aangerekend. Dat betekent een groot verschil voor de middenklasse. Er kan misschien worden bekeken of ter zake geen verlaging mogelijk zou zijn naar 6 %. Dat lijkt mij een punt dat zeker moet worden meegenomen om de rechtstoegang te verbeteren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van Koen Metsu aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De genocide tegen jezidi's door IS" (55023077C)

05 Question de Koen Metsu à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le génocide des yézidis commis par l'EI" (55023077C)

 

05.01  Koen Metsu (N-VA): Mijnheer de minister, eind november werd voor het eerst een lid van IS, Taha Al-Jumailly, schuldig bevonden aan genocide tegen het jezidische volk, een van de meest vervolgde minderheden op aarde. De betrokkene werd door een rechtbank in Frankfurt veroordeeld tot levenslange opsluiting voor misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en mensenhandel. De jezidigemeenschap schreeuwt al jaren om hulp en gerechtigheid. Honderdduizenden jezidi's kwijnen weg in kampen voor internally displaced persons en meer dan 2.700 jezidivrouwen en -kinderen zijn nog altijd vermist.

 

De uitspraak is alvast een belangrijke overwinning in hun voortdurende strijd voor gerechtigheid. Eindelijk worden deze misdaden erkend met een gepaste straf, maar de zoektocht moet onverminderd blijven doorgaan. Gerechtigheid moet geschieden.

 

Enige tijd geleden heb ik samen met de heer Dallemagne van cdH en andere collega's een voorstel van resolutie ingediend, dat werd goedgekeurd door het Parlement. Daarmee hebben wij de genocide tegen de jezidi's erkend en gingen we nog een stapje verder.

 

Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van deze veroordeling? Hoe kijkt u daarnaar?

 

Hoe ver staat het federaal parket met de onderzoeken naar deze misdaden? Zijn onze juridische instanties reeds ingegaan op de vraag van de jezidigemeenschap om de onderzoeken te bespoedigen?

 

In hoeverre vlot de hulpverlening door ons land aan de wegkwijnende jezidi's en de vermiste vrouwen en kinderen? Hoe verlopen de gesprekken met uw buitenlandse collega's?

 

05.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Het federaal parket is op de hoogte van de veroordeling van deze persoon in Duitsland. Het federaal parket deelt mij mee dat er in België 11 dossiers lopen inzake de eventuele betrokkenheid van Belgische FTFs bij het plegen van ernstige misdrijven tegen het internationaal recht van de jezidigemeenschap.

 

Ik verwijs daarvoor naar mijn antwoorden in de vergadering van de commissie voor Justitie van 29 september 2021 op vragen van de collega's Platteau en Safai.

 

Zoals ik toen al zei, nemen de onderzoekers die de dossiers van de FTFs beoordelen aan de hand van het criterium van de kwalificatie deelname aan terroristische activiteiten, ook de elementen op die als een ernstige schending van het internationaal recht van de jezidigemeenschap kunnen worden gekwalificeerd. Verschillende onderzoeksdaden zijn reeds voltooid en andere zijn gepland. Uiteraard kunnen we hierover, gelet op het geheim van deze onderzoeken, geen verdere details geven.

 

Ik kreeg van mijn collega van Buitenlandse Zaken ook mee dat ons land op het gebied van de buitenlandse humanitaire hulp op een flexibele manier bijdraagt aan het humanitaire systeem via de middelen voor UN OCHA, het CICR en het Central Emergency Response Fund van het OCHA.

 

Hoewel er geen specifieke projecten voor de jezidi's worden gefinancierd, zijn de organisaties wel actief in de betrokken regio en ten aanzien van de jezidi's. België droeg in 2020 4 miljoen euro bij aan het humanitair fonds voor Irak. Uit dat fonds werd 1,6 miljoen dollar toegewezen aan het UNFP Irak voor een tweejarig capaciteitsopbouwprogramma voor vrouwenorganisaties. Het OCHA kreeg het mandaat om te zorgen voor de nodige follow-up inzake de toegang van vrouwen en meisjes tot psychologische steun, gezondheidszorg en levensreddende middelen en om geïntegreerde diensten te verlenen aan slachtoffers van seksueel en gendergerelateerd geweld in kampen voor intern ontheemden en vluchtelingen en aan de meest kwetsbare bevolkingsgroepen.

 

België steunt ook twee initiatieven die bijdragen tot de mogelijke terugkeer van de jezidi's, namelijk het project van de Noorse vluchtelingenraad Conflictpreventie en bevordering van huisvesting, grond- en eigendomsrechten in Irak en het Sant'Egidioproject Bevordering van de stabilisering en het samenleven van minderheden en religieuze gemeenschappen in Irak'. Wat betreft de bijdrage aan de wederopbouw heeft België tussen 2018 en 2020 een project gefinancierd dat voornamelijk gericht is op de bouw van scholen in gebieden die door Daesh zijn verwoest, voor een bedrag van 136.790 euro. Het project bereikt ongeveer 65.000 directe en 392.000 indirecte begunstigden.

 

België moedigt samen met andere EU-lidstaten de Iraakse regering aan om de Yazidi Survivors Law snel en doeltreffend uit te voeren. Wij constateren vele vertragingen in de uitvoering. België blijft daarom bij de Iraakse autoriteiten binnen internationale instanties pleiten voor de belangen van de jezidi's en de toepassing van de wet.

 

Wij volgen tevens de kwestie van de terugkeer van de jezidi's die dat wensen naar hun steden en dorpen van herkomst van nabij op. Ons land pleit samen met andere EU-lidstaten actief voor de uitvoering van het akkoord van Sinjar door de twee betrokken regeringen, namelijk die van Irak en die van de Koerdische regio. Wij blijven ervan overtuigd dat dit de beste manier is om stabiliteit in de regio te brengen en de terugkeer mogelijk te maken van de jezidi's die wensen terug te keren. De situatie ter plaatse blijft echter zeer complex en precair. Wij constateren dat er tot dusver weinig vooruitgang is geboekt, ondanks het feit dat beide regeringen hun toezegging blijven herbevestigen.

 

Op internationaal niveau was België cosponsor van resolutie 2379 van de Veiligheidsraad, die de basis vormde voor de oprichting van het United Nations Investigative Team for Accountability of Da'esh (UNITAD) in 2017. Dat team is bevoegd om bewijsmateriaal te verzamelen en te bewaren over de door Daesh in Irak gepleegde daden die kunnen worden aangemerkt als misdaden tegen de mensheid, oorlogsmisdaden of genocide. Tijdens zijn mandaat in de Veiligheidsraad heeft België regelmatig zijn steun betuigd aan het UNITAD en het belang benadrukt van vervolging van de daders van ernstige misdrijven ongeacht hun aanhorigheid.

 

05.03  Koen Metsu (N-VA): Ik kan de minister enkel bedanken voor de uitvoerige, duidelijke en bemoedigende antwoorden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05.04  Koen Metsu (N-VA): Mevrouw de voorzitster, ik wil mijn twee andere geagendeerde vragen graag in schriftelijke vragen laten omzetten.

 

De voorzitster: De vragen nrs.  55023176C en 55023177C van de heer Metsu worden omgezet in schriftelijke vragen.

 

06 Question de Malik Ben Achour à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La coopération judiciaire sur le Liban" (55023145C)

06 Vraag van Malik Ben Achour aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De justitiële samenwerking in het kader van de situatie in Libanon" (55023145C)

 

06.01  Malik Ben Achour (PS): Madame la  présidente, monsieur le ministre, le risque est grand d'assister prochainement à un effondrement total du Liban du fait, principalement, de la corruption endémique qui frappe toutes les strates de l'État. J'ai régulièrement eu l'occasion de poser ce constat avec vos collègues en charge des Affaires étrangères et de la Coopération.

 

Dans ce contexte, les Libanais(e)s, premières victimes de la succession de crises qui frappent leur pays, ne peuvent même pas compter sur la protection du pouvoir judiciaire, le fonctionnement de celui-ci étant lui aussi atteint par les conséquences de cette corruption.

 

Ce 25 novembre, trois juges ont ainsi remis leur démission afin de dénoncer les pressions politiques dont pâtissent des enquêtes pourtant importantes comme celle sur la double explosion du port de Beyrouth. À ce jour, une quinzaine de recours ont été déposés à l'encontre du magistrat en charge de l'affaire. Cette méthode semble être également employée en matière de lutte contre la corruption dans le but de retarder certaines procédures visant des personnes politiquement exposées.

 

Ces instructions mettent parfois à jour des ramifications dans de multiples États, notamment européens, dont la Belgique, et à ce sujet, il me revient que des réunions de coordination entre les autorités judiciaires de plusieurs nations auraient récemment eu lieu à La Haye. Cela m'amène aux questions que je voudrais vous poser.

 

Notre pays a-t-il reçu une invitation à participer à cette concertation, voire à cette coopération judiciaire? Dans l'affirmative, y a-t-il répondu positivement et où en sont ces travaux? Dans la négative, avons-nous l'intention de proposer notre aide et notre support à des pays comme la France, la Suisse, ou d'autres États dans lesquels des procédures sont engagées, considérant qu'une des personnes politiquement exposées, personne clef dans l'existence et la perpétuation de ce système de corruption, a aussi pris des positions  financières – immobilières en l'occurrence – en Belgique et à Bruxelles en particulier?

 

06.02  Vincent Van Quickenborne, ministre: Cher collègue, nous avons reçu une invitation et deux magistrats belges ont participé à cette concertation avec des collègues venus de France, d'Espagne, d'Italie, de Grèce, des Pays-Bas et du Portugal.

 

Dans la mesure où elles y sont autorisées conformément à l'article 873 du Code judiciaire, les autorités judiciaires belges exécutent les demandes d'entraide émises par les autorités libanaises. Ces demandes d'entraide judiciaire soumises au secret de l'instruction sont exécutées dans les limites de la législation belge et de la convention bilatérale régissant la coopération judiciaire entre la Belgique et le Liban, c'est-à-dire le traité d'extradition du 24 décembre 1953 et sa convention additionnelle du 8 mars 1968.

 

La Belgique participe activement au programme Euromed Justice financé par l'Union européenne qui vise à promouvoir et renforcer la coopération entre les pays membres de l'Union européenne et les pays du sud de la Méditerranée parmi lesquels figure le Liban. Dans le cadre de ce programme, le parquet fédéral a notamment invité une délégation libanaise à participer au mois de février prochain à une visite d'étude ayant pour sujet l'échange international d'informations financières en vue de la détection et de la récupération des avoirs criminels.

 

L'organisation de cet événement auquel sont associés la CETIF et l'OCSC démontre le souhait des autorités judiciaires belges de soutenir et d'encourager la coopération avec le Liban.

 

06.03  Malik Ben Achour (PS): Je crois avoir compris que les autorités judiciaires belges avaient été saisies d'une demande de coopération judiciaire. Une série de pays européens - plus importante que ce que je pensais -  s'y est jointe pour travailler sur la question de la corruption au Liban. C'est cette voie-là qu'il faut approfondir. C'est très bien d'organiser des journées d'étude avec les autorités libanaises mais, dans beaucoup de cas, ces autorités libanaises sont celles qui font tout pour perpétuer ce système corrompu. J'entends que les choses semblent avancer et que la Belgique est impliquée. Je m'en réjouis.

 

Si vous me le permettez, monsieur le ministre, je reviendrai vers vous de temps en temps pour faire un point sur cette question qui me paraît importante. En effet, d'un point de vue géopolitique, un effondrement du Liban pourrait avoir des conséquences absolument dramatiques auxquelles on n'échapperait pas. Je crois que c'est clair pour tout le monde.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitster: Mijn vraag nr. 55023155C over de algemene vergadering van verenigingen van mede-eigenaars en COVID-19 is ten gevolge van het ingediende ontwerp zonder voorwerp en vervalt.

 

07 Question de Philippe Goffin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les tolérances en matière pénale" (55023190C)

07 Vraag van Philippe Goffin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De tolerantie in strafzaken" (55023190C)

 

07.01  Philippe Goffin (MR): Monsieur le ministre, le sujet que j'aborde, nous en avons déjà parlé lors de nos rendez-vous, il y a quelques semaines, par rapport aux tolérances appliquées par les différents parquets, et cela sur l'ensemble du territoire. Je ne reviendrai donc pas sur l'exemple vécu que j'avais évoqué alors.

 

Ces différentes tolérances engendrent des éléments dérangeants: d'une part, un sentiment d'impunité dans le chef des uns et des autres et, d'autre part, il y a l'élément démocratique. Il faut savoir sur quelle base, dans telle ou telle zone du pays, il est décidé d'appliquer ou d'interpréter la règle de telle manière ou de telle autre. Dans les deux cas, cela ne va pas!

 

Existe-t-il un recensement de l'ensemble des tolérances présentes dans l'appareil judiciaire répressif à ce jour? Un tel recensement a-t-il été effectué? Il est d'autant plus important de le faire que nous sommes à la veille d'un rendez-vous important en 2022, à savoir la réforme du Code pénal.

 

Sur la base des tolérances que vous auriez recensées, quels sont les éléments qui les fondent?

 

Comptez-vous intégrer dans le nouveau Code pénal ces fameuses tolérances et les raisons qui les fondent et faire en sorte que ce Code repose davantage sur les réalités rencontrées dans notre beau pays?

 

07.02  Vincent Van Quickenborne, ministre: Cher collègue, votre question fait référence à la tolérance qui n'est pas une notion juridique, mais plutôt une attitude ou un comportement. Elle ne doit pas être confondue avec le principe de l'opportunité des poursuites qui constitue, conformément à l'article 28 quater du Code d'instruction criminelle, une prérogative du procureur du Roi lui permettant de classer des dossiers sans suite dans le cadre de la politique pénale déterminée par le Collège des procureurs généraux et le ministre de la Justice, conformément à l'article 151 de la Constitution.

 

Ces classements sont effectués au cas par cas pour des raisons n'ayant aucun lien avec la tolérance. Il peut s'agir de motifs liés soit à la nature des faits, au dépassement du délai raisonnable, à une situation régularisée ou des motifs liés à la personnalité de l'auteur (absence d'antécédents, conséquences disproportionnées) ou encore, à la politique criminelle, notamment la priorité à la voie civile.

 

Pour ce qui concerne les raisons de cette tolérance, je renvoie au rapport annuel du ministère public que j'ai transmis le 21 septembre au Parlement et notamment à la commission de la Justice.

 

Ce courrier contenait d'ailleurs non seulement le rapport annuel, mais également les priorités du ministère public en matière de recherche et de poursuites. Il présente une vue d'ensemble des matières auxquelles le ministère public s'attaque en priorité. Il est donc important de savoir qu'il existe une politique pénale nationale définie par le ministre avec le Collège des procureurs généraux. Mais chaque parquet peut mener sa propre politique à l'intérieur de ces marges en fonction des nécessités locales, des problèmes de sécurité spécifiques et des accords conclus avec les bourgmestres locaux dans le cadre du plan zonal de sécurité.

 

Cependant, il existe en matière répressive une branche du droit pénal où il est aujourd'hui régulièrement fait référence à la notion de tolérance, c'est-à-dire la police de la circulation routière. Il s'agit des marges de tolérance sur des infractions de vitesse, c'est-à-dire des directives données par les parquets afin de ne verbaliser les excès de vitesse qu'au-delà d'un certain seuil. J'ai d'ailleurs déjà eu l'occasion de répondre à de nombreuses questions orales à ce sujet.

 

J'en viens à votre première question. Comme cela a été dit, le Collège des procureurs généraux est responsable de la politique nationale en matière de poursuites, et chaque procureur de la politique locale. Il ou elle surveille cette politique. Il est exact qu'il n'y avait pas de vue d'ensemble, centralisée, des quotas et des marges de tolérance existantes dans les affaires de roulage. Vous savez que je veux changer les choses et que nous sommes en train de le faire dans l'intérêt de la sécurité routière. Avec 644 tués sur nos routes en 2019, nous n'atteindrons pas les objectifs fixés.

 

Il y a quelques semaines, le Collège des procureurs généraux et le Conseil des procureurs du Roi ont examiné le relevé des pratiques existantes au sein des parquets et des zones de police. Le Collège a demandé l'avis du Conseil sur les quotas et les marges de tolérance existantes. Le Collège m'a communiqué ce relevé mais en me demandant expressément de ne pas le partager avec le grand public, et ce, dans l'intérêt de la sécurité routière. C'est uniquement dans cet intérêt que je donne suite à la demande expresse du Collège, d'autant plus que nous travaillons actuellement à une politique uniforme. Il sera mis progressivement et systématiquement un terme aux marges et aux quotas existants.

 

J'en viens à votre deuxième et à votre troisième question. Il est évidemment indispensable que le ministère public de ce pays poursuive une certaine politique pénale et, ce faisant, souscrive à une politique plus largement soutenue, par exemple au moyen de la note-cadre sur la sécurité. C'est principalement dans ce contexte qu'il convient de répondre à votre question.

 

Les marges de tolérance gardent momentanément leur raison d'être, tant que les maillons de la chaîne pénale, c'est-à-dire la police, les parquets et les tribunaux, ne sont pas renforcés. C'est pourquoi nous avons décidé de renforcer cette chaîne et que nous prenons notamment l'initiative, comme vous le savez, de créer un nouveau parquet pour la sécurité routière. Une fois que ce renforcement sera mis en place, il nous semble important de graduellement faire disparaître ces marges de tolérance et ces quotas.

 

07.03  Philippe Goffin (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Je vois que nous partageons finalement le même souci. J'en reviens quand même à cette notion de légalité indispensable entre les citoyens d'un même pays. Alors, j'entends bien les différences, les autonomies, les appréciations mais - je me répète - je crois qu'il faut aussi entendre la nécessité de cette égalité de traitement que l'on soit au nord, au sud, à l'est ou à l'ouest du pays. Cela me paraît être un élément-clé de cohésion sociale.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Questions jointes de

- Kattrin Jadin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La maison de détention à Verviers" (55023222C)

- Malik Ben Achour à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La future maison de détention à Verviers" (55023277C)

- Sophie Rohonyi à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L’ouverture d’une deuxième maison de détention à Verviers" (55023520C)

08 Samengevoegde vragen van

- Kattrin Jadin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het detentiehuis in Verviers" (55023222C)

- Malik Ben Achour aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het toekomstig detentiehuis in Verviers" (55023277C)

- Sophie Rohonyi aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De opening van een tweede detentiehuis te Verviers" (55023520C)

 

La présidente: Mme Kattrin Jadin est absente.

 

08.01  Malik Ben Achour (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, nous avons appris, il y a quelques jours – cette notion de "quelques jours" est importante –, que la seconde maison de détention du pays, la première en Wallonie, sera implantée à Verviers. Sur ce principe-là, il s'agit d'une bonne nouvelle. D'abord, parce que ce type d'infrastructure a déjà démontré toute son utilité dans d'autres pays, par exemple du côté des États scandinaves ou des Pays-Bas, afin de diminuer la récidive. Ensuite, parce que cet outil contribuera au maintien de la fonction de pôle justice de Verviers.

 

Votre communiqué annonçait l'ancienne maison de repos du "Châtelet", sur la commune voisine de Dison, à quelques centaines de mètres, comme premier choix pour l'accueil de cette structure. Toutefois, il semble qu'il y ait eu confusion et que ce soit le site de "La Providence", une ancienne maison de repos, rue des Foxhalles, qui soit retenu. Ce bâtiment est aujourd'hui occupé par la Croix-Rouge qui y héberge des sinistrés des inondations du mois de juillet.

 

Je ne vous cache pas que la localisation a suscité un émoi très important dans le quartier et, de manière plus générale, dans la ville. Les réseaux sociaux s'agitent beaucoup. De nombreuses réunions de riverains ou de citoyens se sont tenues. Je précise que le bâtiment qui est choisi se trouve dans le voisinage immédiat d'une école fondamentale qui compte environ 400 élèves. Le bâtiment envisagé est contigu à l'école. Les inquiétudes exprimées par la direction de l'établissement et par les parents sont compréhensibles car en plus d'être contigu, ce bâtiment (avec 52 fenêtres) donne sur la cour de récréation.

 

Monsieur le ministre, confirmez-vous l'option retenue en ce qui concerne l'emplacement? Pourquoi le site du "Châtelet" avait-il, dans un premier temps, été évoqué dans votre communication?

 

Pourriez-vous préciser la façon dont vous envisagez l'intégration de ce projet dans la vie du quartier, particulièrement par rapport à l'école voisine avec, je le rappelle, 52 fenêtres et 2 portes qui donnent directement sur la cour de récréation? 

Quel sera le profil des détenus? Quelles assurances pouvez-vous apporter aux parents en matière d'aménagement et de sécurité? Une concertation avec la direction est-elle prévue?

 

08.02  Sophie Rohonyi (DéFI): Madame la présidente, monsieur le ministre, ma question rejoint celle de M. Ben Achour, qui vous a rappelé le contexte de la décision prise et annoncée le 6 décembre dernier. À l'instar de mon collègue, je me dois de souligner d'emblée que nous ne remettons nullement en cause le principe même d'une maison de détention, vu son impact positif sur la réinsertion des détenus. Ce qui pose question est le site qui a été choisi, puisqu'il correspond à l'ancien bâtiment de la maison de repos de "La Providence", dont plusieurs fenêtres et portes donnent directement sur la cour de récréation de l'école maternelle et primaire de "La Providence". Cette localisation inquiète donc évidemment l'établissement scolaire, mais aussi le centre d'accueil des victimes de violences intrafamiliales, sis de l'autre côté de la rue.

 

La bourgmestre de Verviers a déclaré que l'absence de prise en compte de cet aspect résultait d'un manque d’attention lors de la validation du choix du bâtiment et qu’il serait d’abord utile d’objectiver la situation, puis d’examiner les pistes de solution avec l’école en question et la Régie des Bâtiments.

 

En conséquence, monsieur le ministre, quel sera le profil des cinquante détenus appelés à être transférés dans cette maison de détention, par définition destinée aux courtes peines (de maximum trois ans)? Un tri relatif aux catégories d'infraction sera-t-il mené préalablement? Confirmez-vous que 50 fenêtres et 2 portes donnent directement sur la cour de récréation? Ces ouvertures seront-elles accessibles aux détenus? Avez-vous déjà élaboré un plan pour les travaux à exécuter?

 

Il me revient également que vous avez rencontré les autorités de la ville de Verviers jeudi dernier. Qu'en est-il ressorti? Où en sont les discussions relatives à l'aménagement de cette maison de détention, qui suppose la disparition de tout lien visuel entre celle-ci et l'école? De quelle marge de manœuvre disposeront les riverains, les associations de parents et de quartier, ainsi que les directions des établissements concernés si les actes sont signés le 27 décembre prochain? Quelles initiatives avez-vous prises pour les rasséréner quant à leur sécurité? Comment avez-vous évalué l'impact de l'installation de la maison de détention sur le quartier et l'école en question?

 

Enfin, j'entends que l'ouverture est prévue, au mieux, pour l'été prochain, pour les raisons suivantes: comme l'a expliqué le collègue Ben Achour: le bâtiment est actuellement mis à la disposition des sinistrés des inondations,  l'achat du bâtiment n'est pas encore conclu ou encore les permis d'urbanisme pour les travaux n'ont pas encore été introduits.

 

Par conséquent, pourriez-vous nous dire comment vous comptez articuler ces différentes étapes?

 

08.03  Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, chers collègues, comme vous le savez, à la suite des débats que nous avons eus en commission, mon collègue en charge de la Régie des Bâtiments et moi-même cherchons très activement des sites propices pour ouvrir plusieurs maisons de détention, comme le demandent aussi les membres de la commission de la Justice, en vue du développement des projets de détention à échelle réduite. Comme je l'ai dit, le choix d'un site n'est pas si simple.

 

Dans ce cadre, une ancienne maison de repos située à Verviers a été étudiée et validée. Je confirme que c'est bien le site rue des Foxhalles qui est visé. Si le nom du site du "Châtelet" a été cité, c'était par erreur en raison du fait que nous ignorions le nom de la maison de repos qui était auparavant implantée sur ce lieu. Le dossier est désormais dans la phase finale.

 

Il est encore un peu tôt pour vous donner un calendrier précis de l'ouverture, d'une part, car le bâtiment est encore occupé par quelques personnes sinistrées lors des inondations de cet été et, d'autre part, parce que des travaux sont à prévoir au sein du bâtiment. Mais j'ai bon espoir que le bâtiment soit prêt d'ici l'été 2022.

 

Je veux souligner que la situation géographique du bâtiment permettra d'accueillir également des condamnés provenant de la Communauté germanophone, ce qui est une excellente nouvelle.

 

Certaines fenêtres du bâtiment en question donnent effectivement sur la cour d'une école primaire mais je tiens à rappeler quelques éléments. Tout d'abord, ce type de lieu de détention n'accueillera pas de détenus faisant l'objet de condamnations dans le cadre de faits de mœurs. Ensuite, il s'agira d'accueillir des condamnés à de courtes peines avec une orientation claire de réinsertion. De fait, les condamnés seront régulièrement absents de leur chambre, soit pour poursuivre leur travail ou formation en cours, soit pour effectuer des démarches de réinsertion.

 

Il faut percevoir une maison de détention différemment d'une prison. De l'extérieur, la maison de détention ressemblera davantage à une maison accueillant des étudiants qu'à une prison classique. J'ajoute que, contrairement à des kots d'étudiants, ces maisons de détention seront encadrées, comme dans les prisons, par du personnel du SPF Justice et qu'une présence 24h/24 sera assurée par ce personnel. Pour les riverains, il n'y aura donc pas de nuisances sonores. Le bâtiment restera très discret par rapport au voisinage.

 

En ce qui concerne les fenêtres qui donnent sur l'école, il a été clairement souligné que, lors des travaux d'aménagement, il sera veillé à limiter au maximum les nuisances éventuelles, notamment via l'installation de bureaux dans les pièces donnant sur l'école, ou encore en mettant en place des solutions matérielles, via par exemple des fenêtres non transparentes.

 

En tout état de cause, et bien que je tienne une nouvelle fois à souligner que les condamnés concernés ne présentent aucun danger pour les enfants, je peux vous assurer, chers collègues, que je serai attentif à cet élément dans les travaux à venir.

 

Avec la bourgmestre de la ville de Verviers, une réunion s'est tenue ce jeudi 16 décembre afin d'exposer le dossier au pouvoir organisateur de l'école. Les responsables du dossier, tant au niveau du SPF Justice que de la Régie des Bâtiments, étaient présents et ont pu exposer la philosophie du projet.

 

08.04  Malik Ben Achour (PS): Monsieur le ministre, merci beaucoup pour ces réponses.

 

Je dois vous dire franchement que nous sommes mal partis sur ce dossier, et ce parce que, à défaut de concertation, il n'y a même pas eu d'information. L'école a été prévenue, ou informée, par la presse, un beau matin.

 

Comprenez quand même ce que c'est que, pour les responsables de l'école et pour les riverains, de découvrir dans le journal que le bâtiment à côté du vôtre va accueillir une maison de détention, dont finalement on connaît très peu le fonctionnement, puisque c'est un concept nouveau en Belgique. Tout cela a suscité énormément d'émoi et d'inquiétude.

 

Je ne l'avais pas dit dans ma question, mais le centre de détention est aussi à proximité immédiate d'un centre d'accueil pour victimes de violences familiales. Imaginez qu'une victime croise son bourreau, l'un se rendant à la maison de détention, l'autre au centre d'accueil de violences familiales! Tout cela est fort problématique. En outre, l'entrée de la maison de détention est presque contiguë à l'entrée de l'école elle-même.

 

J'ai l'impression que ce projet, s'il est bon dans ses principes, n'a pas été réfléchi correctement dans son implémentation et dans sa localisation. Une pétition circule; elle a déjà recueilli un millier de signatures. Les gens sont très inquiets.

 

J'ai entendu dire hier que les actes devaient être signés le 27 décembre. A-t-on encore une marge pour reculer et réaliser cette concertation qui n'a jamais eu lieu? Quelles sont les marges dont on dispose?

 

Monsieur le ministre, je vous invite à lever le pied, à marquer une pause dans ce projet et à le remettre correctement sur les rails. Aujourd'hui, il y a une forme d'émoi qui se transforme en colère et si on continue à avancer, le sentiment de la population risque de dégénérer et ce ne sera pas bon pour le projet. Je vous invite à reconsidérer les choses autant que possible.

 

08.05  Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Le but de nos questions n'était pas de remettre en cause le projet des maisons de détention au regard de leur objectif de limitation de la récidive. Je comprends tout à fait la logique d'installer une maison de détention dans un centre-ville plutôt qu'en périphérie puisque qu'il y a un objectif pour les détenus de pouvoir maintenir un contact avec leurs proches mais aussi de pouvoir rechercher un travail.

 

Ce qui pose question ici, c'est le lieu qui a été choisi ainsi que l'absence de concertation. En outre, certains détenus seraient munis d'un bracelet électronique et pourraient donc quitter la maison de détention le matin pour y revenir le soir.

 

L'inquiétude de la directrice de l'école, qui craint pour le quartier et la réputation de son école, est légitime, de même que l'inquiétude des parents d'élèves, qui s'expriment aujourd'hui par la voie d'une pétition.

 

S'agissant du profil des détenus, vous tentez de nous rassurer en disant qu'ils seront condamnés pour de courtes peines et pas pour des faits de mœurs. J'ai envie de dire "encore heureux"! Cela ne constitue en aucun cas un gage d'absence de dangerosité. Ces peines pourraient d'ailleurs concerner des faits graves de violence intrafamiliale par exemple vis-à-vis d'enfants. Par exemple, les personnes pourraient être condamnées pour possession d'images pédopornographiques puisque le Code pénal prévoit une peine d'un mois à un an de prison. Imaginons encore une condamnation pour faits de coups portés avec préméditation ayant entraîné une maladie ou une incapacité de travail: ces faits sont punis d'un emprisonnement de six mois à trois ans. Ces peines pourraient très bien concerner des détenus qui se retrouveraient dans cette maison de détention.

 

En outre, indépendamment du profil des détenus, leur simple présence aux abords d'une école n'est pas adéquate, car elle pourrait effrayer les enfants, même en présence des éventuels aménagements que vous avez évoqués. En effet, l'inquiétude des parents, de la direction, se répercutera sur les enfants. On sait que ceux-ci sont des éponges qui absorbent les émotions des adultes qui les entourent.

 

Vous nous dites que des aménagements auront lieu. Vous n'avez pas été en mesure de nous rassurer en ce qui concerne le Centre d'accueil des victimes de violences intrafamiliales au contraire de ce qui concernait la cour de récréation.

 

Aussi, à l'instar de mon collègue, je me dois d'insister auprès de vous pour qu'il y ait une véritable concertation, afin que vous n'agissiez pas dans la précipitation. Vous l'avez fait pour la maison de détention de Courtrai. Je pense qu'il doit en être de même pour Verviers, d'autant plus que vous nous dites qu'il n'y a pas de calendrier précis aujourd'hui pour ce faire. Cela montre bien qu'il y a encore une marge de manœuvre possible dans ce dossier.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van Stefaan Van Hecke aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Huisverbod voor daders van huiselijk geweld" (55023199C)

09 Question de Stefaan Van Hecke à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'interdiction de résidence pour les auteurs de violences intrafamiliales" (55023199C)

 

09.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Ik verwijs naar de tekst van mijn ingediende vraag.

 

Maar al te vaak moeten slachtoffers van huiselijk geweld een tijdelijk nieuw onderkomen zoeken om zichzelf en eventuele kinderen in veiligheid te brengen. Dit is echter geen vanzelfsprekende maatregel om te nemen wanneer je net een traumatiserende ervaring hebt meegemaakt.

 

Een alternatief is een tijdelijk huisverbod, waarbij de pleger van het geweld de woning niet meer in mag, niet in de buurt van de woning mag komen en geen contact met de bewoners mag zoeken. Het parket van Limburg vaardigde in de periode van 2016-2020 496 tijdelijke huisverboden uit. Antwerpen deed er 337.

 

Een bredere toepassing in andere arrondissementen zou echter ook nuttig zijn, want deze maatregel kan ook een positieve impact hebben op het verdere verloop van een situatie met partnergeweld. In de twee weken na het opleggen van het verbod gaat de justitie-assistent in gesprek met beide partijen.  Dader en slachtoffer kunnen worden doorverwezen naar hulpverlening, zoals geestelijke gezondheidszorg. Begeleiding gebeurt via de Family Justice Centers. De partners verschijnen ook binnen de twee weken voor de familierechtbank, waardoor het slachtoffer ook gehoord wordt.

 

Hoe wordt het inzetten van een tijdelijk huisverbod als maatregel bij huiselijk geweld gestimuleerd in alle arrondissementen?

 

Hoeveel tijdelijke huisverboden werden er de afgelopen vijf jaar jaarlijks opgelegd per arrondissement?

 

Hoe zal u het gebruik van deze maatregel stimuleren in de arrondissementen waar ze vandaag nog (te) weinig wordt gebruikt? Op welke manier betrekt u hierbij de arrondissementen die deze maatregel reeds vaker toepassen, zodat referentiemagistraten hun ervaring omtrent deze maatregel kunnen delen?

 

Hoe ziet u erop toe dat het inzetten van deze maatregel ook gepaard gaat met gepaste en kwaliteitsvolle nazorg door onder andere een gesprek met de justitie-assistent en eventuele doorverwijzingen?

 

09.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, collega, het klopt dat het tijdelijk huisverbod in bepaalde arrondissementen – in tegenstelling met de parketten van Limburg en Antwerpen – nog te weinig wordt gebruikt. Dat is vreemd. Ik was alvast bijzonder getroffen door een interview in De Standaard met de in Limburg bevoegde parketmagistraat voor intrafamiliaal geweld enkele weken geleden.

 

Het openbaar ministerie deelt mij mee dat het om volgende redenen niet overal even goed wordt toegepast. Ten eerste, de politie ziet de mogelijkheid van een tijdelijk huisverbod over het hoofd, voornamelijk in gevallen waarin geen strafbare feiten worden geconstateerd. Een tijdelijk huisverbod is in veel gevallen niet meer opportuun op het moment waarop het parket kennis krijgt van de situatie. Ten tweede, bepaalde parketten nemen bij geconstateerde strafbare feiten vaker hun toevlucht tot andere maatregelen, die effectiever worden geacht, bijvoorbeeld voorlopige hechtenis of pretoriaanse probatie.

 

Het is inderdaad belangrijk om alle actoren, politie en parket, onder meer in het kader van hun opleiding nog meer bewust te maken van de mogelijkheden die een tijdelijk huisverbod biedt, ook als er geen sprake is van een misdrijf. De wet met betrekking tot een tijdelijk huisverbod werd in 2019 gewijzigd. Ten gevolge daarvan keurde het college begin 2020 een rondzendbrief goed waarin de vorige rondzendbrief werd aangepast en een aantal instructies aan de parketmagistraten werden gegeven met uitvoering van die maatregel en de nieuwe bepalingen. De boodschap is duidelijk: maak meer gebruik van het tijdelijk huisverbod. Het college vraagt de parketten dan ook om het tijdelijk huisverbod systematischer en strenger toe te passen bij plegers van intrafamiliaal geweld. Ook willen we een betere risicobeoordeling stimuleren.

 

De door het college aangenomen rondzendbrief betreffende het gebruik van een risicobeoordelingsinstrument trad op 1 januari 2021 in werking en moet door de politiediensten worden ingevuld. Het belangrijkste doel van het instrument is om de aanwezigheid van bepaalde, bijzonder alarmerende risicofactoren aan het licht te brengen, waardoor een snelle en adequate reactie van de magistraat kan volgen, zoals het opleggen van een tijdelijk huisverbod. De regering heeft einde november een federaal actieplan ter bestrijding van gendergerelateerd en intrafamiliaal geweld aangenomen. Ook in dat plan worden de parketten gestimuleerd om gebruik te maken van het tijdelijk huisverbod. De referentiemagistraten met specifieke ervaring in de materie delen nu reeds in de praktijk hun ervaring met de arrondissementen die erom verzoeken. Het gerechtelijk opleidingsinstituut IGO organiseert opleidingen over seksueel intrafamiliaal geweld, waarin de thematiek wordt besproken. De opleidingen werden ingevoerd door de wet van 31 juli 2020 en zijn verplicht te volgen door de magistraten. Ook pasbenoemde magistraten krijgen een opleiding waarin het tijdelijk huisverbod aan bod komt. In samenwerking met de Gemeenschappen zal een monitoring worden opgezet van een aantal personen die een huisverbod opgelegd kregen wegens intrafamiliaal geweld, zodat alle nodige middelen ter ondersteuning in kaart kunnen worden gebracht.

 

Wat uw tweede vraag betreft, ik zal u mijn antwoord schriftelijk bezorgen, aangezien het statistische vragen betreft. Tussen 2016 en 2020 noteren we een behoorlijke stijging van het aantal gevallen van tijdelijk huisverbod. Dat heeft zeker te maken met de initiatieven die ter beschikking zijn en die ook worden ontplooid.

 

Wat uw vierde vraag betreft, het tijdelijk huisverbod wordt opgelegd om een escalerende situatie te ontmijnen. Daarnaast wordt de koppeling gemaakt naar een snelle opstart van hulpverlening. Zo wordt in een menselijke aanpak voorzien, waarbij slachtoffers in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven en geholpen worden. Bovendien kan in een crisissituatie de directe betrokkenheid van hulpverleners ertoe leiden dat mensen makkelijker te motiveren zijn om hulp te accepteren.

 

Meer concreet zal onmiddellijk na het opleggen van het verbod de procureur des Konings zijn beslissing onverwijld meedelen aan het justitiehuis. Dat ontvangt een mandaat voor de uithuisgeplaatsten en de opdracht om de dienst Slachtofferonthaal in te schakelen met het oog op het informeren en doorverwijzen van de thuisblijvers. De aangestelde justitieassistent zal contact leggen met de uithuisgeplaatsten en met de thuisblijvers. De justitieassistent zal een analyse maken van de situatie en in een verslag aanbevelingen formuleren over het verder verloop van het verbod. In veel gevallen zal de justitieassistent de betrokkene onmiddellijk voorstellen doen tot doorverwijzing naar passende hulp en dienstverlening of begeleiding. Dat kan gaan om onder andere een OCMW, een team intrafamiliaal geweld van het CAW of verslavingszorg. Het doel is in een integraal hulpaanbod te voorzien voor het gezin en opvolging te doen.

 

De ketenaanpak, zoals de Familiy Justice Centers en vergelijkbare initiatieven in Wallonië, spelen een grote rol bij de multidisciplinaire aanpak van de dossiers. De kern van de ketenaanpak is om, zoals in het kader van tijdelijk huisverbod, slachtoffers een betere gecoördineerde dienstverlening aan te bieden met als doel het geweld te stoppen, verdere escalatie en herhaling te voorkomen en beschermende factoren in het gezin te versterken. Dat kan alleen maar worden aangemoedigd en wordt stevig ondersteund door Justitie. We rekenen erop dat ook de Gemeenschappen hun uiterste best zullen doen om daaraan extra aandacht en middelen te besteden.

 

Daarnaast lopen er tal van specifieke maatregelen en projecten om slachtoffers van partnergeweld zo goed mogelijk bij te staan en op te volgen. Zo is er een mobiel stalkingalarm dat stapsgewijs nationaal wordt uitgerold na een positief proefproject in Gent. Er is de omzendbrief van het College met betrekking tot het strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld. Die werd twee keer aangepast, waarbij de jongste aanpassing dateert van 12 oktober 2015. De omzendbrief beklemtoont opnieuw het belang van een multidisciplinaire aanpak door zowel de rechterlijke als de medische en psychosociale actoren.

 

Tot slot, de Interministeriële Conferentie Vrouwenrechten heeft een aantal maatregelen genomen die verband houden met de covidpandemie en met de gemeenschappelijke wens om een concreet en snel antwoord te bieden op de problematiek van vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld. Bijzondere aandacht gaat hierbij naar de werking van justitiehuizen en naar de ondersteuning van hun taken in het kader van huiselijk geweld.

 

09.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, bedankt voor uw uitvoerig en erg interessant antwoord. Ik heb mijn vraag inderdaad gesteld naar aanleiding van een interview in De Standaard, waarin een magistraat, toch iemand met kennis van zaken, enkele interessante suggesties formuleert. Daarover wilde ik u ondervragen. De opleiding, die via het IGO verloopt, is uiteraard essentieel, maar daarnaast denk ik dat ook goede praktijken uitgewisseld moeten kunnen worden. Voor een beginnende magistraat kan de theorie wel bekend zijn, maar de de praktijk is nog wat anders. De uitwisseling van ervaringen en netwerken zal daarom zeker een grote meerwaarde zijn. Uw bevestiging dat dat in de praktijk al gebeurt, stemt mij dan ook tevreden.

 

Ik besef wel dat het gevraagde cijfermateriaal binnen het tijdsbestek van een antwoord op een mondelinge vraag moeilijk verzameld kan worden; ik lees dat graag als het mij schriftelijk wordt bezorgd. Volgens uw eerste indruk stijgen de cijfers zeker tussen 2016 en 2020. Het is belangrijk aan de hand van de cijfers te kunnen vaststellen dat er van het instrument van het tijdelijk huisverbod in de praktijk steeds meer gebruik wordt gemaakt. Op die manier kunnen we ook zien welke arrondissementen, in verhouding tot andere, wat achterlopen. Het is een ideaal instrument om specifiek tegen intrafamiliaal geweld op te treden. Ik zal de cijfers dus zeker nog grondig analyseren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Samengevoegde interpellatie en vraag van

- Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De gerechtelijke achterstand" (55000211I)

- Kristien Van Vaerenbergh aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De nulmeting over de gerechtelijke achterstand" (55023495C)

10 Interpellation et question jointes de

- Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'arriéré judiciaire" (55000211I)

- Kristien Van Vaerenbergh à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La mesure de référence de l'arriéré judiciaire" (55023495C)

 

10.01  Marijke Dillen (VB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ongeveer 10 dagen geleden las ik in de krant: "Justitie gaat eindelijk haar achterstand meten". Bij het lezen van die kop heb ik toch wel de wenkbrauwen gefronst. Dat bleek immers tot op heden nog niet mogelijk, door een wirwar aan criteria en definities.

 

Het probleem van de gerechtelijke achterstand is niet nieuw. Wij hebben het daarover reeds verschillende keren gehad in deze legislatuur. Het is een probleem dat reeds decennia bestaat. In 2008 was daarover heel veel te doen, de regering-Verhofstadt werd er toen van "beschuldigd" een monster te hebben gebaard met de wet tegen de gerechtelijke achterstand. Toen stelde een krant: "Wie verwikkeld is in een rechtszaak, moet bij de meeste rechtbanken en hoven van beroep nog langer wachten. In sommige rechtbanken zijn de termijnen zelfs verdubbeld".

 

Mijnheer de minister, doorheen de jaren is er weinig of niets veranderd. Ik heb daarop reeds verschillende keren gewezen. Toch verwondert het mij dat er nu gezegd wordt dat meten niet mogelijk is. In de schriftelijke voorbereiding van deze interpellatie verwijs ik naar het rapport van de Hoge Raad voor de Justitie in de zaak-Bakelmans, waarin een heel gedetailleerd overzicht wordt gegeven van de doorlooptijd van de strafzaken die op dat ogenblik hangende waren voor de hoven van beroep. Het gaat over een overzicht voor de periode 2015-2018. Volgens uw verklaringen zijn er echter geen betrouwbare cijfers ter beschikking.

 

Mijnheer de minister, u hebt volledig terecht verklaard klaarheid te willen scheppen over de achterstand bij Vrouwe Justitia. In het samenwerkingsprotocol met het College van de hoven en rechtbanken werd afgesproken om de statistieken te verbeteren. Vanaf 1 januari 2022 wil u starten met een nulmeting, zo heb ik het althans begrepen, van de omvang van de achterstand, op basis van een gelijkvormige definitie. Vanaf dan zal de evolutie van de achterstand worden gemonitord.

 

Mijnheer de minister, ik grijp even terug naar uw eerste beleidsverklaring, die van 2020, waarin u stelt de problematiek van de gerechtelijke achterstand te willen aanpakken en oplossen.

 

Maar die aanpak veronderstelt dat u beschikt over betrouwbare cijfers, als u dat ten gronde wil doen. Ik vind dat een beetje tegenstrijdig met wat u recent hebt aangekondigd. Ik ga ervan uit dat er inmiddels al initiatieven genomen zijn om iets te doen aan de gerechtelijke achterstand.

 

Vandaar mijn vragen, mijnheer de minister.

 

Met uw goedkeuren, mevrouw de voorzitster, verwijs ik naar mijn schriftelijk ingediende vragen. Ik zal ze niet allemaal voorlezen maar ik neem aan dat ze in het verslag komen.

 

Justitie gaat eindelijk haar achterstand meten', zo kopte een gezaghebbende Vlaamse krant op 08.12.2021. Dit bleek tot op heden nog steeds niet mogelijk te zijn door een wirwar aan criteria en definities.

 

Dit probleem is echter niet nieuw. Reeds decennialang hebben we te kampen met gerechtelijke achterstand, reeds decennia lang werd deze ook gemeten.

 

Op 13 augustus 2008 bijvoorbeeld kopte dezelfde voormelde krant: “Rechtszaken duren nog langer." “De vorige regering-Verhofstadt II heeft een monster gebaard met haar 'wet tegen de gerechtelijke achterstand'. Wie verwikkeld is in een rechtszaak, moet bij de meeste rechtbanken en hoven beroep nog langer wachten. In sommige rechtbanken zijn de termijnen zelfs verdubbeld". Doorheen de jaren is er weinig of niets veranderd.

 

Maar de doorlooptijden konden blijkbaar wel gemeten worden: In het rapport van de Hoge Raad voor de Justitie in de zaak-Steve Bakelmans wordt er bijvoorbeeld op bladzijde 23 een overzicht weergegeven van de doorlooptijd van de strafzaken die hangende zijn voor de hoven van beroep (van 2015 tem 2018), iets waarvan volgens uw verklaringen geen betrouwbare cijfers ter beschikking zijn.

 

U hebt verklaard klaarheid te willen scheppen over de achterstand bij Vrouwe Justitia. In het samenwerkingsprotocol met het College van hoven en rechtbanken is afgesproken de statistieken te verbeteren. Er zal vanaf 1 januari 2022 een nulmeting worden gehouden van de omvang van de achterstand op basis van een gelijkvormige definitie. Vanaf dat tijdstip zal de evolutie van de achterstand worden gemonitord.

 

In uw eerste beleidsverklaring 2020 maakte u nochtans melding dat u de problematiek van de gerechtelijke achterstand zou aanpakken en oplossen. Dergelijke aanpak ten gronde oplossen vereist nochtans dat u beschikt over betrouwbare cijfers.

 

U gaat vanaf 1 januari 2022 een nulmeting houden van de omvang van de achterstand op basis van een gelijkvormige definitie. Kan u toelichting geven betreffende deze definitie?

 

Betekent dit concreet dat er geen rekening zal worden gehouden met de achterstand opgebouwd tot 31 december 2021? Op welke wijze zal deze achterstand in beeld worden gebracht?

 

Als u start op 1 januari 2022 met het meten van de gerechtelijke achterstand, wat is er dan de voorbije jaren onder uw beleid en de decennia ervoor gemeten als er sprake was van het meten van de gerechtelijke achterstand? Zijn alle cijfers die de laatste decennia werden gemeten onbetrouwbaar nu u blijkbaar vanaf 1.1.21 met een nulmeting begint? Zo nee, waarom kondigt u dan ook een nieuwe vorm van meten aan?

 

Over welke criteria en definities gaat het om nu te concluderen dat er geen eenduidig zicht was op de gerechtelijke achterstand?

 

Wat met de cijfers die bekendgemaakt zijn door de werkmetingen van het hof van beroep zoals vermeld in het dossier Bakelmans? Ik ga ervan uit dat u kennis heeft van deze cijfers. Zijn dit dan geen betrouwbare cijfers? Ze staan nochtans vermeld in het Rapport Bakelmans van de HRJ en werden tot op heden op geen enkel ogenblik in twijfel getrokken. Werd er ter zake overleg gehouden met de HRJ om deze cijfers te bespreken?

 

Hoe kon u in 2020 aankondigen dat u de gerechtelijke achterstand zou oplossen indien u op hetzelfde moment nog geen duidelijk beeld had van die gerechtelijke achterstand? Hoe kan u er dan momenteel evenzeer vanuit gaan dat veel hoven en rechtbanken geen probleem zouden hebben met achterstanden, zoals u zelf verklaart, hetgeen temeer diametraal staat op uw beide beleidsnota's waaruit blijkt dat vacatures binnen de parketten en magistratuur nauwelijks opgevuld geraken, met achterstanden tot gevolg?

 

Waarin verschilt de meting die van start zal gaan op 1.1.2022 van de voorgaande metingen, en waarom zal deze meting wel betrouwbaar zijn? Wanneer mogen we de eerste resultaten verwachten van deze nulmetingen?

 

10.02  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb inderdaad een vraag ingediend over hetzelfde onderwerp. Daarin peil ik naar die nulmeting, de methode en waarom men ervoor gekozen heeft die van start te laten gaan tijdens de coronacrisis. Ik verwijs ook naar mijn ingediende vraag.

 

Justitie plant een nulmeting om de gerechtelijke achterstand in kaart te brengen. We weten allemaal dat wie de dag vandaag bij een rechtszaak betrokken is, best beschikt over een portie geduld. De behandelingstermijn kan stevig oplopen. Denken we bijvoorbeeld maar aan het hof van beroep te Brussel waar men nu brieven verstuurt dat een zaak pas binnen negen jaar zal voorkomen.

 

Reeds lange tijd probeert men de achterstand te remediëren. Er waren/zijn de werklastmetingen waarbij men probeert de werkdruk te kennen om alzo te weten hoe de personeelsinzet over de verschillende rechtbanken beter kan verdeeld worden. Door deze meting zou men gerichter personeel kunnen inzetten waardoor de achterstand controleerbaar zou worden. Dit sleept helaas al zo lang aan dat de eerste cijfers, gelet op de vele wijzigingen in personeel en wetswijzigingen die een impact hadden op jurisdictie/rechtsmacht, niet noodzakelijk nog geldig zijn.

 

Los van de werklastmetingen zijn er nu reeds de cijfers van de doorlooptijden. Ik vraag ze u geregeld op. Dat zegt natuurlijk niets over de achterstand maar men kent wel het aantal dossiers dat opgestart wordt en het aantal dossiers dat afgewerkt werd per jaar.

 

Nu komt er iets nieuws: de nulmeting gerechtelijke achterstand.

 

Wat is de nulmeting? Wie zal deze uitvoeren en welke parameters zullen in ogenschouw worden genomen? In welke eenheid zal de achterstand worden uitgedrukt: gewoon het aantal openstaande zaken of het aantal zaken die niet binnen een vooraf gedefinieerde periode behandeld wordt (bijvoorbeeld strafzaken die langer dan 1 jaar aanslepen)? Wie definieert al de parameters? Wie levert de gegevens aan? Wie zal de gegevens valideren? Zullen de gegevens voor het brede publiek gepubliceerd worden? Zal de achterstand dan periodiek gemeten worden, zo ja, per welke periode (jaarlijks, trimestrieel, maandelijks)?

 

Zal de achterstand gemeten worden per rechtbank/hof/arrondissement? Zal de achterstand kunnen vergeleken worden tussen verschillende entiteiten van hetzelfde niveau?

 

Waarom wordt de nulmeting gestart tijdens de coronacrisis? Is een meting voeren tijdens een crisismoment wel het juiste tijdstip? Geeft dit geen vertekend beeld?

 

10.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw Dillen, ik zal een zo volledig antwoord proberen te geven op uw vragen en ik kom straks op specifieke deelvragen terug.

 

In het samenwerkingsakkoord dat het College van hoven en rechtbanken en ikzelf afgelopen zomer hebben gesloten in het kader van de herfinanciering van Justitie, hebben we op onze vraag uitdrukkelijk afgesproken dat het College een nulmeting zal uitwerken van de omvang van de achterstand in de hele organisatie. Het is aan het College om de parameters te definiëren en de nodige gegevens te verzamelen.

 

Met betrekking tot uw specifieke vragen antwoordt het College mij als volgt. Men zit momenteel in de fase van de voorbereiding. Het is dus nog niet mogelijk een antwoord te geven op de vele detailvragen. Verschillende parameters worden volgens het College momenteel onderzocht. Daarbij komen indicatoren in het vizier zoals gemiddelde doorlooptijd, de omvang van hangende zaken al dan niet in combinatie met de gemiddelde uitstroom. Ook wordt bekeken of men de achterstand niet veeleer per rechtsdomein moet onderzoeken in plaats van per rechtscollege, omdat de gemiddelde doorlooptijden binnen een rechtbank fors kunnen verschillen per type zaak. Ten slotte zal een definitieve methodiek weldra ter validatie worden voorgelegd aan het College.

 

De voorbije decennia zijn er verschillende definities of indicatoren geweest om de achterstand te meten. Zo hanteerde de wetgever in 2001 nog de fixatietermijn als norm, hetgeen door een gewijzigde procedureregel niet meer relevant is. In het rapport over de hoven van beroep van 2016 keek de Hoge Raad voor de Justitie naar de verhouding tussen output en input, het aantal hangende zaken en de rotatietijd van de hangende zaken.

 

Volgens het Europees Hof van de Rechten van de Mens is achterstand de behandeling van een rechtszaak die niet binnen een redelijke termijn is gebeurd, rekening houdend met de complexiteit van de zaak, het gedrag van de eiser, het gedrag van de nationale autoriteiten en het belang van de eiser. Bij het Europees Hof geldt dus de globale doorlooptijd.

 

Ook in de werkingsverslagen werden in het verleden eenduidige definities noch uniforme metingen gehanteerd om de gerechtelijke achterstand te bepalen.

 

Dit alles maakt het moeilijk om transversaal te vergelijken. Daarom is aan het College gevraagd om uniforme definities te formuleren. Dat sluit meerdere indicatoren uiteraard niet uit. Achterstand kan immers worden bekeken als een probleem van trage doorlooptijd, maar ook als een probleem van stock van hangende zaken. Dit College is dat nu verder aan het uitwerken.

 

Na de nulmeting zal worden bekeken welke opvolging eraan zal worden gegeven.

 

Dan zal ook de prioriteit van de oefening worden afgesproken. Er is nog geen frequentie bepaald, maar het meten van de achterstand is bedoeld om hieraan een monitoring te koppelen.

 

De kwestie van de achterstand verdient alle aandacht. Daarom werd beslist om de achterstand van de hele organisatie in kaart te brengen, ondanks de moeilijke werkomstandigheden in deze coronacrisis.

 

Naast de uniforme definities gaat het ook om het gebruik van uniforme tel- en registratieregels voor het bijhouden van doorlooptijden in hangende zaken. Er zullen dus verschillende parameters worden bekeken.

 

Wat uw tweede en derde vraag betreft, mevrouw Dillen, de achterstand die tot 31 december 2021 is opgebouwd, zal niet verdwenen zijn bij de nulmeting die in 2022 zal worden georganiseerd. Er zal dus wel degelijk rekening worden gehouden met de achterstand opgebouwd tot 31 december 2021.

 

Zoals ik eerder heb gezegd, stel ik vast dat er in het verleden verschillende definities en criteria van achterstand werden gehanteerd en er dus geen eenduidig inzicht was. Dit sluit niet uit dat elke ad-hocmeting wel degelijk een beeld gaf van de eventuele achterstand in bepaalde rechtscolleges. Alleen is het moeilijk om de verschillende metingen met elkaar te vergelijken.

 

Er werd bijvoorbeeld vaak gewezen op het aantal hangende zaken, maar het is niet omdat een zaak hangende is, dat ze een achterstand met zich meebrengt. Hetzelfde geldt voor doorlooptijden. Als partijen een lange conclusietermijn vragen, waardoor ze zelf de doorlooptijd verlengen, betekent dit geen achterstand bij de rechtbanken. Een goede definitie is dus noodzakelijk.

 

De cijfers waarnaar verwezen wordt in het rapport-Bakelmans betreffende de doorlooptijden bij de hoven van beroep. Dit zijn betrouwbare cijfers, maar de doorlooptijd is de tijd tussen het aanhangig maken van een zaak en de eindbeslissing van het hof. Cijfers van doorlooptijden zijn niet gelijk te stellen aan cijfers van gerechtelijke achterstand, maar het klopt dat lange doorlooptijden natuurlijk een indicator van gerechtelijke achterstand zijn.

 

Mevrouw Dillen, ik begrijp dat uw zesde vraag ingegeven is door de ongerustheid dat Justitie in 2021 nog altijd geen precies zicht op de gerechtelijke achterstand heeft, maar u zult het zeker met mij eens zijn dat wij ondertussen niet bij de pakken blijven zitten en dat wij gerichte maatregelen nemen. Ik hoef geen precieze cijfers te hebben om te concluderen dat er een gerechtelijke achterstand is, wanneer een behandelingsdatum pas wordt vastgesteld drie jaar nadat men een dossier bij de rechtbank of een hof indient. Dat is evident.

 

In beleidsnota's heb ik ook gezegd dat ik deze achterstand wil aanpakken, want justice delayed is justice denied.

 

Welke inspanningen leveren wij? Wij willen meer mensen en middelen voor de magistratuur inzetten. Het gaat om 1.400 extra mensen voor Justitie dit jaar en volgend jaar, waarvan het belangrijkste deel bij de magistratuur en het personeel, maar de extra aanwerving van magistraten en ondersteunend personeel alleen zal de zaken niet voldoende veranderen.

 

Justitie moet ook slimmer worden. Dat gaan we doen door te digitaliseren en door andere werkprocessen. Daarbij kijk ik bijvoorbeeld naar de inwerking bij het parket van Limburg en SAMEN in Antwerpen. Er is ook het OMS-systeem, dat staat voor onmiddellijke minnelijke schikking. Een openbaar ministerie dat zijn voordeur goed bewaakt, is een cruciaal gegeven om latere achterstand bij rechtbanken en hoven te vermijden.

 

Met het extra budget en de extra aanwervingen focussen we zeker op het vermijden en wegwerken van de achterstand waar die het grootst is, met name in het hof van beroep te Brussel. Ik verwijs daarbij ook naar de rijke debatten die we hebben gehad in het kader van de beleidsnota en de bespreking daarvan. Toen waren we het erover eens dat extra aanwervingen alleen niet zullen volstaan. Alle actoren moeten hier hun verantwoordelijkheid ter zake nemen.

 

Wat de zevende vraag van collega Dillen betreft, zijn de bestaande metingen vooral metingen rond hangende zaken en doorlooptijden. Deze metingen dienen nog verfijnd te worden. Vooral rond de hangende zaken zijn nog niet alle registraties uniform. De voorgaande metingen rond achterstand in het verleden waren veelal ad-hocmetingen. Vaak kwamen die er naar aanleiding van een specifiek probleem, hetzij in de betrokken rechtbank, hetzij voor dat bepaalde type rechtscollege. Met de definitie van achterstand en nulmeting is het de bedoeling voor het eerst een globale en transversale oefening te realiseren.

 

Mevrouw Van Vaerenbergh, het College zal in de voorbereiding en oefening rekening houden met de coronacrisis.

 

10.04  Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitvoerige antwoord. Natuurlijk ben ik het er met u over eens dat de achterstand een zeer grote aandacht verdient. Het is immers niet omdat een zaak hangende is, dat dit ook betekent dat er sprake is van achterstand. Heel veel hangt af van verschillende factoren, in de eerste plaats de houding van de partijen zelf. U heeft het al gezegd, maar dit mag nog wel eens benadrukt worden. In sommige dossiers worden er veel te veel en veel te lange conclusietermijnen gevraagd, waardoor de zaak op de lange baan wordt geschoven, bewust of onbewust, dat laat ik in het midden.

 

Wat mij wel verontrust, is dat de nulmeting van start moet gaan op 1 januari 2022. We zijn nu 20 december 2021, dus dat is over tien dagen. Daartussen vallen er nog wat feestdagen. Het College is nog steeds in de fase van de voorbereiding. Verschillende parameters moeten nog worden onderzocht. De gemiddelde doorlooptijd is afhankelijk van de aard van de zaak. Het is inderdaad nogal logisch dat men rekening moet houden met de complexiteit. Maar, als ik het goed begrijp, moet men nu nog de criteria vastleggen, ook al is men hieraan al van in de zomermaanden aan het werken. Nu moeten er nog uniforme definities worden geformuleerd.

 

Ik had dus graag een antwoord gehad op de vraag of het College hiermee klaar zal zijn, zodat een en ander effectief van start kan gaan op 1 januari 2022.

 

Ik heb ook een motie van aanbeveling.

 

10.05  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Er zijn nog veel vraagtekens over de criteria en de werkmethode. Die discussies over welke werkmethode gehanteerd moet worden, zijn gevoerd in elke intentie om een werklastmeting op te starten. Hopelijk raakt men uit de fase van de discussie over welke werkmethode en definitie gehanteerd moet worden om de werklast te meten. Er wordt een start van de nulmeting vooropgesteld op 1 januari. Vandaag is het 20 december. Er moeten nog veel gaten opgevuld worden, in een periode waarin we veel trager zullen werken, vanaf volgende week.

 

De nulmeting zal van start gaan op 1 januari, in volle coronatijd. Het is logisch dat we in deze tijden iets meer gerechtelijke achterstand hebben dan in normale tijden. Nadien kan die iets sneller worden weggewerkt, wanneer iedereen weer op een normaal werkritme kan werken. Er zijn dus toch nog wel wat vragen bij de timing. Wij volgen het verder op en hopen dat er eindelijk schot in de zaak zal komen.

 

Moties

Motions

 

De voorzitster:

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Marijke Dillen en luidt als volgt:

"De Kamer,

gehoord de interpellatie van mevrouw Marijke Dillen

en het antwoord van de vice-eersteminister en minister van Justitie en Noordzee,

- overwegende dat de problematiek van de gerechtelijke achterstand een problematiek is die al sinds jaar en dag aansleept en waar reeds tijdens de regeerperiode 1999-2003 door de toenmalige premier werd aangekondigd dat dit definitief zou worden opgelost;

- overwegende dat de problematiek evenwel sindsdien alleen maar escaleerde in plaats van te worden aangepakt en opgelost;

- overwegende dat de inhoud van de beleidsverklaring Justitie in december 2020 er in principe op neerkwam dat alle problemen waarmee Justitie de laatste 20 jaar te kampen had in deze legislatuur zouden worden opgelost, temeer daar afzonderlijk werd verwezen naar de (omvang van de) gerechtelijke achterstand;

- overwegende dat de oorzaken van de gerechtelijke achterstand hun oorsprong vinden in allerhande factoren waaronder het gebrek aan griffiepersoneel, magistraten, professionele uitrusting, digitale vooruitgang,... ;

- overwegende dat de minister van Justitie nu plots van methodiek lijkt te veranderen en er, in tegenstelling tot eerdere (beleids)verklaringen en analyses, vanaf 1 januari 2022 een nulmeting zou worden gehouden teneinde de gerechtelijke achterstand in kaart te brengen;

- overwegende dat een verandering in methodiek er niet toe mag leiden dat een decennialang probleem in plaats van opgelost geraakt, terug op de lange baan wordt geschoven;

vraagt de regering

onmiddellijk een doordacht en functionerend globaal plan, zowel op korte, middellange als lange termijn, uit te werken waarbij de oorzaken van de gerechtelijke achterstand, en daardoor ipso facto de gerechtelijke achterstand zelf, aangepakt en definitief weggewerkt worden."

 

Une motion de recommandation a été déposée par Mme Marijke Dillen et est libellée comme suit:

"La Chambre,

ayant entendu l’interpellation de Mme Marijke Dillen

et la réponse du vice-premier ministre et ministre de la Justice et de la Mer du Nord,

- considérant que le problème de l’arriéré judiciaire se pose depuis des années et que sa résolution définitive avait déjà été annoncée sous la législature 1999-2003 par le premier ministre de l’époque;

- considérant que, depuis, le problème n’a fait que s’aggraver plutôt que d’être pris à bras le corps et résolu;

- considérant que le contenu de l’exposé d’orientation politique présenté par le ministre de la Justice en décembre 2020 annonçait que tous les problèmes auxquels la Justice est confrontée depuis les 20 dernières années seraient résolus sous la présente législature, et se référait en particulier à cet égard au problème de (l’ampleur de) l’arriéré judiciaire;

- considérant que les causes de l’arriéré judiciaire trouvent leur origine dans une série de facteurs dont la pénurie de personnel des greffes, le manque d’équipement professionnel, l’absence d’avancées sur le plan digital;

- considérant que le ministre de la Justice semble changer subitement de méthode et ferait, contrairement à ce qui avait été annoncé dans des analyses et exposés d’orientation politique antérieurs, effectuer un zérotage à partir du 1er janvier 2022 afin de dresser la carte de l’arriéré judiciaire;

- considérant qu’un changement de méthode ne peut avoir pour effet de repousser à nouveau sine die un problème qui se pose depuis des décennies plutôt que de le résoudre;

demande au gouvernement

d’élaborer immédiatement un plan global réfléchi et efficace, tant à court, à moyen et à long terme, s’attaquant aux causes de l’arriéré judiciaire et, par conséquent, à l’arriéré judiciaire proprement dit afin de résorber définitivement celui-ci."

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Katja Gabriëls.

Une motion pure et simple a été déposée par Mme Katja Gabriëls.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

11 Interpellatie van Katleen Bury aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De interlandelijke adoptie" (55000213I)

11 Interpellation de Katleen Bury à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'adoption internationale" (55000213I)

 

11.01  Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, er kwamen in het op 2 september verschenen eindrapport van het expertpanel inzake de interlandelijke adoptie heel wat wanpraktijken aan het licht. Het bevat ook twintig aanbevelingen om die wanpraktijken te vermijden. De aanbevelingen 16, 17, 18 en 19 dienen op federaal niveau bekeken te worden.

 

Ik lees aanbeveling 16: "Het expertenpanel beveelt aan om de mogelijkheden tot herstel in het strafrecht uit te breiden en te zorgen voor de effectieve handhaving van het recht." De mogelijkheden tot herstel in het strafrecht, het burgerlijk aansprakelijkheidsrecht en het personen- en familierecht zijn eigenlijk te beperkt en onvoldoende toegespitst op de noden van de geadopteerden. Er is het expertpanel ook geen rechtspraak bekend waarin de strafbepalingen betreffende adoptie worden toegepast.

 

Aanbeveling 17 luidt: "Het expertenpanel beveelt aan om de herziening van adoptie en andere alternatieven concreter en evenwichtiger uit te werken als mogelijkheden tot herstel."

 

Aanbeveling 18 luidt: "Het expertenpanel beveelt aan dat er voor adopties uit het verleden minstens wordt voorzien in een uitzonderlijke mogelijkheid tot regularisatie waarbij identificatiegegevens zoals de naam, geboorteplaats en -datum eenvoudig kunnen worden aangepast."

 

De herziening van de adoptie is bedoeld als een correctiemechanisme in geval van ernstige problemen bij de totstandkoming zoals verkoop, ontvoering, of handel van minderjarigen, zonder dewelke het kind überhaupt niet geadopteerd zou zijn. Het expertpanel heeft geen kennis van een dergelijke herziening. De procedure tot herziening is volgens het panel ook onvolledig uitgewerkt. Ook zijn de gevolgen van een herziening voor de families, de geadopteerde en de adoptieouders niet bepaald.

 

Aanbeveling 19 sluit aan bij de vragen die ik ingediend heb, met name, ten eerste, of u met de Vlaamse regering zult bekijken hoe er op federaal niveau een herstelwet kan worden opgesteld. Ook dring ik erop aan dat Belgische actoren strafrechtelijk verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor wanpraktijken.

 

De opstelling van een protocol is nodig, zodat actoren effectief kunnen worden vervolgd. Met een verlenging van de verjaringstermijn kunnen ook wanpraktijken uit het verleden vervolgd worden.

 

Zult u ook herstelmaatregelen via het recht inzake burgerlijke aansprakelijkheid invoeren en zult u ook daarvoor de verjaringstermijn verlengen?

 

Zult u de procedure tot herziening volledig uitwerken en voorzien in een mogelijkheid tot regularisatie, waarbij identificatiegegevens zoals de naam, geboorteplaats en -datum, eenvoudig kunnen worden aangepast?

 

11.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Collega, ik heb kennisgenomen van het rapport van het expertenpanel inzake interlandelijke adoptie. Ik ben mij uiteraard bewust van de situatie.

 

De federale regering is niet de enige die bevoegd is op het vlak van adoptie. In België is adoptie immers zowel een federale materie als een gemeenschapsmaterie. De Federale Centrale Autoriteit en de Centrale Autoriteiten van de drie Gemeenschappen hebben onderscheiden en afgebakende bevoegdheden. Door het samenwerkingsakkoord dat tussen de verschillende bevoegde overheden werd gesloten, werd de Commissie voor Overleg en Opvolging inzake Adoptie opgericht. Uw vragen, die elk van de bevoegde overheden aanbelangen, zullen dan ook tijdens de eerstvolgende vergadering van de Commissie voor Overleg en Opvolging inzake Adoptie besproken worden.

 

De vraag naar het opstellen van een herstelwet en herstelmaatregelen is bijgevolg op dit ogenblik niet aan de orde. Er moet eerst overleg gepleegd worden in de voormelde commissie.

 

Wat het strafrechtelijke aspect betreft, wens ik te verwijzen naar het antwoord op de schriftelijke parlementaire vraag nr. 761. Zoals uit COL1/2015 en COL13/2018 blijkt, besteedde het parket, met name de magistraat die belast is met mensenhandel en mensensmokkel, veel aandacht aan het verschijnsel illegale adoptie.

 

Illegale adoptie kan een vorm van mensenhandel zijn, indien het oogmerk erin bestaat de persoon uit te buiten. De adoptie of de poging tot adoptie met een bedrieglijk opzet in strijd met de wetsbepalingen en het optreden als tussenpersoon daarbij kan strafrechtelijk worden vervolgd als mensenhandel of hulp bij illegale binnenkomst, het illegale verblijf of de illegale doortocht van vreemdelingen.

 

Het klopt dat de artikelen 391quater en 391quinquies nauwelijks aangewend worden. Die zijn niet gericht op de autoriteiten die wettelijk instaan voor adopties in België, maar enkel op de kandidaat-adoptanten en de niet-erkende tussenpersonen. De wetgever heeft noch voor de officiële autoriteiten, noch voor de erkende adoptiediensten voorzien in een specifieke sanctiemaatregel, daar het de wettelijke organen zijn, die ten grondslag liggen van de adoptievoorzieningen die de Gemeenschappen in het leven hebben geroepen. De wetgever heeft er niet aan gedacht dat die personen de vloer met de wettelijke bepaling zouden aanvegen, daar het hun corebusiness is ze in beginsel na te leven.

 

Tot slot zou het a priori oordeelkundig lijken de termijn inzake de bepalingen van artikelen 391quater en 391quinquies te verlengen. Daar dergelijke feiten samenhangen met valse identiteit en valse documenten die nog steeds worden gebruikt op het ogenblik van het onderzoek, is het echter mogelijk zich te beroepen op het lopende misdrijf van valsheid en gebruik van valse stukken om verjaring te voorkomen. De verlenging van de verjaringstermijn is in de praktijk dus weinig zinvol.

 

De problematiek zal ook in de Commissie van Overleg en Opvolging voort worden besproken.

 

11.03  Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, u zegt dat de kwestie voor zal worden besproken door de Commissie van Overleg en Opvolging. Dat is begrijpelijk, want er zitten verschillende actoren aan tafel, dat moet samen bekeken worden.

 

U zegt ook dat de uitwerking van een protocol of de opmaak van een herstelwet niet aan de orde is. Dat is nogal kort door de bocht. Uiteraard moet er overleg komen over de inhoud, maar u wilt dergelijke teksten niet aan de orde brengen, voordat daarover overleg is geweest, terwijl het rapport al duidelijk aanbevelingen over de inhoud formuleert.

 

Daarom zal ik hieromtrent een motie indienen, met de vraag aan de federale regering om een herstelwet op te stellen, een protocol uit te werken en de verjaringstermijnen te verlengen.

 

Moties

Motions

 

De voorzitster:

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Katleen Bury en luidt als volgt:

"De Kamer,

gehoord de interpellatie van mevrouw Katleen Bury

en het antwoord van de vice-eersteminister en minister van Justitie en Noordzee,

- overwegende dat op 2 september 2012 het eindrapport inzake interlandelijke adoptie verscheen met twintig aanbevelingen om wanpraktijken te vermijden;

- overwegende dat een aantal aanbevelingen op federaal niveau bekeken dient te worden. Met name:

Aanbeveling 16: het expertenpanel beveelt aan om de mogelijkheden tot herstel in het strafrecht uit te breiden en te zorgen voor de effectieve handhaving van het recht.

Aanbeveling 17: het expertenpanel beveelt aan om de herziening van adoptie en andere alternatieven concreter en evenwichtiger uit te werken als mogelijkheden tot herstel.

Aanbeveling 18: het expertenpanel beveelt aan dat er voor adopties uit het verleden minstens wordt voorzien in een uitzonderlijke mogelijkheid tot regularisatie waarbij identificatiegegevens zoals de naam, geboorteplaats en -datum eenvoudig kunnen worden aangepast.

Aanbeveling 19: het expertenpanel dringt erop aan dat de Vlaamse regering de voorgaande herstelmaatregelen op de agenda plaatst en in de Commissie voor Overleg en Opvolging voorlegt, zoals bedoeld in het samenwerkingsakkoord van 12 december 2005, zodat er spoedig een herstelwet kan worden aangenomen door de federale wetgever.

- overwegende dat de mogelijkheden tot herstel die worden voorzien door het strafrecht, het burgerlijk aansprakelijkheidsrecht en het personen- en familierecht - zoals de herziening van de adoptie of de verbetering of verandering van akten van de burgerlijke stand - te beperkt zijn en onvoldoende toegespitst zijn op de noden van de geadopteerden. Er is geen rechtspraak bekend waarin de strafbepalingen met betrekking tot de adoptie (artikel 391quater en 391quinquies Sw.) worden toegepast;

- overwegende dat er voor adopties uit het verleden voorzien moet worden in een uitzonderlijke mogelijkheid tot regularisatie waarbij identificatiegegevens eenvoudig kunnen worden aangepast;

- overwegende dat de mogelijkheid tot herziening van adoptie - als correctiemechanisme wanneer er zich bij de totstandkoming van adoptie ernstige problemen hebben voorgedaan - nog nooit heeft plaatsgevonden in België en daarenboven onvolledig uitgewerkt is;

vraagt de regering

- spoedig in overleg te treden met de Vlaamse regering, zodat er op federaal niveau een herstelwet kan worden opgesteld (cfr. Aanbeveling 19);

- ervoor te zorgen dat Belgische actoren strafrechtelijk verantwoordelijk gesteld kunnen worden voor wanpraktijken door actoren in het herkomstland wanneer de wanpraktijken toerekenbaar zijn aan de Belgische actoren en een protocol uit te werken zodat het vervolgen van deze actoren effectief toegepast kan worden binnen het bestaande strafrechtelijk kader;

- de verjaringstermijn te verlengen, zodat wanpraktijken uit het verleden kunnen worden vervolgd;

-  via het burgerlijk aansprakelijkheidsrecht herstelmaatregelen in te voeren en tevens de verjaringstermijn te verlengen;

- de procedure tot herziening volledig uit te werken en te voorzien in een mogelijkheid tot regularisatie waarbij identificatiegegevens zoals de naam, geboorteplaats en -datum eenvoudig kunnen worden aangepast."

 

Une motion de recommandation a été déposée par Mme Katleen Bury et est libellée comme suit:

"La Chambre,

ayant entendu l'interpellation de Mme Katleen Bury

et la réponse du vice-premier ministre et ministre de la Justice et de la Mer du Nord,

- considérant que le rapport final relatif à l’adoption internationale a été publié et comporte 20 recommandations tendant à permettre d’éviter les pratiques abusives;

- considérant qu’une série de recommandations doivent être examinées au niveau fédéral et en particulier:

La recommandation n°16: Le panel d’experts recommande d’élargir les possibilités de réparation en droit pénal et de veiller au respect effectif de la loi.

La recommandation n°17: le panel d’experts recommande d’élaborer de manière plus concrète et équilibrée la révision de l’adoption ainsi que les possibilités de réparation.

La recommandation n°18: le panel d’experts recommande de prévoir pour les adoptions réalisées dans le passé à tout le moins une possibilité exceptionnelle de régularisation prévoyant une procédure simple d’adaptation du nom, du lieu et de la date de naissance.

La recommandation n°19: le panel d’experts insiste pour que le gouvernement flamand inscrive à son agenda les mesures de réparation précitées et les soumette à la Commission de concertation et de suivi, comme prévu dans l’accord de coopération du 12 décembre 2005, pour qu’une loi de réparation puisse être adoptée rapidement par le législateur fédéral.

- considérant que les possibilités de réparation prévues par le droit pénal, le droit en matière de responsabilité civile et le droit des personnes et de la famille – comme la révision de l’adoption ou l’amélioration ou la modification des actes d’état civil – sont trop limitées et insuffisamment adaptées aux besoins des adoptés. Une jurisprudence appliquant les dispositions pénales relatives à l’adoption (article 391quater et 391quinquies du Code pénal) n’est pas connue;

- considérant que, pour les adoptions réalisées dans le passé, il convient de prévoir une possibilité exceptionnelle de régularisation permettant une adaptation simple des données d’identification;

- considérant que la possibilité de révision de l’adoption – en tant que mécanisme de correction dans le cas où des problèmes sérieux se seraient posés lors de l’adoption – n’a encore jamais eu lieu en Belgique et est de surcroît insuffisamment développée;

demande au gouvernement

- d’intervenir rapidement en concertation avec le gouvernement flamand afin qu’une loi de réparation puisse être rédigée rapidement au niveau fédéral (cf. recommandation n°19);

- de veiller à ce que les acteurs belges puissent voir leur responsabilité pénale engagée pour des pratiques abusives dans le chef d’acteurs dans les pays d’origine lorsque ces pratiques abusives sont imputables aux acteurs belges, et d’élaborer un protocole pour que les poursuites à l’encontre de ces acteurs puissent être engagées dans le cadre pénal existant;

- de prolonger les délais de prescription pour que les pratiques abusives commises dans le passé puissent être poursuivies;

- d’instaurer des mesures de réparation par le biais du droit en matière de responsabilité civile et de prolonger ici aussi les délais de prescription;

- d’élaborer dans son intégralité la procédure de révision et de prévoir une possibilité de régularisation permettant une adaptation simple des données d’identification telles que le nom, le lieu et la date de naissance."

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Katja Gabriëls.

Une motion pure et simple a été déposée par Mme Katja Gabriëls.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

12 Samengevoegde vragen van

- Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De resultaten van het bezoek van de minister aan de Verenigde Arabische Emiraten" (55023260C)

- Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het uitleveringsverdrag met de Verenigde Arabische Emiraten" (55023337C)

12 Questions jointes de

- Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les résultats de la visite du ministre aux Émirats arabes unis" (55023260C)

- Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le traité d'extradition conclu avec les Émirats arabes unis" (55023337C)

 

12.01  Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, enkele dagen geleden hebt u een uitleveringsverdrag en een verdrag rond wederzijdse rechtshulp ondertekend met de Verenigde Arabische Emiraten. Dit verdrag zal u moeten helpen om een aantal spilfiguren uit het onderzoek naar Sky ECC die zich blijkbaar schuilhouden in de Verenigde Arabische Emiraten uit te laten leveren. Federaal procureur Van Leeuw, die hierbij ook aanwezig was, heeft verklaard dat dit een onmisbare troef is om de transnationale misdaad te kunnen bestrijden die profijt haalt uit de negatieve aspecten van de globalisering. Dat zijn terechte doelstellingen en ik wens u daar heel veel succes mee.

 

Hopelijk mogen we de krantenkoppen van de dag erna echter niet geloven. Een journalist die gespecialiseerd is in het volgen van al die drugdossiers zei onmiddellijk dat dit wat te laat komt en dat de grote mannen al niet meer in Dubai zitten, maar in Turkije. Dat is een duidelijke waarschuwing om niet veel te vlug victorie te kraaien. Hopelijk maakt u daar ook werk van.

 

Verder verwijs ik graag naar de vragen die ik u schriftelijk heb gesteld. Wel heb ik nog een bijkomende vraag, namelijk of er inmiddels contacten gelegd zijn met Turkije.

 

U hebt vandaag een uitleveringsverdrag en een verdrag rond wederzijdse rechtshulp ondertekend met de Verenigde Arabische Emiraten.  Dit verdrag moet helpen om een aantal spilfiguren uit het onderzoek naar SKY ECC die zich schuilhouden in de Verenigde Arabische Emiraten uit te leveren. Federaal procureur Van Leeuw heeft verklaard dat “dit een onmisbare troef is om de transnationale misdaad te kunnen bestrijden die profijt trekt van de negatieve aspecten van de globalisering".

 

Kan de minister meer toelichting geven betreffende dit ondertekende uitleveringsverdrag?

 

Is dit Verdrag beperkt tot een aantal spilfiguren uit het onderzoek naar Sky ECC of gaat dit breder en heeft het tevens betrekking op andere Belgische onderdanen die verdacht worden van zware vormen van criminaliteit en zich schuilhouden in de Verenigde Arabische Emiraten?

 

Over hoeveel spilfiguren uit het onderzoek naar SKY ECC gaat het?

 

Waarop heeft het Verdrag rond de wederzijdse rechtshulp betrekking? Kan u hierover meer toelichting geven?

 

12.02  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, u hebt recent in de Verenigde Arabische Emiraten, samen met de federale procureur, een uitleveringsverdrag getekend. Dat verdrag zou ertoe moeten leiden dat drugscriminelen vlotter uitgeleverd kunnen worden aan ons land. Dat zou iedereen in eerste instantie goed vinden, zeker in het kader van het Skydossier is het een goede zaak.

 

Dubai is immers al jaar en dag een magneet voor een bepaalde categorie van mensen die het liefst niet te veel vragen krijgen over hoe ze hun kapitaal opgebouwd hebben. De Emiraten werkten in het verleden ook niet altijd goed mee aan uitleveringen, maar de afgelopen tijd hebben ze wel een aantal criminelen uitgeleverd, zelfs zonder een uitleveringsverdrag.

 

Dat roept een aantal vragen op. Men begon daar blijkbaar door te krijgen dat het er toch niet de vrijhaven was die men dacht dat het zou zijn. Daardoor is een aantal drugscriminelen intussen vertrokken uit Dubai naar Turkije, toen ze merkten dat ze daar toch niet helemaal onschendbaar waren.

 

Dat maakt dat de ondertekening op zich wel een mooi verhaal is, maar ze zou op dat punt jammer genoeg minder doeltreffend kunnen zijn dan verhoopt. Ik vrees namelijk dat het terrein zal worden verlegd.

 

In welke mate zal het nieuwe verdrag alles vlotter laten verlopen dan voorheen?

 

Klopt het dat u ondertussen ook hebt vernomen of weet dat een aantal van de betrokken criminelen, die op uw wenslijst of op die van het parket staan, niet meer in Dubai verblijft, maar ondertussen naar Turkije is getrokken?

 

Ten slotte, wordt er ook werk gemaakt van uitleveringsverdragen met andere landen? Blijkbaar vormen die nu immers een betere en veiligere haven voor drugscriminelen. Zo ja, om welke landen gaat het? Gebeurt dat dan ook op basis van de informatie die werd verkregen uit het onderzoek naar Sky of op basis van andere informatie?

 

12.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, collega's, het nieuwe uitleverings- en rechtshulpverdrag met de Verenigde Arabische Emiraten beoogt de samenwerking in strafzaken tussen België en dat land sneller en beter te laten verlopen. Andere Europese staten zijn ons reeds voorgegaan. Ik verwijs naar Spanje, Frankrijk en Nederland.

 

Er zijn verschillende redenen die aanleiding hebben gegeven tot de onderhandelingen en het ondertekenen van de twee verdragen. In het algemeen wordt criminaliteit onder invloed van de globalisering steeds meer transnationaal. Criminaliteit houdt zich steeds minder aan de landsgrenzen. Met het oog op de effectieve bestrijding van de georganiseerde criminaliteit is het daarom noodzakelijk om ons aan te passen en te beschikken over een veelomvattende en goed functionerende internationale samenwerking in strafzaken.

 

Bovendien blijkt een goede samenwerking met de Emiraten van cruciaal belang te zijn, overwegend dat misdadigers actief in de georganiseerde misdaad vluchten naar dat land om zich te onttrekken aan onze justitie. Ook bij financiële misdrijven worden de opbrengsten in de Emiraten geplaatst of geïnvesteerd. De operaties EncroChat en Sky ECC zijn twee operaties waarbij de georganiseerde misdaad banden vertoont met personen die verblijven in de Emiraten, waaruit het belang van het rechtshulpverdrag blijkt.

 

Het bilaterale uitleveringsverdrag brengt meer zekerheid voor samenwerking met de Emiraten in het algemeen. Het verdrag komt dus zowel de behandeling van die belangrijke dossiers als die van andere strafrechtelijke dossiers die verband houden met de Emiraten ten goede.

 

Op uw tweede vraag kan ik antwoorden dat er wegens het geheim van het lopende onderzoek natuurlijk geen concrete informatie kan worden verstrekt. Meer in het algemeen kan ik echter wel enkele punten meegeven.

 

Ten eerste, het gaat om personen die wij uitgeleverd willen zien, ofwel omdat zij al werden veroordeeld in ons land, ofwel omdat er een lopend onderzoek is en de onderzoeksrechter over voldoende aanwijzingen van schuld beschikt om een aanhoudingsmandaat uit te vaardigen.

 

Ten tweede gaat het meestal om personen die grof geld hebben verdiend met cocaïnezwendel en die bewust de Belgische justitie trachten te ontlopen. Meer zelfs, in sommige gevallen beschikken wij over aanwijzingen dat ze hun criminele activiteiten vanuit de Emiraten voortzetten. Bovendien beschikken wij ook over geloofwaardige aanwijzingen dat het gaat over personen die betrokken zijn bij het blinde geweld in Antwerpen.

 

Dat gezochte criminelen uit de klauwen van politie en justitie proberen te blijven is een open deur. Het is echter onze taak om dat niet toe te laten en om te proberen hen te vatten en voor de rechter te brengen. Dat is wat wij doen, waar ze zich ook schuilhouden. Ik kan hieraan toevoegen dat voor Turkije het Europees verdrag betreffende uitlevering uit 1957 van toepassing is.

 

Collega Dillen, in antwoord op uw derde vraag, het rechtshulpverdrag met de Emiraten is noodzakelijk aangezien de samenwerking tussen de Emiraten en België op het vlak van wederzijdse rechtshulp stroef verliep, in die zin dat Belgische rechtshulpverzoeken vaak zonder gevolg bleven. De Belgische rechtshulpverzoeken werden meer bepaald regelmatig beantwoord met verzoeken om aanvullende informatie. In die verzoeken werd regelmatig om dezelfde informatie gevraagd. Ze hielden vooral verband met de vervulling van formaliteiten. De aanvullende verzoeken werden eerder beschouwd als een verkapte weigering vanwege de Emiraten. Het rechtshulpverdrag biedt ons nu eindelijk meer garanties op een vruchtbare samenwerking.

 

Onder het verdrag verbinden beide partijen zich ertoe om elkaar de grootst mogelijke rechtshulp te bieden. Het reguleert de procedure voor wederkerige rechtshulp en voorziet in specifieke vormen van rechtshulp, die onder andere gericht zijn op het bestrijden van witwassen en georganiseerde criminaliteit. Zo zijn er uitdrukkelijke bepalingen in verband met het identificeren van opbrengsten en rechts- en hulpmiddelen van misdrijven en inzake het doorzoeken, bevriezen en in beslag nemen van documenten en materialen met het oog op bewijsvergaring.

 

Het verdrag voorziet in een aantal weigeringsgronden. Rechtshulp kan namelijk worden geweigerd wanneer die onverenigbaar is met de fundamentele rechten in het nationaal recht, wanneer die betrekking heeft op politieke misdrijven, wanneer de vervolging ingegeven is door een discriminatoir motief, wanneer het verzoek betrekking heeft op een misdrijf dat wordt bestraft met de doodstraf en wanneer het verzoek zou raken aan de soevereiniteit, de veiligheid, de openbare orde of de essentiële belangen van een van de partijen.

 

Collega De Wit, het nieuwe uitleveringsverdrag met de Emiraten verbetert de huidige uitleveringsprocedure, aangezien het de mogelijkheid van uitlevering tussen België en de Emiraten gevoelig uitbreidt. De Belgische uitleveringswet laat immers geen uitlevering uit België toe zonder een verdragsrechtelijke basis. Daarom kunnen wij slechts in beperkte gevallen wederkerigheid bieden.

 

Voor de afsluiting van dit verdrag kon België dus, bij gebrek aan een bilateraal uitleveringsverdrag, beklaagden of veroordeelden die zich in België bevonden alleen aan de Emiraten uitleveren voor specifieke misdrijven, waarvoor een internationaal verdrag bestond dat voorzag in deze uitlevering. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om verdragen afgesloten in het kader van de Verenigde Naties ter bestrijding van corruptie, drugshandel, financiering van terrorisme en georganiseerde misdaad. Een dergelijke verdragsbasis is evenwel onder Belgisch recht niet vereist opdat België de uitlevering kan vragen aan de Emiraten.

 

De Emiraten hebben evenwel de vaste praktijk om voor elke uitlevering een verklaring van wederkerigheid te eisen. Gezien de afwezigheid van een bilateraal uitleveringsverdrag kon België deze verklaring enkel geven voor voornoemde misdrijven die een verdragsrechtelijke basis hebben. Zowel actief als passief vonden er dus enkel uitleveringen plaats voorzien in een internationaal verdrag. Nu er een bilateraal uitleveringsverdrag is, hebben beide partijen een plicht tot uitlevering voor alle misdrijven die voldoen aan de vereisten van het verdrag.

 

Naast de uitbreiding van de mogelijkheid tot uitlevering, wordt de uitleveringsprocedure voor het bilaterale verdrag in detail geregeld. Het uitwerken van een uitleveringsprocedure, met het opleggen van termijnen, zal een snellere afhandeling van de uitleveringen tot gevolg hebben. Zo wordt er voorzien in de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen en uitzonderlijke omstandigheden een uitleveringsverzoek te doen via elk middel dat een schriftelijk document kan produceren op voorwaarde dat dit binnen 60 dagen wordt bevestigd door een formeel uitleveringsverzoek via de diplomatieke kanalen. Eenmaal het formele verzoek is verzonden, voorziet het verdrag in de mogelijkheid tot rechtstreekse communicatie tussen centrale autoriteiten. Daarnaast kan in uitzonderlijke omstandigheden de aanhouding worden gevraagd alvorens een uitleveringsverzoek is ingediend, waarbij binnen de 40 dagen na de datum van aanhouding het formele verzoek tot uitlevering moet volgen.

 

Het verdrag bevat ook een vereenvoudigde uitleveringsprocedure indien de betrokkene instemt met de uitlevering. Kortom, de gedetailleerde uitwerking van de uitleveringsprocedures, met inbegrip van termijnen, zal leiden tot een snellere afhandeling.

 

Mevrouw De Wit, wat uw derde vraag betreft, momenteel wordt er met India over een uitleveringsverdrag onderhandeld. Verder wordt er met Thailand aan de modernisering van het bestaande verdrag gewerkt. Dit gebeurt niet op basis van informatie verkregen uit het Sky ECC-onderzoek.

 

12.04  Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, bedankt voor uw uitvoerige antwoord. U hoopt met dit verdrag meer zekerheid te krijgen, en een betere garantie voor een vruchtbare samenwerking met de Emiraten. Die was in het verleden immers niet altijd evident, zoals blijkt uit de informatie.

 

Wanneer zal dat verdrag van kracht worden? Ik ga ervan uit dat het, zoals elk verdrag, eerst nog moet bekrachtigd worden door het Parlement. Wanneer wenst u daarmee naar het Parlement te komen?

 

12.05  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Het is een goede zaak dat dit verder wordt ontwikkeld. Het is alleen jammer dat het ernaar uitziet dat sommigen de dans toch nog zullen ontspringen. Ik denk dat het een niet-aflatende taak en opdracht zal zijn om proactief en snel op te treden, ook voor andere landen. Ik kijk uit naar de goedkeuring van dit verdrag.

 

12.06 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw Wilmès neemt dit over. Het zal ook in de commissie voor Buitenlandse Betrekkingen worden behandeld. Ik vermoed dat dit in de loop van volgend jaar zal gebeuren.

 

12.07  Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, u zegt dat het in de loop van volgend jaar zal gebeuren. Zolang dat verdrag niet is bekrachtigd, kan er niets gebeuren. Misschien moet u er bij uw collega toch op aandringen om hier spoed achter te zetten.

 

12.08 Minister Vincent Van Quickenborne: Als u het antwoord goed hebt gehoord, weet u dat er ook nog andere gronden zijn op basis waarvan we toch tot uitlevering kunnen overgaan, maar die zijn niet zo gemakkelijk te gebruiken. Spoed is in deze inderdaad aanbevolen, maar het feit dat we dit nu al hebben ondertekend zonder dat het in uitvoering is, betekent al veel voor de autoriteiten in de Emiraten. De goede wil die er door de ondertekening is gekomen, werd daardoor alleen maar verbeterd.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van Katleen Bury aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De aankoop van kantoorgebouwen in de Brusselse Noordwijk" (55023267C)

13 Question de Katleen Bury à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'achat d'immeubles de bureaux dans le quartier Nord à Bruxelles" (55023267C)

 

13.01  Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, twee weken geleden werd in een sneltreinvaart beslist om nog twee grote kantoorgebouwen in de Brusselse Noordwijk aan te kopen. De twee buildings zijn bestemd voor de Veiligheid van de Staat en het Crisiscentrum. De overheid koopt ze voor 280 miljoen euro en er moet nog eens 90 miljoen euro geïnvesteerd worden.

 

Wat mij opviel is dat staatssecretaris Michel zich hiervoor verontschuldigde bij staatssecretaris De Bleeker en stelde "onder druk" gezet te zijn door de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken. Dat doet toch een aantal vragen rijzen.

 

Hoe valt dat gigantische bedrag – in tijden van crisis en tekorten – te verantwoorden?

 

Waarom was de beslissingstermijn zo extreem kort?

 

Hoe reageert u op de uitspraken van de staatssecretaris dat hij zich door u “onder druk gezet" voelt in dit dossier?

 

13.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Het regeerakkoord voorziet uitdrukkelijk in een versterking van de Veiligheid van de Staat. We zijn daar volop mee bezig en zullen het aantal personeelsleden bij de Veiligheid van de Staat tussen vandaag en horizon 2024 quasi verdubbelen. Op die manier zal deze regering ook de decennialange vraag om versterking van die dienst beantwoorden, zoals ook werd gesteld door de parlementaire onderzoekscommissie. Het aanwerven van personeel houdt ook in dat er in een betere huisvesting moet worden voorzien. Dat bijkomend personeel kan onmogelijk gehuisvest worden in het oude gebouw, een huisvesting die dateert van vorige eeuw en waarvan het huurcontract bovendien verstrijkt. We moeten dus sowieso deze legislatuur beslissen over nieuwe huisvesting.

 

Ten tweede volgt de Regie der Gebouwen in principe de nieuwe lijn om te kopen in plaats van te huren. Op die manier kan men activa verwerven op een goed gelegen locatie, en als eigenaar geniet men ook van de meerwaarde die er op termijn wordt gerealiseerd. Dit was dus een zoektocht naar een goed en groot gebouw in het centrum van Brussel, gelegen nabij een station. Wat de precieze prijsberekening betreft van dit gebouw verwijs ik u door naar de staatsecretaris. Ik kan u echter alvast verzekeren dat, zowel de Regie der Gebouwen als de Veiligheid van de Staat al langere tijd dan enkele weken op dit dossier werken.

 

Uit de prospectie kon alleen het genoemde gebouw worden behouden. Gelet op de offertetermijn en ook de grote vraag naar het gebouw, kon er niet langer worden gewacht met de aankoop.

 

Het aandeel van de Veiligheid van de Staat in de aankoop van het gebouw is 216,5 miljoen euro, waarvan 37.590.000 euro btw. Dat bedrag vloeit dus terug naar de schatkist, waardoor het aankoopbedrag voor de Regie uiteindelijk 179 miljoen euro bedraagt.

 

U vraagt ook hoe ik reageer op de uitspraak van de staatssecretaris. Welnu, mijn diensten en ikzelf werken goed samen met de Regie der Gebouwen. Het betreft een gemeenschappelijk dossier. Van onder druk zetten, is er volgens mij geen sprake, want de beslissing daarover is genomen in het kernkabinet. In verschillende samenkomsten van het kernkabinet werd daarover vergaderd. De vraag en het initiatief voor dit en het andere dossier zijn er net gekomen op initiatief van de staatssecretaris bevoegd voor de Regie der Gebouwen. Op die verschillende vergaderingen was ik uiteraard aanwezig, waardoor ik ook het enthousiasme zag waarmee de staatssecretaris de dossiers heeft verdedigd. Ik heb vastgesteld dat uiteindelijk alle regeringspartners akkoord zijn gegaan met die beslissing.

 

13.03  Katleen Bury (VB): Mijnheer de minister, het is vreemd dat de staatssecretaris zulke uitspraken doet. Het is wat naïef te denken dat er geen druk kan worden uitgeoefend omdat het in verschillende vergaderingen van het kernkabinet is besproken. De staatssecretaris stelt dat hij onder druk werd gezet en gepusht. U zegt dat het huurcontract deze legislatuur vervalt en dat er een aankoop moet gebeuren. Ik ben het ermee eens dat een aankoop beter is dan te blijven huren. Zeker wanneer er een opportuniteit is, moet de aanwerving van vastgoed in overweging worden genomen.

 

Het aankoopbedrag bedraagt 216,5 miljoen euro, waarvan er zonder btw 179 miljoen euro overblijft, maar in de inrichting dient er nog geïnvesteerd te worden. Ik betwijfel of er veel kandidaat-kopers in de rij staan die dat bedrag kunnen neertellen. Het gaat om een enorm bedrag.

 

Het was nu of nooit, zo zegt u, want de beslissing moest in deze paar weken worden genomen. Ook zegt u dat het huurcontract voor de huisvesting van de Veiligheid van de Staat vervalt, maar het is mij niet duidelijk wanneer dat vervalt, binnen een maand, of pas binnen een jaar of twee jaar.

 

Wat was er zo hoogdringend? Ik krijg helemaal geen antwoorden. We hebben alleen de uitspraken van de staatssecretaris en die doen ons de wenkbrauwen fronsen. U ontkent dat en zegt dat hij heel fier was op dat project, maar er klopt iets niet als hij zulke dingen heeft gezegd. Ik blijf dus met die vragen zitten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De vergoeding aan terreurslachtoffers door de Commissie voor Slachtoffers" (55023308C)

14 Question de Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'indemnisation des victimes du terrorisme par la Commission pour l'aide financière aux victimes" (55023308C)

 

14.01  Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, ik verwijs naar de schriftelijke voorbereiding van mijn vraag.

 

De moeder van een terreurslachtoffer heeft aan de alarmbel getrokken en gezegd dat haar zoon die één van de slachtoffers was van de terreuraanslag op de metro in Maalbeek geen recht zou hebben op een schadevergoeding omdat de aanvraag te laat zou zijn ingediend.

 

Nochtans is de Commissie voor slachtoffers van opzettelijke gewelddaden bevoegd voor het toekennen van een schadevergoeding aan alle slachtoffers van een terreuraanslag op voorwaarde dat de federale regering de feiten als terreurfeiten heeft erkend.  Dit is gebeurd voor de aanslag op de metro in Maalbeek.

 

Hierbij kregen de slachtoffers de gelegenheid om hun aanvraag in te dienen binnen een termijn van drie jaar vanaf de datum waarop de feiten officieel werden erkend als terrorisme.  Hiervoor verliep de mogelijkheid tot het aanvragen van een schadevergoeding blijkbaar op 26 juli 2021.

 

Daarnaast zijn er de algemene toekenningsvoorwaarden om een aanvraag te doen bij de Commissie voor slachtoffers van opzettelijk geweld. Als de dader bekend is heeft het slachtoffer recht op schadevergoeding na een in kracht van gewijsde gegane beslissing tot veroordeling van de dader op voorwaarde dat de aanvraag wordt ingediend binnen de drie jaar vanaf de bekendmaking van de definitieve gerechtelijke uitspraak. Als de dader onbekend is, heeft het slachtoffer recht op schadevergoeding indien de aanvraag wordt gedaan binnen het jaar na de burgerlijkepartijstelling.

 

De procedures betreffende de terreuraanslagen van 22 maart 2016 zouden starten op 10 oktober 2022.  Alle slachtoffers hebben dan nog de mogelijkheid om zich burgerlijke partij te stellen zodat de termijnen voor het indienen van een schadevergoeding bij de Commissie voor slachtoffers van opzettelijke gewelddaden nog moet kunnen beginnen te lopen.

 

De verschillende regelingen zijn niet altijd duidelijk voor alle slachtoffers. Reeds herhaaldelijk werd ervoor gewaarschuwd dat hierover naar de slachtoffers van de terreuraanslagen toe meer duidelijkheid dient te komen.

 

Kan de minister mij bevestigen dat alle slachtoffers van de aanslagen op de luchthaven in Zaventem en in het metrostation van Maalbeek van 22 maart 2016 zullen worden vergoed voor de schade die ze hierbij hebben opgelopen? Krijgen ze de mogelijkheid om zich na de uitspraak van dit proces nog te richten tot de Commissie op voorwaarde dat ze zich burgerlijke partij hebben gesteld?

 

Kan de minister mij mededelen welke initiatieven er zullen worden genomen om op een duidelijke wijze alle slachtoffers te informeren betreffende hun rechten en de wijze waarop ze in aanmerking kunnen komen voor een vergoeding? Op welke wijze zullen al deze slachtoffers worden bijgestaan?

 

14.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Het is een belangrijke vraag, daarom geef ik u ook een volledig antwoord, inclusief de technische elementen, in het belang van de slachtoffers.

 

De Commissie voor Financiële Hulp aan Slachtoffers van Opzettelijke Gewelddaden en Occasionele Redders verzekert conform de wet van 1 augustus 1985 geen volledige schadeloosstelling van de slachtoffers. De wet van 1 augustus voorziet in financiële hulp die op de solidariteit tussen de leden van dezelfde natie is gestoeld en niet op de burgerlijke aansprakelijkheid. Het beste bewijs hiervan is dat de financiële hulp tot 125.000 euro beperkt is, terwijl de schadeloosstelling onbeperkt is, omdat de schade integraal hersteld moet worden volgens de beginselen van de burgerlijke aansprakelijkheid.

 

De terreuraanslagen van 22 maart 2016 werden via een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit als terreurdaden erkend met uitvoering van de wet van 1 augustus 1985. Dat KB werd in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt en de termijnen voor de indiening van een hulpverzoek verstreken op 18 maart 2020, aangezien de publicatie plaatsvond op 17 maart 2017. De datum van 26 juli 2021 is de einddatum van de indiening van een verzoek tot financiële hulp voor de slachtoffers van de aanslag op straat op 29 mei 2018 te Luik. Het KB ter zake werd gepubliceerd op 25 juli 2018.

 

Aangezien de terreuraanslag bij uitstek een opzettelijke gewelddaad is, kunnen de slachtoffers van een dergelijke aanslag steeds een verzoek tot financiële hulp in het gewone stelsel indienen, en dat tot 3 jaar vanaf de dag waarop een definitieve uitspraak is gedaan over de strafvordering, conform artikel 31 van de wet van 1 augustus 1985 voorschrijft. Het enige verschil is dat slachtoffers die een verzoek na 18 maart 2020 hebben ingediend, geen beroep meer zullen kunnen doen op het voorkeursregime dat door de wetten van 15 januari en 3 februari 2019 in het leven werd geroepen. Die slachtoffers zullen zich burgerlijke partij gesteld moeten hebben.

 

Alle slachtoffers van de aanslagen van 22 maart die hun aanvragen niet vóór 18 maart ingediend hadden, zullen nog een beroep kunnen doen op financiële hulp conform de wet van 1985, op voorwaarde dat ze aan de andere wettelijke vereisten voldoen. De wet van 18 juli 2017 betreffende de oprichting van het statuut van nationale solidariteit bepaalt geen termijn voor de indiening van een aanvraag tot het verkrijgen van het desbetreffende statuut.

 

In tegenstelling daarmee moeten de claims bij de verzekeringsmaatschappijen binnen een bepaalde termijn worden ingediend.

 

Het secretariaat van de commissie voor financiële hulp heeft reeds in die zin aan verschillende slachtoffers geantwoord. De verschillende diensten voor slachtofferhulp zoals CAW's alsook de slachtofferverenigingen zijn daarvan op de hoogte.

 

Voorts stel ik middelen ter beschikking voor slachtoffercoaches, zoals vooropgesteld door een erkende slachtoffervereniging. Die coaches zijn intussen aangeworven en worden momenteel opgeleid.

 

Wij zullen voor het verloop van het proces niets aan het toeval overlaten. De slachtoffers zullen daarbij centraal staan.

 

14.03  Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, dat mij enigszins geruststelt. Mijn vraag is ingegeven door het krantenbericht dat een van de slachtoffers net buiten de termijn tot de vaststelling kwam dat de aanvraag al diende te gebeuren. U hebt dat artikel wellicht ook gelezen. U bevestigt echter gelukkig dat zij volgens de normale regels, dus binnen de termijn van drie jaar en op voorwaarde dat aan de wettelijke vereisten is voldaan, de rechten blijft behouden. Het enige verschil bestaat erin dat men bij manier van spreken geen beroep kan doen op de voorkeursregeling. De slachtoffers zullen toch niet in de kou blijven staan. Dat is in ieder geval al een geruststelling. Ik ga ervan uit dat zij ook een beroep kunnen doen op de steun van de slachtoffercoaches, want ik denk dat de inzet ervan niet aan termijnen gebonden is. (Instemming)

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Samengevoegde vragen van

- Sophie De Wit aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De automatische intrekking van het rijbewijs" (55023433C)

- Kattrin Jadin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De intrekking van het rijbewijs" (55023443C)

15 Questions jointes de

- Sophie De Wit à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le retrait automatique du permis de conduire" (55023433C)

- Kattrin Jadin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le retrait du permis de conduire" (55023443C)

 

15.01  Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, bij de voorstelling van het federaal plan voor de verkeersveiligheid, hebt u onder meer aangekondigd dat er een automatische intrekking van het rijbewijs zou gebeuren bij overtreders die halsstarrig weigeren hun boete te betalen. Vandaag bestaat de mogelijkheid tot intrekking ook, maar die is niet geautomatiseerd en er is nog een rechterlijke tussenkomst nodig.

 

Is een rechterlijke tussenkomst voor een verregaande maatregel als de intrekking van een rijbewijs, volgens u dan geen meerwaarde? Wat als iemands rijbewijs automatisch wordt ingetrokken, terwijl er een gegronde reden bestaat waarom de boete niet betaald werd? Is er hierover reeds een akkoord binnen de regering? Zoniet, wat is de stand van zaken van deze aangekondigde maatregel?

 

15.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw De Wit, het is eerst en vooral belangrijk op te merken dat het hier gaat om wetgeving die tijdens de vorige legislatuur is aangenomen, en sinds 1 juli 2017 van kracht is. Het gaat dus niet om nieuwe wetgeving, maar om de uitvoering ervan. Het betreft de uitvaardiging van een KB waarin de formaliteiten voor het indienen en het intrekken van een rijbewijs zullen worden opgenomen.

 

Ik neem aan dat de vraag niet de intrekking dan wel de schorsing van het recht tot sturen betreft, zoals bepaald in artikel 65/1 van wet betreffende de politie over het wegverkeer. Dat artikel voorziet in een procedure sui generis voor de schorsing van het recht tot sturen in geval van niet-inning van het bedrag van de betalingsopdracht voor de belastingdienst. De wet voorziet in een gerechtelijke tussenkomst waarbij de procureur des Konings wordt opgedragen de schorsing van het recht tot sturen te gelasten.

 

In de voorbereidende werkzaamheden wordt een onderscheid gemaakt tussen het verval en de schorsing, waarbij het verval een straf is die door een rechter wordt opgelegd, terwijl een schorsing door het openbaar ministerie zal worden bevolen. Dit is een logisch gevolg van het feit dat het systeem van de betalingsopdrachten de rechtbanken moet ontlasten, en dat de hele procedure zal worden afgehandeld op het niveau van het openbaar ministerie en de FOD Financiën. De schorsing vormt het laatste drukmiddel.

 

De schorsingstermijnen worden vastgelegd in hetzelfde artikel 65 en variëren van acht dagen tot een maand, afhankelijk van de ernst van de overtreding. Indien de overtreder het bedrag van de betalingsopdracht betaalt voor de schorsing van het recht tot sturen, dan zal de schorsing niet worden uitgevoerd. De praktische modaliteiten voor de teruggave van het rijbewijs moeten nog worden vastgelegd in het KB, zoals eerder vermeld. De persoon van wie het rijbewijs is geschorst, moet niet opnieuw een rijexamen afleggen. De interpretatie van de bevoegdheden en de beoordelingsvrijheid van de procureur des Konings in het kader van deze bepaling, is opgenomen in de tekst van de omzendbrief COL 04/2013.

 

Wat uw tweede vraag betreft, na een besluit tot schorsing is er geen beroep mogelijk voor het gerecht. Wel kan de schorsing van het recht tot sturen alleen door de procureur des Konings worden bevolen wanneer de belastingadministratie er niet in is geslaagd de betaling in te vorderen binnen een termijn van drie jaar na ontvangst van de titel die de procureur des Konings uitvoerbaar heeft verklaard.

 

Wanneer echter een betalingsbevel wordt verzonden, heeft de geadresseerde van het bevel overeenkomstig artikel 65 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer een termijn van 30 dagen om beroep in te stellen bij de politierechter. Indien de overtreder kan bewijzen dat hij binnen die termijn geen kennis heeft kunnen nemen van het betalingsbevel, kan hij alsnog een beroep instellen binnen een termijn van 15 dagen, te rekenen vanaf de dag waarop hij kennis heeft genomen van het betalingsbevel, of van de eerste daad van invordering van het bedrag door de FOD Financiën. De betrokkene krijgt dus de mogelijkheid om het betalingsbevel voor de rechtbank aan te vechten nog voor de procureur des Konings een eventuele schorsing van het recht tot sturen gelast indien nodig.

 

15.03  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. Het enige wat ik me afvraag, is of men mogelijk toch niet met een probleem zit wanneer men het betalingsbevel niet heeft gekregen en men zich er niet tegen heeft kunnen verzetten, waardoor men nadien met die schorsing geconfronteerd wordt. Ik zal het verder eens rustig bekijken, maar ik dank u voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitster: Vraag nr. 55023439C van de heer Van Hecke wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

16 Vraag van Kristien Van Vaerenbergh aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De rechtszaak aangespannen door hoofdgriffiers n.a.v. het uitblijven van een KB" (55023508C)

16 Question de Kristien Van Vaerenbergh à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le procès intenté par les greffiers en chef en raison d'un arrêté royal qui se fait attendre" (55023508C)

 

16.01  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Ik verwijs naar de schriftelijke versie van mijn vraag.

 

​In de commissie voor Justitie dd. 27/10/2021 heeft u naar aanleiding van mijn vraag verklaard dat het vonnis van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel inzake de hoofdgriffiers en hoofdsecretarissen mandaathouders u pas betekend was op 21 oktober en u nog niet kon communiceren over een eventueel hoger beroep.

De beroepstermijn is intussen verstreken. Kan u ons meedelen of u beroep heeft aangetekend tegen dit vonnis? Zo ja, wat was de motivatie om in beroep te gaan. Zo ja, met welke delen van het vonnis kon u geen vrede nemen waardoor u besloot beroep aan te tekenen?

 

Het was tevens uw wens de toestand ten gronde te verhelpen en het KB uit te vaardigen. Hoe ver staat u met dit KB? Is het advies reeds voorgelegd aan de Raad van State? Is dit ontwerp aangepast aan de uitspraak van de rechter zodat er geen dwangsommen zullen moeten betaald worden?

 

In uw algemene beleidsnota Justitie spreekt u over het stapsgewijs invoeren van de functieweging van parketjuristen, referendarissen en criminologen die de voorzitter van de wegingscommissie in mei 2018 heeft overgemaakt. Hierbij spreekt u echter niet over de andere functies niveau A zoals hoofdgriffiers, hoofdsecretarissen, mandaathouders, griffiers-hoofden van dienst, secretarissen-hoofd van dienst. Nochtans zijn deze op hetzelfde moment gewogen. Is er een reden waarom u deze niet wenst te vermelden? Nochtans doen deze leidinggevenden dagelijks hun uiterste best voor justitie in zeer moeilijke omstandigheden en zijn zij degenen die uw beleid op de rechtbanken en parketten moeten in de praktijk brengen. Kan u begrijpen dat de mandaathouders zich helemaal niet gewaardeerd voelen door u en dat de term team justitie hen een wrang gevoel geeft?

16.02 Minister Vincent Van Quickenborne: U zult begrijpen dat het voor een minister van Justitie niet evident is om zich tijdens een lopende juridische procedure uit te spreken over aspecten die met de rechtszaak te maken hebben. Het kan tenslotte niet de bedoeling zijn dat de betrokken partijen elementen uit het antwoord uit de parlementaire vraag gebruiken in hun dossier. Voorzichtigheid is dus geboden.

 

Ik kan u meedelen dat een hoger beroep tegen het vonnis werd aangetekend, omdat we het juridisch niet eens zijn met het vonnis. Het is net wegens die juridische procedure in hoger beroep dat ik mij in mijn beleidsnota beperk tot de functies die er geen voorwerp van uitmaken. Bijgevolg heb ik geen uitspraken gedaan over de leidinggevende functies bij het gerechtspersoneel.

 

Dat doet uiteraard geen afbreuk aan de appreciatie en de waardering die wij hebben voor de mandaathouders, maar ook voor alle hoofdgriffiers, de hoofdsecretarissen en de leidinggevenden, die zich elke dag inzetten om ervoor te zorgen dat onze griffies en onze parketsecretariaten goed functioneren. Zij doen dat inderdaad vaak in moeilijke omstandigheden. Zeker tijdens de pandemie is dat geen sinecure.

 

Het is daarom minstens zo belangrijk dat we de situatie ten gronde verbeteren. Ik kan u garanderen dat we de functie wegen op een correcte manier en volgens de geest van de wet van 10 april 2014 zullen uitvoeren. Zoals ik in de commissievergadering van 15 oktober 2021 reeds heb gezegd, werd een ontwerp van koninklijk besluit voor de uitvoering van de functieweging opgesteld. Het ontwerp zit nog in de fase waarin diverse adviezen worden gevraagd en werd bijgevolg nog niet aan de Raad van State voorgelegd.

 

16.03  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Dank u wel voor uw antwoorden, mijnheer de minister. We volgen het dossier op. Het is immers erg belangrijk voor het personeel.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

17 Question de Philippe Pivin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La situation du tribunal de la famille et de la jeunesse francophone de Bruxelles" (55023530C)

17 Vraag van Philippe Pivin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De toestand van de Franstalige familie- en jeugdrechtbank Brussel" (55023530C)

 

17.01  Philippe Pivin (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, je me réfère ici à une loi du 13 juillet 2013 dans le cadre de laquelle on a essayé de raccourcir les délais de règlement en matière de contentieux familiaux. Cette réforme est entrée en vigueur en 2014 et a effectivement permis de simplifier le parcours des justiciables.

 

Évidemment, au-delà d'une réorganisation théorique, la mise en pratique a nécessité de répondre aux besoins du terrain, c'est-à-dire des magistrats, du personnel des greffes et des greffiers.

 

À cet égard, la situation du tribunal de première instance de Bruxelles, et spécifiquement son tribunal de la famille et de la jeunesse, reste extrêmement problématique. En effet, depuis son instauration, sur les vingt chambres qui avaient été prévues, seules dix-huit étaient réellement effectives. De plus, on a appris récemment que deux d'entre elles avaient été fermées et que les dossiers avaient purement et simplement été décommandés et non réattribués. Pour ce qui concerne les plaidoiries, l'attente serait d'un an, ce qui est très long, d'autant plus long qu'il est ici question de dossiers qui concernent des enfants et des familles. Il s'agit de ce que l'on appelle pudiquement le droit des personnes. Mais derrière ce droit des personnes se cachent souvent des drames et des situations assez déchirantes. Un an peut donc représenter pour certains une éternité.

 

Par ailleurs, alors que la réforme avait aussi pour objet de favoriser le règlement consensuel des situations en créant des chambres de règlement à l'amiable pour chaque tribunal de la famille, il semble que ces chambres soient en réalité quasiment inexistantes. 

 

Certains professionnels pointent du doigt la grande difficulté du travail, mais aussi la charge de travail de l'ensemble du personnel et des magistrats, charge évidemment accrue par la pénurie, si je puis m'exprimer ainsi, de magistrats. En effet, à Bruxelles, le tribunal de première instance francophone accuse un déficit de l'ordre de 20 % de magistrats par rapport au cadre. Le dispositif qui encadre les absences de magistrats pose également question. Des problèmes se posent au niveau du processus d'information de vacance de postes. Il semblerait, last but not least, que lorsqu'un magistrat du tribunal est délégué auprès de la cour d'appel, la loi ne permet pas actuellement de pourvoir à son remplacement. Il en serait de même lorsqu'un magistrat se trouve en incapacité de travail pour cause de maladie, même si c'est pour une durée longue, voire illimitée.

 

En effet, seule la suppléance par un magistrat déjà en exercice au sein de la même juridiction permet d'assurer un  remplacement, ce qui est assez ponctuel.

 

Monsieur le ministre, j'ai dès lors quelques questions à vous poser. J'ai des questions auxquelles vous pourrez certainement répondre maintenant et d'autres auxquelles vous ne pourrez le faire. Mais je vous mets tout de suite à l'aise. Si tel est le cas, je vous les transmettrai à nouveau par écrit.

 

Quelle est l'évolution du cadre organique des magistrats depuis dix ans? Quelle est l'évolution du nombre de dossiers à traiter annuellement depuis dix ans, et ce de manière détaillée depuis la réforme du tribunal de la famille?

 

Combien de tribunaux de la famille et de la jeunesse sont-ils effectivement composés d'une voire de deux chambres de règlement à l'amiable?

 

Quelle est la procédure de publication des vacances de poste de magistrat? Concrètement, quel service a-t-il la charge de cette procédure?

 

Êtes-vous partisan d'une modification des dispositions légales qui permettraient de pourvoir au remplacement des magistrats délégués auprès de la cour d'appel et au remplacement des magistrats se trouvant en incapacité de travail pour cause de maladie? Êtes-vous disposé à la mettre en place?

 

J'en viens maintenant aux questions auxquelles vous n'aurez peut-être pas de réponse immédiate. Quelle est la durée moyenne d'engagement et de carrière du personnel administratif des greffes – je ne parle pas ici des greffiers mais bien du personnel –, plus précisément pour le tribunal de Bruxelles, partie francophone? Quel est le cadre organique du personnel de greffe de ce tribunal et son évolution depuis ces dix dernières années? Quel est le cadre organique des greffiers? Combien de demandes de règlement à l'amiable sont-elles introduites chaque année? Combien de procédures de règlement à l'amiable ont-elles été réalisées depuis l'installation des chambres ad hoc, de manière détaillée pour le tribunal francophone de Bruxelles? Enfin, quel est le délai moyen entre la vacance d'un poste de magistrat et la publication de l'offre de cette vacance ainsi qu'entre la publication et l'occupation effective par un nouveau magistrat?

 

17.02  Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, cher collègue Pivin, j'apporterai effectivement des réponses à certaines de vos questions. Les autres questions demandent des réponses chiffrées qui peuvent vous être transmises par le biais d'une question écrite que je vous invite à m'adresser.

 

Il faut savoir que ce sont les différents chefs de corps des cours et tribunaux et du ministère public qui transmettent à leurs collèges respectifs les différents besoins en personnel que nécessite leur juridiction.

 

Les collèges du siège et du ministère public sont chargés de répartir les différents besoins en personnel sollicités par les juridictions et soumettent des fiches au ministre de la Justice qui décide en concertation avec le collège du nombre de places à publier.

 

Il faut donc souligner le rôle central des collèges du siège et du ministère public, lesquels ont une vue transversale des besoins des différentes juridictions du pays et peuvent de la sorte apporter une évaluation précise des diverses nécessités en matière de personnel de chacun des parquets des tribunaux du pays et ce, dans la limite des cadres légaux.

 

En ce qui concerne votre question sur le remplacement des magistrats délégués ou indisponibles, vous soulevez en réalité la problématique des cadres prévus actuellement par la loi. En effet, la loi prévoit qu'un magistrat du tribunal de première instance ou un magistrat en indisponibilité pour cause de maladie continue de faire partie du cadre de cette juridiction. Il semble compliqué qu'il en soit autrement dans le système que nous connaissons puisque a contrario, cela voudrait dire qu'au retour des magistrats délégués ou indisponibles temporairement, un déséquilibre serait créé entre les différentes juridictions. Plus largement, c'est donc l'ensemble de la problématique des cadres et de leur éventuelle suppression que nous sommes en train d'analyser, notamment avec l'appui des collèges.

 

Le cadre légal des greffiers du tribunal de première instance francophone de Bruxelles est fixé à 125 greffiers, 8 greffiers-chefs de service et 1 greffier en chef.

 

Pour ce qui est du délai entre la publication d'un poste vacant et l'entrée en fonction du nouveau magistrat, la durée est d'environ six mois. Le Conseil supérieur de la Justice doit d'abord recueillir une série d'avis émis par les autorités judiciaires (bâtonnier, chef de corps et autres), pour procéder ensuite à l'audition des candidats aux postes vacants et, dans la foulée, présenter les lauréats. Le Roi signe l'arrêté de nomination dans les trois mois de la présentation du candidat par le Conseil supérieur de la Justice. Pour les conseillers, le délai est d'environ huit mois. Un avis supplémentaire est nécessaire venant de la part de l'assemblée générale de la juridiction où doit avoir lieu la nomination.

 

À titre d'exemple, huit places de juges près le tribunal de première instance de Bruxelles ont été publiées ce 17 décembre. Si les places sont pourvues, les nouveaux magistrats devraient entrer en fonction au début de l'été 2022.

 

17.03  Philippe Pivin (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour les informations que vous me fournissez. Il est évidemment difficile de faire un commentaire sans avoir une vue d'ensemble, et donc sans disposer du texte écrit de vos réponses à mes différentes questions.

 

Mais le constat est là. Nous sommes face à une situation catastrophique. Ce n'est pas moi qui le souligne, c'est le président de la commission Droit de la famille. Il connaît la situation sur le terrain.

 

Nous atteignons ici les limites de l'État de droit. Il convient de se pencher rapidement sur cette situation, en y mettant les moyens nécessaires.

 

Je vérifierai quand même si des initiatives peuvent être prises au plan légal pour améliorer et renforcer l'opérationnalité de ces services de la Justice. 

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

18 Questions jointes de

- Hervé Rigot à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les tests d’âge des MENA" (55023447C)

- Sophie Rohonyi à Vincen Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les tests d'âge des MENA par le Service des Tutelles" (55023523C)

18 Samengevoegde vragen van

- Hervé Rigot aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De leeftijdstests voor NBMV's" (55023447C)

- Sophie Rohonyi aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De leeftijdsonderzoeken bij de NBMV's door de dienst Voogdij" (55023523C)

 

18.01  Hervé Rigot (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, le 8 décembre dernier, pour la première fois depuis six ans, Fedasil a été contraint de refuser d'accueillir certains mineurs non accompagnés car le réseau de Fedasil est en manque de places. Aussi, ce ne sont pas moins de quinze MENA qui n'ont pas été accueillis par Fedasil ce jour-là et qui ont été purement et simplement laissés à la rue.

 

Le Secrétaire d'État, Sammy Mahdi, rappelle, via un communiqué, que "le service des Tutelles doit de toute urgence faire ce que l'on attend de lui: effectuer des tests d'âge" et appelle à une accélération des tests d'âge.

 

Monsieur le ministre, les quinze MENA sans accueil par Fedasil ont-ils été identifiés, depuis lors, par le service des Tutelles ? Ont-ils été déclarés disparus? De quel pays ces mineurs viennent-ils? Quel âge ont-ils? Quelle solution est-elle préconisée par le service des Tutelles qui organise l'hébergement urgent des MENA?

 

En 2020, 3 424 nouveaux jeunes ont été enregistrés par le service des Tutelles et 2 262 de ces jeunes avaient entre 16 et 18 ans. Quelle est la situation actuelle du service des Tutelles?  Quel est le délai de traitement des tests, puisque vous dites qu'il faut les accélérer? Quelles sont les difficultés rencontrées pour les mener à bien rapidement? Quelles actions peuvent-elles être menées d'urgence pour accélérer le processus?

 

Les tests osseux sont particulièrement contestés et remis en question, notamment pour la question de la fiabilité. Quels autres mécanismes pourriez-vous envisager pour avoir davantage de sécurité quant à cette situation qui, je le rappelle, en cas de doute sur l'âge, doit profiter au mineur?

 

18.02  Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 14 décembre dernier, date à laquelle j'ai déposé cette question, le taux d’occupation en seconde phase d’accueil MENA atteignait des sommets, 99,72 %, ce qui ne permet pas à tous les MENA en première phase (la phase d’observation), de pouvoir être orientés vers une structure d’accueil collective, comme l'illustrait le collègue Rigot.

 

Votre collègue à l’Asile et à la Migration déclarait sur Twitter le 8 décembre dernier qu’il avait demandé à Fedasil de se charger de l’accueil de tous les MENA n’ayant pas pu être accueillis, via le réseau d’accueil pour adultes donc.

 

Monsieur le ministre, si l’accueil des demandeurs d’asile ne relève pas de vos compétences, c’est bien le cas du Service des Tutelles, à propos duquel je vous avais longuement interrogé dans le cadre de votre note de politique générale, puisqu'il est responsable des tests d’âge dans les centres d’orientation et d’observation (COO), tests permettant d'identifier quels MENA présumés sont réellement mineurs ou non.

 

Le Secrétaire d’Etat Mahdi précisait en effet que, si les résultats des tests d’âge se faisaient attendre, des demandeurs d’asile adultes prendraient la place des mineurs.

 

Voici donc mes questions qui rejoignent en partie celles de mon collègue. Quel est le délai d'attente moyen du résultat d'un test d'âge? Avez-vous pris des dispositions pour accélérer la procédure afin de disposer plus rapidement de ces résultats? Quelles sont les méthodes utilisées? Le test osseux est-il systématiquement pratiqué? Dans votre note de politique générale, vous évoquiez travailler en collaboration avec le secrétaire d'État pour évaluer les procédures de détermination de l'âge et, au besoin, les ajuster. Par qui cette évaluation sera-t-elle effectuée? Quelles sont les différentes options aujourd'hui sur la table? L'objectif de cette évaluation est-il d'abandonner les tests osseux à terme?

 

On sait qu'au Royaume-Uni ou en Australie, on a privilégié une évaluation holistique qui comprend donc un entretien oral, une évaluation physique quant à la puberté et à la croissance, mais aussi des évaluations cognitives, comportementales et émotionnelles. Pouvez-vous garantir que tous les MENA identifiés dans les centres d'orientation sont tous effectivement sous tutelle? Enfin, la situation actuelle a-t-elle été abordée dans le cadre de la conférence interministérielle sur la Migration et l'Intégration? Dans l'affirmative, avec quels résultats? Je vous remercie déjà pour vos éléments de réponse.

 

18.03  Vincent Van Quickenborne, ministre: Chers collègues, je répondrai à la première question du collègue Rigot. Le mercredi 8 décembre, Fedasil a informé le service des Tutelles qu'une quinzaine de jeunes ne pourraient peut-être pas être accueillis finalement. Il s'avère que neuf jeunes n'ont pas bénéficié d'un accueil au sein du réseau de Fedasil ce jour-là. Caritas a effectué le signalement auprès du Service des Tutelles qui a été par la suite informé que huit d'entre eux seraient pris en charge par la plate-forme citoyenne, et un dans son propre réseau.

 

Au niveau du profil des jeunes, il y avait sept Afghans, un Camerounais et un Ivoirien âgés entre 15 et 17 ans. Deux d'entre eux étaient déjà connus du Service des Tutelles et avaient déjà été identifiés comme ayant plus de 18 ans en mai 2021. Le vendredi 10 décembre 2021, ils ont été enregistrés au Petit-Château et ont pu bénéficier d'un accueil. Un doute a été émis sur l'âge de cinq jeunes et la procédure de vérification suit son cours.

 

L'accueil relevant de la compétence de Fedasil et des Communautés, le Service des Tutelles n'est pas intervenu à ce niveau.

 

En ce qui concerne votre deuxième question, en 2021, le Service des Tutelles a enregistré 4 312 signalements et 2 560 ont déclaré être âgés entre 16 et 18 ans.

 

En ce qui concerne votre troisième question et la première de Mme Rohonyi, le Service des Tutelles a pris plusieurs mesures afin d'augmenter le nombre de tests effectués et de diminuer le délai de traitement des dossiers. Ces mesures consistent notamment dans le recrutement de nouveaux chauffeurs, l'augmentation du nombre de places disponibles pour les tests d'âge auprès des hôpitaux et la collaboration avec le CHU UCL-Namur. Le délai moyen entre le signalement et la décision définitive est d'environ 22 jours ouvrables pour 2021. On sait que, dans des cas exceptionnels, cela peut prendre plus de temps parce que le mineur se trouve dans un endroit éloigné où il est plus difficile d'organiser un test à court terme. Compte tenu de l'afflux important de MENA, nous continuons à chercher des solutions avec tous les partenaires pour pouvoir organiser encore plus de tests d'âge. Je tiens toutefois à rappeler qu'en 2021, nous avons déjà organisé plus de 50 % de tests d'âge supplémentaires par rapport à l'année record précédente.

 

En ce qui concerne la quatrième question de M. Rigot et deuxième de Mme Rohonyi, la loi indique que le Service des Tutelles est tenu de procéder à la réalisation d'un test médical lorsque les autorités compétentes en matière d'asile, d'accès au territoire, de séjour et d'éloignement émettent un doute sur la minorité d'une personne se déclarant MENA. Cette méthode fait donc partie intégrante du processus de détermination de l'âge mené par le Service des Tutelles. La finalité de l'examen médical est de déterminer si une personne a plus ou moins de 18 ans et de pouvoir ainsi désigner un tuteur.

 

Le test médical demandé par le Service des Tutelles est étayé scientifiquement. Le test d'âge médical combine aujourd'hui une radiographie du poignet, de la clavicule et des dents. C'est ce qu'on appelle le triple test. Il utilise des écarts types allant jusqu'à deux ans et demi. Il combine donc plusieurs radiographies afin d'évaluer au plus juste l'âge. Ces examens sont exécutés simultanément pour accroître la précision du diagnostic et identifier d'éventuels troubles du développement. La limite inférieure d'erreur est toujours utilisée pour déterminer si une personne est âgée de plus ou de moins de 18 ans. Cette méthode est internationalement reconnue comme la meilleure méthode actuellement disponible. Les tests psychoaffectifs ne sont pas en mesure de faire ces distinctions car ils vérifient la maturité d'une personne. Ceci a également été confirmé par l'Ordre des médecins. La méthode utilisée par le Service des Tutelles est considérée au niveau international comme la meilleure méthode qui existe actuellement et permet au Service des Tutelles d'établir de manière fiable si un tuteur doit être désigné ou non et, le cas échéant, la fin de la tutelle.

 

En plus de cet examen médical, le Service des Tutelles utilise tous les autres éléments à sa disposition, tels que les documents, les rapports d'observation réalisés par les centres et, le cas échéant, les entretiens. Le Service des Tutelles se positionne toujours par rapport à l'état de la science et de l'évolution en matière de détermination de l'âge. Un groupe d'étude dirigé par le Pr. Patrick Thiels et le docteur Yannick De Tommel, experts reconnus dans leur domaine, analyse actuellement la pratique en fonction de l'évolution de l'état actuel des connaissances scientifiques, tout en tenant compte des aspects éthiques associés à la détermination de l'âge.

 

De plus, une plus grande attention sera accordée à l'uniformisation des rapports médicaux et à la prise en charge des jeunes. Le Bureau européen d'appui en matière d'asile (EASO) a développé un guide reprenant les pratiques des différents États membres.

 

Selon ce guide, le Royaume-Uni n'utilise que des méthodes non médicales fondant l'évaluation de l'âge sur l'observation de l'apparence physique ou du comportement. Il s'agit là d'une interprétation très subjective. Les pays anglo-saxons sont généralement opposés par principe à une approche médico-scientifique. Ils ne se basent que sur leur propre pratique, dont la fiabilité n'a pas été prouvée.

 

Le Service des Tutelles a choisi de ne pas se fonder sur l'observation de l'apparence physique car elle est soumise à l'arbitraire et peu précise. Elle a également été confirmée par le Bureau européen d'appui en matière d'asile. Le Service des Tutelles a également choisi de ne pas recourir à des méthodes très intrusives.

 

En ce qui concerne la troisième question de Mme Rohonyi, le Service des Tutelles ne dispose pas d'un nombre suffisant de tuteurs pour en désigner rapidement un pour chaque MENA. Les raisons de cette pénurie sont diverses, mais résident principalement dans l'afflux important des MENA.

 

Nous avons pris plusieurs initiatives pour augmenter le nombre de tuteurs. Fin août, le Service des Tutelles a lancé une nouvelle campagne de recrutement de nouveaux candidats tuteurs. Des clips vidéo faisant la promotion de la tutelle ont été diffusés sur différents réseaux sociaux et sur le site internet de la Justice. Trois sessions virtuelles d'information pour les tuteurs ont été organisées. Au total, un peu moins de 200 participants se sont présentés. Les entretiens de sélection ont lieu de la mi-octobre à décembre de cette année. Actuellement, 120 personnes ont présenté leur candidature. Fin décembre, le Service des Tutelles organisera une formation de base pour les nouveaux tuteurs agréés. Ils devraient être opérationnels début 2022.

 

En ce qui concerne votre quatrième question, madame Rohonyi, le premier thème abordé lors de la Conférence interministérielle sur la Migration et l'Intégration était en effet celui des MENA. C'est exact. La présidence de cette Conférence relève de la compétence du secrétaire d'État à l'Asile et la Migration. Personnellement, je me félicite que l'on accorde une attention prioritaire à ces jeunes très vulnérables dans ce cadre.

 

18.04  Hervé Rigot (PS): Je remercie M. le ministre pour sa réponse rassurante. Je constate avec soulagement que les jeunes dont nous parlions au début de nos interpellations avec Mme Rohonyi ont pu être identifiés, pris en charge et qu'il ne s'est rien passé de dramatique à leur égard.

 

Ensuite votre réponse est claire et détaillée. Je me réjouis de constater que des mesures ont été prises afin d'accélérer la gestion de ce test d'âge qui est essentiel puisqu'il conditionne le droit à l'accueil pour une part, mais aussi la suite de la procédure et de l'accompagnement dont ces jeunes - ou ces adultes faux-MENA – pourront bénéficier. Il est important d'agir au plus vite. Le délai de 22 jours pourrait être acceptable, mais il demeure long. J'entends que votre souhait est de l'écourter. J'ose espérer que vous prendrez les mesures pour y parvenir.

 

En ce qui concerne le groupe d'étude, dans quel délai pourrions-nous en recevoir les conclusions? Un rapport sera-t-il consultable et présenté au Parlement dans les prochains mois.

 

18.05  Sophie Rohonyi (DéFI): Je remercie le ministre pour ses réponses.

 

Tout d'abord, je profiterai de mon temps de réplique pour saluer les efforts prodigués par la plate-forme citoyenne pour les réfugiés qui permet d'accueillir des MENA lorsque les autorités sont défaillantes et, en particulier, lorsqu'il s'agit de MENA qui, comme vous l'avez dit, sont particulièrement vulnérables.

 

Je tiens aussi à saluer les efforts prodigués par le gouvernement pour accélérer les délais pour l'obtention des résultats et la réalisation d'une évaluation des procédures d'estimation de l'âge. C'est fondamental car les tests psychosociaux ne sont pas toujours fiables – la maturité d'une personne ne reflétant pas nécessairement son âge, mais davantage l'expérience acquise notamment au regard de son parcours migratoire – et surtout parce que cet âge déterminera la réglementation qui lui sera appliquée ainsi que la protection dont elle bénéficiera ou non.

 

Je pense à l'aide et à la représentation légale du tuteur, à l'accès à la mutuelle, au droit à la scolarité ou encore à la procédure d'asile qui doit être adaptée au mineur. C'est fondamental. En effet, si cet âge devait être surestimé, des mineurs méritant une protection en seraient démunis de facto et, a contrario, si des majeurs voyaient leur âge sous-estimé, ils se retrouveraient dans des centres avec des mineurs avec tous les problèmes que cela soulèverait.

 

Je me réjouis qu'une concertation et qu'une réflexion aient été entreprises au sujet des tests effectués à cette fin.

 

En réitérant mes remarques énoncées lors de la discussion de politique générale, je me permets d'insister sur les recommandations émises dès 2017 par la Coordination des ONG pour les droits de l'enfant, lesquelles visent des solutions moins attentatoires aux droits des mineurs. Je pense en particulier à des alternatives aux tests osseux. Je vous invite donc à les lire en raison de leur véritable intérêt. Du reste, cette organisation pourrait tout à fait prendre place au sein du conseil consultatif qui a été constitué à cet effet. De même que vous pourriez consulter le Délégué général aux droits de l'enfant, le Kinderrechtencommissaris, etc.

 

Pour le reste, j'apprécie votre suivi du dossier en compagnie du secrétaire d'État au sein de la Conférence interministérielle. Je ne puis que vous encourager à poursuivre vos démarches en ce sens.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.25 uur.

La réunion publique de commission est levée à 16 h 25.