Commission
des Affaires sociales, de l'Emploi et des Pensions |
Commissie voor Sociale Zaken, Werk en Pensioenen |
du Mercredi 12 janvier 2022 Après-midi ______ |
van Woensdag 12 januari 2022 Namiddag ______ |
Le développement des questions commence à 14 h 59. La réunion est présidée par Mme Marie-Colline Leroy.
De behandeling van de vragen vangt aan om 14.59 uur. De vergadering wordt voorgezeten door mevrouw Marie-Colline Leroy.
Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.
De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.
01 Vraag van Björn Anseeuw aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "Het verslag van het Rekenhof over de Sociale Zekerheid" (55023089C)
01 Question de Björn Anseeuw à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Le rapport de la Cour des comptes relatif à la sécurité sociale" (55023089C)
01.01 Björn Anseeuw (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, het Rekenhof heeft een bijzonder interessant verslag ingediend over de sociale zekerheid en het beheer daarvan. De sociale zekerheid beheert jaarlijks via de openbare instellingen van sociale zekerheid budgetten van meer dan 100 miljard euro. Dat zijn budgetten die bovendien heel wat sterker stijgen dan het bbp. Dat is een discussie apart, maar ook dat moet ons zorgen baren, met betrekking tot de betaalbaarheid van de sociale zekerheid in de toekomst.
Het Rekenhof hekelt reeds jaren de lichtzinnigheid van het financieel beheer. In het rapport van november 2021 blijkt deze problematiek nog verder de verkeerde richting op te gaan. Geen enkele openbare instelling van sociale zekerheid maakte immers zijn rekeningen voor het jaar 2020 tijdig over aan het Rekenhof. Sterker nog, zowel het RIZIV als de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering blijken nog steeds geen rekeningen te hebben ingediend voor 2017, 2018 en 2019.
Ik denk dat wij het er allemaal over eens zijn dat dit geen goede manier van werken is. Elke ondernemer die dergelijke nonchalance aan de dag legt, zou intussen reeds hard zijn aangepakt voor fraude, en niet onterecht. Blijkbaar staan die openbare instellingen van sociale zekerheid reeds jarenlang boven de wet, terwijl het eigenlijk gaat over het financieel beheer van meer dan 100 miljard euro per jaar. Als dat niet volgens de regels van de kunst gebeurt, kan dat miljarden kosten.
Bent u op de hoogte van de problematiek die door het Rekenhof wordt aangekaart?
Wat is de oorzaak van deze zeer grote laattijdigheid, in het bijzonder bij het RIZIV, maar eigenlijk ook bij de andere openbare instellingen?
Welke stappen hebt u reeds ondernomen of zult u ondernemen om alle openbare instellingen van sociale zekerheid ertoe te bewegen hun rekeningen tijdig op te maken en te bezorgen aan het Rekenhof?
01.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer Anseeuw, ik denk dat het niet echt billijk is om te spreken van nonchalance bij het financiële beheer van de openbare instellingen van sociale zekerheid. De opdracht van begroting van de openbare instellingen van sociale zekerheid is het resultaat van de toepassing van de sociale wetten en van het regeringsbeleid, terwijl de beheersbegroting slechts beperkte kredieten bevat die onderworpen zijn aan dezelfde normen als de budgetten van de federale overheidsdiensten of andere federale overheidsinstellingen.
Het geheel van de uitgaven van de sociale zekerheid bedraagt 119 miljard euro in 2021. Daarvan gaat 2,5 miljard euro naar administratiekosten, niet enkel van de openbare instellingen van sociale zekerheid, maar ook van alle samenwerkende derde instellingen, met name ziekenfondsen en uitbetalingsinstellingen belast met de uitbetaling van werkloosheidsuitkeringen. Dit is dus nauwelijks 2 % van de totale uitgave. Ik ken geen ander goedkoper systeem.
In de loop van het jaar wordt de maandelijkse evolutie van de ontvangsten en uitgaven nauwlettend opgevolgd door technische commissies en door de beheersorganen van de verschillende instellingen. Jaarrekeningen zijn onderworpen aan strikte regels die zijn vervat in een genormaliseerd boekhoudplan en worden gecontroleerd door bedrijfsrevisoren. Elke fout of anomalie wordt in het verslag van de bedrijfsrevisor opgetekend. De nodige verbeteringen worden aangebracht tijdens de volgende boekjaren.
Daaraan voeg ik toe dat, aangezien de vertraging bij de opmaak en het voorleggen van de berekeningen aan het Rekenhof niet te wijten is aan de nonchalance in het financieel beheer, er geen financiële gevolgen voor de sociale zekerheid zijn.
Ik ben uiteraard wel op de hoogte van de vertragingen bij het opmaken van de jaarrekeningen van sommige openbare instellingen van sociale zekerheid. Als u het rapport van het Rekenhof leest, weet u dat er op dit moment slechts twee openbare instellingen van sociale zekerheid zijn die nog een achterstand hebben, met name het RIZIV en de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering. Alle andere openbare instellingen van sociale zekerheid, met inbegrip van de RSZ, hebben hun jaarrekeningen van 2020 binnen de wettelijke termijn of met minder dan een maand vertraging afgesloten. Dat is volgens mij aanvaardbaar in de huidige omstandigheden. De pandemie weegt ook zwaar op de administratie van deze instellingen.
De andere door het Rekenhof gemelde vertragingen voor het verleden zijn enkel vertragingen die verband houden met zeer zware procedures: enerzijds wat betreft de certificering door een bedrijfsrevisor die moet worden aangesteld na een offerteaanvraag en, anderzijds wat betreft de officiële voorlegging aan het Rekenhof na ondertekening van de toezichthoudende ministers en van de staatssecretaris van Begroting.
In de toekomst zullen deze vertragingen in de procedure verdwijnen dankzij de nieuwe wet inzake de certificering van de rekeningen van de openbare instellingen van de sociale zekerheid door het Rekenhof. Deze wet bepaalt dat het beheersorgaan zijn rekeningen rechtstreeks naar het Rekenhof verstuurt, dat vervolgens veertien weken de tijd heeft om de certificeringsverrichtingen uit te voeren.
Voor de Hulpkas is de vertraging het gevolg van de overname van de activiteiten van de Hulp- en Voorzorgskas voor Zeevarenden op het gebied van de geneeskundige verzorging en uitkeringen en de toewijzing van extra opdrachten, namelijk de medische verzorging van oorlogsslachtoffers en slachtoffers van daden van terrorisme, wat de opmaak van de rekeningen heeft bemoeilijkt. Bovendien is er een probleem in verband met de uitbreiding van de certificeringswerkzaamheden van de revisor tot alle activiteiten van de Hulpkas en het feit dat de Hulpkas als verzekeringsinstelling ook onderworpen is aan het door de Controledienst voor de Ziekenfondsen opgelegde boekhoudplan.
Zoals vermeld in het boek van het Rekenhof, is de opmaak van de rekeningen bij het RIZIV ten slotte een complex proces, waarbij verschillende diensten zijn betrokken. Op basis van een interne audit heeft het RIZIV een actieplan opgesteld om de achterstand in de opmaak van de rekeningen weg te werken. De afsluiting van de rekeningen van het jaar 2018 is bijna voltooid. Het RIZIV verwacht dat het de rekeningen 2019 en 2020 in 2022 zal afsluiten. Zoals het Rekenhof evenwel opmerkt, zal dit tijdschema door de extra werklast ingevolge de gezondheidscrisis moeilijk na te leven zijn, ondanks alle inspanningen van de verschillende diensten.
01.03 Björn Anseeuw (N-VA): Mijnheer de minister, als ik uw antwoord samenvat, dan stel ik vast dat u een aantal feiten sterk minimaliseert en er alleszins niet zwaar aan tilt, terwijl het over uitgaven van meer dan 100 miljard euro op jaarbasis gaat. Dat hebt u zelf ook bevestigd. Het gaat om jaarrekeningen die teruggaan tot het jaar 2017. Ondertussen zijn we 2022. Als de reden van die vertraging te vinden is bij de pandemie, dan weet ik het eigenlijk ook niet meer. U zegt dat de opmaak van de rekeningen van bijvoorbeeld het RIZIV een bijzonder complex gegeven is. Misschien illustreert dat wel het feit dat we de inefficiëntie zelf organiseren.
Het van twee zaken één. Ofwel vindt u het belangrijk dat het Rekenhof zich buigt over die rekeningen, ofwel vindt u dat niet.
U hebt bij mij stellig de indruk gewekt, ook al hebt u dat niet met zo veel woorden gezegd, dat u dat niet zo belangrijk vindt. Het komt niet op een, twee, drie of zelfs vier jaar vertraging aan. Vertraging op zich is voor u in bepaalde gevallen zelfs aanvaardbaar. Waarom zijn er dan nog termijnen? Als men regels instelt en men wil of kan ze niet handhaven, dan is het compleet nutteloos of zelfs contraproductief om regels in te stellen. Wees daar dan eerlijk en transparant over.
Ik stel alleen maar vast dat het om ongelooflijk grote budgetten gaat. Vorig jaar bedroegen de uitgaven voor de sociale zekerheid 119 miljard euro. De rekeningen van een belangrijk deel daarvan interesseren u eigenlijk niet zo sterk. Dat vind ik toch wel speciaal.
Uw belangrijkste argument is dat het een zeer complex gegeven is. Misschien moeten we dan stoppen met de inefficiëntie in onze sociale zekerheid te organiseren. Misschien moeten we er eindelijk eens werk van maken om het daar over een andere boeg te gooien. Dan zal er meer transparantie en een groter draagvlak zijn en misschien ook zelfs meer efficiëntie, stel u voor.
Het incident is gesloten.
La présidente: Chers collègues, avant de passer aux questions suivantes, je vous propose de prendre une bonne résolution en ce début d'année et de faire en sorte de respecter le temps de parole qui vous est imparti. Cela permettra d'avancer rapidement et efficacement pour que tous les membres qui déposent une question puissent obtenir une réponse.
Cela dit,
les questions nos 55023123C
et 55023125C de Mme Kathleen Depoorter sont transformées en questions
écrites.
- Kathleen Depoorter aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De invoeging van COVID-19 (nieuwe code) in de lijst van de beroepsziekten" (55023127C)
- Chanelle Bonaventure aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De erkenning van COVID-19 als beroepsziekte" (55023788C)
- Kathleen Depoorter à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'ajout du Covid-19 (nouveau code) à la liste des maladies professionnelles" (55023127C)
- Chanelle Bonaventure à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "La reconnaissance du Covid-19 comme maladie professionnelle" (55023788C)
02.01 Chanelle Bonaventure (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, à ce jour, seuls deux malades ont été déclarés comme étant en incapacité permanente de travail pour cause de covid-19. Si les reconnaissances temporaires sont plus nombreuses, il n'en reste pas moins qu'elles demeurent, elles aussi, difficiles à obtenir. Fedris en impute la cause au manque de certitude qui entoure encore le covid long, l'absence de consensus scientifique et médical compliquant l'établissement des périodes de maladie. Rappelons qu'on estime à 115 000 le nombre de personnes qui, en Belgique, seraient concernées par cette forme particulière du covid. Dans 10 à 25 % des cas, les individus touchés par le virus ne seraient toujours pas complètement guéris trois mois après les premiers symptômes.
Au regard de ces chiffres, on comprendra que les demandes introduites sont actuellement en augmentation constante, à tel point que le délai de 120 jours endéans lequel Fedris doit se prononcer sur les dossiers qu'elle instruit est aujourd'hui largement dépassé.
Monsieur le ministre, le Conseil des ministres a approuvé, début décembre, votre projet de loi visant à élargir la reconnaissance du covid comme maladie professionnelle. Les employés du secteur privé et des institutions communales ou provinciales seront désormais aussi couverts.
Quels sont les résultats attendus de cette extension? Des prévisions chiffrées ont-elles été établies? De quelle façon envisagez-vous le support à apporter à Fedris, qui devra sans doute faire face à un afflux de demandes, afin de maintenir des délais de réponse raisonnables?
02.02 Frank Vandenbroucke, ministre: Madame Bonaventure, quant à votre première question qui porte sur les résultats attendus de l'extension de la liste, on attend de cette nouvelle réglementation que des travailleurs qui ont été impliqués dans des flambées et contaminés par le covid-19 dans le contexte décrit dans l'arrêté royal du 9 décembre introduisent une demande d'indemnisation pour maladie professionnelle auprès de Fedris.
Des estimations ont été réalisées afin d'avoir une idée du coût budgétaire de la mesure mais il est encore trop tôt pour fournir des chiffres précis. Je suivrai donc attentivement avec Fedris l'évolution des demandes introduites ainsi que le nombre de reconnaissances. Je ne peux cependant pas maintenant prédire les observations que l'on va faire mais je ne manquerai pas de vous tenir au courant dans les mois qui suivent lorsqu'un nombre suffisant de demandes aura été introduit et que celles-ci auront été traitées.
Votre deuxième question concerne le support apporté à Fedris en prévision de l'afflux de demandes. Fedris a élaboré un plan d'approche qui fait le point sur les actions déjà en place et celles qui doivent être prévues. Divers aspects sont envisagés: l'information aux citoyens, la concertation avec les autres acteurs impliqués – Medex, la médecine du travail, etc – et surtout le traitement des demandes, qui est un point primordial. À ce propos, 19 collaborateurs supplémentaires – comptés en équivalents temps plein – sont déjà prévus pour renforcer les équipes traitant les demandes liées au covid-19 et, parmi ceux-ci, 14 sont déjà entrés en fonction.
Outre les cinq recrutements en cours, huit collaborateurs supplémentaires seront engagés prochainement. Le nombre de médecins a également été revu à la hausse et les procédures de recrutement sont en cours pour combler les besoins non rencontrés. Au niveau des ressources informatiques, des développements sont également prévus, notamment le développement de formulaires administratifs et médicaux, ce qui permettra incontestablement d'accélérer le traitement des demandes. Voilà une réponse à vos deux questions, madame Bonaventure.
02.03 Chanelle Bonaventure (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. La pandémie a engendré un grand nombre de défis, particulièrement pour les dirigeants politiques – dont vous. Dans ce cadre, la question du covid-19 en tant que maladie professionnelle n'a pas fait partie des priorités de départ et cela est compréhensible. Comme je l'ai dit précédemment, elle est intimement liée aux inconnues qui entourent le covid long.
Deux ans après les prémices de l'épidémie, vous avez logiquement pris ce chantier à bras-le-corps. Je vous en remercie. Je ne peux que vous encourager à évaluer, d'ici quelques mois, le caractère adapté ou non des nouvelles dispositions législatives.
Pour terminer, j'insiste encore une fois sur la nécessité de doter FEDRIS – peut-être même provisoirement – des moyens nécessaires à la gestion de ce probable surcroît de travail, et ce, afin d'éviter un impact sur les travailleurs atteints d'autres pathologies.
L'incident est clos.
03 Vraag van Nahima Lanjri aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De verhoogde forfaitaire kostenvergoeding" (55023458C)
03 Question de Nahima Lanjri à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'augmentation du défraiement forfaitaire" (55023458C)
03.01 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, onlangs werd, na een advies van de sociale partners, een akkoord bereikt over een definitieve regeling voor het verenigingswerk. Ik ben blij dat die regeling vanaf dit jaar zal ingaan met terugwerkende kracht.
De regeling is echter beperkt tot de sport- en de sociaal-culturele sector. Ik heb daar begrip voor, maar dat wil zeggen dat bepaalde sectoren die twee jaar geleden wel opgenomen waren in de bijkluswet, zoals de onderwijssector, nu buiten de regeling vallen. Nochtans wordt er in scholen, zeker in de coronaperiode, maar ook daarbuiten, bijzonder vaak een beroep gedaan op vrijwilligers. Zij helpen onder andere bij het middagtoezicht en bieden hulp in de refter. Die vrijwilligers zijn van onschatbare waarde en mijn partij wil alle mogelijke drempels voor vrijwilligerswerk weghalen en wil vrijwilligers de juiste omkadering en voorwaarden bieden.
Een aantal groepen vrijwilligers kan een beroep doen op de verhoogde forfaitaire onkostenvergoeding, die op jaarbasis 2.600 euro en per dag 35 euro bedraagt. Dat is momenteel het geval voor de vrijwilligers in de sportsector, de vrijwilligers voor dag- en nachtopvang en de vrijwilligers in het niet-dringend liggend ziekenvervoer. Voor de vrijwilligers in de vaccinatiecentra en in de zorg is er naar aanleiding van de covidpandemie een hoger plafond ingevoerd, meer bepaald van 3.541 euro per jaar. De vrijwilligers in het onderwijs vallen buiten de regeling.
Kan er worden onderzocht of de doelgroepen in de vrijwilligerswet die in aanmerking komen voor een verhoogde onkostenvergoeding, kunnen worden verruimd? Nu er een regeling is voor het verenigingswerk, moeten wij misschien bekijken welke groepen in aanmerking komen voor de verhoogde onkostenvergoeding. Kan dat ook voor vrijwilligers in de onderwijssector? Waarom wel of niet?
Uiteraard vind ik dat wij hierover een advies van de Hoge Raad voor Vrijwilligers en de NAR moeten vragen. Het lijkt mij immers sowieso van belang om de grens tussen werk enerzijds en vrijwilligerswerk anderzijds goed te bewaken. Daar moeten wij zeker altijd attent op zijn. Het kan niet de bedoeling zijn dat vrijwilligers een vorm van goedkope arbeidskrachten worden, maar laten wij wel voor heel wat vrijwilligers in het onderwijs en misschien ook in andere sectoren bekijken of wij de onkostenvergoeding kunnen optrekken, zoals wij dat ook al hebben gedaan voor andere vrijwilligers.
03.02 Minister Frank Vandenbroucke: Het toepassingsgebied van de nieuwe regeling inzake verenigingswerk, die op advies van de Nationale Arbeidsraad en in overleg met vertegenwoordigers van de betrokken sectoren werd uitgewerkt, is sinds 1 januari inderdaad beperkt tot sportieve en sociaal-culturele activiteiten. Dat was in de tijdelijke regeling in 2021 ook al het geval.
Ik vind het belangrijk om even in herinnering te brengen dat vrijwilligerswerk in principe onbezoldigd is. De wetgeving laat toe dat organisaties de kosten die vrijwilligers maken, kunnen terugbetalen. Organisaties kunnen kiezen tussen het systeem van de forfaitaire kostenvergoeding of een terugbetaling van de werkelijke gemaakte kosten op basis van bewijskrachtige documenten.
In 2022 is de forfaitaire kostenvergoeding beperkt tot 36,11 euro per dag en 1.444,52 euro per jaar. Voor de categorieën vrijwilligers die u aanhaalt, is er inderdaad een hoger forfaitair jaarbedrag van toepassing, namelijk 2.652,98 euro per jaar.
De Hoge Raad voor Vrijwilligers heeft zich in het verleden uitgesproken tegen een algemene verhoging van de forfaitaire kostenvergoeding en gevraagd om elke sectorale verhoging met de nodige omzichtigheid te onderzoeken. Zoals u terecht zegt, moet dat voorkomen dat het vrijwilligerswerk concurreert met de reguliere werkgelegenheid in de betrokken sectoren en er ongelijkheden ontstaan tussen de verschillende categorieën vrijwilligers.
In mijn beleidsnota heb ik mij voorgenomen om een grondige studie te laten uitvoeren over het vrijwilligerswerk in België en het statuut van de vrijwilliger. Zoals reeds toegelicht in de commissie, zal ik in nauw overleg met de Hoge Raad voor Vrijwilligers vaststellen welke onderwerpen moeten worden onderzocht en binnen welke termijn de studie zal worden uitgevoerd.
Daarbij moet mijns inziens wel een evaluatie van het systeem van de kostenvergoedingen aan bod komen. Ik zal uw vraag ook voorleggen aan de Hoge Raad voor Vrijwilligers en vragen om te onderzoeken of een uitbreiding van een verhoogde forfaitaire kostenvergoeding naar andere categorieën wenselijk is en of dat beantwoordt aan een objectieve behoefte in het veld.
03.03 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Ik pleit er zeker niet voor dat vrijwilligers vergoed worden. In 99 % van de gevallen leveren vrijwilligers onbezoldigd werk. Af en toe kan er aan het vrijwilligerswerk wel een vergoeding voor onkosten worden verbonden. Daarom pleit ik ervoor om dat op maat te bekijken, waarbij we nagaan voor welke vormen van vrijwilligerswerk eventueel een verhoogde vergoeding kan worden toegekend. Ik pleit dus evenmin voor een algemene verhoging. Het is goed dat u de vraag meepakt in uw evaluatie van de vrijwilligerswet.
Ik hoop wel op een snelle regeling. Momenteel zien wij dat vrijwilligers, bijvoorbeeld in scholen, werken aan de hand van een carrouselsysteem. Meerdere vrijwilligers worden ingeschakeld, aangezien de maximumgrens bereikt wordt van wat vrijwilligers aan onkostenvergoeding kunnen krijgen. In nauw overleg met de sector en met de Hoge Raad voor Vrijwilligers moeten wij bekijken hoe dat kan worden verholpen en bepalen voor welke vormen van vrijwilligerswerk een verhoging kan gelden, zoals die tegenwoordig al bestaat voor dag- en nachtopvang. Ik hoop dat wij snel resultaten zien van dat onderzoek.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
La présidente: Je rappelle qu'il faut faire attention au timing.
04 Vraag van Valerie Van Peel aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De kwalificatie van de Terug-Naar-Werk-coaches" (55023476C)
04 Question de Valerie Van Peel à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "La qualification des coachs de retour au travail" (55023476C)
04.01 Valerie Van Peel (N-VA): In het KB tot wijziging van het KB van 3 juli 1996 tot
uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige
verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 lees ik het volgende:
Art. 215octies.
§ 2. Om als “Terug Naar
Werk-coördinator" binnen het ziekenfonds te kunnen fungeren, dienen de
volgende voorwaarden te zijn vervuld:
1° de betrokkene beschikt minstens over
een diploma op grond waarvan hij in aanmerking komt voor de toelating tot de
federale overheidsdiensten wat het niveau B betreft overeenkomstig de bijlage
van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het
Rijkspersoneel;
2° de betrokkene is als “Certified Return
to Work Coordinator" geslaagd voor het door het Rijksinstituut voor
ziekte- en invaliditeitsverzekering georganiseerde examen in het kader van de
opleiding “Disability Management" of slaagt binnen een termijn van twee jaar
na de opname van de functie van “Terug Naar Werk-coördinator" voor het
voormelde examen;
3° de betrokkene neemt na het slagen voor
het in 2° bedoelde examen deel aan minstens de helft van de door het
Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering maximaal vier keer per
jaar ingerichte intervisiemomenten.
Mensen die zo'n opleiding gevolgd hebben,
ontwikkelen een brede expertise in verschillende domeinen (psychologische
vaardigheden, kennis van de bestaande regelgeving, en het inschatten van de
tewerkstellingsmogelijkheden). Momenteel laat u de ruimte om al als RTW-coaches
aan de slag te gaan nog voordat men de opleiding gevolgd heeft (binnen 2 jaar
moet met het diploma dan halen). Hoe wil u de kwalitatieve begeleiding door
RTW-coaches die nog geen opleiding gevolgd hebben ondervangen?
Zal u initiatieven nemen om ervoor te
zorgen dat zoveel mogelijk mensen die de opleiding al gevolgd hebben in 2022
als RTW-coach zullen beginnen? Of krijgen de ziekenfondsen de vrije keuze om
zoveel niet-opgeleide RTW-coaches te laten aanvangen als ze zelf willen?
Op dit moment zijn er, volgens het RIZIV,
65 Certified Return To Work Coordinator en 32 Certified Disability Management
Professionals over heel België. Om de 18 maanden moet je een rectificatie
bekomen om je titel te verlengen. Door de coronamaatregelen is dit niet
evident. Bent u zich hiervan bewust?
Doordat het gevolgd hebben van een
opleiding in aanvang nog niet verplicht is, ontstaat het risico dat
ziekenfondsen de job van RTW-coach aan vertrouwelingen van het ziekenfonds
zullen geven, die het belang van het ziekenfonds misschien te veel in rekening
nemen. Ben u zich hiervan bewust?
04.02 Minister Frank Vandenbroucke: De terug-naar-werkcoördinatoren vervullen inderdaad een nieuwe functie. Zij moeten over flink wat competenties beschikken. U haalt er een aantal aan in uw vraag, maar die kunnen worden aangevuld met bijvoorbeeld motiverende gesprekstechnieken en analytische vaardigheden. Mensen selecteren die het juiste persoonlijkheidsprofiel hebben is de verantwoordelijkheid van de werkgever, in dezen de verzekeringsinstellingen. We moeten voldoende vertrouwen hebben in hun humanresourcesafdelingen.
We hebben vrij bewust geen diploma's vooropgesteld want we vinden dat deze jobs open moeten staan voor mensen met verschillende achtergronden. Dat was een discussiepunt dat ik ook met mijn eigen raadgevers uitgeput heb. Ik dacht dat het beter was om breed te werken en niet al te formalistisch slechts welbepaalde diploma's toe te laten. We gaan er dus van uit dat kennis van de wetgeving, het regionale netwerk en de dienstverlening in belangrijke mate vanuit de job opgebouwd moeten worden. De terug-naar-werkcoördinator staat daar natuurlijk ook niet alleen voor. Hij of zij komt terecht in een team waarin al heel wat kennis voorhanden moet zijn via de adviserend artsen en de leden van het multidisciplinaire team.
We kiezen voor de link met de opleiding disability management, omdat we wilden dat deze groep mensen met waarschijnlijk zeer verschillende achtergronden een gemeenschappelijke basis ontwikkelt over de grenzen van organisaties heen. Daarom zetten we ook in op intervisie. Op die manier ontmoeten ze elkaar regelmatig en kunnen we blijven voorzien in een update van visie en kennis.
Een verzekeringsinstelling heeft er alle belang bij om mensen die het juiste profiel hebben te laten instromen in de functie, maar het gaat dan niet alleen om de opleidingsachtergrond want de andere aangehaalde vaardigheden en competenties zijn even belangrijk. Op dit moment bekijkt het RIZIV de opleidingsmodules en zullen zij een aantal aanpassingen aanbrengen. Een deel van de wetgeving is immers nieuw. Ook de veranderde context van de gezondheidscrisis vergt een aantal bijsturingen. Het kenniscentrum van het RIZIV volgt dit nauwgezet op.
We zetten in op responsabilisering, we zorgen ervoor dat de inspanningen van de terug-naar-werkcoördinatoren meetbaar zullen zijn.
De ontwikkelingen bij het RIZIV en de VI's om die registraties en metingen mogelijk te maken zijn in volle gang. Een terug-naar-werkcoördinator die de belangen van zijn werkgever in rekening neemt, kan dus niet anders zijn dan een terug-naar-werkcoördinator die zijn job goed doet. Of dat een vertrouweling van het ziekenfonds is of niet doet in mijn ogen weinig ter zake. Ik kan u geruststellen, er werken ook bekwame mensen bij de ziekenfondsen, heel bekwame mensen zelfs, die zich dagelijks met hart en ziel inzetten voor de belangen van hun leden.
We zitten dus goed, zowel met de plaats waar we deze mensen tewerkstellen en de context als met de wijze waarop hun profiel is omschreven.
04.03 Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de minister, ik sluit mij aan bij uw laatste opmerking. Ook ik denk wel dat daar mensen werken die het goed doen.
Ik dank u voor uw antwoord. Mijn vragen zijn eigenlijk ontstaan door een gesprek met enkele personen die deze opleiding al hadden gevolgd en die het gevaar inzagen, namelijk dat u het zo open laat bij de aanwervingen omdat die opleidingen toch niet min zijn. Ze mogen dat ook niet zijn, want jammer genoeg leven we in een heel complex land en ook dat weerspiegelt zich heel sterk in die opleidingen.
Het is toch wel informatie waarover de terug-naar-werkcoaches moeten beschikken om hun job naar behoren te kunnen uitvoeren. Ik begrijp uw redenering om het niet alleen van diploma's te laten afhangen en we zullen moeten evalueren hoe het verder gaat. U weet dat, ondanks het feit dat ik het principe wel volg, ik toch vrees dat we hier zitten met een veel te kleine groep die onder het verkeerde vehikel is gepositioneerd.
L'incident est clos.
- Roberto D'Amico aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De invalide gewezen werknemers van Caterpillar en de illegale handelwijze van het RIZIV" (55023620C)
- Roberto D'Amico aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "Het verbod op de cumulatie van een ziekte-uitkering en een extralegale ontslagvergoeding" (55023622C)
- Roberto D'Amico à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Les invalides de Caterpillar victimes d’une pratique administrative illégale de l’INAMI" (55023620C)
- Roberto D'Amico à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L’interdiction du cumul des indemnités de maladie avec une indemnité de licenciement extralégale" (55023622C)
05.01 Roberto D'Amico (PVDA-PTB): Madame la présidente, monsieur le ministre, suite à la fermeture de Caterpillar à Gosselies en 2016, une indemnité extra-légale forfaitaire dite "de départ" a été payée aux travailleurs licenciés. Cette indemnité de départ est déclarée sous le code rémunération 4 dans la DmfA: "indemnité payée lorsqu'il est mis fin au contrat de travail et qui n’est pas exprimée en temps de travail".
L’INAMI considère que cette indemnité ne peut pas être cumulée avec les indemnités d’invalidité et demande aux mutualités de réclamer le remboursement de celles-ci. Or, la réglementation de l’assurance indemnités ne prévoit pas la conversion d’une telle indemnité de départ en une période pendant laquelle l’octroi des indemnités d’invalidité est refusé.
Le 3 décembre 2019, j’avais interpellé la ministre De Block sur l’illégalité de la pratique administrative de l’INAMI. Dans sa réponse, la ministre se ralliait à la position de l’INAMI. Comme des recours étaient pendants devant les juridictions du travail, elle ne voulait pas interférer avec les cours de la justice.
Il me revient qu’un jugement du 22 novembre 2021 du tribunal du travail de Bruxelles confirme que les décisions de l’INAMI n’ont pas de fondement légal et doivent être annulées.
Dans l’exposé des motifs du projet de loi portant des dispositions diverses en matière sociale (n° 2247), vous reconnaissez vous-même que la réglementation de l’assurance indemnités ne contient pas de disposition définissant la période qu’une indemnité non exprimée en temps de travail en raison de la résiliation du contrat de travail serait censée couvrir.
Monsieur le ministre, allez-vous donner instruction à l’INAMI de ne pas faire appel du jugement intervenu? Allez-vous demander que toutes les récupérations et suspensions d’indemnités notifiées sur base de cette pratique administrative illégale soient annulées et que les dossiers de tous les invalides concernés soient régularisés avec effet rétroactif,.y compris pour ceux qui n’ont pas introduit de recours devant le tribunal du travail?
Ce n’est pas interférer dans le cours de la justice que de rappeler à l’INAMI que le rôle de l’administration est d’appliquer la loi et pas de l’inventer. Je vous remercie.
05.02 Frank Vandenbroucke, ministre: La réglementation actuelle de l'assurance indemnités des travailleurs salariés prévoit que le travailleur ne peut prétendre aux indemnités pour la période pour laquelle il a droit à une rémunération. La notion de rémunération est déterminée par l'article 2 de la loi du 12 avril 1965 concernant la protection de la rémunération des travailleurs. Je me réfère à l'article 103, § 1er, 1°, de la loi coordonnée du 14 juillet 1994.
Dans son jugement du 22 novembre 2021, le tribunal du travail francophone de Bruxelles a jugé que les indemnités payées à l'occasion de la rupture du contrat de travail non exprimées en temps de travail – à savoir en particulier l'indemnité de départ prévue à l'article 10 de la CCT et dans le plan social – par l'entreprise Caterpillar constituent bien une rémunération au sens de l'article 2 de la loi précitée du 12 avril 1965, s'agissant d'avantages auxquels les travailleurs ont droit sur la base de la CCT et à charge de l'employeur (le débiteur). En raison de son engagement, le droit à une telle indemnité est en effet lié au fait que le travailleur a été engagé.
Le tribunal du travail a toutefois remarqué que cette indemnité de départ ne se rapporte à aucune période au sens de l'article 103, § 1er, 1° précité. Dans ce cadre, il a donc jugé que la pratique administrative appliquée par l'INAMI consistant à convertir cette indemnité de départ en temps de travail sur la base d'un raisonnement plus ou moins analogue à ce que prévoit la réglementation du chômage, ne peut pas être suivie étant donné l'absence de fondement légal ou réglementaire de cette conversion d'une indemnité non exprimée en temps de travail en une période déterminée.
L'article 31 du projet de loi portant des dispositions diverses en matière sociale, entre-temps adopté par la commission, a pour objectif de prévoir une délégation au Roi, en lui accordant la compétence de décrire de quelle manière doit être fixée la période pour laquelle des indemnités doivent être refusées si le travailleur reçoit une indemnité non exprimée en temps de travail en raison de la résiliation du contrat de travail. Cette délégation au Roi prévue constitue donc une première réponse à la constatation par la jurisprudence que la réglementation actuelle ne règle pas la conversion d'une telle indemnité de départ en une période pour laquelle les indemnités d'incapacité de travail doivent être refusées.
Mon administration a déjà discuté de l'exécution concrète de cette délégation au Roi avec le Collège Intermutualiste National lors de plusieurs réunions. Le projet d'arrêté royal concrétisant la délégation précitée sera encore discuté dans les prochains mois au sein du comité de gestion du Service des indemnités de l'INAMI. Toutefois, je peux également annoncer que j'ai aussi l'intention – par le biais de cet arrêté royal encore à prendre – d'aligner la réglementation de l'assurance indemnités sur celle de l'assurance-chômage en ce qui concerne le cumul des indemnités d'incapacité de travail et des indemnités accordées en raison de la résiliation du contrat de travail. Cette harmonisation, garantissant un traitement uniforme des assurés en chômage et des assurés en incapacité de travail, peut être déterminée par arrêté royal. Dans ce contexte, je remarque que le Roi a déjà aujourd'hui le pouvoir de limiter la notion de rémunération telle que définie dans la loi du 12 avril 1965 concernant la protection de la rémunération des travailleurs pour le refus de l'octroi des indemnités d'incapacité de travail.
Enfin, mon administration m'a communiqué qu'une révision des cas faisant l'objet du litige concerné – sept au total – aura lieu dans le sens fixé par le tribunal du travail francophone de Bruxelles, donc cumul autorisé avec les indemnités d'incapacité de travail et plus de récupération des indemnités octroyées. Les autres cas pendants devant les juridictions ou non contestés feront l'objet de mesures de contrôle dans un second temps.
05.03 Roberto D'Amico (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, j'ai bien compris une partie de votre réponse mais je n'ai pas compris la deuxième partie. Pour les sept personnes qui ont introduit un recours, ce sera réglé mais qu'en est-il pour celles qui n'ont pas introduit de recours? Pourriez-vous me l'expliquer un peu plus clairement car, honnêtement, je n'ai pas trop bien compris?
05.04 Frank Vandenbroucke, ministre: J'ai dit qu'elles feront l'objet de mesures de contrôle dans un second temps. J'ai aussi dit qu'on y travaillait actuellement. Si vous le souhaitez, je vous transmets la copie écrite de ma réponse.
05.05 Roberto D'Amico (PVDA-PTB): Si je comprends bien, elles ne seront pas mises de côté mais leur situation sera revue.
05.06 Frank Vandenbroucke, ministre: Je ne rajoute rien à ce qui est indiqué dans ma réponse.
05.07 Roberto D'Amico (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, j'ai le droit de vous demander des explications car j'ai envie de retransmettre votre réponse aux personnes qui me l'ont demandée. Or, avant de pouvoir l'expliquer aux autres, il faut que je la comprenne moi-même et que je la maîtrise. Quoi qu'il en soit, j'accepte votre proposition de me donner la copie de votre réponse. Je leur ferai part de celle-ci.
La présidente: Nous pouvons donc passer à la question de Mme Lanjri.
05.08 Roberto D'Amico (PVDA-PTB): Mais j'avais deux questions…
La présidente: Elles étaient jointes. Je pensais que vous aviez posé les deux questions.
05.09 Roberto D'Amico (PVDA-PTB): Non, je n'en ai posée qu'une.
La présidente: On y a consacré tout le temps.
05.10 Frank Vandenbroucke, ministre: À vrai dire, je croyais aussi, mais j'étais peut-être distrait, que les deux questions avaient été posées.
La présidente: J'avais l'impression que vous aviez répondu aux deux. Le temps de la deuxième question a été inclus dans les questions et dans les réponses.
05.11 Roberto D'Amico (PVDA-PTB): Je n'ai pas suivi le timing.
La présidente: Monsieur le ministre a donc répondu à votre deuxième question.
05.12 Frank Vandenbroucke, ministre: En tout cas j'ai essayé de le faire.
05.13 Roberto D'Amico (PVDA-PTB): Je me
contenterai des deux réponses que M. le ministre me fera parvenir. Merci.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
06 Vraag van Nahima Lanjri aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De private ambulancediensten" (55023709C)
06 Question de Nahima Lanjri à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Les services privés d'ambulances" (55023709C)
06.01 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, heel wat private ambulancediensten kampen momenteel met een personeelstekort en kunnen vaak geen nieuwe beroepsambulanciers in dienst nemen omdat hun budget te klein is. Heel vaak zijn ze dan aangewezen op vrijwilligers. Vrijwilligers zijn natuurlijk geen werknemers. Op het terrein wordt heel creatief omgesprongen met de vrijwilligerswetgeving, terwijl die daarvoor niet is bedoeld. Zo hebben bepaalde ondernemers zowel een bvba als een vzw. Ze vertellen hun werknemers dat ze deels via de bvba moeten werken en deels als vrijwilliger via de vzw. Uiteindelijk werken ze in dezelfde gebouwen en is dat niet echt een vorm van vrijwilligerswerk, maar voor de werkgevers een verdoken manier om minder te moeten betalen. De vrijwilligerswet laat dat eigenlijk niet toe, maar in dit geval is de juridische werkgever vaak verschillend, maar werkt men toch in dezelfde gebouwen. Dit schendt de rechten van de ambulanciers en brengt bovendien patiënten in gevaar, want de kans op beroepsfouten is heel groot als men de ene shift na de andere werkt. Eerst werkt men een shift als werknemer en daarna gaat men nog een aantal uren aan de slag als zogezegde vrijwilliger.
Ik heb dit probleem reeds vroeger aangekaart bij mevrouw De Block, uw voorgangster. Zij heeft toen onder meer voor meer middelen gezorgd, namelijk 70 miljoen euro. Ze gaf echter zelf aan dat de toelage eigenlijk 140 miljoen euro per jaar zou moeten bedragen om aan de behoeften te voldoen. Momenteel bedraagt de toelage ongeveer de helft daarvan.
De Arbeidsinspectie heeft al verschillende onderzoeken opgestart naar mogelijke inbreuken op de naleving van het arbeidsrecht bij de ambulanciersdiensten. Er zijn heel wat pro justitia's opgesteld en aan de arbeidsauditoraten bezorgd. Dat heeft tot nu toe echter weinig zoden aan de dijk gebracht. De misbruiken blijven zich voordoen.
Hoe wilt u die misbruiken aanpakken? Kunt u meer inspectiediensten laten optreden en steekproeven laten doen om echt een signaal te geven?
Bent u bereid om de vrijwilligerswetgeving aan te passen en te verfijnen, zodat men dat noch juridisch, noch in de feiten kan omzeilen?
Denkt u dat een aanpassing van het statuut van de ambulanciers nodig is? Hoe wilt u dat doen? Kunt u in bijkomende middelen voorzien voor de dringende geneeskundige hulpverlening zodat zij een betere dienstverlening kunnen geven? Welk tijdpad ziet u hiervoor?
06.02 Minister Frank Vandenbroucke: Dat zijn niet zo'n eenvoudige kwesties, mevrouw Lanjri. U vraagt hoe ik de misbruiken wil aanpakken. De aspecten met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en de controle daarop, uitgevoerd door de Arbeidsinspectie, bevoegd voor het toezicht op de sociale wetten, vallen onder de bevoegdheid van minister Dermagne, de vice-eerste minister en minister van Economie en Werk.
De RSZ-inspectie onderzoekt de naleving van de socialezekerheidswetgeving, maar onderzoeken betreffende het statuut van de vrijwilliger kunnen daarbij niet worden geïsoleerd. Wel kan ik u informeren dat zowel in 2020 als in 2021 onderzoeken zijn uitgevoerd in de sector van het ziekenvervoer. Daarbij kan geen onderscheid worden gemaakt tussen de private en de andere ambulancediensten. Het onderscheid wordt alleen gemaakt op basis van de rechtsvorm.
Ongeveer 60 % van de verrichte onderzoeken leidde tot vaststellingen. Deze hebben echter geen aanleiding gegeven tot een pro justitia, wel tot een strafrapport, een waarschuwing of een regularisatie. Voor 2020 leidde dat tot regularisaties voor een totaalbedrag van 225.800 euro. Voor 2021 gaf dit aanleiding tot regularisaties voor een totaalbedrag van 153.00 euro.
U vraagt of ik bereid ben de vrijwilligerswetgeving te verduidelijken om dergelijke misbruiken onmogelijk te maken. De vrijwillige ambulanciers vallen niet onder het toepassingsgebied van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van de vrijwilligers. Het gaat hier om een categorie van ambulanciers die valt onder een specifiek statuut waarvan de vergoedingen worden geregeld in artikel 17quater van het RSZ-besluit. Het voorziet erin dat de vrijwillige ambulanciers voor de in dit artikel omschreven uitzonderlijke prestaties niet onderworpen zijn aan de sociale zekerheid. Deze bepaling stelt de werkgevers echter niet vrij van de naleving van het arbeidsrecht in brede zin. Personen die menen dat er misbruik wordt gemaakt van het vrijwilligersstatuut kunnen steeds terecht bij de bevoegde inspectiediensten. Zij zullen dan verder onderzoeken of er al dan niet inbreuken zijn gebeurd.
U vraagt of ik denk aan andere aanpassingen om het statuut te verbeteren. Verdere mogelijke aanpassingen om het statuut van de ambulanciers te verbeteren, worden meegenomen in een ruimere oefening waarbij onder andere programmatie, erkenning en uitwerking verder onder de loep worden genomen. Deze diverse aspecten worden onderzocht door mijn administratie, in casu de FOD Volksgezondheid.
U vraagt of ik zal blijven investeren in de dringende geneeskundige hulpverlening en of ik een tijdpad voorzie voor bijkomende investeringen. Ik ben er mij goed van bewust dat de financiering van de dringende geneeskundige hulpverlening kampt met een structureel tekort. Dat deficit is het gevolg van de historische context en de manier waarop de verantwoordelijkheden in het verleden werden georganiseerd. Bij de opstart van het eenvormige oproepnummer en de eerste diensten van de dringende geneeskundige hulpverlening in 1964, lag de verantwoordelijkheid tot het bieden van hulp aan zieken en gekwetsten op het grondgebied bij de Centra van Openbare Onderstand, de COO's die later de OCMW's zijn geworden.
Een aantal gemeenten en OCMW's hebben die diensten zelf georganiseerd binnen de eigen organisatie, bij de lokale brandweer of het lokale OCMW-ziekenhuis of door het in concessie te geven aan een externe partner. De verantwoordelijkheid van de lokale besturen en de COO's is met verloop van tijd echter uit de gemeentewetten verdwenen, maar de dringende geneeskundige hulpverlening is wel blijven bestaan.
Omdat de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening stelt dat de Koning de modaliteiten inzake de werking en het beheer van de dringende geneeskundige hulpverlening bepaalt, alsook de normen waaraan de diensten moeten voldoen om te worden erkend door de minister van Volksgezondheid, is het de minister van Volksgezondheid geweest die het initiatief heeft genomen om de financiering van de diensten structureel te verbeteren door middel van een jaarlijkse toelage.
Ik stel vast dat, als er vandaag middelen worden gevraagd voor de dringende geneeskundige hulpverlening, men enkel nog naar de federale regering kijkt en meer bepaald naar Volksgezondheid. Uit uw vraag meen ik te mogen besluiten dat ik op uw steun mag rekenen als ik met een dossier naar het Parlement zou komen teneinde dat structurele deficit weg te werken door een verhoging van het budget voor de dringende geneeskundige hulpverlening.
06.03 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, u kunt uiteraard op onze steun rekenen om de vastgestelde misbruiken aan te pakken. Ongeacht of het geregeld moet worden in de vrijwilligerswet, dan wel via hun specifiek statuut, we moeten het aanpakken. Op dit ogenblik vinden er namelijk wel controles plaats, maar die leiden niet altijd tot veroordelingen. Ik moet zeggen dat het me verheugt dat er ook enkele regularisaties zijn. Het betekent wel dat er op het terrein misbruiken bestaan, waardoor wij bijvoorbeeld RSZ-middelen mislopen. We brengen daarnaast ook patiënten in gevaar als ambulanciers verschillende shifts na elkaar dienen te presteren. Daarom is het van belang dat die misbruiken aangepakt worden. Er moet worden voorzien in een degelijk statuut. Daarvoor moeten de nodige middelen gezocht worden, een moeilijke zoektocht die in eerste instantie de regering toekomt. Voor een verbetering van het statuut van ambulanciers kunt u zeker op onze steun rekenen.
Het incident is gesloten.
07 Question de Marie-Colline Leroy à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'avancement dans la rédaction des textes juridiques concernant WITA" (55023826C)
07 Vraag van Marie-Colline Leroy aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De voortgang bij het opstellen van de juridische teksten in het kader van het WITA-project" (55023826C)
07.01 Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, le 2 janvier dernier, la presse faisait état d’une avancée significative dans le cadre de la réforme du statut des travailleurs et travailleuses des arts. On pouvait, en effet, lire que "la rédaction des textes juridiques avait commencé".
Confirmez-vous cette information? Si tel est le
cas, nous nous réjouissons de l’avancée de cette réforme. De quelle manière
l’avis du Conseil national du Travail a-t-il été intégré dans ces textes et de quelle
manière les divergences de vues suite à la sortie de la note WITA seront-elles
arbitrées? Par ailleurs, pouvez-vous nous faire savoir quelles sont les
prévisions en matière d'agenda? Quand pouvons-nous, selon vous, espérer entamer
les débats sur cette réforme?
07.02 Frank Vandenbroucke, ministre: Dans un certain sens, je suis désolé parce que ma réponse est courte. Je peux donc confirmer que la rédaction des textes juridiques a commencé directement après la réception de l'avis du Conseil national du Travail, le 7 décembre. Les différentes administrations fédérales ont été pleinement impliquées dans le trajet participatif depuis le début. Les fonctionnaires qui sont en train de rédiger des textes réglementaires ont participé aux différents groupes de travail techniques et à la discussion au sein du Conseil national du Travail. La rédaction des textes n'est pas encore finalisée. Le groupe de travail technique du secteur a été convoqué pour discuter des implications de l'avis du CNT. Ce jeudi 13 janvier, donc demain, les membres du CNT sont invités à débattre avec le groupe de travail technique du secteur.
Après la finalisation des textes réglementaires, les trois ministres compétents vont les soumettre au gouvernement. J'espère trouver un accord au cours du premier trimestre de 2022. Ensuite, des avis formels seront demandés et le gouvernement transmettra les dispositions légales au Parlement.
C'est un chantier important. Je crois que nous partageons cette vision des choses. Je crois qu'il ne faut pas perdre de temps et c'est d'ailleurs le sens de votre question, à laquelle j'espère avoir répondu, avec cette confirmation.
07.03 Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, merci. C'est effectivement une information importante. J'espère qu'à la suite des échanges que vous aurez demain avec le groupe technique et avec l'ensemble des personnes qui travaillent sur cette réforme, nous pourrons imaginer avoir des avis plus clairs et des informations plus claires sur l'arbitrage. Je reposerai la question soit à vous, soit à votre collègue M. Dermagne. Depuis les avis du Conseil national du Travail, et grâce aux retours que nous pouvons avoir, nous savons qu'il reste un arbitrage à faire, clairement, sur la question du fonctionnement de la commission, son renouvellement, et puis bien sûr la question du rôle des Communautés.
Pour éviter de voir arriver les textes clé sur porte au Parlement, j'espère que nous pourrons éventuellement avoir un échange de vues, pourquoi pas d'ici quelques semaines, sur les travaux en cours. Je pense, comme vous l'avez dit, que nous ne devons pas perdre de temps et qu'au plus nous aurons la possibilité de discuter au fur et à mesure de l'avancée des travaux, au plus, lorsqu'ils seront prêts à être votés, nous pourrons avancer rapidement. C'est en tout cas ce que je nous souhaite. Je vous remercie.
L'incident est clos.
- Tania De Jonge aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De re-integratie van langdurig arbeidsongeschikte werknemers" (55023828C)
- Gaby Colebunders aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "Het hoge aantal oningevulde vragenlijsten bij de re-integratie van langdurig zieken" (55023847C)
- Tania De Jonge à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "La réintégration des travailleurs en incapacité de travail de longue durée" (55023828C)
- Gaby Colebunders à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Les nombreux formulaires non complétés dans le cadre de la réintégration de malades de longue durée" (55023847C)
08.01 Tania De Jonge (Open Vld): Mevrouw de voorzitster, op mijn beurt wens ik iedereen een fantastisch 2022 toe.
Mijnheer de minister, zoals in het regeerakkoord werd overeengekomen voert de regering de inspanningen op om de re-integratie van langdurig ongeschikte werknemers aan te moedigen. Dat is zowel in het belang van de betrokkenen, die niets liever willen dan zo snel mogelijk aan de slag gaan, als in het belang van de samenleving in haar geheel en dat van de betaalbaarheid van onze sociale zekerheid.
Wij kunnen het ons eenvoudigweg ook niet veroorloven om een half miljoen mensen op beroepsactieve leeftijd koudweg af te schrijven voor de arbeidsmarkt. Iedereen ziet bovendien dat er op dit moment een enorme krapte is op de arbeidsmarkt.
De regering heeft tijdens de begrotingsbesprekingen in 2021 een ambitieus plan
goedgekeurd om de re-integratie te versterken. Alle betrokken partijen worden
voor hun verantwoordelijkheid geplaatst. Er komen bijvoorbeeld sancties voor
zowel de ziekenfondsen als de betrokken werknemers wanneer de vragenlijst, die
een idee geeft van de mogelijkheden van de werknemer om opnieuw aan het werk te
gaan, niet wordt ingevuld.
De cijfers die De Standaard daarover verzamelde bij de ziekenfondsen zijn alarmerend. Op dit moment vullen maar liefst vier op de tien langdurig zieken de vragenlijst niet in. Dat is heel veel en toont aan dat een stok achter de deur meer dan nodig is. Het gaat immers om een kleine inspanning. Gelet op de dringendheid van dat alles kunnen wij volgens mij niet wachten tot 2023, wanneer de sancties in werking treden, om acties tegenover die weigering te zetten.
Mijnheer de minister, welke maatregelen zult u op korte termijn treffen om de betrokken arbeidsongeschikte werknemers te sensibiliseren om de vragenlijst in te vullen? Hoe wil u de ziekenfondsen, die een cruciale rol vervullen, bij de problematiek betrekken?
Wat is de timing inzake de uitrol van de responsabilisering van werknemers, werkgevers en ziekenfondsen om de integratie te versterken, met name inzake het invoeren van sancties, wanneer er absoluut niet wordt meegewerkt?
08.02 Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mijnheer de minister, bij het horen van de vorige vraag van mevrouw De Jonge wordt het mij wel duidelijk waar de druk op deze regelgeving vandaan komt. In de loop van 2022 wilt u de veelbesproken sancties voor langdurig zieken invoeren. Het debat daarover is nog lang niet afgerond. In de eerste fase beweerden verschillende leden van de meerderheid dat een sanctie van 2,5 % echt niet veel was. Vorig jaar heb ik meermaals gezegd dat 2,5 % van een gemiddelde van 1.200 euro wel veel is, want 30 euro betekent voor deze mensen een paar dagen eten. Nu komt er in deze discussie nog een element bij, namelijk het aantal mogelijke sancties.
Uit een brede bevraging van de krant De Standaard bij de ziekenfondsen blijkt dat in 2021, zoals reeds vermeld is, 40 % van alle langdurig zieken de verplichte vragenlijst niet invulde. Van de ontvangen vragenlijsten was dan nog eens minstens een derde niet correct ingevuld. Dat komt erop neer dat momenteel 6 op de 10 vragenlijsten niet in orde zijn. Op basis van die cijfers riskeren 15.000 van de 25.000 jaarlijks te begeleiden langdurig zieken een sanctie te krijgen.
Niet alleen de PVDA-PTB verzet zich hiertegen. De voorzitter van de Christelijke Mutualiteiten, Luc Van Gorp, zei hierover het volgende: "Dit gaat duidelijk over meer dan onwil. Mensen begrijpen het formulier niet altijd, ze vergeten het of zijn niet in staat om het in te vullen." Samen met de vakbonden verzet hij zich nog altijd tegen de invoering van deze sanctie.
Hoe zullen de 60 terug-naar-werkcoördinatoren 15.000 mensen kunnen helpen met het juist invullen van de vragenlijsten?
Kunt u garanderen dat geen enkele uitkeringsgerechtigde een deel van de uitkering zal verliezen omdat hij de vragenlijst niet begrijpt, niet kan invullen of vergeet?
Wat is volgens u in deze context de meerwaarde van de sancties? Waarom kiest u niet voor vrijwillige trajecten zoals de NAR adviseert?
08.03 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw De Jonge, mijnheer Colebunders, naar aanleiding van uw vragen meen ik dat wij samen met enige tevredenheid kunnen vaststellen dat de kwestie van het bieden van kansen op werk aan langdurig zieken de media blijft beroeren. Dat is goed, want daardoor blijft het thema leven. Ik wil daar meteen aan toevoegen dat de kwestie vaak wordt benaderd vanuit problemen van werkgelegenheid, economie en begroting, maar ik benader het ook vanuit de volksgezondheid.
We bieden mensen een reëel perspectief om terug aan het werk te kunnen, ondanks bijvoorbeeld een blijvend letsel door een aandoening, ziekte of ongeval, of ondanks het feit dat die aandoening mogelijk deels chronisch wordt. Als wij een reëel perspectief bieden om terug aan het werk te gaan, dan doen wij iets goeds, ook voor de gezondheid van die mensen. Er bestaat misschien een reusachtig economisch en werkgelegenheidsprobleem van een half miljoen mensen, maar in plaats daarvan moeten wij eerder zeggen dat wij al heel tevreden zijn over iedereen aan wie wij weer perspectief kunnen geven.
Dat brengt mij bij het punt dat perspectief bieden voor veel mensen absoluut niet evident is. Er is hulp en ondersteuning nodig. De vragenlijsten waarnaar u beiden verwijst moeten opgevat worden als een instrument dat het mogelijk maakt om hulp en ondersteuning te bieden aan mensen die getroffen zijn door langdurige ziekte, maar die misschien toch de kans hebben om terug aan de slag te gaan.
Het artikel in De Standaard heb ik natuurlijk ook gelezen. Vooreerst lijkt het mij nuttig vast te stellen dat de journalist van De Standaard zich noodgedwongen moest baseren op een bevraging bij de ziekenfondsen.
Dat is goed en het is ook goed dat de ziekenfondsen daarop kunnen antwoorden, maar tegelijkertijd illustreert dat toch dat er een manco is in de regelgeving zoals die bestond voor we aan deze hervorming begonnen. Iedereen spreekt over die vragenlijst en over het belang ervan, maar er is over die vragenlijst niets opgenomen in de regelgeving, niet over de vorm, noch over de manier waarop die wordt verstuurd of over hoe die moet worden ingevuld en de registratie en de monitoring daarvan. Eigenlijk is dat volkomen losgezongen van eender welk regelgevend kader.
Dat verklaart misschien ook dat er inderdaad een dispariteit is tussen de verzekeringsinstellingen met betrekking tot de vraag hoe zij die vragenlijst overmaken en hoe zij dat voor de verzekerden kaderen. Tegelijkertijd betekent dat voor mij dat men in omgekeerde zin misschien verrast zou kunnen zijn over het feit dat 60 tot zelfs 80 % van de verzekerden die vragenlijst invult en dat mensen het dus niet zo onnuttig vinden om die in te vullen.
De verschillen in de omkadering en duiding bij het verzenden van de vragenlijst liggen vermoedelijk ook mee aan de basis van de uiteenlopende scores bij de verschillende verzekeringsinstellingen. Ik wil daarover verder geen uitspraken doen of er conclusies aan verbinden, omdat dit tot nu toe ook helemaal niet omschreven is in de regelgeving.
Net omdat ik denk dat een goede wetenschappelijk onderbouwde vragenlijst wel degelijk een nuttig instrument kan zijn voor de inschaling en de inschatting door de medisch adviseur en de terug-naar-werkcoördinator heb ik de verzending, de vraag tot invulling en het verder gebruik ervan wel ingeschreven in een ontwerp van besluit dat uitvoering geeft aan de wet die we hier hebben goedgekeurd. Dat besluit komt vrijdag voor tweede lezing op de ministerraad, waarna het spoedig in het Belgisch Staatsblad kan worden gepubliceerd.
Naast het feit dat de vragenlijst daarmee een reglementaire verankering krijgt, staat in het besluit ook hoe de verzekeringsinstellingen geacht worden de verzekerden die de vragenlijst niet op eigen kracht kunnen invullen daarbij te helpen en te ondersteunen. De terug-naar-werkcoördinator is het best geplaatst om deze mensen te sensibiliseren, maar kan hen ook ondersteunen bij het invullen ervan. Hij of zij staat daarin niet alleen, er is een multidisciplinair team rond de adviserend arts, die daarin ook een rol kan spelen.
We hebben bewust de termijn voor het versturen van de vragenlijst van acht naar tien weken gebracht omdat er in die periode tussen de acht en tien weken nog meer dan 30.000 mensen spontaan aan het werk gaan. Daardoor vermijden we dat 30.000 mensen een vragenlijst invullen die voor hen eigenlijk niet langer relevant is. Dat kan ook een deel van de bestaande niet-invulling geconstateerd door De Standaard verklaren. De verschuiving van acht naar tien weken had vooral als doel de opvolging efficiënter en sneller te maken.
Ik wil met de verzekeringsinstellingen zeker ook bekijken hoe de communicatie over die vragenlijst verbeterd kan worden. Als we in de cijfers zien dat een verzekeringsinstelling de non-respons kan halveren door ook een papieren informatiestroom te voorzien, hebben we daar duidelijk nog ruimte voor verbetering. Ik zie ook een rol voor patiëntenverenigingen in de communicatieacties die moeten worden gevoerd.
Op dit moment loopt er overleg met alle stakeholders die betrokken zijn in het proces. Dat betekent dat de verzekeringsinstellingen hierbij worden betrokken, nu en voor elk element van het proces, zoals de processen, de IT-systemen, de communicatie en het terrein van de responsabilisering. Het feit dat de voelbaarheid van de responsabiliseringsmaatregelen zich situeert in het jaar 2023 neemt niet weg dat dit jaar al alle stakeholders worden aangesproken en gesensibiliseerd. Natuurlijk willen we eerst de kans geven om zich aan te passen aan het gewijzigde kader, alvorens instellingen of mensen daar financieel op af te rekenen.
Ik heb al vaak uitgelegd welk soort gedrag van mensen in welke context aanleiding kan geven tot een sanctie.
Ik maak mij er geen illusies over dat u en uw partijgenoten niet zullen stoppen met vertellen dat het niet invullen van de vragenlijst zonder meer resulteert in 2,5 % minder uitkering. Ik maak me er ook geen illusies over dat wanneer wij binnenkort het wetsontwerp daarover, dat nu voor advies bij de Raad van State ligt, in de commissie zullen bespreken, we niet weer hetzelfde zullen horen.
Mijnheer Colebunders, ik zal toch nog eens een poging doen om het uit te leggen. Het wetsontwerp voorziet dat een sanctie kan worden opgelegd indien de verzekerde de vragenlijst niet heeft ingevuld, na een aanbod tot hulp bij het invullen ervan vanwege de TNW-coördinator, en vervolgens na een schriftelijke verwittiging niet ingaat op een uitnodiging van de medisch adviseur om zijn of haar medische toestand te evalueren. Daar zitten dus heel wat stappen in. Ik denk dat ik uw collega, mevrouw Merckx, al heb uitgelegd dat een volledige schorsing van de uitkering in principe als algemene regel vandaag al geldt als sanctie voor het niet ingaan op een uitnodiging tot medische evaluatie. Daarbij zullen de verzekerden waarvoor de medische adviseur, op basis van medische stukken of andere stukken die hij ter beschikking heeft, oordeelt dat er gegronde medische redenen zijn om hen geen vragenlijst te sturen, sowieso geen vragenlijst toegestuurd krijgen.
Wanneer kan er een sanctie worden toegepast? Dat kan voor een verzekerde waarvoor de medisch adviseur oordeelt dat er, mits bijstand, begeleiding en hulp, een mogelijkheid tot aangepast werk bestaat, maar die niet komt opdagen na een uitnodiging voor een verkennend gesprek met de TNW-coördinator. Hierbij heeft dat verkennend gesprek tot doel de mogelijkheden te bespreken en om vrijblijvend de mogelijke dienstverlening en ondersteuning om daartoe te komen toe te lichten. Die verschillende elementen die aanleiding kunnen geven tot sanctie, de wijze waarop dat omschreven is en hoe ze stapsgewijze worden ontwikkeld, vormen volgens mij een zeer menselijke benadering, mijnheer Colebunders. Ik denk ook dat dit zo moet zijn.
08.04 Tania De Jonge (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. U zegt dat de cijfers vermoedelijk werden beïnvloed doordat veel mensen de lijst niet hebben ingevuld gelet op de periode van 8 tot 10 weken. Ik ben blij dat u deze problematiek ernstig neemt. Het is duidelijk dat iedereen voor zijn verantwoordelijkheid moet worden gesteld. Als het van ons afhangt, mag dat snel gebeuren.
U hebt ook bevestigd dat er zo snel mogelijk een overleg met de mutualiteiten moet plaatsvinden en dat er over een sanctiebeleid moet worden nagedacht. Men moet immers erkennen dat een aantal mensen moedwillig niet aan de slag wil gaan. Wij willen echter absoluut geen heksenjacht op mensen die zwaar ziek zijn. Ik ben heel blij dat u benadrukt dat het een menselijk proces moet zijn. Dat onderschrijf ik. Het is daarnaast ook belangrijk om erop te wijzen dat die lijsten consequent moeten worden ingevuld en bijgestuurd, want daarin staat een duidelijke gradatie van wat mensen wel en niet meer kunnen.
Ik ben heel blij te horen dat we op dezelfde lijn zitten als het gaat over een menselijke aanpak, maar we moeten ervoor zorgen dat alle partners worden geresponsabiliseerd.
08.05 Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mijnheer de minister, u zegt dat wij blijven zeuren over hetzelfde punt, maar u doet dat zelf ook. U draait gewoon rond de pot terwijl wij allemaal weten waartoe dit leidt. Als twee van de drie tot ontslag leiden, dan moet u ook beseffen dat het invullen van zo'n vragenlijst een probleem is. Hebt u zo'n vragenlijst al eens bekeken?
08.06 Minister Frank Vandenbroucke: Ja.
08.07 Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Die lijst komt erop neer dat de zieke zich schuldig voelt en denkt dat het zijn fout is dat hij ziek is. Heel die ontslagprocedure, gekoppeld aan de vragenlijst, komt er uiteindelijk op neer dan men in twee van de drie gevallen afgedankt zal worden. En als men de lijst niet invult, krijgt men een sanctie.
Dat betekent dat 60 % van die werknemers dus een sanctie kan krijgen. Voor hoeveel procent van de werkgevers geldt dat dan? Waarom spreekt u niet over dat cijfer? Dat is namelijk minder dan 1 %. Het gaat om minder dan 1 % van de werkgevers die ervoor gezorgd hebben dat deze mensen langdurig uitvallen. Daarover praat u nooit.
Wij zullen daar echter op blijven hameren, mijnheer de minister. U weet dat ik gelijk heb op dat vlak. Als ik de cijfers bekijk, dan zien wij vooral langdurig zieken in de leeftijdscategorie van de 55-plussers. Dat is de groep die in het verleden op brugpensioen had kunnen gaan of met SWT. Dat kan nu niet.
Als men die mensen terug in de maatschappij wil brengen met een andere job, is dat dan de dank die mensen krijgen die 30 of 35 jaar hun nek hebben uitgewrongen voor een werkgever? Uiteindelijk worden ze bedankt, met in het beste geval een andere job, waarmee ze minder zullen verdienen, als ze al een job vinden. Ze worden dan ook nog eens afgedankt zonder opzegvergoeding. Daar draait alles om. Daarop zullen wij blijven hameren, mijnheer de minister, elke keer opnieuw.
Het incident is gesloten.
09 Question de Gaby Colebunders à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "La période d'exclusion de deux ans pour non-paiement de la cotisation à la mutualité" (55023849C)
09 Vraag van Gaby Colebunders aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De twee jaar straftijd na het niet betalen van het lidgeld van de mutualiteit" (55023849C)
09.01 Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mijnheer de minister, sinds 1 januari 2022 krijgen klanten die al sinds 2019 geen lidgeld betaalden voor hun ziekenfonds, een straftijd van twee jaar, namelijk voor 2022 en 2023. Twee jaar lang verliezen zij zowel hun recht op alle aanvullende tegemoetkomingen voor bijvoorbeeld hoorapparaten, brillen of kraamzorg als op de aanvullende verzekering voor tandzorg of hospitalisatie. De straftijd geldt ook voor wie al die tijd die aanvullende verzekering wel betaalde. Klanten met een straftijd kunnen nog lid blijven van hun ziekenfonds, maar vallen terug op het wettelijke minimum, zijnde de verplichte verzekering.
Door de coronacrisis stelde u in 2021 de strafmaatregel uit die al van kracht werd op 1 januari 2021. Hoewel u echter zelf waarschuwt voor de mogelijke gevolgen van de omikrongolf, verleent u geen uitstel meer voor 2022.
Het probleem treft vele tienduizenden kwetsbare gezinnen in het hele land. Wie al in grote financiële problemen verkeert, dreigt zonder hospitalisatieverzekering – eventueel na een opname in het ziekenhuis wegens corona – een peperdure factuur te krijgen.
Mijnheer de minister, waarom zet u dat liberale sanctiebeleid van de vorige regering voort?
Waarom zorgde u niet opnieuw voor een jaar uitstel?
Zult u de straftijd of schorsing afschaffen? Indien niet, waarom doet u dat niet?
Overweegt u aanpassingen? Indien ja, wat is uw mening?
09.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer Colebunders, ik wil u bedanken voor uw vraag. Ze betreft een belangrijk onderwerp. Misschien zal ik u verrassen, maar op dat punt verschillen wij qua uitgangspunt niet erg sterk van mening. Sta mij toe een en ander te verduidelijken.
Wettelijk bestaan er vandaag drie soorten leden van ziekenfondsen voor de aanvullende verzekering. Ze zijn omschreven in artikel 2 van het koninklijk besluit van 7 maart 1991.
Er is, ten eerste, het lid dat van de diensten van de aanvullende verzekering kan genieten.
Een tweede type is het geschorste lid. Aangezien we spreken van een verzekering waar ten opzichte van een risico een premie bestaat, wordt een persoon die zijn bijdrage niet betaalt, geschorst.
Een laatste type is ingevoerd bij het KB van 2018. Het gaat om de leden voor wie het genot van het recht opgeheven is. Men komt in die situatie, als men 24 maanden op rij zijn premie voor de aanvullende verzekering niet betaalt.
Het betreft drie types leden van ziekenfondsen. Zoals u zelf aangeeft, blijft men de verplichte verzekering genieten, die gelukkig nog altijd het merendeel van onze zorgkosten dekt.
Ik zie persoonlijk nog wel een voordeel aan het feit dat personen die mogelijk onderliggende betalingsproblemen hebben, lid kunnen blijven van een ziekenfonds. Ziekenfondsen hebben immers uitgebreide sociale diensten. Het is dus een extra mogelijkheid om hen bij een hulpvraag te helpen.
Ik zal eerst op uw vraag antwoorden waarom we de toepassing van het KB dat gevolgen koppelt aan de status van opgeheven lid niet verder uitstellen. Enerzijds doen we dat niet omdat de overgang van de status van geschorst naar opgeheven lid op zich geen onmiddellijke gevolgen heeft. In beide statussen kan men geen beroep doen op de voordelen van de aanvullende verzekering. Anderzijds – en dit is de reden waarom we de regeling vorig jaar wel hebben uitgesteld – hebben de ziekenfondsen het afgelopen jaar actief hun leden die ook een vrije verzekering bij hen hadden, zoals een hospitalisatieverzekering of een tandverzekering, gecontacteerd – de groep was zeer klein –, opdat ze zich in regel zouden stellen. Zo niet werd de betreffende verzekering beëindigd. Voor de vrije verzekeringen heeft men overigens geen andere keuze dan ze te beëindigen wanneer men langdurig niet betaalt, want daarvoor is de verzekeringswetgeving van toepassing, die ook Europese wetgeving is.
Hoe dan ook – daarom verschillen we misschien niet zo sterk van mening – ben ik mij ervan bewust dat er een probleem is.
Mijn beleidscel staat daarover in contact met de verenigingen waar armen het woord nemen, en met de ziekenfondsen. Ik heb het Nationaal Intermutualistisch College gevraagd om samen met de armoedeverenigingen oplossingen te formuleren die het evenwicht bewaren tussen plichten – er moet natuurlijk een redelijke bijdrage zijn – en rechten. Ik verwacht dat voorstel elk moment en zal daarover het advies van de Controledienst voor de Ziekenfondsen vragen.
Persoonlijk denk ik dat de huidige regeling, waarbij men, wanneer men zich bijvoorbeeld met de hulp van een OCMW wil regulariseren en vervolgens nog wordt geconfronteerd met een wachttijd van twee jaar alvorens men opnieuw van voordelen kan genieten, inderdaad heel zwaar is. Mogelijk ontmoedigt dat net de mensen om zich opnieuw in regel te stellen.
Wat uw laatste vraag betreft, ik ben dus zeker bereid om hier een aanpassing door te voeren op basis van het voorstel dat ik hieromtrent aan het Nationaal Intermutualistisch College en de armoedeverenigingen heb gevraagd. Ik hoop dat dat op redelijk korte termijn kan. Ik kan u vandaag niet zeggen wat de inhoud van de maatregel precies zal zijn, maar ik nodig u graag uit om daarop de komende weken terug te komen.
09.03 Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mijnheer de minister, u hoeft er niet aan te twijfelen dat wij daarop de eerstkomende weken zullen terugkomen.
Tot u dat advies krijgt, pleit ik voor een uitstel, zoals u vorig jaar hebt gedaan. Wat houdt u tegen om het uitstel te verlengen, tot u dat advies hebt gekregen? De vijfde golf is eigenlijk al begonnen, dus het virus is zeker nog niet weg. U hebt vorig jaar een uitstel verleend en dat kan dit jaar ook perfect. Niet alleen wij vragen dat, maar vooral ook de armoedeverenigingen. Ik meen te hebben begrepen dat wij daarover weinig van mening verschillen; dus wacht ik hoopvol af.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 16 h 18.
De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 16.18 uur.