Commission
de la Santé et de l'Égalité des chances |
Commissie voor Gezondheid en Gelijke Kansen |
du Mercredi 9 février 2022 Après-midi ______ |
van Woensdag 9 februari 2022 Namiddag ______ |
La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 06 et présidée par M. Thierry Warmoes.
De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.06 uur en voorgezeten door de heer Thierry Warmoes.
Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.
De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.
01 Actualiteitsdebat over grensoverschrijdend gedrag in het hoger onderwijs en toegevoegde vragen van
- Maria Vindevoghel aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "Grensoverschrijdend gedrag in het hoger onderwijs" (55024852C)
- Eva Platteau aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "Grensoverschrijdend gedrag aan de VUB en de rol van het IGVM" (55024856C)
- Katleen Bury aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "Grensoverschrijdend gedrag aan universiteiten" (55024962C)
- Eva Platteau aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "De toename van getuigenissen van grensoverschrijdend gedrag aan universiteiten" (55024992C)
- Karin Jiroflée aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "Grensoverschrijdend gedrag in de academische wereld" (55025008C)
- Els Van Hoof aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "Grensoverschrijdend gedrag aan universiteiten" (55025084C)
01 Débat d'actualité sur les comportements transgressifs dans l'enseignement supérieur et questions jointes de
- Maria Vindevoghel à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Le harcèlement dans l'enseignement supérieur" (55024852C)
- Eva Platteau à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Les faits de harcèlement à la VUB et le rôle de l'IEFH" (55024856C)
- Katleen Bury à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Les faits de harcèlement dans les universités" (55024962C)
- Eva Platteau à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "L'augmentation des témoignages de faits de harcèlement dans les universités" (55024992C)
- Karin Jiroflée à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Le harcèlement dans le monde académique" (55025008C)
- Els Van Hoof à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Les faits de harcèlement dans les universités" (55025084C)
01.01 Maria Vindevoghel (PVDA-PTB): De laatste dagen regent het artikels en berichten over het probleem van grensoverschrijdend gedrag aan de universiteiten. Eerst waren er berichten over de VUB, waar een professor archeologie ontslagen werd. Daarna kwamen er ook berichten uit de UGent en nu horen we er ook uit Leuven. Het stopt niet. Laten we er dus maar van uitgaan dat er in alle universiteiten problemen zijn.
De universiteit is een omgeving met scherpe machtsrelaties en onderlinge competities, wat een goede voedingsbodem vormt voor machtsmisbruik. Om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen, moeten de universiteiten goede preventieve sensibiliseringscampagnes opzetten, en vele doen dat ook. Daarnaast moeten de universiteiten ook beschikken over de nodige diensten om snel op te treden bij meldingen van grensoverschrijdend gedrag, en slachtoffers duidelijkheid te geven. De artikels die de laatste tijd verschenen zijn, tonen juist die gebreken aan.
Bij de VUB hadden doctoraatsstudenten tien jaar geleden al melding gemaakt van grensoverschrijdend gedrag. Er werden meer dan 23 meldingen gemaakt en nu pas volgt een ontslag. Een slachtoffer aan de UGent diende in 2020 een klacht in en heeft vandaag nog steeds geen antwoord over de procedure. Ze moet dus twee jaar wachten voor ze uiteindelijk weet wat er met die klacht zal gebeuren.
Een slachtoffer van de VUB zei: "Ik vind het feit dat de VUB niet reageert kwetsender dan het grensoverschrijdend gedrag op zich." Mensen voelen dus dat ze eigenlijk niet worden geholpen. We moeten heel goed beseffen dat het al moeilijk is voor vrouwen om melding te doen? U kunt zich voorstellen wat het teweegbrengt om daarenboven niet gehoord te worden.
Vandaar mijn vraag: zult u werken aan een gestroomlijnde procedure voor het behandelen van grensoverschrijdend gedrag in het hoger onderwijs? Kan die uitgerold worden over het hele land?
01.02 Eva Platteau (Ecolo-Groen): Mevrouw de staatssecretaris, mijn aanvankelijke vraag volgde op de berichtgeving over de VUB, die de samenwerking met een professor had stopgezet na klachten over grensoverschrijdend gedrag. Hij zou verschillende studentes seksueel benaderd hebben in de loop van meerdere jaren. In totaal werden er 23 meldingen gedaan. In de berichtgeving over deze zaak klonk er veel kritiek op de aanpak van de VUB. Net als collega Vindevoghel wil ik benadrukken dat er wel degelijk sprake is van een machtsrelatie tussen een professor en studenten of doctoraatsstudenten.
Het meldpunt van de VUB ontving veel anonieme meldingen, maar pas toen het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen (IGVM) de universiteit contacteerde over de professor werd er een intern onderzoek opgestart. Dat bracht niet alleen de klachten van 2020 aan het licht, maar ook vele oudere getuigenissen over dezelfde man, waarvan sommige een tiental jaar teruggaan.
Het interne tuchtonderzoek leidde tot een dading met de betrokken professor. De academische coördinatoren voor gelijkheid en welzijn van de VUB hadden in een opiniestuk erkend dat de VUB wellicht meer had kunnen doen om sneller en krachtdadiger tegen dit grensoverschrijdend gedrag op te treden. De studentes klaagden aan dat ze te maken kregen met een zwijgcultuur, waarbij vooral de belangen van de machtige professoren gediend werden. Er werd dus pas overgegaan tot actie toen een extern orgaan – het IGVM – de klachten bundelde.
Ik kom tot mijn tweede vraag. Nadat ik mijn eerste vraag had ingediend, kwamen er in de media nog vele andere getuigenissen over grensoverschrijdend gedrag naar boven in universiteiten zoals de UGent en de KU Leuven. Steeds lijkt het om hetzelfde patroon te gaan. Een studente of een medewerkster kaart intern grensoverschrijdend gedrag of machtsmisbruik aan. Aan de klacht wordt nauwelijks gevolg gegeven. Daardoor hebben de slachtoffers weinig vertrouwen in de interne procedures en in het beleid van de instellingen om krachtdadig op te treden.
Mevrouw de staatssecretaris, hebt u een zicht op de omvang van de problematiek? Hoe kunnen wij daarop meer zicht krijgen?
Kunt u meer vertellen over de rol die het IGVM in deze zaak heeft gespeeld?
Zijn er naar aanleiding van die berichtgeving nog gelijkaardige klachten binnengekomen bij het IGVM? Zo ja, over hoeveel klachten gaat het?
De VUB heeft een dading afgesloten met de betrokken professor. Zal het IGVM zelf nog verdere juridische stappen ondernemen in de zaak?
Kan het IGVM volgens u ook een rol spelen in het verbeteren van de interne procedures van klachten bij universiteiten en onderwijsinstellingen in het algemeen?
Wat moet volgens u gebeuren, om studenten beter te beschermen tegen grensoverschrijdend gedrag en machtsmisbruik? Hoe kunnen wij die vormen van machtsmisbruik een halt toeroepen?
01.03 Katleen Bury (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, de andere sprekers hebben het probleem reeds heel duidelijk geschetst.
Wij zien dat universiteiten blijkbaar heel lang hebben gedaan alsof er niets aan de hand was. Wat wij nu in de pers lezen, is echter hallucinant. De VUB kan een prof maar ontslaan, nadat hij 20 slachtoffers heeft gemaakt. De Standaard kopte over het feit dat slachtoffers niet op de hoogte worden gehouden en, wat mevrouw Vindevoghel ook aangaf, dat de aanpak traumatischer is dan het grensoverschrijdend gedrag zelf. Sommige mensen krijgen dan wel feedback, die echter volledig fout is.
Het probleem heeft zeker te maken met het feit dat een universiteit plotseling ook een rechtbank moet zijn. Ze moet dan mensen op de vingers tikken, soms een dading afsluiten, soms mensen ontslaan en soms er verder mee werken. De juiste manier van handelen, is een heel erg delicaat evenwicht om bij beide partijen op goede voet te blijven staan of op de juiste manier te behandelen, zonder al te veel potten te breken. Dat is waarschijnlijk hun doelstelling. Soms kan het ook niet anders.
U moet dus – dit zijn ook mijn vragen – een globale aanpak uitwerken om te kunnen vaststellen wat er gebeurt en wat de draagwijdte van een melding is. De slachtoffers moeten weten dat er aan een melding niks strafrechtelijks is en aan een gewone klacht bij de dienst ook niet. Er kan dan verder worden gegaan met een formele klacht bij de politiediensten. De slachtoffers moeten daarvoor actief worden ondersteund. Alleen op die manier moet een instelling immers niet meer oordelen over het gebeurde. Een rechtbank – en in eerste instantie een politiedienst en vervolgens het parket – kan dan bekijken wat er allemaal aan de hand was.
Hebt u overleg met de onderwijsinstellingen? Gaat u voor een globaal plan van aanpak? Zult u overleg plegen met uw collega-ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken?
01.04 Karin Jiroflée (Vooruit): Mijnheer de voorzitter, de problematiek is al uiteengezet, dus die zal ik niet meer herhalen. De VUB, de KUL en de UGent zijn genoemd, maar ondertussen gaan er ook geruchten rond over incidenten aan andere hogescholen. Op Vlaams niveau is zowel de Vlaamse Interuniversitaire Raad, de VLIR, als de Vlaamse Hogeschoolraad bezig aan nieuwe beleidsrapporten inzake grensoverschrijdend gedrag.
De voorvallen hebben één zaak gemeen, namelijk dat de slachtoffers allemaal zeggen dat er veel te laat en te weinig daadkrachtig werd ingegrepen. Slachtoffers breken hun studies af of nemen zelfs ontslag, aangezien zij het gevoel hebben klem te zitten in de situatie. Ze hebben niet het gevoel dat de universiteit de dader echt aanpakt of ze noemen de aanpak te gering. Bij de meeste slachtoffers duurde het jaren voor er wat gebeurde met hun klacht.
De situatie is complex. Hoger onderwijs is een heel competitief landschap, waarin zowel studenten als assistenten zich moeten bewijzen ten aanzien van vaak maar één of hoogstens enkele professoren met verregaande autonomie in hun beoordelingen. Er is altijd sprake van machtsrelaties en ongelijke verhoudingen.
De vraag rijst of de federale overheid via haar bevoegdheden eventueel extra stappen kan zetten om de slachtoffers bij te staan en om onderwijsinstellingen aan te manen om hun interne klachtenbehandeling inzake grensoverschrijdend gedrag ernstiger te nemen.
Mevrouw de staatssecretaris, hebt u kennisgenomen van de recente berichten? Ik neem aan van wel. Beaamt u dat er ruimte voor verbetering is?
Zijn er de jongste dagen, nadat onze vragen zijn ingediend, nog nieuwe klachten bij het IGVM binnengekomen omtrent grensoverschrijdend gedrag of discriminatie in de academische wereld? Omgekeerd, hoeveel van de meldingen binnen het IGVM komen vanuit het hogeronderwijslandschap?
Welke stappen kunnen wij in dat verband zetten? Ziet u manieren om de rol van het instituut inzake preventie en aanpak van grensoverschrijdend gedrag in het hoger onderwijs te versterken?
01.05 Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de voorzitter, de problematiek is al voldoende uiteengezet. Samengevat kan ik stellen dat waar men te maken heeft met machtsposities, men ook te maken heeft met grensoverschrijdend gedrag. In het verleden zijn voorbeelden naar boven gekomen in de media, in de cultuursector en in de sportsector. Ook aan de universiteiten, waarover het nu gaat, bestaan er machtsposities, namelijk tussen professoren en studenten.
Grensoverschrijdend gedrag is naar aanleiding van de grote MeToo-beweging onder de stolp uit. Per sector wordt dat nu aangekaart. Ook in universiteiten wordt nu vastgesteld dat procedures niet werken zoals voorzien. Er zijn weliswaar meldpunten, gedragscodes en tuchtprocedures, maar toch bestaat er in de praktijk erg weinig duidelijkheid bij de slachtoffers over het gevolg dat eventueel wordt gegeven aan een melding van grensoverschrijdend gedrag. Verkeerstechnisch gezien wordt een kruispunt pas aangepakt nadat er een ernstig ongeval is gebeurd, zo stelde iemand gisteren nog in De Morgen. Aan de universiteiten zijn er, vergelijkbaar, ernstige ongevallen gebeurd en worden de zaken eindelijk aangepakt, waardoor al die procedures nu eindelijk in de praktijk omgezet worden.
De uitdaging bestaat erin dat er snel wordt gereageerd en ook dat erover wordt gecommuniceerd, zodat andere slachtoffers gesensibiliseerd worden om ook klacht in te dienen. Er is nood aan een cultuur waarin zulke zaken besproken kunnen worden. Slachtoffers mogen niet worden afgestraft wanneer zij misbruik melden, hoewel dat vandaag nog steeds het geval blijkt te zijn. Aan de KU Leuven zijn studenten bijvoorbeeld gestopt met hun doctoraatsstudie, omdat zij merkten dat er geen enkel gevolg werd gegeven aan hun klachten. Dat is heel schrijnend. Aan de VUB werd pas een intern onderzoek opgestart na de interventie van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen.
Mevrouw de staatssecretaris, welke rol speelt het instituut vandaag in de begeleiding van klachten van grensoverschrijdend gedrag in universiteiten?
Kan er worden gewerkt aan verbeterde procedures voor de interne behandeling van klachten van grensoverschrijdend gedrag? Die vraag geldt ook voor andere sectoren, naast de universiteiten, want ik denk dat er nog sectoren zullen volgen. Volgens een risicoanalyse van de preventiedienst IDEWE zijn de sterk hiërarchisch georganiseerde sectoren het gevoeligst. Vanuit bijvoorbeeld de transport- of industriesector hebben we nog niets gehoord. Hoe kunnen wij zorgen voor een betere ondersteuning?
Kunnen die procedures beter kenbaar gemaakt worden door sensibiliseringcampagnes?
De voorzitter: Dit is een actualiteitsdebat. Zijn er nog leden zijn die het woord vragen? Dat kan nu of straks bij de replieken. Nee? Dan is het woord aan de staatssecretaris.
01.06 Staatssecretaris Sarah Schlitz: Mevrouw Vindevoghel, mevrouw Platteau, mevrouw Bury, mevrouw Jiroflée, mevrouw Van Hoof, dank u voor uw vele vragen en voor het feit dat u deze zaak tot een prioriteit van deze commissie hebt gemaakt. Seksueel geweld en grensoverschrijdend gedrag komen helaas ook vaak voor op hogeschool- en universiteitcampussen. Een studie uit 2019 van de Universiteit van Luik wees uit dat meer dan één op vijf vrouwelijke studenten tijdens hun studie een poging tot verkrachting had meegemaakt.
De beweging Balance ton folklore, die afgelopen voorjaar het licht zag, heeft reeds problematisch gedrag aan de kaak gesteld in verschillende Franstalige universiteiten van het land. In Marokko werden enkele weken geleden soortgelijke feiten aan de kaak gesteld. Nu volgen de berichten uit de Vlaamse instellingen. Hieruit blijkt duidelijk dat de slachtoffers zich uitspreken en niet langer bang zijn de daders aan te klagen. Er blijkt steeds duidelijker dat grensoverschrijdend gedrag niet langer getolereerd wordt.
Ik ben het met jullie eens dat wij deze strijd moeten aangaan. Ik moet natuurlijk aanhalen dat onderwijs een bevoegdheid van de deelstaten is. Dat neemt niet weg dat ik vanuit mijn bevoegdheid probeer bij te dragen waar ik kan. Zoals u weet, ben ik bezig met de opening van vijf nieuwe Zorgcentra na Seksueel Geweld (ZSG). In die context werk ik aan een proefproject dat zich specifiek richt op het studentenmilieu. Dat project moet in 2022 worden uitgerold.
Wij weten dat er zich problemen van grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld voordoen in het studentenmilieu. Wij weten ook dat verschillende van de zorgcentra zich in studentensteden bevinden of zullen bevinden: Gent, Antwerpen, Luik, Leuven binnenkort. In die studentensteden staan relevante actoren dicht bij de ZSG's: de studentenverenigingen, de universiteitsvoorzieningen, de meldpunten enzovoort. Zij zijn onmisbare steunpilaren in deze strijd. Het doel is al deze actoren in een netwerk onder te brengen rond het ZSG. Daarbij willen wij nagaan welke rol elk van hen reeds speelt of zou kunnen spelen om seksueel geweld verder een halt toe te roepen.
Daarnaast wil ik nog even terugkomen op het waardevolle werk van het instituut. De feiten aan de hogescholen en universiteiten tonen met name aan dat het instituut veel meer doet dan enkel in rechte optreden. In de zaak aan de VUB bijvoorbeeld staat het instituut slachtoffers bij, heeft het bemiddeld en verleende het op elk mogelijk moment zijn expertise. Zoals gezegd, wil ik al het mogelijk doen vanuit mijn bevoegdheid om ook op federaal niveau verdere acties ten aanzien van het hoger onderwijs te ondersteunen. Met het oog op een betere coördinatie van de aanpak van grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld in het hoger onderwijs zal ik het instituut en verschillende universiteiten en hogescholen samenbrengen. Mijn bedoeling is om de expertise van het instituut optimaal ter beschikking te stellen van de onderwijsinstellingen, de samenwerking met de zorgcentra verder op punt te stellen en te inventariseren met welke bijkomende noden de onderwijsinstellingen eventueel nog zitten.
Ten slotte kan ik geen uitspraken doen over de stappen die het instituut in individuele dossiers zet, maar natuurlijk hebben de zaken die naar buiten komen over het hoger onderwijs, maar ook het schandaal over The voice of Holland een voelbare impact op de werking van het instituut. In januari 2022 alleen al is het aantal door het instituut ontvangen meldingen met 15 % gestegen. Het instituut staat alle slachtoffers een voor een bij.
In het licht van de kritiek die andere partijen daarnet nog lieten horen op de werking van het instituut lijkt het mij wenselijk om hier nog even bij stil te staan.
01.07 Maria Vindevoghel (PVDA-PTB): Mevrouw de staatssecretaris, ik heb twee belangrijke punten onthouden.
Het eerste punt betreft de rol van de zorgcentra. U kunt daarin een rol spelen. Wij zijn daar ook heel positief over en vinden ze erg belangrijk. Ik heb al eens gevraagd of er ook in Brussel aan de universiteit een zorgcentrum kan worden opgericht. Wij moeten daar verder over nadenken, want zorgcentra dicht bij de universiteiten zouden een goede zaak zijn. Het zou goed zijn als zij daar worden uitgebreid.
Ten tweede, vinden wij het instituut ook heel belangrijk. Het is goed dat u dat onderstreept, want anderen zullen daar straks nog iets over zeggen waar wij niet zo gelukkig mee zijn. Het instituut moet zijn rol spelen. Ik ben blij dat studenten nu een streep in het zand trekken en zeggen dat het niet meer kan, maar het meldpunt is niet laagdrempelig genoeg en wij horen van jongeren dat zij het zelfs niet kennen. Er wordt te weinig mee gedaan en het wordt niet genoeg opgevolgd, dus er is nog veel werk aan de winkel. Wij zullen dan ook de acties van volgende week ondersteunen: op 15 februari zullen studenten van verschillende universiteiten op straat komen om een streep in het zand te trekken. Dat moeten wij echt steunen.
01.08 Eva Platteau (Ecolo-Groen): Mevrouw de staatssecretaris, het is heel goed dat u de rol van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen benadrukt. Het kan inderdaad een heel belangrijke rol spelen, vooral ook door zijn expertise over grensoverschrijdend gedrag te delen. Dan is duidelijk wat we kunnen tolereren en wat niet. In tweede lijn kan het een stok achter de deur zijn voor slachtoffers, net zoals de Genderkamer van de Vlaamse Ombudsdienst dat is.
Het probleem moet echter vooral intern aangepakt worden, in organisaties zoals hogescholen of andere werkcontexten. Er is duidelijk een organisatiecultuur nodig waarin grenzen worden gerespecteerd. Wanneer mensen aangeven dat grenzen worden overschreden, moet dat serieus worden genomen. Ik ben in die zin verbaasd over de tussenkomst van mevrouw Bury, die verwijst naar het parket. Strafbare zaken zijn inderdaad voor het parket en moeten worden opgevolgd. Andere vormen van machtsmisbruik die niet stroken met de interne deontologie en organisatiecultuur van een organisatie moeten intern worden aangepakt. Daarom zijn er tuchtprocedures. Het is effectief aan de werkgever om zulke zaken ernstig te nemen en door te geven aan bijvoorbeeld interne diensten voor preventie op het werk en welzijnsdiensten van universiteiten of andere werkgevers.
Studenten komen op dit moment op straat en vinden dat er niet genoeg gebeurt. Zij eisen nultolerantie. Ik steun ook hun protest op 15 februari. Er wordt veel te weinig gedaan met die klachten. De klachten over die bewuste prof zijn er al sinds 2010. Het pijnlijke in heel deze zaak is dat de universiteiten net de plaatsen zijn waar de kennis aanwezig is. Ze hebben de kennis over diversiteitsbeleid. De omzetting naar de praktijk blijft uit. Daardoor hebben sommige vrouwen hun academische carrière moeten stopzetten. Dat is bijzonder pijnlijk in het licht van het beleid voor gelijke kansen dat op papier gevoerd wordt in alle universiteiten. De lekkende pijplijn is het fenomeen waarbij het percentage vrouwelijke studenten dat afstudeert bij sommige faculteiten hoger ligt dan de volgende treden in de academische carrière. We moeten dat ook in dit kader zien. We moeten er alles aan doen om de gelijke kansen aan de universiteiten te stimuleren.
01.09 Katleen Bury (VB): Dank u wel, mevrouw Platteau, voor de goede toelichting van uw contradictie. U zegt eerst dat u niet snapt waarom ik graag parketten en politie inschakel en daarna dat het bestaande systeem helemaal niet werkt. Dat is juist de reden waarom we een stapje verder moeten gaan. Uw antwoord is zeer warrig. U zegt dat het niet werkt en vervolgens zegt u dat politie en parket toch ook niet echt een rol te vervullen hebben.
De staatssecretaris wil iedereen samenbrengen om te bekijken wat die meldpunten, vertrouwenspersonen en tuchtcommissies doen. Dat is heel goed. Het instituut zal daar zijn rol ook spelen. Zou u ons op de hoogte kunnen houden van wat er juist op het overleg is gezegd, welk plan er zal worden opgesteld en welke stappen ondernomen zullen worden om klachten formeel te laten doorstromen naar de politie en het parket, waar overleg voor nodig is? De UGent telde 400 klachten voor grensoverschrijdend gedrag in 2020. In Leuven waren dat er 120. Er is wel degelijk werk aan de winkel.
01.10 Karin Jiroflée (Vooruit): Mevrouw de staatssecretaris, u sprak over een project gericht op de academische wereld en de wereld van het hoger onderwijs. Misschien kunt u in een volgende vergadering daarover eens wat meer uitleg geven. Ik zou wel graag willen weten wat dat juist inhoudt. Of kunt u ons dat schriftelijk overmaken? Dat zou heel erg vriendelijk zijn.
Het instituut samenbrengen met de academische wereld om de samenwerking te intensifiëren, is uiteraard een zeer goed idee. Ik heb de laatste dagen ook het idee horen rondgaan, onder andere op de radio, van het extern meldpunt. Het instituut is ook een meldpunt, misschien kan daar de informatiedoorstroming verbeterd worden. Dat lijkt mij immers een beetje van het goede te veel. Wij moeten heel sterk inzetten op informatiedoorstroming naar het instituut, zodat dit echt kan fungeren als aanspreekpunt.
Dat hangt dan weer samen met mijn vraag of het geen suggestie zou kunnen zijn om in overleg met de deelstaten te gaan, om daar tot betere doorstroming van informatie te komen. Hoe men het ook draait of keert, onderwijs is een deelstatelijke bevoegdheid en wij weten hoe de dingen gaan. U kunt daar de rol van bruggenhoofd spelen.
Ten slotte vroeg ik ook naar het aantal klachten dat binnenkwam bij het instituut. U zegt dat u niets kunt zeggen over die klachten zelf. Dat begrijp ik. De aantallen zouden echter wel interessant zijn. Ik vroeg mij af of die, samen met deze voorvallen die de media halen, nu ook gestegen zijn.
01.11 Els Van Hoof (CD&V): Mevrouw de staatssecretaris, de uitdaging is om hetgeen bestaat in de praktijk om te zetten. Ik hoop dat uw overleg met de academische wereld iets zal opleveren, want dat is hetgeen wij moeten nastreven. Er moet een snelle reactie komen als er iets gemeld wordt en het slachtoffer in kwestie moet zich veilig voelen, en een safe space ervaren waar zij veilig iets kan melden en het gevoel heeft dat er meteen iets mee wordt gedaan. Dat is de uitdaging. Er bestaat reeds heel veel. De uitdaging is niet om een bijkomend instituut of meldpunt te creëren, maar om hetgeen bestaat effectief te doen werken. Daarvoor is overleg nodig, om te bekijken wat er vandaag mankeert op het vlak van cultuur.
Veel te lang werd personen in machtsposities aan de universiteiten de hand boven het hoofd gehouden. De connecties tussen de diensten en die professoren waren misschien te sterk om effectief ermee aan de slag te gaan. Dat moeten wij vermijden. Wij moeten proberen de procedures die er zijn, effectiever te maken.
U sprak over het instituut. Ik vind het heel goed dat het bijstand verleent. Het bewijst daarmee nogmaals zijn nut.
U sprak ook over de Zorgcentra na Seksueel Geweld. Dan gaat het natuurlijk over seksueel geweld. Bij het geval in Leuven ging het eigenlijk meer over stalking en inbreuken op de privacy. Dat gaat dus over de psychosociale risico's op het werk. Daarvoor bestaat er een federale wetgeving, houdende welzijn op het werk. Zijn er daar misschien zaken die beter moeten worden uitgewerkt opdat het effectiever wordt?
Men moet het samen bekijken met de universiteiten, om ervoor te zorgen dat hetgeen vandaag bestaat, effectief wordt gebruikt en geloofwaardig is voor het slachtoffer, zodat zij of hij inderdaad een veilige omgeving ervaart op het werk en met zijn of haar klacht ergens terechtkan. Dat kan dan uiteraard intern worden geregeld. Zoals mevrouw Bury ook zei, kan men verder gaan en officieel klacht indienen, bij het arbeidsauditoraat, bij de arbeidsrechtbank. Daarvoor bestaan er procedures. Daarvoor is echter ook bijstand nodig.
Ik wil u vragen om hierin verder te gaan en ervoor te zorgen dat hetgeen dat bestaat, effectiever wordt toegepast.
L'incident est clos.
02 Vraag van Nathalie Dewulf aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "De onveiligheid op straat" (55023188C)
02 Question de Nathalie Dewulf à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "L'insécurité en rue" (55023188C)
02.01 Nathalie Dewulf (VB): Mevrouw de staatssecretaris, als vrouw 's avonds alleen op straat lopen is in bepaalde steden geen pretje. Ik hou zelf ook mijn gsm bij de hand als ik 's avonds alleen op straat loop.
Nu zou er een app bestaan die een veilig gevoel kan geven. In Engeland wordt steun gegeven aan het grootste telecombedrijf dat een nieuwe tracker aan het ontwikkelen is die vrouwen en meisjes moet beschermen.
Mevrouw de staatssecretaris, kent u het bestaan van apps die kunnen helpen om de veiligheid van vrouwen op straat te verbeteren, zoals de app Life360? Hoeveel mensen maken reeds gebruik van die app?
Overweegt u om die nieuwe tracker uit Engeland ook hier in gebruik te laten nemen of zijn de bestaande apps voldoende? Welke stappen zult u nemen om het gebruik van deze app bekender te maken bij de bevolking?
02.02 Staatssecretaris Sarah Schlitz: Volgens een onderzoek dat in Charleroi, Antwerpen en Brussel werd uitgevoerd door Plan International Belgium werd 91 % van de meisjes en 28 % van de jongens tussen 28 en 24 jaar het slachtoffer van seksuele intimidatie en heeft één op de vijf meisjes al te maken gehad met ongewenste aanrakingen.
De IMC heeft vorig jaar effectief aan deze kwestie gewerkt. Op alle niveaus zijn maatregelen genomen om de onveiligheid in de openbare ruimte te vergroten. Minister Henry heeft bijvoorbeeld een campagne gelanceerd tegen seksuele intimidatie op het openbaar vervoer. Op federaal niveau werd beslist om de seksismewet te evalueren. Op nationaal niveau werd het NAP aangenomen waarin verschillende maatregelen inzake seksuele intimidatie in openbare ruimtes werden opgenomen.
Tegelijkertijd dragen ook de Gemeenschappen een grote verantwoordelijkheid bij de inrichting van de openbare ruimte. In Vlaanderen werd de sensibiliseringscampagne Hé, het is oké door Sensoa gelanceerd om grensoverschrijdend gedrag in publieke ruimtes te voorkomen. Daarnaast ontwikkelde Sensoa het vlaggensysteem, een methodiek om seksueel gedrag in te schatten en gepast te reageren.
Door de Franse Gemeenschap werd onlangs het gebruik van de applicatie Appel gelanceerd op haar grondgebied. Deze Franse applicatie is beschikbaar in 13 landen.
Met deze applicatie kan men snel een SOS-oproep lanceren waarmee men drie contactpersonen tegelijk waarschuwt. De gps-locatie wordt in real time gevolgd. Wat gezegd wordt, wordt ook opgenomen. Op hetzelfde moment kan men de hulpdiensten bellen. De back-up van de signalering kan als bewijs dienen.
Ik wil echter vooral inzetten op de oorzaken van de onveiligheid en de verantwoordelijkheid om zichzelf te beschermen niet op vrouwen afschuiven.
02.03 Nathalie Dewulf (VB): Mevrouw de staatssecretaris, ik dank u voor het antwoord. Ik ben heel blij te horen dat er actie wordt ondernomen met de app en andere zaken. Uit een studie van vorig jaar naar aanleiding van de Internationale Vrouwendag is immers gebleken dat België het slechter deed dan het Europese gemiddelde. Eén vrouw op twee vermijdt bepaalde straten. Het verheugt mij heel erg dat u de situatie aanpakt.
L'incident est clos.
03 Vraag van Eva Platteau aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "De bestrijding van discriminatie op basis van taal" (55023218C)
03 Question de Eva Platteau à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "La lutte contre la discrimination sur la base de la langue" (55023218C)
03.01 Eva Platteau (Ecolo-Groen): In de antidiscriminatiewet van 2007 is discriminatie op basis van taal opgenomen. Discriminatie op basis van taal kan zich op verschillende manier manifesteren. Een voorbeeld is wanneer het niet voldoende beheersen van de Nederlandse of Franse taal gebruikt wordt als reden om sollicitanten te weren. Dit maakt het voor bepaalde mensen heel moeilijk om zich te kunnen integreren op de arbeidsmarkt. Soms worden mensen ook gediscrimineerd omdat ze een bepaald accent hebben.
Taaldiscriminatie is dus een belangrijk aandachtspunt voor het gelijkekansenbeleid. Voor meldingen over taaldiscriminatie is in België echter geen enkel overheidsorgaan bevoegd. In bepaalde gevallen geeft een bepaalde taalvereiste wel aanleiding tot een indirect onderscheid op basis van een raciaal beschermd criterium. Een voorbeeld vormt de vereiste in een vacature waarbij een kandidaat-werknemer een bepaald taalniveau moet hebben dat helemaal niet in een redelijke verhouding staat tot de aard en de context van de functie. In dat geval kan Unia terugvallen op de antiracismewet. Unia is echter niet bevoegd voor directe vormen van taaldiscriminatie. In het evaluatierapport van de antidiscriminatiewetgeving van 2017 heeft Unia aangegeven dat het bereid is de discriminatiegrond 'taal' als bijkomende opdracht te aanvaarden.
Hoe vaak komt taaldiscriminatie voor in ons land? Hebt u concrete plannen op het gebied van de voorkoming en de bestrijding van taaldiscriminatie? Acht u het mogelijk en/of wenselijk dat Unia de bevoegdheid krijgt om ook meldingen van taaldiscriminatie te behandelen?
03.02 Staatssecretaris Sarah Schlitz: Taaldiscriminatie betreft een belangrijk aandachtspunt van het gelijkekansenbeleid, zoals u terecht opmerkt.
Het Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens (FIRM) heeft een residuaire bevoegdheid die alle mensenrechten omvat die niet onder de bevoegdheden van de andere mensenrechteninstanties vallen. Dit omvat dus ook discriminatie op grond van taal. Het FIRM is echter niet bevoegd om kennis te nemen van individuele klachten. Hiervoor kan inderdaad een rol weggelegd zijn voor Unia.
Op dit moment kunnen de bestaande rechtsmiddelen worden ingeroepen door personen die zich gediscrimineerd voelen op grond van taal. Het betreft immers een wettelijk beschermd criterium. Zij kunnen zich wenden tot de hoven en rechtbanken op grond van de antidiscriminatiewet. Daarnaast waakt de Vaste Commissie voor Taaltoezicht over de correcte toepassing van de taalwetgeving.
Zoals bepaald door het regeerakkoord, bereiden we momenteel een evaluatie voor van het institutionele landschap van gelijke kansen en mensenrechteninstanties. De behandeling van individuele klachten over discriminatie, waaronder taaldiscriminatie, zal deel uitmaken van die evaluatie. We verwachten hier ook concrete aanbevelingen over van de evaluatiecommissie van de antidiscriminatiewetten. Hun eindrapport wordt verwacht eind deze maand. Ik zal vervolgens aan de slag gaan met die aanbevelingen. Uw vragen over de eventuele aanpassing van de wetgeving zullen dus in dat licht meegenomen worden.
03.03 Eva Platteau (Ecolo-Groen): Bedankt voor uw erg heldere antwoord. Ik ben blij dat u de taaldiscriminatie ook als een belangrijk aandachtspunt voor het gelijkekansenbeleid beschouwt. Ik kijk ook uit naar de evaluatie van de antidiscriminatiewetgeving die we eind deze maand kunnen verwachten.
L'incident est clos.
- Kathleen Depoorter aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "De financiële transparantie van Amazone, het Kruispunt Gendergelijkheid" (55023579C)
- Kathleen Depoorter aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "De toekenning van subsidies aan de vzw Amazone" (55023732C)
- Kathleen Depoorter à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "La transparence financière d'Amazone, le Carrefour de l’Égalité de Genre" (55023579C)
- Kathleen Depoorter à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "L'octroi de subsides à l'ASBL Amazone" (55023732C)
04.01 Kathleen Depoorter (N-VA): Mevrouw de staatssecretaris, ik heb mijn vragen al enige tijd geleden ingediend. Wij hebben ze besproken in het kader van de beleidsnota, maar ik heb er toen niet echt een antwoord op gekregen. Ik zou de tijdlijn graag even met u overlopen. In het kader van de beleidsnota heb ik een aantal factuele vragen over financiële transparantie gesteld.
Ik heb gisteren uw antwoord nog eens beluisterd. U verwees daarin naar een schriftelijk antwoord, maar dat heb ik niet ontvangen. Ik had ook een toelichting gevraagd over de gerechtelijke procedures en de beslissingsboom die wordt gehanteerd. Ook daarvoor verwees u naar een schriftelijk antwoord dat ik niet heb ontvangen. Ik heb tevens expliciet gevraagd om inzage in de verslagen van de voorbije vijf jaar van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen. In uw antwoord zei u dat transparantie zeer belangrijk is voor u en dat u stappen zou ondernemen. Dat is echter twee maanden geleden en ik heb nog niets vernomen. Daarom heb ik mijn vragen opnieuw ingediend. Ik dring aan op transparantie, want transparantie is zoals u zelf zei uiteraard erg belangrijk voor een instelling die met belastinggeld werkt,.
De eerste vraag over de vzw Amazone heb ik op 3 november 2021 ingediend. Ik vroeg op dat moment ook naar de jaarverslagen van het instituut. U zei dat ik in het kader van de openbaarheid van het bestuur het instituut zelf moest contacteren. Na onze vergadering op 3 december heb ik dat ook gedaan en op 11 januari heb ik een aanvraag ingediend bij het nstituut waarin ik dezelfde verslagen, de beslissingsboom en financiële transparantie vroeg. Op 25 januari 2022 kreeg ik het antwoord van het instituut dat het mijn vraag zal onderzoeken.
Er is echter iets merkwaardigs. In de periode tussen 11 en 25 januari is er een aantal aanpassingen uitgevoerd door werknemers van het instituut. Daarom heb ik vandaag twee schriftelijke vragen ingediend waar ik naar verwijs. Ik vraag absolute transparantie in uw antwoorden op die vragen.
Wat de vzw Amazone betreft, mevrouw de Staatsecretaris, heb ik u gevraagd wat het drastische verschil verklaart tussen het aantal subsidies voor andere verenigingen en die voor Amazone. Welke procedures zijn er gevolgd? In hoeverre is de maatschappelijke nood aan de subsidies onderzocht?
Kunnen die subsidies aangewend worden om bepaalde schulden af te lossen? Het betreft een bedrag van 130.000 euro dat volgens de balans van Amazone vereffend is met subsidies die u, als federale regering, heeft toegekend.
Beschikt u over een begroting? Ik heb die begroting ook opgevraagd en heb ze van u nog niet ontvangen.
Kunnen wij de controlerende functie van de leden van de raad van bestuur gegarandeerd zien? Beschikt u over verslagen hiervan?
Staat de Regie der Gebouwen nog steeds in voor de huur van de gebouwen waarin de vzw Amazone functioneert?
Graag ontving ik de begroting die werd ingediend om die subsidies voor de werkjaren 2021 en 2022 te verkrijgen.
Ik kreeg ook graag de motivatie die aan de raad van bestuur is meegedeeld om die subsidie uit te keren en de reactie van de raad van bestuur daarop. Ik had graag een kopie ontvangen van het verslag van de manier waarop zulke subsidies worden toegewezen en hoe dit wordt genotuleerd.
04.02 Sarah Schlitz, secrétaire d'État: Avant toute chose, et au vu des éléments que vous avez ajoutés à l'oral, mon cabinet n'a pas reçu de question écrite de votre part à ce stade. J'aimerais vous en informer. Dès que nous les recevrons nous y donnerons évidemment suite.
In uitvoering van artikel 4, 4 van de oprichtingswet van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen kan de raad van bestuur binnen de budgettaire mogelijkheden structurele subsidies toekennen aan organisaties die actief zijn op het vlak van gendergelijkheid. Voor de toewijzing van die subsidies werd een gedetailleerde procedure uitgetekend, die reeds vele jaren wordt toegepast en ook door het Rekenhof wordt nagekeken. Elke organisatie die over een structurele subsidie wil kunnen beschikken, stelt een concreet werkplan en een budget op voor het komende werkjaar voor de te subsidiëren structurele opdrachten en activiteiten. Dit plan en de begroting worden schriftelijk overgemaakt aan de raad van bestuur van het IGVM en mondeling toegelicht. Per aanvraagdossier stelt de financiële dienst van het IGVM een nota op met een grondige analyse van alle overgemaakte informatie. Indien nodig, wordt bijkomende documentatie opgevraagd.
De raad van bestuur neemt een beslissing over elk dossier. In de overeenkomst die in uitvoering van deze beslissing wordt opgesteld, worden de doelstellingen en begrotingsposten beschreven waarvoor een subsidie wordt goedgekeurd. Die overeenkomst biedt aldus zekerheid en duidelijkheid over het gebruik van de subsidies en over wat het instituut van de betrokken organisaties verwacht.
Mevrouw Depoorter, ik moet u wijzen op een foutje in uw vraag. Volgens u stelde het Rekenhof in zijn analyse van het werkingsjaar 2019 dat de subsidies voor de organisaties die een structurele subsidie ontvingen voor 2019 werden toegekend vooraleer hun begroting bij het IGVM werd ingediend. Dat is niet correct.
Er is hier waarschijnlijk sprake van enige begripsverwarring. De opmerking over de ingediende begroting betreft de begroting van het instituut zelf. Die diende immers al in het voorjaar van het vorige jaar ingediend te worden. Op dat ogenblik was het voor de betrokken organisaties zeer moeilijk om al een jaarplanning met het bijhorende budget voor het jaar zelf in te dienen. Bij de opmaak van de begroting van het instituut voor het jaar zelf wordt er daarom met een geraamd bedrag gewerkt, dat later nog aangepast kan worden, wat in het verleden ook gebeurde, bijvoorbeeld naar aanleiding van besparingsrondes.
In het verleden werden de jaarplannen en de bijhorende begroting van de structureel gesubsidieerde organisaties net daarom pas bij het begin van het jaar zelf goedgekeurd. Op basis van de opmerkingen van het Rekenhof werd die timing aangepast. De jaarplanning wordt sinds 2020 voorgelegd en goedgekeurd vóór het werkjaar aanvangt. Zo werden de werkplannen en budgetten voor 2022 voorgesteld tijdens de zitting van november 2021.
De organisaties zijn verplicht een financieel en inhoudelijk eindverslag uit te brengen over de gevoerde activiteiten, ten laatste drie maanden na het einde van het werkjaar, dus uiterlijk tegen 31 maart van het jaar erna. Deze verslagen moeten alle activiteiten en financiële transacties voor de structurele opdrachten en de gevoerde activiteiten beschrijven. Er moeten ook bewijsstukken worden gegeven waaruit blijkt dat de beoogde resultaten werden behaald. Het gaat dan om de laatste goedgekeurde balans en resultatenrekening van de organisatie, een aparte inkomsten- en uitgavenstaat van de structurele opdrachten en de activiteiten, inclusief een overzicht van alle geboekte posten, kopieën van alle facturen en debetnota's, inclusief de bewijzen van de personeelskosten, een verklarende nota omtrent de kosten die ontvankelijk zijn en een kopie van de facturen. Vervolgens wordt door de financiële dienst van het instituut een grondige analyse gemaakt van alle documenten.
Die analyse wordt samen met de eindrapportering van elke organisatie overgemaakt aan de raad van bestuur. De raad van bestuur keurt het financieel en inhoudelijk eindverslag goed en neemt de definitieve beslissing over het uit te keren bedrag. Voor Amazone werd twee jaar geleden een bijkomende procedure ingesteld, waarin gevraagd werd om driemaandelijks te rapporteren over financiële situatie, omdat die organisatie het financieel moeilijk had. Die procedure moest ervoor zorgen dat het instituut controle kan uitoefenen op de activiteiten van Amazone die worden gefinancierd met de middelen van het instituut. Die controle valt binnen de limieten van het toezicht op de uitvoering van de overeenkomst en het toezicht en de controle op de besteding van de overheidsmiddelen.
Wat het gebouw van Amazone betreft, wordt er geen huur aangerekend, maar betalen deze gebruikers mee de verbruikskosten, zoals energiekosten.
Tot slot, weet u dat ik er werk van maak om het Parlement toegang te geven tot de verslagen van de raad van bestuur van het instituut. Behalve de wet op de openbaarheid van bestuur is er ook de wet op de geheimhouding van de vergadering en de privacy. U zult dus begrijpen dat ik juridisch advies aan het inwinnen ben over de beste manier om toegang tot die verslagen te verlenen.
Transparantie is belangrijk, maar de wet respecteren is dat ook.
04.03 Kathleen Depoorter (N-VA): Mevrouw de staatssecretaris, ik betreur dat u in uw antwoord van het ene dossier naar het andere overschakelt zonder te weten waarover u het hebt.
U zegt dat u werkt aan de openbaarheid van bestuur en onderzoekt in hoeverre u de privacy kunt garanderen. U hebt daar twee maanden de tijd voor gehad. Het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen haalde de pers. De rekeningen van het instituut zijn totaal niet transparant. Tussen mijn vraag en het antwoord van het instituut werden er wijzigingen aangebracht aan officiële vermeldingen rond de verloning van werknemers. Opnieuw antwoordt u dat u dat zult onderzoeken. Ik vind dat schandalig.
Uw regering zorgt ervoor dat er nu zelfs geen raad van bestuur is bij de Commissie voor de toegang tot bestuursdocumenten. Hier is absoluut sprake van nalatigheid.
U zegt dat er een foutje is geslopen in mijn vraagstelling, maar ik kon uit uw antwoord niet opmaken of er eerst een duidelijke begroting van Amazone is ingediend bij de raad van bestuur van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen. Had u het soms over de jaarrekening, waarop controle wordt uitgeoefend? Ik geef wel toe dat ik uw antwoord niet altijd goed heb begrepen. Ik zal het straks nog eens nalezen, wanneer er een degelijke Nederlandse tekst voorhanden is.
Het Rekenhof heeft herhaaldelijk aangegeven dat de transparantie rond de subsidies die aan deze instelling worden toegekend onvoldoende groot is. U lichtte zelf al een tipje van de sluier op, namelijk dat de huur van de gebouwen niet verrekend wordt.
Ik had een degelijk antwoord van u verwacht, maar dat is er niet gekomen. Ik zal dit dossier verder blijven opvolgen.
L'incident est clos.
05 Samengevoegde interpellatie en vragen van
- Barbara Pas aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "De kosten in de zaak-De Pauw" (55000229I)
- Valerie Van Peel aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "Het gebrek aan transparantie van het IGVM" (55023712C)
- Valerie Van Peel aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "De intimidatie van kritische stemmen door het IGVM" (55023713C)
- Kathleen Depoorter aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "De gerechtskosten bij het IGVM" (55023724C)
- Karin Jiroflée aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "De bescherming van slachtoffers door het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen" (55024281C)
- Karin Jiroflée aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "De communicatieve deontologie door het Instituut voor gelijkheid van vrouwen en mannen" (55024282C)
- Els Van Hoof aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "De rol van het IGVM in rechtsgeschillen" (55025045C)
05 Interpellation et questions jointes de
- Barbara Pas à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Le coût du procès De Pauw" (55000229I)
- Valerie Van Peel à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Le manque de transparence de l'IEFH" (55023712C)
- Valerie Van Peel à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Les manœuvres d'intimidation de l'IEFH pour faire taire les critiques" (55023713C)
- Kathleen Depoorter à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Les frais de justice à l'IEFH" (55023724C)
- Karin Jiroflée à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "La protection des victimes par l'Institut pour l'égalité des femmes et des hommes" (55024281C)
- Karin Jiroflée à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "La déontologie en matière de communication de l'Institut pour l'égalité des femmes et des hommes" (55024282C)
- Els Van Hoof à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Le rôle de l'IEFH dans les litiges" (55025045C)
De voorzitter: Ik herhaal even de regels, zoals bepaald in artikel 48.3 van het Reglement. De interpellant, in dit geval mevrouw Pas, krijgt tien minuten en de gewone vraagstellers die zich daarbij aansluiten, vijf minuten. Voor de replieken is het vijf minuten voor de interpellant en vijf minuten voor de vraagstellers. Drie extra leden kunnen zich aansluiten voor de replieken.
05.01 Barbara Pas (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, ik begin met een kort feitenrelaas.
Het proces tegen Bart De Pauw heeft de belastingbetaler al minstens 130.000 euro gekost. De erelonen van de advocaten die de vrouwen in de zaak-De Pauw bijstonden, zijn volledig betaald door het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen. Zo ging er al 115.000 euro belastinggeld op aan de erelonen en nog eens 15.000 euro aan een psychologenverslag. De factuur zal ongetwijfeld nog sterk stijgen, aangezien de aanloop van het proces, de zittingsdagen en dergelijke, nog niet zijn gefactureerd.
Nochtans is het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen een overheidsinstelling. Toch vond men het niet nodig om een aanbesteding uit te schrijven. Dat is nochtans wettelijk verplicht. Het instituut heeft na een informeel contactmoment rechtstreeks een van de duurste advocatenkantoren van het land ingeschakeld. Dat is op een onverantwoorde manier met belastinggeld gooien. Het is een gebruik dat men vaak bij socialisten ziet. Het verwondert mij dan ook niet echt dat de adjunct-directeur van het instituut en gangmaker van het proces, Liesbet Stevens, bij de recentste gemeenteraadsverkiezingen in Leuven op de lijst van Vooruit prijkte. Ze verdedigde zich door te stellen dat we 30% korting kregen van de advocaten, maar ze heeft er wel alles aan gedaan om het bedrag geheim te houden. Toen Het Laatste Nieuws dat onderzocht, weigerde ze eerst alle medewerking. Journalisten die ernaar informeerden, kregen geen antwoord. Via mails aan de Vlaamse minister van Media Dalle poogde het instituut die journalisten zelfs het zwijgen op te leggen. Die gang van zaken roept toch wel vragen op over de ethiek binnen het instituut. De journalistenbond noemde dit pure politieke intimidatie.
Bovendien blijkt er toch wel ernstig sprake van normvervaging en belangenvermenging bij toekenning van subsidies door het instituut. Zo blijkt heel duidelijk uit een audit door het Rekenhof in 2019. De leden van de raad van bestuur bleken zeer gul in het subsidiëren van verenigingen waar ze zelf deel van uitmaken.
Mevrouw de staatssecretaris, dit korte feitenrelaas alleen al doet ernstige vragen rijzen over het functioneren van mevrouw Stevens op haar lucratieve post van ruwweg 8.000 euro per maand, maar ook over het functioneren van het instituut als geheel. Een collega heeft u al eerder een schriftelijke vraag gesteld over de betaling van advocatenkosten voor de bekende vrouwen die zich burgerlijke partij stelden op het proces-De Pauw door het Instituut voor de Gelijkheid van Mannen en Vrouwen. Tot op heden mochten wij daar nog geen antwoord op ontvangen. Het gaat nochtans om veel belastinggeld. Vandaar mijn interpellatie vandaag, want het is toch wel nodig dat u daar transparantie en klaarheid in verschaft.
Mevrouw de staatssecretaris, kunt u, ten eerste, bevestigen dat het Instituut voor de Gelijkheid van Mannen en Vrouwen effectief de advocatenkosten betaalt van de burgerlijke partijen in de zaak-De Pauw?
Ten tweede, zal het instituut in de toekomst consequent ook de advocatenkosten van de gewone Vlaming betalen in soortgelijke situaties of procedures?
Ten derde, is het instituut al tussenbeide gekomen in de betaling van gerechtskosten of advocatenkosten in andere zaken? Over hoeveel keer gaat het? Wat was hiervan, liefst per keer, het kostenplaatje?
Ten vierde, hoeveel advocaten worden in de zaak-De Pauw door het instituut gefinancierd? Hoeveel aan advocatenkosten werd er tot op heden betaald? Is er controle op de factuur van de advocaten van de burgerlijke partijen? Zo ja, hoe verloopt die controle?
Ten vijfde, kunt u ons een detail van de factuur van de advocatenkosten in de zaak-De Pauw bezorgen? Via een Vlaamse krant vernamen wij dat het instituut geen transparantie wilde geven over de erelonen van haar advocaten. Ik las dat dit gebeurde tot zeer grote verwondering van meester Hugo Lamon, een gezaghebbende stem bij de Orde van Vlaamse Balies. Hij stelde zich terecht vragen bij de gronden waarop men zich baseert om geen transparantie te geven over de financiering van die erelonen met overheidsgeld.
Op basis van welke gronden wilde men dat in eerste instantie geheimhouden? Is er een maximum aan tussenkomst in de erelonen van de advocaten bij het proces-De Pauw? Wat gebeurt er met de rechtsplegingsvergoedingen?
Ten zesde, hadden de burgerlijke partijen waarvoor de advocatenkosten werden betaald een rechtsbijstandsverzekering in de familiale polis? Als u daar bevestigend op antwoordt, wil ik natuurlijk weten of men de betalingen die men deed aan de burgerlijke partijen die een dergelijke polis hebben, zal terugvorderen van de respectievelijke rechtsbijstandverzekeraars.
Ten zevende, hoe en op basis van welke criteria wordt door het instituut beslist om tussen te komen in een rechtszaak? Is het het instituut dat de raadslieden in een procedure contacteert en hun meldt dat zij aan het instituut kunnen factureren? Of moeten de raadslieden van de burgerlijke partij zelf contact opnemen met het instituut, met het verzoek om de advocatenkosten te betalen? Bestaat daar een procedure voor? Zo ja, welke?
Ten slotte beschikt het instituut over de mogelijkheid om zich autonoom burgerlijke partij te stellen. Ik vind het heel belangrijk om te weten hoe en op basis van welke criteria er wordt beslist om daartoe over te gaan: wanneer wel en wanneer niet? Hoeveel advocatenkosten, hoeveel gerechtskosten werden hiervoor per zaak reeds betaald? Wie zijn die raadslieden van het instituut? Hoeveel worden er door het instituut gefinancierd? Wie beslist tot aanstelling van die raadslieden? Moet daar geen aanbesteding voor worden uitgeschreven? Werd in het verleden voor andere zaken wel een aanbesteding uitgeschreven? Werd er een plafond afgesproken wat de erelonen van de voormelde advocaten betreft? Dat is niet onbelangrijk, aangezien het om een van de duurste advocatenkantoren van het land gaat. Ik kreeg graag een zicht op de afspraken die ter zake worden gemaakt; vooral, mevrouw de staatssecretaris, op de criteria voor het toewijzen van die zaken.
Wat mij het meest heeft gefrappeerd in deze zaak, is dat het instituut al minstens die 130.000 euro belastinggeld veil had voor de zaak-De Pauw, maar dat vrouwen die het slachtoffer werden van bijvoorbeeld verkrachting, op geen enkele steun hoeven te rekenen bij de procedures die hen aanbelangen.
Graag kreeg ik dus van u een antwoord op de vraag of er überhaupt objectieve criteria bestaan op basis waarvan wordt beslist al dan niet op te treden.
Ik ben erg benieuwd naar uw antwoord.
De voorzitter: Er waren twee samengevoegde vragen nrs. 55023712C en 55023713C van mevrouw Van Peel, maar zij heeft zich niet aangemeld. De volgende vraag is van mevrouw Depoorter.
05.02 Kathleen Depoorter (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, om de gerechtskosten van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, in de zaak-De Pauw maar ook in andere zaken, is heel wat te doen. Er is ook heel wat over verschenen in de pers.
Daarom heb ik een aantal vragen. De vraag die ik heb ingediend, vat ze enigszins samen.
Wat is de totale kostprijs van de rechtszaak waarbij het IGVM betrokken is? Ik had die vraag opgesteld om een limitatieve lijst te ontvangen, namelijk van de personeelskosten, de kosten voor het advocatenkantoor, de werkingskosten en alle communicatiekosten. Een kopie van de aanbesteding heb ik ook opgevraagd.
Ik had van u ook graag geweten wie de onderhandelingen voerde en wanneer de onderhandelingen precies zijn gevoerd. Werden die onderhandelingen ook gecommuniceerd met de raad van bestuur? Indien ja, op welke manier gebeurde dat? Kunnen wij de desbetreffende verslagen van u ontvangen? Werd de raad van bestuur op de hoogte gebracht van het feit dat een korting zou zijn afgesproken, zoals wij in de pers lezen?
Mevrouw de staatssecretaris, heel belangrijk is ook de timing. Wanneer wij namelijk het vonnis lezen en de verhoren bekijken, zien wij dat de zaak is opgestart door een van de dames in 2017. Het advocatenkantoor heeft een aantal bijstandsmaatregelen getroffen en een aantal zaken uitgevoerd in de periode tussen 2017 en 2019, wanneer het IGVM op het scenario uitkwam en zich burgerlijke partij stelde. Wie heeft de kosten tussen 2017 en 2019 betaald?
Ik zal preciseren. Het gaat over adviezen, telefoongesprekken, vergaderingen met de andere slachtoffers, bijstand aan de slachtoffers tijdens de verhoren en inzage in het strafdossier. Wie heeft dat betaald? Welke afspraken zijn binnen het IGVM gemaakt? Bent u daarvan op de hoogte gesteld?
Ik had van u ook graag de beslissingsboom vernomen rond alle juridische zaken. Er is onlangs nog een andere kwestie geweest, waarbij in een magazine een bepaald facebookbericht is verschenen. Daarbij is het IGVM ook opgetreden, heeft het de kosten van de advocaat gedragen en gaat het nu ook in beroep. Hoe worden die juridische procedures beslist?
Welke kosten zijn aan de advocaten betaald? In het interview dat de adjunct-directeur heeft gegeven, heeft zij het over een uurtarief. Is dat een uurtarief inclusief btw? Zijn er ook nog algemene secretariaatskosten? Hoe ziet de precieze factuur eruit? Kan u ons daarin meer inzicht geven? Kan u ze ons ook bezorgen ter inzage? Hoe werd de raad van bestuur precies op de hoogte gebracht?
Wat die burgerlijke partijstelling betreft, in mei 2020, gaf de rechtbank al aan dat het IGVM eigenlijk niet als burgerlijke partij ontvankelijk zou worden verklaard, maar wanneer het IGVM de onkosten betaalt, is het nodig dat die burgerlijke partijstelling ontvankelijk is. In hoeverre werd dat meegedeeld aan de raad van bestuur? Was men daarvan voldoende op de hoogte?
Is er sprake van twee advocaten of zijn het er meer? Ik krijg graag de communicatie rond de procedure.
Er werd een communicatiebureau aangesteld. De adjunct-directie gaf aan dat er op dat moment geen communicatiemedewerker zou zijn geweest, maar als ik dat zelf onderzoek, zie ik wel twee mensen op de loonlijst staan die met communicatie bezig zijn. Hoeveel bedroeg de volledige factuur die aan het communicatiebureau werd betaald? Wat was de aanbesteding ervan? Ook de factuur voor de campagne 'Streep in het zand' zou ik graag bekijken, want dat is daaraan toch ook gelinkt.
Kunt u mij heel factueel meedelen wat de volledige verloning van de leidinggevenden van het IGVM is. Daarmee bedoel ik het basispakket, maar ook de andere facturaties die door beide leidinggevenden aan het IGVM werden bezorgd.
Wat zijn ten slotte de kosten voor het personeel van het IGVM dat werd ingezet voor de zaak-De Pauw?
05.03 Karin Jiroflée (Vooruit): Mevrouw de staatssecretaris, ik heb twee vragen die ik apart zal stellen, ook al gaan ze allebei over het proces-De Pauw.
In de documentaire "Het proces dat niemand wou" komen meerdere slachtoffers uitgebreid terug op de feiten die aanleiding gaven tot de rechtszaak tegen Bart De Pauw. Ook de burgerlijke partijstelling door het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen komt kort aan bod.
Helemaal op het einde wordt beschreven hoe de verdediging van Bart De Pauw een aantal op zijn zachtst gezegd opmerkelijke tactieken hanteerde. Er werd contact gezocht met een ex-partner van een van de slachtoffers, op zoek naar mogelijke belastende informatie, en er werd een hooggeplaatste politicus ingeschakeld voor advies en communicatiediensten. Die zaken kwamen ook tijdens het proces aan bod.
Ondertussen blijkt dat er ook verschillende pogingen zijn geweest om bij het instituut zelf vertrouwelijke informatie uit dit dossier te laten opvragen, ook door politieke mandaathouders en door de door de vorige regering gemandateerde personen. De werking van de juridische dienst werd uitgebreid besproken op een bijeenkomst van de raad van bestuur, met respect voor het recht op privacy van de betrokken slachtoffers.
De vraag hoe ver het inzagerecht gaat van de leden van de raad van bestuur, en ook van collega's hier, inzake individuele dossiers wordt wel op scherp gesteld. Het is uiteraard belangrijk dat de slachtoffers die zich bij het instituut aanmelden correct behandeld worden en dat zowel hun privacy als hun verhaal door het instituut wordt beschermd tegen alle derden die zich daarin inzage willen verschaffen.
Kunt u beamen dat er in de zaak-De Pauw vreemde interventies zijn gebeurd via leden van de raad van bestuur van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, bedoeld om gevoelige informatie over het dossier te kunnen bemachtigen? Bent u het ermee eens dat de individuele belangen van slachtoffers, hun zaakvoering en hun privacy te allen tijde door het instituut moeten worden beschermd? Kunt u maatregelen nemen om het instituut in die rol te versterken, zodat de slachtoffers zich ook in high profile-zaken beter beschermd weten?
Mijn volgende vraag gaat over hetzelfde proces, maar dan vanuit het oogpunt communicatie. Op woensdag 5 januari publiceerde Het Laatste Nieuws een interview met Liesbet Stevens, de adjunct-directeur van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen. In dat interview werden de slachtoffers van Bart De Pauw weggezet als kwelgeesten die een voor een uit de schaduw kwamen. Mevrouw Stevens werd aangekondigd als misschien wel zijn grootste kwelgeest en de activistische kwade genius die de vrouwen aanmoedigde om een rechtszaak tegen de heer De Pauw aan te spannen.
In het kader van dat interview haalde de journalist van News City onder meer ook een e-mail aan die de directie van het instituut aan de Vlaamse minister van Media stuurde, met de CEO van PDG Media en het hoofd van News City in cc. In de e-mail in kwestie stelde het instituut: "Wij stellen ons ernstige vragen bij de objectiviteit van de journalist en zouden u willen vragen om dit met hoogdringendheid te willen bekijken."
Uit datzelfde interview in Het Laatste Nieuws blijkt dat dit het gevolg was van een oplopend conflict tussen het instituut en diezelfde journalist, nadat die het bronnengeheim had geschonden. Immers, zoals adjunct-directeur Stevens bevestigde in De Afspraak op maandag 10 januari, werd er tijdens de pleitzitting door de verdediging van de heer De Pauw een mail geciteerd van een madewerker van het instituut die op 6 oktober naar de journalist in kwestie verzonden was, en enkel naar die ene journalist.
Groot was dan ook de verbazing dat die e-mail bij de tegenpartij belandde, in een rechtszaak waarin het instituut burgerlijke partij was, meer bepaald via een journalist van News City, betrokken bij de berichtgeving over de lopende rechtszaak. Pogingen van het instituut om duidelijkheid te krijgen over de journalistieke onafhankelijkheid van de journalisten bij News City die bij de verslaggeving van de zaak-De Pauw betrokken waren, leverden niets op, waarna het instituut inderdaad op 1 oktober een ongelukkige mail naar de Vlaamse minister van Media stuurde.
Het instituut heeft ondertussen toegegeven dat een dergelijke mail niet voor herhaling vatbaar is. Evenmin kan het echter de bedoeling zijn dat journalisten onder het mom van hun journalistieke opdracht tijdens een rechtszaak actief meewerken met de verdediging van een verdachte, aldus alle principes van journalistieke onafhankelijkheid overboord gooiend.
Mevrouw de staatssecretaris, hebt u kennisgenomen van die zaak en van de vertrouwensbreuk die ontstaan is tussen het instituut en News City? Hoe beoordeelt u de interacties in deze zaak?
05.04 Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de voorzitter, met mijn vraag wil ik de problematiek wat opentrekken. Het behoort tot de opdracht van het instituut om in rechte op te treden in rechtsgeschillen, onder meer om de toepassing te waarborgen van strafwetten en wetten die met gendergelijkheid te maken hebben. Wij kunnen het instituut moeilijk verwijten dat het zijn wettelijke opdracht ten uitvoering heeft gebracht. Dat geldt ook voor de zaak-De Pauw. Europese richtlijnen leggen overigens op dat instellingen moeten worden aangeduid voor het toezicht op de antidiscriminatiewetgeving en die instellingen moeten ook onafhankelijk in rechte kunnen optreden. Dat doet het instituut niet alleen in de zaak-De Pauw, maar ook ruimer. Het gaat om gemiddeld tien zaken per jaar. Bij het instituut komt er jaarlijks een duizendtal meldingen binnen en meestal geeft het instituut advies of verwijst het door. In sommige gevallen stelt het instituut zich ook burgerlijke partij en daarover gaan deze vragen.
Mevrouw de staatssecretaris, in welke zaken stelt het instituut zich burgerlijke partij?
Op dit moment is het instituut betrokken bij een veertigtal zaken. Daartoe kan het instituut beschikken over een budget van ongeveer 500.000 euro op jaarbasis, wat veel lijkt, maar waarmee men eigenlijk niet zo ver springt. Het instituut moet dus kiezen, ook voor rechtszaken die een maatschappelijke meerwaarde hebben en die het individueel belang van het slachtoffer overschrijden.
In het verleden heeft het instituut zijn nut al bewezen met heel belangrijke zaken, bijvoorbeeld over IVF, waardoor vrouwen niet meer gediscrimineerd worden wanneer zij in een slepend proces van in-vitrofertilisatie zitten, dat heel wat ingrepen vraagt. Dankzij interventie van het instituut is er op dat vlak geen discriminatie meer mogelijk. Ik vernoem ook een rechtszaak omtrent een vrouw die in de herstelperiode na een miskraam ontslagen werd. Op die manier denken rechters na over de wetgeving en zodoende kan wetgeving ook worden scherpgesteld. In die zin betekent het instituut een meerwaarde. Dat geldt ook voor grensoverschrijdend gedrag, ook daarin speelt het instituut een rol.
Het is heel duidelijk dat die zaken – kijk maar naar wat er gebeurt binnen de universiteiten – iets hebben teweeggebracht, zowel bij instellingen als slachtoffers, om gemakkelijker te spreken over seksueel en partnergeweld. Het instituut heeft een belangrijke rol opgenomen wat betreft het bespreekbaar maken hiervan voor vrouwen en het scherpstellen van bepaalde wetgeving hieromtrent. Wij praten vandaag immers opnieuw over de seksismewet en de eventuele scherpstelling daarvan.
Zowel in de zaak van Jeff Hoeyberghs als in de zaak van Bart De Pauw heeft het instituut zijn maatschappelijke meerwaarde bewezen. Het moet echter werken met de middelen die het heeft, het moet inderdaad keuzes maken en het heeft gekozen voor deze zaak. Wij kunnen misschien vernemen waarom die zaak werd gekozen en waarom geen andere, maar ik ken het antwoord daarop al. Ik zie welk maatschappelijk effect het heeft, want de zaak wordt eindelijk bespreekbaar gemaakt en er worden duidelijke procedures gecreëerd, ook bij universiteiten, op het vlak van tuchtprocedures.
Ik wil hieromtrent graag de volgende vragen stellen.
Zult u expliciet uw steun betuigen ten aanzien van de rol die het instituut vandaag opneemt en die onder andere opgelegd wordt door de Europese antidiscriminatierichtlijn? Zult u die rol blijven steunen?
Bent u er voorstander van om het budget te verhogen? Door de jaren heb ik het instituut zien groeien. Toen het instituut begon, waren er twee personeelsleden, nu is er al een tiental personeelsleden. Er is een budget van zo'n 500.000 euro, maar het instituut ontvangt 1.000 klachten per jaar. Wilt u dan ook het budget verhogen, zodat het instituut minder wordt gedwongen om keuzes te maken op het vlak van de maatschappelijke meerwaarde?
05.05 Staatssecretaris Sarah Schlitz: Mijnheer de voorzitter, het IGVM is een administratieve openbare instelling met beheersautonomie. Dat betekent dat het instituut een onafhankelijke overheidsinstelling is met een eigen raad van bestuur. Dat betekent ook dat mijn rol als voogdijstaatssecretaris beperkt is.
De wettelijke opdracht van het instituut is gendergelijkheid bevorderen en discriminatie en geweld op grond van geslacht bestrijden. Het instituut doet dat door onderzoeken te voeren, adviezen en aanbevelingen te formuleren en slachtoffers juridische bijstand te verlenen. Het verlenen van juridische bijstand aan slachtoffers is dus een van de middelen die het instituut wettelijk kan inzetten. De wettelijke bevoegdheid omvat ook de bevoegdheid om samen met slachtoffers naar de rechtbank te trekken.
Het instituut behandelt ongeveer 1.000 meldingen per jaar. De meeste gevallen worden opgelost door het geven van informatie of via bemiddeling. In slechts 1 % van de gevallen of ongeveer 10 zaken per jaar wordt samen met het slachtoffer een rechtszaak opgestart. Op dit ogenblik zijn er ongeveer 40 zaken aanhangig, omdat de meeste rechtszaken niet op een jaar worden afgerond.
Het jaarlijks budget voor advocatenkosten bedraagt 500.000 euro per jaar. In 2019 werkte het instituut samen met 37 advocaten bij 17 advocatenkantoren, in 2020 werkte het instituut samen met 55 advocaten bij 18 advocatenkantoren en in 2021 werkte het instituut samen met 55 advocaten bij 23 advocatenkantoren. In de zaak-Bart De Pauw werd samengewerkt met 2 advocaten van het advocatenkantoor Van Steenbrugge.
Het instituut treedt in het kader van deze juridische missie op ter ondersteuning van het slachtoffer, maar dient daarbij het algemeen belang. Het instituut stelde dan ook een advocaat aan om de eigen belangen van het instituut te behartigen. In de mate dat die eigen belangen van het instituut gelijklopen met de belangen van het slachtoffer, impliceert dit dat er geen andere kosten door het slachtoffer gedragen moeten worden. Het instituut betaalt dus een advocaat voor de eigen burgerlijkepartijstelling.
Aan de hand van een reeks objectieve criteria, de ernst van de feiten, de omvang van de problematiek, de maatschappelijke impact, de mogelijke precedentwaarde, het bestaan van lacunes in de Belgische wetgeving of van problematische staande rechtspraak, het gevaar van recidive of herhaling, het aantal getroffen slachtoffers en de bescherming van de belangen van niet-geïdentificeerde slachtoffers wordt beslist of het instituut zich in het dossier burgerlijke partij stelt. De raad van bestuur van het instituut wordt ingelicht over deze beslissingen, zodat de bestuursleden erop kunnen toezien dat deze beslissingen kaderen in de uitvoering van het beleid van het instituut zoals bepaald door de raad van bestuur.
Het instituut heeft qua optreden in rechte dus een wettelijke opdracht en handelt daarbinnen. Ik wil en kan geen uitspraken doen over het oordeel van rechters in individuele zaken. U begrijpt dat dit niet mijn plaats als staatssecretaris is.
Wat de aanstelling van de advocaat betreft, nadat wordt besloten om in rechte op te treden en een advocaat aan te stellen, bereidt de dossierbeheerder de keuze van die advocaat voor.
Een advocaat wordt gemandateerd op basis van objectieve criteria, waaronder de expertise van advocaten in het rechtsdomein waar de zaak zich situeert, bijvoorbeeld arbeidsrecht, verzekeringsrecht of strafrecht, de expertise inzake de thematiek die in de zaak aan de orde is, bijvoorbeeld zwangerschapsdiscriminatie, geslachtsdiscriminatie, wraakporno of belaging, en het ereloontarief.
De financiële mogelijkheden van het slachtoffer spelen geen rol in de beslissing van het instituut om al dan niet in de rechtszaak tussen te komen. Uit de praktijk blijkt overduidelijk dat het instituut vooral tussenkomt in rechtszaken voor de gewone Vlaming, Waal en Brusselaar. De suggestie dat het instituut enkel of zelfs voornamelijk zou tussenkomen voor beroemde of rijke mensen is aantoonbaar fout. Zo is het instituut in het verleden al tussengekomen in rechtszaken van poetshulpen, winkelbediendes, magazijniers, academici, managers enzovoort. Het gaat dan om dossiers van werkzoekenden en uitzendkrachten, studenten en stagiairs, arbeidsters en arbeiders, bedienden, ambtenaren en zelfstandigen. U lijkt trouwens te vergeten dat ook in de zaak van Bart De Pauw slechts vier van de negen burgerlijke partijen bekende Vlamingen waren. De andere vrouwen waren stagiaires, kleedsters of redactrices. Slechts in een heel kleine minderheid van de rechtszaken was het slachtoffer of de tegenpartij een bekende Belg.
Hoezo is het verspilling van geld als er publieke middelen naar de verdediging van slachtoffers gaan? Hoor ik hier nu echt mensen tegen slachtoffers zeggen dat ze hun plan moeten trekken en er alleen voor staan?
We hebben het trouwens in het verleden al meermaals gehad over het zogenaamde dark number in de strijd tegen gendergerelateerd geweld. Tot heden blijft het enorm moeilijk voor slachtoffers om klacht in te dienen, zeker tegen iemand die jegens hen een machtspositie bekleedt.
Men kan niet verontwaardigd zijn over het aantal slachtoffers dat geen klacht indient en tegelijk de boodschap zenden dat het instituut niet voor hun rechten zou mogen opkomen. Het is net dankzij het werk van het instituut voor slachtoffers van elke rang of stand dat we deze aanpak laagdrempelig maken. Ik kan niet genoeg benadrukken hoe essentieel dit wel is.
Het is bij de aanvang van een dossier onmogelijk te voorspellen welk traject het dossier zal volgen. Vandaar dat bij het mandaat met een advocaat wordt gewerkt met afspraken over het uurtarief.
Het instituut kan geen informatie verstrekken geven over de vraag of de slachtoffers in een welbepaalde rechtszaak beschikken over een rechtsbijstandverzekering. Deze informatie valt immers onder het recht op privacy.
De aanpak wordt zo veel mogelijk financieel geoptimaliseerd, waarbij het instituut uiteraard altijd finaal de maatschappelijke meerwaarde van een zaak voor ogen poogt te houden. Daarbij wordt onder meer ook bekeken wat de mogelijkheden zijn via een vakbond of een rechtsbijstandverzekeraar.
Wanneer er in een zaak waarin het instituut optreedt een rechtsplegingsvergoeding wordt toegekend, ontvangt het instituut deze vergoeding.
Vanzelfsprekend worden de rekeningen van het instituut gecontroleerd door de raad van bestuur wanneer die de jaarrekeningen goedkeurt. Daarbij is ook de regeringscommissaris van Begroting betrokken. Tot slot wordt het instituut als overheidsinstelling ook jaarlijks gecontroleerd door het Rekenhof.
Ik ben het er dus inderdaad mee eens, mevrouw Jiroflée en mevrouw Van Hoof, dat de individuele belangen van slachtoffers inzake hun privacy te allen tijde beschermd moeten worden door het instituut en dat de nodige checks and balances moeten bestaan om het instituut dat op een correcte manier te laten doen, binnen de wet en via de raad van bestuur.
Ik steun het instituut ten volle in zijn bevoegdheid om in rechte op te treden en wens uitdrukkelijk mijn vertrouwen uit te spreken in mevrouw Stevens als adjunct-directeur. De aanvallen vanuit bepaalde partijen over haar persoon zijn onaanvaardbaar en laag-bij-de-gronds.
Sinds de start van de in Vlaanderen zeer gemediatiseerde zaak-De Pauw heeft het instituut geprobeerd om de slachtoffers in deze zaak zo goed mogelijk bij te staan, binnen de lijnen van zijn wettelijke opdracht. Er werd overigens naar aanleiding van deze zaak op verschillende manieren druk uitgeoefend op het instituut. Zo benaderde een lid van de vorige raad van bestuur ook rechtstreeks personeelsleden van het instituut om aan informatie te geraken via persoonlijke kanalen. Er bestaan nochtans duidelijke procedures, die lopen via de voorzitter van de raad van bestuur, om zaken op de agenda van de raad van bestuur te laten plaatsen. De directie liet het betrokken lid van de raad van bestuur weten dat dergelijke vragen via de voorzitter van de raad van bestuur gesteld moeten worden.
Op woensdag 24 februari 2021, dus nog steeds onder de vorige samenstelling van de raad van bestuur, kwam de werking van de juridische dienst van het instituut uitgebreid aan bod op de bijeenkomst van de raad van bestuur.
Daarbij kwamen uitgebreid alle aspecten aan bod die de laatste weken ook in het Parlement aan bod gekomen zijn. Er werd ook steeds gelet op het respecteren van de privacy van de bij de rechtszaken betrokken slachtoffers en/of burgerlijke partijen.
Mevrouw Jiroflée, wat de slachtoffers in de zaak-De Pauw betreft, heeft het instituut toen geprobeerd om de slachtoffers tegen de overweldigende media-aandacht te beschermen. Op donderdag 4 februari 2021 werd door een nieuwsdienst een reportage uitgezonden die beweerde een gedetailleerde reconstructie te zijn van de zaak-De Pauw. De journalist die instond voor de eindredactie van de bewuste reportage bracht tijdens het proces-De Pauw nog steeds verslag uit van de zaak. In die hoedanigheid bezorgde een persmedewerker van het instituut op woensdag 6 oktober deze journalist, op zijn eigen vraag, een mail waarin algemeen gekende elementen van de zaak werden opgelijst waarover door de nieuwsredactie in kwestie in het verleden al fouten waren gemaakt. Deze e-mail bevatte met andere woorden geen nieuwe informatie maar wilde eerdere foutieve verslaggeving corrigeren.
Op woensdag 14 oktober 2021 citeerde de advocaat van de verdediging tijdens zijn pleidooi letterlijk uit deze e-mail, in een poging om het zogenaamde complot van het instituut tegen zijn cliënt aan te tonen, alsof het instituut de slachtoffers zou hebben opgestookt. Ondanks een dringende vraag van het instituut aan de nieuwsredactie in kwestie, kon of wilde men geen antwoord bieden. Het is in die context, dus vanuit een grote bezorgdheid van het instituut over de journalistieke onafhankelijkheid van de journalisten die over de zaak in kwestie verslag uitbrachten, dat de directie van het instituut zich via e-mail tot de Vlaamse minister van Media richtte.
Niet zoals herhaaldelijk en foutief gesuggereerd werd met een vraag tot ingrijpen, maar wel met de vraag om van deze ervaring kennis te willen nemen en een advies te willen geven. De minister antwoordde enkele dagen later dat het instituut zich kan wenden tot de Raad voor de Journalistiek en, in het geval van het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs, tot de gerechtelijke instanties.
Hoewel er geenszins sprake is van intimidatie of beperking van de persvrijheid, heeft mevrouw Stevens aangegeven dat de directie in de toekomst niet meer op dezelfde manier zou reageren. Het was de eerste keer dat het instituut met een dergelijke zaak en met zo veel druk en aandacht werd geconfronteerd. Een klacht indienen bij de Raad voor de Journalistiek zou een betere reactie geweest zijn. Als de situatie zich zou herhalen, is dat ook wat de directie zou doen. Ik heb mevrouw Stevens dit zelf horen zeggen.
Tot op heden is er echter geen antwoord op de vraag hoe een e-mail gericht tot een journalist die actief verslag uitbracht van de zaak bijna onmiddellijk bij de advocaat van de verdediging belandde. Ondertussen hebben de nieuwsredactie en het instituut afgesproken om binnenkort rond de tafel te gaan zitten in de hoop het vertrouwen te herstellen.
Mevrouw Depoorter, het instituut heeft geen enkele rol gespeeld in de campagne 'Streep in het zand". Uw informatie op dat vlak is dus fout.
Met betrekking tot de capaciteit van het instituut op het vlak van communicatie, dient te worden vastgesteld dat het instituut zich al enige tijd in een moeilijke situatie bevindt. In 2021 waren slechts twee van de vier functies in de communicatiecel ingevuld, wat het instituut noopte om externe communicatiehulp in te schakelen.
Die overeenkomst loopt tot eind 2022 en werd geraamd op maximaal 70.000 euro. Daarnaast werd een overeenkomst afgesloten om op ad-hocbasis bijkomende versterking voor de communicatiedienst in te schakelen. De duurtijd van die overeenkomst bedroeg een jaar. Het ging om een bedrag van 30.000 euro. Intussen lopen de procedures om de open posities in te vullen, en dat is alvast voor een positie gelukt.
Het ging hier dus niet om opdrachten die enkel verband hielden met de zaak-De Pauw, maar over ondersteuning van alle communicatie-initiatieven van het instituut, bijvoorbeeld communicatie in verband met de onderzoeken of de aanbevelingen van het instituut en communicatie in verband met andere rechtszaken, enzovoort.
Het instituut hecht uiteraard veel belang aan transparantie en streeft de hoogste transparantie na binnen de wettelijke mogelijkheden. Als overheidsinstelling is het instituut ook onderworpen aan de wet op de openbaarheid van bestuur.
Voor de rechtszaken waarin het instituut optreedt, gelden er echter ook specifieke wettelijke beperkingen inzake de transparantie. De vragen naar openbaarmaking van de specifieke kosten in de zaak-De Pauw raken aan het beroepsgeheim van de advocaat en aan het vertrouwelijk karakter van de ondernemingsgegevens van het betrokken advocatenkantoor, in dit geval de uurloontarieven, die concurrentieel gevoelige informatie zijn.
Het instituut publiceert jaarlijks een jaarverslag. Daarin komen ook de rechtszaken aan bod waarin het instituut optreedt. Het jaarverslag wordt ook aan het Parlement bezorgd. Daarbij formuleert het instituut steeds het aanbod om het jaarverslag in kwestie, indien gewenst, in de commissie te komen toelichten. Vanzelfsprekend geldt dit aanbod ook vandaag nog steeds.
Voor mij staat het vast dat het instituut te allen tijde zijn wettelijke opdracht vervuld heeft, en dit onder hoge druk. Onze meningen over de uitkomst van de zaak-De Pauw kunnen verschillen, maar dit mag geen reden zijn het bestaan en de werking van het instituut in vraag te stellen.
Mevrouw Jiroflée, mevrouw Van Hoof, er gaat inderdaad bijkomende ondersteuning naar het instituut. Naast de bijkomende middelen voor bijvoorbeeld het nationaal actieplan tegen gendergerelateerd geweld is er een bijkomend budget voor de behandeling van juridische dossiers. Hiermee moeten slachtoffers van allerhande gendergerelateerde zaken, bijvoorbeeld ook transpersonen, personen op de werkvloer, enzovoort, verder ondersteund worden.
05.06 Barbara Pas (VB): Mevrouw de staatssecretaris, ik zal u bedanken voor uw lange antwoord, maar dat wil helaas niet zeggen dat ik op al mijn vragen een antwoord heb gekregen. Ik heb heel wat specifieke vragen over kosten gesteld. U hebt zich daarvan heel gemakkelijk afgemaakt, ondanks de openbaarheid van bestuur, waarnaar u zelf verwijst, mevrouw de staatssecretaris, zeggende dat de uurloontarieven en erelonen onder beroepsgeheim zouden vallen of een vertrouwelijk karakter zouden hebben. Als zelfs de advocaten zich vragen stellen bij de grond waarop dit geheim zou worden gehouden, stel ik mij daarbij ook zeer ernstige vragen. Ik had van u meer transparantie op dat vlak verwacht en een antwoord op de vragen die ik zo concreet mogelijk heb gesteld en lang genoeg op voorhand aan u hebt doorgestuurd.
Collega's, ik ben het ermee eens dat in principe dat Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen waardevol is voor onze samenleving. Toen het in 2002 werd opgericht, kreeg het de opdracht om onderzoek te doen, advies te verlenen, informatie te verspreiden, klachten te behandelen, discriminatie op te sporen. Als ik mij niet vergis, heeft het daarvoor ondertussen 41 personeelsleden en 10 miljoen euro per jaar. Mochten die middelen efficiënt en effectief ingezet worden, op die belangrijke maatschappelijke opdrachten, zou onze samenleving daarmee erg gebaat zijn. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het aanpakken van zwangerschapsdiscriminatie op de werkvloer, het verzekeren van gelijk loon voor gelijk werk, het bestrijden van partnergeweld en dergelijke meer. Ik kan echter niet anders dan vaststellen dat dit niet is wat dit instituut in de praktijk doet.
De naam van het instituut zegt het zelf, het zou mannen- en vrouwenrechten moeten verdedigen. Ik stel vast dat het vandaag geen vrouwenrechten verdedigt, maar een specifieke ideologische invulling daarvan. Zeker de mannenrechten verdedigt het niet.
Mevrouw de staatssecretaris, een doelstelling van het instituut is een evenwichtige verdeling tussen vrouwen en mannen op de werkvloer. Het is wel heel opmerkelijk dat het instituut die doelstelling, dat evenwicht, niet toepast in zijn eigen werking. 80 % van de personeelsfuncties wordt ingevuld door vrouwen. En de huidige raad van bestuur, waarvan u zegt dat die onafhankelijk werkt en dat u slechts de voogdijminister bent, telt 14 stemgerechtigde leden, 1 daarvan is een man. Sinds de oprichting van dit instituut waren alle voorzitters van de raad van bestuur vrouwen.
Enige gelijkheid van mannen en vrouwen is daar ver te zoeken.
Ik stel op basis van een audit van het Rekenhof in 2019 vast dat overheidsmiddelen niet op een koosjere manier zijn gebruikt. Ik merk ook dat in de zaak-De Pauw overheidsmiddelen worden gebruikt om bevriende topadvocaten in te schakelen en een ideologische heksenjacht te ontketenen. Dat is niet de essentie waarvoor het instituut werd opgericht. Gelijkheid tussen mannen en vrouwen is een te belangrijke maatschappelijke opdracht, om aan dergelijke ideologische extremisten over te laten.
Ik heb het in mijn vraag al vermeld, maar ik wil het nog eens herhalen. Het is veelzeggend dat het instituut minstens 130.000 euro belastinggeld – een cijfer dat u niet hebt willen bevestigen, maar het zal in werkelijkheid wellicht nog hoger liggen – veil had voor de zaak-De Pauw, terwijl er zoveel andere slachtoffers zijn. Ik heb daarstraks verkrachtingen en andere zaken genoemd. Die slachtoffers hoeven op geen enkele steun te rekenen in procedures die hen aanbelangen.
U kan mijn woorden verdraaien door op te merken dat ik heb gevraagd wie een rechtsbijstandverzekering heeft. Dat interesseert mij niet. Mijn vraag ging over het principe. Als iemand een rechtsbijstandverzekering heeft, wordt dan het principe gehanteerd dat van de polishouder de rechtsplegingsvergoedingen worden teruggevorderd? Dat was mijn vraag.
Ik heb u ook niet gevraagd naar het oordeel van de rechters. Ik heb u gevraagd naar de objectieve criteria op basis waarvan duidelijk en transparant kan worden beslist in welke zaken en procedures het Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen optreedt. U moet er in uw hoedanigheid van voogdijminister op toezien dat de voorgestelde criteria niet leiden tot indirecte discriminatie, waarbij sommige slachtoffers niet worden bijgestaan en andere dan weer wel. U moet erop toezien dat ter zake evenmin een onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen.
Ik kan alleen maar vaststellen dat zulks vandaag in de praktijk niet gebeurt met het Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, waarin u een blindelings vertrouwen hebt. Mevrouw de staatssecretaris, om u daartoe aan te zetten en ook opdat u de werking van het instituut eens tegen het licht zou willen houden, zodat het objectief en zonder enige vorm van cliëntelisme het werk doet waarvoor het is opgericht, heb ik een motie van aanbeveling ingediend.
05.07 Kathleen Depoorter (N-VA): Mevrouw de staatssecretaris, u verwart een en ander in uw antwoord. Het maatschappelijke belang wordt uiteraard onderkend. Hoe belangrijk een bepaalde functie maatschappelijk ook is, financiële transparantie voor de besteding van belastingmiddelen is altijd noodzakelijk.
U sprak over de uitkomst van het proces. Over de inhoud zal ik me absoluut niet uitspreken. Mevrouw Van Peel volgt het dossier inhoudelijk. De opvolging van de financiële geldstromen en de openbareaanbestedingswet wil ik echter vandaag met u nog eens bespreken. Wat dat betreft, rijzen er namelijk ernstige vragen.
U hebt in uw antwoord duidelijk aangegeven dat de juridische procedure is toegelicht aan de raad van bestuur. Ik heb u al drie keer gevraagd om mij die toelichting te bezorgen. Ik vraag het nog eens en heb hiervoor ook een schriftelijke vraag ingediend.
U geeft ook aan hoe de dossiers worden opgesteld, waarbij een dossierbeheerder de aanstelling van een advocaat voorbereidt. Ik zal me zelfs niet uitspreken over de expertise van de advocaten in kwestie. Ook dat is mijn expertise niet. Wat echter heel bijzonder is, is dat in december 2017 de bepaalde advocaat al is opgetreden voor een van de slachtoffers en dat er in de periode tussen 2017 en 2019 bepaalde handelingen zijn gesteld. Ik heb ze u voorgelezen: adviezen, telefoongesprekken, vergoedingen, vergaderingen, bijstand bij verhoren, inzage in het strafdossier. U zegt hier dat de slachtoffers, gezien de wetgeving waaronder het instituut valt, geen bijdrage hoeven te betalen. Op welke openbare aanbesteding en op welke wet baseert u zich om die handelingen vóór 2019 te betalen? Dat is een factuele vraag, die u echt moet kunnen beantwoorden. Zo niet is hier echt wel een fout gebeurd.
Ook de vraag hoe de ereloontarieven werden bepaald, moet worden beantwoord. Uiteraard hoeft u niet te duiden wie een bijstandsverzekering heeft en wie niet, maar het is wel uw taak om te duiden hoeveel de overheid in totaal voor een dergelijke rechtspraak heeft betaald.
U verklaart vertrouwen te hebben in de adjunct-directie. Dat is uiteraard goed en zo hoort het ook, maar als staatssecretaris moet u hier met bewijzen kunnen komen. Wanneer ik u vragen stel over het verloop van de procedure, pakt u de journalisten aan. U legt niet uit hoe de procedure bij het instituut is verlopen, maar u wijst de journalisten met de vinger. Dat is geen factueel antwoord.
Mevrouw de staatssecretaris, in november stelde ik u de eerste vraag, in december de tweede. Op 5 januari komt er een interview in de pers. Op 10 januari is er een interview in De Afspraak, waarop de adjunct-directie aanwezig is. Op 11 januari dien ik, zoals met u afgesproken, de vraag in over de openbaarheid van bestuur, de verslagen van de raad van bestuur, de facturen, de betalingen en de bezoldigingen van de werknemers. Op 17 januari wordt – en ik heb dat vanochtend gecheckt door te bellen naar Cumuleo – aan Cumuleo aangegeven dat de bezoldiging van de adjunct-directie moet worden gewijzigd. Dat wordt ook meegedeeld aan het Rekenhof. Op 25 januari krijg ik het antwoord van het instituut dat mijn vragen zullen worden bekeken.
Mevrouw de staatssecretaris, ik geloof in goedheid en in toeval, maar ik wil van u vernemen hoe het komt dat dergelijke ingrepen nog wel in een paar weken kunnen gebeuren. Mijn vraag is heel eenvoudig. Wees daar transparant over. Een foutje, een foute inschatting, het kan allemaal gebeuren, maar ik krijg van u heel graag een antwoord op mijn schriftelijke vraag als u vandaag niet bereid bent om ze mondeling te beantwoorden. Dat is essentieel. Het betreft de directie van een autonome federale organisatie, die door de Staat wordt betaald en net zoals de politici hun bezoldigingen aan de griffie moeten aangeven.
Mijnheer de voorzitter, ik heb een suggestie. De staatssecretaris heeft gesuggereerd om het instituut uit te nodigen om het jaarverslag toe te lichten. Ik wil daarop heel graag ingaan.
Daarnaast heb ik de suggestie dat, als de kostprijs van het proces effectief onder het beroepsgeheim valt, de commissie het Rekenhof aanstelt om de factuele zaken met betrekking tot de geldstromen, die ik hier heb aangekaart, te onderzoeken.
De voorzitter: Mevrouw Depoorter, volgende dinsdag staat de regeling van de werkzaamheden op de agenda; ik stel voor dat u ons dan herinnert aan die twee suggesties.
05.08 Karin Jiroflée (Vooruit): Ik wil eerst mevrouw Pas geruststellen. Er zijn ook al mannen verdedigd door het instituut. De raad van bestuur is deze legislatuur ook genderevenwichtig samengesteld.
Het valt mij trouwens op dat een collega van het Vlaams Belang hier zegt dat grensoverschrijdend gedrag echt niet kan en dat geen kwartier later iemand anders van het Vlaams Belang zegt dat, als de vermoedelijke dader een bekende is, de slachtoffers gewoon pech hebben want dan mag de overheid daar niets aan doen.
05.09 Barbara Pas (VB): Dat heb ik helemaal niet gezegd. Ik weet niet op wie of wat u doelt. Graag verduidelijking, want ik heb dat niet gezegd.
05.10 Karin Jiroflée (Vooruit): Meer zelfs, ineens worden een heel aantal vragen gesteld over de financiering van het instituut. Er worden allerlei verdachtmakingen geuit ten aanzien van de personen die daar werken. Vooral vanuit de politiek onderneemt men pogingen om de zaak te beïnvloeden en het instituut te kortwieken. Er worden allerlei zaken op een hoop gegooid en dat alleen maar in de hoop dat een stukje van de modder zou blijven plakken.
Hetzelfde gebeurt door bepaalde media. De staatssecretaris heeft de historiek bijzonder goed geschetst. Er zijn ernstige vragen te stellen bij het feit dat de mail die aan een journalist wordt bezorgd, eindigt bij de advocaat van de tegenpartij en wordt gebruikt om de zaak in diskrediet te proberen te brengen.
De conclusie lijkt mij te zijn dat het instituut in deze zijn rol zo goed mogelijk heeft proberen te vervullen en zo goed mogelijk heeft proberen de slachtoffers te beschermen en geen vaandelvlucht heeft gepleegd wanneer er veel tegenwind kwam.
Mevrouw de staatssecretaris, wat u zei over de ongepaste interventie van een vorig lid van de raad van bestuur vind ik zeer zorgwekkend. Ook daar is het goed dat het instituut de privacy van de slachtoffers heeft beschermd, maar het kan niet dat leden van de raad van bestuur, die door de vorige regering zijn benoemd, zich laten inschakelen om vertrouwelijke informatie over het instituut te bemachtigen en door te spelen naar bepaalde politieke partijen en alle advocaten van de tegenpartij.
Het toont nog maar eens de weerstand aan waar de slachtoffers van grensoverschrijdend gedrag, geweld en misbruik heel vaak tegen moeten opboksen. Het toont nog eens het gevaar aan van ongelijke machtsverhoudingen en de noodzaak van een sterk en onafhankelijke instituut dat slachtoffers bijstaat.
Als de zaak vandaag zo geëscaleerd is, ligt dat niet aan het instituut, maar aan de daders. Daarover heb ik de collega's die voor mij hebben gerepliceerd helemaal niets horen zeggen.
05.11 Els Van Hoof (CD&V): Mevrouw de staatssecretaris, ik dank u voor het antwoord en ook omdat u het instituut volop steunt in de uitoefening van zijn taak, niet alleen in woorden maar ook in daden. Er wordt ook een budget aan gekoppeld, waarbij dit jaar in een verhoging wordt voorzien. U doet dat direct, maar ook indirect door het instituut te ondersteunen op het vlak van communicatie, wat tijdens dit proces niet altijd vlot verliep. Liesbet Stevens heeft op een bepaald moment ook gezegd dat ze te weinig ondersteuning hadden.
Ik heb ook wel het gevoel dat de vragen die vandaag worden gesteld over de financiële aspecten en de vragen naar transparantie de bedoeling hebben om het instituut te ondermijnen. Ik vind wel dat het instituut vandaag zijn rol vervult voor mannen en vrouwen. Mevrouw Jiroflée heeft ernaar verwezen. Dertig procent van de klachten komen van mannen. Het gaat dan bijvoorbeeld over het niet kunnen opnemen van het geboorteverlof, meer betalen bij een discotheek, over het feit dat men voor bepaalde functies niet wordt aangenomen. Dat is heel relevant. Men kijkt daarbij niet naar rang of stand.
Er lopen veertig procedures, zei de staatssecretaris. Het gaat over vrouwen die ontslagen werden. Een voorbeeld ging over een zwangere vrouw die als arbeidster werkt in een tuincentrum waar sproeistoffen worden gebruikt die gevaarlijk zijn voor de zwangerschap. Dat heeft een maatschappelijke meerwaarde omdat er misschien een structureel probleem is bij arbeidsters in tuincentra. Op die manier is de bal aan het rollen gegaan.
Dat geldt ook voor de zaak-Bart De Pauw. Daar is er ook duidelijk een maatschappelijke meerwaarde. Ik las in de krant dat de voorbije zes maanden maar liefst 7 % te maken heeft gehad met grensoverschrijdend gedrag, mannen of vrouwen. Dat is dus enorm relevant. Men out het gemakkelijker, dat bewijst ook het feit van de universiteiten dat vandaag in de actualiteit is. Dat betekent dat dit iets heeft losgemaakt. Het is gebeurd sinds MeToo, of men dat nu graag heeft of niet, in de cultuur, in de media, in de sport met de volleybalvrouwen. Men praat er gemakkelijker over. Da betekent ook dat men het gemakkelijker kan gaan bestrijden.
Dit geldt ook voor de zaak-Bart De Pauw, waarvan duidelijk de meerwaarde is bewezen. Dat heeft 130.000 euro gekost. Ik draai reeds lang mee als het gaat over Gelijke Kansen. Sensibiliseringscampagnes kosten ook heel veel geld. Dit heeft enorm sensibiliserend gewerkt. Het heeft enorm veel media-aandacht gehad. Dat is veel sterker dan een sensibiliseringscampagne, die ook enorm veel geld kost. Dat is het spijtige van de zaak.
Ik steun het instituut in de rol dat het heeft opgenomen. Ik vind het belangrijk dat wij het debat blijven voeren over de opdrachten. Ik vind echter niet dat wij de opdrachten van het instituut moeten ondermijnen. Het bestrijdt discriminatie en bevordert gelijkheid, daar sta ik meer dan 200 % achter en ik zal die rol ook blijven ondersteunen. Wij mogen echter geen debat uit de weg gaan, ook niet dit debat.
De voorzitter: Drie fracties die geen vragen hebben ingediend, kunnen nu het woord vragen.
Mevrouw Platteau krijgt het woord.
05.12 Eva Platteau (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, ik dank u om een toelichting te geven bij de wettelijke opdracht van het instituut, namelijk gendergelijkheid bevorderen en discriminatie en geweld op grond van geslacht bestrijden. Dat is een opdracht die ik uiteraard volledig steun.
Mevrouw Pas, u noemde daarnet adjunct-directeur Liesbet Stevens. Mevrouw Liesbet Stevens is een gerespecteerde professor seksueel strafrecht die heel veel expertise ter zake heeft. U brengt haar in diskrediet omdat zij zich ooit politiek geëngageerd heeft voor een politieke partij. Ik vind dat zeer laakbaar. Dat zou willen zeggen dat iedereen die zich ooit politiek geëngageerd heeft daarom geen expertise kan hebben in een bepaalde job, in een professionele context. Ik neem daarvan akte.
Mevrouw de staatssecretaris, u lichtte toe dat het verlenen van juridische bijstand aan slachtoffers een van middelen is die het instituut wettelijk kan inzetten. Het instituut heeft in de zaak-Bart De Pauw volledig gehandeld binnen zijn wettelijke bevoegdheid. U lichtte ook toe dat slechts in 1 % van de gevallen effectief een rechtszaak wordt opgestart met het slachtoffer. U gaf toelichting bij de criteria die daarvoor gehanteerd worden: de ernst van de feiten, de omvang van de problematiek, de maatschappelijke impact, de mogelijke precedentwaarde, de bescherming van de belangen van niet-geïdentificeerde slachtoffers. Het is heel duidelijk dat die criteria in deze zaak aanwezig waren en dat dit een zaak was met grote maatschappelijke relevantie die in het bredere kader van MeToo in de audiovisuele sector past, zoals mevrouw Van Hoof ook zei.
Wij kennen allemaal de uitspraak van de rechter waartegen de heer Bart De Pauw trouwens niet in beroep is gegaan. Wij weten allemaal dat de slachtoffers enorm veel moed hebben gehad om die moedige getuigenissen af te leggen. Mevrouw Jiroflée verwees ook naar de mediastorm waarin deze vrouwen terecht zijn gekomen, met de negatieve reacties die zij kregen in de media en vooral ook op sociale media, waar iedereen heel snel zijn oordeel klaar heeft. Deze slachtoffers verdienen onze steun absoluut.
Collega's van N-VA en Vlaams Belang, wat wil u eigenlijk? Er wordt vaak gezegd dat slachtoffers van grensoverschrijdend gedrag maar klacht moeten indienen of dat vrouwen niet genoeg aangifte doen. Als ze dan gesteund worden door een openbare instelling, dan valt u die instelling aan. Die slachtoffers moeten er maar alleen voor staan. Dat is een zeer vreemd standpunt.
Gezien de omvang van de zaak en de grote maatschappelijke relevantie en impact is het terecht dat het instituut zijn rol heeft gespeeld. Het heeft die rol op een correcte wijze ingevuld. Het heeft zijn maatschappelijke meerwaarde in deze zaak zeker bewezen. We moeten wel de feiten respecteren en de zaak niet omdraaien. Het openbaar ministerie heeft het onderzoek opgestart, het hele proces is zeker niet in gang gezet door het instituut.
U verwijst ook naar het jaarverslag van het instituut, dat aan het Parlement wordt overgezonden. Het is een goede suggestie om het instituut uit te nodigen in de commissie om het jaarverslag toe te lichten. Ik ben zeker vragende partij. Ik ben ook blij te horen dat er bijkomende budgettaire ondersteuning zal komen. Het instituut krijgt nu 1.000 klachten per jaar en dat is het topje van de ijsberg. Het is zeker nodig om het instituut verder te ondersteunen.
Ik hoor hier een pleidooi van het Vlaams Belang voor quota in raden van bestuur. Ik wist niet dat het Vlaams Belang pleit voor quota en positieve discriminatie inzake gendergelijkheid.
05.13 Barbara Pas (VB): Ik heb niet gepleit voor quota.
05.14 Eva Platteau (Ecolo-Groen): Een derde van de leden van de raad van bestuur is een man en de directeur is al sinds 2016 een man. Bovendien komt 30 % van de klachten op dit moment van mannen. De feiten doen er voor sommige collega's niet toe en ze zullen zich altijd verzetten tegen mensenrechtenorganisaties. De Ecolo-Groenfractie heeft daar een totaal andere visie op. Ik heb een eenvoudige motie ingediend.
De voorzitter:
Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Barbara Pas en luidt als volgt:
"De Kamer,
gehoord de interpellatie van mevrouw Barbara Pas
en het antwoord van de staatssecretaris voor Gendergelijkheid, Gelijke Kansen en Diversiteit, toegevoegd aan de minister van Mobiliteit,
-
overwegende dat het lnstituut voor de Gelijkheid van Mannen en Vrouwen het
blijkbaar aangewezen vond om, zelfs zonder openbare aanbesteding, onder meer de
advocatenkosten te betalen voor de vrouwen die zich burgerlijke partij stelden
in de zaak De Pauw;
- dat er
tal van zaken zijn waarbij vrouwen (en mannen) het slachtoffer zijn van
stalking, grensoverschrijdend gedrag en seksuele misdrijven, waarin het
instituut niet tussenkomt;
- dat het
allesbehalve opgaat dat het lnstituut voor de Gelijkheid van Mannen en Vrouwen
arbitrair en 'à la tête du client' kan bepalen in welke gevallen ze meent te
moeten optreden in een procedure (al dan niet) in rechte;
- dat
hierdoor niet alleen de indruk wordt gewekt dat sommige slachtoffers
belangrijker zijn dan andere slachtoffers, maar tevens de objectiviteit,
geloofwaardigheid en zelfs de bestaansreden van het lnstituut in twijfel kan
worden getrokken, te meer op die manier het instituut verworden is tot een
Instituut van Ongelijkheid van Mannen en Vrouwen;
vraagt de regering
- objectieve criteria te bepalen op grond waarvan duidelijk en transparant kan besloten worden in welke zaken en procedures het lnstituut voor de Gelijkheid van Mannen en Vrouwen tussenkomt;
- erop toe te zien dat de voorgestelde criteria niet leiden tot (indirecte) discriminatie, waarbij sommige slachtoffers niet zouden worden bijgestaan, en anderen dan weer wel, en er evenmin een onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen;
- op regelmatige basis, en met alle transparantie, meermaals per jaar de werking van het instituut tegen het licht te houden, zodat ze objectief en zonder enige vorm van cliëntelisme het werk kan doen waarvoor ze is opgericht."
Une motion de recommandation a été déposée par Mme Barbara Pas et est libellée comme suit:
"La Chambre,
ayant entendu l'interpellation de Mme Barbara Pas
et la réponse de la secrétaire d'État à l'Égalité des genres, à l'Égalité des chances et à la Diversité, adjointe au ministre de la Mobilité,
- considérant que l'Institut pour l'égalité des femmes et des hommes a
apparemment jugé judicieux de prendre notamment en charge les honoraires
d'avocat des femmes qui se sont constituées partie civile dans l'affaire
De Pauw, et ce sans même avoir procédé à une adjudication publique;
- considérant qu'il existe de nombreux dossiers de harcèlement, de
comportements inappropriés et d’infractions sexuelles dont sont victimes des
femmes (et des hommes), dans lesquels l'Institut n'intervient pas;
- considérant qu'il est tout sauf vrai que l'Institut pour l'égalité
des femmes et des hommes peut arbitrairement et 'à la tête du client'
déterminer dans quels cas il considère devoir intervenir dans une procédure en
justice (ou non);
- considérant qu’une telle attitude donne non seulement l'impression
que certaines victimes sont plus importantes que d'autres, mais peut également
remettre en cause l'objectivité, la crédibilité et même la raison d'être de
l'Institut, d’autant plus qu’en agissant de la sorte il s’est mué en un
institut pour l'Inégalité des femmes et des hommes;
demande au gouvernement
- de définir des
critères objectifs sur la base desquels il peut être décidé de manière claire
et transparente dans quels dossiers et procédures l'Institut pour l'égalité des
femmes et des hommes intervient;
- de veiller à ce
que les critères proposés ne conduisent pas à une discrimination (indirecte)
entre certaines victimes qui ne seraient pas assistées et d'autres qui le
seraient, ni à une distinction entre les hommes et les femmes;
- d’examiner régulièrement, en toute transparence et plusieurs fois par an le fonctionnement de l'Institut, de sorte qu'il puisse accomplir le travail pour lequel il a été créé de manière objective et sans aucune forme de clientélisme."
Une motion
pure et simple a été déposée par Mme Eva Platteau.
Een
eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Eva Platteau.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.
- Nabil Boukili à Annelies Verlinden (Intérieur et Réformes institutionnelles) sur "Les CPVS surchargés" (55023850C)
- Maria Vindevoghel à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Le délai dans lequel une plainte peut être déposée auprès d'un CPVS" (55024235C)
- Nabil Boukili aan Annelies Verlinden (Binnenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen) over "De overbevraagde ZSG's" (55023850C)
- Maria Vindevoghel aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "De periode na de feiten om een klacht neer te leggen bij een ZSG" (55024235C)
06.01 Maria Vindevoghel (PVDA-PTB): Ik hoorde de getuigenis van een vrouw die klacht wilde indienen na het slachtoffer te zijn geworden van seksueel geweld. Ze ging daarvoor naar het Zorgcentrum na Seksueel Geweld of ZSG in Brussel. Daar werd ze echter doorverwezen naar het politiebureau, aangezien de feiten meer dan een maand oud waren. Op de site van het ZSG in Gent staat dan weer dat slachtoffers rechtstreeks kunnen langskomen en onmiddellijk zorg kunnen genieten als de feiten minder dan een week geleden plaatsvonden. Als ze meer dan een week geleden plaatsvonden, moeten ze wel een afspraak maken, maar kunnen ze nog steeds een klacht indienen. Wij zijn vragende partij voor die zorgcentra. Het is een goed systeem want het verlaagt de drempel voor slachtoffers om aangifte te doen. Daarom moeten we ze zo toegankelijk mogelijk maken.
Zijn er algemene richtlijnen over de diensten die slachtoffers kunnen krijgen in de ZSG in verhouding tot de verstreken tijd na de feiten?
Wat zijn de regels over het indienen van klachten in de ZSG, in het bijzonder wat betreft de na de feiten verstreken tijd? Op basis waarvan worden die tijdslimieten vastgelegd?
De bestaande ZSG ontvangen veel klachten. Worden de periodes om aangifte te doen beperkter gehouden vanwege problemen met de capaciteit en de middelen?
06.02 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le président, madame la secrétaire d'État, vous savez sans doute plus que moi toutes les difficultés que l'on peut rencontrer quand on subit des violences sexuelles quand on est une femme, surtout quand on sait que dans une grande partie des cas, si on veut porter plainte, ce n'est pas pris en considération. C'est classé sans suite. Et même si on arrive à aller au bout de la procédure, il y a seulement 1 % des agresseurs ou violeurs qui sont condamnés. Cela pousse les victimes à ne pas prendre au sérieux la prise en main de leur situation.
Il y a par ailleurs les CPVS qui effectuent un travail remarquable sur le terrain. Ils accompagnent ces victimes notamment dans ces procédures pour leur donner le courage de mener ce combat-là. Cela a donné des résultats importants sur le terrain.
Une fois qu'on a subi des violences sexuelles, il faut du temps pour avoir le courage d'aller faire la démarche, notamment pour se rendre au CPVS. Il faut prendre le temps pour avoir la force psychologique de mener ce combat.
Quand on arrive au centre de prise en charge, après toutes ces réflexions et que la prise en charge est refusée suite à un dépassement du délai, je suis étonné. Depuis quand existe-t-il des délais pour être pris en charge par ces centres? Cela est-il exact? Je suis allé vérifier sur le site du CPVS après avoir reçu un témoignage. Il y est indiqué qu'après un mois, on ne peut plus prendre l'affaire en charge car il y a un manque de personnel et que le centre est surchargé.
Madame la secrétaire d'État, confirmez-vous ces informations?
Pourquoi existe-t-il un délai? Il est scandaleux d'avoir mis en place ce type de limitation! Dans l'affirmative, que comptez-vous faire pour remédier à cette situation?
Le président: Monsieur Boukili, je vous remercie Je précise que cette question avait été adressée à la ministre Verlinden avant d'être renvoyée vers notre commission.
06.03 Sarah Schlitz, secrétaire d'État: Monsieur Boukili, mevrouw Vindevoghel, comme vous le savez, les CPVS fournissent un accueil pluridisciplinaire et sont accessibles 24h/24 et 7 jours/7. Les CPVS de Charleroi et d'Anvers, qui sont les deux derniers à avoir été ouverts en 2021, ont déjà accueilli 140 victimes à la date du 31 décembre dernier. Je le vois comme une bonne nouvelle, puisque cela signifie que les victimes trouvent rapidement le chemin de ces centres peu après leur ouverture.
En tout cas, je puis vous dire, monsieur Boukili, que toutes les victimes qui se sont présentées dans un CPVS ont été prises en charge. Toutes les victimes! Les centres sont bien occupés, mais aucun ne témoigne d'une saturation.
Een ZSG is rechtstreeks bereikbaar voor alle slachtoffers van seksueel geweld. Hoe sneller een slachtoffer bij een zorgcentrum aanklopt, hoe meer medische nazorg op het zorgcentrum kan verleend worden, zoals bijvoorbeeld noodanticonceptie. De periode van zeven dagen werd afgebakend omdat een forensisch onderzoek in principe tot maximaal zeven dagen na de feiten mogelijk is.
Wanneer een slachtoffer van niet-acuut seksueel geweld zich op een zorgcentrum aanmeldt, beoordeelt de forensische verpleegkundige aan de hand van een medisch protocol welke medische zorgen aan het slachtoffer kunnen worden aangeboden. Iemand die naar een ZSG komt, zal altijd worden verwelkomd en er zal altijd naar haar of hem worden geluisterd, ook al zijn de feiten meer dan een maand oud.
Quand une victime adulte de violences sexuelles aiguës décide de porter plainte, un inspecteur des mœurs se rend au CPVS dans lequel la victime se trouve pour mener un entretien qui est filmé. Pour les victimes de violences sexuelles non aiguës, un rendez-vous peut être pris au CPVS ou dans un commissariat de police. Au sein d'un commissariat, cet entretien sera mené par un policier ayant reçu une formation d'inspecteur des mœurs ou, à tout le moins, par un policier ayant une expérience dans la prise en charge des victimes de violences sexuelles. Si les faits remontent à plus d'un mois, il est préférable d'appeler le CPVS pour fixer un rendez-vous. La victime sera accueillie, écoutée et les besoins en termes de soins médicaux et psychologiques seront examinés. La prise en charge n'est pas la même que lorsqu'il s'agit d'une prise en charge dans les sept jours. La victime sera réorientée vers d'autres organisations qui pourront véritablement répondre à ses besoins et un rendez-vous avec la police peut être pris pour déposer une plainte.
Un accompagnement psychologique est proposé à toutes les victimes qui se rendent dans un CPVS. Cet accompagnement peut se faire soit au CPVS soit dans une autre structure qui sera plus proche de leur domicile étant donné qu'aujourd'hui, en Belgique, il n'existe que cinq CPVS et qu'ils ne sont donc pas forcément à proximité direct du lieu de vie de la victime. Il est parfois plus commode pour elle de trouver un soutien psychologique plus près de son domicile. La victime a accès à 20 séances gratuites chez le psychologue.
Pour permettre un accueil optimal des victimes, je travaille actuellement à l'optimisation des CPVS actuels. Par exemple, le CPVS de Bruxelles va être agrandi et les locaux de celui de Liège vont être modifiés prochainement. Je travaille aussi, comme vous le savez, à l'ouverture de nouveaux centres. Ces actions sont complémentaires au Plan d'action national de lutte contre les violences de genre qui comprend de nombreuses mesures à la fois pour optimiser les CPVS mais aussi pour prévenir et protéger les victimes de violences sexuelles.
Je vous remercie.
06.04 Maria Vindevoghel (PVDA-PTB): Mevrouw de staatssecretaris, wat ik niet begrijp is dat de persoon die wij hebben gehoord effectief is doorverwezen naar de politie. U zegt echter dat iedereen in de ZSG's wordt ontvangen en geholpen, maar dat verschilt van het verhaal dat we hebben gehoord. Op de site staat dat mensen na een bepaalde periode niet meer naar het zorgcentrum kunnen gaan. Ik vind dat eigenaardig en we vinden dat het heel laagdrempelig moet zijn. Het is al niet gemakkelijk voor de mensen en we vinden bijgevolg dat er geen limiet mag worden gelegd op de tijd waarin zij zich tot een zorgcentrum kunnen wenden.
Ik ben blij dat u een uitbreiding aankondigt in Brussel. Wij wisten inderdaad dat het te klein is, dat te veel mensen zich er aanmelden. Dat is dus een goede zaak. Wel vinden we dat de toegankelijkheid er altijd moet zijn en dat er geen tijdslimieten op mogen staan.
06.05 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le président, madame la secrétaire d'État, le témoignage que j'ai reçu n'a pas été inventé.
Vous dites que tout le monde est accueilli. Mais tel n'est pas le cas. Après plus d'un mois, le CPVS ne peut pas prendre en charge. Il oriente vers d'autres structures moins efficaces et moins adaptées. Vous le savez d'ailleurs très bien. Comme vous l'avez dit vous-même, quand ceux d'Anvers et de Charleroi ont été ouverts, ils ont directement été remplis. Le besoin est donc criant.
Face à cette situation, bien que vous teniez des propos contraires à la réalité sur le terrain en disant que tout le monde est pris en charge, force est de constater que les CPVS sont largement insuffisants.
Vous dites que vous travaillez à leur élargissement et à la création d'autres CPVS. Mais on se trouve aujourd'hui dans une situation d'urgence. Ainsi, par exemple, depuis l'affaire d'Ixelles, la création d'un CPVS, dans cette commune, a fait l'objet de revendications. Il s'agit d'un quartier étudiant dans lequel plusieurs agressions de ce genre ont encore eu lieu depuis cette affaire. Pourtant, il n'existe toujours pas de centre dans ce quartier. À un moment donné, il faut pouvoir réagir par rapport aux besoins.
Je m'attentais à ce que vous me disiez que tout allait être mis en œuvre pour régler le problème. Mais vous dites qu'il n'y a pas de problème, ce qui est plus inquiétant.
L'incident est clos.
- Kathleen Depoorter aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "Het IGVM en de financiële gevolgen van de nieuwe samenwerking met andere instellingen" (55024130C)
- Valerie Van Peel aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "De evaluatie van de ZSG's" (55024216C)
- Kathleen Depoorter aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "Het IGVM en de financiële gevolgen van de nieuwe samenwerking met andere instellingen" (55024237C)
- Kathleen Depoorter à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Les conséquences financières de la nouvelle coopération de l'IEFH avec d'autres institutions" (55024130C)
- Valerie Van Peel à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "L'évaluation des CPVS" (55024216C)
- Kathleen Depoorter à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Les conséquences financières de la nouvelle coopération de l'IEFH avec d'autres institutions" (55024237C)
07.01 Kathleen Depoorter (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, de vraag die ik hier stel, is zeer eenvoudig. Ze hangt samen met mijn onderzoek naar financiële transparantie en naar respect voor de wet op de openbare aanbestedingen. Ik heb namelijk vernomen dat de samenwerking die nu loopt tussen het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen en de UGent stopgezet zou zijn. Kunt u mij dat bevestigen? Is dat gebeurd op basis van een evaluatie? Is de raad van bestuur daarover ingelicht?
In de plaats zou er een aanbesteding uitgeschreven zijn – althans, dat vermoed of hoop ik – naar het NICC, het Nationaal Instituut voor Criminologie en Criminalistiek. Werd de raad van bestuur hierover ingelicht? Heeft de raad deze beslissing bekrachtigd? Graag kreeg ik ook het overzicht van de beslissingsboom die hiervoor gehanteerd is, de criteria op basis waarvan het NICC is geselecteerd en de conformiteit met de wet op de openbare aanbestedingen. Welke marktconsultatie is er gebeurd? Wat zijn de scores van de andere kandidaten? Is dit meegedeeld aan de raad van bestuur? Welke werkafspraken stonden er in die aanbesteding? Over welke bedragen gaat het?
07.02 Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik heb ongeveer dezelfde vragen, maar met een andere insteek. Er is mij immers hetzelfde ter ore gekomen. Ik ben echt geschrokken. Het gaat over de evaluatie van de zorgcentra waar we het daarjuist over hadden en waarvan de hele commissie, net als ik trouwens, een grote fan is. Die evaluatie is altijd gebeurd in nauwe samenwerking met het ICRH en ook met Ines Keygnaert, die daaraan verbonden is.
Die laatste is niet zomaar iemand, zij is docente seksuele en reproductieve gezondheid alsook hoofd van het Gender & Violence Team, dat de onderzoekslijnen rond seksueel en gendergerelateerd geweld, schadelijke culturele praktijken en seksuele en reproductieve gezondheid van migranten en andere kwetsbare groepen uitvoert.
Zij heeft sinds 2006 verschillende onderzoeksprojecten gecoördineerd, heel wat beleidsrichtlijnen, interventie- en vormingshandboeken uitgewerkt. Bovendien en zeer belangrijk, ze stond onder meer ook in voor het wetenschappelijk evaluatierapport pilootproject Zorgcentra na Seksueel Geweld (ZSG).
Ik verneem ook dat het instituut deze evaluatie zal weghalen van het team van Keygnaert en zal toewijzen aan het NICC, zonder enige openbare aanbesteding of motivering. Ik heb daar bedenkingen bij. Wat is de motivatie om een dergelijke evaluatie weg te halen van een team dat daar al zo lang verantwoordelijk voor is, en overigens mooi werk levert? Dat is jarenlange expertise weggooien. Ik wil graag weten op basis van welke reden de beslissing is ingegeven om dit toe te vertrouwen aan het NICC. Het valt me namelijk op dat zaken nogal makkelijk bij het NICC belanden.
Graag wat toelichting daarbij, mevrouw de staatssecretaris.
07.03 Staatssecretaris Sarah Schlitz: Eind december 2021 liep de overeenkomst af betreffende de samenwerking met UGent ICRH rond de ZSG, die jaarlijks afgelost werd en waarbij voor het UGent ICRH een belangrijke rol was weggelegd tijdens de pilootfase. Ik dank het ICRH overigens voor de bijdrage die het heeft geleverd.
Inmiddels zitten we in de fase van de structurele inbedding van de zorgcentra in het nationaal beleid tegen seksueel geweld. Ter ondersteuning van dit proces zijn mijn diensten op zoek gegaan naar een duurzame aanpak van de rapportage en een kwantitatieve diepgaande analyse van de door de zorgcentra geregistreerde gegevens.
Met het oog op een langetermijnvisie heb ik ervoor gekozen om hiervoor samen te werken met het NICC, een federale instantie die jarenlange ervaring en expertise heeft ontwikkeld, onder meer in wetenschappelijk onderzoek en data-analyse rond seksueel geweld, forensisch onderzoek en het verzamelen van sporen van seksuele misdrijven.
Die samenwerking gebeurt met toepassing van artikel 30, 2 van de wet van 2016 inzake overheidsopdrachten. De overeenkomst van samenwerking met het NICC werd goedgekeurd door de raad van bestuur en de regeringscommissaris van het instituut. Deze samenwerking kost het instituut 80.000 euro per jaar. Het budget voor deze overeenkomst ligt met andere woorden lager dan wat in de jaarlijkse overeenkomst met de UGent ICHR werd voorzien.
Het NICC zal bovendien extra opdrachten uitvoeren, waaronder een grondige analyse van de geregistreerde variabelen. Op basis van die elementen ben ik ervan overtuigd dat het een goed beslissing is om die overeenkomst met het NICC aan te gaan.
07.04 Kathleen Depoorter (N-VA): Mevrouw de staatssecretaris, dit is nu echt nieuwe politieke cultuur: ik vind iets goed en ik bepaal.
Mevrouw de staatssecretaris, ik merk op dat de wet op de overheidsopdrachten er is om willekeur tegen te gaan. U mag dan wel een achterpoortje vinden, maar dat is geen degelijk bestuur.
Ik dring er opnieuw op aan om transparant te zijn, indien u au sérieux wil worden genomen, wat daarnet moeilijk was, omdat u het verkeerde antwoord op de verkeerde vraag had. Indien u effectief uw woorden van transparantie kracht wil bijzetten, zorg er dan voor dat u met een marktconsultatie werkt en dat u die consultatie kan mededelen aan het Parlement. Daarna kan u uw motivering staven over uw 'keuze', een woord dat u hier net hebt gebruikt.
07.05 Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, ik moet toegeven dat hier iets niet helemaal klopt en dat een en ander ruikt naar achterliggende motivaties, die u hier niet hebt verteld.
Het is tof dat u het ICRH en mevrouw Keygnaert bedankt in uw antwoord. Dat zal denkelijk niet voldoende zijn voor haar. Indien ik het goed heb begrepen, zijn zij zelf gepakt, zonder dat zij van iets afweten.
Ik weet één zaak heel goed. Dat is dat de opvolging en alle zaken die u hier vernoemt en die zouden moeten gebeuren, wel degelijk gebeurden door de UGent.
De reden waarom die omslag er meteen komt, gewoon omdat u van mening bent dat het NICC dat beter zou doen, overtuigt mij niet ten gronde.
Een en ander wordt echter waarschijnlijk alweer vervolgd.
L'incident est clos.
- Maria Vindevoghel aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "Het nationale actieplan tegen racisme" (55024250C)
- Sophie Rohonyi aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "Het interfederaal actieplan tegen racisme" (55025101C)
- Maria Vindevoghel à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Le plan d'action national contre le racisme" (55024250C)
- Sophie Rohonyi à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Le plan d’action interfédéral contre le racisme" (55025101C)
08.01 Maria Vindevoghel (PVDA-PTB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, het nationaal actieplan tegen racisme moest eigenlijk klaar zijn op de twintigste verjaardag van de Conferentie van Durban, maar die deadline is ondertussen verstreken. In uw beleidsnota lazen wij vervolgens dat het plan afgerond zou zijn in de loop van het najaar van 2021. Bij de bespreking van uw beleidsnota hoorden wij uiteindelijk dat u hoopt dat het plan in 2022 kan worden goedgekeurd.
Ondertussen zetten racisme, discriminatie en geweld in onze samenleving zich voort. Naar onze mening kan het actieplan er dus niet vroeg genoeg komen.
Mevrouw de staatssecretaris, hoever staat het met dat nationaal actieplan? Verbindt u zich aan een deadline? De datum van 21 maart nadert.
08.02 Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le président, étant donné que mes questions rejoignent en grande partie celles de ma collègue, je vais renvoyer à ma question telle que déposée.
"Monsieur le
président, madame la secrétaire d’État, voici plus de 20 ans que les
gouvernements successifs nous promettent un plan d’action interfédéral de lutte
contre le racisme. C’est également l’un de vos engagements.
En mars 2021, vous rappeliez que l’objectif
était d’aboutir d’ici fin 2021 avec des propositions concrètes élaborées au
sein de la conférence interministérielle chargée de la lutte contre le racisme.
En juin dernier, je vous interrogeais sur
l’avancement de ce plan. Vous me répondiez ceci : “Je veux que ce plan soit mis
en place d'ici la fin de l'année. Mes collègues de la CIM partagent ce
sentiment d'urgence (...) et nous discutons déjà de propositions concrètes de
textes au niveau politique”.
Je vous demandais par ailleurs si la lenteur
des travaux était due à la présence des trois Régions au sein de la Conférence
interministérielle, avec les différentes visions de l’intégration que celles-ci
présentent, ce à quoi vous confirmiez qu’effectivement, le processus
d’élaboration est interfédéral et participatif, ce qui demande du temps.
Nous sommes aujourd’hui en février 2022
et je n’ai eu vent d’aucun plan, malgré tout le sentiment d’urgence que vous
partagiez et les propositions concrètes qui étaient sur la table en juin
dernier. C’est d’autant plus inquiétant que l’accord de gouvernement contient
lui-même la nécessité que ce plan soit entouré par un calendrier de mise en
œuvre.
En conséquence, madame la secrétaire d’État, quel est l’état d’avancement du plan d’action national de lutte contre le racisme? Pourriez-vous avancer une date estimative de clôture des travaux? Les divergences de visions de la notion d’intégration entre les Régions retardent-elles effectivement l’élaboration de ce plan? Comment expliquez-vous le retard au niveau de la finalisation et de la mise en place du plan au regard d’un timing que vous avez pourtant vous-même annoncé? Où en sont les propositions concrètes de textes politiques que vous aviez annoncées en juin dernier?"
08.03 Sarah Schlitz, secrétaire d'État: Monsieur le président, madame Vindevoghel, madame Rohonyi, je vous remercie pour vos questions. Plus de vingt ans après la Conférence de Durban, comme vous venez de le souligner, la Belgique avance enfin sur ce dossier. Cependant, étant donné la nature interfédérale de ce plan, le processus d'adoption est long et fastidieux.
En effet, bien que je salue l'implication des différents acteurs politiques à la mise en place d'un plan ambitieux de lutte contre le racisme, je constate également que différentes sensibilités politiques s'expriment. Le processus de finalisation qui sera aussi l'expression de ces différentes sensibilités nécessite donc plus de temps que ce qui est initialement prévu.
Wat het technisch gedeelte van het plan betreft, zijn de verschillende werkgroepen momenteel klaar met de omzetting van de strategische doelstellingen, die in de startnota van 25 september 2020 zijn bepaald in concrete acties.
Je tiens aussi à souligner l'implication de la société civile dans la création de ce plan. La participation des associations de terrain me tient à cœur et c'est pour moi fondamental qu'elles aient été associées. Des négociations politiques sont en cours pour déterminer la structure finale du plan. Une fois que toutes les propositions de textes auront été validées, nous l'adopterons dans son ensemble.
Comme prévu dans l'accord de gouvernement, un calendrier des mises en œuvre des différentes mesures fera partie intégrante du plan. Vous comprendrez que cette échéance ne dépend pas de moi seule. Sachez que je continue à travailler ardemment en étroite collaboration avec tous les gouvernements du pays afin de voir aboutir ce processus.
Mijn wens is natuurlijk dat er snel een interfederaal plan komt.
08.04 Maria Vindevoghel (PVDA-PTB): Mevrouw de staatssecretaris, racisme en discriminatie zijn uiteraard grote problemen. België is op dat vlak niet de beste leerling. Wij hadden dus gehoopt dat we in het kader van 21 maart, de internationale dag tegen het racisme, een plan zouden kunnen aankondigen aan de vele organisaties ter zake. Ik ben ontgoocheld dat u nog geen deadline kan vastleggen. We hopen van harte dat dit er zo snel mogelijk komt.
08.05 Sophie Rohonyi (DéFI): Merci madame la secrétaire d'État pour votre réponse. Tout d'abord, je tenais à saluer votre volontarisme dans ce dossier pour répondre à ce problème structurel qu'est le racisme et pour avoir fait participer la société civile à ce processus. J'aimerais toutefois préciser qu'Unia avait aussi souligné l'importance de faire participer les académiques à l'élaboration de ce plan, et ce à toutes les étapes-clés de son élaboration. Cependant, je demeure inquiète quant au retard pris pour traduire vos paroles en actes. Je pense que les meilleures intentions n'ont de valeur que si elles sont mises en pratique.
Votre accord de gouvernement, par rapport à ce plan d'action interfédéral contre le racisme, était très clair. Il parlait d'un plan tourné vers l'avenir, avec des objectifs mesurables et un calendrier de mise en œuvre mais aussi une définition concrète des responsabilités. Il prévoyait aussi que les ressources nécessaires devaient être garanties pour chaque action. Aujourd'hui, la question demeure entière quant à savoir ce qui bloque.
Vous avez évoqué des sensibilités politiques différentes. On ne sait toujours pas sur quoi. Sur le contenu en tant que tel? Sur quelles mesures? Ce blocage s'observe-t-il au niveau du financement des mesures? Pourtant, on sait que ce financement concrétise la faisabilité et donc la praticabilité de ces mêmes mesures. La question reste entière et je me permets de le regretter. Je ne peux que vous encourager à poursuivre vos efforts et à convaincre vos partenaires autour de la table.
Enfin, je me permets d'attirer votre attention sur la nécessité d'accompagner ce plan d'un organe de suivi de sa mise en œuvre. C'est, là aussi, une demande importante d'Unia. Qui assurera ce rôle? Sera-ce un organisme ad hoc ou la commission d'évaluation des lois antiracisme, qui fournit déjà aujourd'hui un important travail?
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
09 Vraag van Maria Vindevoghel aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "De financiering van Unia" (55024251C)
09 Question de Maria Vindevoghel à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Le financement d'Unia" (55024251C)
09.01 Maria Vindevoghel (PVDA-PTB): Mevrouw de staatssecretaris, de begroting 2022 voorziet in een stijging met 1,1 miljoen voor Unia. Wij hebben de mensen van Unia op 19 januari in het Parlement ontvangen en zij hebben toelichting gegeven bij hun werking. Wij hebben ook gevraagd naar de financiering. Zij gaven enkele kanttekeningen aan.
Ten eerste is het relatief dat het budget structureel is. Opdat het dat echt zou zijn, moet het zijn ingebed in de basisdotatie van Unia. Dat lijkt niet zo te zijn. Ten tweede wordt het bedrag niet geïndexeerd, in tegenstelling tot de basisdotatie. Tegelijk werd Unia een lineaire besparing opgelegd, die neerkomt op 90.000 tot 150.000 euro minder voor Unia.
Waarom hebt u er niet voor gekozen om de basisfinanciering van Unia op te trekken en die mee te nemen in de basisdotatie?
Wat denkt u van de stelling van Unia dat de lineaire besparing niet wettig zou zijn?
Hoe verloopt het overleg tussen het kabinet en Unia, waarnaar zij hebben verwezen?
09.02 Staatssecretaris Sarah Schlitz: De verhoging voor Unia was gebaseerd op budgetten die beschikbaar waren via het budget voor nieuwe initiatieven dat door de ministerraad van 20 oktober 2021 was gevalideerd. Die nieuwe vergoedingen werden opgenomen in de begrotingskennisgeving bij de opstelling van de initiële begroting voor 2022.
Op de eerste bladzijde van de begrotingskennisgeving wordt duidelijk gesteld dat alle bedragen structureel zijn, tenzij anders vermeld. Voor Unia zijn deze nieuwe bedragen inderdaad structureel.
Op de ministerraad van 23 oktober 2020 is besloten lineaire besparingen door te voeren voor alle federale overheidsdiensten en overheidsinstellingen die federale financiering ontvangen. Op dit moment zijn er besprekingen aan de gang tussen het kabinet van de staatssecretaris voor Begroting, mijn kabinet en Unia om de mogelijkheid te onderzoeken dit besluit niet toe te passen, zodat Unia kan worden geïmmuniseerd, gelet op de zeer specifieke aard van deze instelling, met name via de samenwerkingsovereenkomst waarin de regels voor de financiering zijn vastgelegd. Het definitieve besluit wordt verwacht voor de volgende begrotingscontrole.
U merkt, mevrouw Vindevoghel, dat ik al het mogelijke probeer te doen om Unia op gepaste wijze te ondersteunen.
09.03 Maria Vindevoghel (PVDA-PTB): Mevrouw de staatssecretaris, ik neem aan dat u er inderdaad alles aan wil doen en nu wij die mensen hier gehoord hebben, weten wij maar al te goed hoe belangrijk zij zijn als mensenrechtenorganisatie, met het oog op de grote problemen inzake discriminatie.
Zij hebben met heel veel voorbeelden aangetoond hoe noodzakelijk zij zijn. Daarom moeten zij ook genoeg middelen hebben om discriminatie en ongelijkheid aan te pakken. Ik hoop in elk geval dat die besparing er niet komt en dat Unia de middelen behoudt die het moet hebben.
L'incident est clos.
10 Vraag van Maria Vindevoghel aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "Grensoverschrijdend gedrag in de showbusiness" (55024338C)
10 Question de Maria Vindevoghel à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Les comportements inappropriés dans le milieu du spectacle" (55024338C)
10.01 Maria Vindevoghel (PVDA-PTB): Mevrouw de staatssecretaris, ik verwijs naar de schriftelijke versie van mijn vraag.
Verkrachting,
betasting, ongewenste seksuele berichten en andere vormen van seksueel geweld
en grensoverschrijdend gedrag. Dat kwam allemaal aan het licht in de
documentaire die het youtube-kanaal BOOS maakte over The Voice of Holland. Deze
onthullingen maakten onmiddellijk veel los bij de bevolking en de media. Het
doet ons terugdenken aan de MeToo beweging. Die kreeg ook een belangrijke
impuls door de onthullingen van
grensoverschrijdend gedrag in de showbusiness van de VS.
Mijn vraag aan
u:
- Welke
maatregelen neemt u reeds om grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld te
bestrijden in de domeinen van de showbusiness en de media?
- Plant u nog
verdere maatregelen te nemen in deze domeinen?
10.02 Staatssecretaris Sarah Schlitz: Mevrouw Vindevoghel, de MeToobeweging, de getuigenissen op sociale media en documentaires zoals in BOOS tonen de omvang van gendergerelateerd geweld, in het bijzonder geweld tegen vrouwen. De feiten illustreren dat iedereen getroffen kan worden, ongeacht de sociale klasse, gender, beroep of kleding.
De Gemeenschappen zijn bevoegd inzake de media. Het nationaal actieplan (NAP) gendergerelateerd geweld is gebaseerd op de plannen van de deelstaten en vormt hier een aanvulling op. Ik heb daarin het begrip van de openbare ruimte uitgebreid tot alle voor het publiek toegankelijke ruimten en plaatsen. Seksisme in de openbare ruimte wordt maar al te vaak gereduceerd tot straatintimidatie, maar de openbare ruimte duidt op zowel een afgebakende fysieke plek als op plaatsen voor sociale interactie. Bijgevolg slaat het begrip ook op online feiten of media.
In het bijzonder hebben we ons ertoe verbonden openbare en private initiatieven ter bestrijding van seksuele intimidatie in de openbare ruimte te identificeren en die via een register toegankelijk te maken. Inzake geweld online werk ik aan een federaal plan voor de bestrijding van digitaal seksueel geweld in samenwerking met de bevoegde ministers. Dat plan zal voorzien in een samenwerking met telecom- en socialemediabedrijven in de strijd tegen seksueel geweld online. Ik ben ook van plan om de wet van 2014 te evalueren, die tot doel heeft seksisme in de openbare ruimte te bestrijden.
Hopelijk worden die acties hefbomen voor een goede samenwerking op alle domeinen, in dit geval ook met de ministers van Media van de deelstaten.
10.03 Maria Vindevoghel (PVDA-PTB): Mevrouw de staatssecretaris, er moet inderdaad nog veel gebeuren en ik ben blij met de initiatieven, die u zult nemen. In de Nederlandstalige pers doet de fictiereeks Twee zomers van Tom Lenaerts opnieuw stof opwaaien. Ook vandaag stelt men opnieuw vast hoe men dat soort geweld onderschat, ten bewijze het interview met Tom Lenaerts in De Standaard vandaag, die de verkrachtingsscène in de fictiereeks heel sterk relativeert, zeggende dat het niet zwart-wit mag worden gesteld, maar een beetje grijs. We blijven botsen op het probleem dat dergelijk geweld niet ernstig wordt genomen. Ik verwacht toch wel iets van uw initiatieven.
L'incident est clos.
11 Vraag van Maria Vindevoghel aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "De middelen voor de opleiding van het medisch personeel" (55024453C)
11 Question de Maria Vindevoghel à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Les moyens pour la formation du personnel médical" (55024453C)
11.01 Maria Vindevoghel (PVDA-PTB): Mevrouw de staatssecretaris, in uw beleidsnota schrijft u over het belang van de opleiding van medisch personeel om op een correcte manier te kunnen omgaan met intrafamiliaal geweld, huiselijk geweld en vrouwelijke genitale verminking. Ook in uw nationaal actieplan (NAP) tegen gendergerelateerd geweld benadrukt u terecht het belang hiervan en stelt u in sleutelmaatregel 51 dat u de opleiding van medisch personeel zult versterken.
Zowel bij de bespreking van uw beleidsnota als bij de gedachtewisseling over uw nationaal actieplan stelde mijn partij een vraag die tot op heden onbeantwoord is gebleven. Bij de kolom voor de budgettaire impact van maatregel 51 lezen we: budget oké. Wij begrijpen echter niet op welke manier dit budget oké is. Als we de budgetten van gezondheid erbij nemen, lezen we namelijk dat er op de opleiding van medisch personeel 15 % wordt bespaard, met als enige verklaring: lineaire besparing.
Op welke manier zal sleutelmaatregel 51 worden gefinancierd, mevrouw de staatssecretaris?
11.02 Staatssecretaris Sarah Schlitz: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Vindevoghel, in het NAP gaat veel aandacht naar de opleiding van alle professionele sectoren die in contact komen met slachtoffers. Voor mij is dit een essentiële kwestie als wij gendergerelateerd geweld doeltreffend en duurzaam willen bestrijden. Het is duidelijk dat die instrumenten ook op de medische beroepen zullen worden gericht.
De uitvoering van de maatregelen van het NAP is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken beleidsverantwoordelijken. Het NAP vermeldt de ministers of staatssecretarissen die betrokken zijn bij de uitvoering van elke maatregel.
Als ik terugkom op maatregel 51, kunt u in het NAP lezen dat dit een engagement van de minister van Volksgezondheid betreft. Zijn engagement heeft zowel betrekking op de uitvoering als op de financiering van de maatregel. Daarom nodig ik u uit mijn collega te bevragen over de verdere details van zijn aanpak. Ik zal erop toezien dat deze en de andere maatregelen uit het NAP adequaat worden uitgevoerd.
11.03 Maria Vindevoghel (PVDA-PTB): Mevrouw de staatssecretaris, de bal wordt van de ene naar de andere gespeeld. Dit gaat wel om een lineaire besparing van 15%, zoals vermeld in de budgetten van Gezondheid. Als we doen wat u zegt, vrees ik dat een besparing daar een probleem zal vormen. Dan zijn dat woorden en geen daden voor de aanpak ter zake. We zullen daarover blijven tussenkomen, ook bij de minister van Gezondheid. Het klopt niet met uw beloftes om daar iets aan te doen als er tegelijk ook een lineaire besparing is voor het medisch personeel.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 55024529C van mevrouw Safai wordt uitgesteld.
- Karin Jiroflée aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "De aanpak van intrafamiliaal geweld" (55024531C)
- Séverine de Laveleye aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "Het onderzoek van het Comité P inzake de bejegening van slachtoffers van intrafamiliaal geweld" (55024851C)
- Chanelle Bonaventure aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "Het opvolgingsrapport van het Comité P over de bejegening van slachtoffers van intrafamiliaal geweld" (55025052C)
- Karin Jiroflée à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "La lutte contre les violences intrafamiliales" (55024531C)
- Séverine de Laveleye à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "L'enquête du Comité P sur l'accueil des victimes de violences intrafamiliales" (55024851C)
- Chanelle Bonaventure à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Le rapport de suivi du Comité P sur la prise en charge des victimes de violences intrafamiliales" (55025052C)
12.01 Karin Jiroflée (Vooruit): Mevrouw de staatssecretaris, op donderdag 20 januari 2022 verscheen op de website van het Comité P het opvolgingsonderzoek naar de opvang van slachtoffers van intrafamiliaal geweld. Het rapport schetst een overzicht van de hulp en begeleiding bij elke stap van de procedure die slachtoffers van intrafamiliaal geweld doorlopen wanneer zij zich aanmelden bij de politie. Hoewel het rapport een aantal heel duidelijke positieve evoluties schetst in het proces, is er ook nog significant ruimte voor verbetering.
De meest trieste passage in het rapport is bijvoorbeeld een beschrijving van één commissariaat waar alle slachtoffers van intrafamiliaal geweld worden weggestuurd, tenzij zij aan het onthaal eerst al een medisch attest kunnen voorleggen. Dat is uiteraard compleet tegen de procedure en een ernstige miskenning van het slachtoffer. Ook in andere stappen van de procedure lijkt inzicht in het proces en in de situatie van het slachtoffer soms te ontbreken en vertaalt het bestaande opleidingsaanbod zich onvoldoende in een betere begeleiding.
Wel wordt de samenwerking met de Zorgcentra na Seksueel Geweld als positief omschreven en aangestipt als iets wat de begeleiding van slachtoffers verder kan verbeteren. Dat is uiteraard heel fijn nieuws. Wij weten ook allemaal dat er tegen eind 2022 een zorgcentrum actief zal zijn in elke provincie.
Mevrouw de staatssecretaris, hebt u kennis kunnen nemen van het rapport van het Comité P over de aanpak van het intrafamiliaal geweld? Hoe beoordeelt u dat rapport?
Beaamt u dat de Zorgcentra na Seksueel Geweld een grotere bijdrage kunnen leveren aan een beter onthaal en een betere begeleiding van slachtoffers van seksueel geweld? Ik meen dat dit het geval is. Kunnen er uit de werking van de bestaande zorgcentra reeds conclusies worden getrokken over de samenwerking met de politie en over hoe die samenwerking kan worden verbeterd? Dat lijkt ons immers een cruciaal punt, zeker na het lezen van het rapport van het Comité P.
Zijn er andere maatregelen die u naar aanleiding van het rapport wil treffen of zou kunnen treffen?
12.02 Séverine de Laveleye (Ecolo-Groen): Madame la secrétaire d'État, nous avons récemment pu prendre connaissance des conclusions d’une enquête menée entre février 2019 et juin 2020 par le Comité P, relative à l’accueil des victimes de violences intrafamiliales dans les zones de police locale. Cette enquête fait suite aux recommandations émises en 2015 par ce même Comité et visant à améliorer l’accueil de ces victimes et en établit l’état des lieux.
Les nouvelles conclusions ne sont pas davantage réjouissantes: absence de policier de référence dans nos zones de police, refus d’acter certaines plaintes, manque flagrant de formation et de sensibilisation, mauvaise collaboration entre la police et les acteurs externes, etc. Parmi les recommandations du rapport 2022, figure la nécessité d’améliorer la formation des policiers et de les sensibiliser à cette question, ainsi que de systématiser la collaboration avec les acteurs externes spécialisés en faisant appliquer à la lettre les circulaires ministérielles.
Votre plan de lutte contre les violences basées sur le genre 2021-2025 cible assez clairement ces enjeux. De plus, la proposition de résolution sur la lutte contre les violences intrafamiliales, qui fut débattue à la Chambre voici quelques mois, comportait plusieurs pistes relatives à l'accueil dans les zones de police.
Madame la secrétaire d'État, quelles seront vos priorités et quel sera le timing d'exécution des priorités du PAN visant à l'amélioration de l'accueil des victimes de violences intrafamiliales par la police? En collaboration avec la ministre de l'Intérieur, comment allez-vous appliquer les recommandations émises par le Comité P?
12.03 Chanelle Bonaventure (PS): Monsieur le président, madame la secrétaire d'État, le Comité P a rendu public son rapport de suivi sur la prise en charge des victimes de violences intrafamiliales. Comme l'a rappelé Mme de Laveleye, l'étude initiale avait été publiée en 2015. Un nouveau travail d'analyse a été fait entre février 2019 et juin 2020. Il compile les résultats de 23 interviews menées avec des membres des services de police et 12 avec des acteurs spécialisés dans ce domaine.
Les constats dressés sont interpellants. Ainsi, le degré de formation interroge. Du fait de la liberté laissée d'y participer ou non, la formation continue en la matière n'est que rarement suivie.
Autre problème: l'obligation pour les zones de désigner un référent pour les violences intrafamiliales n'est pas toujours appliquée.
Enfin, en certains endroits, comme l'a rappelé ma collègue Mme Jiroflée, le simple fait de déposer plainte est difficile. De ce point de vue, on ne peut s'empêcher de songer aux accusations lancées il y a quelques mois à l'égard d'un barman du cimetière d'Ixelles et dont nous apprenions la semaine dernière qu'il n'avait, à ce stade, toujours pas été auditionné.
J'ai déjà interpellé la ministre de l'Intérieur. À cette occasion, elle m'a rappelé que des mesures avaient été fixées dans le plan d'action national contre les violences de genre, adopté récemment, lequel prévoit par ailleurs une commission de surveillance qui en assure le suivi.
Madame la secrétaire d'État, avez-vous pris connaissance des recommandations émises par le Comité P dans son rapport? Comment envisagez-vous la réponse à y apporter, sur la base notamment du plan d'action nationale?
La commission de surveillance et/ou le groupe de travail interdépartemental se sont-ils réunis dans le cadre de ce dossier? Dans l'affirmative, quels résultats ont donné la réunion? Je vous remercie.
12.04 Sarah Schlitz, secrétaire d'État: Mesdames les députées, j'ai bien entendu pris connaissance du rapport en question qui ne m'a pas surprise mais qui a vraiment renforcé ma conviction qu'il est essentiel et urgent d'avancer sur la question de la formation des professionnels en contact avec les victimes. Il faut savoir que c'est un axe important du plan de lutte contre les violences de genre auxquelles vous avez toutes les trois fait référence. Le fédéral, avant la publication de ce rapport, s'était déjà engagé à renforcer l'information, la sensibilisation et la formation du personnel policier à la nécessité d'un accueil adéquat et approprié des victimes de violences basées sur le genre afin d'éviter toute victimisation secondaire. Je pense qu'on peut vraiment reconnaître l'énorme pas en avant que cet engagement représente. Ce rapport montre à quel point il était nécessaire qu'il soit inscrit dans le plan qui a été adopté quelques mois auparavant.
Een hele reeks maatregelen in het plan beantwoordt dus aan de aanbevelingen van het rapport.
Le plan prévoit, par exemple, le développement, la poursuite et le renforcement de la formation de base et de la formation continue des services de police en matière de violences sexistes ainsi que la mise en œuvre de la COL 20/2020 qui concerne la revisite par les services de police des victimes de violences entre partenaires qui ont porté plainte.
Dans le cadre de la prise en charge policière de base, le plan prévoit que chaque policier doit pouvoir assurer l'accueil adapté des victimes de violences intrafamiliales et conjugales. Ces services doivent être disponibles 24 heures sur 24. Dans ce cadre, les zones de police s'engagent également à garantir le transfert vers les services spécialisés.
Dat zijn slechts enkele van de acties die in het actieplan zijn opgenomen. Ik zal nauwlettend toezien op de uitvoering van die acties, via het nieuwe monitoringsysteem dat ik heb uitgewerkt in het kader van het NAP. Ter herinnering geef ik mee dat mijn rol het coördineren van het NAP is.
La mise en œuvre des mesures du plan est placée sous la responsabilité individuelle ou conjointe de l'État fédéral et des entités fédérées. Le plan reprend, de manière précise pour chaque mesure, les ministres ou secrétaires d'État qui sont concernés par leur mise en œuvre. Le point sur l'état d'avancement de ces mesures sera fait au sein du groupe interdépartemental auquel participe le cabinet de la ministre Verlinden. Les collaborations durant le processus d'élaboration du plan ont été constructives et se poursuivront dans le cadre de la mise en œuvre du plan.
En ce qui concerne le suivi du rapport du Comité P, j'entends que vous avez déjà interrogé la ministre de l'Intérieur, et je pense donc que c'est essentiellement de son côté que le suivi doit se faire. Je me coordonne bien entendu avec elle de manière privilégiée pour ces aspects.
Ik kom dan bij de zorgcentra. Alle zedeninspecteurs in de zorgcentra doorliepen een screening en volgden een specifieke opleiding van meerdere dagen. Per zorgcentrum wordt ervoor gezorgd dat er permanent een zedeninspecteur beschikbaar is voor slachtoffers die bij het centrum klacht wensen in te dienen. Deze werking en de multidisciplinaire en holistische samenwerking tussen de politie, het ziekenhuis en het parket worden zowel door de slachtoffers als door de betrokken actoren als zeer positief ervaren.
Pour conclure, je pense que nous sommes sur la bonne voie pour avancer, mais ce rapport montre qu'il reste du pain sur la planche.
12.05 Karin Jiroflée (Vooruit): Mevrouw de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord.
Ik ben het met u eens. Heel veel zaken lopen goed en u zit met het NAP echt op de goede weg. Ik hoop dat die samenwerking tussen de verschillende diensten steeds meer vorm zal krijgen.
Ik onthoud wat u zei over het ontwikkelen en versterken van de politieopleiding. Dat is echt een must. Uit het rapport van het Comité P blijkt heel duidelijk dat het op de meeste plaatsen goed gaat. De mensen die in de zorgcentra werken en ook de politie zijn heel goed bezig, maar er liggen wel nog een paar, geen rotte, maar toch achterblijvende appels in de mand. In die zin is het ontwikkelen en versterken van die opleiding bijzonder belangrijk.
Een tweede element dat voor ons heel belangrijk is, is het opnieuw contact opnemen nadat men met mensen heeft gepraat. Of zij klacht hebben ingediend of niet doet er niet toe, maar dat opnieuw contact nemen met de familie is bijzonder belangrijk.
Een derde belangrijk element is alertheid als er kinderen bij betrokken zijn. Of zij nu delen in de klappen of niet, kinderen zijn altijd het slachtoffer.
Het is dus bijzonder belangrijk dat de politie daar aandacht voor heeft. Ik was geschrokken toen ik het rapport las. Als mensen al een medisch attest moeten hebben vóór ze kunnen worden gehoord, dan vraag ik mij af of men zich op dat commissariaat ook maar één moment afvraagt of daar kinderen bij betrokken zijn of niet. Dat gaat mij aan het hart.
Die drie elementen zijn bijzonder belangrijk, maar ik weet dat u daaraan aandacht besteedt. Ik wens u veel succes met de verdere implementatie van het NAP en met de samenwerking met de verschillende actoren, met name de politie.
12.06 Séverine de Laveleye (Ecolo-Groen): Madame la secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse. De notre côté, ma collègue Julie Chanson a aussi interpellé la ministre de l'Intérieur. C'est venu assez vite après la sortie du rapport et la ministre de l'Intérieur a été assez méticuleuse et prudente. Elle a dit qu'elle venait d'en prendre connaissance et que cela nécessitait encore du temps pour affiner la réponse politique qu'elle pouvait faire sur ce plan.
Ceci étant, elle vous rejoint évidemment dans le constat que des efforts doivent être encore réalisés en termes de formation et de motivation des équipes de police. Je ne dois pas vous apprendre que nous avons déjà trois féminicides cette année, alors que nous sommes à peine au début du mois de février.
Je ne connais pas en détail tous les cas et je pense que tous les cas n'étaient pas connus de la police, mais on sait que c'est souvent le cas. On sait que la marge d'amélioration de la prise en charge et du suivi reste extrêmement importante. Pour moi qui siège au sein d'une zone de police en Région bruxelloise, je sais que davantage que la formation, j'ai l'impression qu'il faut parfois encore travailler sur la prise de conscience de la réalité des violences basées sur le genre dans les zones de police. Je ne dis pas du tout que les policiers sont tous mal formés ou pas conscients, mais cela constitue encore une réelle priorité. J'entends encore régulièrement les forces de police dire qu'elles ne peuvent pas gérer toutes les priorités en même temps. Cette priorité-là est centrale.
Je sais que le PAN la met en avant. La ministre de l'Intérieur sera attentive à suivre ces priorités. Je pense réellement qu'avec le gouvernement fédéral et avec la bonne volonté des entités fédérées, ce mouvement va gagner en importance dans les années à venir. Vous avez tout notre soutien pour continuer à mettre toute votre énergie sur ces priorités, y compris avec la police.
12.07 Chanelle Bonaventure (PS): Madame la secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse. J'ai axé ma question notamment sur la problématique de la formation, qui me tient à cœur. Mais j'aurais pu prendre bien d'autres exemples issus de ce rapport: la mauvaise utilisation ou l'absence d'utilisation des formulaires ad hoc, des problèmes de représentation, l'absence de connaissance des partenaires externes pouvant aider dans la situation rencontrée. Bien entendu, ces derniers problèmes découlent souvent de lacunes initiales observées en matière de formation.
Par ailleurs, si l'évolution entre 2015 et 2019-2020 n'est pas satisfaisante, la différence aujourd'hui est que nous disposons d'un outil depuis fin 2021, à savoir le plan que vous avez évoqué. Celui-ci doit nous permettre de franchir un cap décisif dans notre combat contre les violences fondées sur le genre. Je suis donc optimiste quant au fait que le prochain audit qui sera mené sur le sujet dans quelques années livrera de bien meilleurs résultats.
L'incident est clos.
13 Vraag van Tania De Jonge aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "De schaalnadelen waarmee kinderloze alleenstaanden worden geconfronteerd" (55024987C)
13 Question de Tania De Jonge à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Les désavantages d'échelle auxquels sont confrontés les isolés sans enfant" (55024987C)
13.01 Tania De Jonge (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, op 2 februari 2022 verscheen in Het Laatste Nieuws een artikel waarin arbeidseconoom Stijn Baert andermaal bevestigde wat al lang geweten is: de Belgische kinderloze single is binnen de OESO kampioen in het betalen van belastingen. Uit OESO-cijfers blijkt dat een alleenstaande werknemer zonder kinderen onderhevig is aan een belastingdruk van maar liefst 52 %. Van elke 100 euro die de betrokkene verdient, gaat er dus 52 euro naar de overheid. Wanneer die kinderloze single sterft, betalen diens erfgenamen bovendien torenhoge successierechten. Daarnaast kan een kinderloze vaak minder of helemaal geen beroep doen op bepaalde sociale voordelen.
In het algemeen worden kinderloze singles niet zozeer met juridische discriminaties, maar wel met schaalnadelen geconfronteerd. Onze fractie heeft daarom al herhaaldelijk de invoering van een singlereflex bepleit. Die moet verzekeren dat kinderloze singles bij de invoering van nieuwe beleidsmaatregelen niet onevenredig meer worden benadeeld dan huishoudens met kinderen.
Tijdens de bespreking van uw recentste beleidsnota erkende u dat, ik citeer uit het verslag: "singles inderdaad een schaalnadeel ervaren ten opzichte van mensen die een relatie hebben. Het inbouwen van een singlereflex in beleidsbeslissingen valt te overwegen." U gaf toen ook aan dat het alvast iets was dat u had aangekaart bij Unia.
Ik heb hierover enkele vragen voor u.
Welke concrete beleidsopdracht hebt u aan Unia gegeven met betrekking tot kinderloze singles?
Hebt u al werk gemaakt van een oplijsting van de schaalnadelen die kinderloze singles ervaren? Zo neen, zal dat op korte termijn gebeuren?
Zult u hierbij ook de deelstaten en lokale besturen betrekken, vermits het probleem van schaalnadelen zich ook op die beleidsniveaus voordoet?
Hebt u al werk gemaakt van de invoering van een singlereflex? Zo ja, welke acties hebt u ondernomen? Zo neen, wanneer zal dat gebeuren?
Op welke termijn wilt u naar buiten treden met concrete maatregelen die de schaalnadelen die kinderloze singles ervaren, helpen wegwerken?
Zult u de aanpak van de problematiek in een actieplan gieten?
13.02 Staatssecretaris Sarah Schlitz: Mevrouw De Jonge, de kwestie is mij zeer bekend, zoals ik in het verleden reeds aangaf.
Op 1 januari 2021 zijn er, volgens de statistieken van Statbel, in België bijna 1.800.000 alleenstaanden. Statbel vertelt ons ook dat er 500.000 eenoudergezinnen zijn, waarvan iets meer dan vier vijfde alleenstaande vrouwen met kinderen zijn. Ik wil geen blinde vlekken in het beleid tegen discriminatie. Momenteel kunnen de beschermende criteria burgerlijke staat of sociale afkomst van toepassing zijn op kinderloze ouders. Het evaluatieverslag over de huidige discriminatiewetgeving zal mij over enkele weken bereiken. In dat kader zal ik zeker ook analyseren welke verdere wetgevende initiatieven er met betrekking tot deze specifieke doelgroep kunnen plaatsvinden.
Problemen van discriminatie van alleenstaanden zonder kinderen, het zijn vragen die regelmatig door Unia worden aangepakt.
In verschillende studies heeft Unia de situatie van alleenstaanden onderzocht, bijvoorbeeld in de huisvestingsbarometer waaruit bleek dat het woningbestand niet gescheiden is, noch voor alleenstaanden noch voor gezinnen met kinderen.
Unia behandelt ook regelmatig klachten of interpellaties van alleenstaanden die, naast de toegang tot de huurmarkt, ook wijzen op het probleem van de toeslag die door bijna alle toeroperators aan alleenreizende personen wordt opgelegd en die volgens mij een vorm van discriminatie op basis van de burgerlijke staat is.
De bijkomende middelen die ik aan Unia toeken, zal de capaciteit verhogen om meldingen te ontvangen. Daarnaast komt er een tweede versie van het improving equality data collection in Belgium, een onderzoeksproject, uitgevoerd door Unia. Ik heb het centrum ook gevraagd om het criterium burgerlijke staat in overweging te nemen.
Ik wijs wel op het verschil tussen gevallen van wettelijke discriminatie waarvoor Unia bevoegd is en sociaal-economische nadelen in algemene zin. Fiscale verschillen worden vaak als voorbeeld genoemd. Dat zijn duidelijk transversale kwesties.
Ik nodig u uit om ook de andere federale, regionale, gemeenschappelijke of EU-ministers te bevragen die zich met deze kwestie bezig houden.
Ik zal zelf ook minister Van Peteghem contacteren met de vraag om dit met zijn diensten op te nemen en te bekijken op welke manier de burgerlijke staat in het fiscale beleid in beschouwing kan worden genomen en welke mechanismen de schaalnadelen kunnen wegwerken.
Ten slotte is het uiteraard ook aangewezen om waakzaam te blijven voor andere tendensen. Zo worden singles bijvoorbeeld ook geraakt door de individualisering van de rechten.
13.03 Tania De Jonge (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, ik heb begrepen dat u op basis van een aantal werkstukken een analyse zult maken om die discriminatie en vooral die schaalnadelen te vermijden, en dat u dat verder zult onderzoeken. Ik kijk dan ook uit naar de rapporten die daaruit zullen komen.
Wij moeten ons bewust zijn van die schaalnadelen. Singles moeten ook de huur van een woning alleen dragen, net als de energiekosten en dergelijke. Dat leidt in vele gevallen tot moeilijke situaties. Het is dus belangrijk om dat uitgebreid te onderzoeken en om de rapporten en onderzoeken van Unia op tafel te krijgen.
Ik vind het ook goed dat u contact zult opnemen met de verschillende collega's in de regering, zeker met minister Van Peteghem, die in deze materie ook de nodige onderzoeken moeten doen. Uiteraard moeten wij waakzaam blijven, daar sta ik volledig achter. Ik pleit er ook voor om met de verschillende Gewesten en Gemeenschappen rond de tafel te zitten om te bekijken of daar inspanningen kunnen gebeuren om die singlereflex in te bouwen in ons beleid.
L'incident est clos.
De voorzitter: De vragen nrs. 55025000C, 55025015C en 55025042C van de heer De Caluwé worden uitgesteld.
14 Question de Simon Moutquin à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Le racisme et les discriminations dans le sport" (55025020C)
14 Vraag van Simon Moutquin aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "Racisme en discriminatie in de sport" (55025020C)
14.01 Simon Moutquin (Ecolo-Groen): Monsieur le président, madame la secrétaire d’État, comme vous le savez, malheureusement, le sport et en particulier le foot est souvent le théâtre d’événements à caractère raciste et discriminatoire. Des propos racistes à l’encontre d’un coach comme à l'encontre de M. Kompany, il y a quelques semaines, des chants antisémites en décembre, des déclarations racistes d’un entraîneur d’athlétisme en novembre ou encore d'autres chants antisémites après un match de foot plus tôt dans l’année sont quelques exemples de faits racistes qu'on peut constater dans les stades.
Si après chaque incident des sanctions sont prises, elles sembleraient inefficaces, tout au plus symboliques.
Comptez-vous consacrer un volet spécifique au sport dans votre plan de lutte contre les inégalités et les discriminations? Quelles sont les mesures et sanctions que vous préconisez à ce sujet?
Vous disiez en décembre vouloir coopérer avec la Pro League à ce sujet. Avez-vous eu des avancées ou des rencontres?
Quels contacts avez-vous avec Mme la ministre Verlinden en la matière? Mais je suppose que certaines mesures de votre plan vont revenir sur ce point.
Vous déclariez également en décembre vouloir vous attaquer aux discours de haine des supporters. L’Angleterre a récemment annoncé vouloir sanctionner ces faits par une interdiction de stade allant jusqu’à dix ans. Que pensez-vous de cette mesure? Pourriez-vous la proposer à votre collègue Mme Verlinden?
14.02 Sarah Schlitz, secrétaire d'État: Monsieur Moutquin, je vous remercie pour votre question. Le plan d'action nationale contre le racisme, qui est en phase de finalisation, comprend un volet spécifique dédié à la lutte contre le racisme et à la promotion de la diversité dans le sport. Ce volet se décline en différents objectifs qui visent entre autres à améliorer le mécanisme de signalement, de reporting ou de traitement des faits de racisme dans le milieu du sport.
Le sport étant une compétence des entités fédérées, il appartiendra bien entendu à celles-ci de mettre en oeuvre les mesures qui sont prévues dans le plan.
Dès le lendemain des incidents racistes que vous avez évoqués, mon cabinet a pris contact avec la Pro League afin de mener des actions pour lutter contre le racisme et la discrimination dans le monde du football. La Pro League s'est d'emblée déclarée une alliée dans la lutte contre le racisme et a accueilli ma proposition avec enthousiasme. Simultanément, des contacts ont aussi été pris avec le cabinet Verlinden afin d'envisager les suites de cet incident en termes d'action politique. En ce qui concerne l'état d'avancement du projet avec la Pro League, des contacts sont en cours à un rythme soutenu. Les résultats de ces échanges arriveront prochainement.
Je vous rejoins tout à fait sur la nécessité de l'efficacité de ces mesures. J'ai donc d'emblée émis le souhait que ce projet s'ancre durablement dans la lutte contre le racisme dans le football, qu'il touche un large public et qu'il vise à changer en profondeur le comportement inacceptable de certains supporters. Pas "d'anti-racisme washing" dans les mesures que nous allons mettre en place ici. Je m'y engage!
14.03 Simon Moutquin (Ecolo-Groen): Merci, madame la secrétaire d'État. Je ne doute pas du tout de votre volonté d'action concrète. C'est bien cela qui guidera le plan. Je pense que l'indignation à la suite de faits racistes qui se répètent dans notre société ne peut plus suffire. Je compte sur vous et j'ai confiance en vous pour cela.
Un autre élément qui m'a fort frappé est que quand ces affaires étaient médiatisées, les auteurs justifiaient souvent leurs propos racistes en expliquant qu'ils avaient lieu en dehors d'un cadre raciste. Par exemple, dire que les noirs ont peur de coureurs de couleur blanche, selon l'auteur de ces propos, n'est pas raciste. Cela montre à quel point il y a aussi un travail de pédagogie à effectuer par rapport à ce qu'est le racisme. Je sais que votre cabinet est attentif à l'histoire de notre pays et sait à quel point le racisme est parfois ancré dans nos discours.
Het incident is gesloten.
- Simon Moutquin à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "L'agression transphobe au restaurant Drug Opera à Bruxelles" (55025022C)
- Patrick Prévot à Sarah Schlitz (Égalité des genres et Égalité des chances) sur "Les faits de discrimination transphobe et le plan d'action SOGIESC" (55025024C)
- Simon Moutquin aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "De transfobe agressie in het Brusselse restaurant Drug Opera" (55025022C)
- Patrick Prévot aan Sarah Schlitz (Gendergelijkheid en Kansengelijkheid) over "Transfobe discriminatie en het SOGIESC-actieplan" (55025024C)
15.01 Simon Moutquin (Ecolo-Groen): Madame la secrétaire d'État, vous avez communiqué sur ce sujet et je vous en remercie. Voici quelques jours, Haron Zaanan, un mannequin, influenceur et entrepreneur, a été invité à se couvrir ou à quitter un restaurant dans lequel il mangeait, car sa tenue – une magnifique robe par ailleurs – était jugée "inappropriée" par un serveur.
À la suite du tollé provoqué par la diffusion de la vidéo enregistrée, le restaurant s’est excusé en avançant plusieurs prétextes à l’intervention du serveur, comme les conditions hivernales – peut-être se ressentent-elles dans le restaurant? – ou le standing du restaurant. C'est un peu dommage de présenter des excuses pour justifier ensuite un comportement qui, malheureusement, n'est pas justifiable.
Pourtant, vu que d’autres clientes étaient vêtues de la même manière, il semblerait que la véritable raison de l’intervention du serveur était davantage liée à la personne qui portait la robe et non à la robe elle-même.
Malgré le fait que vous ayez marqué votre soutien et que je marque bien sûr mon soutien à Haron Zaanan, cet événement n’est pas un cas isolé. La transphobie est bien présente dans notre société et touche quotidiennement ce public, que ce soit dans l’horeca, au travail ou dans la scolarité.
La plupart de ces faits discriminatoires ou de ces agressions ne font jamais l'objet de buzz dans les médias mais ils constituent bien une réalité vécue par les victimes.
Madame la secrétaire d’État, la Maison Arc-en-ciel appelle à une meilleure information des établissements commerciaux sur le cadre légal en matière de genre et de discrimination. Je peux reposer ma question de manière écrite. Avez-vous des chiffres sur les agressions et discriminations transphobes ces dernières années? Quelles sont les avancées du gouvernement en matière de lutte contre la transphobie? Qu’en est-il du futur plan SOGIESC?
Je vous remercie pour vos réponses.
15.02 Patrick Prévot (PS): Madame la secrétaire d'État, je ne vais pas revenir très longuement sur ce nouvel acte transphobe inadmissible que vient de relater mon collègue Simon Moutquin. Les médias l'ont largement couvert et à raison. Haron Zaanan, c'est son nom, a été cette victime de ce nouvel acte transphobe, ce qui relance évidemment le débat sur ce phénomène. Haron Zaanan a notamment rencontré Philippe Close, le bourgmestre de Bruxelles mais également plus récemment Elio Di Rupo, ministre wallon, afin de discuter de la situation des LGBTQIA+ en Belgique.
Pour rappel, en 2020, l'Institut pour l'égalité des femmes et des hommes recensait 11 % de plaintes concernant des discriminations envers des personnes transgenres.
Malheureusement, l'histoire d'Haron Zaanan n'en est qu'une parmi tant d'autres qui, malheureusement, sont très souvent passées sous silence dans notre pays.
La nécessité de prendre des mesures concrètes pour lutter contre ce type de discriminations doit plus que jamais rester une priorité.
Madame la secrétaire d'État, comme vous le savez, le gouvernement bruxellois, par l'intermédiaire de sa secrétaire d'État Nawal Ben Hamou, vient d'adopter son plan d'inclusion des personnes LGBTQIA+. Ce sera ma première question: pourriez-vous m'indiquer où en est le plan d'action SOGIESC, pour lequel vous disiez vouloir aboutir cette année, et qui vise justement à intensifier la lutte contre les discriminations? Des concertations continuent-elles à être menées avec les entités fédérées dans ce cadre?
Comme vous l'indiquiez aussi, les priorités du futur plan devaient s'articuler autour des enjeux fédéraux, à savoir la sécurité, la santé et l'inclusivité. Des efforts dans ce cadre devraient être déployés, notamment pour améliorer le traitement des plaintes au niveau de la police.
Là aussi, et ce sera ma dernière question, pourriez-vous nous dire ce qu'il en des concertations menées avec vos collègues, la ministre Verlinden notamment, ainsi que le ministre Vandenbroucke, dans ce cadre très précis? Je vous remercie d'avance de vos réponses.
15.03 Sarah Schlitz, secrétaire d'État: Merci messieurs Moutquin et Prévot pour votre attention permanente à la lutte contre les LGBTQI phobies dans notre pays. Je partage également votre sentiment d'indignation face à l'injustice qu'a subie Haron Zaanan. C'est totalement inadmissible. La transphobie dans l'espace public est un fléau permanent. En 2021, l'Institut pour l'égalité des femmes et des hommes a publié l'enquête « YouToo? » menée auprès de 4 500 Belges. Les chiffres parlent d'eux-mêmes: 53 % des personnes transgenres interrogées rapportent avoir été victimes de violences physiques ou verbales dans l'espace public, et trois personnes sur quatre ne se rendent pas à la police après une agression. Nous le savons, le cas d'Haron est loin d'être un cas isolé. Ces violences arrivent dans toutes les villes et dans tous les secteurs de notre société.
En ce qui concerne le plan SOGIESC, le Conseil des ministres a approuvé en janvier la note de démarrage qui détermine, notamment, la méthodologie pour l'approbation du plan, et je prévois son adoption avant l'été. Ce plan se concentre sur les compétences du gouvernement fédéral, mais s'articulera bien entendu avec les autres plans d'action des entités fédérées, que je salue. Je tiens aussi à saluer l'adoption très récente du plan bruxellois.
Grâce aux nouveaux moyens débloqués pour l'égalité des chances par le gouvernement, la société civile sera renforcée afin de lui permettre de mener à bien ses missions indispensables de lutte contre les LGBT phobies. Les concertations avec le cabinet de la ministre Verlinden concernant les mesures d'accompagnement des personnes LGBTQI+ victimes de violence sont en cours.
Je tiens aussi à rappeler que les mesures de lutte contre les violences de genre qui sont prises dans le cadre du grand Plan national concernent aussi les publics LGBTQI+. Elles permettent de renforcer la sécurité, de lutter contre les violences sexuelles qu'elles peuvent subir ou contre le mauvais accueil qu'elles peuvent parfois recevoir de la part de certains professionnels, notamment, dans les commissariats, comme cela a été évoqué précédemment.
J'adopte toujours une approche intersectionnelle dans les politiques que je mène. Les plans déjà adoptés doivent donc se renforcer les uns les autres.
15.04 Simon Moutquin (Ecolo-Groen): Monsieur le président, madame la secrétaire d'État, votre réponse me ravit. Vous faites, selon moi, le bon constat. Il s'agit d'une violence qui existe dans de nombreux secteurs de la société.
J'ai entendu beaucoup de responsables politiques pointer du doigt le restaurant. Peux-être était-ce partiellement justifié, mais les raisons du phénomène transphobe sont structurelles. Quand on entend que ce sont d'autres clients du restaurant qui se sont plaints de la tenue du client dont question, on ne peut que constater que pointer du doigt une responsabilité n'est pas la solution, qu'il s'agit de phénomènes diffus dans la société auxquels il faut apporter de vraies réponses.
Financer et soutenir la société civile qui est en contact avec les personnes qui choisissent de s'exprimer par une sexualité ou un genre est vraiment la solution. Les LGBTQIA+phobies doivent mobiliser ce Parlement que ce soit dans le cadre de la commission de la Santé, de la commission des Relations extérieures ou de la commission de l'Intérieur avec Mme Verlinden. Tout un travail doit, en effet, être fait auprès de la police pour permettre le dépôt d'un plus grand nombre de plaintes et dans de meilleures conditions.
15.05 Patrick Prévot (PS): Madame la secrétaire d'État, je vous remercie pour vos réponses.
Au début de votre intervention, vous avez rappelé quelques chiffres. Quand nous les entendons, nous nous rendons compte que, malheureusement, le chemin est encore long. Malheureusement, ce nouvel épisode a fait l'actualité ces derniers jours, à la suite duquel un restaurant a été montré du doigt.
Le personnel de l'établissement en question s'est rendu coupable d'actes transphobes. Par ailleurs, il faut souligner l'attitude de certains clients qui se sont offusqués de la tenue vestimentaire d'Haron Zaanan. Plus que jamais, je considère que toutes les discriminations et violences physiques ou morales restent inacceptables et doivent être combattues, raison pour laquelle le plan d'action SOGIESC est attendu.
Je retiens comme information positive qu'il sera adopté l'été prochain. En tout cas, j'espère qu'il constituera un nouvel outil qui permettra de lutter contre toutes ces discriminations et qu'il sera doté de moyens contraignants, notamment à l'initiative de la ministre Verlinden, de sorte que de tels actes puissent être punis à due concurrence. J'espère également que lorsqu'ils le seront davantage, ils se répèteront moins, jusqu'à être complètement éradiqués.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 55025042C de M. Robby De Caluwé est reportée. La question n° 55025087C de Mme Els Van Hoof est transformée en question écrite. La question n° 55025105C de Mme Eva Platteau est reportée.
La réunion publique de commission est levée à 17 h 44.
De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 17.44 uur.