Commission de l'Intérieur, de la Sécurité, de la
Migration et des Matières administratives |
Commissie
voor Binnenlandse Zaken, Veiligheid, Migratie en Bestuurszaken |
du Mercredi 23 février 2022 Matin ______ |
van Woensdag 23 februari 2022 Voormiddag ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 11.07 uur en voorgezeten door de heer Ortwin Depoortere.
La réunion publique de commission est ouverte à 11 h 07 et présidée par M. Ortwin Depoortere.
De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.
Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.
01 Vraag van Peter Buysrogge aan Annelies Verlinden (Binnenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen) over "De aanwezigheid van extremisten bij betogingen" (55025043C)
01 Question de Peter Buysrogge à Annelies Verlinden (Intérieur et Réformes institutionnelles) sur "La présence d'extrémistes lors de manifestations" (55025043C)
01.01 Peter Buysrogge (N-VA): Mevrouw de minister, bij de uitgebreide bespreking van het dossier rond de betoging van 23 januari 2022 in onze commissie, onder andere met mijn collega, mevrouw Goethals, deelde u mee dat de inlichtingendiensten contacten onderhouden met buitenlandse inlichtingendiensten om goed geïnformeerd te zijn en bevestigde u dat de politie vooraf wist dat er risicogroepen zouden deelnemen. De aanwezigheid van links- en rechts-extremisten was dus allerminst een verrassing. Op 26 januari ondervroeg ik ook de minister van Justitie en zijn antwoord was toch enigszins anders. Vandaar dat ik wil terugkomen op wat de inlichtingen- en politiediensten precies wisten vóór de betoging.
De Veiligheid van de Staat heeft weet van de blackblocstrategie en maakt werk van een antwoord daarop. Ook het OCAD waarschuwde het Strategisch Comité voor Inlichtingen en Veiligheid vooraf al over de weerstand en polarisatie tegen de coronaregels.
Kunt u meedelen wat de politie vooraf wist over de deelname van risicogroepen? Om welke groepen ging het? Met welke inlichtingendiensten werd vooraf overlegd en wat kwam daaruit? Bevestigt u de aanwezigheid van gewelddadige links-extremisten in België, met een concentratie in Brussel, fenomeen zoals beschreven door de Veiligheid van de Staat? In hoeveel betogingen infiltreerden zij? Hoe vaak vormden ze een black bloc en ontketenden ze straatrellen?
Welke diensten zijn betrokken bij de Strategie Extremisme & Terrorisme? Wordt met hen overlegd voor de betogingen? Wat houdt die strategie precies in? Hoe worden de hybride bedreigingen bestreden, specifiek met betrekking tot corona?
Tot slot, welke beleidsmaatregelen zal de regering nemen om de opkomst van links- en rechts-extremisme en polarisatie tegen te gaan?
01.02 Minister Annelies Verlinden: Mijnheer Buysrogge, vooraf werd inderdaad via sociale media opgeroepen om deel te nemen aan de coronabetoging van Europeans United van 23 januari 2022. Die oproepen werden massaal gedeeld, zowel bij extreemrechtse als extreemlinkse groeperingen, bij voetbalsupporters en zelfs hooligans alsook op andere fora van antivaxers en coronamoeheid. Er was informatie voorhanden uit Frankrijk, Duitsland, Nederland en Zwitserland dat groeperingen zouden kunnen aansluiten bij de betoging in Brussel.
Uw tweede vraag over de inlichtingendiensten valt onder de bevoegdheid van mijn collega-minister van Justitie. Ik zal dus naar hem verwijzen voor het antwoord.
De aanwezigheid van vertegenwoordigers van het gewelddadige links-extremisme in ons land is niet nieuw. Het fenomeen, dat al enkele jaren bekend is, blijft wel relatief beperkt in omvang en is zeker niet van dezelfde grootteorde als een aantal andere fenomenen. Dat blijkt overigens ook uit de cijfers van de prioritair opgevolgde individuen in de gemeenschappelijke gegevensbank. Er is inderdaad sprake van een zekere maar niet van een volledige concentratie in Brussel.
Tijdens de demonstratie van 23 januari 2022 waren drie grote groepen verantwoordelijk voor het geweld. Het ging om een groep Franse anarchisten, Brusselse jongeren en de zogenaamde casuals, zijnde voetbalsupporters. Alle aanwezige bekende extreemrechtse groeperingen en individuen hebben vreedzaam betoogd. Er waren ook heel veel Nederlanders aanwezig. Dat zal verder worden opgevolgd door de politiediensten met de Nederlandse collega's, om de aanwezige groepen te identificeren en in te schatten inzake dreiging.
De blackbloctactiek, waarbij betogers zich in zwarte kledij uitdossen, zich onherkenbaar maken en zich beschermen tegen traangas, wordt soms door links-extremisten gebruikt om tijdens een demonstratie de confrontatie met de politie aan te gaan en baldadigheden te veroorzaken. In België lijkt het gebruik van die tactiek om de openbare orde te provoceren de voorbije jaren veeleer zeldzaam te zijn.
De partners die een rol hebben in de strategische nota Extremisme en Terrorisme zijn het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, het openbaar ministerie, de Veiligheid van de Staat, de Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid, de federale en de lokale politie, de FOD Buitenlandse Zaken, de FOD Binnenlandse Zaken en uiteraard ook het Nationaal Crisiscentrum. Bovendien zijn ook de Cel voor Financiële Informatieverwerking en de FOD Justitie betrokken. Ten slotte zijn ook de Vlaamse overheid, de Federatie Wallonië-Brussel, het Waalse Gewest, de Duitstalige Gemeenschap en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betrokken bij de opmaak van de strategische nota. De structuren uit het vroegere Plan R worden in de strategische nota bestendigd, wat hun belang aantoont in het licht van een holistische totaalaanpak van het fenomeen radicalisering, waar alle bevoegde actoren uit zowel de welzijns- als de veiligheids- en inlichtingensector zich gezamenlijk achter kunnen scharen. De strategie expliciteert dat alle vormen van radicalisering, extremisme en terrorisme, zowel religieus als ideologisch geïnspireerd, op een gelijke manier worden aangepakt, en dat via dezelfde opvolgingsstructuren en vanuit dezelfde strategie.
Ook nieuw is het belang van het concept van risicomanagement in het kader van de strijd tegen extremisme en terrorisme, waarbij in de eerste plaats actoren uit verschillende sectoren een zo fijnmazig mogelijk netwerk creëren om signalen van potentieel problematisch gedrag zo vroeg als mogelijk te detecteren. Geval per geval wordt er voor de problematische gevallen een traject op maat uitgestippeld, gekoppeld aan individueel bepaalde maatregelen, om op die manier de vastgestelde risico's te reduceren. De lokale taskforces, de lokale integrale veiligheidscellen, zijn en blijven in het idee van risicomanagement het multidisciplinaire overlegplatform bij uitstek, dat kan fungeren als zenuwcentrum voor de hele strategie.
Voor de bestrijding van hybride dreigingen moet een onderscheid worden gemaakt tussen de korte- en langetermijndoelstellingen. Op lange termijn kan via het platform 'hybride dreigingen' een continu bewustzijn bij de verschillende diensten worden gewaarborgd en wordt een interdepartementaal overleg gehouden om een geconsolideerd beeld van de hybride dreigingen tot stand te brengen.
Specifiek in het kader van de coronacrisis werd door het Nationaal Crisiscentrum, in samenwerking met de Belgische inlichtingen- en veiligheidsdiensten, een monitoring van de desinformatie georganiseerd. De ervaringen die werden opgedaan tijdens deze interdepartementale samenwerking moeten verder worden ingebed in zowel de taskforce Information Operations als de werkgroep StratCom bij de Strategie TER, om op een structurele manier met de verschillende partners verder te kunnen werken rond het thema.
De Strategie TER is het samenwerkingsmechanisme op federaal, deelstatelijk en lokaal niveau om extremisme aan te pakken. Dat gebeurt proactief, maar ook preventief en repressief, en is zeker gericht op sociale re-integratie. Die aanpak wordt toegepast op alle vormen van extremisme, waaronder ook het links- en rechts-extremisme. De focus bij de aanpak van de problematiek is verschoven van een enge aanpak van terrorisme naar een bredere aanpak toegespitst op preventing violent extremism en countering violent extremism. Niet het minst op het vlak van preventie en nazorg is het brede maatschappelijke veld, met name ook de sociaalpreventieve actoren, hierin een cruciale partner. Dat is waar de multidisciplinaire aanpak voor staat en die zullen we ook aanhouden in de komende periode.
01.03 Peter Buysrogge (N-VA): Mevrouw de minister, ik ben tevreden over uw volledige antwoord. U zegt zelf dat het fenomeen van extreemlinks, namelijk de polarisatie en het infiltreren in betogingen, geen grootschalig fenomeen is, maar dat betekent niet dat wij het onder de mat mogen vegen. Het was ook een aandachtspunt in het jaarrapport van de Veiligheid van de Staat. Het is een goede zaak dat het fenomeen interdisciplinair strak wordt opgevolgd.
In die zin was het, wat mij betreft, onthutsend wat minister Van Quickenborne zei toen ik hem hierover ondervroeg in de commissie voor Justitie op 26 januari, hetzelfde moment waarop u erover werd ondervraagd. Hij zei toen letterlijk: "De veiligheidsdiensten hadden vooraf geen informatie over georganiseerde blackblocinfiltratie van extreemlinks tijdens de manifestatie van 23 januari." U zegt dat er wel degelijk indicaties van infiltraties waren en dat er daartoe werd opgeroepen, dus ik vind het antwoord van de minister van Justitie verontrustend.
Ik wil u dan ook oproepen, mevrouw de minister, om uw boodschap goed af te stemmen met uw collega. Wij zijn het gewoon dat er binnen Vivaldi af en toe wat ruis zit op de boodschap die naar voren wordt geschoven, maar het gaat hier over een belangrijke problematiek die serieus moet worden aangepakt. In die zin steun ik eerder uw betoog dan dat van de minister van Justitie.
Het incident is gesloten.
02 Question de Philippe Goffin à Annelies Verlinden (Intérieur et Réformes institutionnelles) sur "La problématique des transmigrants" (55025058C)
02 Vraag van Philippe Goffin aan Annelies Verlinden (Binnenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen) over "De problematiek van de transmigranten" (55025058C)
02.01 Philippe Goffin (MR): Madame la ministre, j'ai déjà eu l'occasion de vous interroger en avril 2021 sur la problématique de la transmigration dans notre pays.
J'avais ainsi eu l'occasion d'évoquer le cas particulier et exemplatif du campement de transmigrants établi sur les talus de l'autoroute E40 à hauteur de Fexhe-le-Haut-Clocher, commune voisine de la mienne.
Vous m'aviez alors indiqué que le secrétaire d'État en charge de l'Asile et la Migration avait la main en ce qui concerne la gestion de l'accueil de ces personnes en transmigration. Par ailleurs, vous aviez encore indiqué que vous étiez prête à collaborer avec la Région wallonne pour prendre des mesures d'accompagnement dans le cadre de cette problématique.
J'ai eu l'occasion de réinterroger la semaine dernière le secrétaire d'État Mahdi qui me renvoie vers vous, notamment quant aux actions policières.
Force est de constater aujourd'hui que la situation s'est encore dégradée. Il semblerait que des réseaux de prostitution usent de l'état de faiblesse et de la vulnérabilité de ces personnes pour tirer des profits assurément illégaux. La problématique est dès lors plus large que la transmigration et les conditions indécentes dans lesquelles vivent ces personnes.
Au niveau régional, des initiatives sont prises. Le ministre régional wallon a ainsi indiqué que les gestionnaires du réseau autoroutier prenaient des mesures qui ont pour objectif de sécuriser les lieux.
Madame la ministre, depuis ma dernière interpellation, quelles sont les réponses concrètes mises en place au niveau fédéral pour encadrer ce phénomène de transmigration? Quelles sont les actions menées par les forces de l'ordre sur le terrain en vue d'apporter des solutions à cette problématique?
Le secrétaire d'État a parlé d'une collaboration étroite entre vos services et les siens. Comment se concrétise cette collaboration?
02.02 Annelies Verlinden, ministre: Monsieur Goffin, au même titre que d'autres pays européens concernés par la problématique (Pays-Bas, France et Allemagne), des constats convergents ont été faits selon lesquels ces transmigrants sont victimes de groupes criminels organisés au niveau international, particulièrement dangereux et dotés de moyens de plus en plus sophistiqués.
Les réunions récentes de Val Duchesse et de Calais, faisant suite au drame inacceptable que vous connaissez, ont amené les différents pays ainsi que les agences européennes Frontex et Europol à articuler des actions visant à briser le business model de ces groupes. La police fédérale a articulé quant à elle un plan d'action au bénéfice de la police intégrée qui a vocation à s'inscrire dans cette réponse européenne nécessaire.
Des réunions multiples et quasiment hebdomadaires ont lieu au plus haut niveau entre les responsables de polices des pays susmentionnés, en ce compris les agences européennes, afin d'apporter des réponses à cette grave problématique qui, en raison de son caractère, à savoir le crime organisé international, ne trouvera nullement de solution au seul niveau belge.
Il s'agit entre autres d'actions internationales de contrôle concertées et coordonnées aux frontières basées sur le renseignement criminel pour une réelle plus-value, de l'usage d'une caméra thermique avec intelligence artificielle à la côte belge, d'une surveillance aux frontières maritimes avec l'aide d'un aéronoef de Frontex, de la participation à l'unité de renseignement opérationnel avec divers pays, de collaborations poussées avec la douane et la Grande-Bretagne au port de Zeebrugge et d'actions de police judiciaire internationales visant ces groupes de criminels spécifiques.
En raison du caractère judiciaire, je peux détailler plus en avant ce dernier volet. Il est au cœur du dispositif des réponses que tous les pays concernés souhaiteraient apporter.
Une réunion des chefs de police nationale des pays concernés a permis de dégager un consensus sur l'approche opérationnelle. La méthodologie consiste à opérer des actions coordonnées de concert avec différents pays. Mercredi 9 février à 14 h 00, s'est tenue une réunion de coordination avec le Nord de la France dans le but de se pencher sur les problématiques de criminalité transfrontalière dont fait partie la transmigration. Cette réunion se tient régulièrement selon une comitologie améliorée. Ainsi des actions de contrôle aux frontières se déroulent en permanence avec les services belges et français étroitement concertés. Elles ont débouché sur un nombre important de contrôles et d'interceptions de passeurs et plusieurs éléments ont été convenus pour impacter positivement la lutte contre la transmigration avec, entre autres, un groupe franco-belge d'information et d'échange de bonnes pratiques sur les nouvelles orientations technologiques qui est sur le point de voir le jour; la mise en place du projet de comitologie sur la coopération policière et douanière entre la France et la Belgique.
Je confirme entretenir des contacts étroits avec le secrétaire d'État y compris sur cette problématique.
02.03 Philippe Goffin (MR): Madame la ministre, vos réponses étaient attendues. C'est frustrant car la problématique de la migration se scinde en trois catégories pour lesquelles nous ne trouvons pas de réponse concrète.
La première d'entre elles est constituée des demandeurs d'asile dont le chemin est connu.
La seconde catégorie est constituée des migrants frappés d'un ordre de quitter le territoire. Vos policiers confirment régulièrement que ces ordres de quitter le territoire sont rarement respectés.
La troisième catégorie est constituée des
personnes qui transitent par la Belgique. La transmigration est une réalité
parce que si vous voulez aller d'un point B à un point A (et
inversement), un pays comme le nôtre, au cœur de l'Europe, doit s'attendre à ce
que des personnes transitent sur son territoire national. Et aujourd'hui, dans
un pays comme le nôtre, on fait comme si on ne voyait pas la réalité, à savoir
des personnes qui dorment derrière des talus, alors que nous venons de passer
des jours de tempête épouvantables.
Je ne voulais pas vous cacher ma grande frustration. J'espère que le gouvernement pourra aussi aborder cette problématique très concrète. Aujourd'hui, sur qui ce problème concret retombe-t-il? Sur les communes, et aussi sur les citoyens, qui ne comprennent pas. J'appelle vraiment de mes vœux un vrai débat au sein du gouvernement pour que, enfin, on puisse regarder cette réalité. Ne pas vouloir la voir, c'est aussi commettre une faute.
L'incident est clos.
03 Vraag van Bert Moyaers aan Annelies Verlinden (Binnenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen) over "De PFAS-vervuiling op de terreinen van de brandweer" (55025094C)
03 Question de Bert Moyaers à Annelies Verlinden (Intérieur et Réformes institutionnelles) sur "La pollution aux PFAS sur les terrains des services d'incendie" (55025094C)
03.01 Bert Moyaers (Vooruit): Mevrouw de minister, de Vlaamse regering duidde in juni 2021 sites aan die mogelijk door PFAS verontreinigd zouden kunnen zijn. Dat zijn chemische stoffen die door de mens worden geproduceerd, maar schadelijk zijn voor milieu en gezondheid.
Heel wat terreinen met brandweerkazernes of oefenplaatsen werden aangeduid als mogelijk risicogebied, omdat blusschuimen fluorhoudende bestanddelen bevatten die vergelijkbaar zijn met de antiaanbaklaag van tefalpannen. Bij de productie van deze stoffen, maar ook bij de afbraak ervan in het milieu, ontstaan schadelijke restproducten. De belangrijkste schadelijke stoffen in de brandbeveiligingsindustrie zijn PFOS en PFOA. De verzamelnaam voor al deze soorten stoffen is PFAS.
Schuimvloeistoffen gebaseerd op PFOS worden als sinds 2002 niet meer geproduceerd. In de jaren 2007-2011 zijn alle ons bekende installaties in Nederland en België waarin dit type schuimconcentraat werd toegepast, zorgvuldig gereinigd. Vanaf juni 2011 geldt een totaalverbod op PFOS in Europa.
Uit onderzoek door OVAM van bodemstalen blijkt echter dat heel wat brandweersites verontreinigd zijn. Dat heeft ook gevolgen voor de mensen die in de omgeving wonen. Gemeentebesturen moeten nu mensen verwittigen over het gebruik van grondwater dat schadelijk kan zijn.
Mevrouw de minister, hebt u een zicht op het aantal sites van de brandweer dat OVAM in opdracht van de Vlaamse regering onderzocht? Zijn die onderzoeken al allemaal uitgevoerd? Hoeveel sites van de brandweer blijken vervuild?
Schuimvloeistoffen gebaseerd op PFOS zijn verboden in Europa. Sinds wanneer gebruikt de brandweer deze niet meer? Of is dat in gespreide volgorde afgebouwd?
In een rapport over blusschuim dat OVAM uitbracht op 15 juli 2020, adviseerde men nog dat men bij voorkeur bij oefeningen steeds met oefenschuim zou werken en dat bij interventies blusschuim alleen kan worden gebruikt wanneer het noodzakelijk is en water geen alternatief is. Betekent dit dan dat men toch nog steeds gebruikmaakt van die PFAS-houdende blusschuimen? Gebeurt dit nog vaak? Wordt dat dan steeds ergens geregistreerd?
In Vlaanderen is dit zeer actueel, maar weet u ook hoe het hiermee in Brussel en Wallonië is gesteld? Of werd er hiernaar nog geen onderzoek gevoerd?
Kunt u als voogdijminister van de brandweer ook een beleid ter zake voeren, of is dat voor de regionale overheden?
03.02 Minister Annelies Verlinden: Mijnheer Moyaers, in juni 2021 was er een overleg tussen mijn kabinet en OVAM naar aanleiding van mijn vraag om bepaalde acties af te stemmen met betrekking tot de inventarisatie van risicosites. Sindsdien is er geen nieuwe informatie over het resultaat van eventuele bodemonderzoeken. Het gaat daarbij om de uitoefening van de bevoegdheden van de gewestelijke overheid, waarbij eerder lokale besturen betrokken zijn als eigenaar van de betrokken gronden.
Desalniettemin heb ik het ook als mijn taak gezien om de hulpverleningszones en de brandweernetwerken te informeren over deze mogelijke problematiek. Zo heb ik op 21 juni een brief verzonden aan alle hulpverleningszones en brandweerscholen waarbij, in navolging van eerdere communicatie, herinnerd werd aan de vigerende regelgeving met betrekking tot het gebruik van fluorhoudend schuim.
Het gebruik van PFOS is sinds 2011 verboden. De hulpverleningszones moeten zich uiteraard ook schikken naar dat verbod. Ik heb geen informatie beschikbaar over het gebruik van PFOS voor 2011. Weliswaar was de verkoop al gestopt op 27 december 2006. Afhankelijk van het verbruik of de voorraden die nog beschikbaar waren, zal het ene korps mogelijk vroeger gestopt zijn dan het andere.
Hulpverleningszones en brandweerzones zijn in elk geval verplicht om bij oefeningen gebruik te maken van fluorvrij oefenschuim. Ook bij het blussen maakt men gebruik van blusschuim zonder PFOS. Alleen voor grote tankbranden moet men vandaag nog werken met blusschuim met PFOS omdat er geen gelijkwaardige alternatieven zijn, maar daarover worden wel de nodige studies uitgevoerd voor de toekomst. Dit bevat dus niet het verboden PFOS, maar wel nog andere stoffen uit die grotere PFAS-groep. Het is op dit ogenblik de enige efficiënte oplossing om een dergelijke brand goed te kunnen bestrijden, maar zoals ik zei wordt er voor de toekomst gekeken hoe men anders te werk kan gaan.
Uw vraag met betrekking tot de stand van zaken in de andere Gewesten kan ik niet beantwoorden. U zult zich daarvoor moeten richten tot de betrokken Gewesten.
03.03 Bert Moyaers (Vooruit): Mevrouw de minister, ik spreek vanuit een bepaalde bezorgdheid en met een dosis onwetendheid vooral. We hebben vandaag onvoldoende kennis van de impact die PFAS op mens en milieu heeft. Zelf werd ik een drietal weken geleden geconfronteerd met het ontdekken van PFAS in het grondwater aan de kazerne in mijn eigen stad. OVAM onderzoekt immers in opdracht van de Vlaamse regering op de eerste plaats de brandweerkazernes, terwijl er nog veel meer sites zijn aangeduid. Ik houd er mijn hart voor vast. Meteen hebben wij mensen binnen een perimeter van 500 meter moeten informeren over de te nemen no-regretmaatregelen, zoals afgekondigd in Vlaanderen. Dit betekent dat binnen het overgrote deel van de perimeter een verbod geldt op het gebruik van grondwater om bijvoorbeeld de moestuin te bevloeien of om ermee te koken. Als drinkwater mag het al zeker niet worden gebruikt.
Het schuimproduct AF22, dat de brandweerzone bij ons gebruikt, is vrij van PFOS en PFOA, maar zoals u aangaf is het niet volledig vrij van PFAS. De producten voldoen volledig aan de norm van vandaag en de hoeveelheid PFAS ligt significant lager dan de toegestane limiet. Mijn brandweercommandant stelt dat hij altijd de wet heeft gevolgd en sinds 2013 altijd heeft meegedaan aan een gezamenlijke aankoop van schuimvormend blusmiddel (SVM), dat voldoet aan de voorschriften en mag worden gebruikt tot 2025. Tegelijkertijd is er onwetendheid en durft men het schuimvormend blusmiddel niet echt meer te gebruiken. Wat gebeurt er bijvoorbeeld bij een brand aan een werkplaats die grenst aan een plantage? Wat gebeurt er met de 500 meter daarrond? Wat moet de brandweercommandant op zo'n moment beslissen? Moet hij de werkplaats gewoon laten afbranden? Wat met de ontwikkeling van rook en vervuild water? De brandweer weet nog niet goed hoe men daarmee dient om te springen.
Ik denk dat het nodig is dat er ondersteuning komt vanuit de federale overheid voor de vraagstukken waarmee hulpverleningszones soms kampen.
L'incident est clos.
04 Vraag van Ortwin Depoortere aan Annelies Verlinden (Binnenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen) over "Het geweld tegen hulpverleners" (55025108C)
04 Question de Ortwin Depoortere à Annelies Verlinden (Intérieur et Réformes institutionnelles) sur "Les violences contre des membres des services de secours" (55025108C)
04.01 Ortwin Depoortere (VB): Mevrouw de minister, mijn vraag is ingegeven door jammer genoeg alweer het zoveelste geweldincident tegen hulpverleners.
Nadat de hulpdiensten waren opgeroepen voor een banale caféruzie in het mij bekende landelijke dorpje Kuurne in West-Vlaanderen, gingen de poppen aan het dansen toen de vrouw niet mocht instappen in de ambulance en de man zich tegen de hulpverlener keerde, met alle gevolgen van dien. Uiteraard werd het koppel opgepakt en verhoord, maar na verhoor ook terug ter beschikking gesteld. De hulpverleningszone Fluvia stelt zich burgerlijke partij.
Ik hoop dat u duidelijke antwoorden geeft op mijn vragen over het toenemende aantal agressiegevallen, niet alleen tegen de politie, maar ook tegen hulpverleners, wat misschien zelfs nog erger is. Mevrouw de minister, bent u het ermee eens dat er dringend strengere straffen nodig zijn in geval van geweld tegen hulpverleners of politieagenten?
Naar verluidt gaan volgens een procedure hulpverleners 's nachts enkel samen met een politieploeg naar interventies. Waarom was dat in Kuurne niet het geval? Hebt u al meer informatie over de omstandigheden, uiteraard in eerste instantie over de toestand van de gewonde hulpverlener?
Mijn voornaamste vraag is welke maatregelen u neemt in verband met risicovolle nachtelijke interventies en hoe u geweld tegen hulpverleners strenger zult aanpakken?
Mijn partij is voorstander van de legalisering van het gebruik van peperspray, zodat hulpverleners zichzelf op relatief veilige wijze kunnen beschermen tegen fysiek geweld. Zult u daaromtrent zelf een wettelijk initiatief nemen of zult u een parlementair initiatief daarover steunen? Overweegt u om hulpverleners toe te laten zich, indien zij dit wensen, te voorzien van peperspray als defensieve bescherming tijdens hun diensturen? Welke juridische aanpassingen zijn er daarvoor nodig?
04.02 Minister Annelies Verlinden: Mijnheer Depoortere, net als u wil ik benadrukken dat ik dat voorval erg betreurenswaardig vond. Al te vaak worden hulpverleners en mensen uit de eerstelijnszorg het slachtoffer van agressie en geweld. Ik vind het dus ook belangrijk dat we blijven benadrukken dat er streng moet worden opgetreden tegen geweld jegens hulpverleners en politieagenten.
Als gevolg van dit incident is de ambulancier naar het ziekenhuis moeten gaan voor verzorging. Binnen de zone werd het Fire Stress Team opgeroepen om het welzijn van de twee ambulanciers te ondersteunen en hen ook verder op te volgen.
Ik deel de mening dat strenge straffen noodzakelijk zijn en dat er een lik-op-stukbeleid moet worden gevoerd. Hoewel dit niet mijn bevoegdheid is maar die van de minister van Justitie, steun ik hem in zijn voornemen om dergelijk geweld strenger te bestraffen. Het Strafwetboek voorziet nu al een verzwaring van de straffen voor bepaalde misdrijven die worden gepleegd tegenover brandweerlieden en ambulanciers.
Wat de vraag over pepperspray betreft, wil ik u erop wijzen dat wapendracht door burgers wordt geregeld in de wapenwet, die eveneens tot de bevoegdheid van de minister van Justitie behoort. Ik ben geen voorstander van een algemene uitrusting van burgers met pepperspray of andere verdedigingswapens, omdat in een democratische rechtsstaat wapenbezit door burgers – behoudens de specifiek vermelde gerechtvaardigde gronden, de zogenaamde wettelijke motieven – terecht verboden is. We willen immers niet in Amerikaanse toestanden verzeilen.
Wapenbezit kan bovendien leiden tot een vals gevoel van veiligheid. De legalisering van de aankoop en het bezit van pepperspray voor particulieren zou kunnen leiden tot een escalatie van geweld en geweldplegers zouden zich van pepperspray kunnen voorzien om misdrijven te plegen of, erger nog, zwaardere wapens gebruiken omdat ze weten dat hun doelwit pepperspray zou kunnen gebruiken. Ik ben er dus niet van overtuigd dat een legalisering van pepperspray onze maatschappij echt veiliger zou maken.
Dat betekent niet dat we niet blijven werken aan het verbeteren van de veiligheid van de hulpverleners. Zo heb ik de hulpverleningszones vorig jaar gevraagd om in samenwerking met hun preventiedienst een beleid en draaiboeken uit te werken voor de eigen zone inzake het omgaan met geweld tegen personeelsleden. Daarnaast kan het brandweer- en ambulancepersoneel ook twee recent gestarte opleidingen volgen in de brandweerscholen, namelijk de opleidingen 'Resultaatgericht communiceren met moeilijke burgers en omstaanders tijdens interventies op het terrein' en 'First Responder Anti-aggression Training'. In deze opleidingen leren de personeelsleden de nodige vaardigheden om een passende houding aan te nemen en de veiligheidsmaatregelen toe te passen wanneer zij worden geconfronteerd met verbaal en/of fysiek geweld.
Uiteraard proberen we de hulpverleners de nodige opleidingen te bieden, maar dat betekent niet dat we de situatie aanvaarden en dat dit het enige antwoord daarop moet zijn. Het is anderzijds ook niet verkeerd om de nodige opleidingen aan te bieden, zodat die mensen zo goed mogelijk uitgerust en gewapend hun taken kunnen uitvoeren.
Ten slotte, mijn administratie werkt samen met de vertegenwoordigers van de brandweer aan een camerawet, die het mogelijk zal maken dat brandweer- en ambulancepersoneel tijdens interventies een mobiele camera kan dragen. Door het gebruik van een dergelijke camera zullen daders van geweld worden afgeschrikt en zullen de verantwoordelijken van die gewelddaden ook vlotter geïdentificeerd kunnen worden.
04.03 Ortwin Depoortere (VB): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. U hebt deels mijn gedachten geraden, ik ben inderdaad niet tegen bijkomende opleidingen of tegen draaiboeken die worden opgesteld om met agressie om te gaan. Daar gaat het niet over. Ik ben uiteraard ook niet tegen de plannen van de minister van Justitie om de straffen voor geweld tegen hulpverleners en politieagenten te verzwaren.
Wanneer die straffen in het Strafwetboek echter worden verzwaard, moet daar ook uitvoering aan worden gegeven. Die uitvoering ontbreekt echter. Die straffen kunnen bij wijze van spreken nog veel zwaarder worden gemaakt, maar wanneer ze niet worden uitgevoerd, blijft die verzwaring een lege doos.
Ten slotte, mevrouw de minister, over het gebruik van pepperspray is het mooie van democratie dat wij van mening mogen verschillen. U hebt uw mening daarover, ik heb de mijne. Ik hoor toch wel signalen. U moet maar eens uw oor te luisteren leggen bij jonge meisjes. Ik heb een dochter van negentien jaar oud. Zij zou zich veel veiliger voelen mocht het wel mogelijk zijn om dezer dagen een pepperspray op zak te hebben. Veel jonge meisjes omzeilen het verbod trouwens door bijvoorbeeld haarlak in hun handtas te stoppen, wat blijkbaar even effectief is. Ik heb dat gelukkig nog niet aan den lijve mogen ondervinden.
Pepperspray zal naar mijn mening niet tot een gewelddadigere samenleving leiden, er zal vooral een gevoel van veiligheid ontstaan bij de mensen die het nodig hebben, zeker in bijkomende orde voor de hulpverleners zelf. Ik hoor bij hen immers ook de signalen dat zij wel gediend zouden zijn met een dergelijke uitrusting. Het Vlaams Belang heeft daarover alleszins een wetsvoorstel ingediend dat ter bespreking voorligt in de commissie voor Justitie. Ik hoop uiteraard dat een grote meerderheid het voorstel zal goedkeuren.
L'incident est clos.
- Eva Platteau aan Annelies Verlinden (Binnenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen) over "De vrijheidskonvooien" (55025173C)
- Ortwin Depoortere aan Annelies Verlinden (Binnenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen) over "Het proactieve verbod op en het verhinderen van betogingen door het uitvoeren van grenscontroles" (55025185C)
- Hervé Rigot aan Annelies Verlinden (Binnenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen) over "De zogenaamde vrijheidskonvooien" (55025303C)
- Eva Platteau à Annelies Verlinden (Intérieur et Réformes institutionnelles) sur "Les convois de la liberté" (55025173C)
- Ortwin Depoortere à Annelies Verlinden (Intérieur et Réformes institutionnelles) sur "L'interdiction proactive de manifestations et leur entrave par des contrôles aux frontières" (55025185C)
- Hervé Rigot à Annelies Verlinden (Intérieur et Réformes institutionnelles) sur "Les "convois de la liberté"" (55025303C)
05.01 Eva Platteau (Ecolo-Groen): Twee weken geleden werd aangekondigd dat een colonne van vrachtwagens en andere voertuigen uit verschillende landen naar Brussel zou vertrekken om er op maandag 14 februari te protesteren tegen de coronamaatregelen. De actievoerders, die de straten van de Europese hoofdstad wilden bezetten, noemden zichzelf het 'konvooi van de vrijheid', maar ze staan natuurlijk voor alles behalve vrijheid. Na overleg met de burgemeester van Brussel en de Brusselse minister-president hebt u die protestkonvooien verboden.
Om het verbod te handhaven hebt u gerichte controles en controles aan de grenzen aangekondigd en er werd opgeroepen om niet met de auto naar de hoofdstad te komen. U nam daarmee de juiste beslissing, want de aangekondigde overlast is hierdoor gelukkig beperkt gebleven. De politie voerde ook succesvol filterblokkades uit, waarbij auto's werden afgeleid van de snelweg naar parking C van de Heizel. Daar konden de mensen dan hun grieven kenbaar maken zonder voor overlast te zorgen in het centrum van de stad.
Het was niet de eerste keer dat er protesten tegen coronamaatregelen in Brussel waren. Bij de aankondiging van de vrijheidskonvooien was er terecht veel bezorgdheid voor mogelijke schade en ook voor de veiligheid van het veiligheidspersoneel en de politieagenten. U hebt ervoor gekozen om preventief te handelen en diverse maatregelen te nemen.
Hoe verliep het contact met de ministers van buurlanden? Wat was het resultaat van de genomen maatregelen? Werden er personen aangehouden tijdens de gerichte controles en de controles aan de grens? Zo ja, hebt u daar aantallen van?
Welke lessen kunnen we trekken uit die
nieuwe vormen van protest? Welke maatregelen hebt u genomen om de veiligheid
van de ordediensten te waarborgen? Tot slot, verwacht u nog meer acties
van de vrijheidskonvooien?
05.02 Ortwin Depoortere (VB): Ik verwijs naar de schriftelijke versie van mijn vraag.
Op 10 februari 2022 kondigde u in de
media aan dat “het Konvooi van de Vrijheid in heel België verboden wordt"
en maakt u gewag van de invoering van politiecontroles aan de grens om deelname
aan een mogelijke manifestatie te voorkomen.
Samen met de Brusselse minister-president
en de Brusselse burgmeester stuurde u een persmededeling uitstuurt om een
betogingsverbod aan te kondigen. Daarbij vermeldend middelen in te zetten van
de Federale Politie. U zegt daar ook dat in “andere steden en gemeenten"
zo'n verbod zal aangemoedigd worden.
Concreet heeft het Brussels Gewest en de
Stad Brussel besloten om “betogingen" van gemotoriseerde voertuigen te
verbieden.
Op woensdag kon de federale politie
echter niet zeggen hoeveel deelnemers en vrachtwagens er worden verwacht.
De vrijheid van demonstratie valt onder
het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vereniging en
vergadering. Demonstraties kunnen volgens de grondwet en Europese verdragen
énkel in heel uitzonderlijke situaties worden verboden. Concreet vaardigde men
een verbod uit meer dan 4 dagen voor de geplande datum.
Is zo'n algeheel demonstratieverbod over
het hele land, inclusief grenscontroles “proportioneel" om een betoging
waarvan u de “exacte" omvang niet kan inschatten te verhinderen?
Is het ontbreken van een formele kennisgeving
(melding vooraf) een aanvaardbare rechtsgrond om een verbod of andere
beperkende maatregelen ten aanzien van vreedzame demonstraties af te kondigen?
Vindt u een (landelijk) betogingsverbod
“proportioneel" en was er m.a.w. géén ander middel dan dergelijk verbod om
de openbare orde te beschermen?
U kondigde aan de Federale politie in te
zetten aan de landsgrenzen voor grenscontroles en om eventuele manifesterende
voertuigen af te leiden naar parking C van de Heysel. Op welke wettelijke basis
zijn dergelijke proactieve administratieve aanhoudingen of vrijheidsberovingen
gebaseerd? Zijn proactieve grenscontroles met als enig oogmerk om de deelname
aan een vreedzame demonstratie te voorkomen proportioneel en in overeenstemming
met het “vrij verkeer van personen en goederen in Europa"? Op welke
wettelijke basis mag de politie tijdens controles vragen naar een
“mogelijke" intentie tot deelname aan een verboden manifestatie? Met
andere woorden, hoe controleert men de “intentie" van een vrachtwagenchauffeur?
Heeft u de bevoegdheid om te spreken
namens “steden en gemeenten" inzake het toelaten of verbieden van
manifestaties op hun grondgebied? Zo neen, waarom hebt u in uw communicatie die
indruk gewekt?
05.03 Hervé Rigot (PS): Monsieur le président, madame la ministre, je ne reviendrai pas sur le contexte qui été évoqué par ma collègue, Mme Platteau.
Bien entendu, nous sommes d'ardents défenseurs de la liberté de manifester sur la voie publique. Il s'agit d'un droit fondamental. Mais notre Constitution permet aussi, pour des raisons de tranquillité, de sécurité publique, de subordonner son exercice à une autorisation, comme c'est le cas dans toutes les villes et communes du Royaume.
Dans ce cadre, je rejoins Mme Platteau pour dire qu'il y avait lieu de prendre les mesures préventives de protection et de sécurité que ce type d'organisation justifiait, tant les craintes étaient grandes d'avoir des débordements et, finalement, une atteinte à la liberté d'être et de circuler, mais aussi une atteinte à nos institutions ainsi qu'aux Bruxelloises et Bruxellois.
Madame la ministre, vous vous êtes coordonnée avec le bourgmestre de la ville de Bruxelles et le ministre-président bruxellois. Pourriez-vous me faire l'état des lieux de la coordination fédérale, des moyens humains et matériels mis en place dans le cadre de cette manifestation, qui n'a finalement pas été autorisée mais qui a nécessité cette mise en place de moyens préventifs, ainsi que me donner votre analyse de la situation?
05.04 Minister Annelies Verlinden: Mijnheer de voorzitter, collega's, uiteraard waarborgen artikel 26 van de Grondwet en artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens het recht op betogen. De wetgeving laat alleen in een zeer klein aantal uitzonderlijke gevallen een beperking van dat recht toe. Zo kan een burgemeester, verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde, op zijn of haar grondgebied een betoging verbieden indien hij of zij meent dat de openbare orde in het gedrang kan komen. Het is dan ook in de eerste plaats aan de burgemeester om te beslissen of een manifestatie al dan niet kan plaatsvinden.
Voor het grondgebied van Brussel-Hoofdstad is artikel 41 van de gemeenschappelijke algemene politieverordening voor de 19 Brusselse gemeenten van toepassing. Die verordening bepaalt dat, behoudens toelating van de bevoegde overheid, het verboden is om in de openbare ruimte samenscholingen, betogingen, rellen of optochten die het voertuigverkeer kunnen storen en gebruikers van de openbare ruimte kunnen hinderen, te organiseren of uit te lokken, of eraan deel te nemen. Het verbod in Brussel betrof dan ook geen verbod op betogen; het betrof een tijdelijke en duidelijk omschreven beperking van de manier waarop men kan betogen, met name met gemotoriseerde voertuigen.
De federale politie heeft, zoals steeds, via de gebruikelijke kanalen intens informatie uitgewisseld met de buitenlandse politiediensten. Er was – en er is overigens nog steeds – een uitstekende informatie-uitwisseling met Frankrijk, Duitsland en Nederland. Zo gaven de Franse politiediensten updates over het aantal voertuigen en konvooien dat aanstalten zou maken om naar Brussel te komen. De Franse politie heeft zelfs flyers van de Belgische federale politie uitgedeeld op de parkings, met informatie over de Belgische regels. Ik had zelf ook contact met de Franse minister naar aanleiding van die betoging.
Uiteindelijk bleek dat er slechts een beperkte bereidheid bestond om naar Brussel te komen en om op die manier te manifesteren. Ook in Parijs was er trouwens niet de initieel verwachte opkomst van de betogers. De combinatie van een duidelijke communicatie in de media en de aanwezigheid van politie, heeft bijgedragen aan een lage actiebereidheid. Er was al bij al een goede voorbereiding, ook gelet op de andere evenementen die vorige week in Brussel plaatsvonden en die bijzonder veel aandacht van onze politiediensten verdienden.
De situatie werd steeds gemonitord. Dat heeft ervoor gezorgd dat wij niet voor verrassingen kwamen te staan. De coördinatie en organisatie was in handen van de politie Brussel HOOFDSTAD Elsene, uiteraard in nauw overleg met de bestuurlijke en gerechtelijke overheden op verschillende niveaus, die zeer nauw betrokken waren bij de manifestatie in de commandocentra.
Het Nationaal Crisiscentrum heeft op zijn beurt verschillende coördinatievergaderingen ter voorbereiding georganiseerd met alle bevoegde diensten en departementen; onder meer met Defensie, omdat wij dachten dat als er grote vrachtwagens kwamen, wij bijzondere middelen nodig hadden om die eventueel te takelen.
Ik wil van de gelegenheid gebruikmaken om alle diensten dan ook hartelijk te danken voor hun inzet. Het onvoorziene voorzien lukt alleen goed wanneer er wordt samengewerkt, zoals hier ook aangetoond.
De Belgische politiediensten waren dus goed voorbereid op de verschillende scenario's. Ze hebben maatregelen genomen om versperringen en blokkades in de hoofdstad te vermijden. Ze hadden in elk geval ook voldoende politiemachten klaarstaan.
Daarnaast werd een politiebesluit afgekondigd op het niveau van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de gouverneur van Vlaams-Brabant, waardoor betogen met gemotoriseerde voertuigen verboden werd. Ook andere burgemeesters, zoals die in Gent, hadden een gelijkaardig verbod uitgevaardigd. Er werd vervolgens aan de grenzen ook toezicht gehouden en ingezet op sensibilisering. De Belgische politie kreeg daarbij hulp van de Franse diensten aan de Franse zijde van de grens.
Er werden alleen filterblokkades opgeworpen aan de Ring rond Brussel. Op de grote invalswegen waren geen grote interventies van de federale politie noodzakelijk. Daar werden dan ook geen aanhoudingen verricht.
Bij controles in het Brussels Gewest werden enkele mensen wel preventief opgepakt.
Het resultaat van de genomen maatregelen, namelijk het inzetten op informatie-uitwisseling, toezicht in de diepte om konvooien te detecteren en te begeleiden, duidelijke communicatie van de tolerantiegrenzen en doorverwijzing naar parking C, waar een statische betoging wel werd getolereerd, kan dus als positief worden beschouwd.
Le 13 février, la police fédérale a déployé 250 agents, auxquels se sont ajoutés 160 autres au profit des services de police de Bruxelles. En outre, ce même jour, elle a également déployé sept autopompes, cinq véhicules blindés lourds et un hélicoptère.
Le lendemain, elle a affecté 641 membres du personnel à cette mission, auxquels se sont ajoutés 200 autres au profit des services de police de Bruxelles. De plus, ce même jour, elle a déployé neuf autopompes, cinq véhicules blindés lourds et deux hélicoptères. En outre, elle disposait de plusieurs véhicules lourds de remorquage de la Défense, comme je viens de l'indiquer.
De trend van de jongste jaren met betrekking tot de nieuwe manier van protesteren, werd bij die betoging nogmaals bevestigd. Die nieuwe manier van betogen houdt in dat er geen duidelijk aanspreekpunt is, wat grote uitdagingen met zich meebrengt voor de betrokken diensten, aangezien het bijzonder moeilijk is om in te schatten hoeveel betogers er zullen deelnemen. Gelet op verwijzingen naar onder meer Canada, was het nodig om waakzaam en vooral goed voorbereid te zijn. Ook bij deze betoging bleken socialemediakanalen de voornaamste of belangrijkste manier te zijn om inlichtingen te verzamelen over de mogelijke opkomst van betogers.
Wij kunnen uiteraard niet zeggen of er nog meer acties van zulke vrijheidskonvooien zullen volgen, aangezien er tot nu toe geen enkele aanvraag werd ingediend door om het even welke organisator. Op dit moment lijken er geen indicaties te zijn, maar het spreekt voor zich dat wij, zoals altijd, een en ander in de gaten houden en ons voorbereiden. In voorkomend geval nemen wij de gepaste maatregelen, afgestemd op de inschatting van een bepaalde manifestatie.
05.05 Eva Platteau (Ecolo-Groen): Mevrouw de minister, bedankt voor uw uitvoerige antwoord en om nog eens duidelijk te maken waar het verschil ligt met het recht op betogen, waarvoor er regels bestaan, en waarom een betoging ook verboden kan worden.
Ik wil ook graag alle diensten bedanken voor hun medewerking. Ik denk dat iedereen opgelucht is over het gegeven dat onze hoofdstad niet geblokkeerd werd, dus de samenwerking en coördinatie hebben echt wel geloond.
U verwees ook naar communicatie met burgers, wat mij heel goed lijkt. Zeker gelet op de nieuwe manier van betogen, is er duidelijke overheidscommunicatie nodig over het al dan niet toelaten van een betoging en over de wijze waarop er betoogd mag worden. Ook de samenwerking met de politie uit de buurlanden is zeer goed verlopen. Als het goed is, mag dat zeker ook gezegd worden.
05.06 Ortwin Depoortere (VB): Mevrouw de minister, ik bekijk het toch enigszins anders. Ik meen namelijk dat die manifestatie, dat vrijheidskonvooi, door de media en door sommigen die er mogelijk politieke garen bij spinnen, opgeblazen werd, terwijl het uiteindelijk helemaal niets bleek te zijn. Er werd meer verkeersoverlast veroorzaakt door de politieblokkades dan door het konvooi, dat er eigenlijk niet was.
Met socialemediakanalen is het altijd zeer goed opletten. Hoe meer mensen vanuit hun luie zetel zeggen dat ze zullen deelnemen, hoe minder er effectief aanwezig zijn. De relevantie ervan is daarmee bewezen.
Mevrouw de minister, ik weet dat het dansen op een slappe koord blijft. Het recht op betogen moet inderdaad gevrijwaard blijven, maar ook de openbare orde moet worden bewaard. Ik vind wel dat men daar zeer proportioneel mee moet omspringen. Als men maatregelen afkondigt om bepaalde vormen van betogen niet mogelijk te maken, dan moet dat proportioneel zijn. Mij lijkt het dat dit op 14 februari niet het geval was. De maatregelen lijken mij veeleer buitenproportioneel te zijn geweest.
Het mag ook niet willekeurig gebeuren. Ik vind het zeer vreemd dat de Gentse burgemeester plots dezelfde maatregelen afkondigde als het Brussels Gewest. Mij leek dat meer een politiek statement dan doortastend optreden.
Als er een afweging wordt gemaakt tussen het recht op betogen en het vrijwaren van de openbare orde, dan moet er altijd in het voordeel van het recht op betogen worden beslist, tenzij er duidelijke aanwijzingen zouden zijn dat er vernielingen of geweld aan te pas zullen komen. Op dat vlak verschil ik dus van mening met de vorige spreekster en met u, mevrouw de minister.
05.07 Hervé Rigot (PS): Monsieur le président, sans aucun doute, vous serez aussi d'une opinion différente de la mienne. En effet, je salue la responsabilité qui a été prise. C'était la décision qu'il fallait prendre, dans ce contexte, pour préserver Bruxelles, pour préserver les Bruxellois et les Bruxelloises, comme je le disais tout à l'heure.
Évidemment, je regrette que l'on soit contraint, actuellement, de déployer autant d'énergie, autant de moyens humains, autant de moyens financiers aussi, pour préserver chacune et chacun. Mais je crois que, malheureusement, il y a des signaux forts qui, quelquefois, nous obligent à prendre nos responsabilités, et le faire pour éviter quoi? Pour éviter les incidents, éviter de devoir réprimer, éviter de devoir recourir à la force, éviter qu'il y ait des victimes physiques, morales, ou des institutions victimes d'agressions, de violences et de vandalisme.
En l'occurrence, madame la ministre, je salue votre intervention, et celle du bourgmestre de Bruxelles et du ministre-président bruxellois. C'était une excellente coordination. C'était ce qu'il y avait lieu de faire. Si vous ne l'aviez pas fait et si cela ne s'était pas bien passé, vous auriez été pointée du doigt. Vous avez pris vos responsabilités et je vous en remercie.
Het incident is gesloten.
06 Question de Kattrin Jadin à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La consommation de stupéfiants au volant" (55025206C)
06 Vraag van Kattrin Jadin aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het gebruik van drugs in het verkeer" (55025206C)
06.01 Kattrin Jadin (MR): Madame la ministre, les faits divers récents nous rapportent des constatations alarmantes en ce qui concerne la consommation de stupéfiants et d'alcool au volant: 30 % des jeunes prennent le volant sous influence, soit deux fois plus que l'année dernière. Ces chiffres ne sont pas anodins, la conduite sous influence est la cause d'un nombre considérable d'accidents de la route chaque année.
Madame la ministre, combien d'accidents ont été causés suite à la conduite sous influence au cours de l'année dernière sur l'ensemble du territoire?
La consommation de stupéfiants semble toucher les générations de plus en plus précocement. N'est-il pas envisageable d'organiser un contrôle en amont, avant même la délivrance du permis de conduire? Chez nos voisins, la situation est tout aussi inquiétante. Vous intéressez-vous aux mesures qui y sont prises?
06.02 Annelies Verlinden, ministre: Madame Jadin, le règlement des modalités relatives à la délivrance du permis de conduire relève de la compétence du ministre en charge de la Mobilité.
Au cours de l'année 2021, les services de police ont constaté 1 204 accidents de la route – dont 484 entraînant des lésions corporelles – dans lesquels une ou plusieurs des parties impliquées semblaient être sous l'influence de stupéfiants.
La police fédérale est régulièrement contactée par des services de police étrangers qui souhaitent s'informer sur la procédure suivie dans notre pays. Notre pays prend en quelque sorte l'initiative dans la détection de drogue au volant. Les fabricants des instruments de détection actuels, comme des tests salivaires et collecteurs salivaires, sont constamment soucieux d'améliorer la qualité de leurs produits. C'est une nécessité parce que le marché est limité dans le temps, ce qui donne au département de la Justice, qui gère l'achat et la distribution, la possibilité de mettre à disposition un matériel de détection plus performant.
Pour autant que je sache, les stupéfiants, contrairement à l'alcool, ne peuvent pas être détectés dans l'air alvéolaire expiré. La méthode de détection dans la salive est déterminée par la loi.
06.03 Kattrin Jadin (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour vos réponses. En ce qui concerne les modalités de délivrance du permis de conduire, j'interrogerai le ministre de la Mobilité.
Vous confirmez ce constat alarmant et les problèmes pratiques au sujet de la détection de certains stupéfiants. Eu égard à l'augmentation et à la gravité de ces incidents, il faudra réfléchir à la manière de pratiquer des contrôles plus efficaces pour détecter la drogue au volant.
L'incident est clos.
07 Vraag van Kris Verduyckt aan Annelies Verlinden (Binnenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen) over "Het actieplan ter bestrijding van de illegale handel in vlees van wilde dieren" (55025241C)
07 Question de Kris Verduyckt à Annelies Verlinden (Intérieur et Réformes institutionnelles) sur "Le plan d'action pour lutter contre le commerce illégal de viande d'animaux sauvages" (55025241C)
07.01 Kris Verduyckt (Vooruit): Mijnheer de voorzitter, vooreerst valt het mij op hoe hier in commissie wel heel erg uiteenlopende onderwerpen worden behandeld, van PFAS naar vrijheidskaravanen en haarlak. Ik snijd nog een ander thema aan.
Mevrouw de minister, mijn vraag is ingegeven door enerzijds de veroordeling van drie personen door de Brusselse rechterbank tot zware straffen voor de invoer van onderdelen van wilde diersoorten. Het ging onder andere om krokodillenvlees en boa-constrictorhuid. Ik ben alvast blij met het signaal dat door de rechtbank werd gegeven.
Anderzijds keurde de Kamer een jaar geleden een resolutie goed om de strijd tegen de illegale handel in vlees van wilde dieren op te voeren. De belangrijkste vraag daarin is een nationaal actieplan waarbij u en een aantal diensten betrokken zijn, vooral de douane. Coördinatie is één zaak; personeel, technische middelen, ondersteuning en opleiding is een andere. Een eerder eenvoudig verzoek is bovendien om inspecteurs gemakkelijker op de luchthavens toe te laten.
Hoever staat het met de uitvoering van de resolutie?
07.02 Minister Annelies Verlinden: Mijnheer Verduyckt, er zijn veel bevoegdheidsdomeinen, waaronder Binnenlandse Zaken, betrokken bij de regulering van de markt voor vlees van wilde dieren om een einde te maken aan de illegale handel.
Er moet inderdaad worden gestreefd naar een zo goed mogelijke coördinatie van ieders inspanningen ter zake. De FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, meer bepaald de dienst CITES, is finaal verantwoordelijk voor de problematiek. De Federale Milieu-Inspectie van die FOD heeft ook een bijzondere bevoegdheid. Daarnaast is ook de politie daarbij betrokken, want bij de federale gerechtelijke politie pleegt de dienst Federal Unit Public Health and Environmental Crime overleg met CITES met het oog op een goede samenwerking.
In dat verband wil ik ook wijzen op het belang van de douanediensten in de problematiek. Op luchthavens passeren heel veel goederen en soms dus ook illegaal vlees van wilde dieren. Indien een beroep wordt gedaan op de luchtvaartpolitie om steun te verlenen bij controleacties op de luchthavens voor die specifieke aangelegenheid, spreekt het voor zich dat de luchtvaartpolitie haar medewerking zal verlenen en de ter zake bevoegde controlediensten zal bijstaan.
07.03 Kris Verduyckt (Vooruit): Mevrouw de minister, er schuilt wel een gevaar in het feit dat heel wat diensten bij de problematiek betrokken zijn: men kan gemakkelijk door de mazen van het net glippen. We moeten vaststellen dat er veel vlees van wilde dieren via Zaventem in ons land wordt geïmporteerd, net zoals heel wat tropisch hout ons land binnenkomt via de haven van Antwerpen. Ons land is een draaischijf voor illegale handel van vlees van wilde dieren voor heel Europa.
De bestrijding van die illegale handel blijft uitermate belangrijk om twee redenen. Ten eerste, als onderdelen van bedreigde dieren ons land binnenkomen, is dat voor de biodiversiteit geen goede zaak. Ten tweede zijn er de gevolgen voor onze volksgezondheid. Als de coronacrisis ons één ding geleerd zou moeten hebben, is het dat we met die zaken bijzonder voorzichtig moeten zijn. Het is jammer dat die handel heropleeft. Ik kan er alleen maar op aandringen dat u de nodige aandacht aan het probleem besteedt en alle mogelijke middelen inzet in de strijd tegen die illegale handel.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: De heer Demon is afwezig. Zijn vraag nr. 55025326C wordt uitgesteld.
Ook vragen nr. 55025383C van de heer Rigot, nr. 55025446C van mevrouw Leoni en nrs. 55025492C, 55025493C, 55025494C en 55025545C van mevrouw Chanson worden uitgesteld.
08 Vraag van Daniel Senesael aan Annelies Verlinden (Binnenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen) over "Het materiaal en de uitrusting van de politie" (55025495C)
08 Question de Daniel Senesael à Annelies Verlinden (Intérieur et Réformes institutionnelles) sur "Le matériel et l'équipement de la police" (55025495C)
08.01 Daniel Senesael (PS): Madame la ministre, il est apparu récemment que la date de fin de "garantie fabricant" de gilets pare-balles, équipant quelques 800 motards de notre police, était dépassée. La question de la fourniture de matériels opérationnels et fonctionnels est cruciale quant à la bonne efficience du travail de nos forces de l'ordre, mais aussi, évidemment, à leur sécurité. Plusieurs syndicats policiers ont, à ce sujet, émis des avis négatifs relativement à la désuétude et au manque de pièces d'équipement de nos services de police.
Permettez-moi donc, madame la ministre, de vous poser les questions suivantes. Pourriez-vous nous informer des règles en vigueur visant le statut et la qualité actuelle du matériel à disposition de nos policiers, dont font partie les gilets pare-balles? Consécutivement aux remarques émises par les syndicats, quelles sont vos intentions relatives à l'amélioration de la fourniture de matériel et d'équipement de notre police? Enfin, au regard de votre ambition de recrutement de 1 600 nouveaux agents par an, quelles mesures sont ou seront prises en vue de la fourniture de leurs équipements indispensables pour leur sécurité dans l'exercice de leur fonction?
08.02 Annelies Verlinden, ministre: Monsieur Senesael, le matériel spécifique de police, y compris les gilets pare-balles mis à la disposition de nos policiers, est normé par la police intégrée.
En ce qui concerne le gilet pare-balles discret, celui-ci est certifié par la norme CAST (Centre for Applied Sciences and Technology). Le reste du matériel répond à différentes normes applicables à l'échelon national ou au sein de l'Union européenne. De plus, à la police intégrée, toute norme suit un chemin de validation par la Commission "Uniformes", le Comité de direction, le Comité de coordination de la police intégrée, le Comité de négociation et l'avis de la Direction interne de prévention et de protection au travail.
Ensuite, l'un des objectifs principaux de la police fédérale est de veiller au bon équipement de nos opérationnels. L'amélioration continue de la fourniture de matériel et d'équipement constitue donc une priorité pour la police. C'est la raison pour laquelle un outil d'optimalisation pour le suivi des stocks et des marchés a été élaboré. Il va de pair avec le calcul récurrent des besoins en matériel et équipement en fonction des nouvelles incorporations d'aspirants au sein de la police fédérale – le calcul reprenant le nombre d'aspirants, croisé avec une courbe de Gauss. De la sorte, nous pouvons nous appuyer au mieux sur la réalité de terrain et ainsi passer les commandes adéquates d'équipement de ces nouveaux opérationnels.
08.03 Daniel Senesael (PS): Monsieur le président, madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse; avec deux satisfactions. La première, c'est que vous accordez une priorité pour l'équipement de la police, et principalement pour les gilets pare-balles. Merci. La deuxième satisfaction, c'est qu'il est vraiment tenu compte de la réalité du terrain afin qu'il y ait une meilleure adéquation entre la demande et l'offre qui est mise en place.
Néanmoins, je reste quand même circonspect sur les remarques et les avis négatifs qui avaient été formulés par les syndicats. Je retournerai vers eux pour avoir des précisions et connaître davantage leurs motifs d'insatisfaction à ce sujet.
Het incident is gesloten.
09 Question de Daniel Senesael à Annelies Verlinden (Intérieur et Réformes institutionnelles) sur "La Police des Chemins de Fer" (55025496C)
09 Vraag van Daniel Senesael aan Annelies Verlinden (Binnenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen) over "De Spoorwegpolitie" (55025496C)
09.01 Daniel Senesael (PS): Monsieur le président, madame la ministre, le syndicat policier CGSP a récemment estimé que la réorganisation des services de la police des chemins de fer (SPC) ne correspondait pas aux besoins de personnel sur le terrain.
Les derniers chiffres relayés indiquent que seuls 494 postes sur les 591 qui forment la SPC, sont occupés actuellement. Le nouveau découpage des entités de terrain rendrait plus complexe l'intervention rapide et coordonnée de nos services de l'ordre sur le réseau en faisant disparaître la présence policière dans de nombreuses gares de notre pays.
Dans le même temps, les chiffres relatifs à la violence envers le personnel des transports publics sont en nette hausse avec une moyenne de 13 agressions physiques ou verbales par jour, ces dernières augmentant de 23 % en 2021 par rapport à l'année précédente. La sécurité des citoyennes et citoyens et des travailleuses et travailleurs de nos réseaux de transport doit occuper une place accrue au sein de notre police au regard de ces éléments.
Madame la ministre, quelles sont vos intentions concernant les quelque 100 postes à pourvoir au sein de la SPC?
Quel retour pouvez-vous nous communiquer en ce qui concerne la problématique soulevée du nouveau découpage des zones de police de chemins de fer et de la capacité d'intervention de cette dernière dans les gares où elle n'est potentiellement plus présente?
Y a-t-il des mesures de terrain en cours, en collaboration avec les pouvoirs locaux et les sociétés de transport en commun, afin de contrevenir à l'augmentation de la violence envers le personnel des transports publics au sein de l'organisation de la SPC?
09.02 Annelies Verlinden, ministre: Monsieur le président, collègue Seneseal, la direction de la police des chemins de fer (SPC) est considérée comme une direction prioritaire en matière de recrutement depuis maintenant trois ans. Ces efforts de recrutement vont continuer dans le but d'atteindre les effectifs complets bien évidemment.
À chaque province est attachée une équipe d'intervention chargée de prendre en charge toutes les interventions urgentes sur le terrain d'action prioritaire de la SPC. Celle-ci continue ainsi à être compétente dans les trains, les voies et sur les quais pour les phénomènes supra-locaux en ce qui concerne le terrain d'action ferré.
Cette collaboration se déroule en général sur l'ensemble du territoire entre la police fédérale et la police locale, conformément au prescrit de l'article 16 quater de la loi sur la fonction de police. Une collaboration spécifique s'organise entre les deux niveaux de police afin précisément de résoudre les problèmes de sécurité aux abords de toutes les gares et pas simplement celles, comme dans le passé, où la SPC était hébergée. Le but est d'exécuter en partenariat et en fonction de l'analyse des phénomènes criminels émergents et des problèmes de sécurité, des actions communes, chacun sur son terrain d'action prioritaire. Les partenaires privilégiés sont toujours associés à ces collaborations et actions.
09.03 Daniel Senesael (PS): Monsieur le président, je remercie Mme la ministre pour ses éléments de réponse.
Je suis heureux d'entendre que la direction des chemins de fer reste prioritaire pour le recrutement. Il est essentiel que les cent postes à pourvoir le soient dans les meilleurs délais au vu des faits de violence que l'on a rappelés. Je le confirme: 24 par jour en moyenne! C'est énorme pour nos chemins de fer.
Ensuite, il est essentiel de rappeler que la police des chemins de fer ne peut être déforcée au détriment des polices locales dont le travail ne peut se voir surchargé davantage. Je suppose que vous en êtes bien consciente et même si vous me confirmez que la collaboration entre les polices fédérale et locale est prioritaire, on ne peut avoir de centralisation de cette charge au sein de la police locale puisqu'elle incombe en priorité au SPC.
Par ailleurs, il est vrai que ce ne sont pas seulement les gares où le SPC est installé qui sont prioritaires au niveau de la sécurité, mais celles de l'ensemble du pays. C'est une bonne chose qu'une attention particulière y soit consacrée.
Het incident is gesloten.
10 Question de Daniel Senesael à Annelies Verlinden (Intérieur et Réformes institutionnelles) sur "L'indexation automatique des traitements du personnel de police" (55025497C)
10 Vraag van Daniel Senesael aan Annelies Verlinden (Binnenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen) over "De automatische indexering van de lonen van het politiepersoneel" (55025497C)
10.01 Daniel Senesael (PS): Madame la ministre, l'indexation automatique des traitements du personnel face à l'inflation dans notre pays est une avancée sociale que nous chérissons et qui permet de protéger de manière évidente le pouvoir d'achat de nos concitoyens.
Plusieurs indexations sont prévues cette année et posent des questions lourdes pour les finances locales et particulièrement pour nos zones de police, dont 80 % des dépenses sont allouées aux traitements de leur personnel.
Madame la ministre, existe-t-il un mécanisme mis en place pour les zones de police afin de les aider à assumer – en tout ou en partie – les coûts des indexations automatiques avancées par le Bureau du Plan?
Les cotisations fédérales qui sont reversées aux communes seront-elles indexées de la même manière?
10.02 Annelies Verlinden, ministre: Monsieur Senesael, les montants attribués au titre de dotation fédérale de base sont calculés au départ des montants théoriques de la subvention fédérale de base qui ont été définis pour chaque zone de police en 2002.
Afin de fixer le montant alloué à chaque zone de police pour 2022, les montants constitutifs de la dotation fédérale de base stricto sensu sont adaptés dans un premier temps à l'évolution réelle de l'indice santé, qui est calculé sur la dernière base annuelle disponible au moment de la confection du budget général des dépenses, en l'occurrence décembre 2020.
Les montants ainsi actualisés à la réelle évolution de l'indice santé sont dans un second temps augmentés par les taux de croissance prévisionnels respectivement prévus pour la progression de l'indice santé de 2020 à 2021 et de 2021 à 2022 par le Bureau du Plan pour obtenir les montants provisoires octroyés pour l'année 2022.
Les prévisions d'évolution retenues dans la définition des montants provisoires de la dotation fédérale de base seront ensuite confrontées à l'évolution effective de l'indice santé arrêté en décembre 2022 afin de déterminer de manière définitive les montants de la dotation fédérale sur lesquels les zones de police pourront compter en 2022.
La fixation du montant annuel de la dotation fédérale de base dispose donc bien d'un mécanisme d'indexation qui s'aligne sur l'évolution de l'indice santé, lequel sert entre autres au calcul de l'indexation des salaires.
10.03 Daniel Senesael (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour vos explications claires et précises. Il reste qu'entre le moment où la prévision du montant de la dotation fédérale peut être inscrite au budget des zones de police et le moment où on recevra réellement le montant arrêté pour 2002, les zones de police devront servir de banquier pour pouvoir avancer l'argent nécessaire au paiement des traitements. Je pense qu'il y a là matière à réflexion pour améliorer cette situation, d'autant qu'on prévoit une augmentation de 6 % pour 2022.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 55025446C van mevrouw Leoni wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
11 Question de Hervé Rigot à Annelies Verlinden (Intérieur et Réformes institutionnelles) sur "L’assurance de la sécurité nucléaire à la suite du plan de rétention du personnel chez ENGIE" (55025383C)
11 Vraag van Hervé Rigot aan Annelies Verlinden (Binnenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen) over "Het garanderen v.d. nucleaire veiligheid i.h.k.v. het plan van ENGIE om het personeel te behouden" (55025383C)
11.01 Hervé Rigot (PS): Monsieur le président, madame la ministre, il y a quelques jours, j'interrogeais votre collègue en charge des Affaires sociales à propos du plan de rétention du personnel d'ENGIE au sein des centrales nucléaires.
Parmi les mesures proposées par l'opérateur, il y en a une qui a retenu toute mon attention: l'indemnité qui équivaut à un an de salaire pour les travailleurs en CDI qui accepteraient de démissionner avant le 30 septembre 2026, ce que certains syndicalistes ne manquent pas de qualifier de "prime à la démission".
Madame la ministre, quand on sait à quel point la gestion d'une centrale nucléaire exige un savoir-faire de très haut niveau, ne pensez-vous pas qu'inciter au départ volontaire est une pratique hasardeuse pour le maintien des procédures au sein des centrales? Dans le cas où ces incitants et la fin annoncée du nucléaire motiveraient un trop grand nombre de salariés à quitter l'entreprise, quels accompagnements le gouvernement fédéral pourrait-il proposer pour que la continuité d'exploitation des centrales soit garantie jusqu'à la fin, avec la sûreté et la sécurité que requiert ce type d'activité?
11.02 Annelies Verlinden, ministre: Monsieur le président, monsieur Rigot, pour l'Agence fédérale de contrôle nucléaire (AFCN), il est impératif et primordial que la sûreté et la sécurité des installations restent garanties tant pendant l'exploitation que durant la phase post-opérationnelle et de démantèlement de nos centrales nucléaires.
À ce titre, l'AFCN préconise, bien évidemment, que l'expertise du personnel actuel de l'exploitant puisse être maintenue le plus possible. Le plan de rétention établi par l'exploitant a pour but d'aider à maintenir et à sauvegarder cette expertise.
À ce jour, l'exploitation des réacteurs est conditionnée notamment par des spécifications qui reprennent les exigences minimales de qualification et de disponibilité du personnel. Ces exigences restent valables jusqu'à l'arrêt du réacteur et jusqu'à ce que l'autorité de sûreté accepte une demande justifiée de l'exploitant de modifier ces spécifications.
Concrètement, préalablement à l'arrêt du réacteur, l'exploitant doit transmettre un avis de cessation d'activité comportant notamment les modalités au niveau de l'effectif du personnel requis en vue de garantir un maintien de l'établissement en toute sécurité. En fonction des étapes et de la diminution du risque, les exigences en matière de personnel pour maintenir la sûreté peuvent être adaptées.
L'AFCN ne dispose pas encore des informations pour ce qui concerne le planning et l'évolution du personnel, mais elle évaluera dans le détail l'avis de cessation qui est prévu quelques mois avant l'arrêt définitif.
Vos questions relatives aux incitants concernant plutôt les aspects socio-économiques, elles ne relèvent pas de la compétence de l'AFCN.
11.03 Hervé Rigot (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour vos réponses.
Je partage évidemment votre avis quant à la nécessité de garantir la sécurité tant jusqu'au terme du fonctionnement des réacteurs nucléaires que dans la phase suivante, à savoir la phase de démantèlement.
Je serai également très attentif à la question du contrôle permanent d'ENGIE ainsi qu'à la question des obligations de celle-ci pour garantir la sécurité grâce notamment à des moyens humains.
Je suis soulagé de constater que tout a été mis en œuvre du côté de vos services pour garantir et contrôler ce bon fonctionnement pour la sécurité de toutes et tous.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 55025545C van mevrouw Chanson wordt uitgesteld.
12 Question de Eric Thiébaut à Annelies Verlinden (Intérieur et Réformes institutionnelles) sur "Les shifts des pompiers" (55025547C)
12 Vraag van Eric Thiébaut aan Annelies Verlinden (Binnenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen) over "De shifts van de brandweerlieden" (55025547C)
12.01 Éric Thiébaut (PS): Monsieur le président, madame la ministre, ce 16 février 2022, le tribunal de première instance de Mons a rendu une ordonnance en référé qui fait droit aux demandes des travailleurs et a, jusqu'à ce qu'une décision définitive soit rendue par le Conseil d'État, ordonné l'écartement provisoire de l'application de la délibération du Conseil de la zone du 24 novembre 2021 qui fixait un horaire unique pour les prestations de garde 12/24/12/48, ordonné l'écartement provisoire de l'application des différents arrêtés ministériels et de l'arrêté de suspension et autorisé la zone de secours à proposer aux membres de son personnel opérationnel le choix entre les régimes de 12 ou 24 heures.
Madame la ministre, à la suite de ce jugement, quelles dispositions allez-vous prendre? Pouvez-vous par ailleurs m'indiquer si le gouvernement souhaite interjeter appel?
12.02 Annelies Verlinden, ministre: Monsieur le président, monsieur Thiébaut, de ce que vous m'en dites, il s'agirait d'une action en référé intentée par des pompiers contre la zone de secours dont vous êtes le président. L'État belge n'était pas partie à l'instance et, si un appel était interjeté, il ne peut donc être fait que par votre zone de secours.
Hier soir, mes services ont obtenu, par vos services, copie de cette ordonnance rendue en référé et donc provisoire. Elle fait encore l'objet d'un examen approfondi par mes services. Néanmoins, je peux déjà souligner que l'ordonnance prise en référé aménage une situation provisoire dans l'attente de l'arrêt du Conseil d'État. Dans ces circonstances, nous attendons donc l'arrêt de la plus haute juridiction administrative sur cette problématique. Vous n'êtes pas sans savoir que le Conseil d'État doit se prononcer sur le recours introduit par votre zone contre l'arrêté de tutelle pris par mes soins.
En ce qui concerne le groupe de travail auquel vous faites référence, il se réunira dans les prochaines semaines afin de finaliser et d'adopter ses conclusions qui me seront transmises sous la forme d'un avis. Il va de soi que je ne peux pas anticiper le contenu de cet avis à l'heure actuelle mais j'en ferai certainement le suivi, également ici au sein de cette commission.
12.03 Éric Thiébaut (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour ces éclaircissements. Je peux vous dire que l'arrêt du Conseil d'État qui arrivera à un moment donné n'est pas attendu tout de suite. On sait très bien qu'il faut parfois des délais de deux à trois ans pour avoir la décision du Conseil d'État et je vous invite clairement à prendre des initiatives pour anticiper cet arrêt du Conseil d'État. Par exemple, si le groupe de travail, qui est occupé à trouver une solution par rapport au chiffre des 24 heures, proposait de permettre à tous les pompiers du pays de travailler en shifts de 24 heures, à ce moment-là, vous pourriez prendre l'initiative de laisser cette liberté à toutes les zones. Il est clair que la zone Hainaut Centre abandonnerait son recours au Conseil d'État, ce qui simplifierait bien les choses à la fois pour vous, pour le SPF Intérieur et pour tous les pompiers du pays. C'est une proposition que je vous fais déjà.
Het incident is gesloten.
- Nabil Boukili à Annelies Verlinden (Intérieur et Réformes institutionnelles) sur "La réaction à la tempête Eunice" (55025548C)
- Eric Thiébaut à Annelies Verlinden (Intérieur et Réformes institutionnelles) sur "Les intempéries et le 1722" (55025576C)
- Nabil Boukili aan Annelies Verlinden (Binnenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen) over "De aanpak van de storm Eunice" (55025548C)
- Eric Thiébaut aan Annelies Verlinden (Binnenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen) over "Het noodweer en het nummer 1722" (55025576C)
13.01 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le président, madame la ministre, la tempête Eunice a balayé notre pays, et sa gestion soulève un certain nombre de questions. Des navetteurs ont été bloqués à la suite de l'annulation de trains à la dernière minute. Rien qu'en Wallonie picarde, plus de 600 interventions de pompiers ont eu lieu. En Flandre orientale, ce sont 10 000 appels de secours qui ont été passés vendredi et samedi. Nous avons entendu sur RTL ce dimanche que les pompiers, surchargés, avaient dû faire le tri dans leurs interventions.
Madame la ministre, BE-Alert a-t-il été activé? Combien d'interventions de secours ont-elles eu lieu sur l'ensemble du territoire? Les services de secours étaient-ils en nombre suffisant pour faire face à cette tempête?
Pouvez-vous retracer le cours des événements et des décisions prises avant, pendant et après la tempête? Quelles mesures préventives ont-elles été prises? L'armée et la protection civile ont-elles été mobilisées?
Comment expliquez-vous, alors que l'arrivée de la tempête était prévue depuis au moins jeudi dernier, qu'un certain nombre de services semblent avoir réagi en dernière minute?
13.02 Éric Thiébaut (PS): Monsieur le président, madame la ministre, ces derniers jours, une grande partie du pays a été frappée par des tempêtes et intempéries exceptionnelles, avec des intensités variables, qui ont entraîné une perte humaine, de nombreux blessés et de nombreux dégâts.
Les services de secours et numéros d'urgence du Royaume ont reçu des milliers d'appels et les pompiers ont réalisé des milliers d'interventions.
Si, comme toujours, nos services de secours ont été sur le pont, force est de constater que sur le terrain, un manque de coordination dans l'action des pouvoirs publics peut être constaté.
En ma qualité de bourgmestre, j'ai dû ainsi constater que de nombreux citoyens ont tenté de joindre le 1722 sans succès ou que les informations ainsi obtenues étaient ensuite difficilement dispatchées, notamment vis-à-vis des services communaux également mobilisés.
Cette situation, qui rentre évidemment aussi en résonance avec le débat plus large en cours dans le cadre de la commission d'apprentissage que vous avez lancée, m'amène à vous poser les questions suivantes: quel bilan tirez-vous de la coordination des services de secours suite aux différentes tempêtes qui ont frappé notre pays ces derniers jours, et en particulier par rapport au numéro 1722 et au manque de coordination? Comment pourrait-on améliorer la coordination des différents services face aux urgences non vitales, en ce compris avec les autorités communales. Pour terminer, pourriez-vous faire le point sur le test à grande échelle du système BE-Alert mené en janvier dernier et les leçons que l'on peut en tirer?
13.03 Annelies Verlinden, ministre: Monsieur le président, monsieur Thiébaut, le jeudi 17 février dans la matinée, l'Institut Royal Météorologique (IRM) a lancé une alerte orange pour le littoral et les provinces de Flandre occidentale, de Flandre orientale et d'Anvers, ainsi qu'une alerte jaune pour le reste du territoire du 18 au 19 février.
Le Centre de Crise National (CCN) a exécuté son rôle de veille active en collectant les informations utiles et en alertant ses partenaires, mais également son rôle de coordinateur en prenant la décision d'organiser très rapidement une réunion d'évaluation et de coordination.
La réunion d'évaluation a eu lieu le 17 février à 13 h 30. Son objectif était de récolter les dernières informations et les prévisions des heures suivantes et de déterminer si un risque d'inondation devait être envisagé. La réunion de coordination a été organisée le soir-même à 20 h 30. Une troisième réunion s'est tenue le vendredi 18 février à 7 h 45. En outre, les rapports de situation ont été envoyés après chaque réunion de coordination aux membres de ces réunions ainsi qu'aux gouverneurs et à leurs services pour qu'ils aient les dernières informations utiles à disposition.
La Défense et la protection civile ont été invitées à toutes les réunions de coordination dans le même but pour se préparer au mieux. À Crisnée, des moyens d'étançonnement et du matériel de déblayage de la voie publique – une des missions principales de la protection civile – étaient en attente et prêts à entrer en action. Il y avait le même dispositif à Brasschaat où le nombre d'opérationnels en unités avait été augmenté en rappelant des volontaires et par la présence d'une section supplémentaire de professionnels. Des membres de la direction Protection civile étaient présents aux réunions de coordination organisées par le CCN.
Le CCN transmet l'ensemble des alertes reçues quotidiennement de l'IRM à de nombreux partenaires via BE-Alert. Pour ce qui est d'alerter la population, la situation liée à la tempête Eunice n'étant pas uniforme sur l'ensemble du territoire belge, il a été décidé d'envoyer différentes campagnes BE-Alert. Du 17 au 20 février, 46 campagnes BE-Alert ont été lancées à l'adresse des citoyens, dont 11 par les services fédéraux des gouverneurs concernés et 35 par les autorités communales.
Au total, 1 381 766 mails et 38 448 sms ont été envoyés. Il y a eu 38 420 interventions de secours en Région flamande, 2 104 interventions effectuées par le SIAMU en Région de Bruxelles-Capitale et 5 113 interventions en Région wallonne. Il y a eu 49 247 appels au 1722 entre le 18 et le 19 février 2022 ainsi que 12 135 demandes d'aide via le guichet électronique du 1722.
Á certains moments de la tempête Eunice, il y a eu plus d'appels de secours au 1722 que de capacité à pouvoir répondre sur le terrain. Ces appels sont alors traités au fur et à mesure des capacités qui se libèrent. Soit il s'agissait d'appels pour lesquels du matériel de secours bien particulier n'était pas disponible parce que déjà engagé sur d'autres interventions, soit le personnel était occupé sur des interventions prioritaires.
C'est pourquoi, lors de chaque activation du numéro 1722, on demande aux citoyens de patienter et d'utiliser, de préférence, le guichet électronique pour introduire une demande. On informe aussi toujours les citoyens que les zones de secours traitent d'abord les interventions prioritaires et que donc, là aussi, il faut avoir de la patience.
Il était primordial de préparer la population à l'arrivée de la tempête Eunice et de lui permettre de recevoir les recommandations et les conseils nécessaires. Le CNN a pris les mesures suivantes pour informer les citoyens. Sur l'initiative du CNN, une cellule de communication a été mise sur pied avec des partenaires. Un contact direct a été établi avec les responsables de la discipline 5 des gouverneurs. Des visuels ont été élaborés et distribués aux gouverneurs, aux autorités locales et aux services partenaires. Avant et pendant la tempête, l'accent a été mis sur la communication concernant la nécessité de rester à l'intérieur, d'éviter des déplacements et l'impact de la tempête notamment sur la mobilité. Pendant la tempête, CELINFO a soutenu la communication autour du numéro d'urgence 112 et du numéro 1722. Pendant la tempête, les réseaux sociaux et les médias ont été suivis de près et surveillés.
En conclusion, les coordinations nécessaires ont été mises en place afin d'informer correctement les départements et les autorités compétentes afin qu'ils puissent se préparer adéquatement et prendre les mesures qui s'imposaient. Lors de la tempête, la protection civile a en effet été mobilisée à Gand, Audenarde, Borgerhout, Anvers, Asse et au Centre de crise de Flandre occidentale à la suite du signalement d'un tanker en détresse au large des côtes belges.
À mon grand étonnement, en Wallonie, l'Unité de Crisnée n'a reçu qu'une seule demande d'intervention émanant de la police des autoroutes pour le tronçonnage d'un arbre à Awans.
Au vu des éléments précités, je n'ai pas l'impression qu'un certain nombre de services ont réagi en dernière minute. Les services de secours sont intervenus dès qu'ils ont été appelés. Pour rappel, la gestion des interventions et la planification du personnel relèvent de la compétence des zones de secours et, s'il y échet, des gouverneurs selon le type de gestion de crise annoncé.
13.04 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Madame la ministre, je vous remercie pour vos réponses.
Il y a un point sur lequel je souhaiterais revenir, à savoir la question de la sécurité civile. En effet, j'ai été interpellé en entendant, sur RTL, que les pompiers avaient dû choisir où ils allaient intervenir car les demandes étaient trop nombreuses et qu'ils ne disposaient pas des capacités suffisantes pour réagir.
Tout le monde sait pertinemment que les pompiers se plient en quatre pour répondre aux besoins de la population. Mais force est de constater qu'il y a un manque de moyens. C'est notamment le cas au niveau du centre d'appel qui, ne pouvant pas absorber tous les appels, s'est vu contraint de mettre des gens en attente.
On savait déjà qu'il y avait un manque criant de personnel dans ce centre. Il s'agit d'un problème récurrent. On ne peut pas se contenter de ce genre de réaction. Il faut mettre à disposition les moyens nécessaires pour qu'à l'occasion de ce genre de catastrophe, on puisse agir de manière optimale, sans faire attendre des victimes ou des sinistrés par manque de personnel ou de moyens.
Il faudrait que le fédéral assume sa part de responsabilité en matière de financement des zones de secours. En effet, jusqu'à présent, ce n'est pas le cas. Ce faisant, ce sont les communes et les provinces qui doivent tout assumer alors que le fédéral a une responsabilité en la matière. Pendant combien de temps encore ne va-t-il pas prendre ses responsabilités en matière de financement des zones de secours comme le prévoit la loi? Il faut faire respecter celle-ci car cela a des conséquences sur le terrain, comme on a encore pu le constater à l'occasion des derniers événements.
Une leçon doit être tirée. Outre ces derniers événements, il y a eu les inondations. On se trouve face à des situations qui se répètent. À un moment donné, les choses doivent être prises sérieusement en main.
13.05 Éric Thiébaut (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour toutes les précisions que vous avez apportées, chiffres à l'appui.
En fait, on n'a pas eu de gros couacs grâce aux services de secours qui ont réalisé un excellent travail sur le terrain. De plus, il y avait suffisamment de forces au regard des interventions nécessaires.
Toutefois, quelque chose doit être fait au niveau de la coordination. Permettez-moi de vous donner quelques exemples en tant que bourgmestre et président d'une zone de secours. En réalité, il a souvent été question d'arbres qui s'étaient écrasés sur des routes et qui barraient les voiries. Dans ma petite commune, il y en a eu dix. Que se passe-t-il à ce moment-là? Dans chaque commune, une équipe d'ouvriers est sur le pont, disponible pour intervenir. Les citoyens téléphonent au bourgmestre, à l'échevin, au service des travaux et les ouvriers se rendent sur place. Mais d'autres citoyens forment le 112 ou le 1722 pour appeler les pompiers pour faire la même chose. Et là, il y a un manque de coordination. Dès lors, je pense que des actions doivent être menées pour améliorer la prise en charge. Pourquoi pas, par exemple, un numéro d'appel spécifique par commune simplement pour les obstructions de voiries, de manière à soulager le 112 et le 1722 pour toute une série de problèmes.
Vous avez parlé de la caserne de Crisnée, et ce que vous avez dit est important. Vous avez précisé que cette caserne n'a reçu qu'un appel alors que le personnel était prêt avec du matériel d'étançonnement et tout le matériel nécessaire pour les dégâts causés par le vent. Il ne faut pas vous étonner! À deux heures et demie de route, je ne vais pas appeler Crisnée. Jamais je ne vais appeler Crisnée!
Aujourd'hui, les casernes, les postes de protection civile, les deux qui restent, sont beaucoup trop éloignés d'une grande partie du territoire qu'ils doivent protéger! On en revient à l'évaluation de la réforme de la protection civile et à la nécessité d'avoir d'autres postes de protection civile, de revenir à une décentralisation si on veut qu'elle ait encore un avenir et que le service soit efficace pour l'ensemble de la population
Het incident is gesloten.
14 Question de Roberto D'Amico à Annelies Verlinden (Intérieur et Réformes institutionnelles) sur "Le rapport de l’AIG concernant la manifestation antifasciste à Gilly et la réponse de la police" (55025536C)
14 Vraag van Roberto D'Amico aan Annelies Verlinden (Binnenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen) over "Het rapport van de AIG over de antifascismebetoging in Gilly en de reactie van de politie" (55025536C)
14.01 Roberto D'Amico (PVDA-PTB): Monsieur le président, madame la ministre, l'inspection générale de la police fédérale et de la police locale (AIG) a rendu dernièrement son rapport concernant la manifestation antifasciste organisée à Gilly le 25 janvier 2020.
Le mois passé, le bourgmestre de Charleroi, M. Paul Magnette, a fait son mea culpa et a reconnu sa responsabilité dans la mauvaise gestion et la mauvaise préparation de cette manifestation. En effet, l’autorité administrative a manqué plusieurs fois à ses obligations en matière de prévoyance et de concertation. Il y a eu plusieurs problèmes et manquements dans la chaîne de commandement. L'autorité administrative n'était pas au poste de commandement le jour J. Le bourgmestre n’était pas présent sur le territoire carolo le jour de la manifestation. Enfin, aucun débriefing n’a été organisé avec la police alors qu’un nombre disproportionné de policiers avait été déployé.
Madame la ministre, vous faisiez partie des destinataires de ce rapport. Quelle a été votre réaction au moment de sa réception? En tant que ministre de l’Intérieur, quelle est votre analyse de ce qui s’est passé? Quelles conclusions en tirez-vous pour l’avenir?
14.02 Annelies Verlinden, ministre: Monsieur le président, monsieur D'Amico, le rapport d'enquête de l'AIG portant sur la gestion du service d'ordre du 25 janvier 2020 par la zone de police de Charleroi m'est bien parvenu et a retenu ma meilleure attention.
Concrètement, ce rapport était divisé en deux parties. Le premier volet, portant sur la phase préparatoire du service d'ordre, a été envoyé à mon prédécesseur en date du 21 juillet 2020. Le second volet, portant lui sur la phase d'exécution et de suivi, m'a été transmis.
Je souhaiterais commencer par souligner que c'est à la demande du bourgmestre de Charleroi que l'inspection générale a été saisie de cette problématique. Sur la base du rapport qui m'a été transmis, je ne peux que rejoindre l'AIG dans les conclusions et recommandations qu'elle tire.
Je pense, tout d'abord, à l'absence, dans le chef de l'organisateur, d'une demande d'autorisation de la manifestation. Ensuite, le manque de concertation, de dialogue et d'accord préalable a très probablement eu des conséquences sur le déroulement des actions du service d'ordre. Enfin, différents modes d'action et d'usage de la contrainte ont probablement engendré un sentiment de provocation policière. Certains d'entre eux n'étaient pas opportuns, proportionnels et légitimes.
Je conclurai en rappelant l'importance essentielle qu'il faut accorder au contact préalable entre l'autorité administrative ou ses représentants et les organisateurs de manifestations. Ce contact a notamment pour but la recherche commune d'un équilibre entre les exigences, les attentes et les intérêts de tous les groupes et parties qui participent ou sont confrontés à un événement. Ce contact permet ainsi de baliser le déroulement de celui-ci. Le maintien de l'ordre public est une condition sine qua non au plein exercice des libertés. Une situation où règne l'ordre public protège les droits individuels de chaque citoyen et en rend l'exercice possible. À défaut d'équilibre entre ces deux ensembles de valeurs, l'exercice des libertés et des droits individuels est menacé.
À ce titre, il faut rappeler l'importance, pour les organisateurs, de solliciter, auprès de l'autorité administrative, une demande d'autorisation écrite préalable. Un simple appel à la manifestation sur Facebook ne suffit pas.
Enfin, il reste primordial pour la police de procéder à une analyse de risques afin de préparer au mieux la tenue de chaque événement.
14.03 Roberto D'Amico (PVDA-PTB): Madame la ministre, j'ai bien retenu tout ce que vous m'avez dit. Il y a effectivement eu quelques manquements de part et d'autre mais ce qui me frappe le plus, c'est quand même le rapport de l'OCAM qui disait qu'il fallait interdire ce genre de manifestation. Si on ne se base pas sur ce rapport des spécialistes de l'OCAM, je ne comprends alors pas pourquoi on lui demande son avis. C'est à ce propos que j'aurais aimé vous entendre. L'OCAM a dit qu'il y avait un risque, un danger potentiel mais on ne respecte pas son avis. Je reste donc sur ma faim. Quand on demande l'avis de quelqu'un, surtout de l'OCAM qui est quand même reconnu, c'est un non-sens de ne pas le respecter. Je vous remercie.
L'incident est clos.
15 Vraag van Eva Platteau aan Annelies Verlinden (Binnenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen) over "De nabijheidspolitie en de aantrekkelijkheid van de functie van wijkagent" (55025567C)
15 Question de Eva Platteau à Annelies Verlinden (Intérieur et Réformes institutionnelles) sur "La police de proximité et l'attractivité de la fonction d'agent de quartier" (55025567C)
15.01 Eva Platteau (Ecolo-Groen): Mevrouw de minister, de idee van community policing of nabijheidspolitie vormt reeds lang de basisfilosofie van de politie, toch in de vele beleidsteksten. De Ecolo-Groenfractie is dat concept van nabijheidspolitie zeer genegen; wij geloven daar zeer sterk in.
Om het vertrouwen tussen de politie en de burger te verbeteren, is het essentieel dat de politiediensten sociaal goed geïntegreerd zijn. Op die manier is de politie zich bewust van alle uitdagingen rond veiligheid of leefbaarheid en kan ze samen met de burger op zoek gaan naar oplossingen.
Daarnaast wordt er ook alsmaar vaker naar de figuur van de wijkagent gekeken voor specifieke veiligheidsproblemen of nieuwe maatschappelijke problemen, zoals intrafamiliaal geweld. Bij de bespreking in commissie van de aanbevelingen van het Comité P enkele weken geleden, zag u alvast een rol weggelegd voor de wijkagent in de aanpak van dat soort geweld.
Er worden dus zeer veel verwacht van de wijkagent. De functie van wijkagent is echter jammer genoeg nog steeds geen aantrekkelijke functie, ook al werd vroeger een opwaardering ervan in het vooruitzicht gesteld. De wijkagent verdient, dacht ik, nog steeds minder dan zijn of haar collega's van de interventie-eenheden.
In de jongste twee beleidsnota’s werd het belang van nabijheidspolitie duidelijk vermeld. Daar werden in de beleidsnota van 2021 ook concrete acties aan gekoppeld. Zo zou er een evaluatie van de tevredenheid van de burger over de nabijheid van de politie komen. U kondigde ook een waaier aan initiatieven aan om de functie van wijkinspecteur aantrekkelijker te maken. Er zou ook ingezet worden op vrijwilligers bij de politie.
Is intussen de tevredenheidenquête al uitgevoerd? Zo ja, wat waren de resultaten? Zo neen, wanneer wordt die gepland?
Wat is de stand van zaken rond de aangepaste opleiding voor wijkagenten?
Bestaan er reeds volwaardige wijkteams? Wie maakt deel uit van die wijkteams?
Hoe wilt u de aanspreekbaarheid van wijkagenten bevorderen?
Wat is precies de bedoeling van de inzet van vrijwilligers, zoals opgenomen in de beleidsnota?
Hoe wilt u de functie van wijkagent concreet en op korte termijn aantrekkelijker maken?
15.02 Minister Annelies Verlinden: Zoals ik ook heb toegelicht in mijn beleidsverklaring, wil ik de politie graag zo dicht mogelijk bij de burger. Wijkpolitiezorg is een basisfunctionaliteit van de politiezones en ook een belangrijk onderdeel van de gemeenschapsgerichte politiezorg. De nabijheidspolitie is een van de fundamenten van de lokale politie en een van de belangrijkste elementen van het memorandum van de Vaste Commissie voor de Lokale Politie. Ik heb dan ook gevraagd aan de VCLP om dat onderdeel van mijn beleidsverklaring mee ter harte te nemen.
Wat de evaluatie van de tevredenheid van de burger betreft, kijken we in eerste instantie ook naar de resultaten van de veiligheidsmonitor. Die worden thans volop verwerkt. Op basis daarvan zal worden bepaald of bijkomende bevraging eventueel nodig is, en zo ja welke.
De functionele opleiding wijkpolitie werd bijgewerkt en geactualiseerd in 2021. Om de opleiding wijkpolitie op een uniforme manier aan te bieden, werd aan de erkende politiescholen in februari 2021 een geactualiseerd referentie-erkenningsdossier voorgesteld. Hierin is de mogelijkheid opgenomen om in bepaalde optionele modules te voorzien naargelang van de lokale behoeften.
Voor de concrete operationele invulling van de wijkpolitie, bijvoorbeeld door de inzet van wijkteams, wacht ik ook op de resultaten van de werkgroepen ter zake door de VCLP. Die zal zich ook uitspreken over de aanspreekbaarheid en het aantrekkelijk maken van de functie van wijkinspecteur. Het pecuniaire aspect is daarbij slechts een onderdeel.
Mijn voorganger heeft de premie van nabijheidspolitie afgeschaft, samen met zeventien andere premies. In tegenstelling tot wat u laat uitschijnen, krijgen de politiemensen die interventie doen dus evenmin een premie. Zij presteren wel vaker onregelmatige diensturen, met meer nacht-, weekend- en overuren. Het spreekt voor zich dat men die extra vergoedt, gezien de impact op de work-lifebalance. Het voorzien van meer inconveniënten, de verzamelterm voor over-, weekend- en nachturen, kan eventueel bijdragen tot het meer aantrekkelijk maken van de functie van wijkinspecteur. Ik ben er evenwel van overtuigd dat de aantrekkelijkheid van een functie niet enkel in de verloning kan liggen. De werkomstandigheden en de bijhorende arbeidsvreugde en omkadering dragen daar mijns inziens evenzeer toe bij.
Voor de vrijwilligers verwijs ik u graag naar mijn recente antwoorden ter zake. Ik verwacht dat de CVLP in de werkgroep inzake nabijheidspolitie op dat vlak ook de nodige aanbevelingen zal doen om de inzet van vrijwilligers bij de politie nog verder vorm te geven.
Tot slot geef ik nog graag mee dat de multidisciplinaire commissie voor de financiering en de optimale schaalgrootte van de lokale zones in het kader van de staten-generaal van de politie de basisfunctionaliteit wijkwerking samen met de zes andere basisfunctionaliteiten onder de loep neemt. Zij onderzoekt in het kader van de optimale schaalgrootte welke basisfunctionaliteiten de politie van de toekomst moet vervullen, op welke manier ze dat moet doen en in het bijzonder ook met hoeveel en met welke politiecapaciteit. We verwachten ook dit jaar vooruitgang in de analyse te maken.
15.03 Eva Platteau (Ecolo-Groen): Wat het verschil in verloning en de premies betreft, ben ik het met u eens dat geldelijke verloning niet het enige is wat een functie aantrekkelijk maakt, maar bij de politie is het toch vaak belangrijk hoe functies worden gewaardeerd.
Als we het hebben over de aanpak van intrafamiliaal geweld, dan moeten we ook kijken naar de rol van de wijkagent. Intrafamiliaal geweld beperkt zich niet tot de kantooruren. We moeten er dan misschien over nadenken om de wijkteams te versterken om ze ook op andere tijdstippen te kunnen inzetten. Zij zouden dan ook specifieke opleidingen krijgen waarin specifieke problemen, alsook het sociale aspect, aan bod komen.
Het is ook goed dat politiescholen in extra opleidingen voorzien. Hopelijk worden die ook gevolgd.
Ik kijk uit naar de resultaten van de veiligheidsmonitor en ik zal alleszins het aangehaalde aspect van politiewerking van nabij blijven volgen.
Het incident is gesloten.
16 Question de Philippe Goffin à Annelies Verlinden (Intérieur et Réformes institutionnelles) sur "La problématique de la traduction de la législation fédérale en langue allemande" (55025574C)
16 Vraag van Philippe Goffin aan Annelies Verlinden (Binnenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen) over "De vertaling van de federale wetgeving naar het Duits" (55025574C)
16.01 Philippe Goffin (MR): Madame la
Ministre,
Lorsqu'un texte législatif (lois, arrêtés,
circulaires) est adopté et publié au Moniteur belge, il l'est toujours en
langue française et néerlandaise.
Toutefois, ces textes ne sont pas publiés en
langue allemande, pourtant troisième langue officielle de notre pays.
Il existe dès lors un service de traduction,
dépendant de votre SPF et basé à Malmédy, le Service Central de Traduction
Allemande, qui se charge de réaliser les traductions qui seront publiées au
Moniteur Belge.
J'entends avant toute chose louer la qualité
du travail fourni par le SCTA.
Il me revient toutefois du terrain que les
services du SCTA sont surchargés et qu'ils ne peuvent faire face à la masse de
traduction qui leur est demandée dans un délai raisonnable.
Aussi, notamment pour les textes concernant
la justice, il aurait ainsi été décidé de faire appel, en parallèle du SCTA, à
des traducteurs indépendants. Toutefois, la problématique des retards ne semble
pas pour autant résolue dès lors que peu de traducteurs seraient enclins à
procéder à de telles traductions en raison d'une rémunération peu attractive et
avec des délais de paiement extrêmement long.
Ceci engendre dès lors un véritable problème
d'accès aux textes légaux pour les personnes de notre pays ne connaissant que
la langue allemande.
J'ai déjà eu l'occasion d'interroger votre
collègue de la Justice sur ce sujet qui me revoit vers vous. Ce dernier
m'indique en outre, qu'il existe une convention tarifaire à durée indéterminée
entre le président du comité de direction du SPF Justice et le SCTA, selon
laquelle une liste d'arrêtés royaux et ministériels prioritaires sont transmis
au SCTA pour traduction
Aussi, Madame la Ministre, mes questions
sont les suivantes.
Confirmez-vous la problématique tant de
surcharge du SCTA ainsi que le recours à des traducteurs indépendants pour
faire face à cette surcharge ?
Est-il exact qu'il y a actuellement des
difficultés pour trouver des traducteurs indépendants acceptants de remplir
cette mission en raison de conditions rémunératoires peu attractives ?
Quelles sont les mesures concrètes que vous entendez mettre en
place pour palier à cette problématique ?
16.02 Annelies Verlinden, ministre: Monsieur Goffin, au regard des nombreuses traductions allemandes à établir en raison de la crise covid, le service central de traduction allemande fait face à une surcharge ponctuelle de travail depuis mars 2020. Le SCTA a soutenu efficacement le Centre de crise national dans le cadre de l'information à la population, y compris par des prestations en soirée et le week-end. Le SPF Santé publique a également bénéficié du soutien efficace du SCTA dans le cadre des missions facultatives de celui-ci.
Cette surcharge de travail s'est faite au détriment des autre missions du SCTA. Nous espérons tous un retour à la normale imminent. L'arrêté royal du 6 juin 2019 organisant la gestion administrative et financière du service administratif à comptabilité autonome (service central de traduction allemande) ne prévoit pas la possibilité d'avoir recours à des traducteurs indépendants.
Votre seconde question ne concerne pas la problématique de la traduction de la législation fédérale en langue allemande, mais bien le SPF Justice. Le SCTA traduit des arrêtés royaux et arrêtés ministériels du SPF Justice dans le cadre d'une convention de traduction conclue avec le SPF Justice. La surcharge de travail du SCTA est notamment due à la crise covid qui, nous l'espérons, ne va pas perdurer.
Par ailleurs, le monde de la traduction est en évolution constante au vu des progrès technologiques en la matière. Le métier de traducteur fait de plus en plus place au métier de réviseur post-édition, ce qui va de pair avec une augmentation notable de la productivité.
Enfin, les traductions à usage purement interne sont quant à elles appelées à disparaître. Je vous remercie.
16.03 Philippe Goffin (MR): Monsieur le président, je remercie Mme la ministre pour sa réponse.
L'incident est clos.
17 Vraag van Dries Van Langenhove aan Sammy Mahdi (Asiel, Migratie en Nationale Loterij) over "De beveiliging van de haven van Zeebrugge om transmigranten tegen te houden" (55025529C)
17 Question de Dries Van Langenhove à Sammy Mahdi (Asile, Migration et Loterie Nationale) sur "La sécurisation du port de Zeebrugge afin de contenir les migrants en transit" (55025529C)
17.01 Dries Van Langenhove (VB): Mevrouw de minister, op 15 februari 2022 stelt VRT NWS dat
de Europese Unie en Groot-Brittannië meer dan 13 miljoen euro zullen investeren
in een betere beveiliging van de haven van Zeebrugge en in warmtecamera's aan
de Westkust. Het doel hiervan is om transmigranten op te sporen en tegen te
houden die enerzijds via containers of laadruimtes van vrachtwagens in de haven
en anderzijds via rubberbootjes de oversteek naar Groot-Brittannië wensen te
maken.
Naar verluidt zal er in de haven van
Zeebrugge een controlekamer opgericht worden waar de camerabeelden van de haven
gemonitord zullen worden. Hierdoor zou 80 procent van de haven constant in de
gaten gehouden kunnen worden. Daarnaast wordt er eveneens geïnvesteerd in extra
camera's en slimme hekken. Slimme hekken geven een signaal door wanneer er
bijvoorbeeld iemand aankomt.
Acht u het gebruik van slimme hekken en
camerabewaking in de haven van Zeebrugge een nuttig en verantwoord middel om
(gecombineerd met andere maatregelen) transmigratie een halt toe te roepen?
Hoeveel bedraagt het aandeel van de
Europese Unie in de 13 miljoen euro aan investeringen die gedaan werden?
Wat is uw standpunt inzake het gebruik
van slimme hekken, camerabewaking en warmtecamera's aan de buitengrenzen van de
Europese Unie om illegale migratie tegen te gaan? Bent u voorstander of
tegenstander?
Indien u tegenstander bent van het
gebruik van slimme hekken en camerabewaking aan de buitengrenzen van de
Europese Unie, welke alternatieven ziet u dan om onze grenzen te bewaken?
17.02 Minister Annelies Verlinden: Mijnheer Van Langenhove, slimme hekken en camerabewaking zijn een nuttig en verantwoord middel om indringing in de havenfaciliteiten te verhinderen. Zij verhinderen dat transmigranten zich op de terminals in containers en trailers kunnen verbergen in de hoop om zo in de UK te raken. De transmigranten brengen daarbij immers hun eigen leven in gevaar. De slachtoffers in Essex eind 2019 zijn daar uiteraard een triest voorbeeld van, zeker van de risico's die zij lopen.
Het UK Home Office heeft in 2020 800.000 euro gefinancierd ten behoeve van materiaal voor de scheepvaartpolitie Zeebrugge. De federale politie is echter niet rechtstreeks betrokken bij de projecten die u aanhaalt. Zij zijn het werk van private havenbedrijven, de havenuitbater en de UK Border Force. De warmtecamera waarvan sprake heeft als doel tijdig te detecteren of transmigranten proberen vanop het strand op het grondgebied van de politiezone Westkust de oversteek naar de UK te wagen. Het vermijden van slachtoffers is uiteraard het hoofddoel.
17.03 Dries Van Langenhove (VB): Mevrouw de minister, er is nog een aantal zaken onduidelijk. Misschien zal ik daarover nog een schriftelijke opvolgingsvraag indienen, maar ik dank u alvast voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: De overige vragen op de agenda zullen worden behandeld tijdens een volgende commissievergadering.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.56 uur.
La réunion publique de commission est levée à 12 h 56.