Commission des Affaires sociales, de l'Emploi et des Pensions

Commissie voor Sociale Zaken, Werk en Pensioenen

 

du

 

Mercredi 20 avril 2022

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Woensdag 20 april 2022

 

Namiddag

 

______

 

 


La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 01 et présidée par Mme Marie-Colline Leroy.

De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.01 uur en voorgezeten door mevrouw Marie-Colline Leroy.

 

01 Vraag van Ellen Samyn aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De besteding van de subsidies aan het FWO en het FNRS" (55026475C)

01 Question de Ellen Samyn à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'affectation des subsides au FWO et au FNRS" (55026475C)

 

01.01  Ellen Samyn (VB): Mijnheer de minister, de ministerraad van 25 februari keurde op uw voorstel een ontwerp van KB goed tot wijziging van de verdeling van het bedrag voor de twee fondsen die actief zijn in de sector van het fundamenteel onderzoek. Van de 40 miljoen euro gaat bijna 21 miljoen euro naar het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) en iets meer dan 19 miljoen euro naar het Fonds de la Recherche Scientifique (FNRS).

 

Legt u bepaalde onderzoeksthemata op bij de toekenning van die subsidies, aangezien die middelen komen uit de inkomsten van de RSZ? Zo ja, welke?

 

De verdeling van de middelen staat niet in verhouding tot het aandeel van Nederlandstaligen en Franstaligen in de bevolking. Waarom krijgt het FNRS beduidend meer federale subsidies?

 

01.02 Minister Frank Vandenbroucke: De financiering voor de creatie van onderzoeksmandaten in de sector van het fundamenteel onderzoek behoort tot de taken van de RSZ. Sinds 1 januari 2007 keert de RSZ jaarlijks een aan de index gekoppeld bedrag van 31 miljoen euro uit aan de werkgevers die actief zijn in de sector van het fundamenteel onderzoek. Dat bedrag wordt verdeeld tussen het FNRS en het FWO op de wijze bepaald door de wet. De wettelijke basis van die maatregel vindt u enerzijds in titel IV, hoofdstuk 12 van de programmawet van 27 december 2006 en anderzijds in het KB van 29 januari 2007 tot uitvoering van dat hoofdstuk 12.

 

De Federale Raad voor Wetenschapsbeleid (FRWB) controleert, conform artikel 3 van dat KB, of de projecten waarvoor mandaten zijn toegewezen, inderdaad betrekking hebben op fundamenteel onderzoek in de zin van artikel 188, 3° van de wet. De wet verstaat daaronder een activiteit die het verleggen van de wetenschappelijke en technische kennis zonder industriële of commerciële doelstellingen beoogt.

 

De Federale Raad voor Wetenschapsbeleid heeft drie maanden de tijd om aan de RSZ het resultaat van dit onderzoek mee te delen. Indien de Federale Raad voor Wetenschapsbeleid zich binnen deze termijn niet heeft uitgesproken, worden alle mandaten verondersteld onder het fundamenteel onderzoek te vallen, tot bewijs van het tegendeel. De RSZ controleert volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten het creëren van bijkomende betrekkingen in de sector van het fundamenteel onderzoek ten opzichte van het jaar 2006, en zorgt indien nodig voor de terugvordering van de toegewezen bedragen die niet zouden zijn uitgegeven aan mandaten die onder het fundamenteel onderzoek vallen.

 

Zoals daarnet gezegd vind ik het belangrijk dat via de bedoelde tewerkstellingsmaatregelen in de vorm van een vrijstelling van RSZ-bijdragen de tewerkstelling van mandaathouders, doctorandi of postdoctorandi in het kader van het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek wordt gefaciliteerd. Dat is niet alleen belangrijk voor de directe tewerkstelling via die mandaten, maar vooral met het oog op het belang van het fundamenteel onderzoek voor onze economie, en afgeleid dus voor de tewerkstelling in heel ons land. Zoals vaak gezegd is kennis onze enige grondstof.

 

Daarmee zijn het Fonds de la Recherche Scientifique en het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen volgens mij het best geplaatst om de onderzoeksthema's voor ondersteund fundamenteel onderzoek te selecteren.

 

Ten tweede, de wijze waarop de verdeling van het bedrag van 31 miljoen euro – een te indexeren bedrag – elk jaar wordt berekend, is vastgelegd in het artikel 189, § 3 van de programmawet van 27 december 2006. De RSZ berekent de verdeling hiervan over de twee instellingen op basis van de persoonlijke en patronale socialezekerheidsbijdragen die enerzijds het FNRS en het FRIA, en anderzijds het FWO – voorheen het IWT, nu geïntegreerd in het FWO – hebben betaald voor de doctorandi en postdoctarandi die zij voor de bedoelde onderzoeksprojecten hebben aangeworven.

 

Op basis van de voor deze onderzoekers betaalde socialezekerheidsbijdragen met betrekking tot het jaar n-2 berekent de RSZ voor het jaar n het procentuele aandeel in deze 31 miljoen euro van enerzijds het FNRS en anderzijds het FWO. Het bedrag van de toelage dat in het jaar n aan het FWO en het FNRS wordt uitbetaald, staat dus in verhouding tot de door hen betaalde socialezekerheidsbijdragen in het jaar n-2. De RSZ deelt de berekende verdeling elk jaar mee aan de FOD Sociale Zekerheid, die voor de publicatie van het KB zorgt waarin het bedrag van de toelage voor de twee instellingen wordt opgenomen.

 

01.03  Ellen Samyn (VB): Mijnheer de minister, het is absoluut positief dat er in onderzoek wordt geïnvesteerd. Het is ook een goede zaak dat er regels worden opgelegd voor de toekenning van de subsidies. Het zal u niet verwonderen dat onze partij nogal kritisch staat tegenover almaar meer transfers, ook al gaat het maar over enkele miljoenen euro's. Het FNRS wordt vanuit Franstalige zijde minder gesubsidieerd dan het Vlaamse FWO. Het kan natuurlijk niet de bedoeling zijn dat de federale overheid de desinteresse van de Waalse overheid opvangt. Er mag zeker extra worden geïnvesteerd in onderzoek, maar dan wel met een rechtvaardige verdeling van de middelen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van Nahima Lanjri aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De evaluatie van het statuut van onthaalouders" (55026758C)

02 Question de Nahima Lanjri à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'évaluation du statut d'accueillant d'enfant" (55026758C)

 

02.01  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, bij de bespreking van uw beleidsnota had ik u ook al enkele vragen gesteld over de evaluatie van het statuut sui generis voor onthaalouders. Dat hebben we in 2003 ingevoerd. De betrokken administraties hebben hun analyses nu gemaakt. Daardoor zou er nu een beter zicht zijn op de positieve aspecten van het statuut. Maar uit de analyse zouden ook de knelpunten moeten blijken.

 

U had gezegd dat u de analyse in een tweede fase ook zou voorleggen aan de sociale partners, zodat zij op basis daarvan ook voorstellen tot verbetering zouden kunnen doen. Uit de praktijk blijkt dat verbeteringen in verband met de hervorming van het statuut zich opdringen. Ik ontvang nog steeds heel veel mails van onthaalouders die zich zorgen maken over hun sociale rechten. In sommige gevallen gaat het over heel schrijnende situaties. Ik signaleerde al een aantal problemen, zoals de beperkte pensioenrechten, maar ook problemen rond de progressieve werkhervatting van onthaalouders. Daarover heb ik enkele vragen voor u.

 

Wat zijn de belangrijkste conclusies die kunnen worden getrokken uit het evaluatierapport van de betrokken administraties? Kunt u de evaluatie ook aan het Parlement overmaken? Komt u hierover op een bepaald moment ook meer uitleg geven aan het Parlement, in deze commissie?

 

U gaf aan dat u de evaluatie zou bespreken met de bevoegde ministers, zowel op federaal niveau als op gemeenschapsniveau. Is dat intussen gebeurd? Wat zijn dan de volgende stappen?

 

Heeft u ook al advies gevraagd aan en ontvangen van de sociale partners? Welke voorstellen tot verbetering schuiven zij naar voren?

 

Gaat u aan de slag met de voorstellen van de sociale partners? Zult u dan met een voorstel, een wetsontwerp of een wijziging van het statuut naar het Parlement komen?

 

02.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw Lanjri, u weet dat ik de evaluatie van het statuut sui generis voor onthaalouders heb opgedeeld in twee fasen. In de eerste fase hebben de betrokken federale administraties onder de coördinatie van de FOD Sociale Zekerheid een analysenota opgesteld. Die dient als voorbereiding voor de tweede fase, namelijk de evaluatie door de sociale partners in de Nationale Arbeidsraad (NAR).

 

De analysenota werd bezorgd en toegelicht aan de betrokken beleidscellen op federaal en gemeenschapsniveau. De voornaamste vaststelling is dat het beleid van de verschillende Gemeenschappen erop gericht is om onthaalouders in de toekomst tewerk te stellen met een reguliere arbeidsovereenkomst. Op termijn zal het statuut sui generis dus uitdoven, maar dat zal niet in alle Gemeenschappen even snel gebeuren.

 

In de Franse Gemeenschap worden onthaalouders sinds 2018 tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst. Tegen 2025 moet dat ook het geval zijn voor alle onthaalouders die nog werken onder het statuut sui generis. In de Vlaamse Gemeenschap loopt tot 31 maart 2023 een proefproject waarin een bepaald aantal onthaalouders tewerkgesteld wordt met een arbeidsovereenkomst. De Duitstalige Gemeenschap heeft beslist om de kinderopvang tegen 2023 volledig te hervormen. Als onderdeel van deze hervorming is het de bedoeling dat de onthaalouders van het huidige statuut sui generis overgaan naar een werknemersstatuut. Er wordt wel in een overgangsbepaling voorzien voor onthaalouders die het statuut sui generis om fiscale redenen wensen te behouden.

 

Een andere vaststelling is dat de realiteit op het terrein in de verschillende Gemeenschappen niet overeenstemt met het federale kader. Voor de berekening van de sociale bijdragen en de prestaties wordt in de federale regelgeving rekening gehouden met de opvang van vier kinderen, terwijl men in Vlaanderen tot acht kinderen kan opvangen.

 

Eind november heb ik de Nationale Arbeidsraad gevraagd ten laatste tegen eind maart advies te verlenen over het statuut sui generis van onthaalouders, onder andere op basis van deze voorbereidende administratieve analyse. De sociale partners hebben hun besprekingen echter nog niet afgerond. Tijdens de werkzaamheden hebben zij de bevoegde administraties om bijkomende informatie gevraagd, met als gevolg dat het advies nu wordt verwacht tegen uiterlijk eind mei.

 

In afwachting van het advies van de sociale partners zal ik de voorbereidende administratieve nota, zoals u vroeg, al bezorgen aan de leden van deze commissie.

 

02.03  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord en ook voor de stappen die al gezet zijn. Dit is een werk van lange adem. Wij weten uiteraard dat er verschillen zijn in de aanpak in de verschillende Gemeenschappen. Als men van alle onthaalouders werknemers maakt, betekent dat immers geen onaanzienlijke kosten. Sommige onthaalouders zijn daar overigens niet voor te vinden. Enerzijds begrijp ik dus de terughoudendheid van sommige onthaalouders. Anderzijds brengt dit met zich mee dat zij op sociaal vlak niet altijd goed genoeg beschermd zijn.

 

Ik dank u alvast omdat u ons de nota wil bezorgen die gemaakt is. Zo kan ik die al doornemen, en dan zal ik eind mei, als het advies van de sociale partners er is, u hierover opnieuw een vraag stellen. Wanneer wij dat advies hebben kunnen lezen, zal ik bekijken welke voorstellen u zult uitwerken.

 

Ik meen dat het in het belang van de onthaalouders is dat wij snel tot een verbetering van hun statuut komen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van Nahima Lanjri aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "Het onderzoek naar de impact van verschillende samenlevingsvormen" (55027030C)

03 Question de Nahima Lanjri à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'étude sur l'incidence des différentes formes de vie commune" (55027030C)

 

03.01  Nahima Lanjri (CD&V): Ik heb u vorig jaar al een aantal vragen gesteld over impact van het samenwonen op de uitkeringen en tegemoetkomingen. Al wie een vervangingsinkomen of uitkering ontvangt en door samen te gaan wonen zijn uitkering geheel of gedeeltelijk verliest en het inkomen onder de armoedegrens ziet zakken, wacht op een verbetering van de situatie. Niet alleen levert hij of zij in op zijn uitkering, hij of zij verliest ook andere sociale voordelen, zoals de verhoogde tegemoetkoming of het sociaal tarief voor gas en elektriciteit.

 

Dat samenwonen schaalvoordelen met zich meebrengt, is logisch. Dat is vaak ook de reden waarom mensen, soms vrienden, gaan samenwonen. Maar die schaalvoordelen mogen niet overschat worden en moeten genuanceerd worden in het licht van het verlies aan inkomen. Vandaag worden mensen actief ontmoedigd om te gaan samenwonen, omdat ze vaak meer verliezen door samen te wonen dan ze winnen door de schaalvergroting. In juli gaf u aan dat er overeenkomstig het regeerakkoord een werkgroep was opgericht om de kwestie van het samenwonen te bestuderen. De werking van die werkgroep had wat vertraging opgelopen door het uitbreken van de coronacrisis. We zijn inmiddels meer dan een halfjaar later.

 

Hoever staat de werkgroep met het onderzoek naar de verschillende samenlevingsvormen en de gevolgen hiervan voor de uitkeringen en vervangingsinkomens? Is de evaluatie al afgerond? Zo niet, welke deadline wordt er vooropgesteld?

 

Welke conclusies heeft de werkgroep al kunnen trekken op basis van een nationale en internationale vergelijking van de impliciete equivalentieschalen in de Belgische sociale bescherming?

 

Welke initiatieven zult u ondernemen op basis van de uitgebreide evaluatie om de negatieve effecten aan te pakken? Welke tijdslijn houdt u voor ogen?

 

03.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw Lanjri, de eerste fase van de studie, waartoe de FOD Sociale Zekerheid de aanzet heeft gegeven, is afgerond en zal in de nabije toekomst worden besproken met de openbare instellingen van sociale zekerheid. In dat eerste onderdeel van de studie worden de juridische, sociologische, historische en statistische gegevens inzake het samenwonen uiteengezet om zodoende de problemen die gepaard gaan met de status van samenwonende op vlak van sociale bescherming te kunnen belichten.

 

Binnenkort zal een uitnodiging worden verstuurd om een werkgroep op te richten, samen met diverse overheidsinstellingen, waaronder de openbare instellingen van sociale zekerheid. Het doel van de werkgroep is de bespreking van het eerste onderdeel van de studie die de FOD Sociale Zekerheid geredigeerd heeft, en het maken van een denkoefening aangaande mogelijke pistes en oplossingen om moeilijkheden in verband met het statuut op te lossen, zodat wij de nodige hervormingsvoorstellen aan de bevoegde autoriteiten kunnen voorleggen.

 

De vraag welke hervormingen uiteindelijk zullen worden doorgevoerd met betrekking tot het statuut, zal het onderwerp uitmaken van latere politieke besprekingen. Ik wil daarop nu liever niet vooruitlopen, mevrouw Lanjri.

 

03.03  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, vorig jaar in juni antwoordde u op mijn vraag dat er een werkgroep was opgericht die daaraan werkte, maar dat hij een beetje vertraging had opgelopen. Nu antwoordt u dat er binnenkort een werkgroep zal opgericht worden. Blijkbaar was die werkgroep vorig jaar in juni nog niet opgericht.

 

03.04 Minister Frank Vandenbroucke: Ik baseer mij steeds op hetgeen de administratie voor mij voorbereidt. Ik neem aan dat dat vorig jaar echt te goeder trouw gezegd is. Het zou kunnen dat er enige verwarring is ontstaan en dat de werkgroep waarover ik vorig jaar sprak, de groep betrof die de studie heeft gemaakt. Het kan zijn dat ik toen iets heb gezegd dat voorbarig was, maar het is ook mogelijk dat het toen ging over de groep die de studie heeft gemaakt bij de FOD Sociale Zekerheid. Ik zal de kwestie opklaren. Ik vind het zelf vervelend.

 

03.05  Nahima Lanjri (CD&V): Ik heb alle begrip voor het feit dat de zaken soms wat trager gaan door de coronacrisis, maar vorig jaar al had ik wat vooruitgang willen zien in de zaak, omdat mensen die gaan samenwonen, echt zitten te wachten op een regeling gelet op de vele nadelen vandaag. Nu, bijna een jaar later, stellen wij vast dat men niet alleen nog niet rond is, maar dat men de werkgroep zelfs nog moet oprichten. Ik ben daar wel een beetje teleurgesteld over. Ik stel voor dat u eens nakijkt hoe het juist zit en dat u mij dat antwoord schriftelijk bezorgt.

 

03.06 Minister Frank Vandenbroucke: Wij zullen nakijken over welke werkgroepen wij het hebben.

 

03.07  Nahima Lanjri (CD&V): Ik ben er zeker van dat u dan wel zult vragen om er wat vaart achter te zetten.

 

03.08 Minister Frank Vandenbroucke: Mijn interpretatie is juist. Dat wordt bevestigd. De werkgroep waarover ik vorige keer sprak, is de werkgroep die het rapport heeft geschreven. Dat was gewoon een werkgroep van de FOD Sociale Zekerheid. Nu komt er een werkgroep die veel uitgebreider is, met de instellingen van sociale zekerheid. Ik was dus juist, maar het gaat over twee verschillende werkgroepen. Ik begrijp echter dat het volgens u te traag vooruitgaat.

 

03.09  Nahima Lanjri (CD&V): De zaak mag nu niet van de ene naar de andere werkgroep gaan. Wij moeten ervoor zorgen dat er op een bepaald moment knopen worden doorgehakt. Ik zal u hierover binnenkort weer een vraag stellen en ik hoop dat de werkgroep dan wat verder zal staan en wat voorstellen zal hebben uitgewerkt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van Tania De Jonge aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De dag- en nachtoppas voor zorgbehoevende personen en het verenigingswerk" (55027032C)

04 Question de Tania De Jonge à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "La garde de jour et de nuit pour les personnes en situation de dépendance et le travail associatif" (55027032C)

 

04.01  Tania De Jonge (Open Vld): Mijnheer de minister, zorgbehoevende personen zoals ouderen, chronisch zieken en mensen met een beperking krijgen in vele gevallen de ondersteuning van een vrijwillige oppashulp. Dit is een onmisbaar onderdeel van de thuiszorg. De vrijwilligers zorgen er immers mee voor dat de zorgbehoevende personen zo lang mogelijk in hun vertrouwde thuisomgeving kunnen blijven. Voor deze vrijwilligers werden de laatste jaren al inspanningen gedaan. Zo heeft de vorige regering met een KB van 2018 de forfaitaire vrijwilligersvergoeding verhoogd.

 

Van op het terrein komen er echter signalen dat de grensbedragen niet volstaan om de zorgbehoeften in te vullen. Heel wat mensen die vrijwillig als dag- of nachtoppas optreden, zouden tegen midden 2022 al het grensbedrag van 2.652,98 euro per jaar voor de vrijwilligersvergoeding bereiken. Dit zou de continuïteit van de zorg in het gedrang kunnen brengen, want men moet telkens andere mensen inzetten om aan de zorgbehoeften te voldoen. Wanneer er een tekort aan oppassers komt, is het niet meer mogelijk om de mensen thuis te blijven opvangen en is een opname in de residentiële zorg onvermijdelijk.

 

In de oorspronkelijke wet betreffende het verenigingswerk was de functie van dag- en nachtoppas opgenomen. In de huidige wetgeving is dat niet meer het geval. Wij stonden allemaal achter een beperking tot de socioculturele sector en de sportsector. Ik heb hierover een aantal vragen, omdat we waakzaam moeten zijn.

 

Hebt u over deze problematiek al contact gehad met de sector van de thuiszorg? In welke vorm? Wat was het resultaat van een eventueel overleg?

 

Op welke manier wilt u aan de bezorgdheden van de sector, vooral over de nachtoppas, tegemoetkomen?

 

Werkt u aan een uitbreiding van de wet betreffende het verenigingswerk, eventueel via artikel 17, om dit probleem op te lossen? Is dat een optie?

 

04.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitster, mevrouw De Jonge, in het kader van de discussie over de uitbreiding van de tijdelijke regeling voor het verenigingswerk werd er, zoals u weet, advies gevraagd aan het bevoegde paritair comité nr. 319 over een eventuele uitbreiding tot activiteiten van dag- en nachtoppas. De sociale partners hebben daarop unaniem een negatief advies gegeven. De regering heeft dan ook beslist om die activiteiten niet op te nemen in het voorstel dat geleid heeft tot de wet van 20 juli 2021, die voorzag in de uitbreiding van het verenigingswerk tot de socioculturele sector. Ook voor de definitieve regeling voor het verenigingswerk hebben de sociale partners in het advies nr. 2.236 van de Nationale Arbeidsraad, uitgebracht op 13 juli 2021, unaniem gevraagd om het toepassingsgebied ervan te beperken tot activiteiten in de sport- en socioculturele sector. Wij zijn de sociale partners daarin gevolgd, zoals u weet.

 

U hebt er al naar verwezen dat wij net voor de krokusvakantie de definitieve regeling voor verenigingswerk besproken en goedgekeurd hebben in de commissie voor Sociale Zaken. Ik meen te mogen stellen dat iedereen opgelucht was dat die definitieve regeling tot stand gekomen is en dat iedereen het erover eens was dat nu in eerste instantie toch enige stabiliteit nodig is. Ik plan dus geen uitbreiding van de nieuwe definitieve regeling voor verenigingswerk, maar, zoals ik toen al zei in het debat met u, wij zullen deze regeling wel te gepasten tijde evalueren.

 

Ik wil in herinnering brengen dat ik aan de Hoge Raad voor Vrijwilligers gevraagd heb om onderwerpen voor te stellen voor een studie over vrijwilligerswerk. De Hoge Raad heeft intussen zijn leden bevraagd en is momenteel zijn antwoord aan het finaliseren. De hoogte van de forfaitaire onkostenvergoedingen zal als onderwerp vermoedelijk aan bod komen. Wanneer ik die voorstellen ter studie ontvangen heb, zal ik aan de FOD Sociale Zekerheid vragen om een aanbesteding voor de studie uit te schrijven.

 

04.03  Tania De Jonge (Open Vld): Mijnheer de minister, ik begrijp dat volkomen. We hebben het debat over het toepassingsgebied gevoerd en de sociale partners hebben inderdaad gevraagd om dat tot daar te beperken.

 

We mogen echter niet uit het oog verliezen dat continuïteit voor deze kwetsbare groep ontzettend belangrijk is en dat dit in het gedrang komt door de grensbedragen binnen het vrijwilligerswerk. Als die bereikt zijn, is het vaak moeilijk om nieuwe mensen te vinden. De sector ondervindt nu reeds problemen en trekt aan de alarmbel. Vroeger zat dat inderdaad in het toepassingsgebied van het verenigingswerk, maar de nieuwe reglementering heeft dat beperkt.

 

Ook voor deze sector is er nood aan omkadering. De sector botst echt op zijn limieten en zegt dat het aantal vrijwilligers heel beperkt is en dat het moeilijk is om telkens nieuwe mensen in te schakelen. Het is goed dat dit kan worden geëvalueerd. Verder vind ik het positief dat er een studie zal worden aangevraagd via de FOD Sociale Zekerheid om na te gaan op welke manier wij dat kunnen oplossen en dat ook de Hoge Raad voor Vrijwilligers daarbij zal worden betrokken.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Question de Gaby Colebunders à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'étude de l'IDD montrant qu'un emploi sur cinq est créé pour remplacer un travailleur malade" (55027039C)

05 Vraag van Gaby Colebunders aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De studie van het IDD over één vijfde nieuwe jobs als vervanging bij ziekte" (55027039C)

 

05.01  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mijnheer de minister, het stond in de sterren geschreven. Wat wij hier al meermaals hebben verkondigd over de langdurig zieken wordt nog maar eens bevestigd. Volgens een studie van het IDD blijkt bijna een op de vijf nieuwe jobs tussen 2014 en 2019 eigenlijk een job te zijn ter vervanging van een zieke werknemer. Een op de vijf werknemers met een nieuw arbeidscontract start dus eigenlijk in een job omdat de voorganger ziek was geworden of had afgehaakt. We kunnen er zelfs van uitgaan dat heel wat terug-naar-werktrajecten uiteindelijk zullen leiden naar een hertewerkstelling in dergelijke onmogelijke jobs. Uiteraard weet ik dat er veel meer vacatures zijn dan alleen voor die nieuwe jobs, maar het toont wel nog maar eens aan dat we nalaten de oorzaken aan te pakken en daarom vastzitten in een straatje zonder eind.

 

Ik heb daar een aantal vragen bij.

 

Erkent u dit probleem?

 

Zal deze regering ook de oorzaken aanpakken en maatregelen nemen die betere banen opleveren?

 

Hoe wilt u, vanuit uw bevoegdheid, deze vicieuze cirkel doorbreken?

 

05.02 Minister Frank Vandenbroucke: Zoals u zelf hebt aangegeven, is het cijfer van 20 % aanwervingen dat zou dienen om afwezigheden wegens ziekte van andere werknemers in te vullen, een schatting van professor Philippe Defeyt op basis van de evolutie van het aantal personen in arbeidsongeschiktheid, in de hypothese dat deze personen worden vervangen om hun werkplek in te vullen.

 

De sterke toename de laatste vijftien jaren van het aantal werknemers en ambtenaren in primaire arbeidsongeschiktheid en invaliditeit is een reeds langer gekend fenomeen. Het RIZIV heeft hiervoor in eerdere publicaties de volgende onderliggende factoren aangegeven: de veroudering van de beroepsbevolking, de toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen, de wijziging van de reglementering inzake andere stelsels van uittreding zoals het SWT, het optrekken van de pensioenleeftijd en de erkenning van nieuwe ziektebeelden.

 

Wat professor Defeyt aangeeft, is helaas een gevolg van de sterk stijgende trend van mensen in langdurige arbeidsongeschiktheid. Het is evenwel zeer kort door de bocht te stellen dat dat altijd te wijten zou zijn aan slechte arbeidsomstandigheden op de werkplek. De suggestie dat de terug-naar-werktrajecten zouden resulteren in een doorstroming naar beroepen met ziekmakende kenmerken lijkt me al helemaal uit de lucht gegrepen, temeer daar deze terug-naar-werktrajecten en de werkhervattingen die ermee gepaard gaan, berusten op vrijwilligheid.

 

Inmiddels zijn maandelijks gemiddeld 70.000 werknemers met een arbeidsongeschiktheid op vrijwillige basis aan de slag in het stelsel van de progressieve werkhervatting. Voor deze progressieve werkhervattingen zal de medisch adviseur vooraf bekijken of de tewerkstelling te rijmen is met de gezondheidssituatie van de betrokkenen. Daarmee wil ik natuurlijk niet zeggen dat er niet nog meer ingezet moet worden op preventie en aangepaste werkomstandigheden.

 

De bevoegdheid daarvoor zit in eerste instantie bij mijn collega die bevoegd is voor Werk, in het raam van de regelgeving inzake veiligheid en welzijn op het werk. Samen met hem, met onze collega die bevoegd is voor Ambtenarenzaken en met onze collega bevoegd voor Zelfstandigen werk ik wel aan een federaal plan inzake mentaal welzijn op het werk. De groep van personen die uitvallen door mentale gezondheidsproblemen wordt namelijk steeds groter. Via dit plan willen wij een specifiek beleid uittekenen en concrete acties uitwerken.

 

In zijn adviesaanvraag bij de wetteksten inzake het re-integratiebeleid bij de eigen werkgever aan de NAR en de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het Werk brengt mijn collega, de minister van Werk, ook zijn vraag van juni 2021 tot concrete aanbevelingen inzake het collectief re-integratiebeleid in herinnering.

 

Zoals u ongetwijfeld weet, heeft de regering bij de bespreking van de  begroting voor 2020 op mijn voorstel ook beslist vanaf 2023 een specifieke responsabiliseringsbijdrage op te leggen aan ondernemingen met een bovenmatige instroom van werknemers in langdurige arbeidsongeschiktheid. Na een kruising door de KSZ van de gegevens van de RSZ, beschik ik nu over gegevens die mij toelaten het debat te beginnen over hoe de waarden x en y – de overschrijdingen ten opzichte van respectievelijk het sectorgemiddelde en het gemiddelde van de globale privésector, die wij dan moeten beschouwen als bovenmatig – ingevuld kunnen worden.

 

Wij zijn zover nog niet. Maar wij staan op de valreep van deze discussie.

 

05.03  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mijnheer de minister, dat is weer een heel klein stapje vooruit. Ik begrijp nog altijd niet waarom deze regering het zo moeilijk heeft om de oorzaken van langdurige ziekte te benoemen en daadwerkelijk aan te pakken.

 

U spreekt met een volbloedsyndicalist. Ik ken de situatie op het terrein. Het zullen geen kwalitatieve jobs zijn. U zult die gewoon vervangen op plaatsen waar al slechtere jobs zijn, wat weeral tot uitval zal leiden. De werkgever zal volgens u worden teruggefloten en boetes krijgen. Dat geldt echter alleen als er meer dan 50 werknemers zijn. In bedrijven met meer dan 50 werknemers is er meestal een CPBW. Als er een CPBW is, heeft de vakbond toch enige invloed in de onderneming, hoewel die groter zou mogen zijn.

 

Het gaat echt geld kosten. We moeten hierin geld investeren. Ik heb echter niet het gevoel dat de regering hiervan werk zal maken. Een preventiebeleid is nochtans de enige manier om het probleem bij de wortels aan te pakken en langdurige zieken in de toekomst te voorkomen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 14 h 35.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 14.35 uur.