Commissie
voor Sociale Zaken, Werk en Pensioenen |
Commission des Affaires sociales, de l'Emploi et des
Pensions |
van Woensdag 19 maart 2025 Voormiddag ______ |
du Mercredi 19 mars 2025 Matin ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 10.03 uur en voorgezeten door mevrouw Anja Vanrobaeys.
La réunion publique de commission est ouverte à 10 h 03 et présidée par Mme Anja Vanrobaeys.
Marie Meunier (PS): Madame la présidente, je vais développer ma première question.
S'agissant des questions nos 56002783C et 56002799C, je pense
que nous aurons l'occasion d'en discuter dans le cadre de la présentation de l'exposé
de politique générale de M. le ministre et qu'elles pourront être
intégrées au débat. (Assentiment)
01.01 Marie Meunier (PS): Monsieur le ministre, la reconnaissance des maladies professionnelles est déterminante en termes de protection sociale des travailleurs. Cela leur permet de bénéficier à juste titre d'une indemnisation et d'un accompagnement adapté en cas de pathologie liée à leur activité professionnelle. Dans la logique et la continuité de la nouvelle loi encadrant le travail du sexe portée par mon collègue Pierre-Yves Dermagne lors de la précédente législature, il nous paraît essentiel et logique d'adapter les dispositifs de protection existants pour garantir aux travailleurs du sexe une couverture équivalente à celle des autres professions.
Je vous rappelle que, grâce à cette nouvelle loi, les hommes et les femmes qui se prostituent peuvent effectuer leurs prestations dans le cadre d'un contrat de travail similaire à n'importe quel autre travailleur. Ces travailleurs du sexe sont exposés à des risques qui sont spécifiquement liés à leur travail, notamment les infections sexuellement transmissibles, les pathologies liées à la santé mentale et d'autres problèmes de santé qui sont directement liés à leurs conditions de travail. Or ces pathologies ne figurent pas dans la liste des maladies professionnelles reconnues par Fedris, ce qui prive ces travailleurs de la reconnaissance et de l'indemnisation de ces maladies.
L'intégration des travailleurs du sexe dans un cadre de travail légal doit aller de pair avec une adaptation de la protection de leur santé au même titre que les autres professions.
Monsieur le ministre, comptez-vous assurer une mise à jour de la liste des maladies professionnelles reconnues afin d'y inclure les pathologies spécifiques liées au travail du sexe? Si oui, avez-vous déjà eu des contacts avec Fedris à ce sujet et comment comptez-vous collaborer avec elle?
01.02 Frank Vandenbroucke, ministre: C'est en effet une question assez spécifique qu'il est intéressant de poser à part, tandis que les autres questions relèvent plutôt du débat que nous aurons sur la déclaration. En réponse à votre question, la réponse est deux fois oui, mais je vais vous donner un peu plus de détails.
Dès le mois d'octobre 2022, donc sans attendre la publication de la loi du 3 mai 2024 portant des dispositions en matière de travail du sexe sous contrat de travail, mais en prévision de l'entrée en vigueur de celle-ci, j'avais demandé au Conseil scientifique de Fedris d'analyser les maladies infectieuses à l'égard desquelles les travailleurs du sexe couraient un risque accru d'exposition. Une étude particulièrement détaillée et étayée a été réalisée à la demande du Conseil scientifique par la commission Agents biologiques, dont les résultats ont été validés par ce même Conseil en février 2024.
Cette étude établit que les travailleurs du sexe présentent un risque accru de contracter sept maladies sexuellement transmissibles, à savoir le syndrome de l'immunodéficience acquise (sida), l'hépatite B, le papillomavirus, la syphilis, la chlamydiose, la gonorrhée et la trichomonase. Sur cette base, le Comité de gestion des maladies professionnelles a proposé le 9 septembre 2024 l'ajout d'un nouveau code dans la liste des maladies professionnelles reconnues.
Avec un gouvernement en affaires courantes, il n'était plus possible d'entamer le parcours légal à ce stade. Cependant, maintenant qu'il y a un nouveau gouvernement, j'ai donné des instructions pour relancer ce processus. En conséquence, le projet d'arrêté royal visant à concrétiser cet objectif sera soumis au gouvernement dans les plus brefs délais.
01.03 Marie Meunier (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses qui me rassurent. Nous soutiendrons cette démarche.
Het incident is
gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitster: Mijn vraag nr. 56002598C zal ik stellen tijdens de bespreking van de beleidsverklaring.
02.01 Vincent Van Quickenborne (Open Vld): Mijnheer de minister, ik heb gezien dat de regering wel ambitie heeft op het vlak van arbeidsongeschiktheid. Deze middag zult u daarover ongetwijfeld in discussie gaan met de collega's in de commissie. Collega Irina De Knop volgt dat dossier voor ons op.
Wat mij opvalt, mijnheer de minister, is dat er in de budgettaire tabel sterke budgettaire ambities worden uitgesproken door uzelf en door de regering aangaande de arbeidsmarkthervormingen. Ik lees dat u nog dit jaar, 2025, 37,5 miljoen euro wil halen uit de responsabilisering van de ziekenfondsen.
U weet dat ik u onlangs heb gevraagd wat die responsabilisering in 2023 heeft opgebracht. U hebt gezegd dat die responsabilisering toen 1,2 miljoen euro heeft opgebracht vanwege onvoldoende re-integratie-inspanningen. Nu wil u dat bedrag verhogen van 1,2 miljoen naar 37,5 miljoen euro, in een tijdspanne van enkele maanden. Daar de begroting waarschijnlijk ten vroegste in juni 2025 in werking treedt, lijkt mij dat bijzonder ambitieus. Nu, we kennen u als ambitieus. We kennen elkaar goed, maar ik stel me echt de vraag of dat überhaupt mogelijk is.
Het blijkt ook, mijnheer de minister, dat inzake die 1,2 miljoen euro enkele ziekenfondsen gezegd hebben dat ze dat bedrag wel betaald hebben, maar dat ze intussen hun werking aangepast hebben. Solidaris, het socialistische ziekenfonds, heeft gezegd dat een groot deel van die sanctie van 1,2 miljoen euro te wijten was aan een aantal dossiers waarvan de deadline met een of twee dagen overschreden was. Solidaris zegt dat het intussen zijn procedures heeft bijgestuurd. Als de ziekenfondsen hun werking dus blijven verbeteren, zal de financiële sanctie sowieso afnemen.
Ik heb ter zake drie vragen.
Ten eerste, hoe denkt u het responsabiliseringsbedrag nog dit jaar te kunnen verhogen tot 37,5 miljoen euro? Is dat juridisch en praktisch haalbaar in minder dan een half jaar?
Ten tweede, tegen 2029 wil de regering 250 miljoen euro halen uit die responsabilisering. Mijn vraag is hoe u dat concreet gaat doen zonder de werking van de ziekenfondsen op de helling te zetten. Hoeveel bedroeg de totale dotatie van de ziekenfondsen voor het jaar 2024?
Tot slot, zult u voor die responsabilisering werken met de variabele vergoeding, net als de vorige regering, of gaat u daarvoor ook werken met de vaste vergoeding?
02.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer Van Quickenborne, dank u wel voor uw vraag en ook voor uw vriendelijke, of laat ons zeggen kritisch aanmoedigende, woorden aan mijn adres. We moeten inderdaad ambitieus zijn in een domein dat niet eenvoudig is.
Ik meen dat er misschien een misverstand zou kunnen bestaan over de betekenis van de bedragen in de budgettaire tabel die de nieuwe regering aan het Parlement heeft overgemaakt. De bedragen die in de tabel bij de meerjarenbegroting staan onder de rubriek "responsabilisering van de ziekenfondsen in het kader van re-integratie" zijn de verwachte bedragen aan minder uitkeringen ten gevolge van extra tewerkstelling van arbeidsongeschikte gerechtigden.
Met andere woorden, dat gaat over een gunstige impact op de begroting door de acties die men voert en de maatregelen die men treft. Dat zijn geen bedragen die rechtstreeks te maken hebben met de administratiekosten van de ziekenfondsen zelf. Het gaat dus over minder uitkeringen en meer bijdragen. De methodologie die we hanteren, is volledig identiek aan de methodologie die we ook met de voorbije regering hebben gehanteerd, toen we nog samen rond de tafel zaten en we het hadden over de gunstige impact die we hoopten te realiseren door meer mensen na een langdurige ziekte weer aan het werk te krijgen. Het gaat dus over minder uitkeringen en meer bijdragen en niet over een wijziging in de administratiekosten zelf van de ziekenfondsen. Natuurlijk willen we de ziekenfondsen, via wijzigingen in het systeem van de administratiekosten, met name via de zogenaamde variabele kosten of VARAK, ook financieel sterker aanzetten om daarop in te zetten. Ik denk dat dat ook een van uw vragen is.
Ik zal zeer snel met een concreet voorstel komen om de ziekenfondsen in hun administratiekosten via het VARAK-mechanisme sterker te responsabiliseren wat betreft het boeken van effectieve resultaten inzake re-integratie. Die sterkere financiële responsabilisering van de ziekenfondsen is natuurlijk maar één instrument in een batterij aan instrumenten die we stuk voor stuk willen versterken in deze regeerperiode. Hoe sneller we dat doen, hoe duidelijker ook het signaal zal zijn aan de ziekenfondsen en alle betrokkenen dat we daarop sterker zullen inzetten. Het is natuurlijk het resultaat van een batterij aan instrumenten die samen moeten zorgen voor een gunstig resultaat. In de presentatie die door de regering is overgemaakt aan het Parlement, is dat een beetje opgedeeld tussen het resultaat van de responsabilisering van de ziekenfondsen en het resultaat van het feit dat we de artsen sterker gaan aanspreken. Die resultaten zijn echter altijd in termen van minder uitkeringen die men betaalt vanuit de sociale zekerheid en meer bijdragen die men int. Die berekeningsmethode gaat eigenlijk terug op nota's van het Planbureau die we ook hebben gehanteerd met de vivaldiregering. Ik moet me echter inderdaad haasten om met nieuwe maatregelen te komen om het effect dat in de tabellen staat te sorteren; dat is juist.
02.03 Vincent Van Quickenborne (Open Vld): Bedankt, mijnheer de minister voor die verduidelijking.
Ik vond het persoonlijk wat verwarrend omdat u toen we destijds spraken over de responsabilisering van ziekenfondsen een bedrag gaf van 1,2 miljoen. U hebt echter duidelijkheid geschapen, waarvoor dank.
Er is natuurlijk wel een verschil. Bij de responsabilisering van de werkgevers staat bijvoorbeeld in die tabel ook 61 miljoen euro voor dit jaar en 122 miljoen euro voor de komende jaren.
02.04 Minister Frank Vandenbroucke: Dat is inderdaad een opbrengst die de werkgever betaalt.
02.05 Vincent Van Quickenborne (Open Vld): Daar gaat het inderdaad over de sanctie die u invoert op de tweede en de derde maand, die 30 %.
U zegt dat de bedragen verwijzen naar de opbrengsten die u verwacht, omdat meer mensen uit het systeem zullen treden. Ik veronderstel echter dat er dan nog altijd een component blijft van responsabilisering voor diegenen die niet goed ageren. Hoeveel bedraagt dat bedrag dan? Begrijpt u mijn vraag?
02.06 Minister Frank Vandenbroucke: Ja, maar eigenlijk hebben we dat nog niet becijferd. De VARAK is een systeem waarbij men ervan uitgaat dat men 100 % krijgt wanneer men perfect zijn werk doet. Dat is vandaag bijna 100 %. Die criteria zijn ook eerder procedureel. Ik wil die criteria meer toespitsen op feitelijk geboekte resultaten. Ze zullen dus strenger worden. Of men dan nog 100 % zal krijgen, weet ik niet. Ik wens dat, maar ik weet het niet. Daarop hebben we echter geen voorafname gedaan in onze tabellen.
02.07 Vincent Van Quickenborne (Open Vld): We kijken uiteraard uit naar de teksten die zullen komen. U zegt immers dat u dit jaar nog resultaten wil boeken. Dan zullen er dus in de programmawet of in de wet houdende diverse bepalingen aanpassingen staan. We zullen die dan met veel interesse bekijken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
03.01 Vincent Van Quickenborne (Open Vld): Mijnheer de minister, ik veronderstel dat het belasten van fooien niet aan bod zal komen tijdens de bespreking van uw beleidsverklaring en daarom stel ik mijn mondelinge vraag nu.
Fooien kent u ongetwijfeld. Af en toe geeft u ook eens een fooi in een horecazaak, ikzelf ook. Wat mij een beetje fascineert, is de manier waarop fooien fiscaal of parafiscaal worden behandeld. Ik heb die vraag ook gesteld aan uw collega Jambon en hij bevestigt dat in het Wetboek van de inkomstenbelastingen effectief een lijn of artikel staat volgens hetwelk een fooi wordt onderworpen aan belastingen. Dat betekent concreet dat een ober zijn ontvangen fooien moet aangeven op zijn belastingformulier. Veronderstel dat een klant niet rechtstreeks aan de ober betaalt, maar elektronisch betaalt en het bedrag daarbij naar boven afrondt, dan gaat de fooi via de werkgever, die de fooi aan de werknemer moet geven. De werkgever moet daarop dan zelfs bedrijfsvoorheffing inhouden en eventueel ook sociale bijdragen betalen. Daarover wil ik u precies bevragen.
Mijnheer de minister, moeten er op alle fooien sociale lasten worden betaald? Zo ja, krachtens welke reglementaire bepalingen? Dat zal u ongetwijfeld weten.
Uit het antwoord van minister Jambon bleek ook dat er effectief fooien aangegeven worden. Kunt u aangiftes van fooien terugvinden in de RSZ-aangiftes? Worden fooien in de praktijk correct aangegeven, of blijft dat grotendeels een grijze zone? U begrijpt goed wat ik bedoel zonder het hier effectief te benoemen.
Vindt u het nog van deze tijd dat fooien worden belast? Fooien zijn spontane giften van klanten, bedoeld als extra waardering. Voor alle duidelijkheid, het is niet de bedoeling om fooien lonen te laten vervangen, dus ik pleit niet voor het Amerikaanse systeem. Wel bepleit ik een systeem waarbij iemand die naast het loon een fooi krijgt, daarop niet moet worden belast, noch fiscaal, noch parafiscaal. Ik kijk uit naar uw opinie daarover.
03.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer Van Quickenborne, ik zal met twee woorden spreken, want het antwoord is niet zo eenvoudig. Er zitten nuances in.
Om te beginnen beschrijf ik de feiten. Het klopt inderdaad dat werknemers, mensen met een arbeidscontract, ook fooien ontvangen van klanten tijdens de uitoefening van hun taak. In de horeca is er een speciale regeling voor werknemers die geheel of gedeeltelijk betaald worden met fooien of bedieningsgeld, waarvan is afgesproken dat de fooien een onderdeel uitmaken van hun reguliere bezoldiging.
De fooien zelf worden niet aangegeven bij de RSZ. Er wordt gewerkt met forfaitaire, dus eigenlijk fictieve daglonen die bepaald worden door de functie van de werknemer. Dat systeem is ook beperkt tot een aantal functies die omschreven zijn in het ministerieel besluit van 23 april 2010. Het betreft dan functies in de horeca, maar het systeem kan ook toegepast worden op zogenaamde aangestelden voor toiletten buiten de horecasector.
Voor arbeiders die uitsluitend met fooien betaald worden, worden de socialezekerheidsbijdragen berekend op het bedrag dat wordt verkregen door het aantal arbeidsdagen te vermenigvuldigen met het toepasselijke dagforfait en de uitkomst te verhogen met 8 %. Als een horeca-arbeider zowel een vast loon als fooien ontvangt, dan moet de werkgever de bijdrage berekenen op het hoogste van die twee, ofwel op het vast loon, ofwel op het forfaitair bepaalde bedrag.
De RSZ beschikt dus niet over cijfers met betrekking tot de betaalde en aan de sociale zekerheid onderworpen fooien zelf, omdat die werknemers worden aangegeven met een forfaitair loon. Voor die werknemers kan men alleen aannemen dat hun directe loon van de werkgever klein is en dat ze dus een aanzienlijk bedrag aan fooien ontvangen in verhouding tot dat directe loon.
De werknemers die met fooien betaald worden, maar geen functie uitoefenen die valt onder de speciale regeling, zoals een bediende, betalen socialezekerheidsbijdragen op hun werkelijke loon. De werkgever neemt dan de fooien op in het brutoloon. Dat wordt aangegeven onder looncode 1, samen met het gewone loon. Ook daar kan dan geen onderscheid gemaakt worden.
Met andere woorden, er is een onderscheid tussen diegenen die al dan niet onder de toepassing van dat ministerieel besluit vallen. Horeca-arbeiders vallen daaronder, met een regeling die ervoor zorgt dat er wel een inning is van bijdragen, zonder de grootte van die fooien te kennen. Anderzijds zijn er de bedienden, met een integratie van de fooien in de aangifte van het loon. Vermits dat één bedrag is, kennen we opnieuw de grootte van die fooien niet precies.
03.03 Vincent Van Quickenborne (Open Vld): Ik dank u voor de verduidelijking.
Indien ik het goed begrijp, hebt u het onderscheid gemaakt tussen arbeiders en bedienden. Aangezien volgens mij de meeste werknemers in de horeca arbeiders zijn, zullen zij onder dat ministerieel besluit vallen.
Er is dus een soort allesomvattende regeling, waarbij de manier van belasten wordt bepaald, namelijk via een forfaitair systeem, ongeacht of een betrokkene al dan niet fooien krijgt. Bij de bedienden wordt dan uitgegaan van een integratie van de fooien in de manier van belasten.
Mijnheer de minister, wat ik niet heb gehoord, is het volgende. Uit uw antwoord kan ik opmaken dat u zich kunt verzoenen met het systeem en dat u niet echt van plan bent daaraan iets te wijzigen.
03.04 Minister Frank Vandenbroucke: Dat klopt. Op een bepaalde manier is dat immers een complicatie en natuurlijk ook een heffing. De kwestie is niet eenvoudig, dat moet ik eerlijk bekennen. De regeling in haar geheel is niet eenvoudig. Ik zie echter ook niet goed in hoe een en ander op een correcte manier kan worden veranderd, ervan uitgaande dat iets wat wordt beschouwd als een onderdeel van het loon of van de bezoldiging, liefst wordt onderworpen aan de sociale zekerheid, weliswaar met de eigenheid van de horecasector, die, zoals u goed weet, een aantal aparte en op zich gunstige regelingen kent inzake de sociale bijdragen.
03.05 Vincent Van Quickenborne (Open Vld): Ik heb nog een laatste opmerking.
U stelt dat in het forfaitaire systeem met het ministerieel besluit, indien ik dat zo mag noemen, wordt uitgegaan van een direct loon dat relatief laag is en van fooien die relatief hoog zijn. Laat ons eerlijk zijn. In ons land zijn er heel weinig mensen die een fooi betalen. Gelukkig zijn de meeste lonen in verhouding tot de fooien veel hoger dan bijvoorbeeld in de Verenigde Staten. Daarom vertrekt het forfaitaire systeem met het ministerieel besluit enigszins van een verkeerde uitgangspositie, indien u mij begrijpt.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
De voorzitster: Zoals eerder vermeld, worden de vragen nrs. 56002783C en 56002799C van mevrouw Meunier op haar verzoek behandeld bij de bespreking van de beleidsverklaring. Mevrouw Désir is niet aanwezig om haar vraag nr. 56002876C te stellen.
04.01 Eva Demesmaeker (N-VA): Mijnheer de minister, heel wat mensen zetten zich naast hun werk ook in als vrijwilliger voor de lokale brandweer of als reservist bij Defensie. Wanneer het over Belgische en Nederlandse grensarbeiders gaat, knelt die nevenactiviteit met het toepasselijke socialeverzekeringsrecht. Als een Belgische inwoner met een privaatrechtelijke dienstbetrekking in Nederland daarnaast een taak opneemt bij het vrijwillige brandweerkorps van zijn woonplaats in België, of als een Nederlandse inwoner met een privaatrechtelijke dienstbetrekking in België daarnaast een taak wenst op te nemen bij het vrijwillige brandweerkorps van zijn woonplaats in Nederland of als reservist bij de Nederlandse Defensie, dan worden die neventaken in beide landen aangemerkt als een functie in de zin van een publiekrechtelijke dienstbetrekking, waardoor het toepasselijke socialeverzekeringsrecht wijzigt. Dat leidt tot onwenselijke situaties voor de privaatrechtelijke werkgever en de werknemer, en kan erin resulteren dat de neventaak zelfs stop wordt gezet.
In het verleden werden op grond van artikel 16 van de coördinatieverordening inzake sociale zekerheid nr. 883/2004 afwijkingen op het toepasselijke recht toegestaan, zodat het socialeverzekeringsrecht van de vestigingsstaat van de privaatrechtelijke werkgever, respectievelijk Nederland of België, van toepassing kon blijven.
Zowel de Sociale Verzekeringsbank als de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid weigert die uitzonderingen blijkbaar nog toe te staan. Gelet op het tekort bij vrijwillige brandweerkorpsen in de grensstreek en Defensie lijkt dat geen wenselijke ontwikkeling.
Waarom staan de Belgische en Nederlandse overheid geen afwijking meer toe op de coördinatieverordening inzake sociale zekerheid voor grensarbeiders die in hun woonstaat de taak van vrijwillige brandweerman of reservist bij Defensie opnemen? Is dat ten gevolge van een gewijzigd standpunt van de RSZ of van uw beleid dan wel een reactie op een gewijzigd standpunt van de Nederlandse overheid?
Gaat u ermee akkoord dat, gelet op het belang van de invulling van taken bij de vrijwillige brandweer en Defensie, het meer dan wenselijk is dat een grensarbeider met een privaatrechtelijke dienstbetrekking niet van socialezekerheidsstelsel verandert? Zult u erop aansturen dat de Belgische autoriteit op basis van artikel 16 van de coördinatieverordening een akkoord sluit met de Nederlandse autoriteit om het probleem op te lossen? Hoelang denkt u dat een nieuw akkoord op zich zal laten wachten?
04.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw Demesmaeker, het betreft hier inderdaad een ingewikkeld probleem als gevolg van de specifieke eigenschappen van de Europese coördinatie.
Ik geef eerst de historiek. Met de uitbraak van de covidpandemie werd reeds in maart 2020 beslist om de vrijwillige leden van het operationele personeel van de hulpverleningszones sociale bescherming voor beroepsziekten te bieden. Dat heeft ertoe geleid dat die vrijwilligers niet langer als een vrijwilliger worden aangezien bij de toepassing van de Europese regels die bepalen welke lidstaat bevoegd is voor de sociale zekerheid. Ze worden voortaan als een gelijkgestelde ambtenaar gekwalificeerd.
Voordien werden die vrijwillige activiteiten niet in aanmerking genomen voor de aanwijzing van de bevoegde lidstaat, maar door de wetswijziging van maart 2020 werd België de bevoegde lidstaat, waardoor de buitenlandse werkgever zich moet aansluiten bij de RSZ en de Belgische sociale bijdragen moet betalen, omdat het ambtenarenstatuut daarin doorslaggevend is.
De Nederlandse werkgever in dit geval wenst uiteraard geen Belgische sociale bijdragen te betalen, waardoor de werknemer voor een zeer vervelende keuze komt te staan: ofwel een andere job zoeken, ofwel de vrijwilligersactiviteit bij de brandweer of in de hulpverleningszone opgeven. Dat hypothekeert natuurlijk het engagement van die vrijwilligers en de capaciteit van de diensten die op hen een beroep doen. Men kan die mensen niet zomaar vervangen. De pool van vrijwilligers is ook niet zo groot.
Om tot een structurele oplossing te komen, heeft de RSZ al verschillende keren met onze Nederlandse tegenhanger, de Sociale Verzekeringsbank, overlegd. Omdat dat overleg op administratief niveau nog niet tot een oplossing heeft geleid, heb ik de problematiek in september vorig jaar ook al bij mijn Nederlandse collega van Sociale Zaken, minister van Hijum, aangekaart.
Door onze aanhoudende vraag om tot een oplossing te komen, hebben de Nederlandse en de Belgische administraties in januari opnieuw rond de tafel gezeten om een onderhandelde oplossing uit te werken die gunstig is voor alle betrokken partijen. De RSZ heeft uitvoerig geantwoord op de vragen van de Nederlandse administratie en heeft toelichting gegeven bij de oorsprong en de gevolgen van het probleem. Onze Nederlandse collega's onderzoeken het dossier nu verder en leggen het voor aan de Nederlandse minister.
04.03 Eva Demesmaeker (N-VA): Iedereen doet dus zijn deel, maar het is een moeilijk probleem waarvoor de oplossing nog even op zich zal laten wachten.
04.04 Minister Frank Vandenbroucke: Wij dringen bij de Nederlandse collega's aan op pragmatisme. De Europese verordening bepaalt dat de lidstaat van de ambtenaar die nog een ander statuut heeft, alle bijdragen moet innen voor alle activiteiten van de ambtenaar. Met andere woorden, indien iemand ook een private werkgever heeft in Nederland, Duitsland, Frankrijk of een ander land, dan zal die bijdragen betalen aan de Belgische sociale zekerheid. Zo is het bepaald in de Europese regelgeving. Dat is vervelend, maar de Nederlanders willen de letter van de wet toepassen en wij proberen hen tot een pragmatischere benadering te bewegen, aangezien we de regelgeving inzake beroepsziekten van toepassing hebben gemaakt op vrijwilligers in een hulpverleningszone.
04.05 Eva Demesmaeker (N-VA): Mijn dank om u daarvoor in te zetten.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitster: Vraag nr. 56003149C van de heer Ronse wordt uitgesteld. Vraag nr. 56003499C van mevrouw Samyn wordt behandeld tijdens de bespreking van de beleidsverklaring.
De behandeling van de vragen eindigt om 10.32 uur.
Le développement des questions se termine à 10 h 32.