Séance plénière |
|
van donderdag 17 april 2008 Namiddag ______ |
du jeudi 17 avril 2008 Après-midi ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.18 uur en voorgezeten door de heer Herman Van Rompuy.
La séance est ouverte à 14.18 heures et présidée par M. Herman Van Rompuy.
Tegenwoordig bij de opening van de vergadering is de minister van de federale regering:
Ministre du gouvernement fédéral présent lors de l'ouverture de la séance:
Yves Leterme.
De voorzitter: De vergadering is geopend.
La séance
est ouverte.
Een reeks mededelingen en besluiten moeten ter kennis gebracht worden van de Kamer. Zij worden op de website van de Kamer en in de bijlage bij het integraal verslag van deze vergadering opgenomen.
Une série de communications et de décisions doivent être portées à la connaissance de la Chambre. Elles seront reprises sur le site web de la Chambre et insérées dans l'annexe du compte rendu intégral de cette séance.
Elio Di Rupo, wegens ambtsplicht / pour devoirs de mandat;
Christine Van Broeckhoven, wegens beroepsplicht / pour obligations professionnelles;
Corinne De Permentier, wegens familierouw / pour deuil familial;
Gerolf Annemans, Hendrik Daems, Raad van Europa / Conseil de l’Europe;
François-Xavier de Donnea, Roel Deseyn, Patrick Moriau, Geert Versnick, IPU / UIP.
- de heer Bruno Stevenheydens aan de eerste minister over "de dotatie van Prins Laurent" (nr. P0194)
- de heer Jean Marie Dedecker aan de eerste minister over "de dotatie van Prins Laurent" (nr. P0195)
- M. Bruno Stevenheydens au premier ministre sur "la dotation du Prince Laurent" (n° P0194)
- M. Jean Marie Dedecker au premier ministre sur "la dotation du Prince Laurent" (n° P0195)
01.01 Bruno Stevenheydens (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in 2002 werd door toedoen van prins Laurent op het Italiaanse eiland Panarea een villa aangekocht voor meer dan 600.000 euro. Verschillende bronnen bevestigen dat deze villa voornamelijk door toedoen van prins Laurent werd aangekocht.
Niet toevallig, in 2001 heeft de Kamer vastgelegd dat onder meer prins Laurent een jaarlijkse dotatie krijgt, die momenteel reeds 312.000 euro bedraagt. Er is het vermoeden dat deze dotatie werd aangewend voor de aankoop van de Italiaanse villa en de andere vastgoedactiviteiten van de prins.
Mijnheer de minister, cruciale vraag, waarom krijgt de prins een dotatie en waarom worden de vzw’s waarin hij actief is gesubsidieerd? Is dat omdat hij zo verstandig is? Is het vanwege zijn vele talenten? Neen, hij krijgt die omdat hij het geluk heeft om in het juiste nest te zijn geboren en omdat in ons land tegen beter weten in nog steeds het middeleeuwse, ondemocratische gebruik van de troonopvolging niet is afgeschaft.
Mijnheer de minister, het is niet de eerste keer dat prins Laurent in opspraak komt. Hij omringt zich ook met een aantal dubieuze figuren die handig gebruik, zeg maar misbruik, maken van de dotatieregeling, van de vele subsidies. Wij hebben de gevolgen daarvan de voorbije maand, maar het is niet de eerste keer, in de pers kunnen lezen.
Ik geef één voorbeeld. Een van de nv’s, de nv Cerbux Invest heeft vorig jaar 64.000 euro gekregen aan subsidies. Die nv is betrokken bij de zogenaamde ecologische praktijken of bezigheden van de prins en is tegelijkertijd ook betrokken bij de aankoop van de bewuste villa in Italië.
Mijnheer de eerste minister, u hebt destijds met uw partij de dotatieregeling niet goedgekeurd. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar uw antwoorden op mijn vragen.
Bent u bereid een onderzoek te voeren naar de aankoop van de villa in Italië en de verbanden tussen prins Laurent en allerlei vennootschappen en zijn vastgoedactiviteiten? Bent u bereid een initiatief te nemen voor een onderzoek naar de aanwending van de dotatie? En tenslotte, bent u bereid een initiatief te nemen tot stopzetting van de jaarlijkse dotatie en allerhande subsidies in het algemeen, en in het bijzonder voor prins Laurent?
01.02 Jean Marie Dedecker (LDD): Mijnheer de eerste minister, de zaak ligt een beetje ingewikkelder dan wat mijn voorganger gezegd heeft. Ik zou graag een beetje uitweiden. Vooral de data zijn belangrijk. Ongeveer op 10 oktober 2001 werden kindergeld en werklozensteun toegekend aan prins Laurent in de vorm van een dotatie van 275.000 euro. Dat bedrag is ondertussen opgelopen tot 312.000 euro.
Wat zien wij? Enkele maanden later, op 27 maart 2002, wordt een nieuwe vennootschap opgericht: de Compagnie des Éoliennes. Die koopt een prachtige villa, de Villa Sophia op het jetseteiland Panarea nabij Sicilië. Nu blijkt dat van die villa – ik weet het uit heel goede bron – 25% van de aandelen, voor een beginkapitaal van 398.000 euro doorverkocht zijn. De villa kostte niet meer dan 700.000 euro, de villa heeft 637.000 euro gekost.
Kortom, prins Laurent koopt die villa en de aandelen worden eigendom van Cerbux Invest. Excuseer mij, er komen nogal wat moeilijke woorden bij.
Er gebeurt nog een en ander met de centen van de heer Laurent, die gegeven worden aan allerhande stichtingen. Er is immers een inflatie aan stichtingen van de heer Laurent, zoals het KINT, die veredelde hondenkennel.
Wat werd er nog allemaal opgericht? De GRECT, de Global Renewable Energy & Conservation Trust wordt opgericht. Ook werd vorig jaar in december, ongeveer een half jaar geleden, GSDT opgericht.
Ik wil toch even herinneren aan de periode toen men de dotatie gaf aan Laurent.
Onze minister van Financiën is hier niet. Minister Reynders heeft toen letterlijk gezegd: “Deze beslissing maakt het mogelijk een punt te zetten achter de huidige gang van zaken, waarbij prins Laurent een bezoldiging ontving via het Koninklijk Instituut voor het Duurzame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie.” Dat is een mond vol.
Ik zou graag mijn volledige uitleg geven, mijnheer de voorzitter, want het is heel belangrijk. Wat gebeurde er in tegenspraak met wat minister Reynders toen heeft meegedeeld? De subsidiekraan blijft open: 400.000 euro per jaar voor het KINT en 300.000 euro, nu gezakt tot 130.000 euro. Wat stellen we evenwel nog vast? Er worden ook subsidies gegeven aan de immobiliënmaatschappij Cerbux ten bedrage van 131.150 euro. Er worden – onder andere de stichting van prins Laurent, waarin hij 1.000 euro gestoken heeft – drie huizen aangekocht, met een andere nv, de nv REC Arlon 67. Er wordt zomaar geïnvesteerd.
Ik besluit, mijnheer de voorzitter.
Ik citeer de balansanalyse en hetgeen de bedrijfsrevisoren daarover zeggen: een of meerdere bewindvoerders van deze zaak waren bij een faillissement betrokken. Zaken die met de bewindvoerders te maken hebben, werden als aannemer geschrapt. Entiteiten verbonden met de personen die aan deze zaak gekoppeld worden, werden door een sociale instantie gedagvaard en alle akten werden verleden door notaris Indekeu, die onder andere veroordeeld werd door het gerecht, wegens wanpraktijken, in december vorig jaar.
Alle personen die in die vennootschapen zitten, zijn steeds dezelfde: baron d'Oultremont, de mentor van prins Laurent, en de heer Van Aerschot.
Ik vraag mij echt af of wij een dotatie moeten geven aan iemand die zich ontpopt tot een immobiliënmakelaar. Wij zien drie nv’s die ontstaan zijn uit stichtingen die onder andere met gemeenschapsgeld worden gefinancierd en uit nv’s die gesubsidieerd worden door de overheid. Dit is onbegrijpelijk.
Daarom heb ik de volgende duidelijke vragen: een volledig onderzoek, een heel goede inzage en de schrapping van de dotatie aan Prins Laurent.
01.03 Eerste minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, collega Stevenheydens, mijnheer Dedecker, ik heb voor het beantwoorden van deze vraag in de Kamer, en van de vraag die straks nog in de Senaat aan de regering wordt gericht, uiteraard zelf de nodige vaststellingen proberen te doen. Ik heb contact gehad met alle betrokkenen in het dossier.
Wat de rechtstreekse of onrechtstreekse betrokkenheid van de prins bij commerciële activiteiten betreft, is de prins inderdaad – er werd naar verwezen – stichter en voorzitter van de raad van bestuur van de private stichting Global Renewable Energy and Conservation Trust, afgekort de GRECT. Dat is een stichting zonder winstoogmerk, met als doel de internationale promotie van milieubeheerprojecten, de toepassing van hernieuwbare energietechnologieën en de instandhouding van onroerend patrimonium.
Het is voornoemde stichting die voor 100% aandeelhouder is van de naamloze vennootschap REC Arlon 67, die op haar beurt eigenaar is van drie gebouwen in de Aarlenstraat, waarnaar de vennootschapsnaam verwijst, in Brussel.
De eventuele winst die voornoemde vennootschap uit haar commerciële activiteiten haalt, meer bepaald de verhuur van de betrokken gebouwen, dient voor de financiering van activiteiten van de stichting GRECT, zoals geciteerd. Het is, zoals gezegd, een stichting zonder winstoogmerk en zij ontwikkelt dus geen lucratieve activiteiten.
In de mate dat de commerciële activiteiten van Rec Arlon 67 voor een financiële ondersteuning van de projecten van de stichting dienen, wat het geval is, is direct winstbejag dus niet aan de orde.
De GRECT is voorts voor 75% medeaandeelhouder van de Compagnie des Éoliennes, waarnaar werd verwezen. Voornoemde maatschappij is eigenaar van de villa in Italië waarvan sprake. Er werd al naar verwezen: de resterende 25% is in handen van prins Laurent zelf. Dat komt doordat hij voor een derde eigenaar was van de vennootschap die de villa in 2002 verwierf, wanneer de dotatie waarvan sprake effectief in werking trad.
De stichting beraadt zich de komende weken en dagen over haar participatie in de Compagnie des Éoliennes. Het is niet uitgesloten dat ze de maatschappij verkoopt en dat ze het geld dat op die manier wordt verkregen, gebruikt voor de financiering van projecten die bij haar maatschappelijk doel aansluiten.
Prins Laurent zal in dat geval eveneens zijn participatie in de Compagnie des Éoliennes van de hand doen.
Ten tweede, in verband met de dotatie die aan de prins werd toegekend, wil ik herinneren aan de motivatie van de beslissing die de toenmalige regering in 2002 nam, namelijk om een jaarlijkse dotatie aan prins Laurent toe te kennen. De toekenning gebeurde, volgens de verklaringen van de toenmalige en ook huidige minister van Financiën tijdens de bespreking van het betrokken wetsontwerp, om het mogelijk te maken – er werd al naar verwezen, maar ik herhaal het en citeer dus uit het verslag – “een punt te zetten achter de huidige gang van zaken, waarbij prins Laurent een bezoldiging ontving via het Koninklijk Instituut voor het Duurzaam Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van de Schone Technologie”.
In mijn vorige hoedanigheid was ik betrokken bij het op orde brengen van de verhoudingen tussen de Vlaamse regering en de stichting in kwestie.
Collega’s, de wet van 13 november 2001 bevat geen voorwaarden voor en stelt evenmin beperkingen aan het gebruik van de dotatie. Wat ons stemgedrag toen ook moge zijn geweest, het is gewoon een vaststelling: voornoemde wet stelt desbetreffend geen voorwaarden.
Juridisch gezien zijn er dus geen beperkingen aan de vrijheid van leden van de koninklijke familie om bepaalde activiteiten te ontwikkelen, maar dat neemt niet weg – ik zeg het met klem – dat het ontwikkelen van commerciële activiteiten onverenigbaar is met het ontvangen van een dotatie.
Ten derde, wat een eventuele wijziging betreft van de wet van 7 mei 2000 over de dotaties aan de koningskinderen, komt het uiteraard de wetgever toe te beoordelen wat noodzakelijk en opportuun is. Ik wil er in dat verband aan herinneren, mijnheer de voorzitter, dat de Senaat op 18 oktober 2001 heeft beslist om in de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden een werkgroep op te richten die belast werd met de voorbereiding van een wetsvoorstel over de dotaties ten gunste van leden van de koninklijke familie. Die werkgroep heeft, voor zover ik begrijp, tot op vandaag geen overeenstemming gevonden.
Ten slotte, wat de aanwending van de dotatie en van de gelden betreft, desgevallend voor een onroerend goed, kent uiteindelijk het Parlement de dotatie toe. Het is dan ook aan het Parlement om, indien het dat nodig acht, daaraan voorwaarden te verbinden en desgevallend een onderzoek te doen naar de aanwending van de dotaties.
U weet zelf, mijnheer de voorzitter, dat ook voor de dotatie aan Kamer en Senaat, de regering ter zake geen controlewerkzaamheden verricht met betrekking tot de aanwending van die dotatie.
De voorzitter: De collega’s hebben recht op een korte repliek.
01.04 Bruno Stevenheydens (Vlaams Belang): Mijnheer de eerste minister, uw antwoord is gedetailleerd, maar u gaat voorbij aan de essentie. U hebt destijds zelf gezegd dat het een slechte regeling was, die volgens de meerderheid werd ingeroepen om een einde te stellen aan wanpraktijken. De wanpraktijken zijn echter niet geëindigd; ze zijn veeleer toegenomen. Nu schuift u de bal door naar het Parlement, zonder in uw eigen kaarten te laten kijken, zonder te bepalen of u uw standpunt van destijds nog aanhoudt en u de meerderheid zult manoeuvreren in de richting van een afschaffing van die regeling.
Waar gaat het eigenlijk om? U zegt dat er een goed bestuur moet zijn in ons land. Als er een goed bestuur zou zijn, dan zou die dotatieregeling worden doorgelicht, dan zou die regeling worden herzien en dan zou die regeling, vanwege de wanpraktijken, zelfs worden afgeschaft. Dan zou, vanwege het goed bestuur, ook een zinvol debat over de onzin van de monarchie op gang moeten worden gebracht.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, ik rond af met een verwijzing naar de standpunten van uw kartelpartner, die vorig jaar zijn campagnefuif – het is jammer dat Bart De Wever niet aanwezig is – heeft ingeluid met een liedje van The Offspring, gericht aan de koningskinderen. Ik vertaal het in het Nederlands: “Zoek in godsnaam een job”. Daar draait het uiteindelijk om. Schrap die dotatie, schrap de subsidies en zorg ervoor dat de koningskinderen gaan werken, dat ze de waarde van het geld leren en dat ze stoppen met potverteren op kosten van de belastingbetaler.
01.05 Jean Marie Dedecker (LDD): Mijnheer de minister, ik zal uw geheugen opfrissen. Ik was erbij in de Senaat. U weet heel goed dat ik mij toen daartegen heb verzet en dat ik u heb gewaarschuwd.
Er werd inderdaad een werkgroep samengesteld. Als men werkgroepen opricht – en u kent die tactiek ook -, is dat om de vis te verdrinken. Dat is toen inderdaad gebeurd. Die werkgroep is nooit samengeroepen.
Alles waarvoor ik toen heb gewaarschuwd, is echter uitgekomen. Toen heeft de regering gezegd - en de heer Reynders is hier opnieuw niet -, dat er geen subsidies meer zouden worden gegeven.
Vandaar volgende vraag. Cerbux Invest en Cerbux Immo zijn immobiliënvennootschappen waarvan prins Laurent en zijn entourage aandeelhouder zijn. Waarom kregen zij in 2006 131.250 euro subsidie van de overheid? Dat geld is vermoedelijk besteed aan de Siciliaanse vakantie.
Ten tweede, waarom bleef men het KINT, de veredelde hondenkennel van prins Laurent, subsidiëren a rato van 400.000 euro per jaar tot er opnieuw gesjoemel werd ontdekt? De heer Jacques Wirtgen werd op 30 augustus 2007 ontslagen omdat hij het gesjoemel aanklaagde. Waarom blijft men het KINT subsidiëren?
Wij hebben ervaring genoeg met mijnheer Laurent. Men heeft zelfs de zeemacht moeten inschakelen om de jongen nog aan een inkomen te helpen.
Die processen zijn allemaal verlopen.
Ik vraag het standpunt van de regering daarover. Ik heb niet gehoord dat er daaraan een einde komt. Het enige wat ik vandaag heb gelezen, is dat de heer Davignon reageert. De heer Davignon heeft niet gereageerd, er is nog niets in orde. De heer Davignon heeft gisteren, op last van het Koningshuis, gereageerd en gezegd dat hij iets zou doen.
Hoe zult u de zaak in de toekomst controleren? Er is geen enkel controle op. Ik moest drie jaar balansen uitpluizen. Telkens iemand iets aan de kaak stelt, valt iedereen uit de lucht. Nu valt u opnieuw uit de lucht en zegt u dat u in de toekomst iets zult doen. Welnu, mijnheer de eerste minister, wat zult u in de toekomst precies doen?
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Peter Vanvelthoven aan de eerste minister over "de status van de beleidsnota's en de discussies daaromtrent" (nr. P0196)
02 Question de M. Peter Vanvelthoven au premier ministre sur "le statut officiel des notes de politique et les débats à ce sujet" (n° P0196)
02.01 Peter Vanvelthoven (sp.a-spirit): Mijnheer de eerste minister, de reden waarom ik u deze vraag wil voorleggen, is dat we sinds begin deze week geconfronteerd worden met de beleidsbrieven van uw ministers. Ik begin mij stilaan af te vragen of dat beleidsbrieven zijn van de individuele ministers dan wel van uw regering.
Ik wil drie voorbeelden geven. We hebben de beleidsbrief van uw minister van Defensie, Pieter De Crem, gezien en toegelicht gekregen. Daarop kwam onmiddellijk een reactie van iemand van het schaduwkabinet, voormalig minister van Defensie Flahaut. Hij is toch lid van een partij die tot uw regering behoort. Hij stelde simpelweg dat die beleidsvisie een archaïsche visie op Defensie is. De vraag is dus simpelweg of de visie van Pieter De Crem zijn eigen visie is dan wel de visie van uw regering.
Een tweede voorbeeld is de beleidsbrief van de minister van Werk, mevrouw Milquet. Ze heeft die beleidsbrief gisteren aan het Parlement voorgesteld. Van de fractieleider van Open Vld – een partij die lid is van uw regering – kwam onmiddellijk de reactie dat die beleidsbrief schromelijk onvoldoende is om datgene te bereiken wat men in de regering heeft afgesproken, met name het creëren van 200.000 extra jobs. Vandaar simpelweg de vraag of het beleid van mevrouw Milquet, dat volgens Open Vld niet leidt tot 200.000 jobs, het beleid is van mevrouw Milquet alleen of van de regering.
Het derde voorbeeld is de beleidsbrief van mevrouw Onkelinx. Daar wordt gesproken van een groeinorm in de ziekteverzekering van 4,5%. Daarover heb ik niet alleen Open Vld, maar ook een van uw ministers, zelfs een van uw vicepremiers, horen vertellen dat dat moet teruggeschroefd worden tot 3% om op die manier een miljard te kunnen besparen in de begroting. Ook daar simpelweg de vraag of die 4,5% een standpunt is van de regering of van slechts een van uw ministers.
Mijnheer de eerste minister, mijn vraag is simpelweg of de beleidsbrieven die we hier in het Parlement bespreken, beleidsbrieven zijn van individuele ministers dan wel of ze het beleid van uw regering vertegenwoordigen.
02.02 Eerste minister Yves Leterme: Mijnheer Vanvelthoven, ik vind het een beetje een eigenaardige vraag, want het antwoord erop ligt besloten in het Reglement van de Kamer, meer bepaald in artikel 111. Het zal behoren tot uw pedagogie om daar via deze weg kennis van te nemen. Artikel 111 zegt: “De beleidsnota’s bevatten een toelichting bij de wijze waarop de ministers gevolg geven aan het regeerakkoord en aan de door de Kamer goedgekeurde resoluties. Zij” – de ministers – “preciseren de doelstellingen, de budgettaire heroriëntering, de in te zetten middelen en het tijdschema voor de tenuitvoerlegging”.
Dan is daaraan toegevoegd wat de procedure is voor de indiening binnen de timing. Een beleidsnota moet uiteraard passen in het algemene kader van het regeerakkoord en bevat de intenties met betrekking tot de uitvoering van het regeerakkoord van de betrokken bevoegde minister en staatssecretaris. Ik denk dat het goed is dat die nota’s besproken worden in het Parlement. Dat geeft de gelegenheid, mijnheer Vanvelthoven, niet alleen aan collega’s van de oppositie, maar ook aan collega’s van de meerderheid om in het kader van de parlementaire werkzaamheden hun inbreng te doen. Ik denk dat dat maar normaal is.
02.03 Peter Vanvelthoven (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijn vraag was uiteraard ingegeven door het feit dat de beleidsbrieven voor een stuk haaks op het regeerakkoord staan. Ik hoor de premier graag zeggen dat de beleidsbrieven eigenlijk gevolg geven of moeten geven aan het regeerakkoord, maar er zijn tegenstellingen. Daar gaat het mij natuurlijk om.
Wat ik nu vaststel, premier, na twee dagen, is dat u gisteren zegt dat uw begroting niet uw begroting is, niet de begroting van de regering-Leterme I, maar de begroting van Verhofstadt III. Vandaag zegt u dat de beleidsbrieven niet de beleidsbrieven zijn van de regering-Leterme I. Ik heb vastgesteld dat, wanneer de oppositie u wat dat betreft confronteert met de feiten, u zegt dat de oppositie ofwel onkundig is, ofwel leugens vertelt. Dat is wat u gisteren zei. Maar ik heb ook gelezen dat uw kabinet gisterenavond heeft moeten toegeven dat u wat dat betreft een materiële fout hebt gemaakt.
Het incident is gesloten.
- M. Jean-Luc Crucke au premier ministre sur "les travailleurs frontaliers" (n° P0197)
- Mme Sabien Lahaye-Battheu au premier ministre sur "les travailleurs frontaliers" (n° P0198)
- de heer Jean-Luc Crucke aan de eerste minister over "de grensarbeiders" (nr. P0197)
- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de eerste minister over "de grensarbeiders" (nr. P0198)
03.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le premier ministre, j'ai lu qu'à l'occasion d'une réunion avec les journalistes ouest-flandriens hier, vous avez partagé un certain nombre de considérations dont des propos sur l'avenant à la convention franco-belge qui a été négociée avec les Français et qui traite des travailleurs frontaliers.
Votre opinion est claire: l'exécution de cet avenant doit être reportée de trois ans.
Vous savez que nous vivons – quand je dis "nous", je parle des deux côtés de la frontière linguistique, tant en Wallonie qu'en Flandre – avec la France un phénomène assez intéressant. En dix ans, la présence de travailleurs français en Belgique, travailleurs frontaliers, a décuplé. On est passé de 5.000 frontaliers à 40.000.
L'OCDE, de manière logique pour tous les pays qui en font partie, dit clairement que la règle consiste à imposer dans le pays où l'on exerce le travail. Cette règle est d'une facilité certaine: permettre d'avoir au moins une équité fiscale entre tous les travailleurs.
1. Un accord est-il intervenu avec M. Fillon, premier ministre français? Si oui, quel en est le contenu?
2. Les conséquences éventuelles de cet accord ont-elles été examinées sur le plan budgétaire? 40.000 Français frontaliers travaillent en Belgique; imaginez que 20.000 belges les remplacent – Wallons ou Flamands –, cela représenterait 150 millions d'euros d'allocations de chômage en moins, 50 millions d'euros supplémentaires de rentrées fiscales. Cela donne un total de 200 millions d'euros. Le problème a-t-il été examiné sous cet angle?
3. Sur le plan de la politique de l'emploi, on prône un échange plus intense entre les entreprises du Nord et les travailleurs du Sud. Cette mesure ne risque-t-elle pas de freiner la politique de l'emploi que défend Mme Milquet?
03.02 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, wij zijn beiden Westhoekers. Dit is een van onze kwaliteiten; ik hoor het u graag zeggen. Wij zijn beiden Westhoekers en voor onze regio is de grensarbeid uiterst belangrijk. Er wordt wel eens gezegd dat grensarbeid de olie is van de West-Vlaamse economie. Niet alleen onze regio maar heel de grensstreek ziet dagelijks een 25.000 Fransen komen werken terwijl ook een heel aantal Belgen iedere dag naar Frankrijk gaat werken. Dit is een heel actueel thema.
Er is het avenant – mijn collega Jean-Luc Crucke heeft er al naar verwezen – van 13 december 2007 rond de afschaffing van het grensarbeidersstatuut. Er zou weliswaar een overgangsperiode van 25 jaar komen voor de Franse werknemers, maar zonder overgangsperiode, noch -maatregel voor de Belgische bedrijven. Nochtans hebben de Belgische bedrijven sinds begin vorig jaar erg aangedrongen op een overgangsmaatregel voor hen. Er is aan hun verzuchtingen tegemoetgekomen op een overleg van eind januari op het kabinet van toenmalig premier Verhofstadt waarop ook u aanwezig was. Er is toen overeengekomen om opnieuw te onderhandelen met de Fransen om een uitstel te bekomen van de afschaffing van dat grensarbeidersstatuut. Op die manier krijgen de bedrijven de nodige ademruimte om te onderzoeken op welke manier zij nieuwe arbeidskrachten kunnen blijven aantrekken. Dat was de situatie van eind januari.
Ik kom nu tot mijn vragen, mijnheer de voorzitter.
Gisteren en vandaag vernemen wij dat de onderhandelingen van onze regering met Frankrijk een uitstel met drie jaar hebben opgeleverd. De afschaffing van het grensarbeidersstatuut voor de Fransen zou er niet komen vanaf 1 januari 2009 maar vanaf 1 januari 2012. Kunt u dit bevestigen? Is er ter zake een akkoord van de Belgische regering met de Franse regering? Zo ja, wanneer komt dat nieuwe avenant er?
Ten tweede, wordt er ook nog gesproken over bijkomende overgangsmaatregelen voor de bedrijven in de vorm van bijvoorbeeld een quotum? Als men in 2012 in de nieuwe situatie terechtkomt met een afschaffing van het gunstige fiscale regime, zal er dan eventueel in een quotum voorzien worden voor de bedrijven?
03.03 Eerste minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Crucke, mevrouw Lahaye, ik wil vooraf het volgende duidelijk stellen. In elk geval, zij het dan op termijn, zal zoals dit het geval is voor Nederland en Duitsland, ook voor Frankrijk en Luxemburg, in het raam van de akkoorden ter vermijding van de dubbele belasting, het OESO-principe van het werkland gehonoreerd worden, de heffing van belastingen in het land waar men tewerkgesteld is. Dat is het standpunt van de regering van ons land.
Nos entreprises profitent grandement de la libre circulation des produits, des services et des travailleurs. Il faut accepter cette libre circulation dans sa totalité. On ne peut pas demander des exceptions en fonction des propres intérêts.
Ik denk dus dat wij van meet af aan duidelijk moeten maken wat ons land van plan is, net zoals het dat gedaan heeft met Duitsland, Nederland, Luxemburg en Frankrijk, ook om te komen tot een situatie waarbij het werklandbeginsel, zoals het naar voren geschoven is door de OESO, effectief in onze wetgeving zal worden geïmplementeerd. Dienaangaande vraag ik aan de economische kringen om begrip. Zij moeten eens inzien dat wij ook bijzonder sterk genieten van het feit dat er vrij verkeer is van goederen en diensten.
Monsieur Crucke, dès mon arrivée dans cette Chambre, en 1997, je me suis penché avec sérieux sur la problématique des travailleurs frontaliers. Je peux donc dire que j'ai une certaine connaissance historique de ce dossier. J'ai donc été amené, en collaboration avec certains de mes collègues dont Mme Lahaye-Battheu, M. Deseyn, M. Van Quickenborne, à l'origine de démarches récentes, à tenter de trouver des solutions à ce problème.
Du point de vue fiscal, nous sommes partisans de la mise en application du principe du pays du travail, mais il faut tenir compte de la situation économique sur place. Or, la situation est différente suivant les Régions.
En accord avec M. Reynders et conformément aux pourparlers – Mme Lahaye-Battheu y a fait allusion – qui ont eu lieu avec le précédent premier ministre, j'ai proposé à François Fillon de maintenir l'avenant tel qu'il a été rédigé, tout en introduisant une modification qui sera ensuite soumise au Parlement.
We zouden dus een amendering kunnen doen van het amendement, waarbij gewoon de inwerkingtreding van de maatregel van de toepassing van het werklandprincipe in hoofde van de Franse werknemers die beantwoorden aan het statuut van grensarbeider, zou worden uitgesteld tot 1 januari 2012. Dat is een voorstel van mijn kant namens België dat op het overleg met de heer Fillon enkele weken geleden gunstig onthaald is. Ondertussen heeft minister Reynders het in een brief geconcretiseerd.
Entre-temps, M. Reynders a adressé une lettre pour concrétiser par écrit la proposition à sa collègue, Mme Lagarde, et il entre dans mes intentions, au cours de la visite que je rendrai à M. Sarkozy, le 5 mai, de remettre ce dossier sur la table.
Ik ben dus van plan tijdens de ontmoeting met de heer Sarkozy, de president van Frankrijk, dat dossier op tafel te leggen. Ik hoop dat wij tegen dan aan een conclusie toe zijn.
Samengevat, wij willen het werklandprincipe toepassen. Daarvoor is een avenant afgesproken met de Fransen. Er is bereidheid, een ontvankelijkheid, daar kleine wijzigingen in aan te brengen in een bijkomende overgangsperiode. Ik heb drie jaar gevraagd, mevrouw Lahaye. Men moet soms meer vragen dan wat men kan krijgen. Maar goed, wij zullen zien wat de werkzaamheden verder opleveren. Die overgangsperiode heeft precies tot bedoeling de bijzondere zorg te vertalen die wij hebben voor de situatie van de arbeidsmarkt wat de West-Vlaamse bedrijven betreft.
Ik kom tot de vragen van de heer Crucke inzake de budgettaire impact. Uiteraard is er een budgettaire impact. Het is niet evident. U isoleert die ene maatregel. Dat is niet de goede werkwijze. U moet ermee rekening houden, mijnheer Crucke, dat bij ontstentenis van voldoende beschikbare arbeidskrachten er ook een negatieve budgettaire impact is.
Quand il y a pénurie au niveau de la disponibilité de la main-d'œuvre qualifiée, cela a aussi un impact budgétaire négatif, puisque ces entreprises ne peuvent pas se développer comme elles l'envisageaient. Je voudrais ajouter que sur la base de mon expérience dans une fonction précédente en tant que président du gouvernement flamand et même au gouvernement fédéral, je sais que la mise en place des mesures qui doivent aider à avoir une plus grande mobilité au niveau du marché du travail, au-delà des frontières de nos Régions et arrondissements, tant en Wallonie qu'en Flandre, prend du temps. L'efficacité de ces mesures et leurs résultats ne sont pas à escompter dans les mois qui viennent. Il faudra quelques années pour en connaître les résultats sur le terrain. Les deux mesures vont de pair. D'une part, une plus longue période de transition et donc un étalement sur les années de la mise en application de l'avenant.
Anderzijds zal gedurende 2 à 3 jaar aan de Gewesten de kans worden gegeven om de maatregelen met betrekking tot het bevorderen van de gewestgrensoverschrijdende mobiliteit in werking te laten treden en hun effect te laten sorteren.
Ik voeg eraan toe, mijnheer de voorzitter - maar dat is het voorwerp van een andere vraag - dat ook het federale niveau beschikbaar is om maatregelen te nemen, ook op budgettair vlak, om de mobiliteit van werknemers te verbeteren ten behoeve van ons economisch weefstel, onder meer in West-Vlaanderen en Wallonië.
Ik kom tot mijn laatste punt. Mijn vraag naar uitstel betreft de Franse werknemers, de Franse grensarbeiders, niet de Belgische grensarbeiders, die voordeel hebben bij een zo spoedig mogelijke ratificatie van het verdrag.
03.04 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le premier ministre, je vais vous rassurer ainsi que ma collègue: ce n'est ni un défaut ni un méfait que d'être du Westhoek, que du contraire!
Je comprends que votre proposition est plus qu'intéressante pour le Westhoek et vous avez raison: il y a des différences sur le terrain. Je peux comprendre qu'une entreprise du Westhoek trouvera plus facilement à embaucher un travailleur français qu'une entreprise du Courtraisis, par exemple, juste au nord de Mouscron. Mouscron compte 25% de chômeurs tandis que Courtrai en a moins de 5%. Lorsque le différentiel frôle les 40% et que certaines professions sont en pénurie – pourtant les mêmes qui sont touchées par les "pièges à l'emploi" –, il est manifeste qu'un travailleur français décrochera plus facilement un emploi dans le Courtraisis qu'un travailleur wallon.
C'est la seule différence d'interprétation que j'ai relevée. Pour le reste, vous avez raison quant au Westhoek. J'essaierai quand même de trouver un certain soulagement dans votre réponse: en français, on dit "Mieux vaut tard que jamais". J'ai compris que c'est dans trois ans que tous les travailleurs seront placés sur pied d'égalité avec des nouveaux contrats; quant aux autres, les 25 ans perdureront.
Enfin, monsieur le premier ministre, ce débat – fort intéressant sur le plan juridique et intellectuel, mais aussi sur le plan de la mobilité, ainsi que vous l'avez souligné – me permet d'affirmer davantage encore que ce dont notre pays a vraiment besoin, c'est d'une réforme fiscale immédiate sur les revenus du travail. Si les travailleurs belges étaient aussi peu imposés que les travailleurs français, on ne parlerait plus de ce problème, car ils trouveraient plus facilement un travail.
03.05 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, het laatste wat u hebt gezegd, is dat het nodig is dat er snel duidelijkheid komt.
Ik vind dat heel belangrijk. Uit uw antwoord begrijp ik dat er naast het avenant van december 2007 een nieuw avenant komt dat in een zelfde beweging aan het Parlement zou moeten worden voorgelegd, dat is althans de bedoeling. De Belgische regering vraagt om een uitstel met drie jaar wat de afschaffing van het gunstig fiscaal regime voor de Fransen betreft.
Men mag natuurlijk de Belgen niet vergeten die in Frankrijk gaan werken en waarvoor het avenant retroactief werkt vanaf de inkomsten 2007.
Ook daarom hoop ik dat u begin mei, wanneer u president Sarkozy ontmoet, kunt finaliseren en dat er spoedig duidelijkheid komt voor alle grensarbeiders.
Het incident is gesloten.
04 Question de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au premier ministre sur "la répartition des compétences en matière de politique des consommateurs et le protocole d'accord à conclure à ce sujet" (n° P0199)
04 Vraag van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de eerste minister over "de bevoegdheidsverdeling inzake consumentenzaken en het protocolakkoord daaromtrent" (nr. P0199)
04.01 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Monsieur le premier ministre, nous avons pu lire dans l'arrêté répartissant les compétences ministérielles que la protection des consommateurs était partagée entre trois ministres: M. Magnette, Mme Laruelle et M. Van Quickenborne. La confusion règne auprès des parlementaires. J'imagine que chez les consommateurs et dans l'opinion publique, la confusion doit être encore plus grande.
Pour ma part, j'ai un grand nombre de questions à poser et je ne sais pas à qui les poser. Par exemple, à qui dois-je poser la question relative à la mise sur pied d'un observatoire des prix permettant de contrôler l'augmentation des prix et d'éviter la diminution du pouvoir d'achat? Hier, un commissaire européen a parlé de la réintroduction des farines animales dans l'alimentation du bétail, ce qui va concerner in fine le consommateur au bout de la chaîne alimentaire; à qui dois-je poser des questions sur le sujet? À qui dois-je adresser mes questions sur les tarifs de l'énergie et la transparence nécessaire de ces tarifs? À qui dois-je poser ma question sur l'étiquetage CO2 ou la publicité et l'étiquetage écologiques?
J'ai essayé de m'y retrouver, notamment en consultant les notes de politique générale. J'ai constaté qu'en effet, la note de M. Magnette comportait un long chapitre sur la consommation. Ce long chapitre semble couvrir beaucoup d'aspects, y compris la lutte contre le surendettement, les actions collectives possibles pour les consommateurs, l'information et l'étiquetage, toutes sortes d'intentions dont certaines sont très intéressantes. Seul M. Magnette a fait une déclaration de politique générale en matière de politique de consommation. Je n'ai rien vu dans la note de Mme Laruelle et je n'ai pas eu connaissance de la note de M. Van Quickenborne.
On est donc en droit de se poser les questions suivantes. Tout d'abord, pourquoi avez-vous divisé en trois la politique de la consommation? Il est question d'un protocole d'accord – que nous avons longtemps attendu pendant le gouvernement provisoire et qui n'est jamais venu alors qu'il n'y avait que deux ministres compétents contre trois aujourd'hui. Quand allez-vous conclure ce protocole d'accord? Pouvons-nous espérer une politique partagée et cohérente relative à la consommation?
04.02 Yves Leterme, premier ministre: Madame Snoy, je vous remercie pour votre question. Dans chaque gouvernement, certaines compétences ont trait à plusieurs domaines d'activités et même à l'activité de plusieurs administrations. Il en était de même dans le gouvernement précédent sous l'égide de mon prédécesseur, M. Verhofstadt et même sous Verhofstadt I. Des compétences étaient partagées entre divers ministres, par exemple les compétences attribuées à Mme Aelvoet. Des protocoles devaient être conclus pour arriver à la gestion de problématiques qui avaient trait à plusieurs domaines de compétences. C'est à nouveau le cas.
En ce qui concerne la sécurité alimentaire et plus particulièrement les farines animales, un protocole est conclu. Comme de coutume lors de la constitution d'un gouvernement, nous négocions actuellement un protocole entre les trois titulaires concernés par la protection des consommateurs. La semaine prochaine ou la semaine suivante, un protocole interviendra, lequel vous sera communiqué. Il n'y aura aucun doute quant à la personne à interroger et celle qui devra répondre. Les choses seront mises au clair. Je le répète, ceci est typique pour des compétences qui ont trait à plusieurs domaines.
Je vous livre un autre exemple: la lutte contre la fraude. De toute évidence, ce sujet concerne divers domaines de compétences. Nous allons donc mettre en place non seulement un comité en exécution de l'accord de gouvernement mais aussi un protocole pour régler ces problèmes de compétences.
04.03 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Monsieur le premier ministre, je prends acte que, dans une semaine ou deux maximum, un protocole d'accord interviendra, qui nous permettra de savoir à qui poser nos questions.
Je ne suis pas convaincue par vos réponses sur la nécessité de partager cette compétence. En effet, on peut toujours dire que les compétences concernent les autres ministres aussi. Certes, le sujet est lié à l'environnement, à la santé, mais je ne vois pas la raison pour laquelle il était nécessaire de diviser en trois la politique de la consommation.
Ce que je critique aussi, c'est le budget alloué à cette politique. À l'examen des budgets, j'ai constaté que pour cette politique, le budget était moins élevé qu'en 2007. On est passé de 9.245.000 euros à 5.723.000 euros. Je ne comprends pas pourquoi. Mes recherches portant sur la différence m'ont conduite au Fonds contre le surendettement, ce qui n'est pas certainement pas une bonne décision.
04.04 Yves Leterme, premier ministre: Madame Snoy, je voulais ajouter que si on ne scinde pas la compétence sur la protection des consommateurs, il faut scinder la compétence sur l'économie; c'est l'un ou l'autre. La compétence sur la protection des consommateurs a toujours été attribuée et, comme par le passé, des protocoles d'accord existent avec les ministres dont les compétences peuvent concerner la protection des consommateurs en général.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. Olivier Maingain au premier ministre sur "le respect par la Belgique des engagements internationaux et les déclarations du premier ministre à EuroNews" (n° P0200)
05 Vraag van de heer Olivier Maingain aan de eerste minister over "het nakomen door België van de internationale verbintenissen en de uitspraken van de eerste minister op EuroNews" (nr. P0200)
05.01 Olivier Maingain (MR): Monsieur le président, monsieur le premier ministre, votre interview sur la chaîne de télévision EuroNews a suscité de nombreux commentaires. Il est vrai que la question de ce journaliste allait de soi dans le contexte où des instances internationales de l'ONU, de l'Union européenne, du Conseil de l'Europe, manifestent de plus en plus leur inquiétude quant à un certain nombre de politiques qu'elles jugent discriminatoires et qui sont menées en Région flamande.
Monsieur le premier ministre, dans un premier temps, vous n'avez pas pu cacher votre embarras. Dans un deuxième temps, vous avez repris les réflexes de la fonction de ministre-président du gouvernement de la Région flamande pour répondre à cette question.
Que cela plaise ou non à d'aucuns, il n'en demeure pas moins que la pression internationale dans ces dossiers ira en croissant. L'État fédéral ne pourra pas longtemps se soustraire aux exigences des instances internationales européennes quant au respect d'un certain nombre de conventions internationales notamment en matière de protection de droits fondamentaux, de droits de l'homme.
Je voudrais dès lors qu'en tant que premier ministre de cet État fédéral, vous nous disiez quelle sera et quelle est peut-être déjà aujourd'hui l'initiative que vous prendrez pour faire en sorte que l'État fédéral belge, siège des institutions européennes et État fondateur de l'Union européenne, ne soit pas davantage montré du doigt pour des politiques qui ne sont visiblement pas à la mesure des exigences démocratiques de l'Europe. Quelles sont dès lors les procédures que vous pourriez proposer pour qu'enfin nous répondions dans ces matières, comme dans d'autres d'ailleurs, à toutes les exigences démocratiques que les instances internationales et européennes nous rappellent de manière constante?
05.02 Yves Leterme, premier ministre: Monsieur Maingain, il est faux de dire que des instances internationales auraient été au bout de la procédure pour estimer contraires au principe d'égalité et discriminatoires des mesures ayant trait au "Wooncode".
Le Comité pour l'élimination de la discrimination raciale des Nations unies n'a pas condamné le "Wooncode". Il a exprimé son souci et a demandé à notre pays de lui remettre un rapport, d'ici un an, sur les effets de la mesure.
En ce qui concerne l'Union européenne, pas plus tard qu'hier soir, j'ai eu une longue conversation avec le président de la Commission. Nous avons évoqué le dossier du "Wooncode". Il a souligné qu'en ce qui le concerne, il convient d'abord de connaître le résultat de la procédure menée devant la Cour constitutionnelle, par respect des institutions belges. Tout comme le président de la Commission européenne, j'ai confiance en cette Cour. À ce stade, nous ne sommes donc pas saisis d'une demande de la Commission.
Nous fournirons évidemment les informations requises aux Nations unies, dans le délai d'un an qui nous est imparti.
05.03 Olivier Maingain (MR): Monsieur le premier ministre, j'ai écouté votre réponse avec intérêt.
Tout d'abord, je prends acte du fait que vous n'avez pas répété à cette tribune les propos que vous avez tenus sur EuroNews en tentant de justifier l'injustifiable.
Par ailleurs, je prends acte du fait que vous allez tenter d'apporter des réponses aux instances européennes et internationales, ce qui est d'ailleurs la moindre des choses.
Cela dit, vous avez dit que vous n'aviez pas encore fait l'objet d'une condamnation définitive ou de recommandations. Je vous rappelle qu'il y en a déjà eu émanant du Conseil de l'Europe. De plus, la Cour européenne des droits de l'homme a rendu récemment un arrêt pointant du doigt le régime discriminatoire et portant atteinte à un certain nombre de principes de droit communautaire en ce qui concerne l'assurance autonomie mise en place par la Flandre.
Je vais donc attendre que s'accumulent un certain nombre de condamnations ou de recommandations pressantes d'autorités supérieures pour vous réinterroger.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de eerste minister over "de houding van de regering ten aanzien van het Chinese regime en het geschenk van ons land naar aanleiding van de Olympische Spelen" (nr. P0201)
06 Question de M. Francis Van den Eynde au premier ministre sur "la position adoptée par le gouvernement à l'égard de Pékin et le cadeau offert par la Belgique à la Chine dans le cadre des Jeux Olympiques" (n° P0201)
06.01 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, China is de laatste maanden niet meer uit de actualiteit weg te branden. Er is de afschuwelijke verdrukking van de vrijheidsdrang en de drang naar onafhankelijkheid van Tibet, er is het feit dat er geen democratie in dat land bestaat, geen godsdienstvrijheid en dat het in feite misschien een economisch wonder is, maar een voor de rest afschuwelijke, ouderwets communistische dictatuur.
Wij mochten gisteren in dit Parlement de huidige ambassadeur van China ontvangen en deze dame is ons op arrogante wijze komen vertellen dat wij veel zaken samen doen en dat wij beter zouden zwijgen. Bovendien, en dat is een van de democraten naar wie de heer Maingain niet heeft verwezen, heeft zij ons ook gezegd dat wij internationaal worden berispt wegens de wooncode en dat wij hen dan maar gerust moeten laten met Tibet. Met andere woorden, van Tibet tot Kraainem, même combat.
Dit gezegd zijnde, sinds de arrogante toon die veel van onze collega’s zenuwachtig heeft gemaakt, hebben we vandaag nog mogen vernemen dat, naast het feit dat geen enkele buitenlander Tibet nog binnen mag tot einde augustus, dus na de Olympische Spelen, alle buitenlandse studenten die op dit ogenblik in China studeren tot einde augustus uit het land zullen worden gezet. Dat betekent doodgewoon dat men geen pottenkijkers wil, geen enkele, zelfs geen buitenlandse student, al kwam die Chinese ambassadeur zich gisteren beroepen op het feit dat er toch zoveel jonge Vlamingen, en ook Walen uiteraard, op dit ogenblik bij hen studeren.
Mijnheer de voorzitter, precies in die sfeer moeten wij dan vernemen dat de Belgische regering weliswaar zeer voorzichtig protesteert, maar toch meedoet aan een geschenk dat China wordt aangeboden naar aanleiding van de Olympische Spelen, een geschenk van 5 miljoen euro of tweehonderd miljoen voormalige Belgische frank. Sterker, de minister van Buitenlandse Zaken van België vertrekt naar China om dat monument in te huldigen.
Mijnheer de eerste minister, ik wil u vandaag niet komen vragen om de Olympische Spelen te boycotten, al ben ik daar voor gewonnen. Ik wil u vandaag zelfs niet vragen om de opening te boycotten. Ik kom u vragen of u er tenminste niet voor kunt zorgen dat wij niet zo plat op de buik gaan dat we zelfs tijdens heel die periode nog een geschenk geven in aanwezigheid van een heel belangrijk minister uit uw regering.
06.02 Eerste minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van den Eynde, het kernkabinet boog zich op 9 april 2008 over de toestand in China, uiteraard ook met betrekking tot wat in en om Tibet gaande is, en over de toestand inzake het respect van de mensenrechten. Het overliep ook de belangrijkste gelegenheden voor een mogelijk contact op officieel-formeel vlak tussen de Belgische regering en de Chinese autoriteiten.
Voor de inhuldigingsplechtigheid van het monument van de heer Strebelle op 23 mei 2008 in Beijing werd afgesproken dat de heer De Gucht de regering zal vertegenwoordigen. Bij die gelegenheid – immers, om een zaak in China bespreekbaar te maken, moet men ook in China zijn – zal hij naar aanleiding van zijn toespraak ter plekke de problematiek van de mensenrechten uitdrukkelijk aan de orde stellen, inbegrepen de gebeurtenissen in Tibet.
06.03 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, het spijt mij, maar ik ben helemaal niet onder de indruk van wat u mij nu vertelt.
Ik twijfel er niet aan dat de minister van Buitenlandse Zaken in China in wollig taalgebruik wel een of andere allusie op de mensenrechten zal maken. Hij zal wel iets zeggen in de zin van dat wij allen streven naar een betere wereld.
Dat is echter geen signaal.
Ik herhaal dat op dit ogenblik Tibet van de wereld is afgesloten. Alle buitenlandse studenten, dus ook de onze, vliegen tot na de Olympische Spelen uit China buiten. Wat doen wij? Wij geven een geschenk van 5 miljoen euro en onze minister van Buitenlandse Zaken gaat op bezoek. Hij zal misschien wel zeggen dat wij allemaal naar een betere wereld moeten streven of iets in die aard.
Dat is een flauwe houding; dat is een platte houding; dat is een laffe houding. Misschien werd ze wel door zaken, kapitaal en geld geïnspireerd. Het is echter geen waardige houding.
Het incident is gesloten.
- Mme Sofie Staelraeve au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le rassemblement programmé de Blood and Honour" (n° P0202)
- Mme Meyrem Almaci au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "les commémorations à la gloire d'Adolf Hitler le week-end prochain en Flandre" (n° P0205)
- mevrouw Sofie Staelraeve aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de geplande bijeenkomst van Blood and Honour" (nr. P0202)
- mevrouw Meyrem Almaci aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de Hitlerherdenkingen in Vlaanderen komend weekend" (nr. P0205)
De voorzitter: De vraag van mevrouw Almaci is oorspronkelijk gericht aan minister Vandeurzen, maar met ieders goedvinden zal minister Dewael antwoorden.
07.01 Sofie Staelraeve (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, beste collega's, wij hebben vernomen dat er dit weekend een aantal bijeenkomsten gepland zouden zijn van de uiterst rechtse en racistische organisatie Blood & Honour in ons land. Wij willen daarover onze bekommernis uiten. Reeds in het verleden heeft die organisatie immers aangetoond dat zij het niet al te nauw neemt met de democratie en met de openheid in onze samenleving. Daarom wens ik de minister van Binnenlandse Zaken te ondervragen, in aansluiting op een open brief die gestuurd werd door het Forum der Joodse Organisaties en het Anti-Fascistisch Front.
Welke stappen kunt u daartegen ondernemen als minister van Binnenlandse Zaken?
07.02 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik wil eerst vermelden dat ik lid ben van Groen! en niet van sp.a-spirit, zoals dat foutief in het document met de vragen staat. Ik ben natuurlijk wel goed bevriend met sp.a-spirit en het doet mij deugd om mevrouw Staelraeve in het groen te zien vandaag.
Maar goed, de vraag is natuurlijk heel wat serieuzer.
Dit weekend zijn er verschillende herdenkingen gepland van de verjaardag van Hitler, die op 20 april ooit geboren is.
Vrijdag is er een memorial voor de fallen heroes, waar Stefan Wijkamp spreekt, de notoire Hitlerlookalike uit Nederland, die vorig jaar in Lommel nogal duidelijke uitspraken deed. Ik citeer hem: "Ons zou veel ellende bespaard zijn als de Duitsers damals gewonnen hadden. Dan was er nu geen sprake geweest van asielzoekers of homohuwelijken." Hij besloot ook met een vreugdekreet: "Onze tegenstanders verwijten ons in het verleden te leven. Kameraden en kameradinnen, het zijn zij die spoedig verleden tijd zullen zijn." Op die bijeenkomst, in Lommel op het kerkhof, werd ook de Hitlergroet gebracht en werden er verschillende fascistische liederen gezongen.
Zaterdag wordt eveneens een groot optreden gepland, waarbij onder andere Die Liebenfels Kapelle aanwezig zal zijn, notoire jodenhaters uit Duitsland met heel duidelijke en expliciete teksten.
Mijnheer de minister, de voorbije jaren vonden er al tien bijeenkomsten plaats van neofascistische en neonazistische organisaties in ons land. België is een van de weinige landen in Europa waar dat nog niet verboden is.
In België is de wettekst van Koen T'Sijen en Claude Marinower, uw collega, er nog steeds niet doorgekomen in het Parlement. In de voorbije legislatuur is over de wet nooit gestemd.
Ik vraag mij dan ook af in hoeverre er maatregelen vanuit uw kabinet tegen dat soort bijeenkomsten mogelijk zijn. De CD&V-oppositie had de vorige keer, bij monde van Tony Van Parys en minister Jo Vandeurzen, zoals in de krant stond, laten weten dat er nu al een sluitende wetgeving tegen racisme en negationisme bestaat die het mogelijk maakt om actief op te treden. Het is dan ook zeer moeilijk om te zien hoe de politie op dat soort van bijeenkomsten nog steeds lijdzaam afwezig blijft.
Mijnheer de minister, welke maatregelen zult u concreet nemen?
Zult u de bijeenkomsten van dit weekend trachten te verbieden?
Zal er actief opgetreden worden door de politie en de ordediensten?
Wat bent u van plan in de toekomst?
07.03 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, laat ik eerst en vooral duidelijk stellen dat de verontwaardiging van de collega’s tegenover dat soort manifestaties of praktijken ook de mijne is. Een minister van Binnenlandse Zaken moet natuurlijk echter optreden met respect voor de Grondwet en de wetten die door het Parlement worden goedgekeurd.
U weet uiteraard dat fundamentele vrijheden in de Grondwet zijn opgenomen: de vrijheid van vergadering, de vrijheid van vereniging en de vrijheid van meningsuiting. Bovendien hebben wij in onze wetgeving geen instrumenten om dat soort manifestaties preventief te verbieden. De enige mogelijkheid is dat een burgemeester optreedt wanneer hij denkt dat de openbare veiligheid in het gedrang zou komen. Dat is dus een verantwoordelijkheid van de burgemeester. Het enige wat Binnenlandse Zaken actief doet, is een aantal organisaties waarvan de politie, de veiligheidsdiensten en de staatsveiligheid zeggen dat ze gevaarlijk kunnen zijn, screenen en volgen. Ik zeg echter nogmaals dat het preventief verbieden van dat soort activiteiten niet mogelijk is.
In de vorige legislatuur heb ik het Parlement een aantal elementen aangereikt om dat eventueel wel te doen. Ik ben er geen voorstander van dat, zoals bijvoorbeeld in Duitsland, de minister van Binnenlandse Zaken, de uitvoerende macht, bepaalde organisaties buiten de wet zou kunnen stellen. Ik denk dat dat niet de taak is van de uitvoerende macht, dat blijft de taak van de gerechtelijke macht. Ik heb een discussienota aangereikt aan het Parlement om aan te geven dat we in een aantal omstandigheden door tussenkomst van de gerechtelijke macht misschien toch meer zouden kunnen doen.
Dat wetgevend initiatief, waarnaar u verwijst, collega, is effectief niet afgerond. Ik denk dat het niet goed zou zijn dat zo’n initiatief van de regering zou uitgaan. Mijn vraag aan het Parlement is dus om na te gaan of het mogelijk is om die discussie opnieuw op te starten en een consensus te bereiken over de fractiegrenzen heen. Het is dus niet de minister die organisaties buiten de wet plaatst of een manifestatie preventief verbiedt, het moet gaan om een tussenkomst van de rechterlijke macht, want het gaat hier om fundamentele rechten en vrijheden van de burger.
Een laatste opmerking, ik geef het antwoord eveneens namens collega Vandeurzen. U had hem ook vragen gesteld. Hij heeft mij laten weten dat hij zijn diensten, het parket en het parket-generaal, in kennis heeft gesteld van de manifestatie en dat ze uiterst waakzaam zullen optreden. Zij hebben natuurlijk vaststellingen en processen-verbaal nodig om de bestaande wetgeving in verband met racisme, xenofobie en negationisme effectief toe te passen.
07.04 Sofie Staelraeve (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, ik wens de minister te danken voor zijn antwoord en toelichting. Ik denk (…). Wij moeten het voorstel uit de vorige legislatuur opnemen en de gesprekken starten, over alle partijen heen. Onze Open Vld-fractie zal daartoe graag een initiatief nemen.
De voorzitter: Mevrouw Staelraeve, ik feliciteer u met uw eerste rede in de Kamer. (Applaus)
07.05 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik ben zeer blij dat u weer verwijst naar het wetsvoorstel. Het is zeer belangrijk dat het er komt.
Ik wens echter toch twee zaken te laten opmerken. Ten eerste, in de voorbije legislatuur hebben uw collega’s van CD&V zelf gezegd dat er op dit moment een sluitende wetgeving bestaat. Er is het feit dat zowel het Anti-Fascistisch Front als het Forum der Joodse Organisaties aangeeft dat er op dit moment door de politie al te vaak lijdzaam wordt toegekeken.
Wanneer wij zien dat er zowel in Vremde als in Mechelen verschillende incidenten zijn geweest, onder andere de aanval op een VTM-journalist en de aanval op een allochtoon die daar toevallig in de buurt was, dan denk ik dat er wel degelijk mogelijkheden zijn om op dat moment in te grijpen. Het is nodig dat onze politie en ordediensten van dat soort situaties ook een prioriteit maken, zoals Tony Van Parys ook gezegd heeft.
Ten tweede, wij hebben onlangs het VN-rapport gekregen waarin het nog niet verboden zijn van dergelijke racistische organisaties en het nog steeds voorkomen van hate speech in ons land als belangrijke aandachtspunten worden aangewezen. Het wordt tijd dat wij daarvan werk maken.
Het staat niet in de beleidsnota’s. Het staat ook niet in het regeerakkoord. Ik hoop dat er dringend een duidelijk signaal komt vanuit uw regering, van de verschillende ministers, dat er overleg komt tussen u en de heer Vandeurzen. Ik hoop echter vooral ook dat dit weekend de staat van paraatheid wordt opgeroepen voor zowel de staatsveiligheid als de ordediensten en dat men op het moment dat de Hitlergroet wordt gebracht, hate speech wordt uitgesproken en dergelijke meer, effectief ingrijpt en overgaat tot vervolging.
07.06 Minister Patrick Dewael: Ik wil één element toevoegen. U mag twee zaken niet met mekaar verwarren.
Er is het repressieve. De minister van Justitie, de parketten kunnen alleen maar vervolgen als er vaststelling is van een misdrijf. De wetgeving is voldoende accuraat en geeft in voldoende mate de basis om dat soort van laakbare praktijken effectief te vervolgen. Dan heeft een manifestatie echter plaatsgehad.
Hetgeen mensen tegen de borst stuit - en ik begrijp hen - is dat dat soort van manifestaties kan georganiseerd worden. Men is daar natuurlijk zeer creatief in. Men gaat dat een andere naam geven, men doet dat op andere plaatsen, men gaat zich beroepen op het feit dat het gebeurt op private eigendom en dergelijke meer.
Om daar efficiënter te kunnen zijn, om preventief te kunnen optreden, is het nodig - ik herhaal het - dat u, het Parlement, een wetgevend initiatief neemt. Laten wij niet altijd de bal terugspelen naar de regering. De regering komt met ontwerpen als ze moet komen, maar het lijkt mij een aangelegenheid te zijn, aangezien het gaat over fundamentele rechten en vrijheden, waarin het Parlement zijn verantwoordelijkheid moet nemen. Er bestaat een discussietekst. Laten wij over de fracties heen die snel tot wet realiseren.
07.07 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik ben het absoluut eens met de realisatie van die wet, maar ik wil even reageren met een duidelijk voorbeeld. Bij een anti-NSV-betoging vorig jaar heeft de politie preventief mensen op trams opgepakt. Daar is het wel mogelijk. Waarom is dat niet mogelijk voor dit soort van manifestaties, waar de politie vorig jaar mensen van extreemrechtse signatuur in Mechelen tot op de snelweg heeft begeleid? Ik vraag mij af waarmee wij bezig zijn?
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de illegale praktijken van de bewakingsfirma's" (nr. P0203)
08 Question de M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les pratiques illégales des entreprises de gardiennage" (n° P0203)
08.01 Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik denk dat het duidelijk is - ook uit de actualiteit van de voorbije weken - dat diefstallen, klein vandalisme maar vooral agressie rijzende fenomenen zijn waarvoor wij haalbare maar vooral betaalbare oplossingen moeten zoeken. Bewakingsfirma’s kunnen hierin in elk geval een grote rol spelen.
Wij hebben gisteren in de commissie een lange discussie gehad over wat er moet gebeuren om bijvoorbeeld de veiligheid op bussen – het voorbeeld van Anderlecht is gegeven – te garanderen en eventueel te vergroten. Er werd duidelijk gezegd dat in de veiligheidsdiscussie werd vertrokken van meer blauw op straat. Het is duidelijk dat blauw het alfa is, maar niet altijd het omega. Ik denk dat u zelfs zult moeten toegeven dat dit klopt. Blauw is een goed begin maar daarom niet het absolute einde.
Privébewakingsfirma’s kunnen een oplossing zijn indien het kader beperkt en duidelijk is, en indien de samenwerking tussen privé en politie heel duidelijk is. Het is positief dat uw inspectiecel in 2007 een sterke operatie heeft gedaan om het aantal controles op dit soort van bewakingsfirma’s te verhogen. Die controles hebben zeer belangrijke cijfers opgeleverd waaruit blijkt dat 15% van die mensen geen opleiding heeft, dat illegale wapens werden gebruikt en dat er in 17 gevallen illegaal voor de overheid werd gewerkt. Het valt op dat 120 firma’s betrapt zijn op illegale praktijken. Klopt het dat dit aantal geldt op 280 geregistreerde firma’s in dit land? Zo ja, dan is dit toch wel heel veel.
Mijn vragen aan de minister zijn de volgende. Vindt u ook niet dat dit een aanvullende piste is bij het politiebeleid dat vanuit de overheid wordt gevoerd en dat we die piste moeten aanhouden? Bent u zinnens de controles op dat vlak nog op te voeren? Vindt u ook niet dat de regelgeving vooral eenvoudiger, klaarder en toepasbaarder moet zijn in de praktijk?
08.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Doomst, wij hebben gisteren in de commissie voor de Binnenlandse Zaken over deze aangelegenheid van gedachten gewisseld naar aanleiding van de bespreking van de beleidsnota. Wij gaan de discussie daarover volgende week voortzetten.
Ik wil er nog op wijzen dat ik de sector van de private bewakingsondernemingen een uitermate belangrijke sector vind, omdat ze complementair, aanvullend optreedt op het werk van de politie. Het moet duidelijk zijn dat die sector niet in de plaats van de politie kan treden. De politie heeft het monopolie over een aantal zaken zoals law inforcement, het gebruik van geweld enzovoort. Het kan niet de bedoeling zijn dat wij de politie stilaan gaan ontlasten en dat soort van taken aan private firma's gaan toevertrouwen. Aanvullend zijn ze wel belangrijk.
Ik denk dan ook dat het goed is dat de overheid daarop zeer goede controles uitoefent. Het is zo dat ik in 2005 en vooral in 2006 mijn inspectiecel van Binnenlandse Zaken substantieel heb versterkt. Ik geef u een aantal cijfers. In 2006 zijn 193 controles uitgevoerd. Dat heeft geresulteerd in 252 processen-verbaal. In 2007 zijn 616 plaatsen en een duizendtal bewakingsagenten gecontroleerd en dat heeft geleid tot 764 processen-verbaal. Uiteraard voeren de politiemensen ook controles uit. In 2006 waren dat 490 pv's en in 2007 405 pv's.
Het lijkt mij belangrijk dat die vaststellingen en processen-verbaal ook leiden tot sancties gaande van waarschuwingen tot het intrekken van vergunningen van de bewakingsondernemingen. Dat gebeurt ook daadwerkelijk.
Ik denk dat nu een belangrijk signaal is gegeven. Er is nog een aantal zogezegde cowboys op het terrein. Het zijn de erkende, vergunde ondernemingen die erop aandringen dat ik streng zou zijn. Ik zal dat in de toekomst ook blijven doen. Ik acht het ook niet aangewezen om de controles in de komende maanden verder op te voeren. Ik wil verder gaan op de ingeslagen weg. Ik denk dat de sector mettertijd helemaal zuiver zal zijn, zodat de burger zeer goed weet waar hij of zij aan toe is.
08.03 Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Het is volgens mij inderdaad een opdracht van dit Parlement om ter aanvulling van de politiehervorming die op kruissnelheid is, in de commissie na te gaan of er met deze privémogelijkheden niet alleen blauw op straat komt, maar misschien ook of er gauw op straat kan worden gekomen.
We mogen het niet te moeilijk maken en moeten het eenvoudig houden, en wij moeten er vooral voor zorgen dat privé en politie op de juiste manier met mekaar kunnen samenwerken. Voor problemen zoals deze die gisteren in de commissie werden aangehaald, is dit een zinvolle en uit te diepen piste.
Met veiligheid is het echter een beetje zoals met de Scheldeprijs. Men mag de handen niet te vlug in de lucht steken, zeker niet vooraleer we over de meet zijn geraakt.
Het incident is gesloten.
09 Question de M. David Lavaux au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le financement des zones de police" (n° P0204)
09 Vraag van de heer David Lavaux aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de financiering van de politiezones" (nr. P0204)
09.01 David Lavaux (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, la presse régionale de Charleroi a titré aujourd'hui: "Charleroi: la zone de police pourrait être privée d'aides fédérales". Divers articles relayaient ainsi les propos très alarmistes de notre collègue Nollet, tirés d'un échange verbal qu'il a eu avec vous. Hier soir, votre cabinet réagissait déjà et indiquait que les engagements et les promesses seraient tenus prochainement. Quand on connaît la situation, héritée du passé, de la police de Charleroi, quand on connaît les efforts importants entrepris par la nouvelle majorité pour remettre cette police sur les rails, quand on connaît les problèmes de recrutement et le taux de criminalité malheureusement élevé à Charleroi, vous comprendrez que ces propos sèment un peu l'inquiétude au sein de la population de Charleroi mais également dans l'ensemble de l'arrondissement judiciaire.
Monsieur le ministre, faut-il accorder du crédit aux propos alarmistes d'Ecolo ou pouvez-vous nous rassurer quant à l'implication fédérale dans la lutte contre la criminalité à Charleroi et dans sa région?
09.02 Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je suis un peu surpris par la manière dont les choses se passent. Je pense que quand une question est introduite en commission, soit elle doit pouvoir être reproduite en séance plénière, soit la question posée en séance plénière doit pouvoir renvoyer à la question qui a eu lieu en commission. Je constate que le Règlement change et j'en prends acte pour la suite.
Sur le fond, je voudrais préciser à M. Lavaux que ce qui a été communiqué est textuellement le jeu de questions et réponses qui a eu lieu en commission. La question était de savoir si la zone de Charleroi allait pouvoir bénéficier des mesures qui figuraient dans l'accord de gouvernement. La réponse du ministre était, je cite: "Non. À première vue, non". À partir de là, chacun, y compris les journalistes, fait son travail. Et je vous invite à ne pas remettre systématiquement les journalistes en question. Vous pouvez trouver ces réponses dans le rapport et le compte rendu de la commission.
09.03 David Lavaux (cdH): Ma question ne porte pas sur le fait de savoir comment cela a été relayé. J'ai simplement parlé de votre communiqué qui a été relayé par la presse et j'ai parlé de la réponse du cabinet de M. Dewael qui disait que les engagements seraient tenus.
Finalement, je voudrais simplement savoir à qui il faut donner raison. Ce n'est pas plus compliqué que cela, rien ne se cache là derrière!
09.04 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chers collègues, tout d'abord, M. Nollet a cité une phrase extraite d'une réponse que j'ai fournie en commission de l'Intérieur mais qui donne une dimension tout à fait fausse à l'ensemble de ma réponse donnée à plusieurs reprises quant aux efforts livrés dans le passé par le fédéral vis-à-vis de la ville de Charleroi.
En effet, dans le passé, le premier ministre, ma collègue de l'époque, Mme Onkelinx, et moi-même nous sommes rendus à Charleroi à plusieurs reprises et avons pris diverses mesures d'aides additionnelles, entre autres à la police fédérale, d'aides structurelles; nous avons décidé diverses dispositions et divers arrêtés. Le fédéral est donc bien venu au secours de la ville de Charleroi pour mieux lutter contre la criminalité. Avec succès: la preuve en est que les chiffres de la criminalité à Charleroi sont nettement en baisse.
Un passage de l'accord du gouvernement spécifie que, "via le Fonds de solidarité, le gouvernement peut venir au secours de zones de police qui rencontrent des problèmes, et ce grâce à la norme KUL". Le débat en commission concernait principalement le fait de savoir si ce passage concernait Charleroi. J'ai répondu alors que, dans le passé, Charleroi n'a pas dû attendre ce point de l'accord gouvernemental pour obtenir le secours du fédéral. L'aide lui était parvenue "in tempore non suspecto": des mesures structurelles ont été prises, dont les effets seront visibles dans les semaines et les mois à venir. En effet, il a été décidé de recruter 200 policiers supplémentaires. La ville de Charleroi constatera donc prochainement les résultats de ces mesures.
Ainsi, ce passage de l'accord du gouvernement est plus général: il concerne toutes les zones de police. À la demande de M. Nollet de savoir si la ville de Charleroi était directement visée par ce passage, j'ai répondu que non, qu'il s'agissait d'une disposition à considérer beaucoup plus largement.
Je déplore donc que, de façon démagogique, on retire une phrase de l'exposé d'un ministre pour accuser le fédéral de ne plus vouloir faire quoi que ce soit pour Charleroi. M. Nollet, un homme que j'estimais responsable, ne rend pas service à la ville de Charleroi et certainement pas à ses habitants. Le fédéral fera le nécessaire pour toutes les villes. Charleroi, maintenant comme dans le passé, mérite une attention spéciale.
09.05 David Lavaux (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces éclaircissements et pour les engagements que vous avez déjà pris envers la ville, ainsi que ceux que vous avez réaffirmés aujourd'hui, dans l'intérêt de notre ville et de notre région de Charleroi.
09.06 Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Je crois qu'il faut revenir au texte. Ce n'est pas moi qui l'ai rédigé mais les services de la Chambre. Par souci de la vérité des échanges en commission, je vais vous citer la question et la réponse du ministre in extenso: elle tient en une phrase. La question est la suivante: "Vous dites simplement ce qui est fait, mais Charleroi répond-elle à ce point de l'accord de gouvernement selon lequel il y aurait une attention particulière envers les zones de police déficitaires à la suite de circonstances particulières pour des raisons qui ne leur sont pas imputables?" La question était: "Oui ou non?" Pour qu'on ne puisse pas dire que certains mots en ont été retirés, je vais vous lire la réponse du ministre dans son intégralité: "Non; à première vue, non". Point final. C'est tel quel dans le compte rendu. Vous n'êtes peut-être pas content du compte rendu, monsieur Dewael, mais cela y figure tel quel.
Monsieur le président, je suis heureux de constater que cette réponse a amené différentes réactions et que celles-ci permettent d'entrevoir une plus grande ouverture aujourd'hui que celle prévue en début de semaine encore en commission.
Het incident is gesloten.
10 Question de Mme Camille Dieu à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "l'augmentation du nombre d'accidents de travail et la prévention" (n° P0206)
10 Vraag van mevrouw Camille Dieu aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de toename van het aantal arbeidsongevallen en de preventie op dat vlak" (nr. P0206)
10.01 Camille Dieu (PS): Monsieur le président, madame la ministre, voici quelque trois ans, j'avais interpellé…
Le président: Monsieur Nollet, une collègue pose une question!
10.02 Camille Dieu (PS): Si le sujet ne vous intéresse pas, vous pouvez sortir et discuter à l'extérieur!
Le président: Poursuivez madame!
10.03 Camille Dieu (PS): Madame la ministre, voici trois ans, j'interpellais Mme Freya Van den Bossche à propos des accidents de travail. C'était également un jeudi, c'était lors de la journée des accidents du travail organisée par la FGTB à l'époque. Récemment, mon collègue Jean-Marc Delizée a interrogé M. Piette, votre prédécesseur, à propos de l'accroissement des accidents du travail, particulièrement les accidents mortels dans le secteur des PME, où il n'y a pas de CPPT. On peut constater que 80% des accidents se produisent dans le secteur de l'action sociale et de la santé, dans le secteur des intérims et dans celui de la construction.
En ce qui concerne le secteur de la construction, l'agence Belga vient de diffuser une étude menée par l'Institut belge des coordinateurs sécurité/santé, dont les résultats sont assez surprenants. En effet, plus de 50% d'entre eux déclarent qu'ils ne sont appelés sur les chantiers de travail qu'au démarrage ou une fois ce dernier terminé, alors que leur tâche est une tâche de prévention et qu'ils devraient être appelés dès la conception du projet, parce qu'ils peuvent intervenir à propos de l'ordre d'exécution des travaux ou du choix des matériaux, etc.
Eu égard à ce qui précède, une directive européenne remontant à 1990 a été adoptée par notre législation. Malheureusement, on constate un fossé entre la théorie et la pratique. Ce fossé semble difficile à combler, vu les moyens insuffisants de votre département ministériel pour y arriver.
Je voudrais vous rappeler également que le responsable de la non-désignation d'un coordinateur de sécurité/santé est passible d'une peine d'ordre pénal.
Notre préoccupation, lors de l'interpellation de M. Delizée, portait sur l'organisation d'une information auprès des employeurs de la nouvelle législation bonus/malus accidents du travail, qui doit entrer en vigueur au 1er janvier 2009. Or, M. Piette a répondu qu'il était impossible d'organiser cette information, importante tant pour les travailleurs que pour les employeurs. En effet, ceux-ci peuvent voir leur prime d'assurance sérieusement augmenter en fonction des statistiques d'accidents survenus au sein de leur entreprise.
Dès lors, Assuralia a déposé un recours. À l'époque, M. Piette a indiqué qu'il n'était pas question d'information, puisque le recours avait été introduit auprès de la Cour d'arbitrage et du Conseil d'État.
1. En ce qui concerne les chantiers de construction, quelle est votre réaction à la suite de la publication de cette étude de l'Institut belge, au sujet des coordinateurs sécurité/santé? Que comptez-vous faire pour que la législation belge soit appliquée?
2. Comme nous savons qu'Assuralia a perdu son recours auprès de la Cour constitutionnelle et qu'il en sera sûrement de même auprès du Conseil d'État, allez-vous lancer cette campagne d'information et de sensibilisation des employeurs?
10.04 Joëlle Milquet, ministre: Madame Dieu, vous avez raison. Après avoir remarqué une baisse du nombre d'accidents du travail ces dernières années, on a constaté en 2006 une augmentation de 2,5% d'accidents du travail. Cela représente tout de même 4.502 accidents de travail de plus que l'année précédente sur un total de 185.000 accidents du travail dénombré annuellement. C'est énorme!
Les grands secteurs où l'on constate cette augmentation sont la construction, les soins de santé et les services aux entreprises. Cela concerne aussi toutes les personnes travaillant sous contrat de sous-traitance, intérimaires ou dans des conditions plus précaires.
Les accidents sont souvent dus à un problème de communication, de formation, d'augmentation des rythmes de travail ou de changements plus rapides liés à une plus grande flexibilité. Il existe donc un grand nombre de causes.
Comme je l'ai dit hier et comme nous aurons le loisir d'en parler la semaine prochaine, le renforcement de la sécurité et de la qualité de vie au travail est l'un des objectifs-clés du plan Emploi de cette législature. On souhaite s'intégrer activement dans les recommandations de 2007 de la Commission européenne, qui demande qu'on élabore des stratégies nationales volontaristes pour aboutir à une diminution, à l'échelon communautaire, de 25% des accidents du travail.
Étant donné que nous allons en discuter, nous allons affiner les études – je vais y arriver – et lancer un plan stratégique pour atteindre cet objectif. Ce plan devra mobiliser l'ensemble des secteurs concernés. On agira avec les partenaires sociaux et les différentes autorités concernées. Mon intention est en tout cas de prendre ce problème à bras-le-corps.
Différentes choses sont à faire en la matière. Dans le secteur de la construction – vous avez évoqué les problèmes –, toute une série de nouvelles mesures de prévention devront être prises, notamment liées au rôle du coordinateur sécurité/santé. Il faudra s'assurer qu'on fera bien les choses dans les temps, avant le lancement d'un chantier et pas quand les accidents viennent, hélas, de se produire.
Les outils d'information et les données dont on dispose doivent également être améliorés.
On veut notamment – pour répondre à votre deuxième question – lancer une campagne de prévention et d'information générale, notamment à l'attention des PME car il s'agit d'un des secteurs dans lequel, par manque de moyens, les accidents sont plus nombreux. À l'occasion de cette campagne, les informations relatives à la nouvelle législation seront communiquées. Cela me semble indispensable.
Il y aura également d'autres mesures que je ne détaillerai pas maintenant; on en parlera mercredi prochain. En ce qui concerne ma volonté d'agir, vous pouvez cependant être rassurée.
Les constats sont, selon moi, inquiétants. Nous avons l'obligation de prendre ce problème en considération et d'essayer de le résoudre. En tout cas, mon département va s'y atteler très activement, notamment dans le secteur de la construction. Notre but sera également d'améliorer l'information.
10.05 Camille Dieu (PS): Madame la ministre, je suis heureuse de voir que votre constat est le même que celui que nous avons pu faire, même si c'est un triste constat, puisqu'il y a davantage de morts et d'accidents mortels.
Vous prenez ce problème à bras-le-corps et vous avez l'intention d'amener la prévention sur le terrain pour qu'il n'y ait plus d'accident. C'est ce que je souhaitais et je m'en réjouis. Enfin, vous êtes d'accord avec cette campagne d'information des employeurs. On peut en effet en parler dans votre note de politique générale. Je vous remercie pour votre réponse.
L'incident est clos.
11 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de studie van het Planbureau over het werkgelegenheidsbeleid van de Gewesten" (nr. P0207)
11 Question de Mme Sarah Smeyers à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "l'étude du Bureau du Plan sur la politique de l'emploi à l'échelon régional" (n° P0207)
11.01 Sarah Smeyers (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, uit de studie en de cijfers van het Federaal Planbureau en de studiediensten van de drie regio’s blijkt dat het Gewest dat het meest actief gebruikmaakt van zijn tot nu toe beperkte autonomie inzake economie en werkgelegenheid, met name Vlaanderen, veel beter scoort dan de andere twee Gewesten, die vooral een beroep doen op het federale economische beleid en op het banenbeleid.
Toen die drie regio’s in 1980 hun beperkte autonomie kregen verschilden zij nochtans niet zoveel. De werkloosheidsgraad schommelde in heel het land rond 8% tot 9%. De werkzaamheidsgraad lag overal tussen 58% en 60%. Dat zijn de cijfers van de verschillende planbureaus in ons land. Vandaag, bijna 30 jaar later, zijn de verschillen verbluffend.
Ik preciseer. De werkloosheidsgraad in Wallonië en Brussel bedraagt respectievelijk 19% en 20%. Dat is twee en een half keer meer dan de 8,6% in Vlaanderen. Het verschil in werkzaamheidsgraad bedraagt 12%, een verschil dat haast 5 keer groter is dan 30 jaar geleden. In Brussel is amper 55% van de beroepsbevolking actief, tegenover 67% in Vlaanderen. U weet dat de EU ons een streefcijfer van 70% oplegt. Ook dat zijn de cijfers van de verschillende planbureaus.
Mevrouw de minister, het gaat hier niet om gegevens die door de N-VA werden verzameld. De cijfers in het rapport zijn het resultaat van een samenwerking tussen de plan- en studiediensten van de drie Gewesten en de federale overheid. Het gaat dus om officiële statistieken van het Federaal Planbureau en de studiediensten van het Vlaamse, het Brusselse en het Waalse Gewest.
Het rapport levert nog maar eens het bewijs dat het federaal houden van sociaaleconomische bevoegdheden en van de arbeidsmarktbevoegdheden geen oplossing kan bieden voor regio’s als Brussel en Wallonië. Dit rapport zou het Waalse en het Brusselse Gewest moeten doen inzien dat het voeren van een eigen arbeidsmarktbeleid op maat van de eigen regio meer dan nodig is. Het is de hoogste tijd dat de regio’s hun verantwoordelijkheid hierin gaan opnemen. Het voeren van één federaal beleid, zo moeten wij besluiten, werkt niet.
Omdat uw beleidsnota, mevrouw Milquet, en het rapport haaks op elkaar staan, wil ik u hierover toch enkele vragen stellen.
Hoe interpreteert u als minister van Werk die cijfers? Welke conclusies verbindt u eraan? Hoe verklaart u de grote regionale verschillen inzake werkgelegenheid en werkzaamheidsgraad? De regio’s, mevrouw Milquet, hebben duidelijk een eigen dynamiek ontwikkeld, wat resulteert in 3 totaal verschillende arbeidsmarkten. Heeft één nationaal arbeidsmarktbeleid in die optiek volgens u nog zin?
11.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, het debat over werkgelegenheid zal volgende week woensdag in de commissie plaatsvinden. Het is beter op een goed debat volgende week te wachten. Ik zal echter op de vragen antwoorden.
De regionale verschillen inzake werkloosheid zijn door iedereen gekend. De cijfers zijn helemaal niet nieuw. Iedereen en elk rapport heeft tot nu toe dezelfde cijfers aangetoond. Wat de sociaaleconomische situatie van ons land betreft, die is gedurende de laatste dertig jaren geëvolueerd.
Er bestaan ook cijfers die aantonen dat de situatie verbetert in beide regio’s. Volgens bijvoorbeeld de laatste cijfers uit het verslag van de RVA voor 2007 blijkt het aantal werklozen te dalen in elke regio. Bijvoorbeeld de daling van de werklozen in Wallonië: voor de laatste twaalf maanden geeft dat als aantal 7.210. Voor Brussel is dat 1.873. Dat is goed nieuws, denk ik.
Uit de evaluatie van het activeringsbeleid, gemaakt door de sociale partners en de gewestelijke diensten, blijkt ook dat de balans tamelijk goed is. Voor de Franstalige kant is dat voor hervatting van opleidingen plus 40% volgens de cijfers van de RVA, voor hervatting van studies plus 56%. Het cijfer van Forem inzake groei van opleidingen is 132% voor de leeftijdsgroep 30 tot 39 jaar en een toename van de begeleidingsactie met 66% voor Actiris in Brussel. Dat is ook goed nieuws, denk ik.
Uit het verslag blijkt ook dat de algemene wetgeving een unanieme toepassing in elke regio kent. Dat is ook heel belangrijk en dit blijkt uit onderzoek. Wat de uitwisseling van informatie betreft, hebben we ook opgemerkt dat het Waalse Gewest 50% meer aan informatie aan de RVA geeft. We kunnen natuurlijk ook andere cijfers geven, die aantonen dat de situatie verbetert.
Wat de laatste vraag betreft, we zullen over deze problematiek een institutioneel debat voeren. Ik verwijs naar de memorie van toelichting van een ander wetsontwerp. Dat debat zal in dat raam plaatsvinden.
11.03 Sarah Smeyers (CD&V - N-VA): Mevrouw de minister, het is een gevecht tussen cijfers. U zegt dat onze cijfers niet nieuw zijn. Dat is inderdaad zo maar ik vraag mij dan af waarom de juiste conclusie nog niet getrokken is. Het rapport is zeer duidelijk. Als er niets verandert, ziet de toekomst er voor Brussel en Wallonië niet goed uit. U kunt uw cijfers over de verbetering van de werkzaamheidsgraad in Brussel en Wallonië dan wel aanhalen maar ik vind dat u het debat intellectueel eerlijk moet voeren. U verwijst ook naar de institutionele debatten die later gevoerd moeten worden. Ik vraag mij af waarom u nu al verklaringen doet alsof het versterken van het federale arbeidsmarktbeleid, maatregelen zoals premies her en der, voor u een reden zijn om het debat over de regionalisering uit te sluiten. Ik vind dat u dan ook de moed moet hebben om het debat, dat te gepasten tijde en hopelijk snel, gevoerd zal worden dan ook daar te voeren.
L'incident est clos.
- de heer Hans Bonte aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de mobiliteitspremie" (nr. P0208)
- de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de mobiliteitspremie" (nr. P0209)
- de heer Guy D'haeseleer aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de mobiliteitspremie" (nr. P0210)
- mevrouw Sonja Becq aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de mobiliteitspremie" (nr. P0211)
- M. Hans Bonte à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "la prime de mobilité" (n° P0208)
- M. Jean-Luc Crucke à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "la prime de mobilité" (n° P0209)
- M. Guy D'haeseleer à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "la prime de mobilité" (n° P0210)
- Mme Sonja Becq à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "la prime de mobilité" (n° P0211)
12.01 Hans Bonte (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, collega’s, toen ik zag dat wij met vier hetzelfde thema, namelijk de mobiliteitspremie, zouden aansnijden, vroeg ik mij af of het nog zin had erover te spreken. Er werd immers, buiten het Parlement en ook door leden van de meerderheid, al heel wat over het thema gezegd. Gisteren stelde ik bovendien vast dat de heer Tommelein, terwijl de minister haar beleidsbrief voorlas, de brief vakkundig afmaakte. Ik stelde mij dus de vraag of mijn vraag nog nodig was.
Ik zal er toch maar mee doorgaan, al was het maar, mevrouw de minister, omdat ik een absolute voorstander ben van het idee dat werkzoekenden worden gesteund – ook financieel – voor het maken van verre verplaatsingen in hun zoektocht naar werk.
Wanneer ik echter het desbetreffende koninklijk besluit lees en het ook in de praktijk probeer om te zetten door mij af te vragen wat het voor de mensen zal betekenen, dan vrees ik dat het koninklijk besluit in Absurdistan werd geschreven. Ik zal u uitleggen waarom.
Het koninklijk besluit, dat trouwens uit een akkoord tussen de sociale partners blijkt te zijn voortgevloeid, stelt twee voorwaarden, vooraleer werkzoekenden 75 euro per maand krijgen. Eerst en vooral moeten zij wonen in een gemeente met een hogere werkloosheid dan het gewestelijk gemiddelde. Zij moeten ook gaan werken in een arrondissement met een lagere werkloosheidsgraad dan het nationale gemiddelde.
Ik zette mij dus aan het werk en bekeek ook eens de werkloosheidsgraden van de gemeenten en van de arrondissementen. Mevrouw de minister, ik wil u twee voorbeelden geven.
Een eerste voorbeeld is het volgende. Een hooggeschoolde werkzoekende uit Nieuwpoort, een gemeente met een iets hogere werkloosheidsgraad dan gemiddeld, gaat in Koksijde werken. Hij krijgt de bedoelde 75 euro per maand. Mijnheer Tommelein, als zijn laaggeschoolde buurman niet in Koksijde maar in Brussel gaat werken, kan hij naar zijn 75 euro fluiten. Dan krijgt hij het geld niet. Dat is de toepassing van het koninklijk besluit.
Ik wil u een tweede voorbeeld, dichter bij mijn huis, geven. Werkzoekenden van Vilvoorde, waar de werkloosheid jammer genoeg een beetje boven het gemiddelde ligt, die op de nationale luchthaven van Zaventem gaan werken – dat zijn er een pak – krijgen 75 euro per maand bij. Daar kan ik absoluut niet tegen zijn. Dat zult u wel begrijpen. Als een Waalse werkzoekende, bijvoorbeeld uit Saint-Vith, Bastogne, Virton of Neufchâteau, evenwel op dezelfde luchthaven van Zaventem gaat werken, krijgt hij die bonus niet.
Mevrouw de minister, mijn twee voorbeelden geven aan hoe absurd de uitgewerkte regeling is.
Mijn vragen zijn simpel. Ten eerste, blijft u aan de huidige formulering en aan de huidige regeling vasthouden, ook rekening houdende met het protest dat er uit verschillende hoeken kwam?
Ten tweede, indien u toch iets wil doen voor de mobiliteitsregeling, wat ik absoluut bepleit, wilt u dan alstublieft vooraf met uw idee naar het Parlement komen?
12.02 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, madame la ministre, encourager la mobilité est une bonne idée. Or, dans une bonne idée, il y a diverses propositions. En l'occurrence, comme vous l'avez précisé, la proposition vient des syndicats et du patronat, des forces sociales du pays.
J'ai écouté attentivement M. Bonte. Il a donné deux exemples qui indiquent, si j'ai bien compris, une certaine iniquité entre les travailleurs. Si cela peut le rassurer, on retrouve les mêmes iniquités en Wallonie. Je prends l'exemple de deux personnes qui travaillent dans la même entreprise, dans un arrondissement où le taux de chômage est bas et qui habitent dans la même rue mais qui sont sur deux communes différentes. Les deux communes ont des taux d'imposition et des taux de chômage différents, ce qui n'est pas le problème pour vous. Une commune a un taux de chômage plus élevé que l'autre. L'un recevra la prime, l'autre ne la recevra pas. Il est difficile d'expliquer à deux personnes qui habitent dans la même rue que l'une, du fait de sa commune, ne pourra pas bénéficier de la mesure.
En outre, monsieur Bonte, en Wallonie, nous avons encore une mesure supplémentaire: le gouvernement wallon nous impose d'avoir 10% de logements sociaux. Souvent, celui qui travaille dans une commune avec un taux de chômage très bas paie beaucoup plus cher pour avoir un logement et sera pénalisé au cas où la commune n'atteindrait pas les 10% de logements sociaux.
Madame la ministre, je soutiens les efforts qui sont faits car je pense qu'il y a des mesures à prendre. Cependant, n'y a-t-il pas une contradiction sur le fond lorsqu'on dit à un demandeur d'emploi qui doit tout mettre en œuvre pour trouver un emploi – c'est d'ailleurs pour cela qu'il perçoit l'allocation de chômage –, qu'il y aura un boni supplémentaire pour certains et pas pour d'autres en fonction de la mobilité.
Enfin, comme M. Bonte a eu la sagesse de vous interroger à ce propos en plénière aujourd'hui, j'ai également l'occasion de poser la question orale que j'avais déposée. Que devient la mesure qui existe et qui permet d'aider les personnes qui trouvent des emplois non faciles, pour lesquels il y a pénurie, et qui parcourent une certaine distance? Ces personnes perçoivent déjà 750 euros par an. Votre prédécesseur, M. Piette, m'avait dit que cette mesure ne fonctionnait pas, que c'était le chaos et qu'il devait demander des précisions à l'administration concernant les chiffres. Je suppose qu'avant d'annoncer cette nouvelle mesure, on a eu ces éclaircissements. La mesure existante va-t-elle disparaître? Pourquoi la mesure annoncée fonctionnerait-elle mieux que celle qui existait?
12.03 Sonja Becq (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik vermoed dat wij volgende week in de commissie het debat zullen voortzetten, maar dan ruimer en niet alleen over de mobiliteitspremie, maar ook over het activeringsbeleid en hoe wij ervoor kunnen zorgen meer werkgelegenheid in te vullen. Ik meen dat wij daartoe wel de gelegenheid zullen krijgen.
Toch wil ik graag even stilstaan bij de mobiliteitspremie, waarvan ik begrepen heb dat ze voortbouwt op een maatregel die dateert van 2003. Men heeft geconstateerd dat die maatregel niet werkt, dat er blijkbaar slechts een twintigtal personen effectief gebruikmaakte van de tegemoetkoming van 750 euro per jaar, indien men een betrekking aanneemt waarbij men een afstand van meer dan vier uur moet afleggen. Men heeft vastgesteld dat dit niet werkt en men heeft dan effectief gezegd dat men adviezen wou over de manier waarop de mobiliteit gestimuleerd kan worden, in samenwerking met de Gewesten die ter zake al heel veel maatregelen nemen en afspraken maken.
Ik heb begrepen dat het hier gaat om een advies vanuit het beheerscomité van de RVA. Ik lees ook in uw beleidsbrief, mevrouw de minister, dat u daarover verder wilt overleggen. Ik ga ervan uit dat hierover overleg wordt gepleegd, met de Gewesten en de sociale partners, om te komen tot een ruimere aanpak en aandacht voor de mobiliteitspremie. Het feit dat men rekening houdt met arrondissementen en niet met afstanden of met de tijd waarbinnen men van de ene naar de andere plaats moet gaan, maakt het heel moeilijk.
Mevrouw de minister, hoe ziet u de timing? Hoe zal het overleg verlopen om te komen tot eenvoudige, doorzichtige maatregelen die effectief de mobiliteit kunnen stimuleren, in samenwerking met de Gewesten die ter zake toch ook al heel veel maatregelen genomen hebben?
12.04 Guy D'haeseleer (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik wou eerst citeren uit het artikel in De Standaard van vandaag, maar mevrouw Smeyers heeft dat al met veel verve gedaan. Daarom wou ik mij beperken tot de conclusie waarin staat dat een federaal beleid weinig zoden aan de dijk zet. Als Vlaanderen nu een grote voorsprong op Wallonië heeft, is dat omdat het met die beperkte autonomie vanaf het eerste uur tenminste iets heeft gedaan.
In de plaats van daaruit de nodige lessen te trekken, ook in Wallonië, zien wij bij de voorstelling van uw beleidsbrief van enkele dagen geleden dat u bent bevallen van een idee om elke werkloze die woont in een streek met een hoge werkloosheid en die in een streek met een lage werkloosheid wil werken, een mobiliteitsvergoeding van 75 euro toe te kennen en dit zonder het minste overleg met de Gewesten. Dat is duidelijk gebleken. Ik veronderstel dat u als belgiciste pur sang daarvan niet wakker zult liggen.
Concreet betekent zulks dat er een bonus zal worden gegeven die hoofdzakelijk zal dienen voor de Waalse en de Brusselse werklozen. De Waal die in Henegouwen woont en wat verder in West-Vlaanderen gaat werken, krijgt dus een premie. De tienduizenden werknemers die vanuit Limburg, West-Vlaanderen en Antwerpen elke dag de trein nemen naar Brussel krijgen niets. Ik denk dat dit een kaakslag is voor al deze mensen die nu wel al de moeite doen om verre verplaatsingen te doen. Bovendien zullen zij via de fiscaliteit een groot deel van die premies moeten betalen.
Als nieuwe minister van Werk kan dit als eerste concrete beleidsdaad tellen. Ik moet zeggen dat ik echter niet verbaasd ben. Het zat er aan te komen. Mijnheer Tommelein, voor de verkiezingen hebt u samen met andere Vlaamse partijen een grote staatshervorming in het vooruitzicht hebben gesteld, waarin de regionalisering van het arbeidsmarktbeleid met stip stond genoteerd.
Het liep al verkeerd bij de keuze van de ministers bij de samenstelling van de regering, mijnheer Tommelein. Uitgerekend de persoon die al jarenlang zegt dat zij niets wil regionaliseren, wordt minister van Werk. De minister van Werk heeft sinds haar aanstelling nooit onder stoelen of banken gestoken dat zij nu zeer goed geplaatst is om de verdere regionalisering van het arbeidsmarktbeleid tegen te houden.
Op uw aandringen kom ik tot mijn concrete vragen, mijnheer de voorzitter.
Volgens mij zijn de reacties vanuit Vlaanderen voldoende duidelijk. Ik stel trouwens voor dat de Vlamingen eindelijk hun tanden laten zien. Ik vraag aan de Vlaamse partijen dat zij hun tanden laten zien en zeggen dat zij genoeg hebben van dit soort van federale maatregelen die er alleen maar toe dienen Waalse problemen op te lossen. Mijnheer Tommelein, ik stel voor, en ik reken daarvoor ook op u, dat de Vlaamse partijen als krachtig signaal de minister met haar beleidsbrief die u trouwens niet ondersteunt – u was gisteren in de commissie aanwezig en het was zeker niet om bloemetjes te gooien – volgende week terug naar af stuurt en haar aanraadt om haar huiswerk opnieuw te maken.
12.05 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, collega's, ik wist niet dat spreken over een unaniem standpunt van de sociale partners een drama kon worden, maar toch.
Ten eerste, de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid heeft in zijn rapport van 2006 benadrukt dat de geografische mobiliteit van werknemers zeer belangrijk was. Het onevenwicht tussen vraag en aanbod van arbeidskrachten moet worden bestreden.
Het belang van de geografische mobiliteit blijkt ook uit de verklaring van Kris Peeters, huidig voorzitter van de Vlaamse regering. Hij heeft in een interview gezegd dat hij de openstaande vacatures met Waalse werknemers wilde invullen en dat hij ook voorstander was van een betere mobiliteit. Ik ben dus niet de enige die bezorgd is ter zake.
Bovendien, zowel in het akkoord van de huidige regering als in dat van de vorige regering en van de interim-regering, staan er duidelijke zinnen over onze wil aangaande een betere mobiliteit en om de mobiliteit van de werklozen en de werknemers te verhogen.
Tijdens de interim-regering heeft mijn voorganger, Josly Piette, aan de NAR en aan de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven het advies gevraagd om concrete voorstellen op te stellen. Hij heeft een unaniem advies en voorstel van de leden van het beheerscomité van de RVA gekregen. Mijn voorstel van de 75 euro is het resultaat van een unaniem standpunt van alle sociale partners, Vlaamse, Brusselse en Waalse, die in het bestuurscomité zitten.
Het gaat alleen maar om een voorstel. Natuurlijk zullen wij, zoals het in mijn beleidsnota staat geschreven, met de Gewesten een gesprek of onderhandelingen daarover voeren, evenals met andere mensen. Het is maar een voorstel, dat wel tamelijk interessant is en over de voorwaarden kan natuurlijk worden gepraat.
In feite is het een omzetting van de huidige mobiliteitsvergoeding van 743 euro, een eenmalige vergoeding voor iemand die onaangepast werk aanvaardt als compensatie voor de duur van de verplaatsing.
De sociale partners willen deze premie omzetten en een mensvriendelijke premie invoeren, een soort nieuwe mobiliteitsvergoeding van 75 euro bovenop het loon voor iemand die in een gemeente met een hoge werkloosheidsgraad woont en werk aanvaardt in een andere gemeente met een lage werkloosheidsgraad. Dit is een voorstel. Wij kunnen natuurlijk de voorwaarden veranderen maar ik denk dat het een goed idee is om een betere mobiliteit te hebben voor de ondernemingen, de koopkracht van de mensen en de strijd tegen de werkloosheidsvallen. Bovendien kan het volgens mij zorgen voor een daling van ons werkloosheidscijfer.
Het is een voorstel. Wij moeten daarover nog praten met de Gewesten. Zo heb ik reeds een afspraak met de heer Vandenbroucke. Ik heb daarover met hem al gepraat. Wij zijn van plan om in de komende drie weken een vergadering met de drie Gewesten te houden over dat onderwerp alsook over andere dossiers zoals onder meer het activeringsbeleid.
Ik heb de timing gegeven. Ik denk dat de versterking van de mobiliteit heel belangrijk is.
Ik kom dan bij de laatste vraag. Het gaat om een mobiliteitsvergoeding voor iedereen, voor interregionale mobiliteit maar ook voor intragewestelijke mobiliteit in Vlaanderen of Wallonië. Dit geldt dus voor iedereen en ook voor mensen uit een bepaalde streek in Vlaanderen die naar een andere streek in Vlaanderen gaan werken.
12.06 Hans Bonte (sp.a-spirit): Mevrouw de minister, wij worden hier opnieuw geconfronteerd met een maatregel die aangekondigd wordt. De oppositie probeert die te evalueren, wat kritiek te formuleren. Ik hoor echter evengoed bij andere meerderheidspartijen kritiek op de inhoud. Ik hoor ook dat uw beleidsplan afgeschoten wordt door een van de meerderheidspartijen.
Mevrouw de minister, u moet dan als conclusie trekken dat u nog zult overleggen, dat u nog nieuwe voorwaarden zult formuleren enzovoort. Met andere woorden, de maaregel is terug naar af en dat is terecht. Ik heb hier niemand, van meerderheid en oppositie, iets anders horen zeggen dan dat het belangrijk is om werk te maken van de geografische mobiliteit van werkzoekenden. De regeling die de sociale partners u in de schoot duwen, is echter absurd.
Hetgeen het Vlaams Blok zegt, dat het een communautaire maatregel is, is niet juist. Ik heb aangetoond dat een Vilvoordse werkzoekende in Zaventem de premie krijgt, terwijl iemand vanuit Virton of Bastogne, die een veel grotere afstand aflegt, die niet krijgt.
Met andere woorden, men kan hier niet zeggen dat het communautair is. Het is gewoon een absurde maatregel, mevrouw de minister. Ik ben er absoluut voorstander van dat eenieder, waar hij ook woont, voor verre verplaatsingen die 75 euro per maand erbij krijgt. De lonen zijn immers effectief te laag. De koopkracht moet verhoogd worden.
De voorzitter: Mijnheer Tommelein, voelt u nog de nood aan om het woord te nemen?
12.07 Bart Tommelein (Open Vld): Ja, mijnheer de voorzitter. Collega Bonte probeert het telkens opnieuw voor te stellen alsof ik de nota zou hebben afgeschoten. Niets is minder waar.
Mijnheer Bonte, wanneer u goed hebt geluisterd naar wat ik heb gezegd en wat ook is verschenen, weet u dat ik de nota ondersteun, maar dat ze ambitieuzer moet en er krachtdadigere signalen moeten komen. Die nota is voor ons goed, maar moet nog verder gaan, omdat we niet willen dat het communautair getouwtrek in verband met de regionalisering van de arbeidsmarkt op de voorgrond komt, terwijl er niets wordt gedaan, noch op het federale noch op het regionale niveau, om nieuwe banen te creëren. Dat is belangrijk voor ons en dat is heel wat anders.
Als u er als oppositielid geen vrede mee kunt nemen dat een lid van de meerderheid ook eens iets zegt, als u denkt dat u als oppositielid de enige bent die iets mag zeggen, dan leven we niet meer in een democratie.
12.08 Hans Bonte (sp.a-spirit): Mijnheer Tommelein, ik wil aan de andere collega’s wel eens uitleggen wat er gisteren is gebeurd. U kon niet snel genoeg aan het woord komen. Nog voordat de minister klaar was met de toelichting van haar beleidsnota, was u buiten de zaal uw kritiek aan het leveren. Dat is er gebeurd.
Ik zal u nog meer zeggen. Ik heb twee dingen van u gehoord, mijnheer Tommelein: het is te weinig ambitieus, want we zullen de 200.000 jobs niet halen. Ik dacht nochtans dat het wel een beleidsplan van de regering was. Uw tweede opmerking was dat er te weinig maatregelen in zitten om vijftigplussers kansen te geven op de arbeidsmarkt. Daarover hebben we gisteren in de commissie zeer lang gedebatteerd en we hebben er beslissingen over genomen, maar toen was u er niet. Open Vld heeft gezwegen op het moment dat er over amendementen moest worden gestemd om hertewerkstellingstoelagen voor vijftigplussers in te voeren en te veralgemenen. U was er niet, u zweeg en u hebt het mooi weggestemd.
Buiten de zaal gebruikte u grote woorden, maar als er moet worden gestemd, bent u "ribbedebie". Dat is de houding waarin u aan het werken bent. (…)
De voorzitter: Dat zullen we schrappen in het verslag.
Er zijn in het Nederlands twee betekenissen voor het woord “afmaken”. Het eerste is eindigen en het andere is voleindigen.
Hoe dan ook, we zullen de woorden die ik hier niet uitspreek, schrappen.
12.09 Jean-Luc Crucke (MR): Mijnheer de voorzitter, moet ik in het Nederlands repliceren want ik heb de minister geen woord Frans horen spreken?
Le président: Mme la ministre maîtrise le français.
12.10 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la ministre, vous maîtrisez donc la langue de Molière.
Cela dit, cette histoire m'amène à m'interroger: comment transformer une bonne idée en une bonne mesure? En effet, votre idée est bonne. Vous avez pointé du doigt une question fondamentale: comment améliorer la mobilité entre les Régions et au sein des Régions, là où règnent des disparités?
M. De Clerck se souvient sans doute que nous nous trouvions, il n'y a pas très longtemps, en compagnie du ministre-président Demotte. À cette occasion, ce dernier nous a parlé de son grand-père Achille, qui habitait à Brakel et qui travaillait dans le Borinage. À l'époque, il pouvait rejoindre son lieu de travail en train. Aujourd'hui, ce n'est plus le cas.
Le problème de mobilité qui se pose de nos jours est aussi un problème de transports publics. Les demandeurs d'emploi ont essentiellement besoin d'avoir une possibilité d'accéder au travail. Il faudrait donc que certaines lignes puissent être remises en service. Cette question n'est évidemment plus de la compétence fédérale puisqu'elle relève maintenant des Régions.
Madame la ministre permettez-moi de vous dire que je suis d'accord avec votre idée, mais que des corrections doivent être apportées à la mesure en concertation avec les Régions. J'ai entendu que vous vous y engagiez. Je serai donc très attentif au suivi qui sera donné à ce dossier.
12.11 Sonja Becq (CD&V - N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik meen dat één zaak duidelijk geworden is door de hele heisa die er rond deze maatregel is ontstaan. We weten nu dat wij de discussie ten gronde moeten voeren en dat wij tegelijkertijd – ik vind dat even belangrijk – ook de verantwoordelijkheid van de Gewesten moeten meenemen en blijven beklemtonen.
12.12 Guy D'haeseleer (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik vind het nogal raar dat u zegt dat het maar om wat voorstelletjes in de beleidsbrief gaat. Ik dacht dat wij volgende week zouden debatteren over een beleidsbrief met een aantal concrete zaken, waarvan wij trouwens niet hopen dat de regering ze in wet zal omzetten. U zegt dat dit allemaal nog besproken moet worden. Ik vraag mij af wat het statuut is van het document waarover wij gisteren algemene inlichtingen hebben gekregen.
Mijnheer Tommelein, u zegt dat u gisteren in de commissie geweest bent, precies om aan te tonen dat het nu alleen maar gaat over het communautaire aspect van het arbeidsmarktbeleid. Ik raad u eens aan om de beleidsnota van de minister te lezen. Ik denk dat het woord regionalisering daarin geen enkele keer voorkomt, mijnheer Tommelein. Collega’s, dat zal de grote uitdaging zijn, want de grote beloftes inzake de regionalisering van het arbeidsmarktbeleid, die dan tegen 15 juli ingelost zouden moeten zijn, daar komt niets van. Dat kan ik u nu al zeggen. Daarvoor zal mevrouw de vicepremier garant staan.
Collega’s van CD&V - N-VA en VLD, het wordt kiezen tussen het houden van de beloftes, en dus het creëren van een sterk Vlaams arbeidsmarktbeleid, of het houden van de chauffeurs, de kabinetten en de ministerportefeuilles. Ik hoop dat het de eerste keuze wordt, maar na het bochtenwerk dat wij de laatste maanden hebben gezien van zowel VLD als CD&V - N-VA vrees ik dat het de tweede keuze wordt. Dat zou heel nefast zijn voor onze Vlaamse economie.
Het Vlaams Belang zal in ieder geval zijn verantwoordelijkheid blijven opnemen.
12.13 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, très rapidement, je donnerai une réponse en français pour M. Crucke. Pour conclure, j'étais assez étonnée de ce genre de réaction.
En effet, d'abord, ce n'est qu'une simple proposition de partenaires sociaux, évoquée comme exemple de ce qui peut être imaginé dans une politique en matière de mobilité; bien d'autres choses seraient à faire en concertation, avec des politiques coordonnées.
Deuxièmement, je rappelle à la majorité que je ne suis au gouvernement que depuis à peine un mois. Or il s'agit d'une mesure explicitement décrite en tant que telle non seulement dans les notifications budgétaires du gouvernement intérimaire, dont je ne faisais pas partie, - néanmoins suffisamment de partenaires de la majorité sont présents ici -, mais, en outre, cette mesure était précisée également dans l'exposé des motifs d'un projet de loi adopté par le gouvernement, concernant les mesures non urgentes. Dès lors, cette mesure n'a pas semblé fâcher l'ensemble des partenaires au moment où les partenaires sociaux l'ont mise sur la table, partenaires considérés comme disposant de suffisamment de sagacité lorsqu'ils émettent leurs propositions.
Cependant, il va de soi que les conditions, l'aménagement et l'amélioration autant que possible de la mesure restent de mise. Les débats sont ouverts pour trouver les meilleures solutions – et j'en suis partisane. L'objectif est bien de se montrer efficace pour faire bouger les gens et répondre aux pénuries de main-d'œuvre d'un côté et diminuer le nombre de chômeurs de l'autre.
12.14 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je veux rassurer Mme la ministre. J'ai bien entendu ses mots: il ne s'agit que d'une simple mesure venant des partenaires sociaux. Je dis donc à la ministre qu'il vaut mieux prévenir que guérir. Je préfère un parlementaire qui le dit avant plutôt qu'après, car une fois que la loi est votée, il est plus difficile de la changer.
12.15 Guy D'haeseleer (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, u maakt zich ervan af door te stellen dat u verwonderd bent over de reacties omdat er een akkoord was tussen de sociale partners. U zult het mij niet kwalijk nemen, mevrouw de minister, maar het is niet omdat de sociale partners iets overeenkomen dat wij als Vlaamse partijen, en a fortiori als Vlaamsnationale partijen, daarmee akkoord moeten gaan.
De enige afweging die ik wil maken bij dergelijke voorstellen is: wat is de meerwaarde voor Vlaanderen. Ik vrees dat dit in vele gevallen iets anders is dan het belang van de sociale partners.
De voorzitter: Mijnheer Bonte, wenst u ook nog te repliceren?
12.16 Hans Bonte (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, wij proberen de regel toe te passen dat het Parlement het laatste woord heeft.
De voorzitter: Er is nu meer tijd, bij gebrek aan wetsontwerpen en wetsvoorstellen.
12.17 Hans Bonte (sp.a-spirit): Ik wil gewoon zeggen dat ik een amendement bij mij heb dat ik aan collega Tommelein zal bezorgen. Ik wil eraan toevoegen – u zult dat in het verslag lezen – dat uw fractie het gisterenmiddag, nadat u vertrokken was, zonder boe of bah weggestemd heeft, terwijl het precies tot doel heeft het beleidsplan te versterken om oudere werkzoekenden extra kansen te geven.
De kritiek die u buiten formuleert, is blijkbaar hier binnen niet echt gevolgd. Ik zal u die tekst bezorgen.
L'incident est clos.
13 Vraag van de heer David Geerts aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de bekommernissen omtrent de liberalisering van de postsector" (nr. P0212)
13 Question de M. David Geerts à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "les préoccupations relatives à la libéralisation du secteur postal" (n° P0212)
13.01 David Geerts (sp.a-spirit): Mevrouw de minister, ik heb vandaag gelezen dat de topman van De Post, de heer Thijs, zich ongerust maakt. Hij vreest dat er bij gebrek aan een goed kader, een omzetverlies van 25 tot 50% zal zijn. Hij heeft dat goed kader ook gedefinieerd. Voor hem is een goed kader, ten eerste, De Post als enige universele dienstverlener. Ten tweede, een licentiesysteem, met name een level playing field dat voor iedereen gelijk is.
Mevrouw de minister, voor onze groep is het enorm belangrijk dat een postbode een aantal keren per week bij mensen aan huis komt. Mensen die minder mobiel zijn hebben recht op een goede service. Voor ons is het dan ook essentieel dat de ganse postale sector onder een zelfde paritair comité valt en dat de loon- en arbeidsvoorwaarden voor iedereen dezelfde zijn. Sociale dumping of een neerwaartse spiraal kan voor ons niet. Als De Post de intentie heeft om zoals in Nederland studenten, gepensioneerden en huisvrouwen in te zetten tegen arbeids- en loonvoorwaarden die lager zijn dan deze van de gewone postbode vandaag, dan stellen wij ons ernstige vragen. Een postjob mag niet verworden tot een hamburgerjob.
Mevrouw de minister, ik heb voor u één concrete vraag. Wat gaat u doen om de tewerkstelling en een goede dienstverlening bij De Post te verdedigen in deze geliberaliseerde markt?
13.02 Minister Inge Vervotte: Mijnheer de voorzitter, collega, sta mij toe eerst het geachte lid een gelukkige verjaardag te wensen. Hij verjaart immers vandaag.
Ten gronde, zijn vraag is zeker en vast de moeite waard om te worden beantwoord. Deze materie draagt de bekommernis van deze regering weg en zal de komende maanden deel uitmaken van intensieve gesprekken tussen De Post, andere mogelijke betrokkenen en uiteraard ook de regering.
Technisch is het belangrijk te weten dat de verantwoordelijkheid voor of de bevoegdheid met betrekking tot de marktorganisatie bij collega Vincent Van Quickenborne ligt. Hij zal dus de eerste betrokkene zijn die uitvoering zal geven aan de reglementering wat de organisatie van de geliberaliseerde markt betreft. De vragen met betrekking tot loon- en arbeidsvoorwaarden en de paritaire comités, vallen onder de verantwoordelijkheid van collega Joëlle Milquet. Ik kom daar straks op terug. Uiteraard is het mijn verantwoordelijkheid om te bekijken hoe die overheidsbedrijven functioneren. Het is dan ook mijn voorstel om te werken met een ministerieel comité dat de liberalisering van de postmarkt zal bekijken zodat wij dit werk op een gecoördineerde en coherente manier kunnen voorbereiden. Er zijn immers verschillende ministers bij betrokken. Tot zover de werkwijze en de technische toelichting.
Wat zijn mijn bekommernissen in de gesprekken die we daaromtrent gaan voeren? Dat is, ten eerste, uiteraard een kwalitatief hoogstaand aanbod van diensten, maar tegelijk ook betaalbare diensten, zowel voor de burgers als voor de bedrijven. Dat zal een cruciaal punt worden in de debatten die we verder zullen voeren. Zij die het meest bedreigd zijn wanneer we de liberalisering niet goed aanpakken, zijn in eerste instantie de kmo’s. We moeten goed beseffen dat voor de kmo’s de dienstverlening kwalitatief hoogstaand, maar ook betaalbaar blijft.
Mijn tweede bekommernis in de debatten zal zijn dat er gelijke kansen moeten zijn voor alle spelers. Dat is waarheen u ook verwijst, namelijk het level playing field. Mijn derde bekommernis waarin ik verder binnen dit kader wil komen, heeft te maken met het feit dat we sociale dumping in deze sector moeten voorkomen. Het kan niet zo zijn dat concurrentie als enige gevolg zou hebben dat er sociale dumping is.
Wanneer we gaan kijken naar de markt van de postsectoren zelf, dan zijn er toch wel eigenaardigheden die anders liggen dan bijvoorbeeld voor elektriciteit. Er zijn andere factoren die zinvol zijn om te benoemen en waarom ik het nuttig en noodzakelijk acht om bijkomende regels te maken. Ik wil daar nog aan toevoegen dat de Europese richtlijn dit ook toelaat. Op een gegeven ogenblik kwamen daar reacties op, maar het is belangrijk om te zien dat met betrekking tot de Europese richtlijn een aantal minimumnormen is opgelegd en dat lidstaten de mogelijkheid hebben om verder te gaan. Ik heb vastgesteld dat een aantal andere lidstaten daaromtrent initiatieven neemt. Het is ook mijn voorstel om dat te doen.
Wat zijn die elementen? U moet weten dat er vandaag, met betrekking tot de klanten van De Post, een concentratie is van inkomsten. Wanneer we spreken over liberalisering, spreken we ook over concurrentie. We moeten natuurlijk zien of die concurrentie wel degelijk kan spelen. Wat blijkt? Negenhonderd klanten van De Post zorgen eigenlijk voor ongeveer de helft van de omzet van De Post. Dat betekent dus een klein aantal klanten dat zorgt voor veel inkomsten. De concurrentie zal zich vooral afspelen op dat gebied van het marktsegment en dat is belangrijk om te weten, want dat heeft toch wel bepaalde effecten.
Een tweede element dat ook niet onbelangrijk is, is dat we in een dalende markt zitten, waarin er constant reconversie is naar e-mail en elektronisch verkeer. Nog een ander aspect dat verschilt met andere sectoren die werden geliberaliseerd, is dat de enige assets van de postmarkten de mensen zelf zijn, de postbodes die de brieven leveren. Hier is er geen sprake van netwerkkabels of zo, dat is hier niet aanwezig. We zitten hier met andere elementen wanneer we spreken over de vrijmaking van de markt.
Hoe denken wij dat concurrenten die zich hier zouden vestigen, zouden opereren? Wij denken dat zij zich vooral zouden richten naar zeer specifieke types briefwisseling, met name de grote volumes zelf, zodat men bijvoorbeeld afspraken kan maken dat er niet moet gesorteerd worden. Ten tweede, gaat het om post, brieven en andere, die niet dringend is. Ten derde, zouden zij zich ook richten naar de dichtstbevolkte zones.
Wij zeggen dat niet zomaar. Wij verzinnen dat niet. Wij konden vaststellen in de landen waar de liberalisering al bezig is, dat de operatoren die zich daar vestigen, zich vooral op genoemde, specifieke producten richten. Dat zou mogelijks een gevolg kunnen hebben voor de prijszetting van de andere producten. Immers, alleen de interessante producten – de grote volumes die niet dringend zijn en waarbij er weinig kosten zijn, omdat zij niet hoeven te worden gesorteerd – blijken voor bedoelde operatoren aantrekkelijk te zijn.
Dat is in tegenstelling tot De Post, waar men de brieven zowel moet collecteren als sorteren. De Post heeft natuurlijk ook een netwerk van postkantoren. Tegelijkertijd moet zij overal leveren, vijf dagen per week. Dat is immers wat de universele dienstverlening voorschrijft.
Concreet is het dus voor mij belangrijk, gezien alle elementen die ik hier opsomde, dat wij twee assen kunnen bewerken. Dat is, ten eerste, het level playing field, waarop ik op frequentie en op het niveau van een paritair comité wil werken, om tot minimumloon- en arbeidvoorwaarden te komen. Ik wil ook werken op de aard van het grondgebied waarop moet worden geopereerd. De tweede as – ook een heel belangrijke as – zal het bepalen van een correcte kostprijs ten opzichte van de universele dienstverlening zijn.
Dat is een globaal debat dat wij samen met de betrokken collega’s in het ministerieel comité zullen voeren, wat ik ook voorstel.
Ik wil er ook op blijven aandringen – dit zal immers cruciaal en noodzakelijk zijn – dat de hervormingen die binnen De Post werden ingezet, verder kunnen worden doorgevoerd. Willen wij klaar zijn voor de vrijgemaakte markt in een bijkomend, gereguleerd kader, zoals ik voorstel, dan zal het noodzakelijk zijn dat De Post doorgaat met de hervormingen en dat deze consequent worden doorgevoerd. Dat heeft, enerzijds, te maken met de rendabiliteit van het kantorennetwerk zelf en, anderzijds, met een aantal harmoniseringen van en aanpassingen aan de sorteercentra, die wij zullen doorvoeren.
Uiteraard zullen wij alle, voornoemde aspecten in de sociale dialoog opnemen, zodat wij gezamenlijk en stapsgewijs ervoor kunnen zorgen dat de vrijmaking van de markten, die Europa ons oplegt, in de beste omstandigheden kan gebeuren.
13.03 David Geerts (sp.a-spirit): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw zeer uitgebreide antwoord.
Wij zullen ook de ministers van Economie en van Werk ondervragen. Wij hopen dat uw antwoord een repliek namens de regering is en dat voornoemde ministers geen ander standpunt innemen. Immers, wanneer de baas schrik heeft, hebben ook de mensen aan de basis schrik.
De vrije markt en de liberalisering hebben wij in het verleden met onze bevoegdheden mede begeleid. De vrije markt mag echter geen jungle worden. Daarom zullen wij aan het level playing field veel belang hechten, zodat er geen sociale dumping volgt.
L'incident est clos.
- de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de EU en de Gazastrook" (nr. P0213)
- de heer Christian Brotcorne aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de EU en de Gazastrook" (nr. P0214)
- de heer André Flahaut aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de EU en de Gazastrook" (nr. P0215)
- M. Dirk Van der Maelen au ministre des Affaires étrangères sur "l'UE et la Bande de Gaza" (n° P0213)
- M. Christian Brotcorne au ministre des Affaires étrangères sur "l'UE et la Bande de Gaza" (n° P0214)
- M. André Flahaut au ministre des Affaires étrangères sur "l'UE et la Bande de Gaza" (n° P0215)
14.01 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, mijn fractie maakt zich ongerust omwille van het feit dat wij helaas andermaal moeten vaststellen dat de situatie in het Midden-Oosten in het Palestijns-Israëlisch conflict muurvast zit. De eerste mislukking is dat geen van de twee partijen er militair in slaagt om de bovenhand te halen op de ander. Wij stellen helaas vast dat in de verschillende militaire botsingen veel burgerslachtoffers vallen aan beide zijden, iets wat wij ten zeerste betreuren.
Wij stellen ook vast dat de politieke aanpak die door de VS en Israël werd voorgesteld om Hamas na haar verkiezingsoverwinning te proberen isoleren binnen Gaza door het uitroepen en organiseren van een totale blokkade van Gaza mislukt is. Blijkens de opiniepeilingen in Gaza wordt Hamas immers alsmaar populairder.
Het grote probleem is dat er groot humanitair leed geleden wordt binnen Gaza. Veel burgers zijn het slachtoffer van die blokkade. Onlangs is nog een delegatie van Belgische ngo's naar ginder gegaan. Zij hebben de Belgische regering opgeroepen tot het nemen van initiatieven.
Mijnheer de staatssecretaris, is de Belgische regering bereid om binnen de Europese Unie, binnen de VN, waarvan België deel uitmaakt, een initiatief te nemen om de blokkering politiek te deblokkeren en ervoor te zorgen dat aan het leed dat aan beide zijden wordt geleden zo snel mogelijk een einde komt?
14.02 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, ma question avait été posée au ministre des Relations extérieures à la suite d'incidents qui sont assez semblables à ceux vécus cette nuit encore, à savoir une incursion du Hamas en territoire israélien, des ripostes israéliennes, avec à la clef des blessés et des morts parmi la population civile. Le cas qui me préoccupait à l'époque concernait la destruction d'un hôpital qui, de plus, avait été cofinancé pour partie par la Belgique, ce qui contrevient totalement au droit international humanitaire.
Vous ne disposez peut-être pas de tous les éléments pour répondre à cette question, mais il est clair que nous nous trouvons systématiquement dans le cas de figure où des actions sont menées, entraînant des représailles pas toujours proportionnées, faisant des victimes humaines ou visant des établissements notamment de soins. À cet engrenage dans la région s'ajoute le désastre économique auquel on assiste dans la Bande de Gaza.
Je rejoins la question de notre collègue Van der Maelen. Quand la communauté internationale prendra-t-elle le dossier à bras-le-corps? Quand l'Union européenne, qui a peut-être un rôle particulier à jouer, pourra-t-elle parler d'une seule et même voix, agir concrètement pour influencer les belligérants et enfin donner à cette région du monde un espoir de paix qui, s'il pouvait voir le jour à cet endroit, permettrait probablement au monde de vivre dans une ambiance plus sereine et plus sûre?
14.03 André Flahaut (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, mesdames et messieurs, je ne vais pas répéter les propos de mes collègues, qui avaient d'ailleurs déposé avant une question.
Nous avons eu cette semaine une discussion intéressante, en commissions réunies Chambre-Sénat, avec l'ambassadrice d'Israël et la déléguée de l'Autorité palestinienne en Belgique et auprès de l'Union européenne. Ensuite, les événements de cette nuit ont suscité une réaction du secrétaire général des Nations unies, M. Ban Ki-moon.
Ma question est très simple.
Le 29 avril prochain, le ministre des Affaires étrangères ou le secrétaire d'État participera à la réunion des ministres européens des Affaires étrangères. Le gouvernement belge compte-t-il déposer sur la table de cette réunion la problématique du Moyen-Orient et jouer un rôle moteur dans une décision européenne qui consisterait à faire en sorte que l'Europe se place comme interlocuteur, médiateur pour tenter de trouver une solution à un problème qui n'a que trop duré?
14.04 Staatssecretaris Olivier Chastel: Mijnheer de voorzitter, beste collega's, bedankt voor uw vragen.
De situatie in de
regio is een bron van bezorgdheid. De minister van Buitenlandse Zaken had
onlangs tot zijn voldoening het bericht ontvangen dat de situatie verbeterd
was, na weken van geweld.
Cela dit, quand on analyse la situation et qu'on observe la recrudescence de la violence à Gaza, on peut se poser des questions. En effet, quelle est vraiment la stratégie du Hamas alors que le regain de violence provient surtout de l'acte revendiqué par le Hamas qui a coûté la vie à deux civils israéliens? Le Hamas bloque également l'accord de réouverture de la frontière à Rafah car il ne veut en aucun cas reconnaître l'Autorité palestinienne dans la gestion de cette frontière.
Le ministre des Affaires étrangères a condamné sans équivoque l'absence de considération pour les civils innocents, qu'ils soient israéliens ou palestiniens. Israël doit faire des efforts, plus qu'il n'en fait aujourd'hui, pour respecter le droit humanitaire et pour améliorer ses relations avec l'Europe. Je reviendrai sur la question de M. Flahaut par rapport à l'Europe. Nous avons le sentiment que le Hamas fait tout pour mettre le feu aux poudres et qu'il s'inquiète finalement assez peu du sort de la population à Gaza et qu'il n'œuvre pas à la construction d'un État palestinien.
Pour ce qui est de l'hôpital, nous ne l'avons pas financé directement. On aide une ONG, Palestinian Medical Relief Services, qui œuvre au développement sanitaire local. Selon nos informations, l'armée israélienne n'a pas particulièrement visé l'hôpital. Cela dit, il est en reconstruction et sa programmation est réalisée. Vous me direz que c'est avec l'argent de la communauté internationale, une fois de plus.
Parlons maintenant de l'attitude européenne. Le 29 avril se tiendra une réunion informelle des ministres des Affaires étrangères comme il y en avait eu une le 29 mars au cours de laquelle l'attitude de la Belgique avait été très claire. Elle sera la même le 29 avril: nous demandons un porte-parole européen pour analyser la situation. Il n'y a pas de meilleur ambassadeur dans la région que le Haut représentant Javier Solana à qui on avait confié une mission il y a six mois.
Malheureusement, certains pays européens ont préféré nouer des relations bilatérales, par exemple avec la Syrie, dont on connaît le rôle par rapport au Hamas. La Belgique plaidera de nouveau dans une quinzaine de jours pour que l'Europe prenne ce problème à bras-le-corps et parle d'une seule voix, ce qu'elle n'a pu faire jusqu'ici si on excepte le mandat qui avait été confié à Javier Solana.
La Belgique remettra donc sur le tapis cette fameuse méthode communautaire, à savoir le fait de parler d'une seule voix.
14.05 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik wil u vanuit mijn fractie twee punten meegeven ter overweging.
Ten eerste, Jimmy Carter, niet de eerste de beste, de vader van het Camp David-akkoord, stelt het volgende. Hij is erin geslaagd Israël en Egypte, die in 25 jaar vier keer met elkaar in oorlog hadden gelegen, samen rond de tafel te zetten, zonder dat een van de partijen voorafgaande voorwaarden had gesteld. Die oplossing tussen Israël en Egypte is in Camp David gevonden.
Jimmy Carter stelt nu dat het onmogelijk is om een politieke oplossing voor het probleem te vinden zonder te praten met Hamas. Ik zou graag hebben dat u even aftoetst bij uw Europese collega’s of er geen bereidheid is om dergelijk politiek-diplomatiek initiatief te ondernemen.
Mijnheer de staatssecretaris, ten tweede, ik zou er ten zeerste op willen aandringen dat u al wat mogelijk is doet om de blokkade van Gaza te doorbreken. Het is strijdig met het internationaal recht, het is strijdig met het internationaal humanitair recht dat men een burgerbevolking slachtoffer laat zijn van een militair conflict.
Als het niet lukt om tot een totale opheffing van de blokkade te komen, zou ik toch willen vragen dat u namens, hopelijk, deze Kamer vraagt dat er een opheffing van de blokkade komt voor gezondheidszorg en voor voedsel.
Ik zal erop toekijken. Ik zal na 29 april aan uzelf of aan onze minister van Buitenlandse Zaken vragen welk lot voorbehouden is geweest aan die twee Belgische voorstellen die u hopelijk zal doen op de Europese Raad.
14.06 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse.
Cependant, je dois dire que certains éléments de votre réponse m'ont quelque peu surpris. En effet, ces derniers temps, le ministre De Gucht nous avait habitués à des condamnations très fermes et sans équivoque de l'attitude souvent disproportionnée de l'État d'Israël à l'encontre des Palestiniens, et particulièrement de ceux qui vivent dans la Bande de Gaza. C'était, selon moi, une manière très correcte de voir les choses, pouvant contribuer à la prise de conscience et mener à une solution dans cette partie du monde.
Il ne faut pas toujours partir du principe selon lequel il y a un agresseur/un agressé. Certes, au départ, il y a un agresseur et un agressé mais on constate toutefois très régulièrement des disproportions dans la manière de réagir de certains, et c'est notamment le cas de l'État d'Israël.
Cela dit, il faut évidemment qu'il y ait un équilibre dans l'approche du problème et non un déséquilibre.
14.07 André Flahaut (PS): Monsieur le secrétaire d'État, une approche équilibrée est nécessaire. À l'occasion d'une visite dans la région, M. Charles Michel a déclaré qu'il fallait aussi envisager de dialoguer avec le Hamas.
Selon moi, personne n'est blanc ou noir, bon ou mauvais. Un équilibre doit être respecté, notamment en termes d'approche. Sinon, aucune solution ne pourra être trouvée. J'insiste donc sur la nécessité d'une approche équilibrée. D'ailleurs, à cette fin, des gestes peuvent êtres posés.
M. Barghouti, qui est actuellement emprisonné en Israël, prône le dialogue et le cessez-le-feu unilatéral. Malheureusement, cet homme est toujours enfermé et aucune perspective de libération n'est en vue; pourtant il pourrait devenir un acteur presque incontournable permettant de trouver une solution.
Je demande, pour ma part, que la Belgique mette ce dossier sur la table lors de la réunion des ministres européens et qu'elle joue un rôle dans cette démarche qui se doit d'être équilibrée entre les deux parties. Sinon, nous serons toujours confrontés à une attitude partiale préjudiciable à la paix qui doit être le but recherché.
14.08 Olivier Chastel, secrétaire d'État: Monsieur le président, si je me suis mal fait comprendre, je tiens à être plus précis: tout acte disproportionné de violence est sévèrement combattu et désapprouvé par le gouvernement belge. Suis-je plus clair en le disant ainsi? Je veux vraiment faire taire toute supputation en la matière. Ces derniers temps, les actes disproportionnés se sont aussi produits du chef d'Israël. Soyons très clairs sur le sujet!
Pour en revenir à Damas, voici 15 jours, lors de la réunion informelle des ministres des Affaires étrangères, il a été convenu de ne pas rompre le dialogue avec la Syrie, même si on ne s'entend pas sur une attitude commune. C'est évident!
Ceci dit, si vous ne réglez pas le problème via la Syrie, vous ne réglez pas le problème dans la Bande de Gaza par rapport au Hamas. Monsieur Flahaut, vous avez pratiqué ce genre de relations pendant suffisamment longtemps; vous connaissez, comme moi, les liens qui les unissent!
Je suis néanmoins d'accord avec vous: attendons le 29 avril 2008. Nous verrons comment les 27 pays européens se comporteront afin de trouver une attitude commune face à la situation.
14.09 André Flahaut (PS): Monsieur le président, il est indispensable qu'avant la réunion du 29, la commission des Affaires étrangères se réunisse avec le ministre et le secrétaire d'État pour clarifier les positions. J'ai l'impression que l'on part sur une base déséquilibrée. En effet, certaines attitudes sont intolérables: bloquer une région ou construire un mur sont des faits qui méritent aussi d'être discutés.
Het incident is gesloten.
- M. Georges Dallemagne à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "l'offre médicale, l'appel à des médecins roumains et la pénurie de psychiatres" (n° P0216)
- M. Jean-Jacques Flahaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "l'offre médicale, l'appel à des médecins roumains et la pénurie de psychiatres" (n° P0217)
- de heer Georges Dallemagne aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het medisch aanbod, het inzetten van Roemeense artsen en het tekort aan psychiaters" (nr. P0216)
- de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het medisch aanbod, het inzetten van Roemeense artsen en het tekort aan psychiaters" (nr. P0217)
15.01 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, je me permets de vous interroger sur une situation totalement absurde à laquelle nous sommes confrontés en matière de contingentement de l'offre médicale. La FEF (Fédération des Étudiants francophones) est elle-même choquée et on peut le comprendre, puisque cette vieille question rebondit aujourd'hui suite à deux informations qui viennent de paraître dans le journal "Le Soir", à quelques jours d'intervalle.
On nous apprend d'abord que l'Ordre national des Médecins a autorisé 434 médecins qui venaient de l'étranger, essentiellement de nos pays limitrophes, à exercer leur activité professionnelle en Belgique. Par ailleurs, aujourd'hui, l'Association belge de Psychiatrie appelle au secours en disant qu'il manque 500 psychiatres en Belgique, à la fois dans les secteurs hospitalier et extra-hospitalier. Or, on le sait, dans le même temps, environ 1.000 étudiants en médecine sont excédentaires et pourraient ne pas recevoir de numéro INAMI.
Nous sommes dans une situation où on importe des médecins et où on dit, dans le même temps, aux étudiants qui se forment en Belgique, qu'ils devront, soit renoncer à la pratique médicale, soit s'expatrier. Cette situation est totalement intolérable.
Je sais que les intentions du gouvernement sont à la fois d'augmenter très progressivement les quotas, seulement à partir de 2014, et d'avoir une mesure de lissage pour les étudiants en médecine qui sont formés aujourd'hui et qui pourraient progressivement commencer à exercer dans les années qui viennent.
Ces mesures sont-elles de nature à répondre à cette situation absurde?
Ne faudrait-il pas revoir rapidement la question des quotas de médecins et du contingentement de l'offre médicale?
15.02 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, madame la secrétaire d'État, si vous m'y autorisez, je rappellerai que, ces derniers jours, nous avons vu plusieurs articles dans la presse néerlandophone et francophone à propos de la pénurie de psychiatres. Cela m'a incité à me rendre sur divers sites spécialisés en psychiatrie, dont le forum "psychologie".
J'y ai notamment découvert un véritable cri de désespoir d'un patient qui, le 11 décembre 2007, écrit ceci: "Bonjour. Je cherche désespérément un psychiatre dans la région de Liège. J'ai contacté plus de dix psychiatres pour entendre la même réponse: 'Pas de rendez-vous libre avant mars 2008'. Le problème est que c'est maintenant que j'ai besoin de voir un psychiatre. Je cherche en fait un psychiatre spécialisé dans le comportement de personnes ayant subi un traumatisme. J'ai subi un accident de la route et je cherche un spécialiste qui pourrait établir la description de mon état pathologique afin de défendre mon cas devant la justice. Dans cet accident, j'étais un usager faible."
Les articles qui viennent de paraître m'ont rendu attentif à cette problématique. Aujourd'hui, deux millions de Belges ont des problèmes d'ordre psychique. De tous ordres, bien sûr: cela peut aller de l'anorexie, la boulimie, le traumatisme post-agression, le traumatisme post-viol et agression sexuelle, le traumatisme post-accident de la route, le mal-être des jeunes. À ce point de vue, je sais que l'Open Vld prépare un travail sur la problématique des jeunes en souffrance, des jeunes épuisés, souffrant de problèmes psychologiques, de schizophrénie et de démence, dont je parlais encore hier avec Mme Gerkens.
Dans ce contexte, il est très important de disposer d'un nombre suffisant de psychiatres. Apparemment, il en manquerait actuellement 500. Mais ce n'est pas 500 sur 100.000: il s'agit de 500 sur environ 1.800, c'est-à-dire environ un tiers de ce qui est nécessaire. Déjà il y a six ans, sous le ministre Vandenbroucke, le problème se posait: il manquait alors 350 psychiatres. Aujourd'hui, nous en sommes à 500!
Manifestement, quelques mesures avaient été prises à l'époque par le ministre Vandenbroucke, notamment en termes de revalorisation partielle sous forme d'indexation des honoraires, mais sous le prédécesseur de Mme Onkelinx, peu de choses ont été entreprises. À ce point de vue, c'est vraiment un cri d'alarme que je voudrais vous lancer.
Dernier élément, le taux de suicide des jeunes en Belgique est deux fois et demi plus important qu'aux Pays-Bas. C'est extrêmement urgent. Particulièrement les pédopsychiatres manquent à l'appel.
15.03 Julie Fernandez-Fernandez, secrétaire d'État: Monsieur le président, la ministre Onkelinx me demande de vous transmettre la réponse suivante.
Selon les chiffres officiels des services de la Santé publique qui délivrent chaque année les visas nécessaires à la pratique médicale en Belgique, il y a eu en 2007 421 visas attribués. Les chiffres étaient stables, aux alentours de 130 par an jusqu'en 2004, puis 170 en 2005 et 241 en 2006. Il faut noter que sur le chiffe de 2007, plus de 30% des médecins proviennent de Roumanie. Cette augmentation est observée dans l'ensemble de l'Europe de l'Ouest et est liée à l'obtention récente de la libre circulation des médecins pour un certain nombre de pays de l'Est ayant adhéré, ces dernières années, à l'Union européenne.
Il va de soi qu'il faudra continuer à observer de près ce phénomène pour analyser sa durée et son ampleur et intégrer ces données dans la réflexion sur la planification médicale.
Il faut aussi noter qu'un certain nombre de médecins demandent également un visa dans le cadre d'une ou de plusieurs années de formation. Il faudra aussi intégrer dans la réflexion le flux sortant de médecins belges s'installant à l'étranger, en particulier en France.
Avant même l'annonce de ces chiffres, j'ai préparé ces dernières semaines un nouvel arrêté royal sur la planification médicale, qui devrait être publié avant la fin de l'année académique. Cet arrêté royal proposera non seulement une augmentation significative des quotas jusqu'en 2018, mais également la possibilité pour les 1.100 étudiants excédentaires actuels, à travers une mesure de lissage, d'obtenir un numéro d'INAMI.
De plus, l'analyse du cadastre des médecins qui sera prêt au début 2009 permettra à la commission de planification de mieux cerner le difficile équilibre entre l'offre et la demande.
En ce qui concerne les psychiatres, la commission n'a jusqu'à présent fait de recommandations que pour les pédopsychiatres. C'est la raison pour laquelle un quota minimal de 20 pédopsychiatres par an est prévu dans l'actuel arrêté royal sur la planification médicale.
Je demanderai à cette commission, sur la base du cadastre réel et des besoins de la profession, d'étudier plus spécifiquement le problème global de la psychiatrie. Il faudra également intégrer dans cette analyse la répartition des rôles entre psychiatres, psychologues et généralistes.
Par ailleurs, en ce qui concerne le problème d'attractivité de la profession, comme le prévoit l'accord de gouvernement, j'inviterai la Commission nationale médico-mutualiste à proposer des adaptations à la nomenclature, en particulier pour la revalorisation des prestations intellectuelles.
Dans l'intervalle, pour 2008, dans le cadre de l'accord médico-mutualiste, la Commission a décidé, dans une première phase de réévaluation de la nomenclature des médecins spécialistes, de dégager des moyens pour une série de spécialités comme la psychiatrie et la pédopsychiatrie. Dans ce même accord, il est précisé que les parties s'engagent pour les quatre prochaines années à libérer au moins le même montant pour de nouvelles initiatives dans ces secteurs.
15.04 Georges Dallemagne (cdH): Madame la secrétaire d'État, j'ai bien pris note de la réponse de Mme Onkelinx, qui figure d'ailleurs dans la note de politique générale qu'elle a déposée en commission.
Cela étant, je pense qu'il y a différents éléments qui devraient permettre peut-être de préciser le calendrier et de l'accélérer.
Vous avez mentionné le fait que le marché devenait de plus en plus européen. La notion de quota belge pouvait être mise à mal par le fait que de toute façon, la libre circulation des médecins entraînerait l'installation de médecins étrangers en Belgique et ce, d'autant plus facilement qu'il y aurait une aubaine puisque moins de médecins belges arriveraient sur le marché.
Deuxièmement, vous avez parlé de l'augmentation des quotas mais je vois que ces quotas augmenteront seulement à partir de 2014. Le lissage va également se poursuivre jusqu'en 2018. On risque donc de voir dans les prochaines années le nombre de médecins étrangers continuer à augmenter – comme c'est le cas depuis plusieurs années – et certains médecins belges ne pas avoir accès à la profession. On devrait étudier ce problème de manière extrêmement sérieuse pour éviter une telle situation.
Quant à la revalorisation des prestations intellectuelles, je vous remercie pour votre réponse. Il s'agit d'une ancienne question puisque je pense que M. Vandenbroucke, dès 2002, avait imaginé ce système. Il est urgent qu'on le mette en œuvre et qu'on pense aussi – pour le moment on a beaucoup pensé aux pédopsychiatres – au problème de carence en matière d'offre de psychiatres en Belgique.
15.05 Jean-Jacques Flahaux (MR): Je remercie Mme la secrétaire d'État. Il ne s'agit pas seulement d'un problème de quotas puisque pour les vingt postes, il n'y a pas assez de candidats. Je pense notamment à l'ULB où on a parfois du mal à trouver des candidats pour les trois postes ouverts. C'est aussi un problème de revalorisation des traitements, des salaires. J'aimerais que vous vous attachiez à cet aspect du problème en compagnie de Mme la ministre.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
16 Oprichting van een Commissie Klimaat en duurzame Ontwikkeling
16 Constitution d'une commission Climat et Développement durable
De voorzitter: Overeenkomstig het advies van de Conferentie van voorzitters van 20 maart 2008, stel ik u voor een commissie Klimaat en duurzame Ontwikkeling op te richten.
Conformément à l'avis de la Conférence des présidents du 20 mars 2008, je vous propose de procéder à la constitution d'une commission Climat et Développement durable.
Ik herinner u eraan dat overeenkomstig artikel 158 van het Reglement de verdeling van deze commissie de volgende is:
Je rappelle que conformément à l'article 158 du Règlement la répartition de cette commission est la suivante:
- CD&V – N-VA:
4 leden/membres+5 plaatsvervangers/suppléants
- MR:
3 leden/membres+4 plaatsvervangers/suppléants
- PS:
2 leden/membres+3 plaatsvervangers/suppléants
- Open Vld:
2 leden/membres+3 plaatsvervangers/suppléants
- VB:
2 leden/membres+3 plaatsvervangers/suppléants
- sp.a-spirit:
2 leden/membres+3 plaatsvervangers/suppléants
- Ecolo-Groen!:
1 lid/membre + 2
plaatsvervangers/suppléants
- cdH:
1 lid/membre + 2
plaatsvervangers/suppléants
De voorzitters van de politieke fracties hebben mij de kandidaturen doen toekomen van de leden van hun fractie die deel zullen uitmaken van deze commissie.
Les présidents des groupes politiques m'ont fait parvenir les candidatures des membres de leur groupe qui composeront cette commission.
- CD&V – N-VA:
vaste leden / effectifs:
Nathalie Muylle, Jef Van den Bergh, Katrien
Partyka, Flor Van Noppen
plaatsvervangers / suppléants:
Roel Deseyn, Jenne De Potter, Mark Verhaegen, Raf
Terwingen, Hilâl Yalçin
-
MR:
vaste leden / effectifs:
Josée Lejeune, David Clarinval, Jean-Jacques Flahaux
plaatsvervangers
/ suppléants:
Kattrin Jadin, Xavier Baeselen, François Bellot, Jacques Otlet
-
PS:
vaste leden / effectifs:
Sophie Pécriaux, Jean Cornil
plaatsvervangers
/ suppléants:
Karine Lalieux, Camille Dieu, Yvan Mayeur
- Open Vld:
vaste leden / effectifs:
Yolande Avontroodt, Willem-Frederik Schiltz
plaatsvervangers / suppléants:
Sofie Staelraeve, Geert Versnick, Ludo Van
Campenhout
-
VB:
vaste leden / effectifs:
Rita De Bont, Bart Laeremans,
plaatsvervangers
/ suppléants:
Peter Logghe, Barbara Pas, Koen Bultinck
-
sp.a-spirit:
vaste leden / effectifs:
Bruno Tobback, Dalila Douifi
plaatsvervangers / suppléants:
Maya Detiège, Freya Van den Bossche, Bruno Tuybens
- Ecolo-Groen!:
vast lid / effectif:
Tinne Van der Straeten
plaatsvervangers / suppléants:
Muriel Gerkens, Philippe Henry
- cdH:
vast lid / effectif:
Marie-Martine Schyns
plaatsvervangers / suppléants:
Maxime Prévot, Véronique Salvi.
Daar het aantal ontvankelijke kandidaturen overeenstemt met het aantal te begeven plaatsen aan de politieke fracties die kandidaten hebben voorgedragen moet, overeenkomstig artikel 157.6 van het Reglement, niet worden gestemd.
Étant donné que le nombre de candidatures recevables correspond au nombre de places à conférer aux groupes politiques ayant présenté des candidats, il n'y a pas lieu à scrutin conformément à l'article 157.6 du Règlement.
Dienvolgens verklaar ik de kandidaten die werden voorgedragen, verkozen.
En conséquence, je proclame élus les candidats présentés.
We zullen de commissie zo snel mogelijk bijeenroepen.
17 Inoverwegingneming van voorstellen
17
Prise en considération de propositions
In de laatst rondgedeelde agenda komt een lijst van voorstellen voor waarvan de inoverwegingneming is gevraagd.
Vous avez pris connaissance dans l'ordre du jour qui vous a été distribué de la liste des propositions dont la prise en considération est demandée.
Indien er geen bezwaar is, beschouw ik deze als zijnde aangenomen; overeenkomstig het Reglement worden die voorstellen naar de bevoegde commissies verzonden.
S'il n'y a pas d'observations à ce sujet, je considérerai la prise en considération comme acquise et je renvoie les propositions aux commissions compétentes conformément au Règlement.
Geen bezwaar? (Nee)
Aldus wordt besloten.
Pas d'observation? (Non)
Il en sera ainsi.
Ik stel u ook voor in overweging te nemen:
- het voorstel van de heren Luc Sevenhans, Francis Van den Eynde, Peter Logghe en Hagen Goyvaerts en mevrouw Barbara Pas tot oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie wat betreft de werking, het financieel beheer en de verkoop van ABX, nr. 1074/1;
- het voorstel van de heer Jean Marie Dedecker tot oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie wat de verkoop van ABX betreft, nr. 1077/1.
Verzonden naar de commissie voor de
Infrastructuur, het Verkeer en de Overheidsbedrijven.
Je vous propose également de prendre en considération:
- la proposition de MM. Luc Sevenhans, Francis Van den Eynde, Peter Logghe et Hagen Goyvaerts et Mme Barbara Pas visant à instituer une commission d'enquête parlementaire en ce qui concerne le fonctionnement, la gestion financière et la vente d'ABX, n° 1074/1;
- la proposition de M. Jean Marie Dedecker visant à instituer une commission d'enquête parlementaire chargée d'examiner la vente d'ABX, n° 1077/1.
Renvoi à la commission de l'Infrastructure,
des Communications et des Entreprises publiques.
Geen bezwaar? (Nee)
Aldus wordt besloten.
Pas d'observation? (Non)
Il en sera ainsi.
17.01 Jean Marie Dedecker (LDD): Mijnheer de voorzitter, ik heb een vraag om hoogdringendheid voor een wetsvoorstel voor een parlementaire onderzoekscommissie naar het ABX-dossier. Vorige week heeft men een voorstel aangenomen voor de oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie.
De voorzitter: Het gaat om het document nr. 1077/1.
17.02 Jean Marie Dedecker (LDD): Inderdaad, voorzitter.
In het raam van de parlementaire onderzoekscommissies lijkt het mij wenselijk hieraan voorrang te verlenen. Ik ben ook 100% zeker dat de CD&V dit zal goedkeuren aangezien het gaat over anderhalf miljard euro. Ik ben ook 200% zeker dat de VLD dit zal goedkeuren aangezien de heer De Croo nogal wat reclame heeft gemaakt voor een onderzoekscommissie. Hij is wijselijk niet aanwezig.
Om die reden, mijn verzoek aan de verschillende partijen om over te gaan tot de hoogdringendheid van ons voorstel.
17.03 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): De heer Sevenhans is de hoofdindiener maar ik ben mede-indiener. De heer Sevenhans is vandaag echter verontschuldigd.
Het betreft inderdaad de hoogdringendheid voor het document nr. 1074 met betrekking tot de oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie wat betreft de werking en het beheer van de verkoop van ABX. Zoals collega Dedecker heeft vermeld, was het de oud-voorzitter en eminent VLD-parlementslid die de afgelopen tijd in de media nogal wat aandacht vroeg voor een parlementaire onderzoekscommissie met betrekking tot ABX.
U kunt vaststellen dat wij ter zake momenteel een wetsvoorstel hebben voorliggen. Ik vraag de hoogdringendheid voor het voorstel van het Vlaams Belang. Het zal zeker kunnen rekenen op de steun van de oppositieraadsleden maar ik neem ook aan dat de VLD dit voorstel ook zal steunen want het is maar al te gemakkelijk om de kolommen van de gazetten te laten volschrijven met voorstellen over ABX en onderzoekscommissies ter zake. Ik stel vast dat de Open Vld tot op heden geen document heeft. Ik stel dan ook voor dat zij zich aansluiten bij de voorliggende wetsvoorstellen en de hoogdringendheid goedkeuren.
De voorzitter: Collega’s, wij zullen daarover stemmen bij zitten en opstaan.
17.04 Bart Tommelein (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, ik moet mijn collega’s niet uitleggen dat er een verschil is tussen de inoverwegingneming en de hoogdringendheid. Ik weet dat collega De Croo met deze zaak bezig is. Ik zie niet in waarom wij de hoogdringendheid van andere wetsvoorstellen zouden moeten steunen, als de heer De Croo zelf met iets bezig is.
De voorzitter: Mag ik vragen dat wij bij zitten en opstaan stemmen over beide voorstellen die ongeveer dezelfde strekking hebben. Wie steunt er de hoogdringendheid voor een onderzoekscommissie ABX? Misschien is het toch beter elektronisch te stemmen.
Begin van de
stemming / Début du vote.
Heeft iedereen
gestemd en zijn stem gecontroleerd? / Tout le monde a-t-il voté et vérifié son
vote?
Einde van de
stemming / Fin du vote.
Uitslag van de
stemming / Résultat du vote.
(Stemming/vote 1) |
||
Ja |
37 |
Oui |
Nee |
61 |
Non |
Onthoudingen |
0 |
Abstentions |
Totaal |
98 |
Total |
De urgentie is verworpen.
L'urgence est rejetée.
Wij moeten ons thans uitspreken over de ontwerp agenda die de Conferentie van voorzitters u voorstelt.
Nous devons nous prononcer sur le projet d’ordre du jour que vous propose la Conférence des présidents.
Aan de agenda staan naturalisaties en twee kleine wetsontwerpen.
Geen bezwaar? (Nee) Het voorstel is aangenomen.
Pas d’observation? (Non) La proposition est adoptée.
De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering donderdag 24 april 2008 om 14.15 uur.
La séance est levée. Prochaine séance le jeudi 24 avril 2008 à 14.15 heures.
De vergadering wordt gesloten om 17.10 uur.
La séance est levée à 17.10 heures.
De bijlage is opgenomen in een aparte brochure
met volgnummer CRIV 52 PLEN 033 bijlage. |
L'annexe
est reprise dans une brochure séparée, portant le numéro consécutif CRIV 52
PLEN 033 annexe. |
|
|
|||||||||
|
|
|||||||||
Naamstemming
- Vote nominatif: 001
Almaci,
Annemans, Bonte, Boulet, Bultinck, Cocriamont, De Bont, Dedecker, De Vriendt,
Douifi, Genot, Gerkens, Gilkinet, Goyvaerts, Henry, Kitir, Laeremans,
Landuyt, Logghe, Mortelmans, Nollet, Schoofs, Snoy et d'Oppuers,
Stevenheydens, Tuybens, Valkeniers, Van den Bossche, Van den Eynde,
Vandenhove, Van der Maelen, Van der Straeten, Van de Velde, Van Hecke,
Vanvelthoven, Vijnck, Vissers, Werbrouck
Arens,
Avontroodt, Bacquelaine, Baeselen, Becq, Brotcorne, Burgeon, Claes,
Clarinval, Coëme, Crucke, Dallemagne, De Block, De Bue, De Clerck, De Clercq,
della Faille de Leverghem, De Potter, De Rammelaere, De Schamphelaere,
Destrebecq, De Wever, Dierick, Doomst, Ducarme Denis, Flahaux, Galant, Giet,
Hamal, Jadin, Jambon, Jeholet, Kindermans, Lahaye-Battheu, Lalieux, Lavaux,
Maingain, Marghem, Mayeur, Nyssens, Otlet, Partyka, Prévot, Schiltz, Smeyers,
Staelraeve, Steegen, Thiébaut, Tommelein, Van Biesen, Van Campenhout, Van
Cauter, Van Daele, Van den Bergh, Van Noppen, Van Rompuy, Vautmans, Vercamer,
Verhaegen, Verherstraeten, Wiaux
|