Séance
plénière |
Plenumvergadering |
du Mercredi 18 mai 2011 Après-midi ______ |
van Woensdag 18 mei 2011 Namiddag ______ |
La séance est ouverte à 14.15 heures et présidée par M. André Flahaut.
De vergadering wordt geopend om 14.15 uur en voorgezeten door de heer André Flahaut.
Le président: La séance est ouverte.
De vergadering is geopend.
Une série de communications et de décisions doivent être portées à la connaissance de la Chambre. Elles seront reprises sur le site web de la Chambre et insérées dans l'annexe du compte rendu intégral de cette séance.
Een reeks mededelingen en besluiten moeten ter kennis gebracht worden van de Kamer. Zij worden op de website van de Kamer en in de bijlage bij het integraal verslag van deze vergadering opgenomen.
Ministre du gouvernement fédéral présent lors de l’ouverture de la séance:
Tegenwoordig bij de opening van de vergadering is de minister van de federale regering:
Guy Vanhengel
Colette
Burgeon, empêché / verhinderd;
Gouvernement
fédéral / Federale regering:
Bernard
Clerfayt, à l'étranger / buitenslands.
01 Projet de loi contenant le budget des Voies et Moyens de l'année budgétaire 2011 (1347/1-9)
- Projet du budget général des dépenses pour l'année budgétaire 2011 (1348/1-10)
- Justification du budget général des dépenses pour l'année budgétaire 2011 (1349/1-23)
01 Wetsontwerp houdende de Middelenbegroting voor het begrotingsjaar 2011 (1347/1-9)
- Ontwerp van de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2011 (1348/1-10)
- Algemene toelichting (1346/1)
- Verantwoording van de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2011 (1349/1-23)
Je vous propose de consacrer une seule
discussion à ces projets de budgets. (Assentiment)
Ik stel u voor een enkele bespreking aan
deze ontwerpen van begrotingen te wijden. (Instemming)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
01.01 Veerle Wouters, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, collega’s, zowel collega Guy Coëme als ikzelf zijn verslaggever van dit rapport van meer dan 200 pagina’s. Ik zal het eerste deel voor mijn rekening nemen, met name de inleiding en de toelichting van de verschillende betrokken ministers en de hoorzitting met het Rekenhof met betrekking tot de begroting. De heer Guy Coëme zal straks in een tweede deel de algemene bespreking toelichten.
De commissie voor de Financiën en de Begroting heeft het ontwerp van staatsbegroting voor het begrotingsjaar 2011, en meer bepaald de middelenbegroting en de algemene uitgavenbegroting, besproken tijdens haar vergaderingen van 26 april en 3, 4, 10 en 11 mei 2011. Voorts heeft de commissie, conform de artikelen van het Reglement van de Kamer, het advies van de overige commissies ingewonnen over de programma’s in de algemene uitgavenbegroting 2011 die op die onderscheiden commissies betrekking hebben. Zij heeft ook de vertegenwoordigers van het Rekenhof gehoord tijdens haar vergadering van 3 mei 2011.
De regering gaat voor het jaar 2011 uit van een tekort van 3,6 % van het bruto binnenlands product, voor de gezamenlijke overheid. Voor 2010 werd het tekort nog op 4,1 % geraamd.
De heer Guy Vanhengel, minister van Begroting, merkt op dat de macro-economische hypothesen een belangrijke rol spelen bij het opstellen van een begroting. De begroting 2011 gaat algemeen gezien uit van een inflatiepercentage van 3,3 %, met uitzondering evenwel van de fiscale ontvangsten, waarvan de raming stoelt op de economische begroting van het federale Planbureau van 26 januari 2011.
De raming van de fiscale ontvangsten kan dan ook als voorzichtig worden beschouwd, aangezien de toepassing van een inflatiepercentage van 3,3 % hogere ontvangsten met zich zou brengen.
Inzake het vorderingensaldo 2011 licht minister Vanhengel toe dat het vorderingensaldo voor entiteit I, die bijna de volledige dienst van schuld en vergrijzingkosten moet dragen, ten opzichte van 2010 met 0,1 % zou verbeteren. Voor entiteit II zouden de gemeenschappen en de gewesten overeenkomstig de bijzondere financieringswet de personenbelasting en btw-overdrachten van 2002 moeten zien toenemen, wat ten opzichte van 2010 aan de verbetering van hun saldo met 0,4 % van het bruto binnenlands product zou bijdragen. Bedoelde overdrachten stijgen, in vergelijking met 2010, in 2011 dus met 1 811,7 miljoen euro.
Voorts is er ook de evolutie van de overheidsschuld. Minister Vanhengel lichtte toe dat de schuldgraad van de gezamenlijke overheid voor 2011 op 97,5 %, tegenover 96,8 % in 2010, wordt geraamd. De toename van de schuldgraad wordt vooral toegeschreven aan de zogenaamde exogene factoren, zoals de aan Griekenland en Ierland toegestane leningen.
In de algemene toelichting wordt opgemerkt dat zonder voornoemde technische correcties in het licht van het vorderingensaldo en de voorziene bbp-groei, de schuldgraad zich in 2011 zou stabiliseren en zelfs enigszins zou dalen.
Vervolgens hebben wij van de heer Melchior Wathelet een inleiding op de begroting gekregen.
Inzake de primaire uitgaven legt de heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, uit dat de federale regering besliste de klemtoon op efficiëntiewinsten te leggen. Behalve het feit dat de initiële kredieten op basis van voorlopige twaalfden werden vastgelegd en hun benuttingpercentage in het licht van het percentage van de vorige jaren werd herzien, werd ondanks de lopende zaken toch beslist de kredieten voor de beleidscellen in 2011 met 10 % terug te schroeven.
Bij de opstelling van de huidige begroting werd de gebruikelijke methodologie voor het vaststellen van de kredieten voor de primaire uitgaven dan ook niet gevolgd. De kredieten zijn dus niet gebaseerd op de kredieten resulterend uit de bilaterales, maar wel op de kredieten 2010.
Aangezien de begroting werd opgesteld in het bijzonder kader van een regering in lopende zaken, werden de kredieten vastgesteld op basis van de techniek van de voorlopige kredieten. Bijgevolg vormen de kredieten op jaarbasis in zekere zin de extrapolatie van de tweede schijf van voorlopige kredieten, wat betekent dat in dezelfde afwijkingen werd voorzien, namelijk uitgavenstijgingen ten gevolge van uitzonderlijke omstandigheden, specifieke wettelijke indexeringsmechanismen, de volume-effecten en vervroegde betalingen.
De kredieten van de departementen bedragen aldus, in de initiële begroting 2011, 40 454 miljoen euro, wat overeenkomt met een nominale groei van 1,6 % ten opzichte van de aangepaste begroting 2010.
De rentelasten op economische basis, met inbegrip van die van de instellingen van openbaar nut en na correctie voor de overdracht van sommige rente-uitgaven afkomstig van de primaire uitgaven, zouden volgens staatssecretaris Wathelet in 2011 11 571 miljoen euro bedragen. Dat is een stijging met 496 miljoen euro ten opzichte van 2010. Men veronderstelt dat de rentetarieven zowel op korte als op lange termijn in 2011 hoger zullen liggen dan in 2010. Zo wordt het tarief op 10 jaar in 2011 op 4,34 % geraamd, ten opzichte van gemiddeld 3,39 % in 2010.
Voor 2011 worden de fiscale ontvangsten geraamd op 95 746 miljoen euro, ofwel 5,1 % meer dan de verwezenlijkingen in 2010. Bij de interpretatie van de evolutie van de totale fiscale ontvangsten dient men er wel rekening mee te houden dat het Vlaams Gewest vanaf 2011 zelf de verkeersbelastingen int, waardoor die bedragen niet meer in die cijfers vervat zijn.
De regeringsmaatregelen inzake fiscale ontvangsten zouden 0,7 miljard opbrengen. Dankzij de beslissingen inzake afschaffing van het bankgeheim zal de strijd tegen de fiscale fraude kunnen worden opgevoerd. De wet op de gerechtelijke schikkingen, die op 2 april door de Senaat is goedgekeurd, maakt het mogelijk de verschuldigde belastingen sneller te innen. Als men ook rekening houdt met de effecten van een inhaalbeweging voor de dossiers die bij de rulingcommissie werden ingediend, kan de impact van die maatregelen op een half miljard euro worden geraamd. Er werd daarenboven ook beslist om een reeks misbruiken inzake de aftrek voor notionele intresten tegen te gaan. De impact van de door de sector aangekondigde prijsstijgingen van tabaksproducten kan op ongeveer 0,1 miljard euro worden geraamd.
De niet-fiscale ontvangsten daarentegen worden geraamd op 8 484 miljoen euro, namelijk 1 796 miljoen euro of niet minder dan 26,8 % meer dan in 2010. Het eigenlijke verschil ten opzichte van 2010 bevindt zich volgens staatssecretaris Wathelet vooral op het niveau van de gewijzigde ontvangsten ten gevolge van de interventies ten gunste van de financiële sector. Rekening houdend met de verwachte evolutie van de fiscale en niet-fiscale ontvangsten worden dus de totale ontvangsten voor 2011 op 104 230 miljoen of om en bij de 104 miljard euro geraamd, namelijk een stijging van 6,6 % ten opzichte van 2010. Meer dan de helft van de door de federale overheid geïnde ontvangsten worden overgedragen aan andere beleidsniveaus, de gemeenschappen, de gewesten, de Europese Unie en de sociale zekerheid.
Ook het vorderingensaldo van de sociale zekerheid werd zeer kort door staatssecretaris Wathelet toegelicht.
Wat de sociale zekerheid betreft, heeft de regering beslist de klemtoon te leggen op een strikt uitgavenbeheer en tegelijk een reeks sociale prestaties welvaartvast te maken. Meer bepaald wat dat laatste punt betreft heeft ze boven op de 60 %, waartoe reeds in het kader van het IPA 2011-2012 was beslist, de verdeling van de enveloppe Welzijn vastgesteld en de resterende 40 % voorbehouden voor een verhoging van de pensioenen en de invaliditeitsuitkeringen.
Vervolgens hebben we ook een uiteenzetting gekregen van de vice-eersteminister en minister van Financiën. Het was staatssecretaris Bernard Clerfayt die namens de minister van Financiën de verschillende onderdelen heeft toegelicht die overeenkomen met de core business van de FOD Financiën. Die betreffen namelijk de fiscale ontvangsten voor 2011, enerzijds, en de financieringsbehoeften alsmede de schuld en de rentelasten van de federale Staat, anderzijds.
Wat betreft de ontvangsten. Bij de opmaak van de initiële begroting 2011 werd dezelfde methode gebruikt om de ontvangsten te ramen als bij de opmaak van de aangepaste begroting 2010. Het zijn de in 2010 verwezenlijkte fiscale ontvangsten die dienen als vertrekpunt voor de macro-economische raming van de totale fiscale ontvangsten voor 2011. Deze macro-economische vooruitzichten steunen op cijfers van de economische begroting opgesteld door het Instituut voor de Nationale Rekeningen en door het Planbureau voor 2011.
Voor 2011 worden de totale fiscale ontvangsten geraamd op 95 475 miljoen euro, wat dus een stijging inhoudt met 5,1 % ten opzichte van 2010. Deze toename vloeit voort uit een samenloop van drie factoren. Ten eerste, de economische evolutie en bijgevolg het conjunctuurherstel dat aanleiding geeft tot een spontane toename van de fiscale ontvangsten. De economische begroting van februari stelt voor 2011 een reële groei van het bbp met + 2 % in het vooruitzicht en een nominale groei van het bbp van 4 %. Daarnaast is er ook de weerslag van zowel eerder genomen als nieuwe maatregelen. Tot slot zijn er ook nog enkele verschuivingen en technische factoren die de vertrekbasis of de verwachte ontvangsten corrigeren.
De heer Clerfayt wijst er ook op dat meer dan de helft van de huidige totale ontvangsten voor rekening van derden geïnd wordt of bestemd is voor de financiering van andere overheden. Het betreft voornamelijk de Europese Unie, de gewesten en de gemeenschappen en de sociale zekerheid. Deze laatste ontvangt een zogenaamde alternatieve financiering. Het geheel van de toegewezen of voor rekening van derden geïnde bedragen wordt dan ook geraamd op 58 588 miljoen. Er is dus sprake van een toename van ongeveer 4 349 miljoen ten opzichte van 2010.
De rijksmiddelenontvangsten voor 2011 worden geraamd op 42 779 euro, 782 miljoen euro minder dan de verwezenlijkte ontvangsten van 2010. Deze aanzienlijke daling is met name te wijten aan de aanhoudende stijging van de voorafnemingen.
De financieringsbehoeften en de rentelasten betreffende de schuld van de federale overheid heb ik al grotendeels toegelicht bij de toelichting van staatssecretaris Wathelet. In deze verwijs ik naar de details in het schriftelijk verslag.
Wij hebben van de regering bijkomende informatie ontvangen, meer bepaald inzake de niet-fiscale ontvangsten. Dat werd ons schriftelijk bezorgd.
Tijdens de vergadering van 3 mei 2011 hebben we het Rekenhof gehoord. Het rapport van het Rekenhof bestaat uit een viertal delen. Deel I, de Algemene Toelichting en Deel II, het ontwerp van de rijksmiddelenbegroting, werden toegelicht door de heer Pierre Rion, raadsheer bij het Rekenhof. In het deel van de fiscale ontvangsten merkt het Rekenhof op dat het nog enige tijd zal vergen voor de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van al die nieuwe maatregelen die in maart 2011 werden aangekondigd, waardoor sommige ontvangsten lager zouden kunnen uitvallen dan geraamd. Bovendien merkt het Rekenhof op dat er bij de raming van de vennootschapsbelasting geen rekening is gehouden met een bedrag van 13,4 miljoen euro dat ingevolge een arrest van de Raad van State inzake de aandelen die recht geven op DBI-aftrek bij verzekeringsondernemingen in februari 2011 werd terugbetaald. Tenslotte is het op grond van de onderverdeling van de rijksmiddelenbegroting en van de algemene toelichting absoluut niet mogelijk de grote belastingcategorieën zoals die van BTW en personenbelasting opnieuw samen te stellen omdat ontvangsten van verschillende categorieën soms in een begrotingsartikel zijn gebundeld.
Over de niet-fiscale ontvangsten waren er ook opmerkingen. Die bedragen 8,5 miljard euro. In vergelijking met de ontvangsten in 2010 is dat bedrag met 1,8 miljard gestegen. Die toename is bijna volledig te danken aan een stijging van de niet-fiscale ontvangsten van de FOD Financiën waaronder de opbrengst van de steunmaatregelen aan de financiële sector. Deze extra ontvangsten houden voor de toekomstige begrotingen een moeilijk te becijferen risico in.
In het derde deel van het verslag licht het Rekenhof het ontwerp van de algemene uitgavenbegroting toe. Het was de heer Rudi Moens, ook raadsheer bij het Rekenhof, die dat deel kwam toelichten.
Het onderzoek van de begroting voor het jaar 2011 was in die zin zeer bijzonder dat de verantwoording bij de algemene uitgavenbegroting, door de regering in lopende zaken opgesteld, in vergelijking met de gebruikelijke informatie zeer beperkt is. Dat bemoeilijkt onder meer de beoordeling van de toereikendheid van de ingeschreven middelen.
Wat de raming van de kredieten aangaat, heeft het Rekenhof, zoals bij elk begrotingsonderzoek, in zijn rapport een overzicht gegeven van een aantal programma’s waarvoor een risico bestaat dat de ingeschreven kredieten ontoereikend zullen zijn. Tegenover die mogelijk ontoereikende kredieten staan er ook enkele begrotingsposten waarvoor de geraamde uitgaven waarschijnlijk overschat zijn. Dat is onder meer het geval voor het Fonds voor forfaitaire vermindering voor verwarming met stookolie en interestbonificaties voor leningen voor energiebesparende investeringen.
Positief is wel dat bij de raming van de belangrijkste uitgavenposten niet is uitgegaan van de inflatiecijfers van de economische begroting van januari die de basis vormde voor deze begroting, maar dat er rekening is gehouden met de recentere en hogere inflatievooruitzichten van het federaal Planbureau. Het gebruik van die hogere inflatievooruitzichten bij de begroting van sommige uitgaven, terwijl de raming van de ontvangsten op dat punt niet werd aangepast, getuigt dus van een veeleer voorzichtige raming.
Inzake de naleving van de budgettaire principes, wordt in het rapport van het Rekenhof nogmaals de nadruk gelegd op de evolutie van het provisioneel krediet, dat in 2011 verder toeneemt tot 509 miljoen euro, hetzij ongeveer 1,3 % van de totale uitgaven. Het Rekenhof is van oordeel dat dit ingaat tegen het principe van de specialiteit van de begroting. De verantwoording geeft bovendien geen precieze informatie over de samenstelling van de verschillende maatregelen die ten laste zullen worden gelegd van die provisie en hun respectieve kostprijs.
In het vierde deel van het verslag gaat het Rekenhof dieper in op de sociale zekerheid, wat door de ministers minder werd toegelicht. In het vierde deel van het rapport ziet men, in vergelijking met de realisaties van 2010, dat de verwachte lopende ontvangsten van de RSZ globaal beheer voor het jaar 2011 met 5,4 % stijgen, en voor het RSVZ globaal beheer met 3,2 %.
Sterke stijgers in beide stelsels zijn de volgende.
Ten eerste, de ontvangsten uit alternatieve financiering, namelijk een stijging van 16,6 % voor het stelsel van de werknemers en een stijging van 15,7 % voor het stelsel van de zelfstandigen.
Daarnaast is er de overdracht vanuit de geneeskundige verzorging, die overeenkomt met de stijging van 4,5 % groeinorm van de globale begrotingsdoelstellingen. Ter vergelijking, in 2010 bedroegen de overdrachten 649,5 miljoen euro, waarvan 299,5 miljoen euro bestemd was voor het Fonds voor de toekomst van de geneeskundige verzorging.
De verwachte uitgaven van de RSZ Globaal Beheer stijgen met 7 %, die van het RSVZ Globaal Beheer met 7,8 %.
Naast de overdrachten voor de geneeskundige verzorging stijgen ook de uitgaven voor de dienstencheques sterk, namelijk met 16 %.
In ESR-termen is de begroting van de sociale zekerheid in evenwicht. Daarvoor wordt er vanuit de federale begroting een bijzondere dotatie toegekend van iets meer dan 1,8 miljard euro, wat wel een stuk minder is dan in 2010, toen de dotatie nog 2,6 miljard euro bedroeg.
Een andere opvallende vaststelling is volgens de heer Moens dat de alternatieve financiering van de globale beheren sterk stijgt. Deze stijging is vooral het gevolg van de financieringswijze van de tak van de geneeskundige verzorging, die in 2008 werd ingevoerd. Sindsdien blijft de tussenkomst van de globale beheren in de uitgaven van de geneeskundige verzorging beperkt tot de evolutie van hun sociale zekerheidsbijdragen. Het is volgens het Rekenhof dan ook niet zeker dat de grote liquiditeitsoverschotten bij de verzekeringsinstellingen door deze maatregel zullen worden weggewerkt.
Een aantal vaststellingen op basis van de recente uitgavenevolutie doet echter veronderstellen dat de werkelijke onderconsumptie hoger zal liggen dan het geraamde bedrag van 252 miljoen. Een eerste element is dat de marge binnen de globale begrotingsdoelstelling mee wordt verklaard door de indexering. Het blijkt dat de voorgaande jaren systematisch minder middelen nodig waren voor de indexering van de prestaties dan het bedrag dat in de globale begrotingsdoelstelling werd geraamd. Een tweede element is dat het bedrag van de terugstortingen voor het eerste kwartaal van 2011 nog hoger ligt dan het bedrag dat tijdens het eerste kwartaal van 2010 werd teruggestort. Voor het volledige jaar 2010 werd er trouwens meer dan 1 miljard euro aan liquiditeiten teruggestort.
Het Rekenhof stelt in zijn rapport voorts vast dat sommige elementen de transparantie inzake de huidige globale begrotingsdoelstelling verminderen en dat de vergelijkbaarheid van de begrotingen over de jaren heen hierdoor erg wordt bemoeilijkt. Zo bevat de globale begrotingsdoelstelling alleen uitgaven die niet als geneeskundige verstrekkingen kunnen worden beschouwd. Ook is in de globale begrotingsdoelstelling het bedrag van de nieuwe initiatieven berekend voor een volledig jaar, terwijl sommige van de initiatieven pas later van kracht worden.
Voor de antwoorden van de regering op de commentaren en opmerkingen van het Rekenhof verwijs ik naar het schriftelijk verslag.
Collega Guy Coëme zal thans de algemene bespreking toelichten.
Le président: Chers collègues, je vais maintenant donner la parole à M. Coëme, co-rapporteur. Après son intervention en tant que rapporteur, il s'exprimera au nom de son groupe.
01.02 Guy Coëme, rapporteur: Monsieur le président, mesdames, messieurs les ministres, chers collègues, Mme Wouters s'est exprimée au sujet de la première partie du rapport, rapport que nous avons conçu comme une introduction dans un débat budgétaire. En effet, dans la mesure où les imposants documents ont été mis à votre disposition, on peut imaginer qu'ils ont déjà fait votre bonheur. Je serai donc bref, monsieur le président.
Vu le contexte actuel, la majorité des groupes politiques se sont accordés pour féliciter le gouvernement d'avoir pu fournir le travail et l'effort nécessaires pour établir un projet de budget intéressant et pertinent.
Il convient de rappeler que ce budget a été déposé dans les circonstances délicates et difficiles d'un gouvernement en affaires courantes qui ne permettent pas de mener et de développer les mesures et les réformes qui s'imposent de manière optimale. Jamais encore, il n'est arrivé qu'un budget soit discuté en l'absence d'un gouvernement de plein exercice. Il s'agissait donc d'une tâche difficile car le gouvernement devait, d'une part, rester dans les limites imposées par les affaires courantes et, d'autre part, le budget devait présenter les principales lignes de force pour 2011 et servir de base au budget pluriannuel imposé par l'Union européenne.
Cette situation a suscité le débat. Le Vlaams Belang a notamment exprimé beaucoup de réticences face à ce projet de budget qui ne correspondrait pas aux choix politiques actuels de l'opinion publique. Les membres de la N-VA, aujourd'hui heureux de voir que le budget ait pu être confectionné, regrettent toutefois que le Parlement n'ait pas été associé au gouvernement démissionnaire dans ses travaux budgétaires. Beaucoup de partis soulignent le fait que le gouvernement a assumé la mission importante qui lui était confiée. Il a élaboré un budget dans un délai relativement court afin de protéger notre pays contre d'éventuelles spéculations qui auraient pu être néfastes à la Belgique.
La confection de ce budget assure donc la stabilité de notre pays. C'est pourquoi le groupe PS parle d'un acte "responsable", surtout vis-à-vis de l'Union européenne et l'Open Vld compare le gouvernement à un bon père de famille. Quoi de plus normal quand on a dans ses rangs le ministre du Budget!
Le MR, l'Open Vld, le cdH, le CD&V, le PS et le sp.a soulignent l'importance du bon résultat budgétaire: le déficit pour 2010 a pu être réduit à 4,1 % du PIB (au lieu des 4,6 % initialement prévus). Une telle amélioration est due à la croissance économique soutenue par un plan de relance, certes, mais également par un certain nombre de mesures prises par le gouvernement pour contenir les effets de la crise.
Pour 2011, le gouvernement souhaite faire mieux encore en proposant un budget avec un solde de financement ramené à 3,6 % du PIB, essentiellement grâce à de nouvelles mesures fiscales, sans hausse d'impôts corrélative, ce dont se réjouissent le CD&V et le MR.
Nous sommes vraisemblablement sur la bonne voie pour rétablir l'équilibre des finances publiques pour 2015 tel que s'y sont engagés les pouvoirs publics dans le nouveau programme de stabilité approuvé en avril dernier par le gouvernement. Un tel redressement représente par ailleurs le meilleur remède possible pour faire face à l'un des défis majeurs auquel est confronté l'État fédéral: le vieillissement de la population et le coût qui en découle.
Le PS, rallié ensuite par le sp.a, a notamment relevé un certain nombre de points positifs, dont les plus importants sont:
- la mesure fiscale propre aux intérêts notionnels;
- les dispositions visant la levée du secret bancaire, afin d'assurer l'équité fiscale;
- l'application du système de cliquet inversé concernant la problématique des produits pétroliers;
- une gestion rigoureuse et exemplaire en matière de sécurité sociale qui est maintenant en équilibre budgétaire, alors qu'elle a été fortement touchée par la crise économique.
Les groupes MR, cdH et CD&V se disent également satisfaits de l'ensemble des mesures fiscales, en plus de souligner les économies réalisées sur les moyens de fonctionnement des cellules stratégiques ministérielles et de la paix sociale restaurée par le cadre législatif donné à l'AIP.
Le groupe Ecolo-Groen! est loin de partager cet enthousiasme quant à la qualité du projet de budget 2011. Il le conteste surtout au point de vue environnemental, stipulant notamment que de nombreuses mesures auraient dû être prises en ce qui concerne la Régie des Bâtiments. À l'inverse, comme le pointe également le CD&V, les frais de location de celle-ci continuent à grimper, ce qui empêche d'investir dans le choix de matériaux durables en faveur des économies d'énergie.
Ils s'interrogent également, tout comme le groupe du Vlaams Belang et celui de la N-VA, sur les critères utilisés pour calculer l'évaluation des recettes. Les trois groupes politiques y voient bien souvent un manque d'ambition de la part du gouvernement. Ils pointent du doigt la faiblesse du montant rapporté par la levée du secret bancaire, qui a été estimé à 200 millions d'euros – ou encore celle des recettes générées par la lutte contre les abus en matière de déduction des intérêts notionnels, estimées à 50 millions d'euros. Ce à quoi, M. Clerfayt, secrétaire d'État, a répondu que les impacts budgétaires hypothétiques ont été évalués avec réalisme et ont parfois été légèrement sous-estimés pour 2011, dans un objectif de sécurité et par mesure de prudence.
Écolo-Groen! est partisan d'une évolution fondamentale vers plus de civisme fiscal mais il convient, selon eux, de déterminer les ambitions des pouvoirs publics en la matière ainsi que de savoir si la mesure relative aux intérêts notionnels est bien proportionnée et suffisamment conditionnée.
En ce sens, une série d'amendements ont été déposés par le groupe Écolo-Groen! afin de rendre le budget à la fois plus durable et plus social. Ils concernent, dans l'article 2 du budget des Voies et Moyens:
1° une contribution énergétique de 1,25 milliard d'euros pour assurer un fonctionnement plus loyal du marché énergétique et une aide envers les citoyens pour limiter leur consommation d'énergie;
2° un encadrement du système des intérêts notionnels en imposant certaines conditions;
3° la suppression des régularisations partielles dans le cadre de la levée du secret bancaire.
Ces amendements ont été rejetés.
Au sein du budget général des dépenses pour l'année budgétaire 2011, plusieurs amendements techniques déposés par le gouvernement ont été adoptés.
Une série d'amendements ont été déposés par le groupe Vlaams Belang mais tous ont été rejetés.
Le groupe N-VA a déposé des amendements concernant:
1° une augmentation du budget affecté au rapatriement des personnes jugées indésirables afin d'intensifier les retours forcés;
2° la suppression de l'augmentation à concurrence de 60 millions d'euros de subsides accordés aux CPAS en vue d'aider les demandeurs d'asile. Ces amendements ont été rejetés.
Le groupe Écolo-Groen! a déposé plusieurs amendements qui permettent:
1° d'augmenter les crédits d'engagement et de liquidation inscrits à diverses allocations de base;
2° de créer un fonds organique afin d'améliorer l'efficacité énergétique de nos entreprises.
Ces amendements ont été rejetés.
Enfin, le sp.a a déposé un amendement qui visait à porter le crédit d'engagement et de liquidation relatif à la subvention générale de l'État en faveur des régimes de sécurité sociale des travailleurs salariés, amendement rejeté également.
Bref, l'ensemble du projet de loi du budget des Voies et Moyens, tel qu'il a été amendé, a été adopté par 8 voix contre 2 et 5 abstentions. L'ensemble du projet de budget général des dépenses pour l'année budgétaire 2011, tel qu'il a été amendé, a été adopté par 9 voix contre 2 et 5 abstentions.
En conclusion de nos deux rapports, je tiens à
remercier tout particulièrement Mme Geuffens, la secrétaire de la
commission des Finances, mais également tous ceux qui en commission ont
travaillé chacun de leur côté. Mes remerciements vont également aux services de
la Chambre pour la qualité et la rapidité de leur travail qui permettent,
monsieur le président, d'entamer le débat aujourd'hui dans de bonnes
conditions. (Applaudissements)
J'en viens à présent et dans la foulée – n'applaudissez pas trop vite, vous ne savez pas ce que je vais dire! – à mon intervention au nom de mon groupe.
Monsieur le premier ministre, mesdames et messieurs les ministres, chers collègues, bien qu'en affaires courantes, le gouvernement s'est vu confier une mission très importante: réaliser un budget rapidement afin notamment de protéger notre pays contre d'éventuelles attaques ou spéculations, ce que le groupe PS aurait trouvé inacceptable.
Le gouvernement se devait d'envoyer un signal fort aux marchés financiers et ainsi assurer la stabilité de notre pays. Cependant, en raison des affaires courantes, ce budget est beaucoup plus technique que politique. Les grandes réformes structurelles, notamment en matière de pensions, seront l'affaire du prochain gouvernement.
Remarquons cependant qu'en termes de pensions, le seuil minimum a été relevé. On y reviendra dans quelques instants et je tiens d'ores et déjà à souligner et à saluer la prise en compte de la levée du secret bancaire et de l'impact budgétaire qu'a cette avancée.
Le gouvernement a pris ses responsabilités et a aussi respecté ses obligations vis-à-vis de l'Europe. Il a déposé le programme de stabilité 2011-2014, l'état d'affaires courantes ne pouvait nous mettre en porte-à-faux par rapport à l'Union européenne.
C'est donc un gouvernement en affaires courantes, mais responsable, qui nous présente son budget. Mon groupe tient tout particulièrement à souligner l'importance du travail accompli. Il n'est cependant pas inutile de rappeler que des efforts d'assainissement de l'ordre de 17 à 20 milliards d'euros devront être fournis pour l'année 2015. Ce défi est important; il est même crucial.
Je voudrais relever quelques aspects positifs du projet de budget qui nous est soumis. De nombreux efforts sont encore à fournir, mais ils sont considérables sur le plan budgétaire. Les résultats sont obtenus grâce à la croissance économique, soutenue par un plan de relance et des mesures spécifiques encadrées par une politique budgétaire prudente qu'organise le gouvernement. Dans le programme de stabilité, qui a été approuvé en avril par le gouvernement, les pouvoirs publics se sont engagés à rétablir l'équilibre des finances publiques pour 2015. Je ne peux que constater que la voie est engagée.
L'un des points positifs de ce budget consiste dans les mesures fiscales prises en matière d'intérêts notionnels. L'intérêt à appliquer dans ce contexte est de 3,4 % en 2011, soit son taux le plus bas depuis l'introduction de la mesure. Comme s'il était besoin de le rappeler, le PS est depuis longtemps en faveur d'une diminution du taux des intérêts notionnels. Ceux-ci constituent une mesure qui encourage le capital au sein des entreprises. Elle leur a permis d'emprunter moins et d'investir plus. Nous ne sommes pas partisans d'une suppression de ce mécanisme. Néanmoins, la différence d'intervention entre les grandes entreprises et les PME est trop faible à nos yeux. Le groupe PS est favorable à une aide moins importante pour les grandes entreprises.
De plus, toujours en termes d'intérêts notionnels, une circulaire complémentaire devra préciser, le plus clairement possible, parmi les techniques actuellement utilisées, celles qui ne sont pas acceptables. Il s'agit véritablement de mesures anti-abus. Remarquons d'ailleurs que notre groupe a déposé, depuis déjà longtemps, une proposition de loi visant à encadrer les abus en ce domaine. Nous ne pouvons dès lors, monsieur le ministre, que saluer cette mesure en espérant que cette circulaire sera clairement et rapidement rédigée. Je souhaiterais, pour autant que le gouvernement soit capable de le faire aujourd'hui, obtenir des précisions à cet égard.
Par ailleurs, mon groupe tient à souligner l'importance de l'application du système du cliquet inversé. Il était essentiel, à nos yeux, que les travailleurs et, plus largement, la population en général, soient soutenus. Nous avons entendu dire que le prix d'un litre d'essence pourrait grimper jusqu'à 2 euros! Laisser appliquer cette hausse sans intervenir revenait à prendre à la gorge l'ensemble de nos concitoyens et nuire à l'économie de notre pays.
En mars dernier, un vote très important pour notre groupe est intervenu au sein de ce parlement. Il a trait à la levée du secret bancaire. Nous sommes évidemment satisfaits de cet aboutissement. Cela fait des années que le PS affirme qu'il faut agir. Il était temps de donner à l'administration fiscale les moyens de faire son travail correctement et d'assurer l'équité fiscale. Il est primordial, à nos yeux, de traquer et d'enrayer la grande fraude fiscale soupçonnée dans notre pays. Ces nouveaux outils permettront des rentrées considérables d'argent pour l'État belge, rentrées qui ont toujours été effectivement dues au Trésor. Pour notre groupe, il était plus que temps que chacun paie en fonction de sa capacité contributive. En effet, le PS ne peut tolérer que certains doivent se serrer la ceinture pour vivre au quotidien alors que de grands fraudeurs agissent impunément et soustraient des millions d'euros à la collectivité. Autant d'argent qui ne bénéficie ni aux citoyens, ni aux entreprises. Il s'agit ici de sommes considérables. Ce sont clairement les grands fraudeurs qui sont dans le collimateur.
En termes d'emploi, il est important de souligner que le taux de chômage, en Belgique, est en recul de manière constante. Par ailleurs, il est intéressant de constater que la résistance du marché de l'emploi de notre pays face à la crise a été citée en exemple par de nombreuses études internationales. Les différentes mesures adoptées par le gouvernement ont incontestablement porté leurs fruits.
Le fonctionnement relativement satisfaisant de notre marché du travail ne doit tout de même pas occulter le fait que les moyens budgétaires qui ont été mobilisés et qui continueront à l'être dans l'intérêt des entreprises et des travailleurs sont exceptionnels.
Ce que nous pouvons regretter, c'est que le projet d'accord interprofessionnel 2011-2012 ne comporte aucune mesure prospective pour l'emploi. L'évolution du taux d'emploi en Belgique requiert une stratégie d'ensemble qui englobe, par exemple, la formation professionnelle ou encore des réponses adaptées en ce qui concerne le suivi et l'activation des chômeurs.
Dans le cadre de la stratégie Europe 2020, l'Union européenne s'est fixé un objectif de taux d'emploi de 75 % d'ici à 2020, que chaque État est invité à décliner en objectif national. L'effort auquel la Belgique s'est engagée nécessitera l'adoption d'une stratégie précise avec des mesures claires et ambitieuses à tous les niveaux de pouvoir.
En matière de sécurité sociale, je tiens à saluer la gestion exemplaire et rigoureuse du budget. Cela fait beaucoup de compliments! Vous aviez raison d'applaudir avant!
Pourtant, la sécurité sociale a payé le prix fort de la crise économique. Pour rappel, on prévoyait un déficit de 5 milliards en 2011. Il n'est plus que de 1,8 milliard avant la prise en compte de la dotation exceptionnelle de l'État. Par conséquent et dans ces conditions, la sécu est aujourd'hui en équilibre budgétaire. Cette amélioration substantielle de la situation de la sécurité sociale est due également, en partie, à la reprise économique. Le groupe PS tient ici à préciser que le résultat budgétaire est d'autant plus remarquable que la sécurité sociale a été lourdement mise à contribution et qu'elle continuera sans doute à l'être, via différents dispositifs tels que l'allocation de licenciement, le chômage économique des employés, l'emploi subsidié ou encore le renforcement du bonus à l'emploi. Tous les secteurs ont contribué à cet effort. En santé, c'est un véritable tour de force puisque la rationalisation ne remet en question ni l'accès à la santé ni la qualité des soins.
On rappellera l'effort de solidarité qui consiste pour 2011 au sacrifice de la norme de croissance pour la consolidation des autres secteurs de la sécurité sociale. L'objectif budgétaire sera inférieur de près de 1,350 milliard à ce qu'il devrait être en temps normal et toujours, priorité absolue, en maintenant une accessibilité et une qualité que notre pays entend promouvoir.
Un autre point pour lequel nous voulons saluer l'action du gouvernement est la poursuite de la lutte contre la fraude sociale. Plus ciblés que par le passé, les contrôles gagnent en efficacité. Néanmoins, le groupe PS souhaiterait attirer l'attention sur la nécessité d'un contrôle plus efficace et plus cohérent du plan Win-Win dont les abus sont de plus en plus dénoncés, notamment par les organisations syndicales.
Enfin, nous sommes satisfaits de voir que le gouvernement a pris ses responsabilités en répartissant le solde de l'enveloppe "bien-être" principalement sur l'invalidité et les pensions. Dans le secteur des pensions, toutes les pensions minimums dépasseront désormais les mille euros pour un isolé ou les 1 250 euros pour un ménage, ce qui a toujours été porté et revendiqué par notre groupe.
Voilà, monsieur le président, messieurs les ministres, chers collègues, les points importants que je voulais souligner dans le projet de budget qui nous est soumis aujourd'hui. Je remercie le gouvernement pour ce budget responsable et réaliste. Je ne peux que le féliciter pour le travail complexe et efficace qui a été réalisé.
Mes chers collègues, aujourd'hui, une page se tourne. La désignation par le Roi d'un formateur, ce que beaucoup souhaitaient, autorise de penser qu'après un budget fatalement très technique, le Parlement pourra bientôt consacrer ses forces à l'adoption d'un budget plus consistant, tourné vers l'avenir, à la mesure des défis économiques, sociétaux et financiers qui ne peuvent plus attendre. Voici venu pour tous, le temps du courage!
01.03 Steven Vandeput (N-VA): Mijnheer de voorzitter, heren en dames ministers, geachte collega’s, begin februari heeft onze eerste minister de opdracht gekregen een begroting op te maken voor 2011. Die begroting ligt er nu en N-VA is tevreden dat die er ligt. Het is een goede zaak dat er een begroting is. Wij hebben ook steeds aangedrongen op het hebben van een begroting.
Als wij de begroting bestuderen en beoordelen, stellen wij vast dat het vooral een bewarende begroting geworden is, een begroting waarin met de huidige begrotingsoefening het tekort van entiteit I gestabiliseerd wordt op 3,1 % van het bruto binnenlands product, een verbetering met 0,1 % ten opzichte van 2010. De daling van het globaal overheidstekort tot 3,6 % van het bruto binnenlands product is voornamelijk het resultaat van de daling van het tekort bij entiteit II, de gemeenschappen en de gewesten en de lokale overheden.
Daarenboven stellen wij vast dat in tegenstelling tot alle eerdere verklaringen dienaangaande, waarover wij hier in het verleden reeds van mening hebben gewisseld, met name dat het probleem bij de lokale overheden zou zitten, vandaag het tekort met betrekking tot de lokale overheden is teruggebracht van 0,4 naar 0,2 %, hetgeen in de richting van de juiste gegevens zou moeten gaan.
De voorliggende begroting 2011 beschouwen wij als zijnde gebaseerd op vier pijlers. Er is de relatief hoge economische groei. Er zijn ongeveer vijf nieuwe maatregelen inzake de ontvangsten. Er is, met name uit de financiële sector, een heel hoge verhoging van de niet-fiscale ontvangsten. Ten slotte is er op het vlak van uitgaven een grote onderbenutting.
Als wij het eerst even hebben over de economische groei, dan stellen wij vast dat onder impuls van de internationale economische groei de Belgische economie vanaf midden 2009 de recessie langzaamaan achter zich heeft gelaten en zich vandaag sneller heeft hersteld dan oorspronkelijk zou kunnen worden verwacht.
De stijging van het bruto binnenlands product met 2,1 % in 2010 was volgens het Planbureau vrijwel uitsluitend te danken aan de groei van de export, die heel dynamisch was in het kielzog van de heropleving van de internationale conjunctuur.
Nog volgens het Planbureau zou ook vanaf dit jaar de interne groei, de binnenlandse vraag gaan stijgen en daardoor zou de groei voor 2011 en later uitkomen op 2,2 %.
Die hogere economische groei leidt natuurlijk tot hogere fiscale ontvangsten in 2011. Een aantal uitgavencategorieën zoals de btw en de heffingen op arbeid stijgen zelfs sneller dan het bruto binnenlands product, omdat zij uiteraard mede worden beïnvloed door de sterke inflatie.
Die economische groei is reeds een goede meevaller. Daarnaast heeft de regering in de begroting een aantal maatregelen genomen om de ontvangsten te verhogen.
Ik overloop die even. De permanente fiscale regularisatie zou in 2011 360 miljoen opbrengen, waarvan 80 miljoen van bedragen die al aangegeven zijn voor 2010. Er zal 50 miljoen euro komen voor de minnelijke schikking, 50 miljoen euro uit de exittaks, 50 miljoen euro uit een circulaire omtrent de notionele intrestaftrek en, tot slot, 100 miljoen euro uit de prijsverhoging van de sigaretten. Als wij die maatregelen overschouwen, dan kunnen wij niet zeggen dat ze echt nieuw zijn. Ik heb een aantal bedenkingen met betrekking tot de haalbaarheid, ofschoon ik hoop dat de cijfers zullen uitkomen zoals ze vandaag worden voorgesteld.
De 360 miljoen euro uit de fiscale regularisatie zou er moeten komen onder druk van het bankgeheim. De N-VA is er ook van overtuigd dat dit eventueel wel haalbaar is, dat het niet onmogelijk is om dat bedrag effectief te realiseren, maar dan zullen de ontvangsten nu wel moeten aantrekken. Er zullen concrete acties ondernomen moeten worden in de tweede helft van het jaar om dat bedrag effectief te halen, want als wij zien wat er op dat vlak tot nu toe is binnengekomen, dan zullen wij het niet halen, mijnheer de minister. Ik zie u instemmend knikken. U bent er dus voor beducht.
01.04 Gwendolyn Rutten (Open Vld): (…)
01.05 Steven Vandeput (N-VA): Het zal dus nu moeten gebeuren, mevrouw Rutten. We zijn half mei voorbij. Het moet nu gebeuren.
De circulaire over de notionele intrestaftrek is geen nieuwe circulaire. Er zijn er nog geweest. Wij weten vandaag nog niet wat er juist in die circulaire zal staan. Laat ons hopen dat het de eerste circulaire zal zijn met betrekking tot de notionele intrestaftrek die ook effectief iets zal opleveren.
Wat de 100 miljoen euro uit de prijsverhogingen van de sigaretten betreft, het lijkt mij eerlijk gezegd weinig waarschijnlijk dat dit bedrag kan worden gehaald, aangezien gedurende de eerste drie maanden van dit jaar de totale ontvangsten uit tabaksproducten, wat de accijnzen betreft, 367 miljoen euro bedroegen. Dat is 137 miljoen euro minder dan in dezelfde periode vorig jaar, terwijl de sigaretten ondertussen wel zijn opgeslagen.
Ik sluit af voor de middelenbegroting. Er zijn niet echt nieuwe maatregelen, maar ik hoop dat men die toch zal kunnen realiseren. Ik hoop ook dat de regering de nodige voorzichtigheid aan de dag zal leggen bij haar begrotingscontroles met betrekking tot de realisatie van de middelenbegroting.
01.06 Gwendolyn Rutten (Open Vld): Mijnheer Vandeput, ik heb twee vragen.
Ik denk dat ik het niet goed heb begrepen. Heb ik het N-VA nu net horen pleiten voor een strengere circulaire of aanpassing met betrekking tot de notionele intrestaftrek?
Wij hebben wel nieuwe maatregelen in het Parlement met volheid van bevoegdheid goedgekeurd, maar ze moeten nog in werking treden. Het lijkt mij evident dat men in mei nog geen opbrengsten kan hebben van een regeling die pas in de tweede helft van het jaar in werking zal treden.
01.07 Steven Vandeput (N-VA): Mevrouw Rutten, u zult het mij niet kwalijk nemen dat wij de begroting bespreken zoals die voorligt. Wij zullen straks ook afronden met de waarschuwing dat het technisch nu wel allemaal in orde lijkt, maar dat men voorzichtig moet zijn, opdat hetgeen men vooropstelt, ook wordt gehaald.
Ik heb op geen enkel moment gepleit voor een verhoging van belastingen of voor aanslagen op deze of gene. Het gaat erom dat de cijfers die vandaag begroot worden, ook effectief zullen moeten worden gerealiseerd in de middelenbegroting om erger in de toekomst te voorkomen.
De regering laat vandaag kansen liggen om meer te doen dan mogelijk is, vooral dan op het vlak van de uitgaven. Laten we ervoor zorgen dat hetgeen nu voorligt, effectief wordt gerealiseerd.
01.08 Gwendolyn Rutten (Open Vld): Ik heb het goed begrepen. Wat u betreft, moet de regering meer doen op het vlak van de notionele intrestaftrek, minstens wat is ingeschreven.
01.09 Steven Vandeput (N-VA): Neen. Mevrouw Rutten, …
01.10 Bruno Tobback (sp.a): (…)
01.11 Steven Vandeput (N-VA): Mijnheer Tobback, u kunt zich aansluiten bij iets wat ik niet heb gezegd.
Mevrouw Rutten, ik zeg dat als de regering vooropstelt dat zij vijftig miljoen euro zal halen uit een circulaire omtrent de notionele intrestaftrek, het dan haar taak is die ook te halen. Dat is wat ik heb gezegd, niet meer, niet minder. Het is geen waardeoordeel, enkel een aanmaning tot voorzichtigheid met betrekking tot de uitvoering van hetgeen men vooropstelt.
Wat betreft de uitgavenbegroting, wij vernemen graag dat de regering een besparing vooropstelt ten bedrage van 500 miljoen euro, ook al is er twee keer een onderbenutting: 250 miljoen in de primaire uitgaven en 250 miljoen in de gezondheidszorg.
De onderbenutting in de primaire uitgaven is voor een groot deel het gevolg van het feit dat de regering in lopende zaken is. Zolang er geen regering is met volheid van bevoegdheid, kunnen ook de administraties geen nieuwe initiatieven nemen en blijven ook nieuwe kosten dienaangaande achterwege.
Er valt te vrezen – dit is een bedenking en niet meer dan dat – dat wanneer wij uiteindelijk zullen overgaan naar een echte regering met volheid van bevoegdheid er een zware inhaalbeweging te verwachten zal zijn. Terwijl wij vandaag een onderbenutting hebben omdat er geen nieuwe initiatieven worden genomen, zullen op dat moment alle initiatieven die klaarliggen ineens samen op tafel komen en kunnen zorgen voor een geweldige verhoging van de uitgaven, waardoor de maatregel in het niets verdwijnt.
De onderbenutting van 250 miljoen euro in de begroting van de gezondheidszorg komt boven op de reeds geplande onderbenutting ten bedrage van 1,1 miljard euro. Zoals collega Coëme ook al heeft aangehaald, brengt dat de totale onderbenutting op papier op 1,35 miljard euro. Het bewijst volgens ons dat wij het debat fundamenteel zullen moeten aangaan.
Het lijkt mij duidelijk dat dergelijke onderbenuttingen, die bijna structureel worden geacht, aantonen dat het financieringsmechanisme van de gezondheidszorg is scheefgetrokken. De begrotingsdoelstelling is op zichzelf al te hoog. Daarnaast wordt conform de wet aan die begrotingsdoelstelling jaarlijks 4,5 % toegevoegd, plus de inflatie. Niet alleen de doelstellingen liggen dus te hoog, maar ook die automatische groei.
Het Rekenhof zegt vandaag bovendien dat de te verwachten inflatie te hoog geraamd is. Het afgelopen jaar heeft immers aangetoond dat er minder middelen nodig waren voor de indexering van de prestaties dan het bedrag dat in de globale doelstelling werd geraamd. Het Rekenhof schat het bedrag in op 300 miljoen euro.
De N-VA is ervan overtuigd dat de gezondheidszorg, samen met de vergrijzing, een van de grote uitdagingen van de toekomst is. Wij zijn er dan ook van overtuigd dat wij op zeer korte termijn een serieus debat moeten aangaan over een realistische financiering van die domeinen.
Als wij het geheel kort samenvatten, collega’s, dan kunnen wij zeggen dat de regering van lopende zaken vandaag akte neemt van de hogere ontvangsten uit de economische groei en de voordelen die de inflatie daarbij biedt, en ook de uitgaven beperkt ziet door het feit dat zij zich in lopende zaken bevindt.
De grote vraag luidt of hiermee het traject naar een evenwicht in 2015 is ingezet. Ik denk dat die vraag voor onze toekomst zeer belangrijk is. Ik vrees, collega’s, dat wij neen zullen moeten antwoorden. Het Planbureau raamt dat tussen nu en 2015 17 miljard euro aan extra besparingen nodig zullen zijn. Wij moeten voor 2012 al met een aantal concrete problemen afrekenen, die mee verscholen zitten in de voorliggende begroting; we zetten ze graag even in het licht.
Vooreerst is er het probleem van de notionele intrest die volgens het Planbureau zal stijgen van 3,425 % in 2011 tot 4,36 % in 2012. De wetgeving omschrijft de notionele intrest als het jaarlijks gemiddelde van de rentevoet voor lineaire obligaties op tien jaar van het voorgaande jaar, geplafonneerd op 6,5 %. In het raam van de begroting 2010 is dat plafond naar beneden getrokken tot 3,8 %. Dat geldt echter eigenlijk maar tot 2011. Dat wil zeggen dat we ons in 2012 sowieso aan een negatieve impact op dat vlak mogen verwachten van ruim 1,1 miljard euro.
Wat betreft de sterke inflatie stellen we vast dat die vandaag voor de ontvangsten van 2011 zeer gunstig uitvalt maar dat die voor 2012 ongunstig zal zijn door de gevolgen die deze gehad heeft in 2011.
Tot slot, wat betreft de niet-fiscale inkomsten stellen we vast dat die in 2011 een piek bereiken die de afgelopen 25 jaar nooit eerder werd bereikt. Dit is voornamelijk te danken aan de premies van de financiële instellingen met betrekking tot de staatswaarborg, de dividenden, de vergoeding van participaties en dergelijke meer. We stellen echter vast dat dit in de toekomst sowieso structureel zal afnemen. In het raam van de beschermingsfonds – dat hebben wij ook in de commissie aangehaald – gaat het om het verdwijnen van de inschrijvingsrechten, wat in 2012 alleen al 150 miljoen euro zal bedragen.
Wat de uitgaven betreft, is het zo dat het interprofessioneel akkoord dat niet zolang geleden door het Parlement gejaagd is in de sociale zekerheid voor 2011 348 miljoen bedraagt en volgend jaar 745 miljoen, wat wijst op een verhoging op dat vlak van de uitgaven ten bedrage van 400 miljoen. Als men die bedragen samen neemt, dan komt men uiteindelijk aan een bijkomende uitdaging voor 2012, verscholen in deze begroting, ten bedrage van 2 miljard euro.
Dames en heren ministers, geachte collega’s, ik kom aan het einde van mijn uiteenzetting. We kunnen met u vaststellen dat de begroting die voorligt voor 2011 een correcte weergave is van de inkomsten en uitgaven voor 2011 maar dat we ze een onvoldoende moeten geven inzake het op een pad zetten naar een evenwicht voor 2015.
17 miljard euro bereikt men niet met de inspanningen die dit jaar worden gedaan. Nochtans had de begroting 2011 dat kunnen doen, zelfs in een regering van lopende zaken. N-VA betreurt ten zeerste dat de ontslagnemende regering de begroting heeft opgesteld zonder het Parlement er echt bij te betrekken. Wij hebben meermaals aangeboden actief te willen meewerken aan het opstellen van de begroting maar de regering is nooit verder willen gaan dan het geven van louter een toelichting bij de begroting voor 2011. De regering mist daarmee een uitgelezen kans op een groter draagvlak voor een begroting die ambitieuzer had kunnen zijn.
U zult begrijpen, geachte collega’s, dat N-VA zich morgen bij de stemming zal onthouden.
01.12 Daniel Bacquelaine (MR): Monsieur le président, monsieur le premier ministre, messieurs les vice-premiers ministres, messieurs les ministres, chers collègues, le compteur de la crise est aujourd'hui à 339 jours, bientôt un an. Quand s'arrêtera-t-il? Personne ne peut le dire pour l'instant.
Fort heureusement, dans cette situation politique on ne peut plus particulière, situation inédite, la Belgique, terre de pragmatisme, s'est adaptée pour faire face aux urgences et aux réalités socioéconomiques. Comme on le dit, sans gouvernement de plein exercice, "on a fait avec".
Le groupe MR se félicite de ce pragmatisme. Cet élémentaire bon sens a conduit le gouvernement actuel à se saisir des problèmes qui ont surgi au fil des derniers mois, c'est vrai. Certains constitutionnalistes y ont d'ailleurs trouvé à redire, mais la gestion de l'État, non.
Nous avons su prendre nos responsabilités et l'impasse politique que nous supposons ne s'est pas propagée à la vie économique et sociale de nos concitoyens. L'action du gouvernement et du parlement a permis de garantir la stabilité socioéconomique du pays. En effet, nonobstant ces circonstances politiques, les défis socioéconomiques d'aujourd'hui et de demain doivent être relevés.
En ce qui concerne les défis d'aujourd'hui, il était primordial d'élaborer un budget, rapidement, afin de donner un signal fort non seulement aux citoyens, mais aussi aux investisseurs, aux marchés. C'est également aujourd'hui que nous devons nous préparer à relever les défis de demain. Nous pensons notamment au vieillissement de la population, à l'avenir des pensions et à l'indispensable réforme du marché du travail.
Un exemple du pragmatisme dont nous parlions: le gouvernement a présidé aux destinées de l'Union européenne durant le second semestre 2010. Il l'a d'ailleurs très bien fait: des avancées significatives ont pu être engrangées, notamment en termes de régulation du secteur financier.
Nous pensons particulièrement à la supervision financière, avec la mise en place des trois autorités européennes et du Comité du risque systémique. Nous pensons aussi à la régulation des hedge funds, des agences de notation. En fait, jamais une société avant le monde occidental n'a autant valorisé le risque, contribuant ainsi aux excès, risque générateur de problèmes systémiques comme en ont connu les milieux financiers.
Un repositionnement du curseur s'imposait. Ces éclaircissements s'imposent sur une plus grande échelle, aujourd'hui au niveau de l'Union européenne, où nous ouvrons la voie et ultérieurement, nous l'espérons, dans d'autres enceintes, dans la perspective d'une véritable gouvernance mondiale. Enfin, nous pouvons compter sur une nouvelle gouvernance économique avec la mise en place du semestre européen.
Grâce à une politique prudente et rigoureuse du gouvernement et à une heureuse amélioration de la croissance économique, les résultats budgétaires de l'année 2010 nous permettent de figurer parmi les bons élèves de la classe européenne. Contrairement aux prévisions, le gouvernement a pu clore l'exercice budgétaire 2010 avec un déficit limité à 4,1 % du PIB au lieu des 4,6 % prévus. Quant à la croissance, là aussi la Belgique a fait mieux que la moyenne des pays de la zone euro. Les indicateurs macroéconomiques sont encourageants. La croissance devrait avoisiner les 2 % pour notre pays en 2011.
Le gouvernement nous propose aujourd'hui un budget en déficit de 3,6 %. Comme on l'a dit tout à l'heure, c'est 0,1 % de mieux que les recommandations du Conseil supérieur des Finances. En 2012, nous devrions atteindre les 3 % de déficit, devenant l'un des rares pays à respecter le pacte de stabilité imposé par l'Europe. C'est en soi un autre tour de force dans ce contexte particulier.
La dette publique est évaluée à 97,5 % du PIB. Elle demeure en dessous du seuil psychologique des 100 % et tend à diminuer. Quant à l'emploi, certaines améliorations sont notables. Le taux de chômage harmonisé s'établit à 7,9 % alors que la moyenne de la zone euro est de 10 %. Le taux d'emploi devrait remonter à 63,7 % grâce à la création d'emplois, notamment, mais nous sommes en dessous des nécessités, en dessous de la moyenne européenne et à politique inchangée, je doute que nous puissions atteindre l'objectif du taux d'emploi de 73,2 % fixé par le programme national de réforme de la Belgique dans le cadre de la stratégie 2020. Il reste du travail pour atteindre cet objectif.
Le bémol reste l'inflation à 3,5 % selon les dernières prévisions du Bureau du Plan. Autre inquiétude ou autre raison de se monter prudent: le handicap salarial demeure très élevé en comparaison des pays voisins. Il influe sur notre compétitivité, sur l'attractivité de notre pays. Il s'ensuit que la réduction des charges fiscales, charges sociales sur le travail doit rester d'actualité.
Pour nous, il ne peut dès lors être question de nouveaux prélèvements accrus, même si on entend, ci et là, quelques tentations. On reparle notamment d'une vieille mesure qui est un peu éculée maintenant: la cotisation sociale généralisée qui serait, me semble-t-il, désastreuse en termes d'emploi et d'investissement.
À l'inverse, nous nous réjouissons de l'augmentation des recettes fiscales, de l'assiette fiscale, puisque nous avons 5,1 % d'augmentation par l'adoption de nouvelles mesures et sans hausse d'impôt. Ce sont 700 millions d'euros supplémentaires qui rentreront dans les caisses de l'État sans toucher au pouvoir d'achat du citoyen.
Ces rentrées nouvelles trouvent notamment leur origine dans l'important accord que nous avons obtenu sur le secret bancaire, sur l'extension du mécanisme de la transaction judiciaire puisque, à elles seules, ces mesures rapporteront 250 millions d'euros. Rappelons également que ces législations adoptées récemment permettent d'atteindre un juste équilibre entre les moyens mis en œuvre pour lutter contre la fraude fiscale mais aussi dans le respect des droits fondamentaux, tels que la protection de la vie privée des contribuables. Je rappelle que le respect de ces droits fondamentaux et le respect de la protection de la vie privée ont toujours été l'apanage et la fierté des libéraux. Nous sommes évidemment attachés à cela.
La même attention devra être réservée, me semble-t-il, à la lutte contre la fraude sociale pour laquelle ont été inscrits 23 millions d'euros. C'est beaucoup moins; cela nous paraît nécessiter une plus grande efficacité. Par rapport aux mesures prévues à l'avenir, ces mesures devront être amplifiées. La fraude sociale génère un véritable sentiment d'iniquité, d'injustice, surtout dans le chef des travailleurs déclarés qui travaillent dans la régularité. Elle menace à la fois la concurrence et l'emploi. Elle est un élément perturbateur de la cohésion sociale. Nous devons y être particulièrement attentifs. Il faut que la lutte contre ce type de fraude apparaisse au premier rang de nos priorités, au même titre que la fraude fiscale.
Nous pouvons également compter sur une hausse des recettes non fiscales qui proviennent principalement de l'intervention et du résultat de l'intervention de l'État dans le secteur financier. Cette année, le Trésor encaissera 360 millions d'euros supplémentaires, en contrepartie des prêts qui ont été consentis à certaines institutions bancaires; 139 millions d'euros sont attendus sous forme de dividendes supplémentaires et la contribution des institutions financières au Fonds spécial de protection des dépôts augmente puisqu'elle s'élèvera, pour 2011, à 507 millions d'euros.
Le prélèvement de la rente nucléaire demeure pour l'instant limité à 250 millions. Nous espérons que dans les prochains jours voire les prochaines semaines, le montant pourra être adapté en tenant compte des nouvelles estimations de cette rente nucléaire.
En matière de dépenses, la prudence a été de mise. Elle se traduit dans la méthodologie appliquée ainsi que dans la réduction des dépenses relatives aux départements et aux cabinets ministériels.
La même prudence prévaut en matière de sécurité sociale, afin de conserver son budget sous contrôle. À cet égard, je note que la dotation exceptionnelle de l'État fédéral au budget de la sécurité sociale a pu être significativement réduite à la suite de l'évolution favorable du déficit budgétaire. Deux raisons permettent sans doute d'expliquer cette évolution: d'une part, la croissance de la masse salariale et, par extension, l'augmentation de l'assiette des cotisations sociales; d'autre part, la croissance des recettes fiscales qui a permis un renforcement du financement alternatif, puisque celui-ci prend une part sans cesse plus importante dans le financement de la sécurité sociale.
Cela conforte notre analyse selon laquelle il n'y aura jamais de paradis social sur un désert économique. C'est en stimulant la croissance et non en ponctionnant davantage les agents économiques, c'est-à-dire les travailleurs et les entreprises, que l'on défend le mieux la solidarité.
Il existe d'autres moyens de conserver une sécurité sociale sous contrôle. Plutôt que d'envisager seulement des recettes nouvelles, il faut s'employer à mieux encore affecter les moyens en fonction des besoins. Nous savons que nous accusons un âge moyen de retrait de la vie active, qui est beaucoup trop bas dans notre pays, plus bas que dans les pays voisins. Le chômage structurel lui aussi demeure trop élevé. Pour ne prendre que ces deux exemples, il y a là, nous semble-t-il, matière à réforme.
Nous pensons que l'effort d'assainissement passera par l'engagement des réformes trop longtemps postposées, des réformes qui sont nécessaires, même en période d'affaires courantes.
Malgré la prolongation de cette période d'affaires courantes, des accords importants ont été conclus, en ce compris dans des dossiers qui, parfois, étaient en suspens depuis des mois, voire même des années. Il faut poursuivre sur cette voie avec, bien entendu, le soutien du parlement.
Dans le domaine socioéconomique, le gouvernement a permis de dépasser le blocage intervenu entre les partenaires sociaux lors de l'adoption de l'accord interprofessionnel. La médiation du gouvernement aura permis de donner toutes ses chances à la préservation de la paix sociale et à la stabilisation du pays.
Parmi les mesures adoptées, une première étape a été franchie dans l'harmonisation du statut des ouvriers et des employés. Après des années d'enlisement, le processus de rapprochement progressif de ces deux statuts est désormais enclenché.
Sur le plan fiscal aussi, cet accord met l'accent sur les bas salaires, sur la lutte contre les pièges à l'emploi. C'est évidemment particulièrement important en termes de création d'emplois. Un crédit d'impôts permettra une augmentation salariale annuelle de 120 euros. Il prévoit aussi des exonérations fiscales, certes partielles, sur les indemnités des allocations de licenciement qui sont allouées aux ouvriers.
Dans le même ordre d'idées, nous voulons saluer une nouvelle fois la réduction de TVA en cas de rénovation des logements de plus de cinq ans. On pérennise cette mesure; c'était nécessaire en termes de garantie et de sécurité juridique. L'incertitude quant à la pérennité de ce régime fiscal avait trop duré. La mesure va encourager l'activité au sein du secteur de la construction qui, comme nous le savons tous, est pourvoyeur d'emplois. La mesure aura également un effet bénéfique sur les recettes de l'État grâce à la baisse du travail en noir et permettra en plus d'améliorer la qualité des logements, ce qui est aussi très important.
Les pensionnés n'ont pas été oubliés par le gouvernement puisque les pensions minimales, pour une carrière complète, seront augmentées et ce, tant pour les indépendants que pour les salariés. Pour les indépendants, cette augmentation permettra aussi de poursuivre le rattrapage entre les secteurs indépendants et salariés. C'était aussi une de nos revendications. Concrètement, compte tenu de l'indexation qui interviendra en mai, pour la première fois – je pense qu'il faut le souligner –, la pension d'un indépendant isolé dépassera le seuil des 1 000 euros, ce qui est un objectif que nous poursuivions depuis très longtemps.
Nous serons aussi attentifs à la recherche des mesures de compensation pour le secteur horeca à la suite de l'entrée anticipée de la loi sur l'interdiction du tabac dans le secteur. Nous pensons que certains cafetiers ont entrepris des investissements en tenant compte d'une date qui était initialement fixée plus loin dans le temps et ils se retrouvent maintenant dans une certaine précipitation dans l'application de la mesure. Il nous semble nécessaire de prendre en considération – une concertation avec le secteur était d'ailleurs prévue dans la loi elle-même – une compensation pour le secteur horeca.
Un autre dossier qui est en discussion depuis trois ans est la réforme du travail étudiant. L'accord intervenu s'inscrit dans la droite ligne de la proposition que nous avions déposée à ce sujet et nous nous en réjouissons. Nous attendons sa concrétisation législative qui simplifiera tout le système en améliorant la sécurité juridique au profit des étudiants et des employeurs. Ce sujet est important.
Nous pensons que le train de réformes doit se poursuivre. On ne doit pas s'arrêter en si bon chemin. Le Parlement doit jouer pleinement son rôle dans cette période particulière et la lutte contre le chômage structurel doit être amplifiée. Nous pensons que le combat pour l'emploi passe par un accompagnement plus dynamique des chercheurs d'emploi. Dès l'entrée dans le chômage, ils doivent être accompagnés de manière personnalisée avec de formations adaptées.
Il faut un véritable coaching personnalisé, rapide et efficace. Cet accompagnement sera rendu plus performant grâce à une synergie permanente entre l'autorité fédérale et les collectivités fédérées qui doivent jouer un rôle très important dans la recherche d'une formation adaptée.
Afin d'augmenter notre taux d'emploi dans le cadre de la stratégie européenne 2020, il nous semble urgent d'entreprendre une véritable réforme du marché du travail. Dans le même ordre d'idées, nous défendons l'instauration de mesures fiscales et sociales destinées à soutenir les demandeurs d'emploi en les réorientant volontairement vers les métiers en pénurie et/ou vers une activité d'indépendant.
Nous souhaitons ouvrir une réflexion sur la réinsertion des demandeurs d'emploi de longue durée. Ainsi, nous avons déposé une proposition qui vise à instaurer l'accomplissement de services à la collectivité pour les demandeurs d'emploi depuis plus de deux ans. Nous souhaitons aussi que l'on s'intéresse au travail des aînés. J'entends que les mentalités ont fortement évolué sur le sujet. Nous pensons que ce qu'il était difficile à obtenir, voici encore quelques semaines, pourrait se débloquer. Nous nous réjouissons donc que de plus en plus nombreux sont ceux qui considèrent que le fait de poursuivre une activité professionnelle, quand on le souhaite et sans en payer le prix fort, devienne possible pour les personnes de plus de 65 ans. En conséquence, nous proposons d'abolir le plafond du travail autorisé, de le supprimer. Ce chantier demeure en souffrance. En supprimant cette entrave au travail des pensionnés qui le souhaitent – il s'agit, bien entendu, d'une mesure volontaire –, on améliore concrètement la qualité de vie des aînés et on donne un message clair de valorisation du travail. En effet, quel signal donne-t-on lorsque l'on sanctionne quelqu'un qui souhaite travailler? Ce message pervers du travail interdit doit être supprimé. Il est d'autant plus paradoxal d'empêcher les aînés de travailler librement qu'on leur impose, par ailleurs, une cotisation dite de solidarité inique sur le montant de leur pension. On devait normalement, après une première tranche sur laquelle la cotisation a été supprimée, avancer sur ce dossier. Il semble que l'on soit, aujourd'hui, en pleine stagnation. Je souhaite rappeler, une fois de plus, le caractère inique de cette cotisation de solidarité.
Sans attendre la mise sur pied d'un gouvernement de plein exercice, le parlement peut se saisir de la problématique de l'avenir des pensions. Certes, la mise en œuvre dépasse le cadre d'un budget de gouvernement en affaires courantes, mais le temps presse. Et si nous voulons assurer la viabilité de notre système de pension, maintenir la solidarité dans le cadre d'un régime performant de sécurité sociale, il faut entamer rapidement le travail parlementaire sur la réforme des pensions.
Voici quelques mois, certains oiseaux de mauvais augure pronostiquaient un enlisement des réformes consécutif à la prolongation de la crise politique. Les faits ne leur donnent pas raison: l'absence d'un gouvernement de plein exercice n'empêche manifestement pas le gouvernement sortant et le parlement, bien sûr, de mener à terme plusieurs chantiers. Le premier – et non des moindres – a trait à l'assainissement budgétaire. Nous réaliserons le tour de force de résorber progressivement le déficit en période de vaches maigres. C'est la garantie d'un sérieux vis-à-vis des citoyens, des investisseurs, des marchés, mais aussi – et, sans doute, avant tout – des générations futures. C'est aussi la condition sine qua non pour dégager les marges budgétaires nécessaires à la préservation des indispensables mécanismes de solidarité.
Cet important effort budgétaire a lieu en préservant le pouvoir d'achat et tous les acquis de notre sécurité sociale. Mieux encore: de nouvelles politiques seront également menées pour lutter contre les pièges à l'emploi et soutenir notre économie. C'est aussi une manière de la préparer aux défis de demain.
Cette réalité n'enlève évidemment rien à notre préoccupation vis-à-vis de la crise politique et institutionnelle que traverse notre pays. Nous soutenons et nous demandons la formation d'un nouveau gouvernement de plein exercice afin de pouvoir mener sans délai les indispensables réformes qui concernent directement nos concitoyens et les générations futures. À défaut, le gouvernement actuel et le parlement devront faire preuve de créativité et d'imagination pour accomplir le travail nécessaire, quelle que soit l'évolution des négociations institutionnelles.
Mais, dans l'attente, monsieur le premier ministre, le groupe MR soutiendra et votera le budget 2011.
01.13 Hendrik Bogaert (CD&V): Mijnheer de voorzitter, geachte premier, vicepremiers, ministers en staatssecretaris, de begroting van België herstelt zich op een spectaculaire wijze. Het politieke krediet komt deze regering toe.
Voorlopig kan niemand loepzuiver aantonen wat er gebeurt. De argumenten vliegen in het rond, als jachtige vuurpijlen die zeker en vast de aandacht trekken, maar het doel niet bereiken. Sommigen zeggen dat het normaal is dat België het beter doet, aangezien wij afhankelijk zijn van Duitsland. Duitsland doet het goed. Wij zijn een buurland en worden meegetrokken, maar wat denken zij dan van de andere buurlanden van Duitsland: Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Zwitserland, Oostenrijk, Polen, Tsjechië en Denemarken? Wat is de staat van de begroting van al die landen?
De vraag is dus of er een maatstaf bestaat die iedereen die met de begroting bezig is, bezig geweest is en bezig zal zijn, zou kunnen aanvaarden als objectief. Dat zou vermijden dat argumenten die vandaag met de windrichting mee worden gebruikt ook morgen kunnen worden gebruikt, indien de wind zou draaien. U weet dat dit nooit voorkomt in de politiek. Wij noemen het dus een soort preventieve kijk op de zaken.
Zoals Hans van Mierlo, medeoprichter van D66, ooit zei: “Met de begroting is het zoals met een deken in de winter. Als de een het naar zich toetrekt, ligt de ander in de kou.” Collega’s, laat ons daarom even abstractie maken van de rentelasten en kijken wat er in de pot van de resultaten zit: het primair saldo. Laat ons dat primair saldo verder uitzuiveren van de conjunctuur, zodat wij het argument dat het goed gaat met de begroting in België door de conjunctuur in perspectief kunnen zetten.
Beste sp.a’ers, laat ons kijken naar de objectieve cijfers en laat ons eens kijken naar het structurele primair saldo. Dat is het saldo uitgezuiverd voor rentelasten, uitgezuiverd voor one shots, u niet onbekend, en uitgezuiverd voor de conjunctuur. In 1999 bedroeg dat saldo 6,5 %, in 2000 6,3 %, in 2001 6,5 %, in 2002 5,8 %, in 2003 5,0 %, in 2004 4,1 %, in 2005 4,3 %, in 2006 3,6 % en in 2007 2,9 %. In 2008 is het verder gedaald naar 1,6 % en in 2009 naar 0,2 %.
Maar in 2010 is het gestegen naar 0,8 %. Ook in 2011 is het gestegen naar 1,1 % van het bbp, beste sp.a-ers.
01.14 Bruno Tobback (sp.a): Mijnheer Bogaert, ik heb niet alle cijfers onthouden maar u schetst daar een mooie golfbeweging. Als ik goed kan rekenen is het saldo voor 2011 nog altijd lager dan dat van de meeste jaren die u daarvoor hebt opgesomd, inbegrepen de jaren waarin de heer Reynders in andere constellaties voor Financiën bevoegd was.
U hebt na vier jaar proberen nog altijd niet hetzelfde niveau als paars gehaald, begrijp ik.
01.15 Hendrik Bogaert (CD&V): In 1999 was het 6,5 %. Dat is gezakt naar 2,9 %.
01.16 Bruno Tobback (sp.a): Gaat u eens terug naar het cijfer van de begroting voor het laatste volledige jaar van paars. Hoeveel was dat in 2006?
01.17 Hendrik Bogaert (CD&V): In 2006 was dat 3,6 %.
01.18 Bruno Tobback (sp.a): En hoeveel is dat nu?
01.19 Hendrik Bogaert (CD&V): Ik ga ertoe komen.
01.20 Bruno Tobback (sp.a): Het laatste jaar van paars was drie keer zo goed als na vier jaar werk met uw coalitie.
01.21 Hendrik Bogaert (CD&V): Het structureel primair saldo is het meest gedaald in de jaren waarin uw regeringen verantwoordelijk waren voor de begroting en waar het gebruik van one shots het hoogst is.
Mijnheer tobback, bekijkt u eens de periode 2004-2005. Het primair saldo is het meest gedaald op het ogenblik dat u het meest one shots hebt gebruikt.
Wat is er gebeurd? U haalde het niet. Daarom hebt u one shots gebruikt en dat hebt u gemaskeerd om een goed faciaal resultaat te halen. Dat is wat er is gebeurd. Dat zijn cijfers van de Hoge Raad voor de Financiën.
Het structureel primair saldo is ook gedaald wanneer de crisis heeft toegeslagen. Men zou denken dat dit conjunctuurgebonden is. Het structureel primair saldo hoeft dus niet te dalen. Wat is daar aan het gebeuren? Het daalt omdat de crisis de economie fundamenteel aantast. Het fundamenteel weefsel van de economie gaat naar beneden. Er is een conjunctureel effect en daarbij komt nog een schade-effect dat toeslaat op het structureel primair saldo.
Dat is het antwoord op uw vraag. U denkt dat u hier een nummertje gaat opvoeren. Wij zijn hier in debat en u vraagt hoe het komt dat dit nog gedaald is.
Ik geef u nu het antwoord. Het primair saldo is gedaald omdat een crisis ook schade aan het economische weefsel toebrengt. Daarom zakt het ook.
Het is in 2010 en 2011 gestegen, waarvoor de regering in alle objectiviteit een dikke pluim op haar hoed mag steken. Het heeft dus niks met de Duitse conjunctuur op zich te maken dat de voorliggende begroting structureel beter is.
Het verschil met de afsluitende periode van de paarse regering is relatief klein, met name 1,8 %. Daarin hebt u gelijk. Dat betekent dat er enig perspectief is om vrij snel structureel naar het niveau van vóór de crisis terug te keren. Dat klopt. Er is enig perspectief om dat snel te realiseren.
Wanneer ik echter alles samentel, is er op het vlak van het herstelbeleid heel goed werk geleverd. Uw partij was tegen een dergelijk beleid.
Mijnheer Jambon, ook de N-VA was tegen. Ik herinner mij heel goed dat u een Belgabericht hebt verspreid, waarin u hebt gesteld dat u tegen de maatregelen was die de regering aan het treffen was. Het betrof nota bene maatregelen ten voordele van de bouwsector, mijnheer Luykx. Mijnheer Jambon, u hebt verklaard dat het een belachelijke maatregel was. Ik heb het bericht nog. Ik zal het u persoonlijk bezorgen. U hebt opgeworpen dat het een slechte maatregel was, dat het slecht anticrisisbeleid was en dat het geld weggooien was.
Wij stellen alleen vast dat op internationaal niveau alle objectieve waarnemers stellen dat het herstelbeleid en het anticrisisbeleid van de huidige regering een goed beleid zijn geweest. De N-VA heeft bedoeld beleid verkeerd ingeschat.
01.22 Bruno Tobback (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer Bogaert, de N-VA moet zichzelf maar verdedigen. Zij heeft daar in het algemeen niet veel problemen mee.
Ik wil echter heel even, zonder vier of vijf jaar in de tijd terug te gaan, opnieuw opmerken dat u na vier jaar werken nog altijd maar halfweg bent in het teruggeven en het goed doen in vergelijking met de laatste cijfers van de paarse regering.
Ik wil u op één punt wijzen. U moet uw discours correct houden. U mag bijvoorbeeld niet vergeten te vermelden dat, wanneer u stelt dat de sp.a tegen het herstelbeleid was, de sp.a-fractie bij mijn weten minstens altijd consequent maatregelen, zoals bijvoorbeeld de invoering van de tijdelijke werkloosheid voor bedienden en de verlenging van de tijdelijke werkloosheid voor bedienden, vanuit de oppositie heeft gesteund.
01.23 Hendrik Bogaert (CD&V): Dat hebt u globaal gedaan.
01.24 Bruno Tobback (sp.a): Ik begrijp dat u uw best wil doen. Van alle sprekers tot nu toe, die allemaal vrij sereen waren over wat eigenlijk een begroting van lopende zaken is en waartegen ik de voorbije weken ook nooit storm heb gelopen, bent u trouwens, eerlijk gezegd, de eerste die probeert de hele tijd conflicten met andere partijen te zoeken.
Ik stel vast dat u daartoe hoe langer hoe meer in de tijd moet teruggaan, vooral naar de tijd van de paarse regering. Dat verhaal begint wat afgezaagd te klinken.
Mij dunkt dat, gezien de omstandigheden waarin dit land zich op dit ogenblik bevindt, het voor iedereen, maar in ieder geval voor de politiek, nuttiger zou zijn, mocht u vooruitkijken in plaats van de hele tijd uw frustraties over vijf, zes, zeven en acht jaar geleden uit te werken. Mij dunkt dat wij op dit ogenblik in dit land daaraan geen nood hebben.
01.25 Hendrik Bogaert (CD&V): Mijnheer Tobback, u die altijd voor het debat bent! Het valt mij op als het over begroting gaat, dat u altijd tegen het debat bent. Dat valt mij op.
01.26 Bruno Tobback (sp.a): Dat is niet correct, ik ben voorstander van het debat.
01.27 Hendrik Bogaert (CD&V): Als u mij uitdaagt, ga ik de relevantie aantonen van het beleid van het verleden op deze begroting. Vandaar mijn vraag die ik in de commissie heb gesteld en omdat u aandringt, zal ik ze nog eens stellen.
We moeten zorgen dat we ons niet bedotten met de one shots in deze begroting. Minister Vanhengel heeft de volgende woorden in de commissie gebruikt: “De zak met mogelijke one shots is leeg”. Het is natuurlijk jammer. We hadden liever gezien dat de regering zou tonen dat zij de verleiding van de one shots zou kunnen weerstaan, niet door de verleiding weg te nemen, maar door de wilskracht te tonen om er aan te weerstaan. Maar bon, de feiten zijn de feiten: de one shots zijn leeg. Vandaar mijn vraag aan de regering: wat is de impact in honderden miljoenen – daar loopt het in – van de one shots van het verleden op de huurlasten van deze begroting, op de hogere pensioenbijdragen, waarbij ik denk aan het Belgacom-pensioenfonds? Dat zijn belangrijke bedragen. U zegt dat dit het verleden is. Nee, dat is het heden: dat weegt op deze begroting. Als ik het mij goed herinner, is dat tussen de 500 miljoen en de 700 miljoen euro. Ik zou van deze regering graag het correcte cijfer krijgen op dit vlak. Dat is ook mijn antwoord op uw vraag, mijnheer Tobback: sluiten we het verleden af of niet? Het verleden speelt in deze begroting: dat is mijn tegenargument op dat vlak.
Art Buchwald, een Amerikaanse columnist, heeft ooit het volgende gezegd. Als het goed gaat met de economie, gaat het slecht met al de rest. Daarom moeten we waakzaam zijn. België heeft een open economie en dus moeten we ons hoeden voor arrogantie wanneer het goed gaat en ons wapenen tegen moedeloosheid wanneer het slecht gaat. We moeten dus ook in deze begroting uitmaken wat juist is en wat minder juist is, wat goed is en wat minder goed is. Ik denk dat de begrotingen van de departementen goed zijn en dat de kosten goed onder controle zijn. De regering verdient hier krediet voor. Speciaal wil ik minister Vervotte bedanken voor haar stille doortastendheid in verband met de vervangingsratio van het aantal ambtenaren. De departementen zijn onder controle. Ik hoop dat ik daar niemand mee in verlegenheid breng: ik wilde het gewoon objectief naar voren brengen. We gaan het stilhouden.
Laten we eens verder kijken wat er onder de waterlijn gebeurt in de sociale zekerheid. In de begrotingsdocumenten steekt een bijlage die glashelder aantoont wat er scheef loopt in onze sociale zekerheid. Ik verwijs naar de Algemene Toelichting, pagina 113. Als u kijkt naar de sociale zekerheid, zijn er 95 miljard, afgerond 100 miljard ontvangsten. Van die 100 miljard ontvangsten zijn er 53 miljard bijdragen. Dat betekent dat van elke twee euro die er in de sociale zekerheid wordt uitgegeven – een sociale zekerheid die zogezegd in evenwicht is – dat er nog één komt van bijdragen en dat al die andere komen van toelagen, bijdragen van de federale staatskas.
Ik lees even voor: in de prestaties 19 miljard, een bijzondere staatstoelage van bijna 2 miljard, alternatieve financiering van 16 miljard, toegewezen ontvangsten van 2,5 miljard, overdrachten, opbrengsten en diversen. Het is een totaal van bijna 50 miljard aan subsidie vanuit de federale pot aan de sociale zekerheid, die zogezegd in evenwicht is. Dat is het fundamentele probleem in voorliggende begroting en daarop moeten wij een antwoord bieden.
Het is duidelijk dat die situatie niet langer houdbaar is en jaar na jaar verslechtert. En dus komen wij bij de discussie van de grote structurele hervormingen, grote hervormingen die er moeten komen in ons land gelet op de grote problemen.
Ten eerste, de belastingdruk is spectaculair hoog. Wij hebben de derde hoogste belastingdruk van heel de OESO en de derde laagste pensioenen. Dat kan niet. De belastinggap tussen bijdragen en hetgeen wij ervoor terugkrijgen in prestaties, moet verholpen worden. Het is dan ook moeilijk aanvaardbaar dat voor de begrotingsinspanningen de belastingdruk verder zou verhogen.
Ten tweede, de transfers in ons land zijn bijzonder groot. De Nationale Bank raamt die – er zijn andere berekeningen – op 6 miljard euro per jaar. Er zijn 6 miljoen Vlamingen. Dat betekent dat er 1 000 euro per Vlaming aan transfers is.
Ik zal het even voorrekenen voor mijn kleine gemeente Jabbeke, met 13 000 inwoners. Dat betekent dat de transfer van de inwoners van Jabbeke naar Wallonië elk jaar 13 miljoen euro bedraagt, 13 000 inwoners maal 1 000 euro is 13 miljoen euro. Mijn gemeentebegroting bedraagt 13,4 miljoen euro. Het betekent dat de jaarlijkse transfers naar Wallonië evenveel bedragen als heel de gemeentebegroting. Wij betalen van die begroting politie, OCMW, 120 personeelsleden en wegenonderhoud.
Die transfers zijn groot. Onze partij is er geen voorstander van om die onmiddellijk te stoppen. Wij willen dat het beter gaat in Wallonië, wij willen dat er hervormingen gebeuren zodanig dat het beter gaat, zodanig dat die transfers afgebouwd worden.
In verband met de transfers wil ik nog eens het standpunt herhalen. Alhoewel wij van Brussel houden, kan er geen herfinanciering komen, zolang er geen globaal communautair akkoord is en zolang de communautaire kwestie van Brussel-Halle-Vilvoorde niet opgelost is. Wij zullen geen regio’s herfinancieren die onze grenzen ter discussie stellen, laat dat voor eens en altijd duidelijk zijn.
Ik houd evenveel van Brussel als u, maar ik wil gewoon heel duidelijk zijn op dat vlak. Zolang het probleem BHV niet is opgelost, komt er geen euro extra financiering naar Brussel.
Vlaanderen en België hebben heel wat talent. Onderwijs is bijzonder goed, is van wereldklasse. De kennis van andere talen, alhoewel dalende, zijn nog steeds bijzonder goed. De geografische ligging is bijzonder goed. Werkkracht is nog altijd bijzonder goed. In principe moet uit die inputfactoren een horen des overvloeds komen. In principe moet de welvaart hier bijzonder groot zijn.
Het is duidelijk dat wij de ambitie hebben, ook met de nieuwe generaties in Vlaanderen, om opnieuw de eerste regio te worden van Europa, als het kan samen met Wallonië, gebaseerd op de volgende principes: een sociaal beleid, een inclusiebeleid waarbij we iedereen meenemen, gebaseerd op christendemocratische waarden zoals solidariteit.
Dat moet gepaard gaan met sterke financiën. Ten aanzien van de N-VA zeggen wij ook vandaag dat CD&V een Vlaamsgezinde partij is, maar wij zullen nooit toelaten dat het federale niveau instort, daarbij een grote chaos veroorzakend, ook voor de Vlaamse gezinnen en de Vlaamse bedrijven. Wij zijn voor sterke regio’s, die verantwoordelijkheid durven te nemen, nu en in de toekomst.
Ten derde, iedereen moet voor eigen deur vegen op het vlak van de openbare financiën. Iedereen moet zijn verantwoordelijkheid nemen. Doorschuifoperaties kunnen niet, ook niet ten opzichte van de deelstaten.
Ook al zou men twee miljard ophalen bij de deelstaten, wat brengt dat op ten opzichte van het probleem in de sociale zekerheid? Het probleem in de sociale zekerheid verergert, naar gelang van de conjunctuur, elk jaar met een tot twee miljard euro.
Zelfs als men er politiek de deelstaten ervan kan overtuigen om twee miljard euro extra in het laatje te brengen, wat lost men dan op? Men lost het probleem in de sociale zekerheid dan op voor een maand, voor zes maanden of voor twee jaar maximaal, maar niet fundamenteel.
Het heeft dus geen zin om Vlaamse en Waalse wegen niet meer te onderhouden. Het heeft geen zin om geen inhaaloperatie uit te voeren en de wachtlijsten in de gehandicaptenzorg te handhaven en tegelijkertijd het probleem van de sociale zekerheid te laten voor wat het is. Iedereen moet voor zijn eigen deur vegen en dat is de beste manier om structurele hervormingen te verwezenlijken.
Het is mogelijk. Er is veel mogelijk in België. Wij wensen het einde van België niet, maar de politieke wil om die hervormingen door te voeren, moet er zijn.
Mijnheer de eerste minister, onze fractie zal de begroting met overtuiging goedkeuren en dankt u en al wie hieraan heeft meegeholpen. Wie de toekomst vreest, heeft ze al half verloren. Wie uitkijkt naar de toekomst, heeft ze al voor de helft gewonnen en daarom zullen wij de begroting goedkeuren.
01.28 Bruno Tobback (sp.a): Mijnheer de voorzitter, dame en heren van de regering, ik heb begrepen dat de eerste minister vanmorgen naar de formateur geweest is – of omgekeerd – om de budgettaire situatie in dit land uit te leggen. Hij is net vertrokken, zoals gewoonlijk wanneer het debat begint, maar ik hoop dat hij daar niet gezegd heeft dat alles goed gaat. De boodschappen zijn soms een beetje gemengd. In de Kamer heet alles goed te gaan wanneer de regering komt uitleggen hoe het met de begroting gaat, maar in de buitenwereld lijken de uitdagingen echter gigantisch groot. Ik hoop dus dat de eerste minister aan de formateur niet de boodschap heeft gegeven die wij hier de voorbije weken hebben gehoord.
Ik wil evenwel niet ontkennen – mijnheer Bogaert, hoewel u de polemiek zoekt, zult u die hier niet vinden – dat de cijfers die thans voorliggen veeleer positief zijn. Deze situatie doet mij denken aan het gegeven dat hoe harder men zoekt naar een lief, hoe harder men probeert er ééntje vast te krijgen, hoe moeilijker het is, terwijl ze plots voor de deur staat zodra men stopt met zoeken. Alle gelijkenissen met actuele toestanden zijn volstrekt toevallig.
Het is ook wel zo dat met betrekking tot het huidige positieve beeld dat wij krijgen van de begroting, alle gelijkenissen met reële toestanden in grote mate toevallig zijn. Dat is een beetje het probleem. De cijfers die voorliggen zijn zo goed als zij in de huidige omstandigheden kunnen zijn, maar beweren dat dit te danken is aan het beleid dat thans kan worden gevoerd, is op zijn zachtst gezegd lichtelijk overtrokken.
Het ligt effectief aan het feit dat de conjunctuur meezit. Het ligt niet alleen aan Duitsland, mijnheer Bogaert, maar wel aan het feit dat de conjunctuur in Europa aantrekt en dat wij als open economie die zeer exportgericht is, mee op die golf surfen. Kortom, wij beschikken waarschijnlijk, ondanks al het kwade dat erover gezegd wordt, over een solide basis in dit land, waardoor het kan functioneren, ook wanneer er – hopelijk gedurende een korte tijd – weinig beleid wordt gevoerd.
Mijn fractie zal zich morgen, bij de stemming over deze begroting in de plenaire vergadering, onthouden, net zoals in de commissie. Wij zullen niet tegenstemmen; er zit trouwens niet veel in waarom wij zouden moeten tegenstemmen. Wij zullen ook niet voorstemmen. Wij zullen ons onthouden.
Wij stemmen niet voor, al was het maar als signaal. Deze begroting bevat inderdaad niet veel foute elementen, los van de opmerkingen van het Rekenhof die er altijd zijn, los van de onderramingen op een aantal vlakken die er ook altijd zijn, maar er ontbreekt wel geweldig veel dat er had moeten instaan was het een echte regering geweest. Dan had men een antwoord moeten vinden op het cruciale element dat ook in de commissie naar voren is gekomen, namelijk dat de federale begroting van minstens twee kanten tegelijk wordt leeggezogen. Aan de ene kant door de instellingen en de terechte noden van de sociale zekerheid, ook al doet men daar op dit moment inspanningen en zien wij de efficiëntie jaar na jaar toenemen; aan de andere kant door de gemeenschappen en de gewesten via de financieringswet. Hoe meer de economische groei toeneemt, hoe meer er naar daar uit de federale begroting verdwijnt. Een echte regering, een regering niet in lopende zaken, moet naast nog een aantal andere op die twee problemen een antwoord vinden.
Er werd in de commissie onder meer gediscussieerd over de financiering van de sociale zekerheid via alternatieven. Een aantal leden heeft in de commissie zelfs opgemerkt dat de alternatieve financiering zou moeten toenemen. Ik wijs erop dat nu al iets meer dan 40 % van de sociale zekerheid niet meer wordt gefinancierd door bijdragen op het loon maar door alternatieve inkomsten, een prestatie die door paars in gang is gezet.
Ik kan alleen maar voor een alternatieve financiering voor de sociale zekerheid pleiten. Maar een alternatieve financiering als compensatie voor een te lage werkzaamheidsgraad, zodat er dus een potentieel aan bijdragen op loon blijft liggen, dat is een straatje zonder einde. Dat belet bijvoorbeeld dat wij in de toekomst opnieuw een sterkere band kunnen leggen tussen inkomen en werk en, bijvoorbeeld, het ultieme uiteindelijke pensioenbedrag.
Een regering die een echte regering was en een begroting die een echte begroting was had moeten aanzetten tot het concreet verhogen van de werkzaamheidsgraad maar had die ook moeten vertalen naar het verhogen van de pensioenen. Als die twee niet aan elkaar worden gelinkt dan zal men weinig mensen kunnen overtuigen. De vergrijzing blijven financieren voor de komende decennia uit alternatieve financiering, is, nogmaals, een straatje zonder einde.
Het is ook een straatje zonder einde om een energiebeleid te voeren aan de hand van discussies over de hoogte van de nucleaire rente en de belasting daarop. Het is jammer dat de eerste minister is vertrokken. Ik had hem met plezier nog eens bevestigd dat zijn regering inderdaad de eerste was die erin geslaagd is 250 miljoen van Electrabel vast te krijgen.
Ik had hem er tegelijkertijd wel op willen wijzen dat men in deze begroting met het wegvallen van de opbrengst van de heffing op de niet-gebruikte sites, waarvoor deze regering blijkbaar niet overdreven veel moeite heeft gedaan om ze bruikbaar en inbaar te maken, eigenlijk al 110 van die 250 miljoen euro teruggeeft aan Electrabel. Er is ook het feit dat men de windfall profits met de gratis toegekende CO2-uitstootrechten, ondanks jarenlange opmerkingen van de CREG, nog altijd niet recupereert. Dit brengt voor een bedrijf als Electrabel ook nog eens een extra winst met zich mee van ongeveer 100 miljoen euro.
Met andere woorden, als ik die cijfers naast mekaar zet en het nettoresultaat bekijk, zitten wij nog altijd aan nul. Dit alles moet bovendien worden geplaatst naast het feit dat er vanuit deze regering bijzonder weinig aanzetten zijn gegeven voor een concreet omzetten van de vrijgemaakte markt in een echt vrije markt. Daar draait nochtans heel de discussie in het energiebeleid over.
Als dit een echte regering zou zijn, had men zich niet mogen beperken tot een discussie over de vraag of de nucleaire rente 250 dan wel 500 miljoen zou moeten bedragen. Men had ook moeten zeggen tot wat ze moet dienen. Dit bedrag mag niet in de begroting verdrinken om het cijfer nog wat mooier maken, mijnheer de minister van Begroting. Dit bedrag moet ervoor zorgen dat er een gelijk speelveld komt voor alle actoren actief op onze energiemarkt, in productie en verkoop. Daarvoor dient een windfall profit, daarvoor dient een heffing op monopoliewinst. Op die manier kan men immers vermijden dat men met afgeschreven goederen commercieel beleid voert. Dat is nochtans wat nu gebeurt.
Deze regering heeft hierop tot nader order geen antwoord gevonden. Men heeft voorlopige beslissingen genomen over de kerncentrales. Men heeft geen beslissingen genomen over hoe men ervoor zal zorgen dat de opbrengsten – als men beslist om ze toch te houden – ten goede komen aan de bevolking en niet aan een privébedrijf. Eigenlijk heeft men zelfs nog geen deftige netto-opbrengst van dat privébedrijf kunnen krijgen. Dit had er nochtans moeten in staan, mevrouw De Block, als dit een echte begroting was geweest.
Nogmaals, ik wil dit niet verwijten aan het op dit moment zittende team van lopende zaken want dit zijn geen beslissingen die men in lopende zaken kan nemen. Het zijn beslissingen die men wel had kunnen nemen, mijnheer Bogaert, in de drie jaar die eraan voorafgingen. U schijnt het nog niet gemerkt te hebben, maar paars ligt al een hele tijd achter ons ondertussen. Er is ondertussen al vier jaar een ander beleid gevoerd. U richt zich altijd met veel genoegen tot mij, maar ik kan u zeggen dat sp.a hieraan niet heeft deelgenomen. In al die jaren zijn die dingen evenwel ook niet gebeurd.
Président: André Frédéric, vice-président.
Voorzitter: André Frédéric, ondervoorzitter.
01.29 Hendrik Bogaert (CD&V): U zegt voortdurend dat u tegen polemiek bent maar u citeert wel vijf keer mijn naam. Ik zou dus een antwoord willen geven. Wat wil u dan eigenlijk in deze begroting? U zegt dat u in de vorige begroting en in die daarvoor een vijftal maatregelen, die al dan niet geld kostten, zou hebben genomen mocht u het voor het zeggen hebben gehad. Dat interesseert mij wel. Hoeveel kost dit dan en waar snijdt u dan?
01.30 Bruno Tobback (sp.a): Mijnheer Bogaert, het is heel simpel, ik heb ze net opgesomd. U hebt in deze regering de afgelopen vier jaar – waarvan minstens drie jaar niet in lopende zaken – geen maatregelen genomen om concreet op lange termijn de werkzaamheidsgraad te verhogen.
Ik heb geen maatregelen gezien zoals de invoering van een veralgemeende aanvullende pijler in de pensioenen die moet toelaten om opnieuw de opbrengst van het pensioen te linken aan de hoeveelheid werk die door iemand is geleverd. Ik heb daar zelfs heel concrete voorstellen voor ingediend.
Ik heb geen single buyer gezien om de energiemarkt gelijk te trekken en ervoor te zorgen dat er geen monopoliewinsten bij een enkele partij blijven hangen maar dat de opbrengsten voor iedereen worden gebruikt. Ik heb daar overigens een wetsvoorstel voor ingediend – ik hoop dat u het zult steunen want u vraagt erom – deze week nog, voor de zoveelste keer trouwens want ik heb daarover al verschillende keren voorstellen ingediend.
Ik heb niet, zoals de minister voor Energie deze week zelf in de commissie heeft gezegd, vanuit uw regering een echte monopolieheffing zien komen. De minister van Energie heeft zeer terecht opgemerkt dat nog maar vier jaar geleden, in 2007, van sp.a en PS er een zeer concreet voorstel lag voor een windfall profit-heffing. Al de anderen hebben dat toen weggestemd, u inbegrepen.
U wil maatregelen, mijnheer Bogaert. Ik wil ze u blijven voorleggen, in de ijdele hoop dat u ooit eens afstand neemt van de geschiedenis van tien jaar geleden en dat u bereid bent om maatregelen voor de toekomst goed te keuren, samen met de sp.a. Blijkbaar hebt u daar een probleem mee.
01.31 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer Tobback, dat is wel wat gemakkelijk. Het protocolakkoord met Suez is nooit uitgevoerd omdat de regering is gevallen. Sindsdien doet het Parlement niets anders dan dat dossier uitspitten. U was er zelf bij en u weet dus dat we pas zeer recent tot duidelijkheid in dat moeilijke dossier zijn gekomen.
Maar goed, als u vindt dat de regering het Parlement in lopende zaken maar moet desavoueren en er op eigen houtje snel-snel een taks moet doorjagen, dan wil ik wel hoor. Toch wil ik de mensen liever kunnen vertellen dat wij in dit Parlement grondig werk leveren en op alle vragen kunnen antwoorden.
01.32 Bruno Tobback (sp.a): Mijnheer Schiltz, ik sta, zoals eigenlijk al vier jaar, aan uw kant. Ik heb zelfs al meermaals uw grondig werk als tekst ter stemming ingediend om dan vast te stellen dat uw grondig werk en mijn erkenning daarvan en mijn bereidheid tot samenwerking, net zoals bij de heer Bogaert, ertoe leiden dat ik het uiteindelijk goedkeur en u tegenstemt als het erop aankomt. Dat is het resultaat.
Nogmaals, mijn partij is vragende partij om dat te doen, samen met u en met iedereen die bereid is om de discussie de komende jaren aan te gaan, liefst zelfs in de komende dagen en weken, maar dan hoop ik dat de woorden die men uitspreekt ook in het stemgedrag worden gereflecteerd.
U vraagt voorstellen. Hoe lang de lopende zaken ook nog blijven duren, u zult van mij voorstellen blijven krijgen van zaken die eigenlijk in de begroting en het beleid hadden moeten zitten. Constructiever dan dat kan ik niet zijn.
In afwachting zullen wij de boodschap geven dat wij met dit land niet mogen en kunnen blijven hangen in de voorlopigheid. Daarom zal de sp.a zich over deze begroting van lopende zaken en dus van voorlopigheid onthouden.
01.33 Olivier Deleuze (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, mesdames et messieurs les ministres, chers collègues, le niveau fédéral n'a pas que des amis, y compris dans cette Assemblée. Finalement, le mérite de ce budget est d'exister. C'est un vrai mérite mais probablement son seul mérite.
Il existe mais il ne tente rien malheureusement. Il ne tente pas de corriger la diminution constante des revenus du travail dans notre richesse nationale. Il ne tente pas de promouvoir l'emploi dans des secteurs d'avenir comme celui de l'environnement. Il ne tente pas vraiment d'améliorer le sort des plus pauvres.
Il faut donc se rendre au fait que depuis 1981, la part de la rémunération des salariés dans la richesse nationale diminue régulièrement. Elle est passée en 30 ans de 57 à 50 % du PIB. Cette diminution n'a connu que deux interruptions: au début des années 1990 et au début des années 2000, à l'occasion d'un excellent gouvernement arc-en-ciel. Mais depuis lors, le champ est de nouveau libre aux déséquilibres croissants au détriment du travail, avec les conséquences que l'on connaît, non seulement sur les revenus des salariés mais aussi sur la bride au cou laissée à la spéculation, aux banques, au monde de la finance qui nous a entraînés dans une crise économique et sociale et nous a coûté cher.
Pour la Belgique, si on additionne les moindres rentrées dues à la crise, les moindres rentrées fiscales pour l'État et le coût du plan de relance, on peut estimer à 12 % du PIB le coût global économique de la crise pour l'ensemble de la collectivité entre 2009 et 2014, dont 3/5èmes à charge des pouvoirs publics. Mais que ce soit la séparation des métiers bancaires, la lutte contre les bonus, y compris dans les établissements où l'État a des participations, les parachutes dorés ou autres, c'est toujours le règne de l'argent, sauf bien entendu pour les salariés.
Pour changer le cours des choses et remettre l'économie dans une dynamique fondamentalement positive d'un point de vue environnemental et social, nous avons déposé quelques amendements très clairs dont le bilan net est positif pour le budget de l'État.
Plutôt que de critiquer votre budget qui existe et qui est content d'exister, nous vous proposons de manière constructive de l'améliorer sans en modifier le solde.
Pour ce qui est de la rente nucléaire, dont nous avons déjà parlé à maintes reprises, je ne vais pas vous refaire le débat pour la énième fois; je constate que les choses bougent et que le gouvernement abandonne progressivement son impossible thèse, tant d'un point de vue physique que social. Cette thèse par laquelle, pour des raisons mystérieuses, si ce n'est le culte d'une certaine injustice, ceux qui ont payé l'amortissement des centrales, les petits consommateurs et les PME, n'en verraient aucun retour! J'observe que, lentement, le gouvernement se rend aux faits et abandonne progressivement cette thèse.
Le seul argument auquel il semble encore s'accrocher consiste à dire que le bénéfice indiqué dans les comptes d'Electrabel est inférieur à cette rente, telle qu'elle est calculée par la CREG. C'est évidemment un argument qui ne tiendra pas longtemps car, quand vous regardez les comptes d'Electrabel, vous voyez des choses parfaitement légales mais aussi parfaitement claires, à savoir des charges financières de plus d'un milliard d'euros du fait qu'Electrabel doit rembourser une dette contractée pour prendre des participations dans les entreprises liées du groupe. C'est une méthode claire et légale pour faire diminuer le bénéfice de cette société et nous faire croire que la rente nucléaire est dérisoire.
La rente nucléaire n'est évidemment pas dérisoire, quoi que vous en ayez dit, quoi que vous ayez fait dire à la Banque Nationale! Enfin, les choses bougent! Pour que ceux qui ont payé cet amortissement aient le juste retour de l'argent qu'ils y ont mis, nous pensons que ce prélèvement doit s'élever, non pas à 250 millions d'euros, mais à 1,5 milliard d'euros! À ceux qui disent que c'est de la folie, je leur fais remarquer qu'une excellente proposition de loi, dans sa forme, du CD&V et du cdH prévoit un taux de prélèvement de 750 millions d'euros, alors que ces formations estiment que la rente nucléaire est conforme à la thèse de la Banque Nationale, à savoir 1 milliard d'euros. Je suis d'accord avec cette proportion sauf que je choisis comme référence le régulateur et non pas la Banque Nationale.
Je suis tout à fait la proportion que vous proposez, ce qui aura pour conséquence que nous pourrons avoir des vrais programmes de diminution de la consommation d'énergie. La seule manière structurelle de diminuer le coût de l'énergie dans cette société, c'est d'en consommer moins!
Il n'y en a pas d'autre. Pourquoi? Parce que la consommation d'énergie au niveau international continuera à augmenter. Par conséquent, grâce à cet argent du prélèvement sur la rente nucléaire, vous pourrez – si, oh surprise, je dois l'admettre, vous votez nos amendements! – lancer des programmes d'isolation, vous pourrez lancer des programmes de tiers payant pour des instruments consommateurs de moins d'électricité. Il en résultera une diminution de la facture du consommateur ainsi que la création de nombreux emplois, notamment au niveau local non seulement dans le secteur du bâtiment, mais dans tous ceux qui seront liés à ces programmes de relance. Bien entendu, ce sera également positif – si vous les votez – pour les diminutions des émissions de CO2. Dès lors, il ne suffit pas de dire "économie d'énergie/rente-rente/économie d'énergie". Il serait également judicieux de ne pas changer d'avis au moment du vote!
Nous vous proposons, par ailleurs, que les intérêts notionnels ne soient pas un cadeau fiscal, mais un soutien à l'économie. Pour ce faire, corrigez le système en faveur des PME, puisqu'elles n'en bénéficient pas ou quasi pas! Corrigez le système en faveur des entreprises qui ne diminuent pas l'emploi! Corrigez le système en faveur de ceux qui ont de fortes dépenses en matière de recherche et de développement! Nous vous proposons que ce soit un instrument de relance de l'économie et non un cadeau fiscal. Point final! Voilà ce qui figure dans cette proposition! L'État pourra ainsi réaliser des économies tout en créant de l'emploi, y compris dans les PME.
C'est le même travers que nous tentons de corriger, à savoir le travers de la rente nucléaire. Pourquoi toujours favoriser les "gros"? Pourquoi ne pas tenir compte du fait que ce ne sont pas les grosses entreprises qui offrent la majorité de l'emploi? Pourquoi ne pas tenir compte des faits? Je vous propose de tenir compte des consommateurs individuels et des PME tant en matière de rente nucléaire qu'en matière d'intérêts notionnels. Avec ces rentrées, vous pourrez améliorer le sort des plus pauvres d'entre nous. Car le corollaire de cette diminution de la part de la richesse du travail dans la richesse nationale, c'est non seulement que les travailleurs ne s'y retrouvent pas, mais aussi que les allocataires sociaux s'y retrouvent de moins en moins. Par conséquent, nous vous proposons avec cet argent, dû à la réorientation des intérêts notionnels, d'augmenter, par exemple, la subsidiation fédérale des CPAS.
En effet, nos villes - Anvers, Liège, Bruxelles - et nos communes connaissent de plus en plus de problèmes avec leurs CPAS qui sont confrontés à des difficultés de financement et à l'augmentation du nombre de minimexés. Ce problème existe de part et d'autre de la frontière linguistique. Il faut donc que le fédéral intervienne davantage.
De plus, les allocations sociales souffrent de deux faiblesses majeures auxquelles il faut remédier. Il y a, tout d'abord, l'individualisation des droits. Le fait que les cohabitants n'aient pas le même statut que les chefs de famille est anormal. Cela conduit à la déstructuration des familles, ce qui est inutile. Il y a, ensuite, le fait que les minima sociaux ne correspondent bien souvent même pas au seuil de pauvreté. D'un côté, l'État définit un seuil de pauvreté et, d'un autre, il définit des minima sociaux qui ne permettent pas à ceux qui en bénéficient d'échapper à la pauvreté qu'il définit lui-même. En 2008, suite à notre demande, la Cour des comptes a estimé la proposition dont question à 1,25 milliard d'euros, sans tenir compte des effets retour. Il ne faut pas s'attendre à ce que les allocataires sociaux épargnent beaucoup. Ils réinjecteront plutôt l'argent dans l'économie. Par conséquent, le chiffre net sera inférieur à l'évaluation de la Cour des comptes.
Votre budget existe, et c'est bien. Mais c'est là sa seule qualité. Pour notre part, nous voudrions qu'il soit également plus juste, plus ambitieux et plus durable.
01.34 Gwendolyn Rutten (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, leden van de regering, collega’s, ten eerste, mij valt de mildheid en de rust van het huidige debat op. Wanneer ik dat vergelijk met de verhitte en verwoede pogingen van een aantal weken geleden om tegen de begroting te zijn, dan ben ik van mening dat iedereen stilaan tot inkeer is gekomen en het goede werk van de huidige regering inziet.
Wij zijn hier vandaag samen om over de begroting te spreken. Normaal gezien omvat een begroting twee zaken. Een begroting bevat, enerzijds, cijfers. Ze geeft een stand van zaken van de economie. Ze geeft cijfers, parameters en harde feiten ter zake. Een begroting is, anderzijds, normaal gezien ook een verhaal. Ze is meer dan alleen maar cijfers. Ze is een verhaal dat wordt verteld over het beleid, over de keuzes die wij maken en over de manier waarop wij onze samenleving moeten organiseren.
Het bijzondere aan de voorliggende begroting – dit is eigen aan de toestand – is dat wij geen verhaal kunnen vertellen. In lopende zaken is de regering als het ware aan handen en voeten gebonden. Ze is als het ware veroordeeld tot een technische oefening van cijfers.
Het is echter een mooie oefening. Dat mag worden gezegd. Het is een mooie oefening, waaraan rigoureus is gewerkt. Het huis moet immers op orde worden gehouden. De huidige regering van lopende zaken doet het werk uitstekend. Dat wil ik namens onze fractie meegeven. Zij doet het met de vastberadenheid van een goede huisvader. Zij behoudt haar verantwoordelijkheid; zij zorgt ervoor dat de stabiliteit van het land verzekerd is en zij komt onze internationale verplichtingen na.
Immers, eind 2010 stonden de lichten op internationaal vlak te knipperen. Standard & Poors stuurde een waarschuwing de wereld in. De aasgieren op de financiële markt cirkelden als het ware boven ons land. Er waren er zelfs die het nodig achtten om op internationale fora ons land als de zieke man van Europa te signaleren.
In 2011 – wij zijn nu een half jaar later – merken wij dat na de inspanningen van de huidige, uittredende regering de parameters en cijfers opnieuw gezien mogen worden. Wij kunnen aan Europa een goed rapport voorleggen.
Vooreerst ligt onze economische groei heel wat hoger dan de gemiddelde groei in de eurozone. Ook inzake de werkloosheidsgraad doen wij het beter. België heeft een werkloosheidsgraad van 8,8 % tegenover 10 % in de eurogroep.
Ook het overheidstekort vertoont een opvallende verbetering. In 2011 zullen wij het tekort terugdringen tot 3,6 %. Daarmee doen wij het beter dan het door Europa vooropgestelde traject.
01.35 Gerolf Annemans (VB): Heel die laudatio aan de goede toestand in het land, zonder beleid, dat is toch prachtig? Is dat een oproep om geen beleid meer te voeren in dit land? Is dat uw conclusie?
01.36 Gwendolyn Rutten (Open Vld): Ik zal u mijn conclusie dadelijk geven.
01.37 Gerolf Annemans (VB): (…) dat er geen regering meer komt, als het zo goed is.
01.38 Gwendolyn Rutten (Open Vld): Ik wil u het cijfer over de staatsschuld niet onthouden.
De voorzitter: Mevrouw Rutten, de heer Verherstraeten wil onderbreken.
01.39 Servais Verherstraeten (CD&V): Collega Annemans, collega Rutten geeft geen laudatio, maar feiten en cijfers. Een zaak is zeker: als de regering in moeilijke omstandigheden haar werk doet en verantwoordelijk is voor het minder goede dat zich afspeelt, dan mag zij ook verantwoordelijk zijn voor het goede dat zich afspeelt. Zij draagt daar bovendien inderdaad verantwoordelijkheid in, door de juiste keuzes die gemaakt zijn, ten tijde van de crisis.
01.40 Gwendolyn Rutten (Open Vld): Mijnheer Annemans, u moet misschien van in het begin luisteren. Een begroting moet bestaan uit feiten, parameters en cijfers. Die cijfers zijn goed. Ik zal u dadelijk ook zeggen dat die er niet vanzelf komen. Er zit een liberale minister op Begroting. Ik zal u uitleggen met welke technische maatregelen hij tot een beter resultaat komt dan hetgeen vooropgesteld werd.
01.41 Gerolf Annemans (VB): (…)
01.42 Gwendolyn Rutten (Open Vld): Anderzijds, mijnheer Annemans, zou men in een normaal land niet alleen in een begroting parameters en cijfers moeten terugvinden; men moet ook een echt beleid kunnen voeren, structurele keuzes maken en hervormingen uitvoeren. Dat dat niet gebeurt, kunt u echter een regering van lopende zaken niet verwijten. Zij zit daar nu al een jaar en is met handen en voeten gebonden. Het gaat niet om tegen die regering te zeggen: zorg er nu maar eens voor dat u het huis verbouwt. Dat moet u verwijten aan de mensen die de verkiezingen gewonnen hebben en een regering moeten maken.
Als er ondertussen op het huis gepast wordt, mijnheer Annemans, dan mag je ook zeggen dat de conciërge goed werk verricht en dat die eigenlijk meer doet en er zelfs een erezaak van maakt om de sleutels in goede omstandigheden over te dragen aan de volgende bewoners. Die resultaten komen er dus niet vanzelf.
Er is net al naar verwezen door collega Bogaert. Er is de economische groei, de situatie in Duitsland. Zoals hij terecht en correct heeft opgenoemd zijn er nog buurlanden van Duitsland die eigenlijk allemaal theoretisch op een zelfde manier mee zouden moeten kunnen profiteren van de economische motor die daar aantrekt. Ik stel vast dat wij dat beter doen dan andere omringende landen, dat wij dat beter doen dan landen die ook een buurland zijn van Duitsland. Het is dus niet alleen economische groei.
Er is een beheersing van de uitgaven. Dat heeft, enerzijds, te maken met het feit van voorlopige twaalfden, met het feit dat er extra inspanningen worden gedaan op de kredieten van de beleidscellen – ik geloof dat er daar teruggeschroefd wordt met 10 % – maar, anderzijds, ook met het nieuwe beleid dat uit dit Parlement komt of dat vanuit het sociale overleg komt. Ik verwijs naar het IPA dat wordt ingevuld met een soberheid die gepast is en bij deze tijd hoort. Dat zijn geen maatregelen die handenvol geld kosten, maar die zeer doelgericht en weloverwogen bijdragen.
Er ligt ook een klemtoon op betere inning van ontvangsten, betere controle op sociale en fiscale fraude. Er is net door collega’s van de PS een opmerking gemaakt over de notionele intrestaftrek. Ik hoop dat ik dat verkeerd begrepen heb. Dat soort opmerkingen is gevaarlijk. Wanneer men in een regering zit die tot doel heeft de stabiliteit van het land te waarborgen moet men geen opmerkingen maken over een van de pijlers van zo’n systeem, de notionele intrestaftrek, en niet aan die pijler beginnen zagen en op die manier zorgen voor permanente rechtsonzekerheid die investeerders en ondernemingen wegjaagt. Ik hoop dat ik dat alvast verkeerd begrepen heb.
In elk geval, ook voor wat de inning en de ontvangsten betreft, hebben wij vanuit dit Parlement daar een steentje toe bijgedragen. We hebben de discussie gehad over het bankgeheim, we hebben de discussie gehad over de minnelijke schikking. Met name voor dat laatste gaan wij ervan uit dat je daar op een veel modernere en efficiëntere manier te werk kan gaan.
Eigenlijk vertrekt deze begroting, zoals door een van de collega’s gezegd, van het voorzichtigheidsprincipe. Ik vind het realiteitsprincipe eigenlijk wel heel mooi. Het is een zeer realistische begroting. Ondanks de betere vooruitzichten loopt de regering zichzelf niet voorbij. Ik geef een paar voorbeelden.
Collega Schiltz heeft er daarnet reeds naar verwezen, het Parlement is nog volop bezig met het debat over de nucleaire rente. Wat daaruit extra te verwachten valt, staat nog niet in deze begroting.
Een aantal ramingen van ontvangsten is relatief conservatief ingeschat. Gewijzigde parameters zijn wel aan de uitgavenkant meegerekend maar niet aan de inkomstenkant.
Met andere woorden, men mag er in dit Parlement ook zeker van zijn dat de begroting zoals wij ze hier vandaag bespreken, ook in realisatie in orde zal zijn, zoals dat ook in 2010 meer dan behoorlijk het geval was, mijnheer de minister van Begroting.
Met andere woorden, op korte termijn wordt er goed op het huis gelet, ook al is men met handen en voeten gebonden, er is voor gezorgd dat men een behoorlijke overdracht doet aan de mensen die na ons komen.
Maar, zoals in elk goed verhaal is er ook een maar. Er zijn volgens mij twee belangrijke opmerkingen, twee knipperlichten om te signaleren.
Het eerste knipperlicht – ik heb dat ook tijdens de commissiebesprekingen gedaan – valt ontzettend op in het rapport of in het verslag van het rapport van het Rekenhof, op pagina 12. Daar krijgt men in één oogopslag de toch wel dramatische toestand van onze federale overheid te zien.
Ik lees even met u mee. Deze federale overheid wordt doodgeknepen of leeggezogen – u mag het werkwoord zelf kiezen – door, enerzijds, de financieringswet en, anderzijds, de sociale zekerheid. Als men kijkt naar de stijging van afdrachten, is er in de sociale zekerheid een stijging met 16,2 %, de gemeenschappen + 9,7 %, Europese Unie + 6,6 %.
Met andere woorden, wij moeten ons daarvan zeer goed bewust zijn, wij houden steeds minder middelen over om onze kerntaken te vervullen. Men heeft het vet gehad, men heeft de spieren gehad en men zit stilaan op het bot.
Er is met andere woorden nood aan een hervorming, aan een financieringswet die de financiële stromen in dit land regelt, die zorgt voor responsabilisering, maar die er ook voor zorgt dat deze permanente leegloop stopt en ervoor zorgt dat de federale overheid haar werk kan doen.
Hetzelfde geldt uiteraard voor de sociale zekerheid, ik ga daarop niet helemaal in, ik verwijs graag naar de terechte opmerkingen van collega’s Bogaert en Tobback op dat vlak.
Een tweede belangrijke opmerking. Ook al zitten wij op korte termijn goed, dat betekent niet dat de problemen op lange termijn weg zijn. Wij mogen onszelf niet in slaap wiegen, wij mogen niet doen alsof er hier helemaal geen vuiltje aan de lucht is.
Ik heb begrepen dat de eerste minister vandaag de stand van zaken heeft meegedeeld aan de formateur. Het zou goed zijn, mocht hij daarbij een wekker hebben gegeven die heel luid kan rinkelen, want het is wat dit betreft vijf voor twaalf.
Volgens de Hoge Raad van Financiën moet er tegen 2015 18 miljard euro worden bespaard. Dat zal een opdracht zijn voor ons allemaal. Dat zal een opdracht zijn voor alle entiteiten in dit land. Dat zal geen opdracht zijn van de ene overheid tegen de andere. Dat zal geen opdracht zijn, mijnheer Jambon, van te zeggen dat het de financieringswet is en die hebt u zelf goedgekeurd, dus loop maar leeg. Het zal een opdracht zijn van alle entiteiten. Wat dat betreft, moet er echt een mentaliteitswijziging komen.
Ik verklaar mij nader. Ik heb hier verschillende collega’s horen zeggen dat er economische groei is en dat het dan gemakkelijk is en men daarvoor niet veel hoeft te doen. Als er economische groei is voor de federale overheid, gaan de opbrengsten van de financiële groeikracht – de financieringswet –, in dit land ook naar de deelentiteiten, gaat in de eerste plaats zelfs naar de deelregeringen.
Wat hebben die deelregeringen gedaan? Zij hebben onverwachts extra inkomens gekregen. Ik heb hier letterlijk horen zeggen door de collega van N-VA dat de economische groei buitengewoon is en onverwacht goed meevalt. Wel, dat wil dan ook zeggen dat het onverwachte en buitengewone inkomsten zijn geweest voor bijvoorbeeld de Vlaamse regering.
Als men een onverwachte meevaller krijgt, kan men twee zaken doen. Men kan dan zeggen dat men voorzichtig is, zoals deze regering doet, het voorzichtigheidsprincipe, of men kan zeggen dat men het zal uitgeven, dat men zal het door ramen en deuren zal gooien omdat men uit principe de federale staat niet wil helpen.
Dit is een huis en in dit huis wonen geen twee soorten mensen. Hier wonen allemaal dezelfde mensen. Of het nu gaat om wegen of om pensioenen, het zijn telkens diezelfde mensen die deze kosten zullen moeten betalen. Doe dus uw blinddoek af en kijk naar die 18 miljard die moet worden gevonden.
01.43 Steven Vandeput (N-VA): Mevrouw Rutten, ik wil een aantal zaken duidelijk stellen. Enerzijds, in 2009-2011 zijn de totale fiscale inkomsten met 11,3 % gestegen. De toelage op de afdracht die gemeenschappen en de gewesten bedroeg over diezelfde periode 8,9 %. Er is dus al een overdrijven van uwentwege met betrekking tot de cijfers die werden doorgeschoven. Anderzijds, de sociale zekerheid is absoluut 20 % gestegen in dezelfde periode. Dat is een zaak.
Een tweede zaak is, zoals collega Bogaert daarnet al heeft gezegd, dat ieder een keer voor zijn eigen deur zou moeten vegen. Als de federale regering zou doen wat de Vlaamse regering vandaag doet – 8 % besparen, een nulbegroting tegen 2011 zoals overeengekomen – dan wil N-VA daarvoor tekenen en zullen wij deze begroting voluit steunen. Tot zolang zal het moeilijk blijven.
01.44 Gwendolyn Rutten (Open Vld): Mijnheer Vandeput, we hebben de cijfers in de commissie gezien en ze zijn echt indrukwekkend. Het gaat, als ik het goed heb, over 1,8 miljard over twee jaar. Als je 1,8 miljard extra krijgt op een totale begroting van 22 miljard, vraag ik mij af waar de besparingen nog zitten. Waar zitten die dan eigenlijk nog?
Ik bedoel, er is niets mis met het maken van een beleidskeuze, maar ik verwacht dan wel minstens dat u ze verdedigt. Leg uit wat de Maddens-doctrine is. Leg uit aan de mensen dat u weigert om bij te dragen voor hun pensioenen. Leg het uit!
01.45 Steven Vandeput (N-VA): Mevrouw Rutten, ik stel samen met u vast dat de Vlaamse regering de enige entiteit is die dit jaar een nulbegroting zal halen.
01.46 Gwendolyn Rutten (Open Vld): Mijnheer Vandeput, dat is juist. Ik verwijt u niet dat u of de Vlaamse regering niets doet, dus begrijp me niet verkeerd.
Wel zeg ik dat de Vlaamse regering in 2009 een regeerakkoord heeft gemaakt, financiële afspraken heeft gemaakt en een traject heeft uitgestippeld. Ik durf zeggen dat dit goed was. Het was een traject om snel een begroting in evenwicht te behalen. Dat was een mooi traject, in 2009.
Echter, ondertussen is er daar extra geld met bakken binnengekomen. Maar jullie hebben geen euro extra gedaan! Geen euro extra!
01.47 Jan Jambon (N-VA): (…) op uw stoel gezeten (…) ook bekritiseerd door uw fractie in andere jaren.
01.48 Gwendolyn Rutten (Open Vld): Antwoord eens ten gronde.
01.49 Jan Jambon (N-VA): In de federale regering, hoelang zit u daar al in? U bent de enige Vlaamse partij die twaalf jaar in de federale regering zit. U pleit terecht voor hervormingen in de toekomst. Maar waar zijn die hervormingen geweest de afgelopen twaalf jaar? Hoe komt het dat het pensioenprobleem vandaag niet opgelost is? Jullie zijn de enige Vlaamse partij die twaalf jaar in de meerderheid gezeten heeft. Hervormingen: nul!
01.50 Gwendolyn Rutten (Open Vld): Mijnheer Jambon, heel sympathiek, maar totaal…
Le président: Madame Rutten, monsieur le ministre, je pense tout de même que je dois vous rappeler que dans cette Assemblée, on demande la parole! Qui que ce soit qui siège ici!
Cela en fait déjà deux qui interviennent sans demander la parole, c'est inacceptable! Monsieur le ministre, si vous le souhaitez, vous avez la parole. Si cela n'intéresse pas les autres, ils peuvent aller à la buvette!
01.51 Minister Guy Vanhengel: Monsieur le président, merci!
Mijnheer Jambon, als u nooit regeert en als u nooit verantwoordelijkheid op zich neemt, dan kan men u ook nooit iets verwijten.
01.52
Gwendolyn Rutten (Open Vld): Retournons à nos moutons!
Mijnheer Jambon, het punt is dat wanneer wij 18 miljard moeten vinden in één huis – met dezelfde mensen – wij dat samen moeten doen. Dat geldt evenzeer voor het Waals Gewest en de Franstalige gemeenschap als voor Brussel en voor Vlaanderen. Het volstaat dus niet te zeggen: “Ik keer voor eigen deur. Laat het dak maar instorten en laat de regen maar binnenkomen.” Dat is geen antwoord. Daar hebben de mensen die in het huis wonen geen boodschap aan.
Ik reik dus de hand. Op dit moment, nu de formateur bezig is en nu wij kijken hoe wij 18 miljard gaan besparen, is mijn analyse op basis van deze begroting duidelijk. Ten eerste, de Financieringswet moet worden aangepast, op zo’n manier dat de federale regering haar kerntaken kan uitvoeren. Ten tweede, wij moeten 18 miljard besparen. Het gaat niet op oogkleppen op te zetten en te kijken wie wel bijdraagt en wie niet. Het moet samen gebeuren! Dat heet dan samenwerken in één land, in plaats van elkaar tegen te werken.
Tot slot een positieve noot. Mijn fractie is bijzonder trots dat er ministers zijn die, ondanks het feit dat de regering nu al een jaar in lopende zaken is en ondanks het feit dat wij de verkiezingen verloren hebben vorig jaar, er een erezaak van maken om hun werk goed te doen en iets af te leveren met oog op de toekomst.
01.53 Hagen Goyvaerts (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, waarde collega’s, sta mij toe van mijn spreektijd gebruik te maken om over de begroting voor 2011 enkele min of meer kritische bedenkingen te formuleren.
De Vlaams Belangfractie heeft altijd de rol van oppositiepartij gevoerd, en zal dat ook blijven doen, al was het maar wegens het Engelse spreekwoord: the duty of the opposition is to oppose, to propose nothing, and to turn out the government. Het is niet gemakkelijk altijd oppositie te voeren maar wij doen ons best. In die rol zijn wij altijd goed geweest en wij willen dat ook zo houden.
Onder het motto “de keizers van de Wetstraat dragen stilaan geen kleren meer” moeten wij een kat een kat durven noemen. De conclusie van de Vlaams Belangfractie is kort en bondig: de enige verdienste van de begroting 2011 is dat zij bestaat; meer aandacht moet daaraan niet worden besteed.
In de feiten is de voorliggende begroting geen begroting die naam waardig. Of om het met een surrealistische omschrijving te zeggen: ceci n’est pas un budget. Waarom is die voorliggende begroting die naam niet waardig? Heel eenvoudig. Wij hebben de afgelopen maanden moeten vaststellen dat deze regering in lopende zaken op een steeds dunnere koord loopt en dat het voor deze regering in lopende zaken ook steeds moeilijker wordt om binnen het grondwettelijke kader te blijven.
Het eerste feit waar deze regering van lopende zaken buiten de schreef is gegaan, is de benoeming van Luc Coene als voorzitter van de Nationale Bank van België. Dit gebeurde weliswaar met de goedkeuring van de N-VA, maar naar ons bescheiden inzicht is het geen aangelegenheid om in het kader van lopende zaken af te handelen. Vandaar dat mijn fractieleider, Gerolf Annemans, het billijk en opportuun achtte om hierover een procedure te starten bij de Raad van State.
Ten tweede, in de aanloop van het indienen van een begroting 2011 hebben wij in dit Parlement dikwijls gesproken over de manier waarop een regering in lopende zaken dient te voldoen aan de invulling, en dus ook aan de indiening, van een begrotingsstrategie voor de middellange termijn en een nationaal hervormingsprogramma bij de Europese Commissie. Deze oefening noemen wij hier samengevat het Europese semester.
Wij weten ondertussen dat de eerste minister al op 28 maart een brief heeft geschreven naar de voorzitter van de Europese Raad, Herman Van Rompuy, en de voorzitter van de Europese Commissie, Barosso, om de vijf concrete engagementen van de Belgische regering over te maken in het kader van het Euro Plus Pact zonder dat daarover een inhoudelijk debat werd gevoerd.
Wij weten ook dat op 6 april jongstleden het kernkabinet de laatste hand heeft gelegd aan de definitieve versie van het nationaal hervormingsplan dat aanstonds aan Europa werd overgemaakt. Ik weet niet of die laatste versie van het nationaal hervormingsplan, mijnheer de eerste minister, een publiek document is en of het ondertussen het Parlement heeft bereikt. De Vlaams Belangfractie is van oordeel geweest dat een doordachte invulling en een vastlegging van de definitieve beleidskeuzes in het kader van een Europees semester geen aangelegenheid kon zijn voor een regering in lopende zaken.
Momenteel zijn wij zowat 339 dagen na de verkiezingen van 10 juni 2010. Als wij de recente klanken horen uit het overleg en de bemiddelingspogingen zoals daar zijn “de onderhandelingen van de laatste kans” en “de opdracht zal niet eenvoudig zijn”, is een federale regering nog niet meteen in zicht. Mijnheer de eerste minister, ik vrees dat u nog wat op het bankje van eerste minister zult moeten blijven zitten, al dan niet met tegenzin.
Wij stellen ook vast dat bij de publieke opinie straks niemand meer maalt over het uitblijven van een federale regering. De anti-Belgische politiek neemt dus toe.
Als wij naar de uitstraling van deze regering zelf kijken dan doet deze regering in lopende zaken er alles aan om aan de buitenwereld aan te tonen dat zij geen conciergeregering is, maar wel degelijk het stuur goed in handen heeft, alles onder controle heeft en dus aan goed bestuur doet.
Het lijkt wel of op die manier het land nog weken, maanden, misschien zelfs jaren verder kan, zorgeloos verder. De hoofdredacteur van Trends, Johan Van Overtveldt, schreef vorige week: "De hoge borst die Yves Leterme de jongste tijd voortdurend opzet, begint een beetje op de lachspieren te werken".
Vooral het twitterbericht, mijnheer de eerste minister, dat u in het weekend van 7 mei de wereld in hebt gestuurd: “Standard & Poor’s minder dreigend, zoals we altijd al zegden, regeringswerk rendeert", deed natuurlijk menig politicus de wenkbrauwen fronsen, te meer daar de regering heel goed weet dat de houding van Standard & Poor’s ten opzichte van België niet is veranderd sinds december 2010. Standard & Poor’s heeft zelf bevestigd, als reactie op uw tweet, dat het negatieve vooruitzicht over de kredietwaardigheid van België geldig blijft. In werkelijkheid surft de regering momenteel gewoon mee op de forse Duitse groei. Ook in de rest van Europa is er economische groei, waardoor de binnenstromende belastinginkomsten beter zijn dan verwacht.
De economische heropleving zorgt bovendien voor serieuze meevallers voor de begroting, zonder dat daar een ernstig begrotingsbeleid tegenover staat, zonder dat er een toekomstig arbeidsmarktbeleid tegenover staat, zonder dat er een beleid tot verlaging van de belastingdruk tegenover staat, zonder dat er een grote verdienste van de regering tegenover staat, zonder dat er bij wijze van spreken federaal beleid wordt gevoerd. De vooruitzichten van het Planbureau doen daar nog een schep bovenop.
Er is ook een keerzijde aan de medaille. Er blijft die immense opdracht om minstens 17 miljard euro begrotingstekort structureel te saneren, dito voor de torenhoge staatsschuld. De loonlasthandicap tegenover onze buurlanden blijft boven de 5 %. Niettegenstaande een economische groei van 2,2 % zal de werkloosheid amper dalen en zal de werkzaamheidsgraad amper stijgen.
De voorliggende begroting 2011 is naar ons bescheiden inzicht helemaal geen volwaardige begroting met een eigentijds, voldragen regeerprogramma en dito beleidskeuzes, maar een begroting die bij de buitenwereld – daarmee bedoel ik voornamelijk Europa en de institutionele beleggers – de schijn moet wekken dat dat wel het geval is. Iedereen weet immers dat aan de kernproblemen in dit land via de begroting niets wordt gedaan, laat staan dat er een gepast en doeltreffend beleid tegenover wordt gezet.
Ik denk bijvoorbeeld aan de financiering van de vergrijzing. We kunnen niet langer blijven zeggen dat we ons moeten voorbereiden op de vergrijzing. De vergrijzingsproblematiek is volop bezig, met een begrotingsimpact van 9,7 % van het bbp in 2010, zonder dat er ook maar een letter gepast en doeltreffend beleid tegenover staat. Sinds de invoering van het Zilverfonds – u weet wel, dat begrotingsfonds dat moest dienen als appeltje voor de dorst voor de gepensioneerden – is er al veel tijd verloren en zijn er veel te weinig geldmiddelen gereserveerd.
Momenteel dateert de meest recente bijdrage via een begrotingsoverschot van 100 miljoen euro, als ik mij niet vergis, van 2007. Eind 2010 staat er 17,6 miljard euro in het Zilverfonds geparkeerd. Op de vervaldag in 2020 zal dat opgelopen zijn tot 22,9 miljard euro. Anders gezegd, op de vervaldag zal er minstens een begrotingsoverschot van 22,9 miljard euro moeten zijn ofwel stijgt de staatsschuld met hetzelfde bedrag. Het spreekt voor zich dat de reserves die eind 2010 in het Zilverfonds zaten, 5 % van het bbp bedragen en bijgevolg amper toereikend zijn om voor een half jaar pensioenbetalingen van verschillende wettelijke pensioenstelsels die in 2010 een begrotingsimpact van 9,7 % hadden, te betalen. Hiermee heb ik nog maar eens de hypocrisie van het Zilverfonds onder de aandacht gebracht.
Dat geldt ook voor de toekomstige ontwikkelingen op het vlak van de energievoorzieningen en de benodigde hoogspanningsinfrastructuur, kortom, een energiebeleid die term waardig. Dat geldt ook voor de aanpak van de problemen en het Belgisch failliet in het kader van asiel en immigratie en het ontbreken van iedere vorm van beleid waarvoor vanuit de politiek naar een degelijk antwoord wordt gezocht met structurele oplossingen. Mocht er niet zoiets zijn als het Europese semester met een dwingende deadline einde april dan vermoed ik dat de regering van aflopende zaken zich veeleer had beperkt tot een systeem van voorlopige kredieten, desgevallend een volledig jaar lang in afwachting van een definitieve regering. Welke de schijn ook is die de regering in lopende zaken ophoudt, intussen weten we dat er zich een ernstig probleem voordoet met de houdbaarheid van de federale budgettaire toestand.
Tijdens de begrotingsbesprekingen heb ik dat geïllustreerd aan de hand van drie studies. Ten eerste is er het document van het Federaal Planbureau, de welbefaamde working paper 23-10 van november 2010 met als titel De herziening van het Belgisch budgettair federalisme, vragen omtrent de budgettaire houdbaarheid en omtrent budgettair beleid en economische cyclus. De studie heeft de leefbaarheid van het federaal budget tegen het licht gehouden en de daaraan gekoppelde implicaties bij een staatshervorming behandeld.
Uit de studie kan men twee conclusies trekken. Ten eerste, zelfs zonder staatshervorming is de leefbaarheid van het federaal budget niet gewaarborgd, indien er geen maatregelen worden genomen. Indien er toch een staatshervorming komt, dan ziet de situatie er voor de federale financiën nog hachelijker uit. Een tweede conclusie is dat de regio’s en de ondergeschikte besturen zullen moeten bijdragen in de sanering van de gezamenlijke financiën. Of dat nu gebeurt via het mechanisme van de onderfinanciering waarbij bespaard moet worden op de werkingsmiddelen van de regio’s, of via een gedeeltelijke overname van de schuld, of via de toekomstige pensioenlasten, het komt grosso modo op hetzelfde neer.
Wel nieuw is dat voornoemde mogelijkheden nu als realistische alternatieven worden aangezien. In de praktijk leidt zulks ertoe dat de eerste barsten in de unitaire, federale schuldovername of in de unitaire sociale zekerheid door de overname van de pensioenen een feit kunnen zijn.
Dat dergelijke voorstellen voor bepaalde, politieke partijen op het openen van de doos van Pandora neerkomen, kan ik begrijpen. Niet voor niets kwam de kritiek veelal uit Franstalige hoek. Niettemin zal er een moment komen waarop knopen moeten worden doorgehakt. Het mag ons dus niet verwonderen dat de eerste minister het befaamde document vijf maanden in zijn schuif heeft laten liggen. Het was immers geen goed signaal voor de buitenwereld.
Een tweede document waarnaar ik wil verwijzen, is een document van een dienst die op de KU Leuven is gehuisvest. De dienst heet het Vlaams Instituut voor Economie en Samenleving, afgekort VIVES. Dat instituut heeft op 27 april 2011 een studie over de transfers tussen de Belgische gewesten uit intrestlasten op de federale overheidsschuld gemaakt. Het betreft opnieuw een thema waarop bij wijze van spreken een taboe rust. De studie is door een zekere Geert Jennes geschreven. Ik meen dat hij ooit nog CD&V-medewerker in de Kamer is geweest.
Hij komt tot de bevinding dat de interregionale transfers uit de intrestlasten op de federale schuld tot ruim vijf miljard euro oplopen. Samen met de andere overdrachten via de federale begroting, de bijzondere financieringswet en de sociale zekerheid loopt de totale geldstroom van Vlaanderen naar Wallonië in 2007 tot ruim elf miljard euro op. Dat bevestigt de cijfers van de eigen studiedienst van Vlaams Belang.
Samengevat komt het erop neer dat Vlaanderen voor 30 %, Brussel voor 10 % en Wallonië voor 60 % voor de opbouw van de schuld verantwoordelijk is, terwijl het Belgische primair saldo voornamelijk door Vlaanderen en in mindere mate door Brussel werd gerealiseerd. Ondanks het feit dat Wallonië ten grondslag lag van meer dan de helft van de schuld lag, zijn het de andere gewesten die voor voornoemde schuldopbouw opdraaien.
In 2001 raamden wij de transfers via de intrest op de schuld op 4,72 miljard euro voor 1999. Inclusief de overige welvaartsoverdrachten liepen de totale transfers in 1999 tot 11,2 miljard euro op. In 2003 steeg de interregionale geldstroom tot 12,68 miljard euro.
Het Vlaams Belang stelt vast dat de onderzoekers van VIVES nu tot hetzelfde besluit komen. Sedert de jaren tachtig verschijnen geregeld studies over transfers, waarbij de meeste geen rekening houden met de transfers uit de intrestlasten op de schuld. In voorkomend geval bedragen de transfers ergens tussen 3,4 en 6,6 miljard euro. Indien de transfers uit de rente op de schuld worden bijgeteld, loopt het bedrag tot 10 à 12 miljard euro per jaar op, zijnde het drievoud van de traditionele berekeningen.
Het minste dat men kan zeggen is dat het steeds duidelijker wordt dat het over aanzienlijke bedragen gaat. Lange tijd werden de cijfers van het Vlaams Belang als onrealistisch en overdreven bestempeld. Dit is nu met deze studie van Vives doorprikt. Vlaanderen wordt gedwongen jaarlijks 12 miljard euro, meer dan 2 000 euro per Vlaming, van haar welvaart aan Wallonië over te dragen. Ik neem aan dat men dat toch niet langer kan blijven catalogeren onder de noemer van solidariteit; het krijgt stilaan de allure van een georganiseerde en structurele diefstal.
Dat een dergelijk totaal scheefgetrokken land niet meer te redden is, is op zich al een eufemisme. De Vlaams Belangfractie is trouwens van oordeel dat een structurele oplossing niet meer mogelijk is door systemische hervormingen à la N-VA of Copernicaanse omwentelingen à la CD&V. Wij zijn van oordeel dat een ordentelijke opdeling van België de hoop inhoudt dat Vlaanderen zich zal kunnen herpakken in de eenentwintigste eeuw.
Zoals de meesten van jullie wel weten, collega’s, is de Vlaams Belangfractie ervan overtuigd dat men in Franstalig België niet alleen op politiek vlak, maar ook op academisch vlak bezig is met de voorbereiding van de opdeling van dit land.
Als derde document, en daarmee rond ik de reeks documenten af die belangrijk zijn bij de beoordeling van de begroting 2011, verwijs ik naar een recente studie van de universiteit van Namen, een studie van april 2011, uitgevoerd door het Centre de Recherches en Economie Régionale et Politique Economique, met als titel Transferts interrégionaux et soldes nets à financer régionaux belges: quelques considérations arithmétiques et les réalités 2006-2010. Die studie werd uitgevoerd door drie professoren, namelijk mevrouw Mulquin en de heren Lannoy en Mignolet.
De invalshoek van deze studie is het Belgische primair saldo, of de ontvangsten min de uitgaven zonder de rentelasten. In 2009 was er een globaal deficit van 5,3 miljard euro op het globaal primair saldo. Vorig jaar is het globaal primair saldo gedaald tot 1,6 miljard euro.
De professoren stellen dat het tekort op het primair saldo vooral in Wallonië wordt veroorzaakt. Wallonië boekte volgens de economen vorig jaar een negatief primair saldo van 6,2 miljard euro. Vlaanderen en Brussel hebben een positief saldo van respectievelijk 4,3 miljard euro en 276 miljoen euro. Volgens de Naamse economen is het primair saldo veel relevanter om de economische situatie van Wallonië bij een splitsing van België in te schatten dan de impact van de transfers die zonder de rentelasten 5,7 miljard euro bedragen.
De economen zien in het primair saldo het juiste deficit of surplus waarmee de deelstaten geconfronteerd worden bij een splitsing van België. In Wallonië is dat primair deficit de voorbije jaren enorm toegenomen, namelijk van 1,7 miljard euro in 2006 tot 6,2 miljard euro vandaag. Daarbij is nog geen rekening gehouden met de verdeling van de lopende rentelasten.
Volgens de Naamse economen moet de verdeling ervan onderwerp uitmaken van de regeringsonderhandelingen. Er is dus nog wel wat werk aan de winkel voor de overwinnaars van de verkiezingen.
01.54 Minister Didier Reynders: (…)
01.55 Hagen Goyvaerts (VB): De verkiezingen van 13 juni 2010? Daardoor bent u nog altijd in lopende zaken, mijnheer de minister van Financiën. Misschien hoopt u om er weer bij te zijn. Ik weet niet of de MR bereid is om regeringsdeelname te aanvaarden. Er komen ongetwijfeld nog verkiezingen. Er komen misschien nog verkiezingen in oktober 2011. Ik weet dat niet, maar ik stel alleen vast dat niet alleen in het noorden, maar ook in het zuiden van het land befaamde professoren zich aan het voorbereiden zijn op een veel ernstiger politiek debat, met name het debat over het einde van de monarchie. Zij laten dat trouwens ook zeer duidelijk blijken in hun conclusie van het rapport. Ik citeer in het Frans:
"Or, la
question cruciale est bien celle de savoir à quel surplus ou à quel déficit
chaque Région devrait faire face en cas de scission de l'entité I, à la
suite d'une rupture totale de la solidarité d'intérêt général. En cas de
défédéralisation totale du Royaume, le solde à financer de chaque Région
correspondrait à la somme:
1° du solde
primaire qui lui reviendrait à la suite de la défédéralisation des recettes
primaires et des dépenses de l'entité I;
2° des
intérêts de la dette publique fédérale qui lui seraient imputés après
négociation;
3° du solde à
financer des institutions régionales et communautaires qu'elle abrite."
Dat zeggen dus de drie Waalse economen. Ik meen dat dit op zich een relevante conclusie is. Die studies werpen een heel ander licht op de begrotingstoestand van dit land, die bovendien helemaal niet rooskleurig is.
Ik keer nog even terug naar de begroting 2011. Ik breng een uitspraak van de minister van Financiën in herinnering, van 14 december 2010. U zei toen, mijnheer Reynders: “De ontslagnemende regering moet in januari een begroting 2011 aankondigen met 4 miljard euro aan besparingen om het begrotingstekort in 2011 terug te dringen met 1 % van het bbp.” U voegde eraan toe dat dit een haalbare inspanning was en dat “indien er geen nieuwe regering is die dat kan doen, het aan de regering in lopende zaken is om dat met parlementaire steun te doen”.
Mijnheer de minister van Financiën, ik moet vaststellen, buiten het feit dat de uitgaven op de voorlopige kredieten zijn gebaseerd, wat de primaire uitgaven met 500 miljoen euro verminderd heeft, dat er van besparingen op de uitgaven in de voorliggende begroting niet veel terug te vinden is.
Tot slot verwijs ik naar het rapport van het Rekenhof, een instelling die van dit Parlement afhankelijk is en altijd zeer gedegen de begroting tegen het licht houdt en voorziet van opmerkingen en commentaren.
Ook voor deze begroting 2011 heeft het Rekenhof, in een haarscherpe analyse, een onvoldoende raming en dus ontoereikende kredieten voor verschillende begrotingslijnen van verschillende departementen onder de aandacht gebracht.
De hamvraag voor de Vlaams Belangfractie is en blijft of het met de voorliggende schijnbegroting is dat deze regering meent het begrotingstekort in te halen, of surft deze regering gewoon mee op de economische heropleving en de daaraan gekoppelde meevallers aan inkomstenzijde? De vraag stellen is ze meteen ook beantwoorden. De Vlaams Belangfractie is in elk geval niet bereid om deze begroting mee goed te keuren.
01.56 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, messieurs les ministres du Budget, des Finances, des CPAS, chers collègues, lors de l'examen du budget 2010, le cdH avait souligné les qualités qui s'y attachaient: une approche pluriannuelle, gage de sérieux et preuve d'une vision à long terme sur les efforts à mener dans la perspective d'un retour à l'équilibre en 2015; un blocage des dépenses primaires autres que celles afférentes à la sécurité sociale et une réévaluation prudente des recettes et des dépenses.
Aujourd'hui, force est de constater que le contrat est rempli et que cette méthode de travail, sérieuse et innovante, couplée à des mesures fortes dans différentes matières, nous a permis d'éviter le grand plongeon que connaissent certains pays, la Grèce en tête.
En effet, le solde de financement de l'année budgétaire 2010, chiffre clé pour l'évaluation de l'état des finances publiques, a été estimé en mars 2011, par l'Institut des Comptes nationaux, à - 4,1 % du PIB. Cette estimation est bien meilleure que les exigences du programme de stabilité de janvier 2010, qui fixait l'objectif maximal pour le déficit de l'ensemble des administrations publiques à 4,8 % du PIB en 2010.
En 2011, la croissance économique devrait se stabiliser autour de 2 % du PIB et on estime à 37 600 le nombre d'emplois qui seront créés.
Malgré ces nouvelles positives, l'adoption par notre assemblée d'un projet de budget 2011, retardé en raison d'une situation politique inédite, devenait urgente. En effet, si les citoyens montrent à l'égard du politique une patience que je qualifierais de presque exemplaire, les marchés financiers, eux, ont témoigné ces derniers temps d'une certaine fébrilité qu'il était urgent de dissiper.
Nous connaissons les conséquences dramatiques découlant de la mauvaise gestion des finances publiques de certains États de la zone euro. La Grèce, et peut-être bientôt le Portugal, sont là pour nous les rappeler: abaissement de la note de la dette par les agences de notation, hausse des taux d'intérêt pour financer cette dette, asphyxie progressive du pays avec le fameux effet "boule de neige", instauration de mesures draconiennes au niveau social, avec une diminution très nette du niveau de vie de la population.
Ce matin encore, le chef de la mission du FMI en Grèce déclarait que cette dernière doit accélérer ses réformes structurelles, notamment dans le secteur public. Il citait entre autres une réforme de la santé et la grille des salaires de la fonction publique.
Ce scénario catastrophe, nous ne l'aurons pas, et cela est dû en grande partie au gouvernement en affaires courantes. Je pense particulièrement au ministre des Finances, au ministre du Budget, au secrétaire d'État au Budget et à tous les autres qui se sont battus pour avoir ce budget. Ils ont assumé leurs responsabilités en élaborant un budget sérieux dans lequel des efforts de rationalisation des dépenses ont été posés tout en sauvegardant notre système de sécurité sociale. Parallèlement, le gouvernement a déposé auprès de la Commission européenne le programme de stabilité 2011-2014 qui définit la trajectoire budgétaire pluriannuelle et le programme national de réformes qui fixe les objectifs en matière d'emploi, démontrant ainsi notre volonté de respecter nos obligations internationales. Ce projet de budget est donc un signal fort, démontrant que les finances de la Belgique sont maîtrisées et que le gouvernement en affaires courantes peut assurer la stabilité de notre État et, par conséquent, le bien-être de nos citoyens. Le message est clair. La Belgique est en avance sur le programme de stabilité et donc sur ses engagements internationaux. Son déficit est estimé en 2011 à 3,6 %, soit une amélioration de 0,5 % tant par rapport à l'année 2010 que par rapport aux objectifs prévus pour l'année 2011 dans le programme de stabilité.
Le taux d'endettement des pouvoirs publics se stabilise à 97,5 % du PIB et la hausse minime de 0,7 % constatée est due principalement à des facteurs exogènes parmi lesquels le prêt accordé par la Belgique à la Grèce, de même que la garantie belge octroyée à l'Irlande dans le cadre d'un prêt européen. Ces opérations financières se sont imposées à notre pays en vue de la sauvegarde de la zone euro. Cette stabilisation de la croissance de la dette dès cette année est une performance qu'aucun autre pays européen ne devrait être en mesure de réaliser. Mieux même, nous pouvons espérer voir diminuer ce taux d'endettement dans les années à venir et, corollairement, les charges d'intérêts qui pèsent sur notre dette, ce qui est fondamental dans l'optique des défis que posera le coût du vieillissement de notre population.
Outre le fait d'une politique budgétaire prudente et pluriannuelle, si les chiffres précités sont bons, voire excellents, au vu du séisme financier et économique qui a secoué notre pays en 2008-2009, c'est aussi en grande partie dû à l'amélioration sensible de la croissance économique. Le gouvernement n'est pas non plus étranger à ce retour à la croissance rapide, loin s'en faut! Dès le début de la crise, des mesures exceptionnelles ont été mises en œuvre afin de sauvegarder l'emploi et d'éviter ainsi des licenciements massifs.
L'efficacité d'une série d'autres mesures anti-crise mises en place par les différents ministres – je reviens ici sur la question de l'emploi – n'est plus à démontrer. Elles ont été saluées par tous. Ainsi l'OCDE a estimé que si, en 2009, nous n'avions pas eu recours à des mesures comme celles relatives au chômage temporaire, au crédit-temps de crise, à la réduction du temps de travail de crise, le taux d'emploi dans notre pays serait actuellement inférieur de 0,9 %.
Les régimes précités couplés à une réduction du coût salarial de certains groupes cibles pour l'employeur via le plan Win-Win, qui a permis à 68 000 chômeurs de trouver un emploi en 2010, ont placé la Belgique en tête des pays européens en ce qui concerne l'augmentation de l'emploi sur la période 2009-2011. Rien que sur Bruxelles, le nombre de jeunes en période d'attente a baissé, en un mois, de 4,6 % et de quelque 9,4 % en un an, et près de 10 000 personnes ont pu s'extraire du chômage au cours du seul mois d'avril. En Wallonie aussi, le nombre de jeunes en période d'attente a diminué en un an de 7,2 % et l'indicateur de demande d'emploi affiche un recul de 4,6 % sur la même période, pour passer à 13,4 %.
Tout récemment, le Bureau fédéral du Plan, dans ses perspectives 2011-2016, a souligné le résultat exceptionnel de la Belgique en matière d'emploi comparativement à l'ensemble des États membres de la zone euro.
Cette vision stratégique en matière d'emploi, qui a eu pour conséquence d'éviter l'effondrement du montant des cotisations sociales perçues et la perception de recettes fiscales plus importantes, doit être saluée et devra être poursuivie par l'application de la stratégie UE-2020. Celle-ci nécessitera, bien sûr, un gouvernement de pleins pouvoirs qui devra, notamment, renforcer la mobilité et les formations et réduire le coût du travail sur les bas salaires afin d'éviter les pièges à l'emploi et d'augmenter les différentiels entre les allocations de chômage et le salaire net.
Pour revenir à l'examen du budget à proprement parler, le cdH avait quatre priorités qu'il a défendues à l'occasion de l'élaboration de ce budget dont il ne peut que souligner le sérieux et le caractère équilibré, dynamique et social. Ces priorités sont les suivantes:
1. le financement de nouvelles mesures pour l'emploi;
2. un budget rigoureux, mais sans mauvaise nouvelle pour le citoyen;
3. une augmentation des pensions, notamment les plus basses ainsi que le relèvement des minima sociaux et autres allocations sociales;
4. la maîtrise du coût de l'énergie.
Le cdH se réjouit du fait que, dans les limites des affaires courantes, le gouvernement ait pris des mesures importantes en matière d'emploi, particulièrement grâce à la mise en œuvre de sa proposition de médiation dans le cadre de l'AIP, qui octroie un pouvoir d'achat renforcé, une protection plus importante des travailleurs licenciés tout en garantissant la compétitivité de nos entreprises.
Par ailleurs, au-delà du maintien des mesures win-win et de la consolidation du système des titres-services sans augmentation du prix de ce titre-service, 100 millions pourront être affectés à l'adoption cette fois définie des mesures anti-crise:
- la prime de crise versée aux ouvriers licenciés: 43,8 millions d'euros;
- le chômage économique pour les employés: 4,3 millions d'euros;
- l'augmentation des allocations de chômage temporaire à 70 et 75 %, 64 millions d'euros, dont un tiers à charge du Fonds de fermeture.
De plus, la ministre de l'Emploi a pu faire adopter deux mesures qui permettent d'augmenter les chances d'embauche de deux groupes vulnérables:
- l'extension aux travailleurs licenciés dans le cadre d'une faillite et de l'octroi de la carte restructuration;
- l'octroi d'une allocation de chômage activée de 500 euros par mois aux personnes qui présentent un handicap.
Ensuite, les premiers pas effectués dans le sens du rapprochement des statuts ouvrier et employé marquent la volonté du gouvernement dans le sens de l'histoire de briser un tabou, alors que cette question restait sans réponse depuis longtemps.
La réglementation du travail des étudiants a également fait l'objet d'avancées considérables. Le nouveau système qui allie simplicité et souplesse a permis un relèvement du contingent annuel du travail des étudiants en portant à 50 le nombre de jours d'occupation bénéficiant d'une cotisation réduite.
L'objectif de simplification a aussi été rencontré par la mise en place d'un taux unique de cotisations de solidarité.
Enfin, la limitation à six mois du travail étudiant sous contrat d'occupation étudiant est prolongée à 12 mois, permettant aux employeurs de pouvoir notamment conclure des contrats d'un an et, par exemple, d'engager un étudiant un jour tous les week-ends pendant toute l'année ou pendant l'entièreté des deux mois d'été.
Nous sommes heureux de l'adoption du volet fiscal de l'AIP: une exonération partielle sur les indemnités de préavis et surtout un crédit d'impôt supplémentaire pour les bas salaires. Cette dernière mesure est essentielle pour éliminer un piège à l'emploi en valorisant, enfin, le salaire des travailleurs.
C'est une voie que nous devons poursuivre à l'avenir tant il est vrai, aujourd'hui, que l'impôt sur les revenus du travail est encore beaucoup trop élevé, alors que des alternatives crédibles sont encore possibles. On pense à la fiscalité verte ou à une taxation plus importante du capital.
Pas de plan d'austérité non plus et cela était très important! Force est de constater que le budget 2011, préparé par le gouvernement, entend préserver le pouvoir d'achat des Belges, malgré la crise qui s'impose à nous.
Outre les mesures que j'ai déjà mentionnées, je tiens à exprimer l'importance pour mon groupe de la décision du Conseil des ministres d'appliquer le système du cliquet inversé lorsque le prix à la pompe dépassera 1,50 euro pour le litre de diesel et 1,70 pour le litre d'essence. La flambée du prix du pétrole nécessitait une intervention de notre part pour éviter que le budget des travailleurs et de notre population en général soit grevé de manière inacceptable par le coût d'un transport qui souvent s'impose à eux.
Par ailleurs, en pérennisant l'abaissement du taux de TVA à 6 % en cas de rénovation d'une habitation de plus de cinq ans, le gouvernement – je cite en particulier le ministre des Finances qui m'écoute, ce dont je suis très heureux – a envoyé un message clair de soutien au secteur de la construction, grand pourvoyeur d'emplois. J'espère aussi que grâce à la détermination du ministre des Finances, nous voterons dans les prochaines semaines la mesure concernant la démolition-reconstruction qui pénalise le milieu rural. Le milieu rural ne peut plus marquer son accord à ce sujet. Nous comptons sur votre détermination et je compte aussi sur tous les groupes qui ont une base rurale importante pour conclure ce dossier par l'approbation de cette proposition de loi. Monsieur Courard, je compte sur vous!
Les recettes fiscales remontent à hauteur de 95,7 milliards d'euros, soit une croissance de 5,1 % par rapport à 2010 et un retour à la situation d'avant la crise. Ce retour à la normale intervient sans hausse d'impôts, ce qui était fondamental pour le cdH. Il était en effet inacceptable de faire payer aux citoyens les effets d'une crise née de la cupidité des spéculateurs. Il fallait au contraire s'attaquer aux comportements qui mettent en danger l'égalité des Belges devant l'impôt et la concurrence loyale entre les entreprises en prenant des mesures efficaces contre la fraude fiscale et sociale. Ainsi, la lutte contre l'utilisation abusive des déductions d'intérêts notionnels était indispensable.
Par ailleurs, mon groupe se réjouit de l'accord intervenu sur la levée du secret bancaire et la transaction en matière pénale qui rapporteront 250 millions d'euros. Cet accord, heureux équilibre entre lutte contre la fraude fiscale et respect des droits fondamentaux du contribuable, doit nous inciter à poursuivre nos travaux et à concrétiser les recommandations rédigées par la commission d'enquête parlementaire sur la grande fraude fiscale.
En ce qui concerne les dépenses, un effort important est accompli par une diminution réelle des dépenses primaires de l'ordre de 0,5 %. De plus, la décision de réduire de 10 % les crédits des cabinets ministériels sur l'année 2011 est un message symbolique important de la part du gouvernement.
La préservation de notre système de protection sociale et l'augmentation des pensions sont deux éléments importants.
Le cdH se félicite de voir notre système de sécurité sociale préservé, gage de solidarité et de bien-être pour notre population. Si une gestion rigoureuse des dépenses est indispensable, nous ne pouvons que délivrer un satisfecit au gouvernement pour les mesures prises prévoyant une liaison au bien-être d'une série de prestations sociales. En effet, une préoccupation majeure du cdH, lors de la confection de ce budget, a été de préserver et d'augmenter le pouvoir d'achat des citoyens. À cette fin, il a été décidé de répartir à 100 % les enveloppes bien-être pour augmenter les allocations sociales: 234 millions pour les salariés, 19 millions pour les indépendants et 26 millions pour les bénéficiaires de prestations d'assistance sociale (la GRAPA, le RIS et la RR).
En matière de pensions, le cdH a notamment défendu les revalorisations suivantes. Pour les salariés, l'ensemble des pensions non minimales est augmenté de 1,25 %, soit 166 millions. Par ailleurs, un effort particulier a été fait pour augmenter les pensions les plus faibles. Ainsi, les pensions minimales pour les salariés sont augmentées de 2 %. Par ailleurs, au-delà de l'augmentation précitée de 1,25 %, les pensions les plus anciennes pour les salariés c'est-à-dire celles de plus de 15 ans qui sont aussi souvent les plus faibles, sont augmentées de 2,25 % supplémentaires. Pour les indépendants, un effort particulier a également été consenti pour augmenter les pensions les plus faibles. Ainsi, les pensions minimales sont revalorisées de 2 %; par contre, les pensions les plus anciennes des indépendants sont augmentées de 1 %. En ce qui concerne l'ensemble des pensions non minimales des indépendants, elles sont revalorisées de 1,25 %. Finalement, toutes les pensions minimales franchiront au 1er septembre la barre des 1 000 euros.
Quant aux soins de santé, le gouvernement a décidé de nouvelles initiatives pour un montant de 110 millions d'euros, à raison d'une moitié au bénéfice des patients malades chroniques (cancers, maladies rares, accessibilité aux soins) et d'une autre moitié en faveur du personnel (accord social dans le secteur du non-marchand).
L'accès aux soins de santé et, plus généralement, une qualité de vie améliorée sont des valeurs essentielles pour notre groupe et nous sommes heureux de voir ces dernières respectées.
J'en viens à la maîtrise des coûts de l'énergie. Le cdH avait fait de la maîtrise de la facture énergétique l'une de ses priorités.
Nous nous réjouissons de la proposition de contrôle des prix de l'énergie adoptée lors des discussions budgétaires. Elle s'inscrit dans la philosophie défendue par notre groupe dans le cadre du pacte énergétique, à savoir un contrôle par le régulateur des modifications des prix de l'énergie particulièrement à la hausse, tout en permettant une concurrence favorable au consommateur ainsi que l'analyse et le screening des prix des marchés.
Nous avons également défendu la limitation de la hausse des prix des carburants par l'instauration d'un cliquet inversé qui consiste en une diminution des accises d'un cent pour toute augmentation d'un cent de la TVA.
Le cdH se réjouit que deux messages fondamentaux aient été entendus à l'occasion de ces discussions budgétaires. Premièrement, la volonté d'instaurer une accise sur l'uranium qui, notamment, grâce au contrôle des prix, ne pourra pas être répercutée au consommateur pour financer le développement des énergies renouvelables et les politiques sociales et réduire les prélèvements imposés aux consommateurs. Deuxièmement, la nécessité de lancer, dans la logique du pacte énergétique, une initiative de coordination avec les Régions, notamment pour agir sur l'ensemble des composantes de la facture d'énergie – je pense ici aux tarifs de distribution dans une optique de maîtrise des prix – et offrir des services énergétiques de qualité.
Le gouvernement s'est engagé, dans le cadre de la logique défendue par notre groupe, à renforcer l'Observatoire des prix ainsi que la coordination avec le Conseil de la concurrence. Plusieurs des recommandations proposées ont également été adoptées: analyse des prix, marchés et secteurs, amélioration des statistiques.
Recettes en augmentation, dépenses maîtrisées, dette publique en voie de stabilisation, croissance économique stable, les clignotants sont positifs! Ce climat favorable a été maintenu par un travail important de la part du gouvernement et des partis de la majorité qui ont concrétisé au maximum le potentiel limité qu'offre une situation d'affaires courantes. Cependant, ne nous leurrons pas. Si, indéniablement, les marchés financiers peuvent être rassurés sur notre capacité de gestion de nos finances publiques, il n'en demeure pas moins que de grands défis attendent le prochain gouvernement. Citons la poursuite de la mise en œuvre de la stratégie EU 2020, certains aspects de la lutte contre la fraude mais aussi et surtout la pérennité du régime des pensions et du système des soins de santé, sur lesquels de nombreux rapports et études attirent notre attention.
Notre groupe réaffirme à cet égard sa volonté de voir protéger notre système de solidarité et améliorer le bien-être de notre population.
Le gouvernement en affaires courantes a fait son travail et il l'a bien fait. Il est temps à présent que tous les partis impliqués dans la formation du prochain gouvernement prennent leurs responsabilités tant en matière institutionnelle que sur le volet socioéconomique, qui préoccupe notre population.
Pour notre part, nous continuerons bien évidemment à adopter une attitude positive et constructive en vue de parvenir aussi rapidement que possible à la mise en place d'un gouvernement de plein exercice.
Dans l'attente, le présent budget rencontrant les quatre priorités du cdH que j'ai eu l'occasion d'exposer, mon groupe votera ce budget équilibré, dynamique et social.
01.57 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, collega’s, vandaag zit ons land in de unieke situatie van de opmaak van een begroting in lopende zaken, dus zonder regering. En toch lijkt de situatie voor de overheidsfinanciën globaal gezien relatief gunstig. Het tekort wordt zonder al te veel moeilijkheden teruggedrongen en de staatsschuld stijgt amper. In het licht van de grote economische crisis die wij hebben doorstaan is de situatie dus onder controle, en dat is goed.
Maar, collega’s, één zwaluw maakt de lente niet. Tegenover het goede nieuws van de groeicijfers van dit jaar staat nog steeds de moeilijke realiteit van vergrijzing, een hoge staatsschuld en een tekort van –3,6 %. Ik sluit daar voor een stuk aan bij het verhaal dat mevrouw Rutten daarnet heeft verteld.
De regering in lopende zaken volgt, gesterkt door die gunstige wind van gestegen ontvangsten, de doelstelling van het stabiliteitspact dat ze bij Europa heeft neergelegd. In combinatie met het voortzetten van het principe van voorlopige twaalfden voor de uitgaven, wordt het vereiste resultaat op papier bereikt. Het is niet altijd even transparant, maar daarover ga ik nu niet te veel emmeren, dat debat hebben wij in de commissie al lang gevoerd, onder andere over het potje van 500 miljoen, het reservepotje, het provisiepotje waarop wij geen zicht kunnen hebben.
Collega’s, in principe kan een regering in lopende zaken geen nieuwe beslissingen nemen, tenzij om dringende redenen of op vraag van het Parlement. De begrotingssituatie nu bekijken, betekent dus twee dingen bekijken, namelijk: werd er effectief een politieke keuze gemaakt en/of is er effectief een keuze nodig daar waar ze niet werd gemaakt. Ik heb die analyse gedaan.
Op het vlak van de fiscale ontvangsten valt meteen de theoretische winst uit de notionele intrestaftrek op, plus 466 miljoen euro aan extra vennootschapsbelasting. In 2010 bedroegen de kosten van de maatregel nog 4,8 miljard euro. Voor de val van de regering, voor wij in lopende zaken gingen, pleitten verschillende partijen, waaronder PS en cdH, voor de aanpassing van dat systeem van de notionele intrestaftrek. Begin 2011 pleitte ook Open Vld voor een verfijning ervan, om de zuiver fiscale constructies eruit te halen.
Ik concludeer daaruit dat er voor de aanpassing van het systeem een draagvlak is binnen de meerderheid van het Parlement, inclusief de meerderheid die de regering vormt. Maar, wat krijgen wij? Een derde rondzendbrief die door betere controle opnieuw 50 miljoen euro moet opbrengen. Vijftig miljoen euro voor een maatregel die in 2011, mits een simpel rekensommetje en uitgaande van gelijkblijvende parameters, wellicht 4,25 miljard euro zal kosten.
Het heeft natuurlijk allemaal te maken met de daling van de toepasbare rente, de OLO, in vergelijking met 2010. Die kostprijs van 4,25 miljard is dus niet duurzaam. Als de OLO-rente terug zal stijgen, zal de kostprijs van de notionele intrestaftrek ook opnieuw stijgen, en dat voor een maatregel waarvoor er een draagvlak bestaat om ze aan te passen. Dat is voor ons onaanvaardbaar.
Zelfs de geestelijke vader, ex-kabinetschef van de minister van Financiën Reynders, de heer Colmant, geeft aan dat de maatregel, zoals hij nu is, moet worden aangepast, omdat hij te veel kost en te weinig ten voordele is van de kmo’s.
Collega’s, voor deze maatregel is wat ons betreft de grens van het uitstel van het debat al lang bereikt. U had dat kunnen doen in het kader van deze begroting, niet met de zoveelste rondzendbrief maar met een debat door het beter definiëren en omkaderen.
Alleen al de koppeling aan een ander rentetarief zou ons 1 miljard euro kunnen doen besparen. Dat zijn niet mijn cijfers, maar die van Bruno Colmant die de maatregel zelf heeft bedacht. Waarom nog wachten?
Wij hebben daaromtrent in een vorige legislatuur, vóór de meerderheid in lopende zaken was, al een wetsvoorstel ingediend. Wij hebben nu opnieuw een amendement voorliggen. Als de redenering is dat de regering dit niet kan doen, wat belet het Parlement dan om dat debat te openen en dat amendement goed te keuren?
Dat niet doen, in het licht van de oefening die wij verder moeten doen in het besparen voor de komende jaren, staat wat ons betreft gelijk aan schuldig verzuim.
Een tweede opvallende maatregel in deze begroting is de 200 miljoen die wordt gecatalogeerd onder opheffing van het bankgeheim. Die opheffing van het bankgeheim is – dit is voor het Integraal Verslag – niet zonder slag of stoot gegaan en werd echt afgedwongen en afgehaspeld op een manier die het Parlement onwaardig is.
Enigszins onzindelijk staat er 200 miljoen onder ‘opheffing van het bankgeheim’, want een blik op de tabellen leert dat het helemaal niet gaat om inkomsten uit de opheffing van het bankgeheim via minnelijke schikking of betere fraudeaanpak. Het gaat om regularisaties van spontaan aangegeven zwart geld. Spontaan aangegeven zwart geld, voor 200 miljoen euro, dit jaar, terwijl de aangiftes sinds 2008 door het dak gaan en steeds hoger worden, met vorig jaar als recordjaar.
Ondertussen heeft het net zich verder gesloten, want, ja, we hebben die wet op het bankgeheim goedgekeurd. We kunnen dus verwachten dat er van de wetgeving fiscale regularisaties nog meer gebruik zal worden gemaakt.
Wat belet ons om, naar voorbeeld van Nederland, in de perfecte logica van de aanpak van de fiscale fraude zoals die met woorden wordt gepropageerd, eindelijk paal en perk te stellen aan die wet op de permanente regularisaties, daar een einddatum op te zetten en tegelijkertijd ondertussen de boetes te verhogen? Dat kunnen we perfect doen, want het gebeurt al in het buitenland.
Bij ons echter laat men dat systeem bestaan, terwijl pro forma het bankgeheim wordt opgeheven. Men ondergraaft dus zijn eigen antifraudebeleid.
Men ondergraaft het bovendien twee keer, want in de wetgeving zit ook een lacune die het mogelijk maakt om enkel gedeeltelijke regularisaties te doen. De statistieken die wij gekregen hebben bij de bespreking van de begroting tonen aan dat, sinds de invoering van die maatregel, vier op vijf van alle aangiftes gedeeltelijke aangiftes zijn. In de praktijk wordt de onderliggende basis – zwart geld dat aan de basis ligt van die roerende inkomsten, dividenden en intresten – gewoon witgewassen met medeweten van de overheid, zonder dat de fiscus die informatie mag doorgeven aan het parket.
Een ambitieuze overheid zou dat mijns inziens anders aanpakken. Een goede huisvader zou dat achterpoortje sluiten. Als u dat zet tegenover de statistieken waarin wij inzage hebben gekregen ten tijde van de begrotingsbespreking, dan zou u – als u dat had gedaan vanaf de eerste dag dat die wet van kracht werd – 1,2 miljard extra hebben opgehaald. Als u dat dit jaar zou doen, zou u daar ook een heel pak extra mee kunnen ophalen.
Het is, naar mijn bescheiden mening, de logica zelf dat u dat achterpoortje sluit. Het heeft geen zin twee staatssecretarissen te hebben voor de aanpak van de fiscale fraude als u ondertussen zelf achterpoortjes in de wet laat bestaan. Terwijl de opheffing van het bankgeheim een aantal interessante mechanismen had kunnen starten, blijkt dat de ambitie van de regering in deze lopende zaken achterblijft, twee staatssecretarissen ten spijt.
Maar – wij zijn gul – ook in deze materie willen wij de meerderheid de kans geven te doen wat de regering met als argument lopende zaken niet doet, en toch in te gaan op onze suggestie en het amendement goed te keuren dat wij hebben ingediend. Wij willen orde op zaken stellen. U moet er alleen over stemmen. Een druk op de knop is voldoende. Opnieuw, als u dat niet wil, vraag ik mij af waar uw prioriteiten liggen?
De groenen zijn ondertussen wel verheugd – laat het duidelijk zijn – over de inkomsten uit de bijdragen van de financiële sector ten gevolge van de financiële crisis. Maar, tegenover die bijdrage staat ook een groot risico, een risico dat bij navraag in de commissie ter bespreking van de begroting inzake het Stabiliteitspact geschat werd op 40 miljard euro.
Collega’s, dit risico van 40 miljard euro kan ons alleen maar aansporen eindelijk werk te maken van de hervorming van het systeem, au fond! Niet alleen de brandweer versterken via het twin-peaksmodel, maar vooral pyromanen die blijven spelen met vuur aanpakken: short selling, hefboomfondsen, rommelkredieten. Zij gaan onverminderd door. Laten wij werk maken van een scheiding van de bankactiviteiten, voor het te laat is en die 40 miljard euro misschien effectief van ons gevraagd zal worden.
Collega’s, ook wat dat betreft ligt ons wetsvoorstel sinds de vorige legislatuur klaar, nog vóór de regering in lopende zaken was. U hoeft het alleen maar te bespreken.
Er is ook een andere kant aan het verhaal. Wie de toekomst wil voorbereiden moet niet enkel besparen. Hoewel wij enkel zijn voortgegaan op de voorlopige twaalfden, eerder passief bespaard hebben en voortgaan op een aantal wetgevingen met al hun gebreken, moeten wij ook gericht investeren. Wij moeten investeren in de koopkracht van de armsten onder ons, door bijvoorbeeld het optrekken van de sociale minima.
Dit geeft terugverdieneffecten, collega’s. Het is een argument dat zo vaak gebruik wordt wanneer het gaat om bijvoorbeeld de notionele intrestaftrek. Het geeft terugverdieneffecten, want het verhoogt de koopkracht. Het werkt herverdelend.
Het herstelt ook een stuk van de ravage aangericht door diezelfde financiële crisis en maakt dat honderdduizenden, waaronder zeer veel kinderen, uit de armoede worden gehaald. De kostprijs van dit alles is op basis van ons wetsvoorstel berekend. In 2008 werd het geschat op 1,25 miljard euro.
In het licht van de discussie over de bijdrage van de energiesector, het afromen van de nucleaire rente betaald door alle burgers van dit land, is dit een haalbare kaart. Idem voor de mindere kosten van de notionele interestaftrek als men die zou kaderen. Dat verschil zou kunnen worden gebruikt voor het helpen van de noodlijdende OCMW’s die vorig jaar aan de alarmbel trokken omdat zij hun basistaken niet meer kunnen vervullen. Met Antwerpen op kop werd aangekondigd dat zij moesten lenen om het leefloon te kunnen blijven uitbetalen. Dit leefloon ligt nochtans onder de armoedegrens.
Collega’s, vandaag beslaat de toelage van de Staat nog maar voor 50 % van het leefloon dat door de meeste OCMW’s moet worden uitbetaald. Ik ben er zeker van dat de OCMW-mandatarissen en de gemeenteraadsleden die in dit halfrond zitten, deze noodkreet van de lokale overheden ten volle willen ondersteunen. De vraag is of men dit ook durft. De vraag is of men de politieke moed heeft om wat we nodig hebben resoluut te investeren in de economie van de toekomst en de sociale sector. Dit steunt en leunt aan bij de vraag van eminenten, zoals Joseph Stiglitz, bedrijfsleiders zoals vertegenwoordigd door VOKA en experts zoals Geert Noels die vanuit het adagium ‘never waste a good crisis’ het pad willen effenen voor een gezonde toekomstgerichte en duurzame economie.
Wij kunnen dit vandaag, ook in lopende zaken, met dit Parlement. Door de oprichting van een groen New-Dealfonds kunnen wij investeringen doen om energie te besparen in overheids- en private gebouwen. Dit is de beste manier om de prijs van energie voor de consument te drukken. Wij kunnen een alliantie opzetten tussen bouw en milieu met terugverdieneffecten in de vorm van jobs en het dalen van de CO2-uitstoot.
In deze barre tijden zou het een positieve zaak zijn die onze economie verder ondersteunt en niet langer hoopt dat de groeicijfers morgen even goed zullen blijven.
Collega’s, ik kom tot mijn besluit. Deze begroting heeft gelukkig de wind mee via die mooie groeicijfers maar ze bereidt ons niet voor op de toekomst. Daarvoor is het wachten op een regering die echte politieke keuzes kan en wil maken. In de tussentijd moet de regering van lopende zaken beheren en doen wat dringend is. Onze analyse toont aan dat er wat dat betreft toch wel wat vragen te stellen zijn. Het debat over de bijdrage van de energiesector, over de notionele intrestaftrek, over de fiscale regularisaties moet nog gevoerd worden, moet nog uitgevoerd worden, moet nog leiden tot een concreet resultaat. Dit schept kansen, kansen die het Parlement met beide handen moet grijpen. Het gaat ook om een goede omkadering van dit alles, een ambitieuze aanpak van de fraude, een fundamentele hervorming van de banksector. Om het met de woorden van Hendrik Bogaert daarnet te zeggen: “wie de toekomst vreest heeft ze al half verspeeld, wie ze voorbereidt heeft ze meer dan half gewonnen”. Het komt er alleen op aan om die woorden ook in daden om te zetten, collega Bogaert. Wij staan alvast ter beschikking.
01.58 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Monsieur le président, l'ensemble des éléments a déjà été évoqué en commission, cela ne sert pas à grand-chose de les reprendre.
Il y avait une nouvelle question de M. Vandeput à propos des ‘onderbenuttingen’. Dans le cadre de ce budget, nous avons mentionné un montant moins important que celui réalisé l'année dernière en matière de sous-utilisation de crédits, ce qui me semble tout à fait logique. Il est clair que les affaires courantes et l'absence de nouvelles initiatives ont également une implication sur les sous-utilisations de crédits.
En ce qui concerne les one shots auxquels M. Bogaert a fait référence, il est clair que la Cour des comptes elle-même a dit, dans le cadre des discussions au Parlement…
Toen de vraag werd gesteld of er one shots in deze begroting zitten, moest het Rekenhof zelf vaststellen dat het niet zo was. Dat heb ik niet gezegd. Het is vaak zo dat een positieve opmerking van het Rekenhof over de begroting nooit wordt opgemerkt.
Het Rekenhof stelt ook dat de verschillende ramingen over de fiscale ontvangsten, de cijfers die wij hebben opgenomen, heel voorzichtig waren in vergelijking met alle ramingen van de administraties. Wij hebben de cijfers altijd naar beneden gewijzigd op basis van de nota van de administraties. Het beste bewijs is de begroting van 2010. Week na week hebben wij betere cijfers vastgesteld voor de begroting van 2010. Eerst was het objectief - 4,8, daarna - 4,6. Daarna hebben we een persconferentie georganiseerd met - 4,4 en op het einde van het verhaal was het - 4,1. De cijfers werden altijd beter omdat we altijd voorzichtig zijn gebleven.
Un dernier élément: ce budget prend en considération et bénéficie d'une meilleure croissance que prévu dans le cadre de l'épure budgétaire. Oui, bien sûr! Mais nous recueillons aujourd'hui les fruits des mesures positives prises lors de la crise, que ce soit dans le cadre de la gestion de la crise bancaire ou que ce soit grâce à l'ensemble des mesures prises en matière d'emploi.
Les fruits de ces mesures anti-crise nous permettent une meilleure croissance, des chiffres meilleurs que prévus en matière d'emploi et de pouvoir capitaliser d'un point de vue budgétaire sur ces éléments. Qui s'en plaindra? Préfère-t-on recueillir les fruits d'une croissance ou prendre des mesures au risque de mettre cette croissance en péril?
Aujourd'hui, dans ce budget, nous profitons de l'ensemble des bonnes mesures anti-crise prises particulièrement au courant de l'année 2009. À présent, ce budget nous permet d'être en avance sur les objectifs européens grâce à ces bonnes mesures.
01.59 Minister Guy Vanhengel: Mijnheer de voorzitter, ik wil als korte repliek op de uiteenzettingen die zijn gegeven en ter aanvulling van de toelichting van de heer Wathelet eerst namens de heer Wathelet en mijzelf de rapporteurs danken. Wij zouden dat bijna vergeten. Wij danken dus mevrouw Wouters en de heer Coëme, die een uitvoerig en uitstekend rapport hebben geschreven.
Een tweede bemerking die ik zou willen maken, is dat wij ons goed moeten realiseren dat wij ons in een bijzonder uitzonderlijke situatie bevinden.
Mijnheer de voorzitter, het is de eerste keer in de geschiedenis van dit land dat een regering in lopende zaken aan het Parlement een begroting voorlegt. Natuurlijk is de situatie ook heel uitzonderlijk. Het is immers nog nooit gebeurd dat een verkiezingsuitslag zo lang op de vorming van een nieuwe regering heeft doen wachten.
Intussen zijn er omgevingsfactoren opgedoken die ons verplichten een en ander te doen. Wij hebben op internationaal vlak afspraken met de Europese Commissie. Er zijn stabiliteitstrajecten die moeten worden gevolgd. Wij hebben natuurlijk ook de markten die op ons toezien. Wij moeten er eveneens voor zorgen dat de goede werking van de openbare instellingen gegarandeerd blijft.
Er is dus alle reden om, ondanks het feit dat wij nu al zolang in lopende zaken zitten, van het systeem van voorlopige twaalfden af te stappen en dus effectief een begroting in te dienen.
Desalniettemin is het opstellen van de voorliggende begroting een moeilijke oefening voor de regering geweest. Wij hebben ons immers strikt aan het concept van lopende zaken willen houden. Tegelijkertijd hebben wij een volwaardig document willen indienen.
Het concept van lopende zaken houdt normaal in dat de regering met voorlopige twaalfden werkt. De uitgaven die in de voorliggende begroting zijn opgenomen, zijn uitgaven die zoveel mogelijk teruggrijpen naar wat de regering in het systeem van voorlopige twaalfden zou kunnen hebben uitgegeven, met uitzondering van onder andere volume- en inflatie-effecten.
Ceci étant dit, monsieur le président, le plus important, maintenant que ce budget pourra être voté, c'est de voir ce qui se passera dans les semaines et les mois à venir. Plusieurs intervenants nous l'ont fait remarquer. Ce budget a l'avantage d'exister, de permettre un bon fonctionnement, de répondre à nos obligations internationales et de rassurer en partie les marchés qui nous observent.
Le plus important aussi est que l'on puisse travailler sur la trajectoire qui doit être suivie à l'horizon 2015. Je me réjouis qu'un formateur ait été désigné et qu'il ait fait remarquer que cette trajectoire impose encore un effort considérable de 17 à 20 milliards d'économies qui doivent être trouvées pour cette échéance. D'ailleurs, le formateur, comme cela a été répercuté dans la presse, s'est adressé immédiatement au premier ministre pour obtenir les derniers détails. Nos services du Budget feront le nécessaire pour que ce formateur soit informé le mieux possible avec diligence – dans la mesure du possible, effectivement, monsieur le premier ministre!
Je me dois de vous dire que le bon moment pour effectuer la comparaison de la situation dans laquelle nous nous trouverons cette année sera le début du mois de juillet, lorsque le comité de monitoring que nous avons installé nous transmettra les nouvelles données et les nouveaux chiffres, qui seront disponibles après la clôture des comptes du deuxième semestre.
Vous vous rappellerez que l'année dernière, en juillet, on parlait encore d'un effort à faire de 25 milliards d'euros. Aujourd'hui, avec le travail fourni par ce gouvernement et grâce à la conjoncture nettement meilleure, qui a été influencée par une bonne politique de relance, ce montant a diminué et se situe aux alentours de 17 à 20 milliards.
De drie documenten die de formateur daarvoor nodig heeft en die wij hem systematisch zullen bezorgen om een goed zicht op de situatie te hebben, zijn inderdaad de rapporten van de Hoge Raad van Financiën, de vooruitzichten van het federaal Planbureau en uiteraard de cijfers die het meest specifiek zijn en die van ons monitoringcomité komen.
De toekomst, wat de invulling van die 17 à 20 miljard betreft, is ook niet zo ingewikkeld. In die rapporten staat die beschreven. Er moet een vermindering van de uitgaven komen op alle niveaus van de Belgische federale overheid, maar ook in de gemeenschappen en de gewesten en bij de lokale besturen, anders zal men niet aan die 17 à 20 miljard geraken.
Wij moeten ervoor zorgen dat de transfers die binnen de financieringswetten geregeld zijn, tussen de federale overheid en de gemeenschappen en de gewesten, enerzijds, en de sociale zekerheid, anderzijds, in evenwicht worden gebracht, zonder de werkgelegenheid te fnuiken en dus zonder hoge lasten of loonkosten op te leggen. Het beste middel om de sociale zekerheid in evenwicht te krijgen, is namelijk ervoor zorgen dat er voldoende werkgelegenheid is.
Ondanks de oefening die wij zullen moeten doen om 17 à 20 miljard te besparen, zal er een bijkomende inspanning moeten worden opgebracht die erin zal bestaan de nodige middelen te reserveren om de vergrijzingskosten te dragen. Die zullen een invloed hebben op de toename aan de middelen die noodzakelijk zijn voor de pensioenen. De bijkomende inspanning zal ook noodzakelijk zijn om de stijging ten gevolge van de vergrijzing in de gezondheidszorg op ons te kunnen nemen.
Er was nog een zeer specifieke vraag van collega Bogaert. Hij vraagt zich af hoe het zit met de weerslag van bijvoorbeeld de pensioenbeslissingen en de sale-and-lease-backoefeningen die in het verleden zijn gemaakt. Die maatregelen zorgen nu voor een last van ongeveer 1,2 miljard op de begroting, 980 miljoen voor de pensioenen en 175 miljoen voor de huurgelden die thans betaald worden.
Er was ook nog een specifieke vraag van de heer Goyvaerts over het Zilverfonds. Het Zilverfonds wordt natuurlijk niet meer gealimenteerd en bevoorraad. Zolang er geen overschotten zijn op de begroting zouden wij dat namelijk moeten doen met geleend geld. Geleend geld kost meer dan de opbrengst van de belegging in het Zilverfonds. Zo eenvoudig is dat. Vandaar is er op dit ogenblik geen alimentatie meer naar Zilverfonds, maar de bedragen die vroeger in dat fonds werden gestopt, zijn natuurlijk nog altijd beschikbaar.
01.60 Eerste minister Yves Leterme: Nog een dienstmededeling ter antwoord op de vragen van onder andere de heer Goyvaerts. Het spreekt voor zich dat het Stabiliteitsprogramma dat we bij Europa hebben ingediend, het nationaal hervormingsprogramma en ook de brief die ik aan de permanente voorzitter van de Raad, de heer Van Rompuy, en aan Commissievoorzitter Barroso over het Euro Plus Pact heb gestuurd, volledig ter beschikking zijn van de collega’s in deze Kamer.
Le président: Si personne ne demande à répliquer aux propos du gouvernement, nous allons poursuivre nos travaux dans la mesure où il y a encore une quinzaine d'interventions. En Conférence des présidents, il a été convenu d'aborder des questions orales sur l'amnistie des collaborateurs de l'occupant nazi, adressées au ministre de la Justice.
01.61 Julie Fernandez Fernandez (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, ce dimanche, interrogé sur la prise en considération par le Sénat d'une proposition du Vlaams Belang sur l'amnistie, vous avez déclaré, sur la RTBF, qu'il fallait "se comporter en adulte responsable et peut-être même être prêt à oublier parce que c'est du passé". Depuis, vous avez fait une mise au point, précisé votre pensée et rappelé "qu'il ne pouvait être question d'oublier, qu'il ne pouvait être question de révisionnisme, qu'il ne pouvait être question d'un manque de respect vis-à-vis des victimes de la Seconde Guerre mondiale."
Monsieur le ministre, à mon tour, au nom de mon groupe, je voudrais rappeler que le Parti Socialiste n'a voté en faveur de la prise en considération d'aucune proposition qui fait l'apologie de l'idéologie de l'oubli. Jamais le PS n'a accepté, ni n'acceptera qu'un texte, qui prône l'abolition des crimes des collaborateurs commis sous l'occupant nazi, soit considéré comme digne de passer un jour en commission. On entend certains dire que la prise en considération est un acte technique, que cela ne veut rien dire, que ce n'est pas pour cela que l'on examinera le texte, etc.
Monsieur le ministre, pour mon groupe, la prise en considération reflète la liberté d'expression dont chaque groupe doit jouir mais la liberté d'expression ne peut pas cohabiter avec l'idéologie de l'oubli. La liberté d'expression ne peut pas accoucher du mépris des victimes du fascisme! La liberté d'expression ne peut pas amener le pardon des crimes des collaborateurs qui se sont vautrés avec l'occupant dans le projet nazi! Pour le PS, c'est la mémoire qu'il faut entretenir. C'est la flamme de notre mémoire collective et de notre passé commun qu'il faut entretenir pour ne jamais revivre ces horreurs. C'est le respect de la mémoire de celles et de ceux qui ont donné leur vie pour combattre le nazisme! C'est le respect de la mémoire de celles et de ceux qui ont combattu et subi le fascisme qu'il faut entretenir, plutôt que de gommer les crimes des traîtres de la démocratie!
Monsieur le ministre, ne pensez-vous pas que l'idéologie de l'oubli menace sérieusement l'avenir de notre démocratie?
01.62 Olivier Maingain (MR): Monsieur le président, monsieur le premier ministre, messieurs les ministres, chers collègues, dès lors que l'autre Assemblée, qui se veut souvent plus sage que la nôtre, a pris la malencontreuse initiative d'accepter la prise en considération d'une proposition de loi du Vlaams Belang sur l'amnistie, il fallait s'attendre à ce que très vite, des voix, même autorisées, se lancent dans des déclarations inacceptables.
Le propos que vous avez tenu dimanche dernier sur les plateaux de télévision, monsieur le ministre de la Justice, n'était pas qu'un propos maladroit. Il n'était pas qu'une expression mal maîtrisée d'une pensée peu précise. Même si vous avez corrigé votre propos par la suite, ce propos était révélateur d'un état d'esprit qu'on n'attend pas de la part d'un ministre de la Justice. Dans votre fonction précisément, vous êtes gardien de l'État de droit, vous êtes l'autorité chargée de faire respecter les décisions de justice, quelles qu'elles soient et singulièrement lorsque ces décisions de justice ont réhabilité celles et ceux qui furent victimes d'une des pires tragédies humaines.
Il faut être très clair et je le dis à l'égard d'un certain nombre de collègues, même parfois de formations politiques francophones, qui ont laissé un jour entendre qu'ils étaient prêts à rouvrir ce débat: le débat juridique sur l'amnistie est clos depuis la loi Vermeylen de 1961. C'est d'ailleurs une loi très tolérante pour qui veut bien la lire, très tolérante! Elle demande à tous ceux qui ont été condamnés à plus de trois ans, c'est-à-dire pour des faits d'une certaine gravité – car tous les autres ont bénéficié d'une amnistie automatique –, elle demande qu'à tout le moins deux démarches soient effectuées: la demande volontaire de bénéficier de la mesure d'amnistie individuelle, la reconnaissance de l'erreur et l'engagement de respecter la Constitution, c'est-à-dire les valeurs fondamentales de notre pays. Laisser entendre qu'il faudrait rouvrir un débat dans nos Assemblées parlementaires sur cette question n'a aucun sens!
Cela n'a aucun sens au regard des conséquences des mesures prises dans le cadre de la répression.
Je souhaiterais que vous m'expliquiez les faits qui justifieraient, aujourd'hui, que l'on puisse remettre en cause les décisions qui ont été prises par les autorités judiciaires au lendemain de la Seconde Guerre mondiale.
Si l'on veut la sérénité, le meilleur service à rendre au pays en la circonstance, c'est de dire que ce débat-là n'a plus lieu d'être dans nos assemblées parlementaires, dans le respect de ceux, parfois très jeunes qui, contrairement à d'autres, ont eu le courage de commettre des actes d'héroïsme.
01.63 Patrick Dewael (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, het gaat hier om een uitermate delicate materie, het roert de allerindividueelste gevoelens en wij mogen dat niet opofferen, zeker niet aan een pure Vlaams-Waalse tegenstelling die de jongste dagen opnieuw opgeld maakt. Dat is niet verstandig.
Een tweede bemerking. Ik ben het niet eens met collega Maingain aangaande het principe van inoverwegingneming. Een volwassen democratie, een moedige democratie moet over alles, maar dan ook over alles, een debat kunnen aangaan. Als een parlement een debat weigert, toont en etaleert het zich op een onstellende, zwakke manier en dan verdient men op dat ogenblik de naam parlementaire democratie niet.
Daarom heeft mijn fractie in het verleden veelal wanneer het over deze kwesties ging, steeds ingestemd met het principe van inoverwegingneming, een beetje de filosofie van Voltaire indachtig: ik ben het fundamenteel oneens met uw overtuiging maar ik zou mijn leven geven opdat u ze zou kunnen uiten. Dat is democratie.
Uit zo’n debat, uit zo’n tegenstelling, uit zo’n confrontatie van gedachten en ideeën zal dan wel een conclusie voortvloeien die de moeite waard is en waarna de publieke opinie kan zeggen wie waar stond, wie welke positie heeft ingenomen, of het allemaal zwart of wit was of misschien wat meer genuanceerd was, of er misschien toch een aantal schakeringen waren die de moeite waard waren om naar voren te laten komen.
Ik moet mij niet uitspreken over de overwegingen die mijn collega’s van de senaatsfractie hebben geïnspireerd bij de inoverwegingneming in de Senaat, maar mijn fractieleider weet dat dit ook mijn houding is hier wanneer dergelijke voorstellen aan bod komen hier in de Kamer.
Mijnheer de minister van Justitie, u hebt dat gecorrigeerd – dat is mijn derde punt – tussen vergeven en vergeten is er slechts één letter verschil, maar het is een wereld van verschil. Ik heb een tekst ingestuurd naar een krant om daarover mijn mening te geven. Toen ik een bezoek heb gebracht aan Zuid-Afrika, was ik enorm onder de indruk van wat ik daar hoorde. Het was Mandela zelf die dat getuigde en hij zei: “vergeten, dat nooit, maar wij moeten wel kunnen vergeven, want wat er ook gebeurd is hier in dit land, wij hebben de plicht om dat land opnieuw samen op te bouwen.” Er is dus een enorm verschil tussen vergeten en vergeven. U hebt dat ook gecorrigeerd en ik ga uit van uw goede bedoelingen in deze.
Wat dat betreft – en u zult het in uw antwoord straks misschien nog bevestigen – vergeten, dat nooit. Wij hebben allemaal de plicht om via het onderwijs, via het verenigingsleven, via welke wegen en kanalen ook, ervoor te zorgen dat vooral de jongere generaties nooit zullen vergeten wat er toen is gebeurd. De enige les die men kan trekken uit de geschiedenis, heeft ooit iemand gezegd, is dat men geen lessen trekt uit de geschiedenis. De betekenis van het geschiedenisonderricht in dezen is enorm belangrijk.
Ik zou u ook iets willen vragen over het begrip amnestie. Als u toch moet antwoorden: ik denk dat amnestie in dezen ook niet kan. Ik heb dat betoogd in 1994 hier op deze tribune, omdat amnestie ervan uitgaat dat er geen schuld zou bestaan. Ik vind dat een ondraaglijke gedachte. Als er geen schuld bestaat, is wat er toen gebeurd is eigenlijk niet fout. Boete en schuld en straffeloosheid van de feiten zouden zo in een collectieve maatregel worden weggenomen. Dat kan niet voor mij en zolang ik hier zit en sta, zal ik dat tot de laatste vezel bestrijden.
Men kan met amnestie ook geen individuele onrechtvaardigheden, die zeker ook zijn begaan, oplossen. Ik verwijs een beetje naar wat Luc Huyse in een indrukwekkend werk ter zake naar voren heeft gebracht.
Er is misschien wel nood aan maatregelen die de sociale gevolgen van een veroordeling zouden wegnemen. In dat verband denk ik aan een aantal onrechtvaardige gevolgen zoals sekwester en ik denk aan pensioendossiers. Ik zou wel eens willen weten over hoeveel gevallen dat vandaag nog gaat in de praktijk, al kunt u daar misschien vandaag niet op antwoorden. Hoeveel gevallen zijn er zo bij uw administratie bekend of bij de administratie van pensioenen of welke administratie ook? Ik zou willen weten over hoeveel gevallen het gaat.
Kortom, een debat moet voor ons altijd kunnen en al zijn wij het fundamenteel oneens met een wetsvoorstel – dat ik ook zal bestrijden zodra het in de Kamer wordt behandeld –, toch zijn volgens mij de inoverwegingneming, het debatteren en het argumenteren de bestaansredenen van de parlementaire democratie.
01.64 Catherine Fonck (cdH): Monsieur le président, monsieur le premier ministre, madame, messieurs les ministres, monsieur le ministre de la Justice, le moins que l'on puisse dire, c'est que vos propos du week-end dernier ont choqué. Ils ont d'abord et avant tout choqué de nombreux proches de victimes qui, dans l'histoire de leur famille, ont, un jour ou l'autre, vécu les atrocités de la guerre.
Plusieurs d'entre vous ont peut-être dans leur famille, parmi leurs connaissances, une personne qui a subi les atrocités de la guerre. Soyez en certain, ces personnes ont vécu cela comme une gifle! Moi-même, monsieur le ministre, je l'ai vécu comme une gifle. Mon grand-père a été déporté pendant la guerre. Il a subi d'atroces souffrances. Il en est revenu de façon probablement inespérée, vu son état. Ce devoir de mémoire que vous évoquiez, il me l'a transmis à mon adolescence. Il est mort peu après, mais je pense que toutes les personnes qui ont pu entendre l'histoire, ces souffrances, ces horreurs ne l'oublieront jamais.
Monsieur le ministre, vous avez fait marche arrière; vous avez communiqué ce lundi. Oublier, parce que l'amnistie, c'est l'oubli officiel, oublier c'est évidemment nier toutes ces victimes; oublier, c'est nier les faits qui se sont produits; oublier, c'est nier les décès intervenus; oublier, c'est aussi, eu égard à de tels faits, nier les décisions, les actes qui ont été pris, reconnus, par la justice, ce qui est singulier pour un ministre de la Justice.
Certes, certaines choses du passé peuvent être oubliées, mais pas ça. Ça jamais! D'abord et avant tout dans le respect des victimes, dans le respect de ceux qui sont décédés, dans le respect aussi de toutes les souffrances endurées.
Monsieur le ministre, je l'ai dit, vous avez fait marche arrière. Vous allez me demander: "Pourquoi revenir là-dessus aujourd'hui?". Dans le fond, un parlement est aussi une démocratie représentative. Si nous sommes les représentants de la population, que nous voulons défendre au mieux, j'attends de vous que vous réaffirmiez clairement ici qu'il ne peut pas être question de nier et d'oublier les victimes ni de minimiser les atrocités qui ont été commises.
01.65 Gerolf Annemans (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik denk dat u heel wat onheil had kunnen voorkomen indien u gewoon de dag zelf of hoogstens de dag nadien had gezegd “Men moet mij kennen. Men zegt al twintig jaar van mij dat ik wollig en warrig spreek. Soms is dat terecht, zeker als ik dat in het Frans moet doen”. U had zich moeten excuseren omdat u zich in die omstandigheden totaal hebt vergist.
Ikzelf dien sinds 1990 wetsvoorstellen voor amnestie in deze Kamer in. In het Vlaams-nationalisme kennen wij het amnestiedebat zeer goed en sinds ik een klein baasje was heb ik altijd geleerd dat men moet beginnen met te zeggen – niet gespeeld maar oprecht – dat het niet gaat over vergeten en uitwissen noch over een streep onder iets zeggen, maar dat het alleen gaat over een vorm van verzoening, van beëindigen en van principieel afstand nemen, door het hele land, van een rechtspraak die in die tijden geen echte rechtspraak was.
U had dat als minister van Justitie met veel elan kunnen doen. Als u dat precies had geformuleerd, had niemand u dat kwalijk genomen. Nu is er natuurlijk een incident gebeurd, omdat u, met minder voeling, niet bent begonnen met dat te zeggen.
U bent als christendemocraat wel bij een zeer rijke christendemocratische traditie aangesloten. Zolang ik in de politiek zit en ook daarvoor, heb ik altijd gezien dat christendemocraten zich bij dat debat aansloten en bij de mogelijkheid om het debat te openen. Zij deden dat omdat heel wat christendemocraten in de repressierechtspraak zwaar hebben geleden, zonder dat zij meer waren dan flaminganten.
Met andere woorden, dat debat moet kunnen worden gevoerd. Wij zijn heel tevreden dat het debat zou kunnen worden gevoerd, al blijkt vandaag dat het misschien alweer niet kan worden gevoerd. Het is in elk geval zo dat als wij het niet voeren, ik mij verder moet afvragen waarom het niet kan worden gevoerd. Ik heb mij dat veel jaren afgevraagd en mijn antwoord was altijd dat de Franstaligen in dit onnatuurlijke land, waar zij als minderheid toch de dienst uitmaken, blijkbaar de nood voelen om de Vlamingen te vernederen en in een hoek te steken. Dat hebben zij jarenlang gedaan. Elk amnestiedebat was daarvoor een goed middel. Zij hebben dat jarenlang gedaan door te zeggen dat wij nazi’s waren of dat de Vlaams-nationalisten of de flaminganten nazi’s waren en dat wie hen achternaliep dat eigenlijk ook was.
Nadat het amnestiedebat enkele jaren uit beeld is geweest, was het de beurt aan het racisme. Een Vlaming is een racist. Hij stemt racistisch. Hij is een extreemrechtse figuur. Zelfs als hij een N-VA’er is, is hij extreemrechts.
Wij zullen er niet uit geraken. De Franstaligen blijven dat gebruiken om ons als meerderheid te minoriseren en om dit onnatuurlijke land toch bij elkaar te houden. De verzoening in dit land en het debat dat die verzoening tot stand zou kunnen brengen, en die ik altijd aanbied door het debat te willen aansnijden, zal er niet komen. U kunt mij vragen waarom ik dat indien, tenzij om te bewijzen dat het land onverzoenbaar is. Wel, ik dien het in omdat ik altijd verbaasd wil worden.
Aan de Franstalige collega’s zeg ik: don’t push your luck. U bent nu tien jaar bezig met het land te blokkeren, door cynisch ervoor te zorgen dat van de vijf resoluties van het Vlaams Parlement, die unaniem werden goedgekeurd, geen enkele letter kan worden uitgevoerd.
De Vlamingen, inclusief de heer Leterme, hebben tot op het einde toe geleurd met die resoluties. Bravo, Franstaligen, u blijft die blokkeren, maar u blijft ook het land blokkeren.
Ik ben het dus niet eens met de heer De Wever als hij zegt dat dit geen actueel debat is. Ik weet wel wat hij daarmee bedoelt. Maar in bepaalde zin klopt het wel dat het amnestiedebat, dat niet zal plaatsvinden, een metafoor is voor de blokkering van heel het land. De Franstaligen doen dat omdat zij geen belang hebben bij vernieuwing en verandering.
Ik ben het eens met de heer Dewael, dat wij allemaal niet meer bedoelen dan dat het debat moet plaatsvinden. Het stemt me wel droef dat het niet kan plaatsvinden, want het is een metafoor voor de rest wat er in dit land gebeurt, namelijk niets meer.
01.66 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, de aanleiding tot deze discussie is de weigering van alle Franstalige partijen om een wetsvoorstel inzake amnestie in overweging te nemen in de Senaat. Men zou nochtans denken dat er hier, in het Parlement, in de tempel van de democratie, over alles gedebatteerd moet kunnen worden. Als dat niet kan, mijnheer Maingain, dan heeft men ofwel zwakke argumenten, ofwel is men onverdraagzaam voor de mening van anderen.
Mijnheer Maingain, u hebt in het Parlement verschillende wetsvoorstellen ingediend over de uitbreiding van Brussel. Die wetsvoorstellen vind ik totaal verwerpelijk, samen met mijn partij. Toch wil ik over die imperialistische voorstellen met u het debat aangaan. Wij debatteren, wij argumenteren, wij zijn democraten.
Ik ben ook gevoelig voor het argument dat in Franstalige hoek wordt gebruikt, als er wordt gesteld dat men geen wonden wil openrijten. Wie rijt er wonden open? U bent dat, Franstalige collega’s. Ik stel vast dat, zowel in de Kamer als in de Senaat, wekelijks verschillende voorstellen in overweging worden genomen, in alle stilte, zonder enig debat. U hebt er wel voor gekozen om in de Senaat heisa te maken over de inoverwegingneming. U hebt ervoor gekozen om wonden open te rijten. U hebt die keuze gemaakt bij de weigering om te spreken over de inoverwegingneming, want u wist perfect dat het voorstel in de onderste lade van de Senaat zou verdwijnen en dat er verder eigenlijk niets mee zou gebeuren. U hebt zeer bewust gekozen voor het openrijten van die wonde.
U slaat politieke munt, of u probeert politieke munt te slaan, uit de miserie van de slachtoffers van oorlog en van repressie. Uiteindelijk vrees ik dat dat u niet veel beter maakt dan degenen die u beweert te bestrijden.
01.67 Stefaan De Clerck, ministre: Monsieur le président, les questions qui ont été posées me donnent l'occasion de situer clairement les propos que j'ai déjà expliqués dans un communiqué de presse du 16 mai.
Je regrette le fait qu'un débat ait éclaté, débat qui n'était pas nécessaire. Je comprends que le mot "oublier", que j'ai utilisé, ait pu susciter une grande émotion et donner lieu à des réactions, à plus forte raison lorsque le contexte et le reste de l'interview demeurent à l'arrière-plan. Je répète que je le déplore! Je n'avais pas l'intention de tenir ces propos.
Het is dus soms verraderlijk om debatten aan te gaan over delicate thema’s als het niet in de moedertaal is. Dat is misschien de prijs die men betaalt om beschikbaar te zijn om aan de andere kant van de taalgrens het debat mee te voeren.
Entre-temps, il est évident qu'un certain nombre de réactions à chaud étaient, pour le moins, exagérées. Suggérer ou me faire des reproches de révisionnisme, c'est entendre que je souscris aux thèses du Vlaams Belang. Faire état d'un climat politique extrêmement puant, malsain et antidémocratique en Flandre sont autant d'affirmations qui ne constituent pas une analyse correcte de ma position et je déplore aussi ces déclarations. On doit arriver à un débat. C'est ce que j'ai demandé!
Ik vraag een debat; ik vraag dialoog. Dat was de kern van mijn verhaal. Dat was de essentie van mijn betoog. Wanneer ik het debat vraag, dan is dat niet om te vergeten. Hoe zou dat trouwens kunnen? Een debat dient om zaken naar boven te brengen, om erover te spreken, om de waarheid te zoeken, om precies te vertellen waarover het gaat. Dát debat heb ik gevraagd. Het hoort thuis in het Parlement. Het is door verschillende personen, zoals door professor Huyse, vandaag nog uitgebreid is beschreven.
Wij moeten het verleden duidelijk in beeld brengen en in beeld houden door het te herhalen. De herinnering aan de slachtoffers en het respect voor de oud-strijders moet blijven. Blijvende aandacht is nodig, ten aanzien van hen, maar ook ten aanzien van jongeren. Kijk maar naar de vele plechtigheden, waarop wij ook altijd aanwezig zijn. Het zijn lessen uit de geschiedenis die we nooit kunnen wissen en die ik op geen enkele manier wil wissen. We moeten die geschiedenis verder gebruiken om onze democratie elke dag opnieuw vorm te geven.
Ik ben blij dat hier een debat ontstaat en dat verschillende partijen zeggen dat we moeten vooruitgaan. Ook collega Delpérée heeft gezegd dat amnestie nooit met amnesie mag worden verward en dat we de openheid aan de dag moeten leggen om een sereen debat te voeren. Dat stel ik op prijs. Ik hoor interventies van collega’s om elementen aan te brengen.
Het blijft mijn persoonlijke ervaring dat wij na 65 jaar in staat moeten zijn om te kijken naar elementen van verzoening zonder dat we afbreuk doen aan de volle waarheid, zonder dat we afbreuk doen aan die veroordelingen. Hoe kunnen we ten aanzien van de nakomelingen en de kleinkinderen bepaalde problemen aanpakken? Hoe moeten we de inventaris maken?
Ik ben het ermee eens, collega Dewael, dat het amnestiedebat niet meer het juiste woord is. Daarover gaat het niet meer. We moeten kijken of er nog neveneffecten zijn, die wij moeten aanpakken. Ik zou graag bijdragen aan de definitie van het debat. Wat zijn de gevolgen van de wet-Vermeylen van 1961? Welke dossiers zijn er nog? Dat zou nuttig voorbereidend werk kunnen zijn.
Ik heb uiteraard contact genomen, aansluitend op hun reacties, met de joodse gemeenschap. Ik heb kennis genomen van het persbericht van het Forum van Joodse Organisaties dat zij akte heeft genomen van mijn verduidelijkingen. Zij hebben een gesprek gevraagd. In de lijn van mijn jarenlange goede en regelmatige contacten met de joodse gemeenschap heb ik meteen een onderhoud toegezegd en vastgelegd met het Comité de coordination des organisations juives de Belgique, het Forum van de Joodse Organisaties en het Centraal Israëlitisch Consistorie van België.
Ik wil rechtstreeks met iedereen op elk ogenblik van gedachten wisselen en mijn positie duidelijk maken, omdat het duidelijk is en blijft dat wij nooit mogen vergeten, dat wij altijd de dialoog met iedereen moeten nastreven en dat wij er werk van moeten maken om zo mogelijk in het Parlement bijdragen te leveren tot het juist formuleren van de waarheid en tot het tot stand brengen van verzoening.
Le président: Monsieur le ministre, je vous remercie.
Je vous rappelle que nous sommes bien dans le cadre de questions. Il y aura donc bien une possibilité de répliquer pour nos collègues qui ont posé ces questions.
01.68 Julie Fernandez Fernandez (PS): J'aurais pu, comme d'autres, intervenir ici en tant que fille de victime du fascisme. J'ai préféré m'exprimer en tant que parlementaire au nom du groupe socialiste, uni derrière la question.
Je voudrais dire au ministre que nous avons eu le sentiment d'entendre la réponse d'un député et non celle d'un ministre. Nous voudrions dire que pour nous, ce n'est pas un vieux débat, que le fascisme est à nos portes et que nous le voyons sévir tous les jours, avec arrogance et mépris.
Pour nous, ce n'est pas un vieux débat. C'est pourquoi le Parti Socialiste dira non à l'idéologie de l'oubli. C'est pourquoi nous ne prendrons pas en considération ce type de proposition.
01.69 Olivier Maingain (MR): Monsieur le président, la collaboration n'a pas été le fait d'une seule partie de ce pays et jamais du côté francophone, vous n'aurez entendu un propos de ce type!
Le débat qui nous concerne aujourd'hui n'est pas un débat entre Communautés si on veut bien le placer sur le plan des principes démocratiques. En revanche, je n'ai pas entendu un argument juridique de votre part, pas plus que des autres intervenants, pour venir justifier qu'il y ait un débat d'ordre juridique, c'est-à-dire législatif.
Qu'il y ait d'autres débats, à dimension historique, bien entendu qu'il est souhaitable d'en avoir et les historiens ont fait très largement la part du travail qui devait être faite pour démontrer, par exemple, que la répression ne fut pas plus lourde au Nord qu'au Sud du pays, qu'il n'y a pas eu, contrairement à une certaine mythologie, des décisions de justice injustifiées. On sait que c'est une mythologie qui est entretenue.
Je n'ai donc pas entendu ici un argument juridique pour nous dire en quoi il faudrait revoir la loi Vermeylen, dont je disais qu'elle était parmi les plus tolérantes en termes de réhabilitation de ceux qui ont commis des faits graves. Or que je sache, ce qu'a fait le Sénat, c'est prendre en considération une proposition de loi, pas de n'importe quel parti, d'un parti qui a pour objectif de nier ce qui est incontestable. C'est cela qui est inacceptable dans la démarche que vous avez amplifiée par votre propos de ce week-end, même si aujourd'hui vous tentez de le corriger.
Je voudrais tout simplement entendre du ministre de la Justice deux choses. Primo, qu'il respecte toutes les décisions qui ont été prononcées au lendemain de la guerre par les tribunaux dans le cadre de procédures totalement légales et respectueuses des droits de chacun. Secundo, qu'il respecte une loi qui, elle, a fait consensus à l'époque en 1961 et qui permet à ceux qui ont enfin le courage de reconnaître leurs erreurs d'être réhabilités. Combien en reste-t-il en vie aujourd'hui? Très peu mais en réalité on voudrait nous faire croire que c'est la répression, comme le dit d'ailleurs la proposition de loi, qui a été une période sombre de notre histoire alors que ce fut la collaboration!
01.70 Catherine Fonck (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, vous l'avez dit aujourd'hui: oublier, jamais! J'en prends acte. Vos propos à la tribune sont importants.
Je m'inscris totalement en faux contre ceux ou celles qui voudraient faire croire, comme je l'ai entendu ici, qu'il s'agit là d'un débat communautaire. D'ailleurs, bien que je ne doute pas que vous les connaissez et que vous les avez lus, je vous invite à vous inspirer d'historiens, y compris d'historiens du Nord du pays, dont certains se sont exprimés tout récemment, parmi lesquels M. De Wever, Bruno De Wever. Ils disent et répètent que "revenir sur la question de l'amnistie est sans objet".
La collaboration, où qu'elle ait eu lieu, au Nord et au Sud du pays – ne soyons pas naïfs, il y en a eu aussi au Sud -, doit être condamnée de la même manière, avec la même force.
C'est pourquoi j'aimerais qu'à un moment, nous sortions d'une vision manichéenne, simpliste comme s'il n'y avait que des bons au Sud et des mauvais au Nord ou des bons au Nord et des mauvais au Sud. Cette vision est incorrecte et dépassée, y compris dans ce dossier de l'amnistie, à l'égard de ceux qui, un jour, ont été des collaborateurs ou des victimes.
Il est temps aussi de dépasser cette notion de blocs identitaires qui s'opposent pour, au contraire, vouloir donner ensemble un avenir à tous nos citoyens.
Le président: Quelqu'un d'autre demande-t-il la parole? Niemand? L'incident est clos. Je suspends les travaux pendant dix minutes.
La séance est levée. Prochaine séance le mercredi 18 mai 2011 à 18.45 heures.
De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering woensdag 18 mei 2011 om 18.45 uur.
La séance est levée à 18.32 heures.
De vergadering wordt gesloten om 18.32 uur.
L'annexe est reprise dans une brochure séparée,
portant le numéro CRIV 53 PLEN 033 annexe. |
De bijlage is opgenomen in een aparte
brochure met nummer CRIV 53 PLEN 033 bijlage. |