Séance plénière	Plenumvergadering
du Mercredi 28 mars 2012 Matin ______	van Woensdag 28 maart 2012 Voormiddag ______

La séance est ouverte à 10.09 heures et présidée par M. André Flahaut.

De vergadering wordt geopend om 10.09 uur en voorgezeten door de heer André Flahaut.

Le président: La séance est ouverte.

De vergadering is geopend.

Une série de communications et de décisions doivent être portées à la connaissance de la Chambre. Elles seront reprises sur le site web de la Chambre et insérées dans l'annexe du compte rendu intégral de cette séance.

Een reeks mededelingen en besluiten moeten ter kennis gebracht worden van de Kamer. Zij worden op de website van de Kamer en in de bijlage bij het integraal verslag van deze vergadering opgenomen.

Ministre du gouvernement fédéral présent lors de l’ouverture de la séance:

Tegenwoordig bij de opening van de vergadering is de minister van de federale regering:

Hendrik Bogaert.

Excusés

Berichten van verhindering

Els Demol, Patrick Moriau, Karel Uyttersprot, Veerle Wouters, pour raisons de santé / wegens gezondheidsredenen;

Gwendolyn Rutten, à l'étranger / buitenslands.

01 Accident d'un car scolaire en Suisse – Témoignages de sympathie en provenance de l'étranger

01 Ongeval met een schoolbus in Zwitserland – Internationaal medeleven

À l'occasion de l'accident d'un car scolaire survenu en Suisse le mardi 13 mars 2012, des messages de soutien et de condoléances me sont parvenus de l'Assemblée nationale de la République de Slovénie, de l'Assemblée nationale de la République de Serbie, de la Chambre des représentants de Bosnie et Herzégovine, du Parlement de la République de Finlande, du Parlement de la République de Hongrie, de la Verkhovna Rada d'Ukraine, de la Chambre des représentants de la République d'Estonie, du Parlement de l'Irlande, des Parliamentarians for Global Action, de l'Assemblée nationale de la République d'Angola, du Seimas de la République de Lituanie et de l'ambassade du Royaume d'Arabie saoudite.

Naar aanleiding van het ongeval met een schoolbus in Zwitserland op dinsdag 13 maart 2012 hebben de Nationale Assemblee van de Republiek Slovenië, de Nationale Assemblee van de Republiek Servië, de Kamer van volksvertegenwoordigers van Bosnië en Herzegovina, het Parlement van de Republiek Finland, het Parlement van de Republiek Hongarije, de Verkhovna Rada van Oekraïne, de Kamer van volksvertegenwoordigers van de Republiek Estland, het Parlement van Ierland, de Parliamentarians for Global Action, de Nationale Assemblee van de Republiek Angola, de Seimas van de Republiek Litouwen en van de ambassade van het Koninkrijk Saoedi-Arabië, mij hun medeleven betuigd.

Commission spéciale

Bijzondere commissie

02 Rapport de la commission spéciale chargée d'examiner les circonstances qui ont contraint au démantèlement de la Dexia SA (1862/1-2)

02 Verslag van de bijzondere commissie die ermee belast wordt de omstandigheden te onderzoeken die geleid hebben tot de ontmanteling van de NV Dexia (1862/1-2)

Discussion

Bespreking

Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (1862/2)

De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (1862/2)

La discussion est ouverte.

De bespreking is geopend.

Nous avons un premier rapporteur, qui est M. Kristof Waterschoot et qui interviendra par la suite pour son groupe politique. Le deuxième rapporteur est Mme Vienne, qui interviendra aussi par la suite pour son groupe politique.

M. Peter Dedecker est le premier intervenant inscrit.

Pour l'organisation des travaux, nous commencerons par les rapports et poursuivrons sans discontinuer. Nous avons pris nos dispositions avec Mme De Permentier, M. Frédéric et M. Weyts pour assurer successivement la présidence, étant donné que la Conférence des présidents aura lieu aujourd'hui.

02.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le président, sur le plan pratique, y aura-t-il une interruption sur le temps de midi?

Le président: Non, je viens de dire que nous ne faisions pas d'interruption.

02.02 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): J'en prends acte.

Le président: Il s'agit de réduire autant que possible les séances nocturnes de cette assemblée. Après une certaine heure, cela n'a plus beaucoup d'intérêt!

02.03 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, ik heb een vraag met betrekking tot het rapporteurschap. Wij weten al enige tijd dat mevrouw Gwendolyn Rutten niet in het land is. Ik wil daar geen enkel woord van kritiek over uiten. Tijdens de besprekingen in de commissie hebben wij herhaaldelijk gevraagd om een vierde rapporteur aan te stellen, ook toen men al wist dat mevrouw Rutten hier niet aanwezig kon zijn om verslag te doen. Opnieuw, ik doe geen enkele uitspraak in de richting van mevrouw Rutten. Ik vind het echter wel bijzonder pijnlijk om te moeten starten met de rapportage van de Dexia-commissie, waarvoor het Reglement erin voorziet dat er vier rapporteurs moeten zijn, terwijl vandaag slechts twee mensen het rapport komen voorlezen.

Ik vind het onvoorstelbaar spijtig om zo te moeten beginnen aan de werkzaamheden van vandaag. Dat is eigenlijk tekenend voor de manier waarop die commissie gewerkt heeft. Ik wil dat hier vandaag proberen te duiden. Men heeft geweigerd om de vierde rapporteur te vervangen en we zitten hier vandaag met twee mensen, die een rapport van 400 pagina’s moeten voorstellen, inclusief de aanbevelingen, alleen van de meerderheid. Ik vind dat eigenlijk zeer, zeer triest.

Le président: Madame, la commission a été amenée à prendre une décision, en toute légitimité, quant à l'un des quatre rapporteurs.

À la suite de cette décision, il reste trois rapporteurs dont l'un se trouve à l'étranger. Je ne dispose pas des moyens matériels pour organiser le retour de Mme Rutten en Belgique et je n'ai pas non plus le pouvoir de la contraindre à nous rejoindre.

Toutefois, comme le prévoit le Règlement, il est possible de renvoyer au rapport écrit pour la partie qui la concerne.

Nous allons donc entamer nos travaux en entendant les deux rapporteurs présents. Pour ce qui concerne la partie de Mme Rutten, nous renverrons au rapport écrit dont vous avez pu prendre connaissance dans les délais impartis.

02.04 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, ik wil er gewoon een punt van maken dat de meerderheid heeft geweigerd om weer een vierde rapporteur aan te stellen, hoewel dat in ons eigen reglement stond. Men heeft dat pertinent geweigerd. Vandaag eindigen wij met het voorstellen van een rapport, dat op zich al een dieptepunt is voor het Parlement, met twee rapporteurs. Ik wil dat gewoon laten vastellen voor het verslag, omdat ik het tekenend vind voor de werking van de commissie.

Le président: Cela sera enregistré dans le rapport de cette séance. Il appartenait à la commission, en toute souveraineté, de remplacer les rapporteurs absents. La décision a été de ne pas les remplacer. Je ne peux qu'acter la décision intervenue en commission et travailler sur cette base.

02.05 Kristof Waterschoot, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, geachte collega’s, het rapport van de bijzondere commissie belast met het onderzoek naar de omstandigheden die hebben geleid tot de ontmanteling van de nv Dexia telt zes inhoudelijke vaststellingen. Voor de vaststellingen van de eerste twee delen, de hoofdstukken “De evolutie van de Dexia-groep in de periode 1996-2005” en “De vlucht vooruit 2006-2008”, verwijzen wij als aanwezige rapporteurs graag naar het schriftelijke verslag. De inhoud van deze twee delen werd immers reeds uitvoerig behandeld in de bijzondere commissie belast met het onderzoek naar de financiële en de bankencrisis, geleid door de heer George.

Over de delen drie en vier van de inhoudelijke vaststellingen zal ik zelf verslag uitbrengen en daarna zal mevrouw Vienne de resterende delen behandelen.

Zoals eerder gezegd handelt het derde deel van het rapport over de redding van oktober 2008. Het rapport begint heel algemeen met het schetsen van de oorzaken van de wereldwijde bankencrisis en gaat daarna verder met de financiële problemen die Dexia in de tweede jaarhelft van 2008 heeft gekend. Het rapport stelt dat de problemen hoofdzakelijk te wijten zijn aan de problemen bij het Amerikaanse filiaal FSA, Financial Security Assurance, één van de belangrijkste kredietverzekeraars ter wereld.

In het tweede hoofdstuk van deel drie gaat het over de kapitaalverhoging van 6 miljard euro van oktober 2008, waarop werd ingeschreven door de Belgische regering, de Franse regering en de bestaande referentieaandeelhouders, en over het proces van die kapitaalverhoging. Op dat moment werden er door de drie betrokken overheden – de Franse, de Belgische en de Luxemburgse staat – voor 150 miljard euro tijdelijke garanties verleend. Als onderdeel van het reddingsplan werd de heer Dehaene aangesteld als voorzitter van de raad van bestuur en de heer Mariani als gedelegeerd bestuurder.

Het rapport stelt dat van bij het begin van die periode acties in het vooruitzicht werden gesteld om het risicobeheer te versterken en de risicograad te verbeteren. Het rapport gaat verder over alle andere niet in aanmerking genomen opties die hadden overwogen kunnen worden. Het gaat dan over de strategische opties zoals het oprichten van een bad bank, een overname door een andere groep of een splitsing van de groep. Het zou ons te ver leiden om het hier uitgebreid toe te lichten, maar het rapport gaat heel grondig in op de redenen waarom deze opties op dat moment niet werden weerhouden. Verder gaat het rapport in op hoe men er wel mee had kunnen omgaan en er in het eindverslag mee had moeten omgaan.

Tot slot van deel III volgt eigenlijk de conclusie van deel III. Het rapport stelt dat uit de vele getuigenissen gebleken is dat het herstelplan geslaagd zou kunnen zijn indien er geen soevereine crisis zou zijn opgetreden. Ik citeer: “Wanneer de gevolgen hiervan voor Dexia vanaf begin 2011 meer en meer gevoeld worden, komt de kwetsbaarheid van de groep terug aan de oppervlakte. Die kwetsbaarheid vindt zijn ontstaan in de periode tot 2008 en de herstelmaatregelen na de redding zijn niet voldoende gebleken.” Dat staat zo letterlijk in het rapport als conclusie van deel III.

Deel IV is het meest lijvige stuk uit het rapport. Het bespreekt de deleveraging tijdens de periode 2008-2011 en de eisen van de Europese Commissie omtrent het herstelplan. Het rapport begint daar met een vergelijking van Dexia met enkele andere belangrijke Europese spelers en gaat vervolgens in op de verschillende mogelijke strategische opties in de periode 2008. Belangrijk is dat het rapport duidelijk stelt dat uit de hoorzittingen is gebleken dat de Franse staat een onmiddellijk en definitief veto heeft uitgesproken tegen de oprichting van een bad bank. Uit het bad bankscenario, maar ook uit het good bankscenario, blijkt heel duidelijk dat de Belgische en de Franse staat tegenstrijdige doelstellingen hadden.

Het rapport gaat verder met te stellen dat die scenario’s op zich niet verlaten werden, maar dat zij door verschillende partijen, voornamelijk het management, verder onderzocht werden in de periode 2008-2011. Vanaf april 2011 begon de regering via de Federale Participatiemaatschappij te werken aan een scenario om Dexia Bank België van de groep af te splitsen. Ook de Nationale Bank hield vanaf juni 2011 ernstig rekening met die denkpiste, vooral na het mislukken van het scenario van de bad bank.

Ik citeer opnieuw een stuk uit het rapport: “In de periode na het vertrek van de heer Decraene, begon Dexia nv echter zelf een rem te zetten op de ontmanteling van de groep, waarbij de verkoop van Dexia Bank België prioritair zou zijn. Uit de living will en de tot eind september door de raad van bestuur van de groep verdedigde standpunten blijkt dat de raad vooral tijd wou kopen tot eind 2011, een houding die manifest haaks stond op het aanvoelen van de regulatoren, van de toezichthouders. Tevens kan worden gesteld dat de positie van Frankrijk een meer ordentelijke oplossing van de problemen in de weg stond. Het is dan ook duidelijk dat men eerder had moeten ingrijpen om de ontmanteling voor alle partijen minder duur te maken.”

Het rapport gaat verder met een aantal tactische keuzes sinds 2008, met als belangrijkste aspect de al dan niet versnelde deleveraging. Het rapport stelt dat de deleveraging een echt stokpaardje is in het beheer van de groep sinds de controle in handen komt van het duo Mariani-Dehaene.

Het feit dat door de raad van bestuur daarmee echter wordt getalmd, heeft grote gevolgen gehad.

De ratingagentschappen hebben deze houding duidelijk niet kunnen appreciëren omdat ze ervoor gewaarschuwd hadden hoe groot het risico voor Dexia was. Aangezien het management de versnelde verkoop heeft voorgesteld, lijkt het erop dat vooral de aandeelhouders toen op de rem zijn gaan staan, veeleer dan de algemene directie van de groep.

In een volgend gedeelte wordt in detail ingegaan op de liquiditeitenoverdracht van de groep en het standpunt van de verschillende spelers hiertegenover. Daarover zijn de conclusies minder duidelijk. Aansluitend gaat men dieper in op de voorwaarden van de Europese Commissie en de uitvoering van het herstructureringsplan. Het herstructureringsplan werd in februari 2009 bij de Europese Commissie ingediend. Daar is het uiteindelijk in februari 2010 definitief goedgekeurd. Het rapport gaat vervolgens zeer gedetailleerd in op de gedetailleerde voorwaarden die de Europese Commissie oplegde.

Daarna maakt men een bruggetje naar de governance binnen de groep en de structuur. Ik citeer het rapport waar men stelt dat onmiddellijk na de redding wijzigingen werden doorgevoerd in de samenstelling van de belangrijkste organen van de groep. Het was noodzakelijk om zo vlug mogelijk de belangrijkste tekortkomingen in het beheer van de groep en zijn risico’s op te vangen. Het nieuwe management en bestuur hebben getracht zo vlug mogelijk deze en andere tekortkomingen weg te werken.

Vervolgens bespreekt het rapport de samenstelling en de activiteiten van de raad van bestuur en de verschillende comités waar men heel gedetailleerd kan terugvinden wat er tijdens de vergaderingen is gebeurd. De rol van de referentieaandeelhouders komt hier ook voor de eerste keer nadrukkelijk aan bod. Later wordt daarop teruggekomen in deel vijf en zes van het rapport. Zo plaatst het rapport heel wat bedenkingen bij de leningen aan de Gemeentelijke Holding en ARCO, om in te kunnen schrijven op de kapitaalverhoging. Verder wordt er gesteld dat de aandeelhouders via een aandeelhouder toch een vorm van dividend kregen, wat voor de referentieaandeelhouders van cruciaal belang was.

In het lange deel vier van het rapport wordt aandacht besteed aan de rol van de externe controle en het toezicht. Men gaat om te beginnen in op de rapporten van de trustee die is aangesteld door de Europese Commissie om de naleving van het goedgekeurde herstelplan te controleren. Deze verslagen tonen volgens de conclusie van het rapport aan dat er een aantal duidelijke inbreuken op de vereisten van de Europese Commissie zijn vastgesteld.

Dan gaat men verder in op de toezichthouders en wijst het rapport erop dat er belangrijke gevolgen en wijzigingen in het toezichtlandschap waren ten gevolge van de invoering van het Twin Peaks-model. Toch stelt het rapport dat er vastgesteld moet worden dat er soms een aanzienlijke tijd verloopt tussen de vaststellingen van de toezichthouder en het bereiken van resultaat.

Als slotconclusie van deel 4 vindt u in het rapport dat de fundamentele oorzaken van het probleem in het verleden liggen, door de ongebreidelde groei van de balans en de externe factoren zoals de soevereine crisis. Tot zover voor de delen 3 en 4 van het rapport.

Collega’s, ik heb geprobeerd mij zo veel mogelijk aan het rapport te houden. Om de sereniteit van het rapport niet te verstoren, verkies ik om pas nadien, tijdens het politieke debat, tussenbeide te komen.

02.06 Christiane Vienne, rapporteur: Monsieur le président, chers collègues, je vais présenter le rapport des chapitres 5 et 6.

Le chapitre 5 aborde la question de Dexia et de la crise souveraine. L'histoire a tendance à bégayer. L'un des enseignements de la crise bancaire et financière où l'on avait constaté que de nombreuses institutions financières avaient accumulé de la dette structurée très bien notée mais donnant un rendement supérieur à des dettes d'entreprises ou souveraines présentant des notations similaires était que ce surcroît de rendement devait refléter une prime de risque. En termes simples bien connus du sérail: there is no free lunch! Il n'y a pas de repas gratuit dans la finance! Tout le monde est tombé d'accord sur ce constat au sortir de la crise. Pourtant, le monde financier s'est rendu compte avec effroi et une certaine surprise, trois ans plus tard, que de la dette d'États très bien notés qui fournissaient un rendement plus élevé que celui d'autres États tout aussi bien notés pouvait, là aussi, correspondre à un risque caché mais nullement absent. There is no free lunch, pourrait-on dire une nouvelle fois.

Avec tout le recul dont on peut faire preuve à ce stade, on peut dire que l'Europe a rendu un mauvais service à Dexia tout au long de l'histoire de son union monétaire. Elle a encouragé l'ensemble du monde financier à financer ses déficits en le rassurant sur une bonne fin de son investissement. Le groupe Dexia n'a certainement pas dérogé à cette tendance en accumulant une dette souveraine très importante durant son existence, jusqu'à l'arrivée du nouveau management à la suite de la crise de 2008.

La crise de 2008 s'est accompagnée d'une politique délibérée de minimisation du risque et des conséquences de la part du pouvoir politique. Le principal reproche que l'on peut faire à Dexia est d'avoir trop longtemps cru à ce message. L'esprit critique pour anticiper l'aggravation de la crise et comprendre que le surcroît de rendement que les souverains du sud de l'Europe offraient résultait d'une prime de risque et non d'un pur cadeau des marchés financiers. À cet égard, Dexia a été handicapée par sa structure de gouvernance héritée de 2008 mais aussi de sa stratégie. Il fallait réduire la taille du bilan mais sans toucher aux vecteurs de liquidités. De manière raisonnable, le groupe n'a pas spécifiquement forcé sur son exposition à la dette souveraine mais il s'est laissé relativement longtemps endormir par le discours rassurant des autorités politiques qui était trompeur.

Le principal responsable de la crise souveraine sur Dexia est, d'abord et avant tout, l'Europe. Mais Dexia prend une part de responsabilité de ne pas s'être affranchi suffisamment tôt de son influence.

Abordons la question de la structure du bilan. L'analyse soulève la question de la priorité du conseil d'administration et du management dans la gestion du groupe à partir de 2008. La priorité absolue devait être d'assurer sa survie. Suivant ce critère, la réduction du bilan a été poursuivie avec conviction. Sur une base opérationnelle, on relève toutefois deux obstacles qui ont amené à ce que l'exposition souveraine soit restée trop importante en octobre 2011. D'une part, l'équilibre opérationnel entre les sous-filiales de DCL, Crediop et Sabadell, et de DBB/DIB amène un certain dysfonctionnement potentiel et un deleveraging trop lent au niveau de l'exposition souveraine.

D'autre part, la recherche d'une certaine rentabilité a également amené à ce que le raisonnement puisse être distordu lorsqu'il était encore temps, en considérant la rentabilité potentielle de garder des souverains en période calme, puis, lorsqu'il était presque trop tard, en considérant le manque à gagner de vendre des souverains en période de stress. Avec la meilleure volonté du monde, l'histoire balbutie malgré tout. La recherche de la rentabilité l'a, dans une certaine mesure, emporté sur la prudence, avec les effets que l'on sait.

En ce qui concerne les swaps, il n'y avait, à notre connaissance, aucun moyen de répudier l'héritage de la politique expansionniste de Dexia au cours de la période précédant la recapitalisation de 2008, en ce qui concerne les dérivés de taux. Les swaps étaient présents, connus de tous, y compris des autorités prudentielles et leur impact sur le risque de liquidité également. Bien entendu, la baisse exceptionnelle des taux longs, observée en septembre 2011, n'avait pas été anticipée. Cette question est évoquée dans le rapport avec les stress tests internes, mais il semble que même une prise de conscience explicite de cette éventualité n'aurait pas fondamentalement altéré le traitement direct du problème. La seule possibilité crédible de réduire le risque de liquidité des swaps était liée à la vitesse du deleveraging.

Bien qu’il soit tentant de mener une chasse aux sorcières sur les facteurs décisifs ayant amené le démantèlement du groupe en octobre 2011, l’honnêteté intellectuelle commande, dans le cas présent, de conclure que le management actuel n’aurait vraisemblablement pas pu mettre en œuvre des mesures décisives permettant de réduire drastiquement ce risque, qui est essentiellement de nature externe et non maîtrisable.

Le régulateur - CBFA en 2010 et BNB ensuite – était conscient du problème. Son analyse convergeait avec celle de Dexia. Vu l'aggravation de la situation à partir de mai 2011, la BNB a initié une nouvelle mission de suivi sur la gestion des appels de marge le 12 septembre 2011. On peut s'interroger sur le caractère tardif du lancement de cette opération de suivi vu l'ampleur de la crise, mais il est évident, au vu de ce qui précède, que le fait d'anticiper cette mission n'aurait strictement rien changé au destin du groupe. De même, on peut naturellement se poser la question de la place qu'occupait la problématique dans l'évolution du groupe. Néanmoins, il convient de rappeler que la liquidité n'était pas considérée comme un risque majeur avant 2008.

Sous l'impulsion de la CBFA, un scénario de besoin collatéral sous stress des marchés avait bien été identifié, mais le tampon correspondant au risque identifié se bornait à un matelas de liquidité nécessaire de 3,5 milliards d'euros sur un mois, soit un montant bien insuffisant au regard de l'évolution des taux d'intérêt en 2008. Les reproches que l'on peut éventuellement adresser à l'équipe dirigeante à cet égard sont assez marginaux, compte tenu des autres conséquences de l'application du business model de Dexia. Car la question des swaps est connexe à l'explosion de la taille et du gap de maturité moyenne du bilan.

Venons-en aux agences de notation. L'examen de leur rôle révèle un contraste entre les critiques que l'on peut adresser aux unes et aux autres, malgré leur sévérité. Certains soupçons pèsent sur elles. On peut ainsi reprocher à Moody's la faute évidente de n'avoir pas mesuré les conséquences de son communiqué du 3 octobre 2011, qui le rendaient de facto caduc et entraînaient de manière quasi-automatique un dommage évident pour le groupe Dexia et ses stakeholders et aussi pour les populations belge et française à travers les risques pris par leurs gouvernements respectifs afin de venir à la rescousse du groupe.

Les recommandations qui émaneront de cette section doivent faire preuve de mesure, certes, mais également de vigueur et de conviction. Il n'est pas acceptable que des détails, et c'est bien de cela qu'il s'agit, pèsent à ce point sur le destin d'un pays et de ses citoyens, ainsi que d'un groupe financier systémique, de son personnel et de l'ensemble des gens qui lui font confiance. Le pouvoir réel ou assumé des agences de notation dans ce contexte est largement usurpé. Des mesures concrètes doivent être prises afin que ce pouvoir soit sévèrement contrôlé et fondamentalement jugulé. Les dispositions prises par l'Union européenne et le G20 sont une chose, mais le parlement a son mot à dire, grâce à son expérience dans un cas d'espèce emblématique.

En ce qui concerne le volet sur l'influence des groupes de pression sur la gestion de Dexia, au niveau interne et organisationnel de Dexia, le groupe s'est clairement préparé à la survenance d'une crise comme celle qui a éclaté. On peut reprocher au niveau du risk management de ne pas avoir suffisamment anticipé l'évolution des spreads souverains, en ce compris sur la dette grecque, des taux d'intérêt à long terme ou du bank run qui a commencé en septembre et s'est amplifié en octobre, mais les stress tests internes qui étaient basés sur un scénario alternatif fournissaient une image tout aussi noire que celle qui a finalement occasionné le basculement du groupe.

L'ensemble de la structure du groupe était tourné vers le deleveraging et l'obtention de liquidités mais le développement de la crise a dépassé l'ampleur d'un choc absorbable par Dexia. Tant Dexia que le régulateur ont utilisé les outils leur permettant de se préparer au choc de liquidités d'octobre mais pas au choc de la clientèle, le bank run. Ce paramètre a été décisif et n'a pas été évalué à sa juste mesure ni anticipé à temps. Le contrôle prudentiel classique a montré ses limites dans ce cas particulier.

Les éléments de nature financière étaient largement anticipés des deux côtés. La dégradation de la crise souveraine, l'augmentation du gap de liquidités, les actions possibles des agences de notation, Dexia et la BNB s'y sont graduellement préparées: le groupe, en accélérant, autant que possible mais en restant au maximum dans le carcan de la vision unitaire, le processus de deleveraging financier et opérationnel, tandis que le régulateur préparait les mesures conservatoires permettant d'assurer un démantèlement ordonné. Mais les éléments de nature plus qualitative comme le déchaînement des passions autour du groupe, la détérioration inexorable et finalement irréversible de l'image de Dexia auprès de la clientèle de la banque auraient pu faire l'objet de davantage d'attention, moins au niveau des indicateurs quantitatifs que de l'analyse qualitative.

Il est plus que vraisemblable que de nombreuses personnes au sein de la CBFA puis du CREFS puis de la BNB en ont été conscientes, de même que de nombreux membres du groupe principalement au sein de la banque mais pas uniquement là. Ils ont ressenti le besoin d'une séparation plus claire des images de DSA et de DBB. Toujours est-il que ces préoccupations n'ont pas amené à des mesures conservatoires fortes, ni d'un côté ni de l'autre, avant qu'il ne soit trop tard et que le démantèlement se fasse dans la douleur et l'urgence. Force est de constater que la structure de l'actionnariat privé et public ne pouvait pas jouer convenablement son rôle rassurant et apaisant dans le contexte du développement de la crise souveraine. Les actionnaires privés étaient affaiblis à cause de l'opération de 2008 et avaient donc perdu leur pouvoir de persuasion auprès des marchés. Les actionnaires publics n'ont pas donné les impulsions décisives pour sauver Dexia de l'impasse. L'analyse de leurs motivations semble indiquer que l'État belge n'en avait pas nécessairement un intérêt direct alors que l'État français n'avait pas imposé son autorité aux différentes entités qu'il contrôle, directement ou indirectement, pour assurer durablement l'intégralité du groupe en mettant partiellement à l'abri les structures de financement des collectivités locales françaises.

J'en viens à la question des responsabilités. Dans cette synthèse, nous distinguons le management des autres acteurs. Le rôle du management dans la manière dont Dexia a traversé la crise souveraine a été analysé en détail dans différents chapitres du rapport que je vous propose de lire attentivement. Il en ressort les renseignements suivants.

Le management de Dexia, mené par le tandem Mariani-Dehaene, a fait preuve d'un volontarisme affirmé pour extraire le groupe de sa position héritée en 2008.

Le processus de deleveraging et de cession d'entités opérationnelles a été globalement conforme et, sur certains aspects, en avance sur le plan approuvé par la Commission européenne en février 2010.

Au niveau opérationnel, l'équipe de gestion est parvenue à lire avec une faculté d'anticipation les développements négatifs sur les marchés financiers, malgré les réticences de certains administrateurs. L'effort de centralisation et de rationalisation a permis de résoudre un certain nombre d'anomalies dans l'organisation et la structure de bilan de Dexia, ce qui a réduit le profil de risque du groupe et en a amélioré l'efficience.

Malheureusement, le démantèlement a eu lieu et il a été très douloureux pour le groupe aux niveaux financier, humain et organisationnel; on l'a vu ci-dessus, nous arrivons à la conclusion qu'il n'était vraisemblablement pas évitable dans la configuration qu'avait gardée le groupe.

Le management a, d'après l'analyse, commis des erreurs qui ont rendu ce processus de démantèlement plus difficile.

En premier lieu, pour ce qui concerne la communication intérieure, le style de management amené par la nouvelle équipe n'était pas adapté à la réalité de terrain à laquelle le groupe était confronté. La position de DBB était affaiblie et des mesures de redressement intégrées dans le plan de transformation ont manifestement induit des externalités qui se sont avérées très négatives lorsque Dexia s'est trouvé en difficulté.

La confrontation larvée entre le groupe, la banque et la filiale d'assurances, ainsi que la discipline de groupe envers et contre tout, ont mené à des discontinuités importantes dans les relations intra-groupe et une perte de valeur in fine. Notamment, à un moment donné, un problème d'image s'installe lorsque le monde extérieur commence à confondre le groupe et la banque.

Deuxièmement, pour ce qui concerne la communication externe, certaines relations se sont manifestement abîmées entre plusieurs acteurs importants pour le destin du groupe: des agences de notation, la Commission européenne, l'État belge, la presse et, finalement, l'opinion publique. Seules les relations avec les régulateurs sont, semble-t-il, restées de bonne qualité tout au long de la crise, en tout cas jusqu'en août.

Or, comme Dexia ne vivait pas en autarcie pendant cette période, l'impact que pouvait avoir la perception du groupe à l'extérieur aurait dû être davantage pris en compte. On peut stigmatiser en particulier ici les conséquences néfastes de la réputation médiocre que Dexia s'est faite auprès des épargnants belges, du case team de la Commission européenne et au moins d'une agence de notation.

L'ensemble de ces forces a amené au flétrissement, à un moment donné, du soutien du public, des autorités et des leaders d'opinion sur les marchés.

Troisièmement, au niveau de la gestion du bilan de Dexia, on peut regretter que la priorité n'ait pas été davantage donnée à la réduction de la taille du groupe sur deux aspects.

Pour ce qui concerne, tout d'abord, le périmètre opérationnel en matière de cessions d'entités importantes, le management n'a pas été assez volontariste, notamment pour Crediop, Sabadell et DMA.

Il y a, par ailleurs, la question de la vitesse de réduction du portefeuille obligataire souverain. Il ne s'agit pas ici de stigmatiser une faute car on peut raisonnablement reprocher au management de ne pas avoir prévu avec suffisamment de précision le degré de gravité qu'allait avoir la crise et sa vitesse de propagation.

Cependant, il reste opportun de considérer certains principes qui peuvent sembler quelque peu théoriques à première vue, mais dont la pertinence est une fois de plus évidente dans le cadre du dossier Dexia.

Les actifs les plus liquides sont le liquide. Avoir gardé de la dette souveraine en portefeuille alors que celle-ci était vendable se comprenait dans l'hypothèse suivant laquelle il fallait garder du collatéral et assurer une certaine rentabilité. Cependant, la revente de ces obligations dont l'échéance était supérieure à un an pour une proportion importante de ce papier aurait exposé Dexia à un moins grand risque. La réalité est que cette dernière voulait garder un papier à la fois liquide et rentable. Mais il n'y a pas – je le rappelle – de repas gratuit. Il subsistait un risque de taille du bilan et chaque actif à long terme contenait un risque potentiel.

Quatrièmement, au niveau de la stratégie globale, le management et la présidence du conseil d'administration ont été alignés sur un seul et unique objectif: assurer l'intégrité du groupe jusqu'à l'expiration du plan de la Commission européenne.

Ce choix stratégique a induit des effets de fuite en avant dans le processus qui, in fine, a eu deux conséquences néfastes: le sentiment que l'équipe dirigeante en place après 2008 a pris des décisions qui ont, finalement, conduit à augmenter les coûts du démantèlement, notamment en raison de l'approfondissement des transferts financiers entre DBB et DCL qui durent, ensuite, être dénoués; la centralisation de plusieurs fonctions qui ont dû être séparées dans la douleur, en octobre 2011.

Pour ce qui concerne les autres facteurs, il faut reconnaître que de nombreux acteurs extérieurs au management de Dexia ont jeté, volontairement ou non, de l'huile sur le feu, ce qui a coûté très cher à la collectivité.

Il faut, tout d'abord, pointer du doigt les équipes dirigeantes précédentes. Le faisceau convergent de constatations faites par la commission spéciale chargée d'examiner la crise bancaire et financière de 2009 ainsi que lors de la mission tripartite effectuée par le core supervisory college en 2009, charge clairement la manière dont Dexia a développé sa stratégie et l'a contrôlée opérationnellement, avant la crise de 2008.

Présidente: Corinne De Permentier, deuxième vice-présidente.

Voorzitter: Corinne De Permentier, tweede ondervoorzitter.

Si des erreurs du management actuel de Dexia doivent être mises en évidence, elles seraient sans conséquences funestes si le groupe n'avait pas été intrinsèquement en très grande difficulté au moment de son sauvetage d'octobre 2008. Il serait donc injuste, sous prétexte que le faisceau de ce rapport est principalement dirigé sur la période 2008-2011, de ne pas reconnaître les responsabilités préalables dans le désastre.

Pointons les groupes de pression internes. L'action du management peut être canalisée par les contrepouvoirs ou, au contraire, renforcée par des coalitions internes à l'entreprise.

1. Le conseil d'administration.

Depuis 2008, on ne peut nier une amélioration du fonctionnement du conseil d'administration et de ses comités associés. Néanmoins, visiblement par peur des fuites ou des indiscrétions, on peut déplorer que les administrateurs non exécutifs ne puissent pas disposer suffisamment à l'avance de documents importants, qui leur permettent de se faire une opinion étayée au moment des conseils.

Cela induit un avantage informationnel pour le management et le président du conseil d'administration, qui peuvent donc orienter les décisions de manière plus nette. On peut regretter que le conseil d'administration ne se soit pas davantage affranchi de cette méthode de travail. Il y a, certes, des exemples où le comité stratégique ou le conseil d'administration a challengé des propositions du management et l'esprit critique constructif était visiblement présent, mais l'avantage informationnel demeurait dans le camp du tandem Mariani-Dehaene.

Le principal reproche que l'on peut adresser au conseil d'administration de Dexia dans son ensemble est une forme d'aveuglement par rapport aux difficultés que la communication de Dexia en interne et en externe faisait naître vis-à-vis du destin du groupe et des difficultés qu'il allait traverser. L'information était présentée de manière supposément objective, mais elle était vue sous l'angle du management et avec son point de vue.

Cela se voit principalement sur deux axes: celui de la communication avec la Commission européenne et les régulateurs, dont le management se plaint, à plusieurs reprises, d'une certaine forme d'opacité et de leur caractère tatillon, alors que l'on peut trouver une source des difficultés dans les aspects relationnels et une certaine perception de l'attitude de Dexia vis-à-vis de l'extérieur, et la prééminence du destin du groupe sur celui de ses constituants, qui est vue comme la seule solution au devenir de Dexia, peu challengé, alors qu'une gestion moins directive et centralisée des relations intragroupes, notamment au niveau de la communication, aurait pu aboutir à un démantèlement moins douloureux.

2. Les représentants des actionnaires.

On a pointé à plusieurs reprises le rôle des représentants des actionnaires au sein du conseil d'administration de Dexia. Les actionnaires français, principalement publics, ont largement abondé dans le sens du management. La force de leur carnet d'adresses notamment, afin de hâter les négociations avec la Banque Postale ou la CDC, n'a pas joué un rôle très efficace.

Les actionnaires belges ont eu des rôles contrastés. ARCO et le Holding Communal arrivaient dans la crise souveraine considérablement fragilisés par l’effort réalisé lors de l’augmentation de capital et la concentration de leur portefeuille chez Dexia. Leur principale responsabilité est très clairement liée à leur engagement à l’augmentation de capital. Sur un plan strictement économique, cette décision n’était pas adéquate, car elle contribuait de manière trop importante à les fragiliser et, par ricochet, leurs actionnaires ainsi que le groupe Dexia lui-même. L’ensemble des prises de position des mandataires d’ARCO et du Holding Communal a été cohérent avec leur situation, héritée de leur participation trop massive à l’augmentation de capital.

C’est pour ces raisons que le groupe a donné priorité à la rentabilité et à la capacité d’octroyer des dividendes et qu’il a insuffisamment réduit son profil de risque. Même si l’on peut se poser la question de l’efficacité réelle de ce type de lobbying en face du style de management imposé par M. Pierre Mariani, la véritable faiblesse de ces actionnaires est de nature économique et a joué un rôle important dans le manque de crédibilité de la base actionnariale privée et dans la perte de confiance des marchés.

Les actionnaires publics belges, quant à eux, n’ont pas fait preuve de suffisamment d’organisation par rapport à leur poids économique, et n’ont donc pas influencé la gestion comme ils auraient dû. Circonstance aggravante, l’Élysée avait directement influencé la recomposition des organes en plaçant M. Mariani à la direction générale en 2008. L’État belge ne pouvait pas ne pas savoir que le gouvernement français aurait donc une influence importante sur la stratégie. Et pourtant, malgré le poids cumulé des gouvernements fédéral et régionaux, la Belgique n’a compté que sur M. Jean-Luc Dehaene pour faire contrepoids à l’influence française. Or, le président du conseil d’administration s’est largement aligné sur les options stratégiques défendues par la direction générale.

3. Les représentants des filiales.

Le désaccord en termes d’application du plan de transformation, de l’image de DSA et de DBB, et de la stratégie de soutien des autres activités du groupe dans leur développement (DenizBank) ou leur survie (DCL) est semble-t-il grandissant en 2011. Plusieurs interventions au niveau des comités, du conseil du groupe ou même les témoignages de discussions informelles entre membres du conseil de DBB et de DSA en attestent.

4. Les agences de notation.

On ne peut pas se départir du sentiment que les agences de notation ont fait preuve d’une légèreté coupable par rapport au pouvoir que leur communication pouvait avoir sur les marchés financiers. Le processus a été, à certains moments, extrêmement questionnable, principalement dans le chef de Moody’s. L’inconscience par rapport aux conséquences d’un communiqué, et donc du caractère caduc de son contenu dès le moment de sa publication, dénote un manque flagrant de considération des conséquences de cet acte majeur.

Abordons maintenant le chapitre du démantèlement d'octobre 2011. Les causes et les conséquences du démantèlement du groupe Dexia en octobre 2011 en raison de la reprise de la banque belge et de sa filiale abritant les activités d’assurance par les pouvoirs publics sont naturellement abordées à différents endroits dans le présent rapport. La présente partie donne un aperçu succinct des étapes du processus de démantèlement et des informations communiquées aux actionnaires à ce sujet. Elle examine également les conséquences du démantèlement pour les actionnaires, parmi lesquels les actionnaires de référence belges, le Holding Communal, le groupe ARCO et Ethias. Les pertes que ces actionnaires doivent supporter ont, à leur tour, des conséquences pour les pouvoirs publics.

À partir de mai 2011, il est clair que l’évolution sur les marchés financiers est négative pour Dexia. Les pertes vraisemblables sur les obligations grecques s’accumulent et la menace d’un abaissement de la notation est réelle. Un plan est dès lors mis en œuvre pour vendre rapidement certains actifs, notamment le portefeuille de produits financiers, et une provision considérable est constituée pour absorber les pertes liées à ces opérations.

La BNB demande à Dexia, à partir de mai 2011, de préparer un plan de démantèlement et une concertation structurée a lieu à ce sujet à partir de juin. En juin, la Banque nationale informe également le premier ministre et le ministre des Finances de l’évolution défavorable.

Toutefois, les liquidités restent sous forte pression durant l’été et, au conseil d’administration, de nombreux échanges sont consacrés aux possibilités de rechercher d’autres actifs susceptibles d’être vendus. Il apparaît en effet que Crediop et Sabadell, qui représentent un important montant de financement et qui devraient être vendus en vertu de l’accord passé avec la Commission européenne, ne sont pas vendables. Le montant des garanties, le collatéral, à fournir augmente et réduit encore les possibilités de dégager des liquidités. Au cours d’une réunion du comité stratégique du 3 août 2011, les possibilités de ventes alternatives sont examinées en détail. On pense alors à DIB, DBL, RBCD et DAM mais la vente de DenizBank ou de DBB n’est pas envisagée à cette date. L’un des problèmes était que l’on avait certes pu identifier des actifs susceptibles d’être vendus mais que ceux-ci n’amélioraient pas nécessairement les liquidités.

Dans une lettre du 25 août 2011, la BNB réclame, elle aussi, des mesures supplémentaires étant donné que les stress tests démontrent que, dans des circonstances similaires à celles de 2008, Dexia fera face à d’importants problèmes de liquidités. La BNB insiste sur l’accélération des ventes du portefeuille Legacy et d’autres portefeuilles et d’autres actifs et filiales (autres que DBB et la DCL). La BNB demande également à Dexia d’être informée quotidiennement de l’avancement et de l’évolution de la situation.

En raison notamment de la baisse continue des taux d'intérêt à long terme et du montant que Dexia doit fournir de ce fait, le groupe ne dispose plus, fin 2011, d'un nantissement acceptable suffisant et un système est élaboré qui permet l'échange de nantissement avec la BNB et la Banque de France.

Ce montant est encore augmenté en septembre. Au cours du conseil d’administration du 6 septembre, force est de constater que le business model ne fonctionne plus et qu’il faut réfléchir à la future structure du groupe. Fin septembre 2011, il est fait état de discussions avec la CDC et la Banque Postale en vue de trouver une solution durable pour le financement des collectivités locales françaises et alléger les besoins en financement de Dexma et de tentatives entreprises afin de poursuivre le deleveraging. Cela s’avère toutefois très difficile, parce qu’il n’y a pas de demande sur le marché.

Le 24 septembre, le ministre belge des Finances informe son homologue français des problèmes de Dexia et de la nécessité de trouver une solution structurelle.

Lors du conseil d’administration du 27 septembre 2011, les membres sont informés des discussions ardues avec la Caisse des Dépôts et la Banque Postale. D’autres démarches éventuelles pour améliorer les liquidités sont examinées, mais le marché est défavorable. La presse fait largement écho des problèmes de Dexia et spécule sur l’évolution du dossier.

À l’issue du conseil d’administration du 3 octobre 2011, Dexia a diffusé un communiqué de presse.

Le 4 octobre, les ministres des Finances belge et français diffusent un communiqué dans lequel ils garantissent qu’ils prendront toutes les mesures nécessaires pour assurer la sécurité des déposants et des créanciers. De son côté, la Banque nationale publie également un communiqué à la suite des commentaires parus dans les médias et confirme que les banques centrales de Belgique et de France soutiennent pleinement Dexia. Le 4 octobre encore, le premier ministre convoque le cabinet restreint, la décision est prise de créer un comité d’accompagnement et de désigner une banque d’affaires ainsi qu'un bureau d’avocats.

La communication quelque peu prématurée de Dexia à l’issue du conseil d’administration du 3 octobre est suivie, le 6 octobre, d’un communiqué de presse dans lequel, à la requête de la FSMA, Dexia tient à préciser n’avoir été informé d’aucune décision ou projet de décision concernant des scénarios d’évolution du groupe et qu’un conseil d’administration sera réuni le samedi 8 octobre 2011 et étudiera différentes options relatives à l’avenir du groupe.

Le 6 octobre 2011, le financement unsecured à court terme s’élevait à 10,8 milliards d’euros seulement, comparé aux 50 milliards d’euros pour le credit watch par S&P en mai 2011. Le financement s’est réduit de plus en plus rapidement et les retraits des dépôts des clients se sont également accélérés (moins 3,9 milliards d’euros dans la semaine du 30 septembre 2011). Un support exceptionnel de liquidité a été accordé par les banques centrales et le Trésor français. Si la fuite du funding et des dépôts se poursuivait, elle entraînerait d’énormes problèmes de liquidité.

Une intervention des pouvoirs publics a dès lors été jugée nécessaire.

Entre-temps, le comité d'accompagnement, le ministre des Finances, le premier ministre, la Banque nationale, les autorités françaises et luxembourgeoises, le management et la direction de la banque, les actionnaires de référence et le personnel ont élaboré un plan de sauvetage.

Le 9 octobre 2011, la France et la Belgique parviennent à un accord pour démanteler le groupe Dexia, en isolant DBB et en accordant une aide d'État pour le financement du groupe résiduel. En quoi les interventions de l'État consistent-elles? Tout d'abord, sur la scission du groupe, le run sur DBB, sous la forme du retrait des dépôts wholesale et retail, a nécessité une nouvelle intervention des pouvoirs publics. La vente de DBB avait toujours été une clef de voûte possible dans les scénarios développés à partir de mai 2011 pour le living will après la vente de tous les autres actifs. En raison du run sur la banque et du fait qu'aucun repreneur externe n'a pu être trouvé à un prix raisonnable, un rachat de DBB par l'État belge s'est imposé. Contrairement à ce qui fut le cas en 2008, les autorités françaises ont pu être convaincues cette fois que la scission était nécessaire. La poursuite du run sur DBB ferait également disparaître le financement de DCL et, de plus, la Belgique disposait alors du nouvel article 57bis de la loi du 22 mars 1993, tel qu'inséré par la loi du 2 juin 2010 visant à compléter les mesures de redressement applicables aux entreprises relevant du secteur bancaire et financier, qui autoriserait la nationalisation de DBB si aucune solution négociée n'était trouvée.

Au terme des négociations, et après avoir consulté le marché ainsi que des banques d'affaires afin de déterminer la 'juste valeur' de DBB, un accord est conclu sur le prix de la banque belge aux conditions suivantes: un prix fixe de 4 milliards d'euros pour DBB, hormis les 49 % que celle-ci détient dans Dexia Asset Management, avec une possibilité de revoir le prix aux valeurs du cours des cinq années suivantes. L'accord prévoyait également une garantie de 625 millions d'euros, à charge du vendeur, pour les représentations et garanties contractuelles dans lesquelles la Belgique garantissait également le replacement du personnel de Dexia SA, dans l'hypothèse éventuelle d'une réduction du personnel.

Les négociations relatives au prix du rachat de DBB ont dû avoir lieu dans un délai nettement plus court que les délais habituellement prévus pour une transaction de cette ampleur dans le monde des affaires. Selon les informations dont nous disposons, la fourchette de prix à partir de laquelle les négociations ont été entamées entre Dexia et l'État belge était de l'ordre de 1,8 milliard d'euros (première offre) à 7,9 milliards d'euros (première proposition).

Selon le CEO de Dexia, il y avait alors une offre de 4 milliards d'euros d'un autre groupe bancaire, offre qui était toutefois assortie de quelques conditions supplémentaires; ce prix aurait inclus une autre entité du groupe à l'exception de certains portefeuilles.

Tous les éléments de la transaction – prix du rachat, garanties, conditions annexes, etc. – ont naturellement été examinés conjointement pour convenir du prix. Il a en outre été convenu que DBB continuerait à financer le groupe, mais dans le respect de ses obligations prudentielles. Ce financement diminuerait au cas où il y aurait de nouveau des investissements.

L'accord prévoyait également que le groupe Dexia résiduel serait protégé contre d'éventuelles pertes sur les crédits accordés au groupe ARCO, à Ethias ou au Holding Communal. DMA serait, quant à elle, adossée à la Caisse des Dépôts à hauteur de 65 % et à la Banque Postale à hauteur de 5 %, tandis que DCL conserverait elle-même 30 % du capital.

En ce qui concerne les garanties, la survie du groupe résiduel revêtait une importance essentielle pour DBB en raison de son encours de crédits important auprès du reste du groupe. Il a été convenu d'octroyer les garanties d'État à hauteur de 90 milliards d'euros pour les émissions de Dexia SA et de DCL. Il n'y a toutefois pas eu d'accord immédiat sur la clé de répartition de ces garanties. La France souhaitait la même proportion qu'en 2008, tandis que la Belgique réclamait une répartition plus équilibrée de la garantie, qui tienne compte de la détention des liquidités en provenance de DBB.

Les éléments suivants auraient notamment pu être évoqués en faveur d'une clé de répartition plus favorable pour la Belgique: l'aide spéciale en matière de financement fournie conjointement par la Banque centrale de France et de Belgique, sous cas où l'État belge revendrait ses parts avec une forme de midswaps (?) durant la période précédant le démantèlement, avait été répartie sur une base 50/50. Une grande partie des risques, comme les litiges liés aux crédits structurés, se situait en France.

Sur l'ensemble de la transaction, il a finalement été convenu que l'on appliquerait la même clé de répartition qu'en 2008, à savoir 60,5 % pour la Belgique, 36,5 % pour la France et 3 % pour le Grand-Duché du Luxembourg. Ces engagements qui peuvent peser lourd sur les finances publiques font apparemment toujours l'objet de discussions entre les pays et avec la Commission européenne, au moment de la rédaction du présent rapport.

En ce qui concerne l'information des actionnaires, communiquer en temps de crise n'est jamais facile et certainement pas lorsque les rumeurs vont bon train. Les administrateurs sont naturellement bien informés grâce à la présence de leurs représentants au sein du conseil d'administration, du Holding et, pour certains aussi, dans les banques filiales et des comités. Le grand nombre de personnes concernées augmente bien entendu le risque de fuite dans la presse; ce risque a été d'ailleurs souligné de nombreuses fois en séance du conseil d'administration.

Dans ces circonstances, Dexia, en sa qualité de société cotée en bourse, remplit son obligation légale d'information, tout en s'efforçant de garder la confiance des marchés.

Une série de communiqués de presse suivra. La finalisation de la vente de Dexia à l'État belge est réalisée le 20 octobre 2011 par une convention de cession de Dexia Banque Belgique à la Société fédérale de participation et d'investissement agissant pour le compte de l'État belge, selon les termes et les conditions de l'offre faite à Dexia le 9 octobre. La participation de 49 % de Dexia Banque Belgique dans Dexia Asset Management sera transférée au groupe Dexia préalablement au closing de cette transaction sous réserve de validation des autorités de contrôle.

Quels sont les impacts pour Dexia? Au 30 juin 2011, cette opération aurait eu pour effet de réduire le bilan du groupe Dexia d'environ 65 milliards d'euros et son besoin de liquidités de plus de 2 milliards d'euros. Elle aurait enregistré une moins-value de cession de l'ordre de 680 millions d'euros.

Il est prévu que le protocole de Dexia fournisse à DMA, d'une part, des garanties de performance et de risques juridiques portant sur un portefeuille de 10 milliards d'euros de prêts structurés conclus avec des collectivités locales françaises et, d'autre part, une garantie sur les pertes qui excéderaient dix points de base sur le total de l'encours, soit plus de dix fois le niveau de perte historique de Dexia Municipal Agency. Par ailleurs, Dexia bénéficierait d'une contrepartie de l'État français sur ce même portefeuille de prêts structurés à hauteur de 70 % des pertes excédant 500 millions d'euros. Cette contre-garantie est subordonnée à un accord de la Commission européenne.

Au-delà du dispositif décrit dans le protocole, Dexia Crédit Local reste impliqué dans le financement local et continuera à offrir une large gamme de produits et services financiers à ses clients du secteur public, notamment via la collecte de dépôts, la distribution de contrats d'assurances, la prestation de services immobiliers ou de leasing immobilier ainsi que la fourniture de services à la personne.

Quelles sont les conséquences pour certains actionnaires de référence? En ce qui concerne le Holding Communal, à la suite du démantèlement de Dexia et des pertes énormes générées par celui-ci, le Holding Communal a été mis en liquidation par décision de l'assemblée générale du 7 décembre 2011.

Selon des informations parues dans la presse, le passif net serait supporté par les Régions à hauteur de 570 millions d'euros, par le pouvoir fédéral à hauteur de 132,5 millions, par Dexia Banque Belgique pour 101,5 millions et par Ethias, le Fonds bruxellois du logement et d'autres institutions pour 31 millions d'euros. Les éventuelles pertes supplémentaires seraient également supportées par Dexia Banque Belgique.

La situation financière du Holding Communal était déjà très précaire longtemps avant le démantèlement de Dexia, comme le savaient toutes les parties concernées. En 2008, les Régions flamande et wallonne ont commandé une étude à ce sujet respectivement à Ernst & Young et Petercam. Selon les déclarations du ministre-président flamand, les conclusions étaient claires: "L'avenir du Holding Communal est lié à long terme à un redressement du cours boursier de Dexia. Il est essentiel de trouver rapidement une solution pour le Holding Communal afin de faire face aux retombées négatives de la chute du cours de Dexia. Une faillite du Holding Communal aurait en effet d'importantes conséquences négatives pour Dexia et les communes actionnaires. Indirectement, elle pourrait aussi avoir des conséquences négatives pour d'autres actionnaires comme Ethias, ARCO et les Régions".

En ce qui concerne le groupe ARCO, le 8 décembre 2011, les assemblées générales extraordinaires des sociétés coopératives ARCOPAR, ARCOPLUS et ARCOFIN ont décidé de procéder à une liquidation faisant directement suite au démantèlement de Dexia. Les pertes du groupe Dexia, consécutives au démantèlement, et le manque de perspectives sur de futurs résultats ont contraint ARCO à constater la perte encourue sur sa participation. ARCOFIN SCRL est la société d'investissement du groupe ARCO, qui investissait dans le passé dans Dexia Groupe. Cet investissement a été réalisé par l'apport en 2001 de l'ancienne banque coopérative BACOB et de l'assureur DVV dans Dexia Groupe. Fin 2010, ARCOFIN détenait en portefeuille 249,9 millions d'actions Dexia d'une valeur comptable de 2,47 milliards d'euros. Selon le communiqué du groupe ARCO, daté du 16 novembre 2011, sur une base consolidée, c'est un maximum de 1,7 milliard d'euros du capital coopératif du groupe ARCO qui est touché, dont 1,5 milliard d'euros a été apporté par des coopérateurs particuliers. Pour l'instant, on ne dispose pas d'estimation du résultat net potentiel de la liquidation, qui prendra probablement plusieurs années.

À la suite de l'arrêté royal du 10 octobre 2011, les compétences du Fonds spécial de protection des dépôts et des assurances sur la vie ont été étendues à la protection du capital d'associés personnes physiques de sociétés coopératives agréées, à concurrence d'un maximum de 100 000 euros par associé.

Cette garantie ne s'applique pas aux associés institutionnels; elle a été accordée, par arrêté royal du 7 novembre 2011, aux sociétés coopératives ARCOPAR, ARCOFIN et ARCOPLUS. Ce régime prévoit donc que, lors de la clôture de la liquidation, le fonds de protection peut indemniser les coopérateurs particuliers d'ARCOPAR, ARCOFIN et ARCOPLUS, en cas d'éventuelles pertes. Ces arrêtés royaux sont postérieurs au démantèlement de Dexia. Cette constatation a suscité de nombreuses questions dans la presse ainsi que lors des auditions.

Pour ce qui concerne la question de savoir si les actionnaires des sociétés coopératives peuvent être assimilés à des épargnants, les réponses divergent. Le système est toujours à l'étude au niveau de la Commission européenne qui a adressé, en décembre 2011, une série de questions au gouvernement fédéral à cet égard. En attendant une décision définitive, la Commission européenne demande à l'État belge de ne pas verser de garanties. En outre, un certain nombre de parties concernées ont adressé une requête en annulation des arrêtés royaux précités auprès du Conseil d'État.

Pour ce qui concerne Ethias, en 2008, cette dernière avait bénéficié d'une aide publique et était tenue, de ce fait, d'accepter un plan de restructuration. Le sauvetage a eu pour effet de modifier totalement la structure. La compagnie Ethias Assurance SA est, aujourd'hui, une filiale à 100 % d'Ethias Finance SA dont l'État détient la majorité des actions. L'État fédéral, la Région wallonne et la Région flamande détiennent chacun 25 % des actions plus une. Ethias Droit Commun AAM détient le reste.

En 2008, Ethias avait participé à l'augmentation de capital de Dexia à hauteur de 150 millions d'euros. Le nouveau paquet initial d'actions Dexia détenu par Ethias a enregistré des décotes au cours de 2008 et de 2010. Si bien que, fin 2010, celui-ci n'était plus coté qu'à 3,85 euros par action. Ethias a su, à ce moment-là, qu'elle devait se défaire de ses actions.

L'une des conditions du plan de relance passait par la vente par Ethias SA d'au moins 90 % de son portefeuille d'actions. La vente d'environ 98 millions d'actions à la société mère Ethias Finance SA a été réalisée en 2011 au cours de 2,80 euros par action, ce qui l'a obligée à concéder une nouvelle perte de 82 millions d'euros.

En vue de consolider sa position financière après la reprise des actions Dexia de sa filiale Ethias Finance SA, Ethias a voulu placer une émission d'obligations pour un montant de 280 millions d'euros, en décembre 2011. Elle n'a toutefois pas trouvé suffisamment de souscripteurs privés sur le marché; elle a fait partiellement appel aux gouvernements fédéral et régionaux pour y souscrire.

Pour terminer, en ce qui concerne l'incidence sur les autorités, outre l’incidence de la chute du cours de l’action Dexia sur la valeur du portefeuille des pouvoirs publics, il y a d’autres coûts et risques considérables. En premier lieu, il y a le risque lié aux garanties de l’État couvrant le financement du groupe résiduel, dont le résultat final ne sera connu, dans le meilleur des cas, que dans de nombreuses années. En second lieu, il y a le prix payé pour la reprise de la banque belge, avec une incidence directe sur la dette de l’autorité fédérale.

Par ailleurs, les différentes autorités sont aussi exposées à des pertes et à des risques sur les actionnaires de référence belges historiques. Tous ces coûts et risques pèsent naturellement aussi sur la notation de crédit et peut-être sur le développement économique futur du pays.

En ce qui concerne le Holding Communal, ce risque est généré par les constitutions de garantie des autorités fédérale et régionales et par les pertes éventuelles que Dexia Banque Belgique risque dès lors d’encore devoir supporter.

Pour ARCO, le risque se situe au niveau de l’incertitude quant à l’issue de la liquidation ou à l’éventuelle entrée en vigueur du système de garantie des dépôts en vertu duquel l’autorité fédérale devrait prendre en charge les pertes des coopérateurs privés.

Pour Ethias, les risques se situent surtout dans le fait que l’État et les Régions sont le principal actionnaire du groupe d’assurance et qu’ils partagent ainsi les moins-values enregistrées sur les actions Dexia en raison du cours à la baisse de l’action. Les pouvoirs locaux essuient naturellement aussi des pertes de par la liquidation du Holding Communal et des éventuelles moins-values directes sur les actions Dexia.

Mes chers collègues, j'ai conscience d'avoir été particulièrement longue, mais je souhaitais, à travers ce rapport, vous montrer la qualité du travail réalisé par les experts et par tous les membres de cette commission, parce qu'il me semble qu'un dossier comme celui-là méritait que toutes les pistes soient explorées. Comme vous avez pu le constater, nous l'avons fait. Je vous remercie tous.

02.07 Jan Jambon (N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik wil vragen of de voorzitter van de commissie verontschuldigd is. Als commissieleden hebben wij ervaren dat de zweep op onze werkzaamheden werd gelegd om hier vandaag de algemene bespreking te kunnen houden. Dit kwam niet altijd de kwaliteit ten goede. Wij hebben ons daar altijd naar geschikt. Ik stel nu vast dat de commissievoorzitter die ons tot die snelle afwerking heeft aangezet, vandaag zelf niet aanwezig is. Kunt u mij zeggen of zij verontschuldigd is, of mogen wij haar aanwezigheid nog verwachten later op de dag?

La présidente: Mme Marghem avait un empêchement ce matin. Elle est en chemin depuis Tournai. Elle nous rejoint.

02.08 Peter Dedecker (N-VA): Mevrouw de voorzitter, collega’s, voor u ligt het resultaat van vijf maanden hard werk in de bijzondere commissie Dexia, die moest uitzoeken waarom Dexia twee keer moest gered worden door de belastingbetaler. Bij dat verslag heb ik gemengde gevoelens.

Enerzijds, de experts die ons begeleid hebben, hebben heel goed werk geleverd. Zij zijn op bepaalde punten echt diep gegaan. Zij zijn zelfs de verrichtingen op de rekeningen van Dexia Bank België gaan onderzoeken, dat is heel goed werk. Zij duiden ook enkele verantwoordelijken aan in het drama. Uit respect voor het werk van die experts, die ik nog een keer expliciet wil bedanken, hebben wij dat verslag goedgekeurd in de commissie. Wat erin staat, is goed.

Anderzijds – en daar hebben we dan een ander gevoel bij – staat er een en ander niet in het verslag, hetgeen volgens mij nog een stuk belangrijker is. Die onvolledigheid is ook niet geheel onlogisch. Vanaf het begin, vanaf de oproep voor een onderzoekscommissie werd die oproep afgeblokt door de meerderheid, bestaande uit de zogenaamde Dexia-partijen, die overal betrokken partij waren.

Nochtans, er waren meer dan genoeg redenen. Het feit dat de leden van de commissie gedurende de werkzaamheden geen toegang kregen tot documenten van de toezichthouder, een van de belangrijkste spelers in dat verhaal, was voor ons reden genoeg om over te gaan tot een onderzoekscommissie. Maar blijkbaar was dat niet genoeg voor de meerderheidspartijen.

Aan degenen die in het begin steeds gezegd hebben dat wij begonnen met een bijzondere commissie en dat wij indien nodig konden overschakelen op een onderzoekscommissie, quod non, zeg ik bedankt voor dat gegeven woord.

Het hoeft niet te verbazen. Immers, de toezichthouder wordt voor een stuk bevolkt door ex-kabinetchefs. Het spreekt voor zich dat men daar de boel moest afschermen. Dat toont alleen maar de geloofwaardigheid aan van bepaalde partijen in deze.

Natuurlijk, het feit dat u bepaalde zaken wilt afschermen, toont het een en ander aan, dat betekent dat de boel een beetje stinkt. Als u zeker was van uw onschuld, had u de kaarten direct op tafel gelegd, was u direct overgegaan tot een onderzoekscommissie, waren die documenten direct op tafel gelegd, quod non. Het is een regelrechte kaakslag voor de burger, voor de belastingbetaler, die nog 70 jaar lang, een heel mensenleven, mag betalen voor de nasleep, de opkuis van een financieel Fukushima.

Nochtans, wij hadden reeds eerder lessen kunnen trekken. In 2009 was er reeds een bijzondere commissie Financiële Crisis en die was evenmin een onderzoekscommissie. Jean-Luc Dehaene, die toen ook deel uitmaakte van de meerderheid, heeft daarop gewezen in de hoorzitting. Het feit dat het liquiditeitsprobleem bij Dexia zo immens cruciaal en dus het hoofdprobleem was niet zozeer het solvabiliteitsprobleem, het feit dat de gevolgde strategie bij de eerste redding niet de juiste was, komt niet aan bod in het verslag van de bijzondere commissie.

Dehaene stelde zelf dat het ongelofelijk is dat dat niet grondiger werd aangepakt. De vorige bijzondere commissie, in 2009, is blijkbaar niet in staat geweest om dat probleem bij Dexia ten gronde te analyseren en de nodige gevolgen daaraan te verbinden. Er werd toen helaas geen onderzoekscommissie opgericht, met alle gevolgen van dien. Zij die de onderzoekscommissie toen hebben tegengehouden, mogen vandaag eens in de spiegel kijken. Dat is niet te verantwoorden.

Hetzelfde geldt natuurlijk voor de werking van de commissie zelf. Een aantal Kamerleden heeft daarover vandaag in de media al zijn beklag gedaan. Ik heb dat zelf eerder ook al gedaan. De parlementsleden mochten bepaalde belangrijke documenten in dit ingewikkelde dossier alleen maar inkijken in een zaaltje, afgezonderd, zonder medewerker of enig hulpmiddel. De belastingbetalers en hun vertegenwoordigers werden zo vierkant uitgelachen. Het is degoutant. Zij die hiervoor verantwoordelijk zijn, degenen die het onderzoek op die manier belemmerd hebben, mogen dat eens aan de belastingbetaler proberen uit te leggen.

Ik heb het genoeg gehad over de vorm. Ik ga over naar de inhoud en ik kom natuurlijk ook terug op de zaken die er niet in staan. Laten we eerst kijken naar de verantwoordelijken. In de eerste plaats kijk ik dan naar de Holding zelf en naar het model ervan bij het ontstaan, bij de fusie van het Gemeentekrediet en DCL. Daarvoor valt er wel iets te zeggen. Aan Belgische zijde was er een overschot aan deposito’s. Er waren dus middelen, maar die lagen te slapen op een rekening. Men besloot die dus te activeren en uit te lenen aan de Franse lokale besturen. Dat was een win-winsituatie. Daar valt zeker wat voor te zeggen.

Men onderschatte daarbij echter het onevenwicht tussen het spaaroverschot en de financieringsnood, die samenvielen met de grens tussen België en Frankrijk. Op dat moment begon bij het bestuur van de bank en de Holding ook het nationale belang te spelen. Op bepaalde momenten begon het zelfs zwaarder te wegen dan het groepsbelang. Beide kwamen in conflict en men kwam tot een situatie waarin het Belgische onderdeel, Dexia Bank België, nu Belfius, heel sterk afhankelijk werd van die ene grote schuldenaar, de Franse poot Dexia Crédit Local.

De staart begon met de hond te kwispelen. De macht bevond zich op dat ogenblik in Frankrijk. Het was toen ook de ambitie van Dexia om internationaal marktleider te worden in de financiële dienstverlening aan lokale besturen. Dat is, jammer genoeg, ook een markt die gekenmerkt wordt door contracten op zeer lange termijn die gefinancierd worden met dezelfde deposito’s op korte termijn. Dat is niet echt evident. Het begon fundamenteel mis te lopen vanaf 2003, vooral in de periode 2006-2008. De eerste val deed zich voor in 2008.

Acquisities volgen mekaar heel snel op. Overal ter wereld worden banken opgekocht, FSA, banken in Zuid-Europa. De balans wordt opgeblazen, bomen groeien tot in de hemel. Dexia wordt een internationale reus, maar nog altijd op dezelfde basis, op dezelfde deposito’s van dat kleine België.

De afhankelijkheid van de interbancaire markt wordt heel groot. Men heeft maar een beperkte hoeveelheid deposito’s vanuit België en de rest leent men op de interbancaire markt.

Op dat moment wordt de rating van de groep, de rating die ook bepaalt aan welk tarief zij kan lenen op de interbancaire markt, extreem belangrijk. Ze wordt zowaar het single point of failure van heel het systeem.

Bij Dexia was men zich daarvan heel goed bewust. Na de eerste crisis viel de interbancaire markt ineen, kon Dexia zich daar niet meer financieren en hebben wij moeten ingrijpen. In de tweede crisis was het ook weer die afhankelijkheid van de interbancaire markt, en dan vooral de rating, die de groep uiteindelijk de doodsteek heeft gegeven. De rating werd bijgesteld en de hele zaak stortte in elkaar als een kaartenhuisje.

Ondanks de kennis van dat zwak punt deed men echter voort met megalomane plannen. Men bleef de balans tussen 2006 en 2008 opblazen. In 2006 besliste de raad van bestuur expliciet om de risicoperimeter te vergroten om de hoge winstcijfers en de dito dividenden veilig te stellen.

Klassiek bankieren, waarbij men leningen op lange termijn financiert met deposito’s of andere eigen leningen op korte termijn, werd bij Dexia tot in het extreme gerekt, tot de boel uiteindelijk barstte.

Toen het duo Dehaene en Mariani in 2008 aantrad, stelden zij vast dat Dexia een totaal gebalkaniseerd geheel bleek met dertien verschillende autonoom werkende marktzalen, die alle mogelijke speculatieve trading voor eigen rekening deden.

Dat is wraakroepend. Dat is erover. Wij kunnen ons dan ook alleen maar vinden in de aanbeveling van de experts, die de meerderheid er helaas uit heeft gelaten, om te onderzoeken of en hoe een gerechtelijke procedure kan worden aangespannen tegen de verantwoordelijken van toen. Dat is essentieel.

Er werd gegokt met het spaargeld van de burger in het grootste casino van Europa. Het is de burger, de belastingbetaler, die ervoor mag opdraaien. Degenen die verantwoordelijk zijn voor het gokken, moeten hiervoor worden gestraft.

Helaas, wat hebben wij gezien? In 2006 treedt CEO Pierre Richard af en wordt voorzitter van de raad van bestuur. Hij krijgt een mooi cadeautje van Dexia, namelijk twintig jaar lang een bonuspensioen van 600 000 euro per jaar en hij ziet daarin nog altijd geen graten. Waar is het morele aspect hierin? Dat is ongelooflijk wraakroepend.

Ik kan dan ook alleen maar nogmaals verwijzen naar de oorspronkelijke aanbeveling van de experts. Men kan het niet verantwoorden aan de bevolking, aan de belastingbetaler, die een heel mensenleven lang mag opdraaien voor het opkuisen van die rommel, dat deze commissie niet aanbeveelt om gerechtelijke stappen te onderzoeken en te nemen.

Het is dan ook bijzonder schizofreen van de meerderheidspartijen, met name van CD&V en Open Vld, die enerzijds tijdens de besprekingen in de commissie de aanbeveling er absoluut uit wilden en tegenhielden en anderzijds afgelopen zondag in De Zevende Dag verklaarden dat het gerecht een onderzoek moet starten.

Wat is het nu? Wilt u nu zeggen dat het gerecht wel een echt onderzoek moet starten en dat dit dus onvoldoende was, ondanks het feit dat u die onderzoekscommissie hebt tegengehouden? Wat die commissie volgens de Open Vld van Luk Van Biesen en CD&V van de heer Waterschoot niet mag doen, moet de gemeente Merchtem volgens dezelfde Open Vld van burgemeester De Block en gemeenteraadslid Dehaene wel doen: een onderzoek en vervolging aanbevelen.

Hoeveel CD&V’s en Open Vld’s zijn er zo nog? Dat hier tegenhouden en in een andere gemeente het aanbevelen? Hoe zit het daarmee? De waarheid kwetst, inderdaad.

De volgende fase is de fase in 2008 met het aantreden van Jean-Luc Dehaene en Pierre Mariani. Wat wij zeker kunnen zeggen, is dat ze zich ten volle bewust waren van het belang van de afbouw van de balans, een taak die zij ook steeds getrouw hebben geprobeerd uit te voeren, waarop wij zeker mogen wijzen.

De grote vraag die wel mag worden gesteld, is de vraag waar de heren met hun hoofd zaten toen ze beslisten om zichzelf een bonus uit te keren, bij een bank die met staatsgeld werd gered. Waar zat het moreel besef op dat moment? Ik heb er alle begrip voor dat de publieke opinie dat niet pikt.

Daarnaast was er ook de managementstijl, de kadaverdiscipline, de manier waarop men een team van Bain consultants aanduidde om de boel over te nemen. Dat dit bij het personeel overkomt als een regelrecht teken van wantrouwen is begrijpelijk. Van een echt constructieve sfeer kan men op dat moment zeker niet meer spreken.

Ook de belangen van beide heren waren niet altijd even duidelijk. Er is een overeenkomst. De ene moet van de Franse nationaliteit zijn en de andere van de Belgische. Mariani had een directe lijn met Nicolas Sarkozy, die hem ook alle steun verleende om de belangen van Frankrijk te vrijwaren, maar hoe zat het met Jean-Luc Dehaene? Dat vragen wij ons nog steeds af.

Welke belangen verdedigde Jean-Luc Dehaene in de onderhandelingen over het saneringsplan met Neelie Kroes, de Belgische belangen of de belangen van Dexia Holding? Hoe zat dat? Dit punt hebben wij helaas nooit degelijk kunnen onderzoeken, niet het minst omdat Neelie Kroes weigerde naar de commissie te komen.

De impact van Frankrijk kwam in het hele verhaal het meest tot uiting in het verhaal van Crediop en Sabadell, de dochters van Dexia in Italië en Spanje. Volgens de Europese Commissie moesten die worden verkocht, maar het management toonde niet veel ambitie in dezen. Immers, een verkoop van deze twee zou het belang van de Franse tak, DCL, in het geheel doen afnemen en het evenwicht waarvan sprake, verstoren. Dat werd met zoveel woorden aangetoond door de experten en men mag daarvoor dus kijken richting belangenvermenging België-Frankrijk in de raad van bestuur en het management van de Holding.

Ik ga over naar enkele andere hoofdrolspelers: de referentieaandeelhouders, met vooral ARCO en de Gemeentelijke Holding die een serieuze impact hadden. Hun eerste wapenfeit stellen we vast in 2006: toen keurden ze mee de beslissing goed om de risicoperimeter te vergroten en met het spaargeld van de Dexia-klanten te gokken. Een goed voorbeeld voor de coöperatieve ARCO die normaal geen kans onbenut laat om het casinokapitalisme te veroordelen! Blijkbaar nemen zij zelf gelijkaardige initiatieven. Een goed voorbeeld ook voor de vertegenwoordigers van de lokale besturen in de Gemeentelijke Holding en hun politici: leve het casinokapitalisme.

Op dat moment heeft ARCO al een hele weg afgelegd. U weet dat ARCO oorspronkelijk is ontstaan uit verschillende lokale, sociaal geïnspireerde coöperaties en ondertussen is uitgegroeid tot een geheel dat professioneel werd geleid, lees: door bankiers. Het begaf zich steeds meer op de kapitalistische weg en met een steeds meer bovenmatige belangstelling voor en participatie in de financiële sector. Op de duur was de financiële sector bijna het enige waar het nog voor leefde.

Het hoogtepunt daarvan zien we in 2007 ruim voor de eerste crisis bij Dexia. ARCO ging toen een lening aan om aandelen aan te kopen. Op dat moment werd ARCO niet minder dan een hefboomfonds, wat die beweging en dan vooral het ACW steeds heeft bekampt. Collega’s, ARCO is een hefboomfonds! Als de boel misloopt in 2008, nemen ARCO en de Gemeentelijke Holding deel aan de kapitaalverhoging van de groep. Die kapitaalverhoging gebeurt aan een veel te hoge prijs, die voor beide groepen onhaalbaar is.

De prijs was dermate onhaalbaar dat zij voor een lening alleen terechtkonden bij de eigen Dexia Bank België, met alle problemen van dien natuurlijk, want dit was de reinste cirkelfinanciering. Het was een kapitaalverhoging om de eigen belangen niet te laten verwateren en de dividenden veilig te stellen. Het was een kapitaalverhoging onder druk van de regering. Francis Vermeiren van de Gemeentelijke Holding heeft het hier mooi gezegd: “Zij hebben mijn arm omgewrongen.” De regering draagt dus verantwoordelijkheid in deze.

ARCO pakte het anders aan. ARCO had natuurlijk mannetjes binnen de regering en kon in ruil toegang krijgen tot het Depositogarantiefonds, zodat de spaarders vergoed zouden worden voor het mismanagement en voor het falen van de Groep ARCO. Voor de toetreding tot het Depositogarantiefonds moest ARCO trouwens pas betalen als het effectief nodig was, als de boel in de fik stond. Het ging om een brandverzekering die men pas hoefde af te sluiten eens de boel effectief in de fik stond, kwestie van de constructieve houding van 2006 – met de vergroting van de risicoperimeter – nog eens expliciet te belonen. Dit was een cadeau van mogelijk anderhalf miljard euro, en dat in deze penibele begrotingstijden. Leg het maar uit!

Tussen 2008 en 2011 moest de balans natuurlijk worden afgebouwd. De risicovolle posities moesten worden afgebouwd. Ook toen lieten beide aandeelhouders zich van hun beste kant zien. Alles moest wijken voor de dividenden, er was absolute prioriteit voor de dividenden, kost wat kost. Daarvoor nam men aanzienlijke risico’s. De verkoop van bepaalde risicovolle maar lucratieve portefeuilles werd uitgesteld.

Het hoogtepunt kwam, zoals wij hebben gezien, in het najaar van 2011. Er was een rating met een negatieve outlook. U weet dat die rating het single point of failure betekende. Het rating agency zei immers dat de portefeuille financial products problematisch was.

Nog was dit voor ARCO en de Gemeentelijke Holding geen reden genoeg om die portefeuille versneld te verkopen. Het voorstel van het management om tot de verkoop over te gaan, werd door ARCO en de Gemeentelijke Holding expliciet tegengehouden en uitgesteld, waarna het rating agency om enige geloofwaardigheid te bewaren natuurlijk zijn argument moest hard maken. De rating van Dexia ging dus naar beneden.

Op het single point of failure begaf de groep het, kapotgemaakt door de niet-aflatende obsessie van ARCO en de Gemeentelijke Holding voor de dividenden. Deze verantwoordelijkheid mag hen worden aangerekend.

Het werd nog erger, alsof dit alles niet genoeg was. In juni 2011, toen ARCO zicht begon te krijgen op wat zich, vooral door eigen toedoen, zou afspelen, voerde het een statutenwijziging door, ter voorbereiding van een vereffening.

Men had een heel goed zicht op wat er zou gebeuren. Topvrouw Francine Swiggers van ARCO was zowat de spin in het hele Dexia-web. Men moest al goed zoeken naar een raad van bestuur of een auditcomité, waarin ze geen zitting had. Ze was overal thuis in de verschillende organen van Dexia. Ze was zo mogelijk de best geïnformeerde persoon bij Dexia, op CEO Mariani na. Als men dan de statuten wijzigt en in september 2011, als het echt al heel fout zit, nog eens de depositogarantieregeling op de agenda van de regering zet en die ook nog eens verkrijgt, dan is dat wraakroepend. Collega’s, dat is handelen met voorkennis, een frauduleus faillissement.

Het houdt niet op. Frauduleuze faillissementen, Dexia Holding om zeep helpen, het is nog niet genoeg voor het ACW. Tijdens de onderhandelingen over de verkoop van Dexia Bank België aan de Belgische staat denkt het ACW dat het, wellicht wegens zijn uitstekende verdiensten, zou moeten kunnen neerdalen in het kersverse Belfius. Het zou daar een graantje moeten kunnen meepikken van de winst. De ACW’ers in de regering worden ingeschakeld en Leterme verkrijgt zowaar een verkoopovereenkomst van Dexia Bank België met Dexia Holding, waarbij alle rechten van externen, ook Dexia Bank België, vervallen behalve de 300 000 winstdeelnamebewijzen op naam van het ACW. Collega’s, dat is zelfbediening van de ergste soort, een illustratie van het wegvallen van elke vorm van moral hazard bij het ACW en de partijen die hieraan hun steun verlenen. Men kan zich op den duur afvragen wat het ergste is, politici in raden van bestuur of ACW’ers in de regering.

Ik ga over naar de toezichthouders. Dat is een bijzonder moeilijk geval. Het is heel moeilijk om een oordeel te vellen over de toezichthouders en hun optreden. De leden van de commissie kregen immers geen toegang tot de documenten van de toezichthouders. Als ze al toegang kregen tot documenten, dan was er wel commissievoorzitster Marghem, die hen vakkundig afschermde. Volgens de informatie die de deskundigen wel mochten inkijken, kunnen we minstens stellen dat de CBFA en Nationale Bank ontzettend traag waren en geen grip bleken te hebben op de situatie. Het mooiste voorbeeld hebben we gezien in het verhaal van de leningen van Dexia Bank België aan ARCO en de Gemeentelijke Holding voor de kapitaalverhoging van Dexia Holding. Op die uitspraak heeft men meer dan twee jaar moeten wachten. Hoe kan men nu zoiets verantwoorden, twee jaar voor een dergelijke simpele uitspraak?

Ook Jean-Luc Dehaene vond het bij zijn aantreden bij Dexia bijzonder vreemd dat de CBFA nooit heeft ingegrepen. Hij beschreef in de hoorzittingen een gebalkaniseerd geheel, waar niemand nog een overzicht had van wie wat aan het doen was. Het was zelfs zodanig erg, dat het daar na hun aantreden nog meer dan een jaar geduurd heeft eer men periodiek op maandbasis een stand van de posities kon krijgen. Wat een zot geheel. Waar zat de toezichthouder op dat moment? Waar zat de CBFA?

Wanneer de experts van de commissie en de gemeente Merchtem van Open Vld en CD&V stellen dat we het management van 2008 voor de rechter moeten slepen, omdat het daar zodanig erg was, moeten we ons toch afvragen hoe het zo ver is kunnen komen? Waar zat de CBFA op dat moment? Die vraag mogen we blijkbaar niet stellen en we mogen dat vooral niet onderzoeken. Een en ander moest afgeschermd worden. Dat spreekt voor zich.

Voor ons staat het vast dat de zwijgplicht voor de toezichthouders problematisch is. De regering, die uiteindelijk over grote operaties besliste zoals overnames, nationaliseringen of deelname aan het kapitaal in 2008, was duidelijk onvoldoende op de hoogte. Wij stellen dan ook voor dat de zwijgplicht omgevormd wordt tot een meldingsplicht, waarbij proactief bepaalde problematische ontwikkelingen aan de premier en de minister van Financiën gemeld moeten worden. Ik zal dat amendement zo dadelijk opnieuw indienen.

02.09 Kristof Waterschoot (CD&V): Het punt dat u maakt over de meldingsplicht, is inderdaad interessant, net zoals het punt over de toegang tot de documenten. Ik zal daar misschien eerst iets over zeggen.

Iedereen betreurt dat het zo moeilijk is verlopen, maar het is dezelfde Europese richtlijn die dat onmogelijk maakt, net zoals de meldingsplicht voor de toezichthouder. U mag hier dus beweren wat u wilt. Ik vind het net zoals u een goed idee, maar de huidige Europese richtlijn op het bankentoezicht laat dat gewoon niet toe. Ik heb daar inhoudelijk dus geen probleem mee. Dien uw amendement maar opnieuw in, maar de toepassing ervan is technisch onmogelijk.

02.10 Peter Dedecker (N-VA): Collega Waterschoot, ik neem er akte van dat u betreurt dat wij geen toegang kregen tot die documenten. Maar hoe komt dat? Wie heeft de toegang tot die documenten geblokkeerd? Wie wilde geen onderzoekscommissie? Was dat niet uw partij?

02.11 Kristof Waterschoot (CD&V): U maakt de naïeve veronderstelling dat een onderzoekscommissie wel toegang tot die documenten zou hebben gehad. Dat is niet waar, niet waar, niet waar! Dat had wat de toegang tot die documenten betreft geen enkel verschil gemaakt.

02.12 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): Mijnheer Waterschoot, moet ik het document van het verslag van oktober 2011 herlezen, meer bepaald de uitspraken van mevrouw Vienne op pagina 44, van mijnheer Verherstraeten op pagina 45 en van de heren Bacquelaine en Dewael verder in het document. Men zegt dat als blijkt dat we geen toegang krijgen tot belangrijke documenten we nog altijd kunnen overgaan tot een onderzoekscommissie.

Toen was het ook duidelijk dat we volgens de toezichthouders geen toegang konden krijgen tot die documenten omdat er geen onderzoekscommissie was en dat men gebonden was aan het beroepsgeheim. Noch de toezichthouders, noch de heer Verherstraeten heeft gezegd dat er een probleem was met de Europese wetgeving. Dit is een pure jezuïeten-tsjeventruc om achteraf te proberen recht te praten wat krom is.

Uw fractie heeft in oktober duidelijk gemaakt dat we zouden overgaan naar een onderzoekscommissie mocht er een probleem zijn. Dat hebt u nooit gewild. Zelfs de voorzitter van de Kamer heeft een brief geschreven naar de voorzitter van de Dexia-commissie, die hier trouwens nog altijd niet aanwezig is, om een oplossing te vinden. Nooit is dit argument naar boven gekomen. Het is nooit aangehaald door de toezichthouders zelf. We zaten in de kafkaëske situatie waarbij de commissieleden een brief moesten ondertekenen waarin ze zich akkoord verklaarden om onder het beroepsgeheim te vallen zoals de twee experts ook onder het beroepsgeheim vielen. Zij konden dat dus blijkbaar wel. Vervolgens kregen we door de toezichthouder alsnog te horen dat ze het niet mochten.

Wat is het fundamentele verschil tussen de twee experts die wel toegang kregen tot de documenten en ons, indien het volgens u van het Europese recht niet mag?

Dat is uw grote probleem. U kunt het niet verklaren. De parlementsleden hadden perfect toegang tot die documenten kunnen krijgen. U wilde het niet. U negeert wat de heer Verherstraeten in oktober met heel veel bombarie heeft verkondigd. Dat staat in het verslag en iedereen kan het lezen.

02.13 Kristof Waterschoot (CD&V): Mevrouw Almaci, u geeft wel een heel vreemde lezing aan die teksten. Voor alle duidelijkheid, ik betreur dat de commissieleden persoonlijk geen toegang tot die documenten hebben gekregen. Ik denk dat iedereen het daarover eens was.

02.14 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): (…)

02.15 Kristof Waterschoot (CD&V): Wel, dan mag u mij aantonen hoe wij met een onderzoekscommissie wel toegang tot die documenten hadden kunnen krijgen. Hoe?

02.16 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): (…) Dat is niet geloofwaardig!

02.17 Kristof Waterschoot (CD&V): (…) is gewoon niet waar! Ik verdedig niets. Het zou beter geweest zijn dat wij toegang tot die documenten hadden gekregen, maar wat u hier zegt, is gewoon niet juist. Het enige wat ik zeg, is dat ik het inhoudelijk eens ben met het punt van de heer Dedecker, maar dat zijn amendement niet kan en dat het dus geen enkele zin heeft.

02.18 Jean Marie Dedecker (LDD): Mijnheer ‘Waterdrager’, ik weet dat u hier staat om de zaak van het ACW en CD&V te verdedigen, maar u moet eens goed luisteren. U moet eens goed lezen in het Reglement wat een onderzoekscommissie kan doen. Wat zijn de bevoegdheden van een onderzoekscommissie? Een onderzoekscommissie heeft de bevoegdheden van een onderzoeksrechter. Dat zijn bijna juridische bevoegdheden zodat wij tot alles toegang hebben. U hebt er een doofpotoperatie van gemaakt om uw eigen achterban, die de grootste bankroof uit de geschiedenis heeft gepleegd, in te dekken. Dat is het grote probleem. (applaus)

02.19 Peter Dedecker (N-VA): Collega Waterschoot, u verschuilt zich achter de EU-richtlijn voor de afscherming van die documenten. Ik stel wel het volgende vast. Nederland is vooralsnog een land van de Europese Unie en daar kreeg de commissie-De Wit wel toegang tot dergelijke documenten. Vallen zij niet onder diezelfde richtlijn? Uw richtlijn is gewoon een non-excuus. Uw richtlijn is gewoon een rookgordijn om uw eigen verantwoordelijkheid in deze te ontlopen, om uw doofpotoperatie te verdedigen.

Mijn volgend punt sluit naadloos hierbij aan, het gaat over de politiek, en dan vooral over deze meerderheid. De rol van deze regering en haar deelnemende partijen is op zijn minst, en dan druk ik mij heel zacht uit, dubieus te noemen. Men is in deze rechter en partij tegelijk. Het zijn deze twee keer drie partijen, de Dexia-partijen, die een meerderheid vormen in het merendeel van de lokale besturen die nog steeds de referentieklanten zijn van Dexia. Het is op die markt dat Dexia marktleider wilde worden.

Via die gemeentebesturen, waar zij meestal de meerderheid vormen, vormen zij ook de Gemeentelijke Holding, een van de referentieaandeelhouders van Dexia Holding. Ook Ethias is een verzekeringsmaatschappij die politiek bestuurd wordt. Een tijdje geleden had Ethias een voorzitter die zelf toegaf dat hij niets van bankieren kende. Een andere partij in dit halfrond heeft dan weer een bevoorrechte relatie met ARCO, de andere referentieaandeelhouder. Die Dexia-partijen zaten geheel verweven in die referentieaandeelhouders van de bank, van Dexia Holding aan Belgische zijde.

Alsof dat nog niet genoeg is, het zijn ook diezelfde Dexia-partijen die de toezichthouders benoemen en bevolken met "ex-kabinetards", de toezichthouders die de bank in de gaten moesten houden. Collega’s, dit is pure belangenvermenging.

Is er dan niemand verbaasd dat er van diezelfde Dexia-partijen geen onderzoekscommissie mag komen? Wij hebben het daarnet over gehad, dit kan absoluut niet verbazen. Verbaast het iemand dat wij niet tot op het bot mochten gaan, dat er dingen afgeschermd worden? Deze Dexia-partijen hier beslissen geheel zelf in hoeverre hun eigen rol in heel dat drama onderzocht mag worden. Hoe legt men dat uit? Dit is onvoorstelbaar!

Het komt ook tot uiting verderop in het verslag. Er wordt in het verslag niet geaarzeld om namen te noemen, zolang het maar niet de namen van de eigen betrokkenen zijn. Er zijn genoeg zondebokken. De ratingagencies hebben het gedaan; het was de pers; het was het managementteam 2006-2008. Maar de eigen verantwoordelijkheid, de verantwoordelijkheid van de toezichthouders, van de politiek benoemden, die speelde niet. No way!

02.20 Christiane Vienne (PS): Cher collègue, j'entends vos positionnements et je les comprends parfaitement.

Je voudrais néanmoins vous rappeler que tout ce qui est repris dans le rapport, telles les responsabilités pointées, proviennent des experts. Or, à aucun moment, jamais, nous n'avons exercé l'ombre d'un contrôle sur ce qu'ils allaient nous dire. Comme vous, nous avons découvert le rapport qui pointait les diverses responsabilités.

Je me permets aussi de vous rappeler que, dans les discussions que nous avons eues ensemble, j'ai moi-même dit ce que vous venez de dire: que c'était trop simple d'accuser l'Union européenne ou les agences de notation, mais qu'il y avait aussi des responsabilités aujourd'hui, ici et maintenant, en Belgique.

Je ne voudrais pas vous laisser étayer la thèse, que d'autres après vous reprendront, de deux camps: les gentils qui voudraient connaître la vérité et les très méchants qui n'en veulent pas et qui protègent. Ce n'est pas ainsi que la commission a travaillé. Quatre cents pages, c'est long, mais j'encourage ceux qui en douteraient à se donner la peine de lire le rapport.

02.21 Peter Dedecker (N-VA): Mevrouw Vienne, wat u zegt, klopt inderdaad voor een deel. Dat verslag is voor een groot deel door de experts geschreven, maar wij waren er voor een groot stuk bij. Dat is gebaseerd op informatie die wij konden controleren, op informatie die aan bod kwam tijdens de hoorzittingen en bij documenten die wij zelf konden controleren, op één stuk na, het stuk over de verantwoordelijkheid van de toezichthouders. Dit is informatie die de experts daar wel neerschrijven, maar die wij als parlementsleden nooit zelf hebben kunnen controleren. Waarom niet? Omdat wij geen toegang kregen tot die documenten. Waarom niet? Omdat het door deze meerderheid werd afgeschermd. Zeggen dat dit niet door de meerderheid werd afgeschermd, is te kort door de bocht.

02.22 Jan Jambon (N-VA): Mevrouw Vienne, waar de discussie over ging en waar de heer Dedecker op doelt, zijn de aanbevelingen. Het rapport is het voorbereidend werk, de essentie zijn de aanbevelingen.

In die aanbevelingen heeft de meerderheid systematisch die zaken eruitgegooid die de belangengroepen eventueel in de penarie konden brengen. Ik verwijs naar het ARCO-verhaal. Ik verwijs naar het verhaal van de Gemeentelijke Holding. Ik verwijs naar de suggestie van de experts om strafrechtelijk of burgerrechtelijk in het verweer te gaan.

Ik verwijs naar al die zaken die er systematisch worden uitgehaald, terwijl het Parlement haar verantwoordelijkheid moet nemen, die aanbevelingen moet inschrijven en zo snel mogelijk moet omzetten in een wet of een strafrechtelijke procedure. Dat hadden wij hier moeten doen in de plaats van dat te schrappen uit de aanbevelingen en in de dossierkast te laten verdwijnen en er niets meer mee te doen. Daar hebben wij onze verantwoordelijkheid ontlopen.

02.23 Peter Dedecker (N-VA): Zoals gezegd zijn er zondebokken te over. De naam Leterme zie ik in het hele verslag echter maar een keer. Hij was nochtans een hoofdrolspeler. Hij heeft de eerste redding mee begeleid, hij heeft de tweede redding doorgevoerd, en hij heeft ARCO voorzien van voldoende cadeaus. Toch komt hij maar een keer in het verslag voor, namelijk helemaal in het begin, waar gesteld wordt dat deze persoon geen verantwoording wil afleggen, dat hij zijn verantwoordelijkheid ontloopt en geenszins uitleg wil geven. Nochtans herinneren wij ons allemaal hoe Servais Verherstraeten, toen nog fractieleider, van op dit spreekgestoelte zei: “Ik geef het u op een blaadje, collega’s, de christen-democratische politici en ex-politici zullen naar deze commissie komen en verantwoording afleggen.”

Het waren hele mooie woorden, maar quod non, collega’s, want Leterme kwam niet. Het was blijkbaar veiliger in Parijs dan in Brussel. Leterme kwam niet, tenzij om de vrolijke frans te gaan uithangen in Reyers Laat. Maar verantwoording afleggen in het Parlement, no way! Dat is degoutant. Het is van de laagste soort.

Uiteindelijk kwam de meerderheid twee weken geleden met een voorstel, dat het bekijken waard was. Uitgerekend CD&V, de keizer van de politieke benoemingen, stelde voor geen politici meer toe te laten in de raden van bestuur van banken. Los van het feit dat diezelfde partij bij de bespreking van de aanbevelingen dat verbod probeerde te minimaliseren, lijkt het mij een achterhoedegevecht. Wat voor zin heeft het immers partijen te verbieden mensen aan te duiden voor de raden van bestuur, als diezelfde partijen de toezichthouder benoemen. De toezichthoudende instantie wordt gevuld met "ex-kabinetards".

Hoe kan men de meerderheid nog ernstig nemen als zij met zo’n voorstel afkomt en tegelijkertijd de toezichthoudende instantie bevolkt met eigen mensen? Dat is absoluut ongeloofwaardig!

Nochtans, collega’s, er valt nog heel wat te onderzoeken. Bijvoorbeeld hoe de deals voor de redding tot stand gekomen zijn. In 2008 heeft men halsoverkop de verkeerde beslissing genomen. Op een of andere weekendnacht nam men een alles-of-niets-beslissing. Door de bovenmatige afhankelijkheid van ARCO en de Gemeentelijke Holding van dividenden werd de kiem gezaaid voor het volgende probleem. Het ging om een casinobeslissing, collega’s, die gezien de gevolgen voor iedereen nooit ofte nimmer had mogen worden genomen door de regering op haar eentje.

In 2011 speelde zich een gelijkaardig verhaal af. Ook 2011 werd gekenmerkt door onvoldoende pro-activiteit. Het is toen zelfs tot een run on the bank gekomen, waaraan bepaalde parlementsleden hun steun verleenden. Collega Bonte heeft de zaal net verlaten, zie ik. Het was onverantwoord en men was daar totaal niet op voorbereid.

Dat schept toch wel vragen tot verder onderzoek.

Ik kom tot de aanbevelingen.

De allereerste vraag luidt: in hoeverre en waarom zijn er überhaupt aanbevelingen nodig. Wij hebben in 2009 aanbevelingen gekregen van de vorige bijzondere commissie. Dat werk hoeft niet meer opnieuw te gebeuren, tenzij men natuurlijk vindt – dit is de hamvraag – dat die commissie haar werk niet grondig genoeg gedaan heeft. Was het omdat die commissie niet wou, omdat ze de cases Fortis en Dexia niet grondig genoeg behandelde? Of was de reden vooral omdat de commissie niet kon, omdat ook die commissie geen juist statuut had, omdat ze geen onderzoekscommissie was?

De Dexia-commissie moest vooral nagaan waarom voor de tweede keer Dexia gered moest worden met belastinggeld en welke aanbevelingen van de vorige commissie in de wind geslagen werden. Vooral was er in onze commissie eindelijk tijd om verantwoordelijken te noemen, de personen die ervoor verantwoordelijk zijn dat de belastingbetaler een tweede keer mag betalen, tot 70 jaar lang.

Uiteraard gaan wij akkoord met een groot deel van de aanbevelingen. Dat is logisch. Een aantal ervan is immers een doorslagje van wat reeds in het rapport van de vorige commissie stond.

Bij enkele andere aanbevelingen hebben wij meer twijfels. Zo is het volgens ons compleet onzinnig om een vertegenwoordiger van de toezichthouder in raden van bestuur van de banken te zetten. Die man of vrouw zal daar toch de hele tijd voor bloempot moeten spelen, terwijl in de ene bank de strategie besproken wordt hoe men de andere bank zal beconcurreren. Vervolgens kan die man of vrouw hetzelfde gaan doen bij die andere bank. Dan laat ik de vraag nog buiten beschouwing of die persoon toegelaten zal worden tot de raden van bestuur van buitenlandse groepen die actief zijn op ons grondgebied. Kortom, het is een compleet onzinnige aanbeveling, als u het mij vraagt. Neen, zo heel veel waarde kan ik daar nu niet echt aan hechten.

Voor een deel gaat het ook om ideologische dogma’s, los van heel de Dexia-case. Maar ja, wat hadden we natuurlijk kunnen verwachten als we de aanbevelingen al moesten indienen nog voor we het verslag kregen? Dat is redelijk onzinnig, als u het ons vraagt.

De enige aanbeveling, die wij uit heel dat verhaal zouden kunnen trekken, is dat veel diepgaander onderzoek nodig is. Op zijn minst is er onderzoek nodig naar de rol van de toezichthouders en onderzoek naar de interne gebeurtenissen bij ARCO. De gebeurtenissen bij ARCO dragen op zijn minst een doordringende geur van zelfbediening, een onwelriekende geur van een frauduleus faillissement.

Ook is diepgaander onderzoek nodig naar de rol van de regering. Wij zouden verklaringen onder ede willen zien. Er is een onderzoek nodig waarbij de heer Leterme wél een verantwoording moet komen afleggen en zich niet kan verstoppen in Parijs.

Diepgaander onderzoek is ook nodig naar de redenen waarom de Belgische regering bij de trustee niet de voorwaarden van de Europese Commissie moest nagaan bij Dexia, waarom de regering de rol van Dexia op de corporate market overdreef om gunstigere voorwaarden te verkrijgen.

Waarom was Dexia geen bank als een andere? Waarom sloofde de regering zich expliciet uit voor Dexia?

Wij zullen onze aanbeveling voor de oprichting van een onderzoekscommissie dan ook opnieuw indienen. Ik hoop hiervoor op de steun te kunnen rekenen van collega Waterschoot, die de niet-toegang tot de documenten betreurde. Ik vrees er echter voor.

Als een zaak immers duidelijk is, collega’s, dan is het dat het verhaal nog niet ten einde is. De gevolgen van heel het verhaal zullen ons nog langer dan een mensenleven achtervolgen. Het zwaard van Damocles hangt boven onze staatsfinanciën. De eerste ratingverlaging is al achter de rug en ze was te wijten aan de staatswaarborgen. Het betrokken ratingagentschap had dat expliciet vermeld in zijn rapport.

Laten we die zaken dan ook grondig onderzoeken, zowel wat betreft Dexia als de rol van de verschillende spelers in het verhaal. Wij zijn dat de burgers, de belastingbetalers verschuldigd.

02.24 Christiane Vienne (PS): Madame la présidente, chers collègues, d'entrée de jeu, je vous dirais: comment en est-on arrivé là? Pourquoi a-t-il fallu deux interventions de l'État belge pour renflouer d'abord et racheter ensuite cette institution bancaire?

Tout commence quand le mot "dérégulation" est devenu à la mode, à la page, dans les années 80. Le libéralisme à tous crins, les penseurs de Thatcher et de Reagan, les think tanks ne tolèrent plus aucune règle qui pourrait empêcher la recherche abyssale de profits personnels. Cette logique continuera dans les années 2000 et Dexia ne fera pas exception. Nous l'avons constaté lors de notre commission, de 2006 à 2008, le groupe a été frappé de mégalomanie intense. Objectif avoué: être le premier groupe mondial sur le marché du prêt aux collectivités locales.

En 2008, c'était inévitable, une crise financière, bancaire et économique a frappé l'ensemble du monde. La cause: un univers de la finance de plus en plus débridé et sans aucune limite. L'intervention des États était aussi inévitable. Il a fallu agir vite pour sauver plusieurs banques de notre pays et, heureusement, que l'État était là parce que, quand nous sauvons les banques, ce n'est pas pour le plaisir! Nous sauvons les banques parce que nous sauvons l'épargne des citoyens et nous sauvons les travailleurs.

Tout à l'heure, le collègue Dedecker posait la question de savoir pourquoi. Vous avez vu sans doute, mais vous êtes encore un peu jeune, les films qui présentent les conséquences aux États-Unis de la crise de 1929, quand les citoyens arrivent en masse chercher leur épargne auprès des banques et qu'il n'y a plus un sou. Plus rien! Heureusement que l'État a participé. Nous n'avons pas à en rougir et les sarcasmes de certains n'y changent rien. Heureusement! L'État a bien fait. Nous n'avons pas sauvé les banques pour la beauté du geste mais nous les avons sauvées parce que nous n'avions pas d'autre option et aussi parce que le futur de notre pays en dépendait!

02.25 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): J'aime assez votre référence à la crise de 1930, madame Vienne, mais la conclusion qui en a été tirée et l'action principale menée après le sauvetage des banques a été de séparer les métiers bancaires. Or cela n'a pas encore été décidé et appliqué d'une façon générale en Belgique. Et encore moins lors de la première intervention de l'État en 2008, puisqu'on a renforcé l'intrication du groupe qui en était le venin.

Vous le savez et je vais y revenir: DBB était la vache à lait de la branche française de la banque mais aussi le pare-feu qui a été utilisé.

Je pense que vous devez aller au bout du raisonnement et je regrette sincèrement – je le répèterai tout à l'heure – qu'au-delà la dénonciation des folies du secteur financier, qui sont létales pour les économies et les finances publiques, vous n'en tiriez pas toutes les conséquences au moment de la décision à prendre concernant les recommandations de cette commission et l'identification des responsabilités.

02.26 Christiane Vienne (PS): Vous êtes trop pressé, cher collègue! C'est la fougue de la jeunesse. Ne vous inquiétez pas, je vais en parler dans la suite de mon intervention. J'espère que vous m'écouterez avec attention et que vous approuverez mes propos.

Je poursuis. Trois ans plus tard, on pouvait croire que le secteur s'était calmé.

02.27 Jean Marie Dedecker (LDD): Ik ga akkoord met uw analyse, wanneer u zegt dat Dexia van 1999 tot 2008 het slachtoffer was van grootheidswaanzin en dat er staatscontrole moet zijn op dergelijke banken.

Ik kijk even naar de staatscontrole die er op die banken is. Est-ce que vous me comprenez?

02.28 Christiane Vienne (PS): Oui, jusque-là, je suis. Mais comme je suis un peu angoissée de ne pas vous suivre jusqu'au bout…

02.29 Jean Marie Dedecker (LDD): Je vais parler très lentement mais en flamand.

02.30 Christiane Vienne (PS): C'est sympa. En néerlandais, lentement, ce sera très bien aussi.

02.31 Jean Marie Dedecker (LDD): Zowel Dexia Bank België als Dexia Bank Holding stikte van de politici. Zij moesten zowel als lid van het directiecomité, als lid van de raad van bestuur controle uitoefenen.

Als die bank dan een aanval van grootheidswaanzin krijgt en de grootste van de wereld wil worden, wordt dat beslist in de directiecomités en in de raad van bestuur.

Het zijn niet onze kleinste politici, die daarin zitting hebben gehad. Ik noem bijvoorbeeld de mensen uit uw politieke familie, mevrouw Vienne: Didier Donfut, die achteraf toch minister is geworden.

Ook Elio Di Rupo, die vandaag eerste minister is, zetelde in de raad van bestuur van Dexia Holding als toezichthouder op de centen van de Belgische Staat.

Het is natuurlijk heel gemakkelijk om te zeggen dat het directiecomité en de beleidslijnen voor een stuk op de casinoweg zaten. Dat was inderdaad het geval. Maar het zat wel vol van die politici. Ik verwijt niet alleen de heer Di Rupo. Ook Karel De Gucht zetelde daarin, om er maar een te noemen.

Ik vraag mij af wat zij daar hebben gedaan: kreeft eten, vermoedelijk, en misschien zitpenningen op zak gestoken. Voor 25 000 euro op jaarbasis kan men toch twee keer per jaar de vergaderingen bijwonen.

Dat is precies het probleem. Het is gemakkelijk om te zeggen dat het allemaal is gebeurd vóór 2008. Vóór 2008 zat zowel de Holding als de Bank vol met toezichthouders uit de politieke wereld die als taak hadden te controleren wat er met het geld van de arbeider en de spaarder gebeurde.

Het stuit mij tegen de borst dat die verantwoordelijkheid wegebt en dat wordt gezegd dat de heren Miller en Richard het slachtoffer van grootheidswaanzin waren. Als er iemand het slachtoffer werd van grootheidswaanzin, moesten die bestuurders psycholoog hebben gespeeld en hen met de voeten op de grond hebben gehouden.

02.32 Christiane Vienne (PS): Chers collègues, nous venons de passer de très nombreuses heures ensemble. Vous savez comme moi que la période avant 2008, en particulier de 2006 à 2008, ce sont les experts les premiers qui l'ont pointée. Vous avez tout à fait raison.

C'est pourquoi, lors de la première commission de suivi de la crise bancaire, des mesures ont été prises. Ce que nous pouvions espérer, c'est que ces mesures auraient empêché une deuxième crise. Force est de constater que ce ne fut pas le cas. C'est la raison pour laquelle – et je peux comprendre la quasi-totalité de vos arguments – il faut améliorer la régulation, empêcher des cumuls qui, par leur nature, créent la confusion, et prendre vis-à-vis de l'ensemble des acteurs la décision de renforcer le rôle de l'État.

Je sais que nous tirons des conclusions différentes des mêmes faits mais, en ce qui concerne mon groupe, nous pensons qu'il faut renforcer les mesures proposées en 2009 qui n'ont pas encore été votées, améliorer la régulation, imposer la séparation des métiers. Il faut que l'État joue son rôle dans un secteur qui, reconnaissons-le – et vous le connaissez mieux que moi, vous y avez travaillé des années – est un secteur difficile à contrôler, parce que gagner de l'argent, c'est aussi une fièvre, et quand on peut en gagner facilement et sans faire grand-chose parce que l'arsenal législatif le permet, il est normal que l'on en profite. Mais, trois ans après la première crise, il est bien évident que l'on pouvait s'imaginer que le secteur en aurait tiré des leçons, qu'il se serait, en quelque sorte, assagi. Mais force est de constater que non. Il faudra donc aller plus loin.

Le système financier a clairement montré ses limites. J'irai même plus loin que de dire qu'il a montré ses limites: il a atteint les sommets du nauséabond. La spéculation a atteint, plus fortement encore, les populations européennes déjà durement touchées. Aucun pays européen n'a échappé aux conséquences de cette nouvelle crise, entraînée notamment par le sauvetage des banques et par l'irresponsabilité de certains enfermés dans leur tour d'ivoire. Et Dexia a trinqué, parce que Dexia n'a pas choisi son sort. Elle a trinqué même si elle porte des responsabilités.

Et l'État a dû intervenir, pour les mêmes raisons qu'en 2008, parce que nous ne pouvions pas laisser cet établissement à la dérive. Mais cette fois, avouons qu'il y a au moins eu un impact positif. Dexia Banque a été séparée du holding financier. Dexia Banque a été rachetée par l'État et nous disposons d'un outil au service de l'économie réelle.

Nous avons fait plus de quarante auditions. Des centaines d'heures de travail plus tard, la commission – reconnaissons-le en toute honnêteté intellectuelle –, a permis de faire la lumière pour comprendre ce pourquoi nous en sommes arrivés là. Nous sommes longtemps revenus sur la gestion de la banque avant et après 2008, sur les risques considérables qui ont été pris à ce moment-là, sur la stratégie que l'on peut qualifier de mégalomane et de dangereuse durant cette période. Dexia Holding s'est développé et a pris des dimensions énormes à tel point que le bateau est devenu impossible à piloter, la navigation n'était plus possible. La crise de 2008 avait déjà fortement fragilisé Dexia; la crise de la dette n'a rien arrangé.

Dexia détenait un grand nombre de produits nocifs mais également un portefeuille important de dettes souveraines des États européens. Ici, j'ai envie d'être très claire: les dettes souveraines étaient considérées comme des produits sûrs. C'est compréhensible vu la nature du produit. Avoir des dettes souveraines dans son portefeuille, ce n'était pas un poids dans le bilan. Au contraire, c'étaient des produits sûrs.

L'un des vrais scandales de ce dossier, un scandale fondamental, est qu'on spécule sur les dettes des États. Le problème n'est pas que Dexia avait des dettes souveraines mais que l'on permette la spéculation sur les dettes des États. Rien n'arrête les spéculateurs. Dès l'instant où il y a un profit à deux chiffres, une espèce d'instinct les pousse. Au vu de la nature du bilan de Dexia, on comprend facilement pourquoi Dexia a été malmenée, et sans doute plus que d'autres.

Nous avons pointé le rôle des régulateurs, pas toujours au fait des difficultés rencontrées par la banque ou encore, des agences de notation américaines qui font la pluie et le beau temps. Je reviendrai sur ce point.

Les responsabilités sont nombreuses, morcelées et se situent surtout dans la période 2006-2008 durant laquelle Dexia a surfé sur la vague du monde financier, hors de contrôle et débridé.

Pour le groupe PS, il est plus que temps que le monde de la finance fasse son autocritique et vise une bonne gouvernance.

Les recommandations élaborées par la commission vont dans le sens d'une plus grande régulation, du renforcement du contrôle, d'une bonne gouvernance qui a manqué dans le secteur, ces dernières années.

Nous sommes particulièrement satisfaits qu'une recommandation ait trait au renforcement de la protection des consommateurs de produits financiers. Pour mon groupe, ce n'est pas une nouveauté. Voilà déjà quatre ans, ma collègue, Karine Lalieux, déposait une proposition de loi visant à transformer la FSMA en véritable agence de protection du consommateur.

Je me souviens qu'à l'époque, nos amis libéraux estimaient qu'il fallait faire de l'éducation financière plutôt que d'interdire ou d'autoriser certains produits. La belle affaire! Laissons faire les banques et reportons la responsabilité sur les clients qui ne peuvent ainsi que s'en prendre à eux-mêmes de ne pas avoir été assez malins pour comprendre les risques liés aux produits qu'ils achetaient!

Cela dit, soyons de bon compte: nous progressons! En effet, dans les recommandations, nous chargeons la FSMA d'instaurer des labels indicateurs de qualité et de risque sur l'ensemble des produits financiers, l'objectif étant que les consommateurs puissent enfin savoir dans quoi ils investissent. En outre, le régulateur pourra interdire certains produits financiers qu'il juge trop dangereux.

Dans le cas de Dexia, nous avons vu que l'épargne des Belges était régulièrement envoyée à la succursale DCL, ce pour pallier le manque de liquidités de cette filiale française. Cette constatation suscite deux réflexions. Tout d'abord, on voit clairement que le modèle du Holding Dexia n'était pas très sain puisque le long terme ne suppléait pas au court terme.

Ensuite, il me semble primordial que l'argent de l'épargne puisse être réinvesti dans l'économie réelle et les prêts aux particuliers. Quoi qu'en dise Febelfin, j'entends les gens dire autour de moi – la réalité est là! – qu'ils n'ont pas pu obtenir un prêt pour acheter leur maison ou une voiture. J'entends des petits patrons de PME me dire que les crédits sont asséchés à leur banque, qu'ils n'arrivent plus à investir. Tout ce que j'entends autour de moi ne fait que confirmer l'analyse d'un bureau de consultance: les banques ne jouent plus le rôle pour lequel elles ont été instituées, c'est-à-dire soutenir l'économie réelle, et cela n'a plus de sens!

Voilà pourquoi mon groupe est partisan d'instaurer un livret B. Un livret B, c'est quoi? C'est un produit basé sur ce qu'est le livret A en France. C'est un produit d'épargne. Or, nous savons que les Belges sont parmi les plus économes d'Europe, qu'ils épargnent des sommes importantes. Une partie de ces sommes pourrait se trouver sur un livret B dont l'objectif serait de financer uniquement les PME et les ménages. Ce problème d'assèchement du crédit serait ainsi résolu.

À travers une fiscalité avantageuse, ce type de compte pourrait garantir à l'épargnant un rendement sûr et socialement responsable. Fini de ne pas savoir où va son argent, de se demander s'il va dans la spéculation à l'autre extrémité du monde! L'argent épargné sera affecté en Belgique à des produits belges dans l'économie réelle.

Les banques qui distribueraient ce livret seraient, en outre, tenues de faire un rapport trimestriel sur les volumes de crédits accordés aux PME et aux particuliers. C'est un avantage fiscal, un produit sûr. Les banques rendent des comptes et nous avons des moyens pour soutenir l'économie réelle.

Malheureusement, cette idée n'a pas fait consensus au sein de la commission Dexia. Ceci pour montrer qu'il n'y a pas que l'opposition qui ne voit pas toujours ses propositions retenues. Mais qu'à cela ne tienne! Nous allons persévérer et continuer à la développer dans ce parlement.

02.33 Jean Marie Dedecker (LDD): Mevrouw, in de commissie hebben wij toch niet gediscussieerd over een nieuwe vorm van bankieren? Ik ga nu niet in op uw opmerking om zelf bankproducten te maken. U weet dat Dexia Bank in 1996 is ontstaan, precies omdat er niet genoeg opbrengst was voor de bank die u nu voorstelt. Dat was niet in de kredietcrisis, dat was in 1996.

Wat heeft men toen met het geld van het Gemeentekrediet gedaan? Het Gemeentekrediet had pakken spaarders maar niet genoeg opbrengst. Wat hebben zij gedaan? Zij zijn naar Frankrijk gaan kijken, naar DCL, om een hoger rendement te kunnen krijgen op het goedkope spaargeld dat ze hier moesten inzamelen.

Dat is wat u nu voorstelt om te doen. Het is bijna socialistisch bankieren, zoals u zegt. Het failliet van het socialistisch bankieren heeft de Unie der Sovjetrepublieken al jaren bewezen.

Wij hebben daar in de Dexia-commissie niet over gedebatteerd. Ik wil dat wel eens doen, maar dat is een ander debat. Wij waren op zoek naar de oorzaken van wat met Dexia is gebeurd. Als het gaat over de toekomst, ben ik ervan overtuigd dat de heer Van der Maelen een zeer grote bijdrage zal leveren, onder meer met betrekking tot de opsplitsing van de zakenbanken.

Ik heb daarover inderdaad een afwijkende mening. De liberalen ook, maar die durven dat niet te zeggen. Of de ex-liberalen die nu ook socialist zijn en die recht voor mij zitten, durven dat niet te zeggen.

02.34 Christiane Vienne (PS): Cher collègue, je pense que vous sous-estimez le Parti Socialiste; il y a longtemps que nous ne sommes plus staliniens. Nous voulons une nouvelle forme de livret d'épargne distribué par toutes les banques, sans exception, qu'il s'agisse des grandes ou des petites. À côté du livret d'épargne classique, elles proposeraient un livret B à destination de leurs clients. Nous ne voulons pas d'une banque qui nous appartiendrait exclusivement. Cela fait longtemps que nous n'y aspirons plus.

J'espère que tout le monde a bien compris le principe du livret B. Je vous signale que cela figurait dans les recommandations que les membres de la commission ont reçues de tous les partis. Notre idée n'a pas été retenue, mais cela ne nous empêchera pas de la défendre encore au parlement.

Par ailleurs, nous tenons à saluer l'interdiction des bonus. Le gouvernement a compris l'importance de légiférer rapidement, avant la fin de l'année, notamment en ce qui concerne les entreprises publiques. Le ministre y travaille. Il est inacceptable qu'une banque ou toute autre entreprise aidée par l'État distribue des bonus. Quel travail et quelles compétences peuvent-ils mériter une telle rémunération? Nous quittons là toute réalité économique. Il faut interdire la distribution de bonus, de stock-options et de parachutes dorés aux administrateurs et aux managers des banques soutenues par les pouvoirs publics. Pierre Mariani a sans doute fait son boulot. On peut avoir des opinions plus ou moins divergentes à ce propos. Mais, quels qu'aient été ses mérites, j'estime que personne n'est assez compétent pour recevoir 800 000 euros de rémunération variable – que ce soit dans le public ou dans le privé. Le groupe PS a déposé depuis longtemps des propositions destinées à encadrer les rémunérations variables et les bonus des grands patrons et donc à limiter la hauteur des rémunérations en général.

02.35 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Madame Vienne, j'apprécie votre indignation et je la partage en grande partie. J'ai même interrogé le premier ministre de l'époque, M. Leterme, au sujet de la somme d'1,6 million d'euros reçue par M. Mariani pour ses fabuleuses prestations au cours de l'année 2010! Mais que faisiez-vous au gouvernement pendant ce temps-là? Pourquoi n'avez-vous pas agi du fait de votre participation au gouvernement, qui était aux affaires, notamment en 2008, pour conditionner l'intervention de l'État aux changements que vous appelez aujourd'hui? C'est incompréhensible! Vraiment, je partage votre indignation. Je m'étonne de ne pas l'avoir entendue plus souvent au cours des travaux de la commission, au sein de laquelle vous avez été très présente et avez posé d'autres questions, je le reconnais. Mais pourquoi n'avez-vous pas agi entre 2008 et 2011?

02.36 Christiane Vienne (PS): Nous allons être de bon compte! Étant donné que nous ne sommes pas rétribués au nombre de mots, je dirai simplement que vous en avez beaucoup parlé. Nous avons déposé des textes. Vous en avez beaucoup parlé! Nous avons déposé des textes pour les rémunérations variables et les bonus dans le privé. Nous avons déposé des textes pour le secteur public. Chacun travaille comme il l'entend! Notre manière de travailler, c'est d'amener les débats au parlement, de déposer des textes et d'en discuter. Vous préférez poser des questions et ne rien déposer, c'est votre choix!

02.37 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Madame Vienne, dans votre réponse, vous dépassez évidemment le cadre de ce rapport et des actions relatives aux banques. Certes, une série de mesures, dépassant le cadre des banques, doivent être prises si l'on veut réguler les rémunérations, les bonus et les avantages extra-légaux dont peuvent bénéficier des gestionnaires. Cela concerne plus de personnes que les banques. Il s'agit effectivement des entreprises publiques, des entreprises cotées en bourse ainsi que des banques. À cet égard, il y a une priorité, puisque ce sont ces dernières qui gèrent les biens des citoyens de ce pays.

Mais je ne peux vous laisser affirmer qu'Ecolo-Groen pose des questions, proteste et ne dépose pas de textes. Certes, ils se déclinent selon les secteurs, mais ils ont été déposés. Nous avons commencé à élaborer des textes en commission des Finances. Nous avons élaboré des textes en commission Droit commercial. Il faut reconnaître que, depuis que le gouvernement est entré en fonction de manière stable, ces travaux ont été arrêtés.

Je ne demande pas mieux que tous ces travaux reprennent au sein des commissions ad hoc pour que nous osions enfin prendre des dispositions radicales contre les rémunérations excessives, les bonus et les utilisations de sociétés ou de stock options, etc., dans les rémunérations des dirigeants de sociétés, qu'elles soient privées, publiques ou financières.

Président: André Flahaut, président.

Voorzitter: André Flahaut, voorzitter.

02.38 Laurent Devin (PS): Monsieur le président, être au gouvernement est une responsabilité. Une fois dans l'histoire de votre parti, vous avez été au gouvernement fédéral. Vous savez que le gouvernement est constitué de plusieurs partis, contrairement à M. Dedecker qui croit peut-être se trouver en Russie ou en Union soviétique des années 50 à 80.

Ensuite, des textes sont déposés. Comme vous le dites, madame la cheffe de groupe, des textes sont déposés par Ecolo, des textes sont déposés par le PS et j'espère que nous pourrons compter sur vous pour avancer dans la bonne direction, comme vous savez pouvoir compter sur nous.

Quant à la parole, je me réjouis que Mme Vienne se soit montrée précise et très claire. Il n'est pas besoin de répéter vingt ou cent fois la même chose, comme certains: une seule bonne expression peut suffire.

02.39 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, ik neem akte van de goede intenties van de PS, ondanks het feit dat tussen 2008 en 2011 in dit gremium herhaaldelijk verschillende voorstellen werden neergelegd van de bijzondere bankencommissie, waar de PS ook aanwezig was, en waarover toen consensus bestond zoals bijvoorbeeld over de splitsing van de bankactiviteiten, maar die door vertragingsmanoeuvres van de meerderheid echter nooit werden uitgevoerd. Eén van de voorstellen was overigens om de toezichthouders meer slagkracht te geven en ook dat werd vertraagd, in die mate, dat in dit Dexia-rapport vastgesteld wordt dat het schadelijk is geweest en dat er nog jarenlang veel te lang lopende kredieten bij Dexia België konden worden toegevoegd.

Hiermee bedoel ik, mevrouw Vienne, dat als het gaat om de uitvoering van harde en duidelijke maatregelen en aanbevelingen, u op ons kunt rekenen. De vaststelling is echter dat dit pakket aanbevelingen bij Febelfin een geeuw ontlokt; dat dit pakket aanbevelingen minder ver gaat dan in 2009.

U bent nu al een half uur aan het spreken over dit rapport, maar u hebt nog geen woord gezegd over verantwoordelijkheden, alsof wat Dexia is overkomen eigenlijk het gevolg was van een deus ex machina; net alsof alles gebeurde buiten de bank, en dat er geen sprake kan zijn van interne verantwoordelijkheid! Met alles respect, maar dat is niet de boodschap die de bevolking vandaag wil. Het was onze taak om die verantwoordelijkheden vast te stellen. U rept daar met geen woord over. Dat is veelzeggend.

Als het echter gaat over het uitvoeren van aanbevelingen die wel doel treffen, kunt u op ons rekenen. Wij hebben hier drie jaar lang zelf zo luid mogelijk naar zitten vragen en werden drie jaar lang genegeerd. Ik hoop dat er verandering in komt.

02.40 Christiane Vienne (PS): En ce qui concerne les responsabilités, j'en ai parlé pendant trois quarts d'heure lors de la lecture du rapport. Je préfère me concentrer sur les remèdes plutôt que sur une définition des responsabilités, qui est expliquée de long en large et dans tous les détails dans le rapport. À titre personnel, mais je pense que c'est la politique de mon parti, je dois dire que je ne hurle jamais avec les loups!

Je tiens à poursuivre et à mettre en avant les recommandations qui encadrent le rôle des administrateurs, notamment les administrateurs indépendants. En effet, nous avons vu, notamment dans le cas de Dexia, que leur rôle est parfois minimisé par le top management. Or les administrateurs jouent clairement le rôle de contrôle interne. La gouvernance doit être réactualisée et renforcée au sein des banques. Je ne parle pas ici que des rémunérations exorbitantes de ce monde vivant en vase clos mais également de toute une série de règles concernant les administrateurs, les membres des comités de direction, des comités de risque et des comités stratégiques.

Venons-en maintenant à la séparation des métiers. Lors de la commission Crise financière, une séparation claire entre banque d'affaires et de dépôt avait déjà été demandée; cela a été rappelé. Aujourd'hui, nous savons que le gouvernement a commandé une étude à la BNB pour connaître les possibilités d'action. En effet, contrairement à ce que l'on croit, pour séparer les métiers "y'a pas qu'à"! Il faut le faire intelligemment et de manière à ce que l'activité bancaire puisse se poursuivre.

La recommandation est claire. Nous attendons cette étude pour fin 2012. Cette recommandation est primordiale pour mon groupe!

Il faut encourager les banques à revenir à leur métier de base, c'est-à-dire soutenir l'économie réelle et protéger les épargnants de la spéculation des banquiers. Il faut par ailleurs se pencher sur les manières les plus efficaces d'atteindre cet objectif.

La BNB devra également étudier deux pistes de réflexion. Nous pensons qu'il est constructif d'analyser le travail de la commission Vickers en Grande-Bretagne sur le ringfencing des activités de banque et de banques de dépôt, ainsi que sur la limitation des liens entre celles-ci et le reste du groupe, de façon à assurer la survie de la banque de dépôt en cas de difficulté au niveau du reste du groupe, comme c'était le cas avec Dexia.

Il s'agit, en réalité, d'isoler des actifs de la banque de dépôt, afin de ne pas prendre de risques. Dans la même optique, nous avons défendu l'idée de cantonner certains actifs détenus en contrepartie des dépôts de la clientèle retail et PME, en imposant de détenir ces actifs sous des formes limitativement énumérées. Cette piste permettrait de créer une séparation étanche au sein du bilan. Certains actifs de qualité seraient affectés par priorité en faveur des déposants. Comme dans la législation sur les covered bonds, en cas de faillite de la banque, cette partie du bilan y échapperait. Voilà comment nous voyons la séparation des métiers. Vous constatez que nous sommes au-delà de l'incantatoire!

En ce qui concerne les agences de notation, nous sommes plutôt satisfaits, mais loin d'être comblés. Elles ont joué un rôle important dans la débâcle de Dexia. Pour le groupe PS, les investisseurs accordent trop d'importance au jugement des agences de notation. Ils ne font plus, eux-mêmes, d'analyse des produits, des banques, des entreprises; ils les voient comme l'unique baromètre convenable. Il est important de limiter leur capacité d'influence, d'autant que ces agences sont américaines et qu'elles ont montré leurs limites lors des crises précédentes, où leurs avis n'ont pas toujours été des plus heureux.

Sur le fond et sur le principe, nous n'acceptons pas que des agences privées cotent les États. Cela fait aussi partie de notre manière de voir les agences de notation. Dans ce but, nous ne nous sommes pas cantonnés à demander simplement la création d'une agence européenne indépendante. C'est une piste que nous allons soutenir et explorer. Il en faut. Mais nous aurions également aimé explorer une autre piste, celle des agences de crédit à l'exportation, les ducroires, parce que ce rôle, elles le possèdent déjà. Elles possèdent déjà l'expertise pour évaluer les risques politiques et commerciaux, l'endettement, la situation des finances publiques. Elles sont déjà organisées au niveau européen. Cette mise en œuvre aurait été, à notre sens, plus rapide, plus pratique et directement liée à l'économie réelle, ce qui est quand même l'essentiel.

En ce qui concerne les régulateurs, avant la crise de 2008, force est de constater que leur rôle n'a pas été des plus proactif. L'ancienne CBFA a souvent agi a posteriori ou même n'a pas tiré la sonnette d'alarme au moment où elle l'aurait dû.

Nous leur imposons donc de renforcer leur compétence, mais aussi le contrôle a priori des banques systémiques. Nous allons les obliger à avoir des contacts plus fréquents et plus approfondis avec le secteur financier et d'enfin réguler, au sens propre du terme. Ils devront notamment éplucher les documents avant les comités de direction, les conseils d'administration, être systématiquement présents lors des conseil d'administration des banques systémiques pour vérifier le bon déroulement des décisions ou encore donner leur avis en cas d'augmentation de capital ou du lancement d'un nouveau produit. Les régulateurs devront formuler des recommandations aux banques et s'assurer de leur suivi.

Alors que la FSMA imposera des mesures sur les produits financiers, la BNB pourra imposer des mesures concrètes aux banques, systémiques ou non. L'autorité de contrôle disposera d'un arsenal de sanctions afin de faire respecter ses décisions. Bref, leur implication doit être immédiate et permanente.

Les régulateurs viendront également annuellement devant nous, au parlement, présenter leurs constatations quant à la santé de nos institutions financières.

Le contrôle au niveau européen doit également être renforcé. C'est un fait évident que la régulation financière doit se faire tant au niveau national qu'européen. Il est primordial d'avoir une véritable supervision financière à l'échelle de l'Union. Nous désirons donc que l'Europe renforce les pouvoirs et la compétence de ses régulateurs, à savoir EBA et ESMA.

Enfin, il est essentiel de revoir le mécanisme de fonctionnement des collèges des régulateurs. En effet, le collège belgo-franco-luxembourgeois n'a jamais pu imposer de décision à la France, DCL notamment. Nous n'aurions sans doute pas connu une telle débâcle si tel avait été le cas. Nous recommandons de pouvoir imposer à l'un des membres une décision prise à une majorité qualifiée.

Chers collègues, il me semble que, si nous mettons en œuvre les recommandations que je viens de vous présenter, nous serons sur le bon chemin.

Nous aurions pu aller plus loin, pour plus de régulation, pour plus de contrôle, pour plus de bonne gouvernance. Mais nous n'en resterons pas là! La vie ne s'arrête pas aujourd'hui au sein de ce parlement. Nous reviendrons avec le livret B et avec la bonne gouvernance d'entreprise. Nous espérons obtenir le soutien enthousiaste de chacun d'entre vous.

02.41 Jean Marie Dedecker (LDD): Mijnheer de voorzitter, ik weet dat u gezegd hebt dat er geen onderbreking is, maar gezien de grootte van mijn fractie en mijn wil om de debatten bij te wonen, zeker het betoog van de heer Waterschoot, die waterdrager is voor zijn partij, vraag ik een onderbreking van een half uur. Wij kunnen iets nuttigen en daarna doorgaan. Dat zal het verschil niet maken, later vanavond. De debatten zullen wel niet zo lang uitlopen. Een onderbreking van een half uur zou goed zijn, ook omdat de voorzitster van de commissie tegen dan misschien hier zal zijn. Dat is ontzettend belangrijk in dit debat.

De voorzitter: Akkoord, wij hervatten onze werkzaamheden binnen een half uur.

De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering woensdag 28 maart 2012 om 13.15 uur.

La séance est levée. Prochaine séance le mercredi 28 mars 2012 à 13.15 heures.

De vergadering wordt gesloten om 12.44 uur.

La séance est levée à 12.44 heures.

L'annexe est reprise dans une brochure séparée, portant le numéro CRIV 53 PLEN 079 annexe.

De bijlage is opgenomen in een aparte brochure met nummer CRIV 53 PLEN 079 bijlage.