|
Plenumvergadering |
|
|
du Mercredi
19 décembre 2012 Après-midi ______ |
van Woensdag
19 december 2012 Namiddag ______ |
La séance est ouverte à 14.16 heures et présidée par M. André Flahaut.
De vergadering wordt geopend om 14.16 uur en voorgezeten door de heer André Flahaut.
Le président: La séance est ouverte.
De vergadering is geopend.
Une série de communications et de décisions doivent être portées à la connaissance de la Chambre. Elles seront reprises sur le site web de la Chambre et insérées dans l'annexe du compte rendu intégral de cette séance.
Een reeks mededelingen en besluiten moeten ter kennis gebracht worden van de Kamer. Zij worden op de website van de Kamer en in de bijlage bij het integraal verslag van deze vergadering opgenomen.
Ministre du gouvernement fédéral présente lors de l’ouverture de la séance:
Tegenwoordig bij de opening van de vergadering is de minister van de federale regering:
Sabine Laruelle
Philippe
Blanchart, Myriam Delacroix-Rolin, Éric Jadot, Patrick Moriau, Annick Ponthier,
Jan Van Esbroeck, pour raisons de santé / wegens gezondheidsredenen;
Barbara
Pas, congé de maternité / zwangerschapsverlof;
Peter
Dedecker, Isabelle Emmery, pour devoirs de mandat / wegens ambtsplicht;
Vincent
Van Quickenborne, empêché / verhinderd.
Le ministre Didier Reynders est en mission à l’étranger. Il est remplacé par Mme Sabine Laruelle pour les points le concernant.
01 Renvoi d'un amendement en
commission
01 Verzending van een amendement
naar commissie
J'ai reçu un amendement sur le projet de loi portant des dispositions diverses en matière d'accessibilité aux soins de santé (n° 2524/1).
Ik heb een amendement ontvangen op het wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake de toegankelijkheid van de gezondheidszorg (nr. 2524/1).
Conformément à l'avis de la Conférence des présidents de ce matin, je vous propose de renvoyer cet amendement en commission de la Santé publique, de l'Environnement et du Renouveau de la Société qui se réunit immédiatement en salle 3.
Overeenkomstig het advies van de Conferentie van voorzitters van deze morgen stel ik u voor dit amendement terug te zenden naar de commissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de Maatschappelijke Hernieuwing die onmiddellijk zal bijeenkomen in zaal 3.
Pas d'observation? (Non)
Il en sera ainsi.
Geen bezwaar? (Nee)
Aldus zal geschieden.
Conformément à l'avis de la Conférence des présidents du 18 décembre 2012, je vous propose d'inscrire à l'ordre du jour de la séance plénière de cet après-midi:
- le projet de loi modifiant l'arrêté royal du 18 novembre 1996 instaurant une assurance sociale en faveur des travailleurs indépendants en cas de faillite et des personnes assimilées, en application des articles 29 et 49 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions et de l'arrêté royal n° 38 du 27 juillet 1967 organisant le statut social des travailleurs indépendants (nos 2535/1 à 3);
- le
projet de loi portant dispositions urgentes en matière de PME (n° 2564/1);
- le projet de loi portant des dispositions diverses urgentes en
matière de Justice (n° 2572/1);
M. Renaat Landuyt fera rapport oral.
- le projet de loi portant des dispositions diverses urgentes
(n° 2571/1);
- le projet de loi portant diverses mesures pour la lutte contre la piraterie
maritime, concernant des matières visées à l'article 78 de la Constitution
(n° 2509/1);
- le projet de loi portant diverses mesures pour la lutte contre la piraterie
maritime, concernant des matières visées à l'article 77 de la Constitution
(n° 2510/1).
MM. Bart Somers et Frank Wilrycx feront rapport oral.
Overeenkomstig het advies van de Conferentie van voorzitters van 18 december 2012, stel ik u voor op de agenda van de plenaire vergadering van deze namiddag in te schrijven:
- het
wetsontwerp tot wijziging van het koninklijk besluit van
18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten
gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde
personen, met toepassing van de artikelen 29 en 49 van de wet van
26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot
vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van het
koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting
van het sociaal statuut der zelfstandigen (nrs 2535/1 tot 3);
- het
wetontwerp houdende dringende bepalingen inzake kmo's (nr. 2564/1);
- het wetsontwerp houdende diverse dringende bepalingen betreffende Justitie
(nr. 2572/1);
De heer Renaat Landuyt zal mondeling verslag uitbrengen.
- het wetsontwerp houdende diverse dringende bepalingen
(nr. 2571/1);
- het wetsontwerp houdende diverse maatregelen voor de bestrijding van
maritieme piraterij betreffende aangelegenheden als bedoeld door artikel 78 van de Grondwet
(nr. 2509/1);
- het wetsontwerp houdende diverse maatregelen voor de bestrijding van
maritieme piraterij betreffende aangelegenheden als bedoeld door artikel 77 van de Grondwet
(nr. 2510/1).
De heren Bart
Somers en Frank Wilrycx zullen mondeling verslag uitbrengen.
Je vous propose également d'ajouter à l'agenda de la séance du jeudi 20 décembre 2012:
- à
14 h 15:
- la nomination des membres effectifs du Centre d'information et d'avis sur les organisations sectaires nuisibles;
- les votes nominatifs sur les projets de loi terminés;
- les budgets et comptes de la Chambre et des institutions financées par une dotation (n°s 2581/1 et 2578/1);
- à
partir de 20 h 30:
la nomination des membres suppléants du Centre d'information et d'avis sur les organisations sectaires nuisibles.
Ik stel u eveneens voor op de agenda van donderdag 20 december 2012 in te schrijven:
- om
14 u 15:
- de benoeming van de vaste leden van het Informatie- en Adviescentrum inzake de schadelijke sektarische organisaties;
- de naamstemmingen over de afgehandelde wetsontwerpen;
- de begrotingen en rekeningen van de Kamer en van de dotatiegerechtigde instellingen (nrs 2581/1 en 2578/1);
- vanaf
20 u 30:
de benoeming van de plaatsvervangers van het Informatie- en Adviescentrum inzake de schadelijke sektarische organisaties.
Pas d'observation? (Non)
Il en sera ainsi.
Geen bezwaar? (Nee)
Aldus zal geschieden.
03 Projet de loi portant assentiment à la Convention sur la sécurité sociale entre le Royaume de Belgique et la République d'Argentine, faite à Buenos Aires le 3 mars 2010 (2489/1)
- Projet de loi portant assentiment à la Convention sur la sécurité sociale entre le Royaume de Belgique et la République fédérative du Brésil, signée à Bruxelles le 4 octobre 2009 (2490/1)
03 Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Republiek Argentinië, gedaan te Buenos Aires op 3 maart 2010 (2489/1)
- Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Federale Republiek Brazilië, ondertekend te Brussel op 4 oktober 2009 (2490/1)
Projets de loi transmis par le Sénat
Wetsontwerpen overgezonden door de Senaat
Sans rapport
Zonder verslag
Je vous propose de consacrer une seule
discussion à ces deux projets de loi. (Assentiment)
Ik stel u voor een enkele bespreking aan deze twee wetsontwerpen te wijden. (Instemming)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
Quelqu'un demande-t-il la parole? (Non)
Vraagt iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles du
projet de loi n° 2489. Le texte adopté par la commission sert de base à la
discussion. (Rgt 85, 4) (2489/1)
Wij vatten de bespreking van de artikelen aan
van het wetsontwerp nr. 2489. De door de commissie aangenomen tekst geldt
als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2489/1)
Le projet de loi compte 3 articles.
Het wetsontwerp telt 3 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 3 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 tot 3 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
Nous passons à la discussion des articles du
projet de loi n° 2490. Le texte adopté par la commission sert de base à la
discussion. (Rgt 85, 4) (2490/1)
Wij vatten de bespreking van de artikelen aan
van het wetsontwerp nr. 2490. De door de commissie aangenomen tekst geldt
als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2490/1)
Le projet de loi compte 3 articles.
Het wetsontwerp telt 3 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 3 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 tot 3 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
04 Projet de loi portant assentiment à l'Accord de transport aérien entre la Communauté européenne et ses États membres, d'une part, et les États-Unis d'Amérique, d'autre part, fait à Bruxelles le 25 avril 2007 et à Washington le 30 avril 2007 (2491/1-2)
- Projet de loi portant assentiment au Protocole, fait à Luxembourg le 24 juin 2010, modifiant l'Accord de transport aérien entre les États-Unis d'Amérique, d'une part, et la Communauté européenne et ses États membres, d'autre part, signé les 25 et 30 avril 2007 (2492/1-2)
04 Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten, enerzijds, en de Verenigde Staten van Amerika, anderzijds, gedaan te Brussel op 25 april 2007 en te Washington op 30 april 2007 (2491/1-2)
- Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol, gedaan te Luxemburg op 24 juni 2010, tot wijziging van de Luchtvervoersovereenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten, ondertekend op 25 en 30 april 2007 (2492/1-2)
Projets de loi transmis par le Sénat
Wetsontwerpen overgezonden door de Senaat
Je vous propose de consacrer une seule
discussion à ces deux projets de loi. (Assentiment)
Ik stel u voor een enkele bespreking aan deze twee wetsontwerpen te wijden. (Instemming)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
04.01 Kristof Waterschoot, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, gelet op de beperkte discussie verwijs ik naar mijn schriftelijk verslag.
Le président: Quelqu'un demande-t-il
encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles du
projet de loi n° 2491. Le texte adopté par la commission sert de base à la
discussion. (Rgt 85, 4) (2491/1)
Wij vatten de bespreking van de artikelen aan
van het wetsontwerp nr. 2491. De door de commissie aangenomen tekst geldt
als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2491/1)
Le projet de loi compte 2 articles.
Het wetsontwerp telt 2 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 et 2 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 en 2 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
Nous passons à la discussion des articles du
projet de loi n° 2492. Le texte adopté par la commission sert de base à la
discussion. (Rgt 85, 4) (2492/1)
Wij vatten de bespreking van de artikelen aan
van het wetsontwerp nr. 2492. De door de commissie aangenomen tekst geldt
als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2492/1)
Le projet de loi compte 2 articles.
Het wetsontwerp telt 2 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 et 2 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 en 2 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
05 Projet de loi portant assentiment à l'Accord multilatéral entre la Communauté européenne et ses États membres, la République d'Albanie, l'ancienne République yougoslave de Macédoine, la Bosnie-Herzégovine, la République de Bulgarie, la République de Croatie, la République d'Islande, la République du Monténégro, le Royaume de Norvège, la Roumanie, la République de Serbie, et la Mission d'administration intérimaire des Nations unies au Kosovo sur la création d'un espace aérien commun européen, fait à Luxembourg le 9 juin 2006 (2493/1)
05 Wetsontwerp houdende instemming met de Multilaterale Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Bulgarije, de Republiek Kroatië, de Republiek IJsland, de Republiek Montenegro, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Servië, Roemenië en de Missie van de Verenigde Naties voor interimbestuur in Kosovo (UNMIK) betreffende de totstandbrenging van een Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte, gedaan te Luxemburg op 9 juni 2006 (2493/1)
Transmis par le Sénat
Overgezonden door de Senaat
Sans rapport
Zonder verslag
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
Quelqu'un demande-t-il la parole? (Non)
Vraagt iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2493/1)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2493/1)
Le projet de loi compte 2 articles.
Het wetsontwerp telt 2 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 et 2 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 en 2 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
06 Projet de loi portant assentiment aux actes internationaux suivants:
- 1° Convention internationale de 1990 sur la préparation, la lutte et la coopération en matière de pollution par les hydrocarbures, faite à Londres le 30 novembre 1990;
- 2° Protocole de 2000 sur la préparation, la lutte et la coopération contre les événements de pollution par les substances nocives et potentiellement dangereuses, fait à Londres le 15 mars 2000 (2494/1-2)
06 Wetsontwerp houdende instemming met volgende internationale akten:
- 1° Internationaal Verdrag van 1990 inzake de voorbereiding op, de bestrijding van en de samenwerking bij olieverontreiniging, gedaan te Londen op 30 november 1990;
- 2° Protocol van 2000 inzake de voorbereiding op, de bestrijding van en de samenwerking bij de voorvallen van verontreiniging door schadelijke en potentieel gevaarlijke stoffen, gedaan te Londen op 15 maart 2000 (2494/1-2)
Transmis par le Sénat
Overgezonden door de Senaat
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
06.01 Christiane Vienne, rapporteur: Monsieur le président, je renvoie à mon rapport écrit.
Le président: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2494/1)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2494/1)
Le projet de loi compte 3 articles.
Het wetsontwerp telt 3 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 3 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 tot 3 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
07 Projet de loi portant assentiment à l'Accord entre le Royaume de Belgique et la République des Philippines relatif à l'autorisation de l'exercice d'activités à but lucratif par certains membres de la famille du personnel des missions diplomatiques et de postes consulaires, fait à Bruxelles le 23 décembre 2009 (2495/1)
- Projet de loi portant assentiment à l'Accord entre le Gouvernement belge et le Gouvernement macédonien sur l'exercice d'activités à but lucratif par certains membres de la famille du personnel de missions diplomatiques et de postes consulaires, fait à Bruxelles le 6 juillet 2010 (2496/1)
- Projet de loi portant assentiment à l'Accord entre le Royaume de Belgique et la République d'Albanie sur l'exercice d'activités à but lucratif par certains membres de la famille du personnel de missions diplomatiques et de postes consulaires, fait à Bruxelles le 14 octobre 2010 (2497/1)
- Projet de loi portant assentiment à l'Accord entre le Royaume de Belgique et la République de Serbie sur l'exercice d'activités à but lucratif par certains membres de la famille du personnel des missions diplomatiques et de postes consulaires, fait à Belgrade le 17 février 2010 (2498/1)
- Projet de loi portant assentiment à l'Accord entre le Royaume de Belgique et le Gouvernement de la République fédérative du Brésil sur l'exercice d'activités à but lucratif des personnes à charge des agents diplomatiques et consulaires, fait à Bruxelles le 4 octobre 2009 (2499/1)
- Projet de loi portant assentiment à l'Accord entre le Royaume de Belgique et la Bosnie-Herzégovine sur l'exercice d'activités à but lucratif par certains membres de la famille du personnel de missions diplomatiques et de postes consulaires, fait à Bruxelles le 28 octobre 2010 (2500/1)
07 Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek der Filipijnen inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door bepaalde gezinsleden van het diplomatiek en consulair personeel, gedaan te Brussel op 23 december 2009 (2495/1)
- Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgische Regering en de Macedonische Regering inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door bepaalde gezinsleden van het diplomatiek en consulair personeel, gedaan te Brussel op 6 juli 2010 (2496/1)
- Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Albanië inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door bepaalde gezinsleden van het diplomatiek en consulair personeel, gedaan te Brussel op 14 oktober 2010 (2497/1)
- Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Servië inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door bepaalde gezinsleden van het diplomatiek en consulair personeel, gedaan te Belgrado op 17 februari 2010 (2498/1)
- Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Regering van de Federale Republiek Brazilië inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door bepaalde gezinsleden van het diplomatiek en consulair personeel, gedaan te Brussel op 4 oktober 2009 (2499/1)
- Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en Bosnië en Herzegovina inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door bepaalde gezinsleden van het diplomatiek en consulair personeel, gedaan te Brussel op 28 oktober 2010 (2500/1)
Projets de loi transmis par le Sénat
Wetsontwerpen overgezonden door de Senaat
Sans rapport
Zonder verslag
Je vous propose de consacrer une seule
discussion à ces six projets de loi. (Assentiment)
Ik stel u voor een enkele bespreking aan deze zes wetsontwerpen te wijden. (Instemming)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
Quelqu'un demande-t-il la parole? (Non)
Vraagt iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles du
projet de loi n° 2495. Le texte adopté par la commission sert de base à la
discussion. (Rgt 85, 4) (2495/1)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan van het wetsontwerp nr. 2495. De door de commissie aangenomen tekst
geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2495/1)
Le projet de loi compte 2 articles.
Het wetsontwerp telt 2 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 et 2 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 en 2 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
Nous passons à la discussion des articles du projet
de loi n° 2496. Le texte adopté par la commission sert de base à la
discussion. (Rgt 85, 4) (2496/1)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan van het wetsontwerp nr. 2496. De door de commissie aangenomen tekst
geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2496/1)
Le projet de loi compte 2 articles.
Het wetsontwerp telt 2 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 et 2 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 en 2 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
Nous passons à la discussion des articles du projet
de loi n° 2497. Le texte adopté par la commission sert de base à la
discussion. (Rgt 85, 4) (2497/1)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan van het wetsontwerp nr. 2497. De door de commissie aangenomen tekst
geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2497/1)
Le projet de loi compte 2 articles.
Het wetsontwerp telt 2 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 et 2 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 en 2 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
Nous passons à la discussion des articles du projet
de loi n° 2498. Le texte adopté par la commission sert de base à la
discussion. (Rgt 85, 4) (2498/1)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan van het wetsontwerp nr. 2498. De door de commissie aangenomen tekst
geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2498/1)
Le projet de loi compte 2 articles.
Het wetsontwerp telt 2 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 et 2 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 en 2 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
Nous passons à la discussion des articles du
projet de loi n° 2499. Le texte adopté par la commission sert de base à la
discussion. (Rgt 85, 4) (2499/1)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan van het wetsontwerp nr. 2499. De door de commissie aangenomen tekst
geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2499/1)
Le projet de loi compte 2 articles.
Het wetsontwerp telt 2 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 et 2 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 en 2 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
Nous passons à la discussion des articles du
projet de loi n° 2500. Le texte adopté par la commission sert de base à la
discussion. (Rgt 85, 4) (2500/1)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan van het wetsontwerp nr. 2500. De door de commissie aangenomen tekst
geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2500/1)
Le projet de loi compte 2 articles.
Het wetsontwerp telt 2 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 et 2 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 en 2 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
Nous entamons la discussion du projet de loi portant assentiment à l'Échange de lettres entre le Royaume de Belgique et l'Organisation du Traité de l'Atlantique Nord concernant l'ouverture et l'exploitation d'une pharmacie sur le siège permanent de l'Organisation du Traité de l'Atlantique Nord, signées le 3 février 2009 et le 3 mars 2009 (2501/1-3).
07.01 Daphné Dumery (N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik stond op de sprekerslijst voor het vijfde agendapunt.
Le président: Vous voulez parler du cinquième point? Il porte sur les accords permettant une activité à but lucratif par certains membres de la famille du personnel des missions diplomatiques et des postes consulaires.
Vous n'étiez pas inscrite, mais je vous en prie, madame.
07.02 Daphné Dumery (N-VA): Mijnheer de voorzitter, op zich hebben de voorliggende ontwerpen weinig uitleg nodig. Wel laten ze toe om een belangrijk thema rond werken en diplomatieke status in de aandacht te brengen. Ze maken het mogelijk dat de naaste familieleden van buitenlandse diplomaten in ons land mogen werken en, omgekeerd, dat de echtgenotes of echtgenoten van onze diplomaten en kanseliers ook betaald werk mogen verrichten in de landen waar ze op dat ogenblik verblijven.
Dat lijkt misschien evident, maar door de diplomatieke immuniteit zoals bepaald in de Verdragen van Wenen, creëert dit eigenlijk een probleem. Deze bilaterale akkoorden laten toe dat voor handelingen die voortvloeien uit arbeid, er geen voorrechten inzake burgerlijke en arbeidsrechtelijke immuniteit kunnen worden ingeroepen. Werkgevers zijn dan ook niet geneigd iemand een job aan te bieden die te allen tijde de kaart van de immuniteit kan trekken.
Het valt op dat bepaalde landen weigeren dergelijk akkoord af te sluiten. Meestal zijn dat Afrikaanse en islamitische landen en dat is jammer. Dit laat de partners van onze diplomaten immers niet toe om werk te zoeken in deze landen, terwijl ze toch al een grote opoffering hebben gedaan op professioneel vlak door altijd mee te reizen en hun carrière op de tweede plaats te zetten, na die van hun partner-diplomaat.
Mijn fractie zal deze ontwerpen dan ook mee goedkeuren, maar maakt van deze stemming graag gebruik om even aandacht te vragen voor een verwante zaak. Het Verdrag van Wenen en de diplomatieke onschendbaarheid blijven vandaag nodig: zonder deze bescherming is het voor onze diplomaten onmogelijk hun taak naar behoren uit te voeren in het buitenland. Dit betekent wederkerigheid, buitenlandse diplomaten genieten deze bescherming ook in ons land, met Brussel als een van de belangrijkste steden in de internationale politiek.
Ik vestig nogmaals de aandacht op de problematiek van het huispersoneel in onze eigen hoofdstad. Bedienden van ambassadeurs, meestal zonder een EU-paspoort, worden uitgebuit op financieel, psychisch, fysiek en seksueel vlak. Dit is ontoelaatbaar in de hoofdstad van de Europese Unie.
Iedereen herinnert zich nog het pijnlijke voorval in het Conradhotel enkele jaren geleden. Zeventien Saoedische dienstmeisjes werkten er maandenlang 18 uur per dag, 7 dagen op 7. Diplomatieke immuniteit is geen privilege om de nationale wetgeving te omzeilen. Ik hoop dat de regering en de administratie Buitenlandse Zaken ten aanzien van deze moderne slavernij ook de gepaste acties zullen ondernemen.
Wij vernamen vandaag dat de minister van Buitenlandse Zaken een ontmoeting had met een Saoedische prins die in Frankrijk werd veroordeeld voor het smokkelen van twee ton cocaïne met een diplomatiek vliegtuig. Toeval of niet, het is een van de landen die weigeren om het bilateraal tewerkstellingsakkoord te tekenen omwille van de positie van de vrouw.
Mijnheer de minister, mag ik u en de protocoldienst van Buitenlandse Zaken in het bijzonder vragen om erg oplettend te zijn voor deze gevallen. Het is niet alleen pijnlijk op diplomatiek vlak, het illustreert ook dat er in de eigen administratie van Buitenlandse Zaken nog werk aan de winkel is.
Le président:
La discussion est maintenant définitivement close.
08 Projet de loi portant assentiment à l'Échange de lettres entre le Royaume de Belgique et l'Organisation du Traité de l'Atlantique Nord concernant l'ouverture et l'exploitation d'une pharmacie sur le siège permanent de l'Organisation du Traité de l'Atlantique Nord, signées le 3 février 2009 et le 3 mars 2009 (2501/1-3)
08 Wetsontwerp houdende instemming met de Uitwisseling van brieven tussen het Koninkrijk België en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie betreffende de opening en de uitbating van een apotheek in de zetel van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, ondertekend te Brussel op 3 februari 2009 en 3 maart 2009 (2501/1-3)
Transmis par le Sénat
Overgezonden door de Senaat
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
Mme Emmery renvoie à son rapport écrit.
Quelqu'un demande-t-il la parole? (Non)
Vraagt iemand het woord? (Nee)
La
discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte corrigé par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2501/3)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie verbeterde tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2501/3)
Le projet de loi compte 7 articles.
Het wetsontwerp telt 7 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 7 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 tot 7 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
L’ordre du jour appelle la discussion du projet de loi relatif à la Coopération belge au Développement, n° 2465. Le ministre de la Coopération n'est pas encore là.
08.01 Herman De Croo (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, voor het verslag is het niet nodig dat de minister aanwezig is.
Le président: Quelle sera la durée de votre rapport?
08.02 Herman De Croo (Open Vld): Ik zal een verslag uitbrengen.
Le président: Je vous en prie!
08.03 Gerolf Annemans (VB): Mijnheer de voorzitter, ik wil er toch iets meer over weten. Kan de heer De Croo preciseren wanneer de regering aanwezig moet zijn en wanneer niet?
Le président: Afin d'éviter toute perte de temps, je vous propose d'aborder les points suivants de l'agenda. Entre-temps, je vais personnellement prendre contact avec M. le ministre Magnette.
09 Projet de loi modifiant le Titre 1erter du Code pénal (2502/1-5)
- Proposition de loi modifiant le Code pénal en ce qui concerne le terrorisme (1899/1-2)
- Proposition de loi modifiant le Code pénal en ce qui concerne la lutte contre le terrorisme (2169/1-2)
09 Wetsontwerp tot wijziging van Titel 1ter van het Strafwetboek (2502/1-5)
- Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek wat het terrorisme betreft (1899/1-2)
- Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek wat de strijd tegen het terrorisme betreft (2169/1-2)
Propositions déposées par:
Voorstellen ingediend door:
- 1899:
Carina Van Cauter, Sabien Lahaye-Battheu
- 2169:
Sophie De Wit, Sarah Smeyers, Kristien Van Vaerenbergh, Koenraad
Degroote, Jan Van Esbroeck
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
09.01 Renaat Landuyt, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, collega's, ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
Ik ben ook bereid het voor te lezen.
(…): (…) (Brouhaha)
Le président: Je savais qu'en donnant la parole à M. Landuyt sur le terrorisme, cela allait susciter des réactions!
09.02 Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de voorzitter, ik heb nog een praktische vraag voor de heer De Croo of iemand anders met ervaring. Ik heb in de bespreking van dit wetsontwerp verwezen naar mijn schriftelijk rapport, maar straks, op het einde van de agenda, heb ik ook nog een mondeling rapport. Op welke wijze kan ik dan verwijzen naar een of ander geschrift?
09.03 Herman De Croo (Open Vld): U kunt niet verwijzen naar een mondeling verslag. Een mondeling verslag moet door de verslaggever uitgebracht worden.
Le président: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2502/5)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2502/5)
L’intitulé a été modifié par la commission en ”projet de loi modifiant le livre II, titre 1erter, du Code pénal”.
Het opschrift werd door de commissie gewijzigd in ”wetsontwerp tot wijziging van boek II, titel Iter, van het Strafwetboek”.
Le projet de loi compte 8 articles.
Het wetsontwerp telt 8 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 8 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 tot 8 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
Entre-temps le ministre de la Coopération au Développement nous a rejoints. J'en reviens alors au point 7 de notre ordre du jour.
10 Projet de loi relatif à la Coopération belge au Développement (2465/1-7)
10 Wetsontwerp betreffende de Belgische Ontwikkelingssamenwerking (2465/1-7)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
10.01 Herman De Croo, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, het betreft hier een belangrijk wetgevend initiatief dat een wet van mei 1999 wijzigt. Dertien jaar na de eerste wetgeving inzake ontwikkelingssamenwerking hebben wij nu een nieuwe, uitgebreide tekst. Uw commissie heeft er drie sympathieke en belangwekkende vergaderingen aan gewijd.
De minister legt ons uit waarom de wetgeving nood had aan opfrissing. Hij herhaalt dat een aantal elementen, internationale verbintenissen, standpuntinnames, de situatie van de ontwikkelingssamenwerking sinds 1999 heeft doen evalueren naar een duurzame ontwikkeling. De wetgeving had dan ook nood aan een update.
De minister onderstreept dat de wijzigingen vrij belangrijk zijn. De ODA, de officiële hulp, bedraagt momenteel slechts 13 % in vergelijking met 70 % destijds. Een nieuwe era voor ontwikkelingssamenwerking biedt zich dan ook aan.
De minister licht toe dat de kaderwetgeving een aantal doelstellingen beoogt, onder meer de doeltreffendheid van de hulp. Als men hulp geeft, moet die immers ook doeltreffend zijn. De minister onderstreept de doeltreffendheid van wat hij het “democratische ownership” noemt van de ontwikkelingslanden ten opzichte van hun partnerlanden.
De minister insisteert ook op de principes van duurzaamheid en voorspelbaarheid in die politiek, die terug te vinden is in de voorliggende wetgeving. Flexibiliteit van de keuze van de sectoren, samenwerking met de partnerlanden en de fameuze transversale thema’s brengen een aantal gevolgen met zich mee. Ook zijn er gevolgen verbonden aan de ontbinding van de hulp of, in het Frans, le déliement de l’aide, het gebruik van nationale uitvoeringssystemen en de collectieve benadering van een soort van gemeenschappelijke donorstrategie.
Een volgend punt waarop de minister insisteert wat de bedoelingen van de tekst betreft, is het waarborgen van de consistentie van het beleid, in het bijzonder de coördinatie op Europees niveau. Hij geeft daarvan een aantal voorbeelden. Hij onderstreept ook dat er sedert dertien jaar nieuwe elementen zijn bijgekomen zoals de klimaatverandering in beide richtingen, van het Noorden naar het Zuiden en van het Zuiden naar het Noorden, alsook de manier waarop men vandaag ontwikkelingssamenwerking financiert. Een belangrijk punt van zijn uiteenzetting slaat op de impact van de mensenrechten op de ontwikkelingssamenwerking.
Bij de algemene bespreking stelt mevrouw De Meulemeester eerst en vooral dat zij gelukkig is met de verbetering van de wetgeving. België kan zijn internationale verplichtingen daardoor beter realiseren. Toch heeft ze een aantal kritische opmerkingen, onder meer dat de ontwikkelingssteun die vermeld wordt in het wetsontwerp, niet gedetailleerd is en dat er geen nauwkeurige criteria zijn voor de transparantie van de tenuitvoerlegging inzake begrotingssteun.
Uiteraard steunt ze de positieve manier waarop de mensenrechten in het wetsontwerp uitgebreid ter sprake komen. Ook wil ze dat de gender mainstreaming voor vrouwen en kinderen beter in het licht wordt gesteld. Ze vraagt ook waarom men in het wetsontwerp nog steeds het woord ontwikkelingshulp gebruikt in plaats van ontwikkelingssamenwerking. Ze legt uit dat de communicatie tussen de verschillende beleidsniveaus in ons land verbeterd moet worden. Voorts heeft ze vragen bij de definiëring van de exitstrategie. Die moet transparanter worden.
Ze stelt ook een aantal vragen in verband met de erkenningcriteria voor ngo’s. Die erkenningcriteria kwamen in de voorgaande wet nogal ruim aan bod en hier vindt zij er weinig over terug. Ze zal dat trouwens herhalen in haar repliek. Daarenboven vraagt ze dat ongeboden hulp as such niet langer zou toegekend worden zonder dat men van tegenprestaties spreekt.
De heer Henry wijst er namens zijn fractie op dat hij met de algemene lijnen van het wetsontwerp kan instemmen. Het is immers een kadertekst, die in de herijking van de ontwikkelingssamenwerking voorziet. Hij onderstreept zijn voldoening dat het wetsontwerp in een duurzaam en ambitieus ontwikkelingsbeleid voorziet, dat strookt met de tijdgeest. Hij onderstreept ook dat de efficiëntie van de steun en de coherentie van de beleidslijnen hier tot kernconcepten zijn uitgegroeid.
Hij is kritisch over het feit dat men nog te veel partnerlanden telt. Hun aantal zou moeten worden herleid. Ook de steun aan soepelheid en doeltreffendheid zou moeten worden aangemoedigd.
Hij blijft ook een grote voorstander van gendergelijkheid en milieubescherming alsook van de democratische betrokkenheid op alle niveaus van de partnerlanden en de landen die door de ontwikkelingssamenwerking worden bevoordeeld.
Hij blijft, zoals vele sprekers, op de gendergelijkheid en op de erkenning van de essentiële rol van de vrouw hameren.
Op verschillende, cruciale domeinen is hij van oordeel dat er qua ontwikkelingssamenwerking vooruitgang is geboekt. Hij citeert onder meer de mensenrechten, de bestrijding van de ongelijkheden, de duurzaamheid, de inclusieve, sociale ontwikkeling, de vrede en de veiligheid.
De heer Deseyn legt bij het begin van zijn uiteenzetting ook de klemtoon op de mensenrechten, incluis de gendergelijkheid. Hij insisteert dat ook de privésector, die ter zake een belangrijke taak wordt toebedeeld, moet worden gekoesterd, rekening houdende met het feit dat de privésector in een inclusief, eerlijk en duurzaam ontwikkelingsbeleid moet ingeschreven zijn.
Hij onderstreept ook de transversale thema’s die op het gebied van gendergelijkheid een rol spelen. Hij geeft trouwens een boeiend voorbeeld, zeggende dat een moeder die minstens vijf jaar school heeft gelopen, in sommige landen 40 % meer kans heeft om haar kinderen minstens de leeftijd van vijf jaar te zien bereiken.
Ook op het vlak van de gezondheid wijst de heer Deseyn erop dat rekening moet worden gehouden met de elementen van toegankelijkheid tot de reproductieve gezondheid en de strijd tegen de grote epidemieën.
Bijkomend onderstreept de heer Deseyn de belangrijkheid van opvoeding en opleiding. Hij snijdt tevens een interessant thema aan, namelijk de fameuze duurzaamheid van landbouw en de voedselzekerheid. Hij heeft het over een nieuwe term, die interessant is om te herhalen, met name land grabbing, zijnde speculatie en stijging van de energieprijzen en concentratie van grote domeinen, die de kleine familiale landbouw tegengaan.
Ten slotte legt hij eens te meer het standpunt uit dat de Belgische ontwikkelingssamenwerking de coördinatie met de Gewesten en Gemeenschappen moet bevorderen en een beroep op het plaatselijke middenveld moet doen. Hij insisteert tevens dat de rapportering aan het Parlement ook naar de samenwerkingsovereenkomsten, de strategienota’s, de resultaten van de gemengde commissies en dies meer zou verwijzen.
Zoals andere collega’s dat ook hebben gedaan, benadrukt hij dat de ontwikkelingssamenwerking met sommige landen in het Zuiden vandaag een andere klemtoon krijgt als men Brazilië, China en India nog aanwezig ziet op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking, daar waar deze landen op veel vlakken concurrerende economieën zijn van de onze.
Hij vraagt of de steun aan de lokale privésector geen overlapping is tussen bio en de fair trade center. Hij vraagt ook naar de doeltreffendheid van de humanitaire hulp en verwijst ten slotte, dat is ook bijzonder interessant, naar een rapport van 2012 van de Belgische evaluator van de internationale samenwerking, die volgens de heer Deseyn helaas tot het besluit komt dat wat armoede en lotsverbetering betreft de ontwikkelingssamenwerking weinig meetbare resultaten kan voorleggen.
Uw rapporteur onderstreept ook de evolutie die wij de laatste tien jaar hebben gekend door een aantal verdragen, waarvan België deel is geworden en de humanitaire hulp die daarin wordt aangehaald. Hij onderstreept het feit dat men meer dan ooit beroep doet op de private sector.
Uw rapporteur is ook voorstander van een beperking van het aantal partnerlanden en verzet zich tegen de versnippering van de ontwikkelingshulp. Hij onderlijnt bijvoorbeeld dat er in Tanzania meer dan 3 000 projectevaluaties per jaar zijn, waardoor er in feite meer tijd wordt besteed aan het evalueren dan aan het helpen.
Mijnheer Dallemagne onderstreept het belang van het wetsontwerp. Hij vindt dat het algemeen kader hiervan toch meer een resolutieachtig karakter heeft dan dat het concrete elementen naar voren brengt, maar schrijft zich in in de nieuwe verdragen en standpunten die zijn ingenomen, onder meer de consensus van Monterrey, de verklaring van Parijs, de actieagenda van Accra.
Hij onderstreept ook hetzelfde als de heer Deseyn, met name dat de evaluator van ontwikkelingssamenwerking met moeite de impact van de ontwikkelingssamenwerking kan meten en dat men voor de belangrijke bedragen die wij daaraan spenderen voorzichtig moet zijn niet de steun van de openbare opinie te verliezen en men deze met transparantie en met doelstellingen warm moet houden voor de ontwikkelingssamenwerking.
Collega Van der Maelen verheugt zich, in tegenstelling met de heer Dallemagne, dat de algemeenheid van de tekst veel meer mogelijkheden biedt dan vroeger. Hij dringt ook aan op een goed geïnformeerde publieke opinie die dan gemakkelijker kan meegaan met de gelden die worden gevraagd voor de Belgische hulp. Hij insisteert dat de concrete resultaten hier naar voren moeten worden gebracht.
Hij dringt aan op een samenhangend beleid en blijft, zoals veel collega’s, hameren op het mensenrechtenaspect van die ontwikkelingssamenwerking.
Mijn coverslaggever, mevrouw Snoy et d’Oppuers, maakt een aantal kritische opmerkingen bij het ontwerp. Zij vindt dat de doelstellingen en de middelen wat door elkaar worden gehaald en vreest dat men door de vele prioritaire transversale thema’s het bos niet meer door de bomen zal zien. Zij stelt ook vast dat het wetsontwerp meer liberale keuzes bevat dan de wet van 25 mei 1999, terwijl zij de nadruk wil leggen op andere aspecten die zij koestert, zoals milieubescherming.
Eén van haar kritieken is dat het wetsontwerp meer pleit voor de groei dan voor de ontwikkeling, of in het Frans: “Elle plaide pour que la loi vise le développement, plutôt que la croissance.”
Zij verwijst ook naar een thema dat iedereen heeft aangesneden, namelijk de man-vrouwgelijkheid, het genderthema, dat weliswaar een transversaal thema is maar dat volgens haar niet voldoende aan bod komt waar men het heeft over geweld tegen vrouwen en over sociale en economische ongelijkheid, waar vrouwen helaas gewoonlijk het eerste slachtoffer zijn.
Mevrouw Snoy et d’Oppuers meent dat het evaluatieproces minder goed gewaarborgd wordt door de nieuwe wetgeving dan door de vroegere. Zij wijst op de kritische opmerkingen van de Raad van State over het buitensporige aantal aspecten waarvoor de Koning gemachtigd wordt ter uitvoering van deze wet. Zij vindt dat bepaalde machtigingen die worden toevertrouwd aan de uitvoerende macht niet precies genoeg en te ruim zijn, in het bijzonder die inzake ngo’s, de evaluatie en de samenhang.
Zij wijst erop dat een aantal aspecten onvoldoende in het daglicht zijn geplaatst, onder meer het rapporteren aan het Parlement.
Ten slotte benadrukt zij dat de beoogde 0,7 % van het bruto nationaal inkomen – bni – in deze context minder zin heeft, gelet op de budgettaire problemen.
Voorzitter François-Xavier de Donnea verheugt zich over het wetsontwerp, dat minder beperkend is dan de wet van 1999 en meer soepelheid toont inzake ontwikkelingssamenwerking. Hij verheugt zich ook over de vermelding van de bescherming van het leefmilieu, en met name de bescherming van de biodiversiteit.
Hij insisteert dat ontwikkelingssamenwerking niet alleen tussen landen moet worden ontwikkeld, maar dat er in ruimere mate steun moet worden verleend aan structuren die regionale integratie bevorderen, onder meer in het gebied van de Grote Meren.
De minister repliceert eerst en vooral op de kwestie van de parlementaire controle. Hij haalt drie elementen aan: ten eerste, het jaarverslag van de minister over de ontwikkelingssamenwerking; ten tweede, het verslag van de bijzondere evaluator van de internationale samenwerking; ten derde, de toegang tot de resultaten van de gemengde commissies met de mededeling van de documenten ter zake.
De minister herinnert eraan dat het wetsontwerp een kaderwet is en dat dus een aantal aanvullingen door wetgevingen en uitvoeringsmaatregelen kan worden aangebracht.
Hij zegt dat de officiële ontwikkelingshulp op een vijftiental jaar tijd tot ongeveer 13 % is gekrompen en dat we ons meer moeten inschrijven in multilaterale gedragscodes. Ook de toenemende invloed van nieuwe industrielanden is volgens hem belangrijk. De inspanningen van ons land moeten zich richten tot het armste miljard van de wereldbevolking, the bottom billion, in plaats van zich te richten tot de opkomende landen die in zekere zin genoeg gestructureerd zijn om de eigen achtergebleven bevolkingsgroepen te helpen.
Hij heeft het over een postideologische samenwerking. Het is geen tiersmondisme of een oriëntatie naar vroegere kolonies meer. Er moet een gans ander wereldaspect aan bod komen.
Co-verslaggever mevrouw Thérèse Snoy et d’Oppuers repliceert dat het antwoord onvoldoende is. Men viseert volgens haar te veel de groei en te weinig de ontwikkeling. Zij is bezorgd over de enorme groei van de landbouwsector naar een soort van industriële landbouw met monoculturen en een grote afhankelijkheid van internationale bedrijven. De beschrijving van de kaderwet van de minister past volgens haar niet omdat de wet in sommige aspecten gedetailleerd is, met uitzondering van de hoofdstukken Leefmilieu, Sociale Vraagstukken en Vrouwenrechten.
De verslaggever duidt aan dat men rekening moet houden met een zuid-zuid-ontwikkelingssamenwerking en met een bevolkingsdichtheid in het Zuiden. Men moet vermijden dat sommige landen zoals Oeganda en Rwanda alleen maar leven van ontwikkelingssamenwerking.
Georges Dallemagne deelt de analyse van de minister over de evolutie van de ontwikkelingssamenwerking. Hij betreurt wel dat ter zake weinig in het wetsontwerp is terug te vinden. Hij pleit voor nog meer zin voor synthese en duidelijkheid.
Mevrouw De Meulemeester komt terug op de vraag die ze als onbeantwoord beschouwt, namelijk de criteria van de ngo’s die men in de voorgaande wetgeving van mei 1999 terugvindt.
Het wetsontwerp werd met 10 stemmen voor en 3 onthoudingen door de commissie goedgekeurd.
10.02 Thérèse Snoy et d'Oppuers, rapporteur: Monsieur le président, messieurs, mesdames les ministres, chers collègues, mon rapport a trait à l'analyse des articles et à la discussion des amendements qui avaient été déposés.
Les débats sur les amendements ont été longs, mais ont contribué à améliorer le texte, même si nombre d'entre eux n'ont pas été acceptés.
Trois amendements ont été déposés par la majorité. Deux portaient sur le droit des femmes. Outre la défense des droits de l'homme, il s'agissait d'insister sur l'égalité des genres avec une attention particulière portée au droit des femmes. Le troisième avait trait au processus d'évaluation. Ces amendements, signés par M. Deseyn, ont été intégrés dans le texte.
Les amendements déposés par l'opposition ont eu moins de chance. Treize amendements avaient été introduits par la N-VA. Certains d'entre eux avaient trait à la définition du développement durable, à la cohérence des politiques, à la question des droits des enfants et des femmes, à l'égalité des sexes. Des amendements visaient à introduire la notion d'un maximum de pays partenaires. D'autres étaient relatifs à la nécessaire transparence en cas de sortie de coopération avec un pays partenaire. Un amendement visait à introduire dans la loi des critères d'agrément des organisations non gouvernementales. Un amendement visait à améliorer le contrôle parlementaire. Aucun de ces amendements n'a été accepté.
Pour ce qui concerne Ecolo-Groen, mon collègue Wouter De Vriendt et moi-même avons déposé 21 amendements. L'objectif était d'insister sur une définition de la durabilité plus forte, sur le fait que le développement durable signifie la prise en considération des limites des ressources naturelles et leur préservation. Nombre d'amendements visaient à préciser le droit des femmes et des enfants dans la loi; en effet, nous estimions qu'il était défini de manière trop brève, trop générale. Nous avons également déposé un amendement ayant trait au caractère civil de la prévention dans la définition de l'aide humanitaire. D'autres amendements avaient trait à la notion de croissance et à la nécessité d'y associer la redistribution, comme M. De Croo l'a fait remarquer à l'occasion de son rapport général.
Nous avons déposé des amendements sur la nécessité de cohérence des politiques, notre objectif étant que cette cohérence soit insérée explicitement dans le texte de loi et pas seulement dans l'exposé des motifs. En outre, nous voulions qu'elle soit non seulement recherchée mais également assurée. Nous estimions que la loi était rédigée de façon trop floue à cet égard.
Enfin, nous avons introduit des amendements sur le contrôle parlementaire afin que le parlement puisse obtenir un rapport du gouvernement sur les résultats de la coopération, sur la façon dont le gouvernement prenait en considération les recommandations de l'évaluateur spécial et sur la manière dont le gouvernement appliquait le principe de cohérence des politiques.
En début de discussion, certains de nos amendements ont été acceptés grâce au soutien du ministre mais, ensuite, la plupart de nos amendements ont été rejetés par la majorité des membres de la commission, malgré le soutien du ministre.
10.03 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega’s, de wet op de ontwikkelingssamenwerking waarover vandaag wordt gestemd, is een gemiste kans; een gemiste kans voor de politici, een gemiste kans voor de partnerlanden en een gemiste kans voor de individuele burger. Hoewel deze wet enkele goede en hoogdringende aanpassingen bevat, lijkt het mij, gezien de huidige veranderingen op nationaal en internationaal vlak, dat wij meer hadden kunnen doen. Daarom vind ik het jammer dat het Parlement amper werd betrokken bij de opmaak van deze wet.
In de discussies in de commissie kwamen onder andere de vrouwen- en kinderrechten aan bod, het belang van duurzame ontwikkeling, de relaties met de deelstaten en de noodzaak van een coherent federaal beleid. Het spijt mij te moeten vaststellen dat op systematische wijze alle voorstellen tot amendering van onze fractie a priori werden verworpen. Zelfs indien wij inhoudelijk en vormelijk vooruitstrevende voorstellen deden, werden deze van tafel geveegd zonder discussie ten gronde.
Zo vind ik het teleurstellend dat het nieuwe concept van gender mainstreaming niet is opgenomen in deze nieuwe wet. Tijdens de discussie zei minister Magnette dat hij dit concept niet aan de lijst van definities wilde toevoegen, omdat dit een algemeen gekend begrip is. Waarom werden termen als “maatschappijopbouw” en “partnerschap” dan wel opgenomen in deze lijst? Het lijkt me dat dit toch ook algemeen gekende begrippen zijn.
Ik vind het zeer positief dat de mensenrechten in het wetsontwerp worden vermeld, maar in het licht van de culturele eigenheid van elk partnerland vind ik het nodig dat er ook een gedetailleerde verwijzing naar vrouwen- en kinderrechten wordt opgenomen in de wettekst. Vervolgens moeten de vrouwen- en kinderrechten ook specifiek worden vermeld in de andere artikelen, en dit naast de mensenrechten. Hier en daar werd dit door middel van amendering toegepast, maar dit is nog te veel gebaseerd op willekeur.
Ik heb ook een schriftelijke vraag gericht aan onze voorzitter met de vraag om hoorzittingen met belangrijke actoren uit het middenveld te organiseren. Ik heb hierop nooit een officieel antwoord ontvangen. Ook wens ik nogmaals nadruk te leggen op de exitstrategie. Wij benadrukken al jaren dat transparantie de kern moet vormen van het ontwikkelingsbeleid. Ik betreur dan ook de gemiste kans om de exitstrategie transparanter te maken. Het is zeer belangrijk dat de overheid van het partnerland, de burgers uit het partnerland en de burgers hier in ons land weten dat eventuele stopzetting of vermindering van de hulp niet louter een politieke keuze is. Door middel van dergelijke criteria kunnen wij iedereen informeren op een gefundeerde en onwillekeurige wijze.
Het is mij dan ook onduidelijk waarom de minister dat idee niet kon steunen.
Indien wij echte veranderingen hadden willen doorvoeren, dan hadden wij bijvoorbeeld criteria voor de stopzetting van de hulp kunnen invoeren in de wet. Ik denk daarbij aan het respecteren van de mensenrechten, de bevordering van de rechtsstaat en andere cruciale onderdelen van de ontwikkeling van een land.
Ik verwijs ter zake naar de discussie die gisteren in het Europees Parlement plaatsvond. Karel Pinxten, onze vertegenwoordiger bij de Europese Rekenkamer, gaf daar te kennen grote twijfels te hebben over de besteding van hulp. Ik citeer: “Congo kreeg vorig jaar 14,5 miljoen euro, terwijl er al jaren geen sprake is van een rechtsstaat.” Indien onze commissie de moed had gehad om de tekst vooruitstrevender te maken, dan hadden wij misschien de oplossing kunnen vinden voor een dergelijk probleem.
Daarmee kom ik automatisch bij mijn laatste grote bedenking, met name de rol van het Parlement. Inzake de opvolging en evaluatie van project- en begrotingshulp door het Parlement, schiet deze wet tekort. De nieuwe wet laat de regering volledig vrij om te communiceren wat zij wil. Wij hadden graag een jaarlijkse terugkoppeling gezien, waarbij niet alleen de situatie van de mensenrechten wordt besproken, maar ook de vooruitgang inzake de rechtsstaat en de strijd tegen de corruptie. Zeker voor landen waaraan wij begrotingssteun verschaffen, had dat een meerwaarde kunnen opleveren.
In elke functionerende democratie heeft het parlement het laatste woord over de begroting. Hetzelfde eisen wij van onze partnerlanden en het zou mooi geweest zijn als wij zelf het goede voorbeeld konden stellen.
Mijnheer de voorzitter, geachte collega’s, de nu voorliggende kaderwet moet tien jaar, vijftien jaar of misschien zelfs langer meegaan. Het spijt mij dat een dergelijk belangrijke wet er nog werd doorgejaagd op het einde van het jaar, zonder hoorzittingen, die nochtans zeer populair zijn in onze commissie voor de Buitenlandse Zaken.
Het persbericht van 11 december met als titel ‘Paul Magnette moderniseert wet Ontwikkelingssamenwerking’ maakt duidelijk waarom dat zo snel moest worden afgehandeld en waarom er amper rekening werd gehouden met de bemerkingen over de grenzen van de meerderheid heen. Enige bescheidenheid had de minister gesierd.
Ik kan enkel besluiten dat de behandeling van de nieuwe wet een gemiste kans is om het Parlement en het middenveld te betrekken bij een wet die hen en zoveel anderen rechtstreeks beïnvloedt. Ik wil dan ook meedelen dat onze fractie zich zal onthouden.
10.04 Olivier Henry (PS): Monsieur le président, mesdames et messieurs les ministres, chers collègues, cela fait de nombreuses années que mon groupe agit, avec de nombreux autres collègues, afin de poursuivre une action essentielle en termes de coopération au développement. Une action basée sur des principes solides de solidarité, d'éthique et de défense de l'intérêt général, tant entre le Nord et le Sud de la planète qu'entre les générations actuelles et futures. Pour ce faire, comme je l'avais déjà souligné en commission, il fallait plus que jamais une approche en termes de droit, à commencer par le droit au développement pour chaque être humain.
Ce projet de loi, qui est un texte cadre, constitue une refonte dans la continuité de la précédente loi et des travaux menés depuis. En effet, ce texte constitue véritablement une poursuite des nombreux points essentiels de la loi de 1999. Il va de soi que les principes, les traités et les autres actes qui précèdent la loi de 1999 restent pertinents et en vigueur. Ce texte est également une refonte qui permettra à la coopération belge de mieux faire face aux nouveaux défis. En effet, une politique de coopération au développement durable, ambitieuse, qui s'inscrit dans son temps et son contexte, est essentielle pour mon groupe.
C'est ainsi que j'aimerais revenir sur plusieurs points essentiels de cette loi et sur des nouveaux concepts et formes de coopération mis en avant ici et dont il était peu ou pas question en 1999. Cette nouvelle loi place ainsi l'efficacité de l'aide apportée et la cohérence des politiques en matière de développement au centre de ses priorités. La volonté est d'assurer au maximum l'efficacité tant des fonds dégagés que des politiques menées par tous les départements de notre État fédéral. Ce projet de loi tentera donc d'harmoniser les décisions de toutes nos politiques en évitant que des décisions prises dans un secteur viennent contrecarrer celles portées par un autre secteur.
L'harmonisation avec la coopération de l'Union européenne et des organisations multilatérales sera également une priorité. Dans cette loi, il n'y a pas que des concepts, il y a également des thèmes et des objectifs. La transversalité indispensable de questions comme celles du genre ou de la protection de l'environnement est maintenant inscrite dans la loi. Cette transversalité ne constitue pas un amoindrissement de ces thèmes, que du contraire, puisqu'ils s'appliqueront dorénavant à toutes les interventions de la coopération belge. Cette transversalité permettra de prendre en compte ces aspects dans l'ensemble des actions de notre pays, en lien avec nos pays partenaires, au-delà des simples déclarations d'intention. Il ne faut pas oublier qu'une loi n'est pas de la littérature, chaque mot doit avoir son sens afin d'en permettre l'opérationnalité sur le terrain.
Cette loi, par son dessein de clarification, permettra à notre pays de déterminer des objectifs ambitieux pour son aide au développement et ce, malgré des temps budgétaires exceptionnellement difficiles.
Oui, en cette matière, il s'agit de poursuivre des objectifs essentiels, ambitieux et concrets, tels l'implication démocratique de tous les acteurs pertinents des pays aidés, le développement de la société civile, l'indispensable égalité des genres et la reconnaissance du rôle essentiel joué par les femmes. Ce rôle des femmes est encore accentué via le concept d'empowerment ajouté en commission par un de nos amendements.
J'insisterai particulièrement sur deux de ces objectifs à cause des secteurs auxquels ils touchent.
D'abord, l'accent mis sur le secteur des soins de santé, entre autres par une approche transversale du VIH et du sida. Ensuite, la mise en évidence de l'agriculture et de la sécurité alimentaire grâce aux combats menés de longue date par mon groupe via les interventions de Patrick Moriau dans cette assemblée et dans bien d'autres forums européens et internationaux.
Nous le savons tous, cette nouvelle loi ne peut constituer un statu quo dans les multiples thérapies cruciales qu'elle aborde: droit humain, travail décent, lutte contre les inégalités, durabilité, développement social inclusif, paix et sécurité, en y ajoutant un accent sur l'importance de l'aide humanitaire. Autant de thèmes cruciaux sur lesquels le ministre insiste depuis sa prise de fonction.
Cette loi ne constitue nullement une fin en soi au sein d'un contexte fermé. Elle permet véritablement de marquer une avancée significative en matière d'aide au développement. Cette loi compose le socle sur lequel s'appuieront les autres lois à venir relatives à des instruments spécifiques de la coopération, comme BIO (Société belge d'investissement pour les pays en développement) ou la CTB (Coopération technique belge).
Pour bien nous assurer du respect de cette loi, le ministre devra présenter annuellement un rapport devant le parlement, au plus tard le 15 mai de chaque année.
Enfin, pour conclure, l'amélioration de la qualité de vie de chacun, quel que soit son continent, est un devoir de cohérence, une cohérence avec nos valeurs les plus profondes.
Pour toutes ces raisons, mon groupe soutiendra ce texte, comme nous l'avons fait en commission. Mes chers collègues, j'espère que vous en ferez de même.
10.05 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, voor ons is dit wetsontwerp erg belangrijk en wij verwelkomen het dan ook heel hard. Wij danken de minister van Ontwikkelingssamenwerking voor het resultaat. Ondanks het feit dat dit proces toch al een tijdje aansleept, is de minister er alsnog in geslaagd om in samenwerking met de commissie dit alles af te ronden. Wij menen dan ook dat dit een erg goede zaak is.
Ten gronde, het wetsontwerp vertrekt vanuit een aantal algemene principes op het vlak van solidariteit met het Zuiden. Voor ons als partij is dit erg belangrijk. Als u naar de interventies van collega Deseyn in de commissie hebt geluisterd zal het u niet verbazen dat wij zeer tevreden zijn met een aantal punten. Er zijn ook nog een aantal aandachtspunten waarmee wij iets minder gelukkig zijn of waaraan wij nog zouden willen werken.
Ik wil een drietal werkpunten aanhalen. Ten eerste, wat de verschillende prioritaire sectoren betreft, betreuren wij dat ook de gelijkwaardige sectorinfrastructuur nog wordt vermeld. Wij menen dat België zeer omzichtig te werk moet gaan met het uitbouwen en ondersteunen van infrastructuur. Op het niveau van de Europese Unie merkt men heel vaak dat men zelfs met veel grotere budgetten worstelt met het uitbouwen van infrastructuur. Wij menen dat het veel belangrijker is om in te zetten op andere pijlers zoals gezondheidszorg, knowhow en ondersteuning. Wij wijzen de regering erop dat het voor ons niet de bedoeling kan zijn om grote infrastructuurwerken te steunen in de partnerlanden.
Een tweede aandachtspunt heeft betrekking op het domein van de evaluatie, de monitoring en de opmerkingen uit het rapport van de bijzondere evaluator. In zijn recent rapport heeft hij heel sterk aangedrongen op een uniform systeem betreffende het formuleren van doelstellingen en indicatoren, en het evalueren van de al dan niet behaalde resultaten en de rapportage hierover aan het publiek.
Een deel van die aanbevelingen is erin opgenomen. Toch betreurt onze fractie de discussie in de commissie over de vervanging van de woorden ‘interne controle’ door ‘evaluatiesystemen’. Voor ons is het concept van evaluatiesystemen toch iets anders dan interne controle. Wij zouden graag zien dat wij het debat nog eens ten gronde kunnen voeren in de commissie over hoe wij op een goede manier ontwikkelingssamenwerking kunnen evalueren, over hoe wij het publiek daarbij kunnen betrekken en over hoe wij die resultaten goed in beeld kunnen brengen. Wij denken dat naar aanleiding van dit wetsontwerp dat debat niet is uitgeput.
10.06 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, collega Waterschoot, u hebt gelijk met uw opmerking dat wij moeten evolueren naar systemen om onze Belgische ontwikkelingssamenwerking beter te gaan evalueren en dat wij dat moeten doen met een hoge betrokkenheid van het Parlement.
Ik vraag mij dan wel af waarom de CD&V-fractie ons amendement niet heeft gesteund. U weet dat Ecolo-Groen meer dan 20 amendementen heeft ingediend. Ons laatste amendement was er net op gericht om die evaluatie, dat parlementaire debat te gaan versterken.
Ik heb het amendement hier voor mij liggen. Wij hebben voorgesteld om zes punten toe te voegen, om bijvoorbeeld te gaan zeggen dat de informatie in de jaarverslagen een stuk kritischer moet zijn. Op dit moment is die hoofdzakelijk positief, dat was een van de kritieken van de speciale evaluator, u hebt dat daarnet ook gezegd. Er wordt in die jaarverslagen echter nauwelijks gesproken over de problemen en de uitdagingen.
Wij hebben zo’n amendement ingediend, om dat te versterken, maar wij hebben moeten vaststellen dat uw fractie dit amendement niet heeft gesteund. Wat is dan de coherentie met de woorden die u daarnet hebt uitgesproken?
10.07 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer De Vriendt, ik ben blij dat u dit debat verder wilt aangaan. Zoals u weet zullen wij deze wet absoluut steunen, wij staan er absoluut achter, maar wij vinden dat een aantal elementen niet voldoende is bediscussieerd. Het leek ons niet gepast om snel een aantal zinnetjes in de tekst te amenderen daaromtrent, maar het debat is voor ons open. U moet mijn oproep hier zien als een oproep aan de collega’s om dit debat verder te voeren.
Tot daar wat betreft onze twee punten van bezorgdheid, namelijk infrastructuurevaluatie en monitoring.
Ik ga ook nog even in op het luik over de partnerlanden. Het aantal partnerlanden willen wij niet in vraag stellen maar wij moeten er wel op letten dat wij een beleid op maat uitwerken. Wij willen vanuit Ontwikkelingssamenwerking niet hetzelfde recept uitwerken voor alle partnerlanden, want dat lijkt ons geen goede zaak. Voor landen als Marokko of Tunesië, lijkt het ons aangewezen om veeleer in te zetten op technische bijstand dan op het vrijmaken van financiële middelen.
Ik heb in verband met de partnerlanden nog een algemene bedenking die door veel collega’s wordt gedeeld als het over Congo gaat. Voor Oeganda maken wij, in deze periode, 64 miljoen euro vrij en voor Rwanda 160 miljoen euro. Terecht, want het gaat om projecten inzake gezondheidszorg, onderwijs, landbouw, rurale ontwikkeling en dergelijke, en die moeten absoluut worden gesteund. Ik blijf het echter heel moeilijk hebben met de gedachte dat twee landen die wij steunen blijkbaar toch geld hebben om in een ander partnerland gewapende groeperingen te helpen.
Het debat over Oeganda, Rwanda en Congo zal naar aanleiding van deze nieuwe wet, de nieuwe sectorencriteria en het transversale gebeuren, in ieder geval opnieuw moeten worden gevoerd. Wij menen dat deze wet daarvoor een goede basis kan vormen.
Ik had in mijn eerste deel wat punten van kritiek maar ik ga nu even in op wat wij geweldig vinden aan deze wet en dat wil ik ook benadrukken. In de eerste plaats gaat het om de prioritaire thema’s, heel het luik over het behoud van mensenrechten, rechten van het kind en vrouwenrechten. Voorts is er het feit dat wij erin geslaagd zijn het concept waardig en duurzaam werk expliciet in de tekst te krijgen als prioritair thema. Voor ons is dat erg belangrijk. Waarom die aandacht voor waardig en duurzaam werk in dit ontwerp? Wij geloven dat het creëren van jobs die een volwaardig inkomen garanderen mensen toegang geeft tot voedselzekerheid, gezondheidszorg en onderwijs voor hun kinderen en dat dit tevens armoede bestrijdt.
Het hele concept van zelfvoorziening proberen te integreren in de strijd tegen de armoede lijkt ons het meest doeltreffende instrument.
Nogmaals, ik benadruk dat wij erg tevreden zijn over het luik inzake waardig en duurzaam werk.
In artikel 12, § 2, draait alles rond de transversale dimensies die worden geïntegreerd. Ik herhaal dat de genderdimensie voor onze fractie erg belangrijk is. Gelijke rechten voor vrouwen, aandacht voor emancipatie, doorbreken van glazen plafonds en andere sociaal-economische barrières, blijven voor heel wat vrouwen extreme uitdagingen. Dat was dertig jaar geleden al zo, en ik vrees dat het in veel van die landen de komende dertig jaar uitdagingen zullen blijven. Wij moeten er dan ook blijvend aandacht aan besteden.
Een volgend punt betreft de prioritaire sectoren en de vier sectoren die uiteindelijk in het ontwerp zijn opgenomen. Wij ondersteunen vooral de eerste drie sectoren heel sterk. Ook gezondheidszorg, vooral in de brede zin van het woord, moet onze aandacht krijgen. Bij ontwikkelingssamenwerking mag gezondheidszorg zich immers niet alleen beperken tot hiv en aids. Het hele plaatje moet worden bekeken, namelijk alles wat betrekking heeft op de toegang tot de gezondheidszorg, op de reproductieve gezondheidszorg en op de strijd tegen de grote epidemieën, waarbij hiv en aids inderdaad belangrijke elementen zijn. Het is bijzonder belangrijk dat deze punten in het ontwerp zijn opgenomen. De toegang tot de gezondheidszorg is cruciaal. Begrippen als basisgezondheidszorg zijn grote kapstokbegrippen, die echter op het terrein effectief een enorm verschil kunnen maken.
Naast gezondheidszorg zijn er ook onderwijs en vorming alsook landbouw en voedselzekerheid. Het gaat om oude sectoren. Ik weet dat in de debatten heel vaak wordt verwezen naar al wat de klimaatproblematiek aangaat. Het is niet dat de klimaatproblematiek voor ons niet belangrijk is, maar het is niet door extreem de nadruk te leggen op de klimaatproblematiek dat de bestaande uitdagingen voor de ontwikkelingssamenwerking verdwijnen. Na de traditionele uitdagingen, zoals onderwijs, vorming, landbouw en voedselzekerheid, is het volgens ons cruciaal om daarop in te zetten.
Wij geven een erg positieve evaluatie aan voorliggend ontwerp, zij het met een aantal kanttekeningen. De heer Deseyn is al jaren met de problematiek bezig. Hij kon hier vandaag jammer genoeg niet aanwezig zijn. België, het Parlement en de ministers mogen echter trots zijn op het voorliggend resultaat. Wij zullen het ontwerp morgen dan ook met veel overtuiging goedkeuren.
10.08 François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, je voudrais souligner huit aspects de ce projet de loi qui est soumis à notre sagesse aujourd'hui.
Tout d'abord, c'est une loi-cadre qui se situe dans le droit fil des accords, des consensus qui se sont progressivement forgés au sein du Comité d'aide au développement (CAD) de l'OCDE et aussi dans le cadre des déclarations de Paris, d'Accra, de Busan, qui en quelque sorte étaient aussi le fruit de ces discussions et consensus successifs au sein du CAD.
Le deuxième point que je voudrais souligner, c'est qu'à juste titre, le projet de loi dit que l'objectif global de notre politique de Coopération au développement doit être le développement humain durable. Mais, ce qui est encore plus intéressant que cette généralité – avec laquelle tous, je pense, peuvent être d'accord –, c'est que le projet de loi, dans les articles concernant les objectifs de notre Coopération au développement, souligne que le moyen premier d'atteindre le développement humain durable, c'est la croissance économique qui suppose que l'on soutienne notamment l'entrepreneuriat local, les PME locales et aussi toute une série d'initiatives qui peuvent contribuer en règle générale au développement et à la croissance économiques.
En outre, le projet de loi met aussi bien en exergue que le développement humain durable suppose non seulement croissance économique mais aussi État de droit, démocratie, respect des droits humains, bonne gouvernance. Cela me semble être extrêmement positif.
La troisième remarque que je voulais formuler, c'est que ce projet nous sort du carcan étroit dans lequel nous avait plongés la loi de 1999. C'était une loi extrêmement rigide qui rendait très difficile l'adaptation de nos politiques aux évolutions économiques et sociales dans le tiers-monde.
Le fait que la loi définisse de façon, me semble-t-il, beaucoup plus souple les secteurs prioritaires dans lesquels notre Coopération devrait s'engager dans les pays en voie de développement est une bonne chose. Je me réjouis, en particulier, de voir que l'aide aux infrastructures de base a été inscrite parmi ces secteurs prioritaires. Il est de plus en plus évident que dans de très nombreux pays en voie de développement, la sécurité alimentaire dépend davantage d'un bon accès des denrées au marché, de la connexion des producteurs au marché et de l'efficacité des marchés que de l'augmentation de la productivité agricole au sens strict du terme, voire de l'augmentation des surfaces cultivées.
Il est donc très important que l'on puisse également, si l'on veut assurer la sécurité alimentaire, l'accès aux soins de santé de base ou l'accès aux écoles, investir dans des infrastructures de base. Très longtemps, cela a été impossible dans le cadre de la loi de 1999 alors que des études très sérieuses de la Banque africaine de développement et de l'OCDE démontrent qu'il est tout aussi essentiel d'investir dans les infrastructures de base que d'investir directement dans la productivité agricole, dans la construction de dispensaires ou d'écoles. Ce point est très positif. Il se situe dans le fil de l'évolution de la pensée et de la pratique en matière d'aide au développement.
Quatrièmement, je me réjouis aussi – d'autres l'ont déjà fait avant moi – du fait que le texte souligne l'importance de l'aide à la protection de l'environnement, aux adaptations aux changements climatiques, à la protection de la biodiversité et des forêts. Il s'agit là de venir en aide à des secteurs qui sont des biens publics régionaux, voire dans certains cas, des biens publics mondiaux, comme les grandes forêts d'Afrique centrale ou d'autres régions forestières tropicales. Ces biens sont non seulement essentiels pour le développement des pays en question mais également pour notre bien-être. En soutenant la préservation, la conservation et le développement de ces biens publics régionaux et mondiaux, nous nous servons nous-mêmes et appliquons l'adage qui veut que "charité bien ordonnée commence par soi-même".
La cinquième remarque est que le projet permet de soutenir des organisations internationales qui oeuvrent à l'intégration régionale. Aujourd'hui, il est clair que dans la plupart des régions du monde, que ce soit en Amérique latine, en Afrique, en Asie – et ce fut le cas en Europe –, il ne peut y avoir de solution à de très nombreux problèmes sans intégration régionale. Il est donc important que la loi prévoie explicitement que le gouvernement belge peut soutenir cinq organisations régionales, à choisir selon des critères à définir dans des arrêtés royaux, car je pense que nous avons trop négligé le soutien à des organisations régionales, en Afrique ou ailleurs. Cela suppose que des organisations régionales se mobilisent pour régler par exemple des problèmes de santé publique qui dépassent les frontières, de sauvegarde de biens publics régionaux, de connexion des marchés transfrontaliers et d'organisation de stocks régionaux d'aide humanitaire d'urgence. Il est donc très important que ce projet de loi reconnaisse le fait régional.
Sixièmement, si nous voulons que les projets soient pérennes, qu'ils perdurent au-delà de l'aide apportée, ils doivent faire l'objet d'une appropriation nationale; c'est ce que l'on appelle le ownership en franglais. Le texte permet que certains projets financés par la Coopération belge soient exécutés par des structures nationales. Il est clair que tout cela doit être contrôlé. Les parlementaires et la Cour des comptes doivent veiller à ce qu'il n'y ait pas de pertes de fonds dans ces opérations. Je pense qu'on ne peut plus adopter des pratiques paternalistes qui font que ce sont des gens de chez nous qui exécutent les projets chez les autres. Il y a aujourd'hui des techniciens et des intellectuels suffisamment nombreux dans la plupart des pays que nous aidons pour que les projets puissent être réalisés, avec notre aide, par des structures nationales.
Cela dit, vous aurez lu ce matin dans un quotidien que le Parlement européen s'émeut de la fiabilité et de la légitimité de l'aide budgétaire. Personnellement, j'ai toujours été extrêmement réticent à l'aide budgétaire pour des raisons qui sont très bien décrites d'ailleurs dans le rapport du Parlement européen à ce sujet. Je ne pense pas que ce soit une voie dans laquelle nous devions nous engager de façon excessive. Je pense plutôt que nous devons soutenir de bons projets exécutés par des organisations nationales ou régionales des pays que nous aidons.
Le projet, à juste titre, souligne l'importance de la cohérence des politiques. Il est vain d'apporter de l'aide d'une main si on la neutralise de l'autre par une politique antagoniste dans un autre secteur: politique commerciale, agricole, etc. Il importe donc – le projet le prévoit – que le gouvernement veille à la cohérence de ses actions et qu'une action ne neutralise pas les efforts que l'on fournit en matière de coopération au développement.
Enfin, on a beaucoup parlé en commission de la nécessité de contrôler ce qui se passe sur le terrain, de veiller à ce que notre argent soit judicieusement dépensé, ne soit pas gaspillé, surtout en ces temps de vaches maigres. Il importe que pas un cent, pas un franc ne soit gaspillé. Le projet souligne également l'importance des parlements. En effet, ceux qui sont les mieux à même de contrôler l'efficacité de l'aide, c'est nous! Et bien entendu, nous devons le faire avec l'assistance de l'évaluateur de la coopération, celle de la Cour des comptes et peut-être davantage aussi dans le cadre d'un dialogue avec les parlementaires des pays que nous aidons. Il est très important, monsieur le président, d'encourager les contacts avec eux, parce qu'ils ont aussi intérêt à ce que le projet fonctionne, eux aussi ont intérêt à vérifier avec nous que l'argent que leur gouvernement reçoit pour faire du développement soit vraiment affecté à du développement et ne soit finalement pas gaspillé.
Voilà, monsieur le président, chers collègues, toutes les raisons pour lesquelles le MR votera ce projet de loi qui constitue un grand progrès par rapport à la loi de 1999, contre laquelle d'ailleurs j'avais voté.
10.09 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, la coopération au développement doit-elle changer de paradigme? C'est sans doute la première question que nous aurions dû nous poser avant de voter une nouvelle loi-cadre en ce domaine. Or on peut regretter que cette question ait été à peine abordée.
Dans son introduction, le ministre avait cité des chiffres intéressants. Par exemple, seuls 13 % des flux financiers vers les pays en voie de développement sont identifiables à une aide. Il avait ajouté que celle-ci restait le canal le plus efficace pour atteindre les pays et les populations les plus pauvres.
L'évaluation internationale qui est produite annuellement a souvent pointé la situation dramatique – en dépit de ce soutien - de certains pays sur le plan de la sécurité alimentaire, de la santé publique, de la dégradation environnementale et aussi de la gouvernance. Une réclamation légitime est apparue au cours des conférences internationales: celle de l'efficacité de l'aide. Cette demande nous amène au principe essentiel d'appropriation par le pays des stratégies soutenant les mécanismes de coopération.
Une autre tendance, très présente dans les cénacles internationaux, consiste à exiger que l'aide publique au développement serve les besoins de la croissance économique et l'ouverture des pays en voie de développement vers le commerce international. C'est d'ailleurs ce qui transparaît dans le texte que nous allons voter. Tout le monde s'accorde à reconnaître que ces pays ont besoin de croissance. Mais il faut se demander comment celle-ci est redistribuée et si elle ne détruit pas les ressources dont ces populations ont essentiellement besoin. Très paradoxalement, les pays partenaires de la Belgique qui affichent un taux de croissance élevé sont aussi ceux où l'on trouve beaucoup d'affamés, de sans-abri, des populations déplacées et où l'on observe la persistance de conflits, une dégradation environnementale et d'énormes problèmes de santé publique. La RDC, pour ne pas la nommer, affiche ainsi un taux de croissance magnifique de 7,2 % en 2012 et pourrait atteindre même 8 % l'année prochaine.
En revanche, les grandes conférences relatives au développement durable et le climat nous ont amenés à constater que les pays en voie de développement sont ceux qui disposent de la plupart des réserves de la planète sous forme de ressources naturelles, mais que celles-ci ne sont pas exploitées à des fins sociales et environnementales acceptables. En effet, elles ne bénéficient pas suffisamment aux populations locales. Pire: de graves atteintes aux droits de l'homme sont commises à l'occasion de l'exploitation de ces ressources, qu'elles soient minières, agricoles ou énergétiques.
Enfin, lesdits pays vont souffrir plus que d'autres des effets du changement climatique, de l'effondrement de certains écosystèmes, comme les forêts avec l'érosion du sol, la pollution de l'eau, sans oublier la désertification.
Notre dette envers le Sud est plus grande que jamais. La conception de l'aide au développement doit, selon nous, se centrer sur des défis tant sociaux qu'écologiques qui conditionnent non seulement la survie des populations sur place, mais aussi la survie de l'humanité tout entière.
À cet égard, le concept de biens publics mondiaux est très intéressant. Ce concept est utilisé aux Pays-Bas comme un des piliers de la coopération. Il est ici question de la stabilité climatique, de la biodiversité, mais aussi d'indicateurs sociaux comme la santé publique ou la sécurité alimentaire. En gros, il s'agit des ressources de base qui doivent assurer la survie d'une communauté nationale et contribuer au maintien d'une planète vivable.
M. de Donnea a évoqué, tout à l'heure, la question des infrastructures de base. Il ne doit pas être seulement question ici des routes et des puits, mais aussi d'infrastructures écologiques.
Nos sociétés doivent s'acquitter de leur dette et arrêter de pomper à leur seul profit les ressources alimentaires et énergétiques du Sud, assurer le financement des mesures d'atténuation du changement climatique, le financement du maintien de la biodiversité et concourir à une bonne gestion des ressources minières et fossiles.
L'épuisement des écosystèmes et des ressources non renouvelables remet en question la survie, ce dont nous sommes, je le répète, les principaux responsables.
Face à ce paysage, la coopération ne doit-elle pas changer son regard et se focaliser sur les enjeux précités? La question méritait, en tout cas, un débat beaucoup large que celui que nous avons eu et plus qu'une loi que nous considérons un peu vite faite, élaborée en fin de mandat. D'ailleurs, les 0,7 % que vous continuez à annoncer dans la loi comme un objectif, tout en ne vous donnant pas les moyens d'y parvenir puisque le budget 2013 va consacrer une diminution des montants affectés à l'aide publique au développement, expriment bien le paradoxe qui existe entre des enjeux gigantesques et une loi qui reste médiocre.
J'en viens au projet de loi lui-même. Je voudrais d'abord profiter de l'occasion pour rendre hommage à l'auteur de la loi de 1999, Réginald Moreels, qui avait conçu celle-ci sous forme de loi-cadre. M. de Donnea la considérait rigide; elle pouvait très certainement être modifiée ou élargie. Néanmoins, cette loi-cadre avait beaucoup plus de structure; elle encadrait également un ensemble d'acteurs, ce qu'on ne retrouve pas dans le projet qui nous est soumis aujourd'hui.
Évidemment, il existait de bonnes raisons de modifier la loi; nous n'avons jamais prétendu le contraire. Il s'agissait de s'aligner sur les nouvelles dimensions et les nouveaux concepts de la coopération, à savoir s'inscrire en référence aux Objectifs du Millénaire, à la Conférence de Paris, etc. Monsieur le ministre, nous apprécions également, dans le projet, l'approche fondée sur les droits humains.
Nous saluons le concept de la cohérence des politiques introduit par le projet. Cependant, nous estimons que vous n'êtes pas allé suffisamment loin dans le texte de la loi, puisque, dans l'exposé des motifs, vous vous bornez à expliquer comment il y aura lieu de procéder. Nous aurions préféré que l'on puisse vraiment clarifier la façon dont la cohérence des politiques fédérales allait concourir au développement, et non pas le contredire, comme c'est parfois le cas dans des accords internationaux, comme les accords de protection réciproque des investissements, la politique agricole commune ou nos modes de consommation qui ont un impact sur les ressources naturelles des pays du Sud. C'est le sens des amendements que nous avons déposés.
Si certains objectifs du texte peuvent être appréciés, nous considérons que, malgré les petits aménagements que nous avons obtenus par l'adoption de quelques-uns de nos amendements, le résultat final n'est pas optimal. Cela reste un texte que vous avez repris du ministre précédent et légèrement adapté. Cela laisse l'impression d'un patchwork mal structuré où, selon nous, persiste une confusion entre objectifs, moyens et thèmes prioritaires ou transversaux. L'ensemble est plutôt confus: il y a quatre thèmes prioritaires, trois thèmes transversaux … bref, on se mélange un peu les pinceaux là-dedans.
Nous sommes choqués de la légèreté avec laquelle vous avez négligé l'avis du Conseil d'État; celui-ci était très critique, considérant que l'ensemble du texte devait être récrit et lui être à nouveau soumis. Le Conseil relève le manque de clarté, de rigueur et de précision. Il dit que – je cite –: "plutôt que de règles de droit, il s'agit de simples déclarations d'intentions dont on ne décèle pas quelle peut être la portée juridique exacte."
Voilà qui rejoint un peu ce qu'a dit M. Dallemagne: il s'agit plus d'une résolution que d'une loi.
Le texte, inspiré du précédent ministre, révèle les orientations plus libérales que celles de la défunte loi de 1999. On le perçoit particulièrement avec l'insistance sur le financement de programmes socioéconomiques destinés à améliorer le climat d'investissement ou sur le fait que l'aide publique au développement doit promouvoir la participation des pays partenaires au commerce international. Est-ce une priorité? Pour nous, il ne doit pas s'agir d'un objectif de l'aide, même si cela peut devenir un moyen. D'ailleurs, nous avions introduit un amendement demandant une participation prioritaire au commerce régional; vous étiez d'accord, mais la majorité ne vous a pas suivi.
Pour Ecolo-Groen, la croissance économique doit s'accompagner de mécanismes de redistribution et veiller à ne pas être destructrice des ressources naturelles.
Si l'accent est bien placé sur le respect des droits humains, le texte qui nous était soumis établissait peu de références explicites à l'immense défi des inégalités entre les femmes et les hommes. La dimension du genre était seulement effleurée.
Quelques amendements, dont des amendements de la majorité, ont remis l'accent sur les droits des femmes. Selon moi, il aurait été préférable de se montrer plus précis, par exemple, en appliquant la loi belge sur le gender mainstreaming: elle décrit des mesures précises de concrétisation d'un engagement en faveur du genre. Nous n'y trouvons rien de semblable.
Enfin, alors qu'il s'agit de la loi de base censée encadrer les processus de la coopération belge, nous sommes étonnés de ne pas y voir mentionnés certains de ses opérateurs: ni la Coopération technique belge (CTB) ni BIO, société belge qui investit des capitaux de l'État dans l'aide au secteur privé, dont les agissements ont été fortement mis en cause. Cette loi-cadre, qui cite les organisations non gouvernementales et d'autres partenaires, aurait également pu mentionner de tels instruments, comme la Coopération technique belge, avec laquelle le gouvernement doit encore établir un nouveau contrat de gestion, et la société BIO.
Nous avons apprécié que vous nous ayez concédé quelques amendements. D'ailleurs, on vous sentait ouvert à en accepter plus, mais la majorité vous a freiné. C'est pourquoi il nous reste un goût de trop peu, un goût de bâclé et une impression d'un manque de vision qui reflète la non-cohérence gouvernementale.
En conclusion, nous nous abstiendrons lors du vote sur ce projet de loi.
10.10 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, je serai bref car j'ai déjà dit ce que je souhaitais dire sur ce projet de loi en commission. Il s'agit effectivement du premier dépoussiérage de la loi de 1999 faite par M. Moreels. Cette loi était utile, importante. Elle cadrait, pour la première fois, notre Coopération au développement. Or, je pense que peu de pays ont une loi-cadre sur leur Coopération au développement et on peut se féliciter de son existence.
Je suis aussi d'avis que cette loi devait être revue, dépoussiérée car le contexte de la Coopération et la Coopération elle-même ont énormément évolué au cours de la dernière décennie. À travers ce projet de loi, on cherche une meilleure coordination internationale, une meilleure répartition des rôles et, en principe, une meilleure efficacité, en confiant davantage de responsabilités aux pays bénéficiaires. M. de Donnea a d'ailleurs insisté sur ce point.
Cette loi va effectivement dans le bon sens, dans le sens de l'agenda international, dans le sens également de ce qui se fait déjà très largement aujourd'hui, avec une concentration géographique poussée, un partage des tâches. On répond au code de bonne conduite européen. On a une concentration sectorielle. On limite le nombre d'agences internationales et régionales et il y a un lien plus étroit entre développement social et développement économique. Tout ceci se fait dans un souci de meilleure efficacité et de plus grande responsabilité.
On peut aussi se réjouir du fait que la communauté internationale a, depuis une décennie, véritablement changé de méthodologie en matière de Coopération au développement, en essayant dans la mesure du possible – c'est toujours difficile dans ce domaine, comme dans d'autres – de tirer les leçons du passé. Elle s'est dotée d'une série d'instruments – on en a rappelé quelques-uns –, de principes, notamment lors d'une conférence importante à Paris, et d'un pilotage beaucoup plus étroit des efforts de la Coopération internationale sur le plan du développement.
C'est tout l'intérêt des Objectifs du Millénaire pour le Développement qui devront être évalués dans 3 ans seulement, puisqu'ils avaient été déterminés sur 15 ans et portaient notamment sur la mortalité maternelle, la mortalité infantile, la lutte contre des maladies, telles que le sida, la tuberculose ou la malaria.
Indéniablement, des résultats ont été obtenus dans tous ces domaines mais je pense que notre débat a lieu au moment même où la coopération internationale traverse une crise existentielle. Il ne faut pas le négliger. Ce sont les acteurs de la coopération internationale qui le disent. Moi-même, j'ai travaillé dans ce domaine pendant près d'une vingtaine d'années.
Il est vrai qu'il y a un débat, qui ne fait que démarrer. Probablement la loi ne pouvait-elle pas, d'un seul coup, répondre à ce débat, mais il importe de souligner qu'il s'ouvre aujourd'hui et que la Belgique doit s'y inscrire. En effet, les symptômes de la crise sont très importants. Le monde a considérablement changé, nos démocraties sont désargentées, de nouveaux acteurs sont intervenus sur le terrain, d'anciens pays dits en développement et qui continuent à être sur la liste des pays considérés comme tels - la Chine et l'Inde par exemple - sont aujourd'hui des concurrents commerciaux.
Les budgets alloués à la coopération au développement diminuent. Ils représentent eux-mêmes des transferts de moins en moins importants par rapport à d'autres types d'échanges internationaux. Même en Belgique, les moyens alloués à la coopération au développement ont tendance à stagner, si pas à diminuer. J'en veux pour preuve que l'on a fait glisser cette année 300 millions d'euros sur le budget de l'année prochaine sans que cela ne provoque un véritable tollé. Je n'ai pas constaté que la presse se soit largement répandue sur le sujet.
Cela dénote aussi, d'une certaine manière, la désaffection du public et, malheureusement, je le regrette, trop peu d'investissement politique dans cette question. Ce n'est peut-être pas tout à fait un hasard. Ce n'est pas une critique. Ne le prenez pas comme telle, monsieur le ministre, mais c'est la première fois que le ministre de la Coopération a trois autres portefeuilles importants! Évidemment, il doit partager son temps entre la coopération et d'autres enjeux prioritaires. C'est peut-être un symptôme du fait que la coopération connaît une période de moindre intérêt, de moindre importance par rapport à ce qui a pu avoir lieu dans le passé.
L'évaluateur spécial de la coopération, qui a réalisé un très bon travail, a souligné dans son rapport présenté le 7 novembre dernier à la Chambre que les liens de cause à effet entre notre coopération et son impact sur le développement étaient difficiles à établir.
Voilà un constat extrêmement important! Je rappelle au passage que le budget de la coopération au développement est du même ordre que celui de la police ou de la Justice. Aussi, ce genre de constat effectué par notre évaluateur spécial - peut-être à tort, peut-être n'a-t-il pas eu suffisamment d'éléments en mains, peut-être doit-il revoir son jugement à la faveur d'autres éléments - mérite-t-il, à tout le moins, un débat de fond sur notre coopération.
Certains des pays que nous aidons le plus, depuis le plus longtemps, sont aujourd'hui encore et toujours les plus pauvres du monde. Cette observation mérite aussi que l'on s'y attarde: dans ces pays, non seulement la pauvreté est immense mais les inégalités s'aggravent. Mme Snoy relevait que, selon le FMI, le Congo connaissait une croissance économique, mais que cela ne se traduisait absolument pas dans les indicateurs sociaux ni dans le sort de la population congolaise.
Mais ce qui est plus grave, c'est que cette coopération ne satisfait plus ni les pays du Sud, ni les pays du Nord. Elle est ressentie, à tort ou à raison, comme la poursuite des liens que nous avions établis à l'époque coloniale, des liens post-coloniaux sous d'autres formes. Ce ressenti est à l'origine de relations parfois difficiles. On le voit régulièrement lorsqu'il s'agit, par exemple, de négocier les programmes indicatifs de coopération. Parfois les ministres ne se déplacent même plus lorsqu'il s'agit d'aides, pourtant substantielles, de la part de la Belgique. Les responsables de la Coopération m'indiquent par exemple qu'au Rwanda, on n'a strictement plus rien à dire en matière de coopération. Pourtant, c'est notre deuxième pays partenaire. Je pense que c'est aussi le genre de débat qu'il faudrait mener au Parlement.
Le rapport de BIO – on en a parlé – en charge des investissements privés en faveur des pays en voie de développement est cinglant. "Impossible d'indiquer dans quelle mesure les investissements ont eu l'impact escompté sur le développement, outre toute la polémique connue, à juste titre d'ailleurs, sur l'utilisation de centres financiers offshore, les instruments utilisés et la rentabilité recherchée dans le cadre de BIO".
Tout le débat que nous devons avoir ne pouvait probablement pas être intégré dans les discussions sur ce projet de loi mais ce projet est une étape.
Je le répète, je pense que nous aurons besoin à l'avenir de tenir ce débat de fond.
Il est nécessaire de continuer à s'intéresser au grand défi que constitue le développement humain ou encore à d'autres grands défis qui sont – je me réjouis que d'autres collègues en aient également parlé – ce qu'on appelle les biens publics mondiaux. Cela me paraît être une opportunité de revoir complètement les termes de nos relations internationales en matière de coopération.
Il ne s'agirait plus de relations entre d'anciens pays colonisés et d'anciens pays colonisateurs; il s'agirait de décider ensemble, entre partenaires égaux, quels sont ces biens qui méritent une protection et une mobilisation internationales, au premier rang desquels se situent évidemment le développement humain mais aussi la sécurité humaine, la sécurité alimentaire, la biodiversité, l'environnement, les droits de l'homme.
À défaut de réorganiser complètement, de mener cette révolution copernicienne, d'avoir ce changement de paradigme, je pense que nous penons le risque de voir progressivement notre coopération au développement s'étioler. Alors, nous ne consacrerons plus jamais les 0,7 % que pourtant nous nous sommes engagés à consacrer aux grands enjeux internationaux que constituent ces biens publics mondiaux.
10.11 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, uit de discussie in de commissie weet u dat de fractie Ecolo-Groen op het voorliggende wetsontwerp iets meer dan twintig amendementen heeft ingediend. Wij menen dat dit wetsontwerp nodig was en is. De context is veranderd sinds 1999. Het is de verdienste van deze regering dat zij het debat heeft aangezwengeld en tot een eindproduct is kunnen komen.
Het eindproduct heeft een aantal verdiensten. Er wordt een aantal nieuwe concepten geïntroduceerd. Men bouwt verder. Ik denk aan de Verklaring van Parijs en aan Busan. Inzake transparantie, ownership en het incorporeren van iets meer diversiteit in heel het ontwikkelingsveld zijn er absoluut verdiensten, maar wij moeten het ontwerp bekijken in een breder geheel en nagaan of het ontwerp een antwoord biedt op de nieuwe tendensen in de ontwikkelingssamenwerking. Ik vrees dat wij daarin tekortschieten, dat het meer en beter had kunnen zijn. Ik geef enkele voorbeelden.
Er zijn op dit moment veel actoren bezig met ontwikkelingssamenwerking, niet alleen binnen het eigenlijke domein ervan maar ook daarbuiten. Nieuwe landen werpen zich op als donoren, terwijl zij dat vroeger niet waren. Er is inzake ontwikkelingssamenwerking ook een gebrek aan draagvlak bij onze bevolking. De mensen willen resultaten zien en verwachten ook meetbaarheid, terwijl wij die niet altijd kunnen geven
In het discours is er nog een andere moeilijkheid. Wij kunnen perfect wijzen op het belang en het nut van ontwikkelingssamenwerking, door te wijzen op het belang van solidariteit en door solidariteit te vragen aan de mensen. Anderzijds moeten wij in ons discours ook wijzen op het eigenbelang bij een goed functionerende ontwikkelingssamenwerking en bij de integratie van landen uit het Zuiden in onze wereldeconomie. Niettemin meen ik dat dit opnieuw verraderlijk is. Wij mogen niet te ver gaan in het benadrukken van het eigenbelang, omdat men dan het hele discours inzake solidariteit onderuithaalt en omdat men net dan de verwachting inzake meetbaarheid nog meer zal versterken. Dat is een verwachting waaraan wij misschien niet altijd kunnen voldoen.
Wij bevinden ons in een periode van dalende budgetten en een economische crisis, maar laten wij ook daar de analyse verfijnen. Sommige landen slagen erin hun budget op peil te houden en zelfs nog verder te verhogen — ik denk aan de Scandinavische landen en aan Groot-Brittannië —, terwijl andere landen daar niet in slagen. Toch zijn er resultaten voor de ontwikkelingssamenwerking in de klassieke zin, zoals wij die in de afgelopen jaren en decennia hebben gezien. In dat verband denk ik aan landen als Bolivia en Mozambique.
Kortom, het verhaal dat ontwikkelingssamenwerking tot niets dient en dat wij sterk moeten verbreden en het belang van economische transacties, van handel en dergelijke, meer moeten benadrukken, heeft ook zijn limieten. Ontwikkelingssamenwerking met voldoende grote budgetten kan effectief een verschil maken voor de landen in het Zuiden. Dat bewijst de realiteit.
Ik wil vijf punctuele opmerkingen maken. Wij hebben in de commissie vijf suggesties geformuleerd om een en ander beter te doen, die wij in amendementen hebben gegoten. Wij hebben deze niet opnieuw ingediend in de plenaire vergadering want het debat in de commissie werd omstandig gevoerd.
Ten eerste, wij hebben moeite met de nadruk op economische groei. Wij hebben daar in de commissie een debat over gevoerd. Volgens artikel 3 is economische groei één van de doelstellingen van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking. Wij pleiten ervoor telkens de link te leggen met de noodzaak aan herverdeling enerzijds en aan duurzame ontwikkeling anderzijds. Die link is in deze tekst niet voldoende sterk, terwijl wij uit de literatuur en uit de praktijk allemaal weten dat economische groei in een land niet volstaat om er het niveau van welvaart en welzijn te verbeteren op een egalitaire manier. De link met de concepten herverdeling en duurzame ontwikkeling had absoluut sterker gemoeten.
Ten tweede, daarnet heb ik gesproken over het stijgend belang van handelsrelaties. Steeds meer landen integreren in onze wereldeconomie. Ik meen dat coherentie de uitdaging is en blijft wat ontwikkelingssamenwerking betreft. Het is een zeer moeilijk debat. Ik herinner mij nog goed hoe u in de commissie, toen u pas minister was, bij de bespreking van uw eerste beleidsnota opriep om werk te maken van die coherentie. U zei toen dat daarvoor een aantal manieren bestaat, zoals interministeriële conferenties en andere mechanismen. Ik heb echter de indruk dat het resultaat tot nu toe vrij mager is. Misschien kunt u er straks dieper op ingaan hoe wij de coherentie van het beleid kunnen versterken?
Wij hebben dienaangaande een voorstel gedaan. Er staat een passage over coherentie in artikel 8 van de tekst. Het wetsontwerp stipuleert dat er zal worden gestreefd naar maximale coherentie. Wij hebben voorgesteld dat sterker te formuleren, en, belangrijker, in een aantal coördinatiemechanismen te voorzien, alsook in opvolgingscontrolemechanismen. Controle is immers echt nodig. U moet uw collega’s in de regering aanzetten om werk te maken van coherentie. Het kan bijvoorbeeld niet dat wij een protectionistisch landbouwbeleid voeren en dat wij de landen in het Zuiden dwingen hun grenzen open te stellen, en ze vervolgens te overspoelen met zeer goedkope producten uit het Noorden. Wij hebben een basiswet inzake ontwikkelingssamenwerking. Daar zitten vele goede elementen in, maar zolang wij geen werk maken van coherentie, en van het besef van de limieten van de vrije markt op wereldvlak, zullen wij al bij al te weinig resultaat boeken.
Een derde punt betreft preventie van crisissen, een van de opdrachten van de humanitaire hulp geformuleerd in artikel 2. Het debat werd ook in de commissie gevoerd. Wij hebben voorgesteld om het woord "civiel" toe te voegen, de civiele preventie van conflictsituaties. Als wij dat niet doen, openen wij de deur voor het gebruik van budgetten van Ontwikkelingssamenwerking voor militaire preventie. Vanuit een bepaalde hoek kan bijvoorbeeld ontmijning worden gezien als een perfect project van preventie. Als wij preventie in deze basiswet integreren als een van de mogelijkheden inzake humanitaire hulp kan het perfect zijn dat ontmijning wordt gefinancierd vanuit het budget voor Ontwikkelingssamenwerking. Wij hebben dit willen verankeren, beschermen zodat dit niet het geval zou zijn.
Mijn vierde en voorlaatste punt betreft de 0,7 %-doelstelling die veel te vaag is geformuleerd. Daarnet heb ik gezegd dat een voldoende hoog budget voor Ontwikkelingssamenwerking nog altijd het verschil kan maken. Er is de 0,7 %-verbintenis die wij evenwel op geen enkel moment hebben nageleefd in de rekeningen van de voorbije jaren. De doelstelling was om dat wel te doen tegen 2010. Nu is die doelstelling verschoven naar 2015.
In artikel 9 van het wetsontwerp is sprake van de 0,7 %, maar op een veel te vage en vrijblijvende manier. Bijdragen aan de kwantitatieve doelstelling om 0,7 % van het bruto nationaal inkomen te besteden aan ontwikkelingshulp is niet voldoende. Wij hadden voorgesteld om daar te spreken van een garantie, een respect voor de 0,7 %-doelstelling, om iedereen in dit land te verplichten deze na te leven. Dat amendement heeft het echter niet gehaald en werd, zoals de meeste van onze amendementen, weggestemd door de huidige meerderheidspartijen.
Een laatste punt heb ik daarnet aangehaald in mijn uiteenzetting ten aanzien van collega Waterschoot. Als het gaat om de betrokkenheid van het Parlement en de informatieverstrekking aan het Parlement, is meetbaarheid voor de bevolking heel belangrijk. Meetbaarheid, transparantie, resultaatverbintenissen, enzovoort, zijn elementen die wij ook in dit Parlement kunnen bespreken.
Wij hebben een amendement nr. 24 ingediend, ertoe strekkend om veel kritischer te zijn in de jaarverslagen en in de rapportering aan het Parlement en om meer domeinen te analyseren, onder andere de situatie op het vlak van mensenrechten in onze partnerlanden, de manier waarop het overleg met het middenveld in eigen land wordt georganiseerd, de richting en uitvoering van ontwikkelingssamenwerking en de problemen en uitdagingen met betrekking tot de 0,7 %-doelstelling.
Ik concludeer dat er nog heel veel werk op de plank ligt. Wij hebben de meerderheidspartijen voorgesteld om een deel van dat werk op ons te nemen en te verankeren in deze wet, vanwaar onze vierentwintig amendementen. Jammer genoeg hebben de meeste het niet gehaald. Uiteraard zullen wij blijven hameren op de punten die ik daarnet heb aangehaald.
Wij zullen in het Parlement nog veel debatten voeren over Ontwikkelingssamenwerking en dat is maar goed ook. Zoals collega Dallemagne zei, het gaat tenslotte om een groot budget.
10.12 Paul Magnette, ministre: Monsieur le président, le rapport a été très complet, ainsi que les interventions. De plus, nous avons eu un débat très riche en commission.
Je rappelle que cette loi avait une douzaine d'années: elle avait donc besoin d'être rafraîchie, d'être mise au goût du jour. Il fallait pouvoir y incorporer tous les nouveaux principes de cette philosophie, ce nouveau paradigme de coopération qui s'est développé au plan international au cours de cette douzaine d'années. Il fallait notamment mieux tenir compte du pilier environnemental, du développement durable et de la protection de la biodiversité qui trouvent une place centrale dans cette nouvelle loi.
Sans revenir sur ce qui a été dit, deux points me paraissent vraiment importants dans cette transformation.
Le premier concerne la portée de la loi. La loi précédente régissait le champ d'action du ministre de la Coopération au développement qui, finalement, n'engageait pas véritablement le reste du gouvernement. La présente loi vaut pour l'ensemble du gouvernement, ce qui signifie que la coopération prend, dans la politique du gouvernement fédéral, une importance beaucoup plus grande. À l'ensemble des membres du gouvernement s'impose une obligation de cohérence: il faut veiller à ce que les actions que nous menons par ailleurs ne contrecarrent pas les résultats d'autres actions.
Le deuxième est le fait que la philosophie même de la coopération qui est incarnée dans ce projet de loi constitue une rupture définitive avec le climat un peu post-colonial ou paternaliste qui a longtemps dominé. Le principe-clé est celui de l'alignement sur les priorités des pays partenaires; c'est celui de l'appropriation et de l'exécution de ces politiques par les pays partenaires. On passe vraiment d'une logique de pays riche qui aide des pays pauvres à une logique de pays partenaires qui, conscients de leur inévitable solidarité dans l'espace mondial rétréci, travaillent ensemble au développement des pays qui en ont le plus besoin, en s'alignant véritablement sur ce que le pays partenaire lui-même définit comme étant ses propres priorités de développement. De ce point de vue, c'est une rupture importante dans la philosophie même de la coopération au développement. Je souhaite à mes successeurs que ceci soit un tremplin pour une action très ambitieuse.
10.13 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je ne vois pas où se situe la rupture. Il y a en effet un changement d'orientation, que nous avons bien mentionné dans nos interventions, mais je ne vois pas en quoi les principes inscrits dans cette loi constituent une rupture permettant une plus grande appropriation par le pays partenaire. Ce texte reflète l'idéologie dominante du Nord, à l'évidence. On pouvait aussi en trouver un dans la loi de 1999, mais d'une autre nature – peut-être un peu plus idéaliste et généreuse. Entre les lignes, on peut déceler la volonté d'imposer un modèle dominant, par exemple lorsqu'il y est indiqué qu'il faut aider ces pays à s'ouvrir au commerce international. En quoi leur permet-on une appropriation, en ce cas? Pourquoi cette loi est-elle meilleure?
10.14 Paul Magnette, ministre: Madame Snoy, je voudrais qu'on en finisse avec ces caricatures. Pour ma part, je pourrais vous dire que ce que vous défendez est une conception "Bisounours" de la coopération au développement, caritative et passéiste. Je ne le dis pas. Mais reconnaissons que, lorsque vous vous rendez dans ces pays, la première chose qu'ils vous demandent est de les aider à se développer économiquement et à accéder aux marchés régionaux et internationaux, car c'est la condition fondamentale de leur développement. Dès lors, faisons ce qu'ils nous demandent et non ce que nous pensons qu'ils devraient vouloir.
10.15 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Je pense que vous niez la résistance de nombreux pays – par exemple, dans le cadre d'accords de partenariat économique avec l'Afrique – destinée à conserver leur souveraineté alimentaire. Les pays industrialisés exercent une pression énorme qui ne leur laisse plus beaucoup de marge de manœuvre. Donc, évitons de parler de "rupture fondamentale".
Le président: Madame Gerkens, vous voulez également vous exprimer sur ce point?
10.16 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Veuillez m'excuser, monsieur le président, car j'ai quelques difficultés avec la gestion du temps.
Le président: Nous sommes mercredi à Bruxelles, madame.
10.17 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): J'ai besoin de ce rappel en permanence…
Bien sûr, la demande exprimée par ces pays, en particulier les plus pauvres, est de pouvoir développer une activité économique régionale et internationale. Mais, comme nous l'ont montré les missions dans les zones les plus démunies et les rencontres avec le Fonds belge de sécurité alimentaire, il apparaît clairement que, parfois, les dirigeants de certains de ces pays demandent l'accès au marché libéralisé avec des grandes surfaces cultivées qui ne rencontre absolument pas les besoins alimentaires des populations locales.
La mission de la coopération au développement doit aussi consister à favoriser la création d'outils de développement économique pour les populations de manière à ce qu'elles accèdent à une certaine autonomie, qu'elles puissent faire des échanges, avec une maîtrise de l'exploitation de leurs terres, de leurs ressources et des partenariats économiques qu'elles développent. Or, selon moi, dans les modifications que vous introduisez, il y a un parti pris en faveur des règles d'échanges commerciaux internationaux au détriment d'échanges commerciaux à destination des populations locales.
Le président:
Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2465/7)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2465/7)
Le projet de loi compte 38 articles.
Het wetsontwerp telt 38 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 38 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 tot 38 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
11 Projet de loi spéciale modifiant la matière imposable visée à l'article 3 de la loi du 27 décembre 1994 portant assentiment à l'Accord relatif à la perception d'un droit d'usage pour l'utilisation de certaines routes par des véhicules utilitaires lourds, signé à Bruxelles le 9 février 1994, entre les gouvernements du Royaume de Belgique, du Royaume du Danemark, de la République fédérale d'Allemagne, du Grand-Duché de Luxembourg et du Royaume des Pays-Bas et instaurant une Eurovignette, conformément à la directive 93/89/CEE du Conseil des Communautés européennes du 25 octobre 1993 (2525/1)
11 Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van de belastbare materie bepaald in artikel 3 van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 (2525/1)
Transmis par le Sénat
Overgezonden door de Senaat
Sans rapport
Zonder verslag
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
Quelqu'un demande-t-il la parole? (Non)
Vraagt iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2525/1)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2525/1)
Le projet de loi spéciale compte 2 articles.
Het ontwerp van bijzondere wet telt 2 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 et 2 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 en 2 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
Je reviens au point 8 de l’ordre du jour.
12 Projet de loi modifiant le Titre 1erter du Code pénal (2502/1-5) (continuation)
- Proposition de loi modifiant le Code pénal en ce qui concerne le terrorisme (1899/1-2)
- Proposition de loi modifiant le Code pénal en ce qui concerne la lutte contre le terrorisme (2169/1-2)
12 Wetsontwerp tot wijziging van Titel 1ter van het Strafwetboek (2502/1-5) (voortzetting)
- Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek wat het terrorisme betreft (1899/1-2)
- Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek wat de strijd tegen het terrorisme betreft (2169/1-2)
Propositions déposées par:
Voorstellen ingediend door:
- 1899:
Carina Van Cauter, Sabien Lahaye-Battheu
- 2169:
Sophie De Wit, Sarah Smeyers, Kristien Van Vaerenbergh, Koenraad
Degroote, Jan Van Esbroeck
La discussion générale est reprise.
De algemene bespreking is hernomen.
Le rapporteur, M. Renaat Landuyt, m’avait dit qu’il renvoyait à son rapport écrit.
12.01 Renaat Landuyt, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, om maar te zeggen dat ik straks een mondeling rapport heb, maar dat ik nu nog verwijs naar het schriftelijk rapport.
12.02 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Collega’s, wetgeving inzake terrorisme is altijd een delicate oefening. Niemand trekt in twijfel dat terrorisme moet worden bestreden. Justitie moet kunnen beschikken over voldoende wapens om de strijd tegen terrorisme aan te gaan.
De voorliggende wetgeving betreft de rekrutering en het aanzetten tot terrorisme, en de opleiding van terroristen. Justitie moet ook over voldoende middelen beschikken om daartegen te kunnen vechten.
Anderzijds moet ook voorzichtig te werk worden gegaan, want de uitvoering van de wet kan ook raken aan een aantal fundamentele rechten, zoals de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging, de godsdienstvrijheid of de persvrijheid. De voorliggende teksten zijn naar ons oordeel niet precies genoeg omschreven, waardoor een ongeoorloofde inbreuk op die fundamentele rechten mogelijk wordt.
De minister heeft in de commissie geargumenteerd dat de voorliggende tekst de kaderrichtlijn correct en precies omzet, maar dat is op zichzelf geen garantie voor een voldoende precies geformuleerde wetgeving.
Om die reden hebben wij in de commissie drie amendementen ingediend om de teksten preciezer te maken. Ten eerste, men stelt onder meer het verspreiden van boodschappen strafbaar, ongeacht of zij al dan niet aansturen op het plegen van terroristische misdrijven. Dat wil zeggen dat het er niet toe doet dat de boodschappen al dan niet aansturen op het plegen van terroristische misdrijven. Voor ons gaat dat te ver, want zelfs als een boodschap niet aanstuurt op het plegen van misdrijven, kan men toch worden vervolgd in het kader van de terrorismewet. Wij hebben ter zake een amendement ingediend, maar de meerderheid is hierop niet ingegaan.
Ten tweede, het oogmerk, namelijk aanzetten tot het plegen van misdrijven, dient voor ons ook manifest te zijn. Nu is dat veel te vaag omschreven en is er veel te veel marge tot interpretatie. Het was op zijn plaats geweest dat men er het woord "manifest" had ingevoegd, maar ook wat dat voorstel betreft is de commissie ons niet gevolgd.
Een derde amendement betrof het begrip risico. Men spreekt over “een risico op het plegen van misdrijven”, maar ook dat is vrij vaag. Wat is een risico? Het risico moet wat ons betreft reëel zijn. Dat wil zeggen dat men telkens moet toetsen of het risico reëel genoeg is om te kunnen ingrijpen. Ook die tekstwijziging werd niet aanvaard.
Om die redenen zullen wij het wetontwerp niet goedkeuren. Het risico op een ongeoorloofde inbreuk op een aantal fundamentele rechten is volgens ons te groot.
Le président: La parole est à la ministre.
12.03 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, ik twijfel er niet aan dat collega Vanackere een ongelooflijk doordachte visie op het wetsontwerp heeft.
Met onderhavig wetsontwerp zorgen wij ervoor dat daden of de aanleiding tot daden van terrorisme zwaarder bestraft kunnen worden. Op die manier zetten wij een Europese richtlijn om, die wij reeds een aantal jaren geleden hadden moeten omzetten. Op die manier geven wij ook het juiste signaal ten opzichte van personen die overgaan tot daden van terrorisme of aanzetten tot daden van terrorisme. Dat is de reden waarom het wetsontwerp vandaag voorligt.
Le président:
Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2502/5)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2502/5)
L’intitulé a été modifié par la commission en ”projet de loi modifiant le livre II, titre Ierter, du Code pénal”.
Het opschrift werd door de commissie gewijzigd in ”wetsontwerp tot wijziging van boek II, titel Iter, van het Strafwetboek”.
Le projet de loi compte 8 articles.
Het wetsontwerp telt 8 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 8 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 tot 8 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
13 Projet de loi portant assentiment au Protocole modifiant l'Accord du 9 février 1994 relatif à la perception d'un droit d'usage pour l'utilisation de certaines routes par des véhicules utilitaires lourds, aux fins de satisfaire à la directive 2006/38/CE du Parlement européen et du Conseil du 17 mai 2006 modifiant la directive 1999/62/CE relative à la taxation des poids lourds pour l'utilisation de certaines infrastructures et de convenir, entre les gouvernements du Royaume de Belgique, du Royaume du Danemark, de la République fédérale d'Allemagne, du Grand-Duché de Luxembourg, du Royaume des Pays-Bas et du Royaume de Suède, de l'introduction d'un système de "paperless vignette" dans leur système commun pour la perception du droit d'usage, fait à Bruxelles le 21 octobre 2010, et modifiant les articles 3, 9, 10, 11 et 12 de la loi du 27 décembre 1994 portant assentiment à l'accord précité et instaurant une Eurovignette, conformément à la directive 93/89/CEE du Conseil des Communautés européennes du 25 octobre 1993 (2526/1-3)
13 Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol tot wijziging van het Verdrag van 9 februari 1994 inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, teneinde te voldoen aan richtlijn 2006/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 tot wijziging van richtlijn 1999/62/EG betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen en de introductie overeen te komen tussen de regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Zweden voor een papierloos vignetsysteem in hun gemeenschappelijk stelsel voor de heffing van het gebruiksrecht, gedaan te Brussel op 21 oktober 2010, en tot wijziging van de artikelen 3, 9, 10, 11 en 12 van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van voormeld verdrag en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 (2526/1-3)
Transmis par le Sénat
Overgezonden door de Senaat
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
Mme De Permentier, renvoie à son rapport écrit.
Quelqu'un demande-t-il la parole? (Non)
Vraagt iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte corrigé par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2526/2)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie verbeterde tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2526/2)
L’intitulé a été modifié par la commission en ”projet de loi portant assentiment au Protocole modifiant l'Accord du 9 février 1994 relatif à la perception d'un droit d'usage pour l'utilisation de certaines routes par des véhicules utilitaires lourds, aux fins de satisfaire à la directive 2006/38/CE du Parlement européen et du Conseil du 17 mai 2006 modifiant la directive 1999/62/CE relative à la taxation des poids lourds pour l'utilisation de certaines infrastructures et de convenir, entre les gouvernements du Royaume de Belgique, du Royaume du Danemark, de la République fédérale d'Allemagne, du Grand-Duché de Luxembourg, du Royaume des Pays-Bas et du Royaume de Suède, de l'introduction d'un système de "paperless vignette" dans leur système commun pour la perception du droit d'usage, fait à Bruxelles le 21 octobre 2010, et modifiant les articles 9, 10, 11 et 12 de la loi du 27 décembre 1994 portant assentiment à l'accord précité et instaurant une Eurovignette, conformément à la directive 93/89/CEE du Conseil des Communautés européennes du 25 octobre 1993”.
Het opschrift werd door de commissie gewijzigd in ”wetsontwerp houdende instemming met het Protocol tot wijziging van het Verdrag van 9 februari 1994 inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, teneinde te voldoen aan richtlijn 2006/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 tot wijziging van richtlijn 1999/62/EG betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen en de introductie overeen te komen tussen de regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Zweden voor een papierloos vignetsysteem in hun gemeenschappelijk stelsel voor de heffing van het gebruiksrecht, gedaan te Brussel op 21 oktober 2010, en tot wijziging van de artikelen 9, 10, 11 en 12 van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van voormeld verdrag en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993”.
Le projet de loi compte 6 articles.
Het wetsontwerp telt 6 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 6 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 tot 6 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
14 Projet de loi portant modification de l'article 419 de la loi-programme du 27 décembre 2004 et de l'article 4 de la loi du 10 juin 2006 concernant les biocarburants (2560/1-3)
14 Wetsontwerp tot wijziging van artikel 419 van de programmawet van 27 december 2004 en van artikel 4 van de wet van 10 juni 2006 betreffende de biobrandstoffen (2560/1-3)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
14.01 Christiane Vienne, rapporteur: Monsieur le président, je me réfère au rapport écrit.
14.02 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, ik wil met mijn uiteenzetting ons stemgedrag verklaren.
Onderhavig wetsontwerp wijzigt onder meer het artikel 4 van de wet van 10 juni 2006 betreffende de biobrandstoffen.
De hele doelstelling van het wetsontwerp is om de oorspronkelijke geldigheidsduur van de erkenningen die aan productie-eenheden werden toegekend, te verlengen met nogmaals zes jaar, zodat de erkende productie-eenheden hun toegekende volume volledig kunnen leveren. Immers, na zes jaar is gebleken dat de volumes niet volledig zijn opgebruikt. Daar zijn wij niet op tegen.
Daarnaast beoogt men met de tekst een verhoging van het percentage van de verplichte bijmenging. Op die manier kan men dat volume misschien sneller halen. Ook daar hebben wij niets op tegen.
Wat voor ons wel een probleem vormt, is dat alleen de wet van 10 juni 2006 wordt gewijzigd. Hiermee wordt net de financiële kant van de zaak geregeld. Het gaat daarbij om de verlaagde tarieven voor accijnzen voor bepaalde energieproducten die van biobrandstoffen gebruikmaken.
Wij vinden het heel jammer dat alleen dat deel werd aangepast. De verplichte bijmenging werd pas met de wet van 22 juli 2009 goedgekeurd. Het heeft dus drie jaar geduurd vooraleer men tot een consensus inzake de verplichte bijmenging is gekomen. Ik denk dat dat een van de redenen is waarom men de vooropgestelde volumes niet heeft gehaald.
Wij hebben geen probleem met de verlenging, maar wij hadden graag gezien dat in de wet van 22 juli 2009, die de verplichte bijmenging regelt, ook de percentages werden aangepast om ervoor te zorgen dat de maatregel niet wordt uitgesteld.
Mijnheer de minister, u hebt zelf aangegeven dat de tweede wet niet onmiddellijk hoeft te worden aangepast, omdat de huidige regeling nog tot 30 september 2013 geldt. U had alleen onderhavig deel nodig om toestemming aan Europa te vragen voor de verlenging van de regelgeving.
Voor ons blijft dat toch een punt om ons uiteindelijk te onthouden. Wij zijn voor het wetsontwerp, maar wij vrezen dat het nog een hele tijd zal duren vooraleer de wijziging aan de wet van juli 2009 zal worden doorgevoerd.
14.03 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, in de commissie hebben we al kunnen reageren op de positie van de voorgaande spreker van haar fractie, die kan samengevat worden als verdienstelijk, doch onvoldoende.
Ik erken dat er nog een tweede deel in het Parlement zal dienen te worden besproken en dat de timing daarvan wat ruimer zit. De minister van Economie zal zich ongetwijfeld inzetten om tijdig ook met het tweede ontwerp voor de dag te komen. Zoals de spreker zelf heeft aangegeven, is het absoluut imperatief dat wij het fiscale gedeelte vóór het einde van het jaar goedgekeurd krijgen, om op een ordelijke manier de aanmelding aan de Commissie tot een goed einde te kunnen brengen.
Ik onthoud vooral het feit dat zij alvast onze stap verdienstelijk vindt en ik zal wat minder onthouden dat zij die nog niet voldoende vindt.
14.04 Veerle Wouters (N-VA): Dank u dat u onze opmerkingen toch kunt appreciëren. Wij zullen vast en zeker minister Vande Lanotte nauwgezet opvolgen en controleren of hij inderdaad de wijzigingen aan de respectieve wetten in de commissie ter bespreking legt.
Le président: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2560/1)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2560/1)
Le projet de loi compte 4 articles.
Het wetsontwerp telt 4 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 4 sont adoptés article par article, avec des corrections de texte aux articles 2 et 3.
De artikelen 1 à 4 worden artikel per artikel aangenomen, met tekstverbeteringen op artikelen 2 en 3.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
15 Projet de loi portant des dispositions diverses en matière de bien-être animal, CITES, santé des animaux et protection de la santé des consommateurs (2512/1-4)
15 Wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake dierenwelzijn, CITES, dierengezondheid en bescherming van de gezondheid van de gebruikers (2512/1-4)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
15.01 Maya Detiège, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, collega’s, de meeste artikelen van het voorliggend wetsontwerp wijzigen de wet van 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren of zij vullen die wet aan. Sommige van de bepalingen voorzien in de gedeeltelijke omzetting in het Belgisch recht van de Europese richtlijn over de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt. Andere artikelen beogen een betere bescherming van paard en gezelschapsdieren. Een van die maatregelen, bijzonder actueel omdat de winter aangebroken is, bepaalt de verplichting om voor paardachtigen te voorzien in een beschutting.
Er wordt een signaal gegeven aan kwaadwillige personen die zich soms aan vreedzame weidedieren vergrijpen en aan onachtzame eigenaars. In dat verband worden de geldboeten verdubbeld, waardoor België inzake strafmaat zijn achterstand tegenover de andere lidstaten inhaalt.
Het wetsontwerp scherpt ook de sociale controle aan, wat nuttig is bij bijvoorbeeld de verkoop van dieren via internet, en dat door de erkenninggegevens van de operatoren bekend te maken. Zo kan de consument zich ervan vergewissen of een handelaar wel degelijk officieel erkend is.
Tot slot worden de controles doeltreffender gemaakt door te voorzien in sanctiemaatregelen, zodat inbreuken op de Europese regels kunnen worden vervolgd.
Het wetsontwerp voorziet ook in een aanpassing van de wet van 1981 over de internationale handel in bedreigde, in het wild levende dier- en plantensoorten. Zo wordt er gezorgd voor een beter toezicht en een betere toepassing van de CITES-overeenkomst. Voorts worden in verband met de regels voor de inbeslagname de geldboetes ook opgetrokken.
De dierengezondheidswet van 1987 wordt met het voorliggend wetsontwerp aangepast met het oog op een betere toepassing van de controles in een uitgebreid stelsel van administratieve geldboetes. Ook wordt in de mogelijkheid voorzien om inbreuken op de Europese regels te vervolgen.
Vanaf nu zal ook de Duitstalige Gemeenschap vertegenwoordigd worden in het Federaal Borstvoedingscomité.
Daarnaast wordt er voorzien in een wettelijke grondslag voor de subsidies die de FOD Volksgezondheid toekent voor contractueel onderzoek.
Ten slotte worden er wijzigingen aangebracht aan de wet van 1977. Er wordt een meer op de realiteit afgestemde sanctieregeling van kracht voor inbreuken op het verbod op de verkoop van tabak en alcohol aan min-zestienjarigen.
15.02 Rita De Bont (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega’s, in het algemeen is het Vlaams Belang gelukkig met het ingediende wetsontwerp, dat onder andere de bestaande wetgeving op de bescherming en het welzijn van dieren, daterend uit 1986, op een aantal belangrijke punten aanpast. Deze aanpassing komt er absoluut niet te vroeg.
Wij vinden het wel een gemiste kans dat men van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt om een paar andere hete hangijzers aan te pakken. Ik denk dan meer bepaald aan een paar dossiers die in het Parlement geregeld ter sprake zijn gekomen en waarover zowel onder de diverse politieke fracties als bij de bevolking een grote eensgezindheid bestaat.
Ik denk aan het dossier over het onverdoofd ritueel slachten, dat in de periode van het islamitisch Offerfeest met verschrikkelijke beelden onder de aandacht komt. Mevrouw de minister, u hebt in de vorige legislatuur gezegd dat u ook deze uitzondering op het onverdoofd slachten wil schrappen, maar dat dit los moet worden gezien van godsdienstige feestdagen. Het indienen van een wetsvoorstel houdende diverse bepalingen inzake dierenwelzijn zou hiervoor een geschikt moment geweest zijn. Uit een recent uitgevoerde opiniepeiling blijkt dat 89 % van de Belgische bevolking van mening is dat de uitzondering die ritueel slachten toelaat zonder de dieren te verdoven, uit de wet moet worden geschrapt.
Een ander heet hangijzer waarover wij het ook reeds gehad hebben in de vorige legislatuur is het dossier in verband met dierproeven. U hebt het in dit wetsontwerp wel over deze aangelegenheid in artikel 6, maar dat gaat voor ons niet ver genoeg. Wij moeten het vandaag niet meer aan de Koning overlaten om bepaalde dierproeven toe te laten of te verbieden. Wij kunnen vandaag, gesteund door de bevolking, maar vooral gesteund door de wetenschappelijke vooruitgang, onze wetgeving op dat vlak in overeenstemming brengen met de waarden van een moderne Westerse samenleving en dierproeven op primaten bij wet volledig afschaffen.
Daarnaast kunnen wij proeven op gewervelde dieren alleen toestaan indien zij moeten gebeuren in het kader van wetenschappelijk onderzoek ten bate van de volksgezondheid.
Ik heb voor het Vlaams Belang in de commissie een amendement ingediend om deze wet diverse bepalingen op een eenvoudige manier in deze zin aan te passen.
Het publiek is bijzonder gevoelig aan dierproeven op hogere diersoorten. In toenemende mate worden deze proeven zelfs los van de beoogde doelstellingen als onethisch beschouwd.
Inmiddels bestaan er nieuwe, innoverende diervriendelijke onderzoeksmethodes. Als alternatief voor de in-vivoproeven zijn er intussen een heel gamma ex-vivoproeven en in-vitrotesten, testen op weefsels en celculturen buiten het dierlijk lichaam. Recentelijk kwamen daar ook nog bij de alternatieve in-silicotesten met een artificial intelligence.
In dit verband wordt er door de minister al jaren beloofd een centrum voor alternatieven op te richten, maar tot nog toe is daarvan nog niet veel in huis gekomen en werden de nodige middelen daarvoor ook nog niet vrijgemaakt.
Dierproeven op mensapen werden in principe in 2009 al verboden, met name op chimpansees, bonobo’s, orang-oetangs en gorilla’s. Het ging om een principieel besluit. Hoewel dat soort proeven in ons land al niet meer plaatsvindt, kunnen er nog altijd uitzonderingen worden aangevraagd en geldt het verbod niet voor andere apensoorten.
Het verbod primaten te onderwerpen aan eender welke dierproeven wordt gerechtvaardigd door het voorhanden zijn van geavanceerde niet op dieren toegepaste onderzoeksmethodes in diverse onderzoeksvelden die het benutten van apen volledig overbodig maken.
Als gevolg van de herhaalde protesten tegen het onnodig gebruik van apen voor proeven, werd er door de minister wel een denkgroep opgericht binnen de deontologische adviescommissie. Volgens mij was dit om de tijd te rekken, want, zoals Michel Vandenbosch het stelt, is dit niet meer dan een façade waarbij de conclusie om proeven op apen te bestendigen al bij voorbaat vaststaat.
De meerderheid van de politici zijn in principe hiertegen gekant, maar ze hadden toch niet de moed om ons amendement in dit verband te steunen.
Een ethische commissie zou erop moeten toezien dat er geen overbodige dierproeven worden uitgevoerd. Dat zijn onnodige proeven of proeven die al elders plaatsvonden. Dat is uiteraard positief en dat steunen wij ook.
Dat het hier om dezelfde commissies gaat die bij de laboratoria zelf bestaan om de vergunning voor de projecten te verlenen en die nu ook moeten toezien op het naleven van de wet en de uitvoeringsbesluiten van de Europese richtlijn kan, zoals de Raad van State het stelt, tot verwarring en zelfs tot laksheid leiden.
Het verdient inderdaad aanbeveling, zoals door de Raad van State aanbevolen, om een overheidsdienst of een instelling aan te wijzen als bevoegde instantie en als instantie die de vergunning voor projecten verleent. Dit voorstel van de Raad van State werd echter niet gevolgd.
Mevrouw de minister, samengevat, het Vlaams Belang is gedeeltelijk tevreden met de wijziging van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren in die mate dat het een stapje in de goede richting is naar een betere bescherming zoals dat in een beschaafde wereld past. Wij vinden de aanpassingen echter onvoldoende. Wij vinden het na 25 jaar een gemiste kans om knopen door te hakken. Wij zullen ons om deze reden dan ook onthouden bij de stemming over dit wetsontwerp.
Le président: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte corrigé par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2512/4)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie verbeterde tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2512/4)
Le projet de loi compte 44 articles.
Het wetsontwerp telt 44 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 44 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 tot 44 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
16 Projet de loi portant des dispositions diverses en matière d'accessibilité aux soins de santé (2524/1-7)
- Proposition de loi modifiant, en ce qui concerne les suppléments d'honoraires, la loi sur les hôpitaux, coordonnée le 7 août 1987 (808/1-2)
- Proposition de loi modifiant la loi relative aux hôpitaux et à d'autres établissements de soins, coordonnée le 1er juillet 2008 (854/1-2)
16 Wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake de toegankelijkheid van de gezondheidszorg (2524/1-7)
- Wetsvoorstel tot wijziging, wat de honorariumsupplementen betreft, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987 (808/1-2)
- Wetsvoorstel tot wijziging van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 1 juli 2008 (854/1-2)
Propositions déposées par:
Voorstellen ingediend door:
- 808:
Nahima Lanjri, Nathalie Muylle, Stefaan Vercamer
- 854:
Franco Seminara, Colette Burgeon, Marie-Claire Lambert, Yvan Mayeur, Éric
Thiébaut
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
M. Mathias De Clercq, rapporteur, renvoie à son rapport écrit.
16.01 Marie-Claire Lambert, rapporteur: Monsieur le président, je renvoie également à mon rapport et j'interviendrai ultérieurement au nom de mon groupe.
16.02 Reinilde Van Moer (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega’s, vandaag bespreken wij het wetsontwerp inzake toegankelijkheid van de gezondheidszorg.
Alle leden van de meerderheid verwelkomen dit ontwerp, al heeft het wel wat discussie veroorzaakt bij diezelfde meerderheid. Het wetsvoorstel stemt ook onze fractie niet echt tevreden, wegens de vele gemiste kansen en onduidelijkheden. Hoewel ik de discussie van de commissie zeker niet wil overdoen, breng ik wel enkele punten opnieuw onder de aandacht.
Gemiste kansen, mevrouw de minister, om het overleg dat u zo vaak roemt, hier ten volle te laten spelen. U geeft de Medicomut dan wel de kans om zich uit te spreken over het invoeren van een verplichte derdebetaler en over de toekomst van de ereloonsupplementen, maar finaal beslist u. Dat is een overleg pro forma, dat in geen geval de garantie biedt dat de betrokken zorgverstrekkers mee kunnen beslissen.
Er is ook onduidelijkheid. Worden de ereloonsupplementen in tweepersoonskamers nu afgeschaft? Niet helemaal, als ik de tekst lees. In een dagziekenhuis bestaat die mogelijkheid nog steeds, alleen weten wij niet in welke gevallen. De onduidelijkheid voor de patiënt is daarmee zeker niet weggenomen.
Ook de impact van uw eigen wetgeving is onduidelijk. U hebt nooit geantwoord op mijn vraag of de gevolgen van het verbod op ereloonsupplementen in twee- en meerpersoonskamers op de betrokken ziekenhuizen berekend zijn. Meer nog, u hebt in de commissie eigenlijk gezegd dat het uw zorg niet is; de betrokken ziekenhuizen moeten het zelf maar oplossen. Nochtans ontkent u niet dat de financiering van de ziekenhuizen niet optimaal is en dat afdrachten daarom vaak noodzakelijk zijn. De artsen compenseren de negatieve gevolgen van die afdrachten op hun inkomen door supplementen aan te rekenen. Eigenlijk verplicht u de betrokken ziekenhuizen ofwel om meer geld te vragen aan hun artsen, ofwel om een deel van hun dienstverlening af te bouwen. Het is natuurlijk uw probleem niet, maar het probleem van de ziekenhuizen!
Uiteindelijk, mevrouw de minister, zal de patiënt hiervan de dupe zijn, en vooral de Franstalige patiënt, want het aantal Vlaamse ziekenhuizen dat nog supplementen vraagt in tweepersoonskamers, is verwaarloosbaar. Het gaat om een negentiental ziekenhuizen als ik mij niet vergis.
Gemiste kansen en onduidelijkheden in een aantal cruciale dossiers maken dat dit wetsontwerp voor onze fractie enigszins moeilijk ligt. Nochtans zullen wij onze goodwill tonen en rekening houden met een aantal andere positieve en noodzakelijke wetswijzigingen in dit ontwerp. Daarom zullen wij ons bij de stemming onthouden.
16.03 Marie-Claire Lambert (PS): Monsieur le président, madame la ministre, chers collègues, pour le groupe socialiste, l'accès financier à des soins de santé de qualité est une priorité.
De nombreuses mesures ont été prises ces dernières années pour garantir et renforcer cette accessibilité; je vous en cite quelques-unes: la suppression progressive des suppléments pour soins dans les chambres communes et à deux lits, la mise en place et l'amélioration progressive du mécanisme du maximum à facturer, la simplification du statut Omnio, l'instauration de diverses interventions forfaitaires pour les maladies chroniques et, sous peu, l'instauration du statut "affection chronique".
Malgré ces politiques nécessaires et utiles à de nombreuses personnes et ménages, il demeure qu'en 2012, certains se retrouvent encore dans l'obligation d'interrompre un traitement, de le reporter, voire d'y renoncer. Aussi, un projet de loi consacré – comme son titre l'indique – à l'accessibilité aux soins de santé ne peut que nous satisfaire.
Ce texte permet, je crois, de concilier, quoi qu'en disent certains, l'intérêt de ceux qui, aujourd'hui, faute de moyens financiers suffisants ne se font pas soigner correctement, avec l'intérêt des praticiens qui ont pour mission et passion – je n'en doute nullement – de soigner chacun en ayant évidemment l'assurance de gagner correctement leur vie.
Les droits et libertés dont jouissent les prestataires de soins sont maintenus dans ce projet; par certains aspects, ils se voient même renforcés.
Prenons l'exemple de l'implémentation du projet eCARMED. Ce système facilitera le travail des prestataires de soins qui pourront, en s'adressant à un guichet unique, être rapidement et facilement remboursés pour les prestations médicales octroyées aux personnes non assurées ou non assurables.
Il me semble essentiel de rappeler les raisons ayant motivé un tel projet de loi.
Il faut effectivement accepter qu'aujourd'hui, en 2012, certaines personnes qui travaillent et n'entrent pas dans les conditions donnant droit aux divers avantages sociaux que j'ai cités précédemment, disposent d'un budget si serré que le moindre imprévu se transforme en drame.
Certes, ils peuvent – et doivent parfois – renoncer à des choses que certains jugent superflues, comme des vacances ou des hobbies, mais éventuellement aussi à des besoins de première nécessité, tels que se chauffer, s'habiller, voire se nourrir correctement. Ce n'est pas acceptable!
Président: André Frédéric, premier vice-président.
Voorzitter: André Frédéric, eerste ondervoorzitter.
Et le montant des factures dans tout cela? Le montant des factures hospitalières est souvent imprévisible et rares sont les bonnes surprises en ce domaine. Ces factures demeurent, par ailleurs, un facteur de surendettement. Il est donc nécessaire de travailler à plus de sécurité tarifaire, de transparence en la matière. C'est ce qui m'avait convaincue de déposer, avec certains de mes collègues, une proposition de loi visant l'interdiction de supplément d'honoraires en chambre double.
J'en suis convaincue, donner l'assurance à tous qu'en optant pour une chambre à deux lits, plus aucun supplément d'honoraires ne puisse être exigé est une avancée majeure. Car, malgré les avancées réglementaires en la matière, l'information que reçoivent les personnes au moment de leur hospitalisation demeure complexe. Nous croyons donc que cette mesure permettra de clarifier le message en assurant aux patients, quel que soit l'établissement hospitalier pour lequel ils optent et quel que soit le médecin qui les prendra en charge, qu'ils n'auront en aucun cas à supporter des suppléments d'honoraires s'ils sont hospitalisés en chambre double, chambre de base dans la grande majorité des hôpitaux.
Rappelons d'ailleurs à ceux qui s'opposent à la mesure en arguant que les patients ont le choix d'opter pour un hôpital qui ne demande pas de supplément d'honoraires et ont le choix aussi d'opter pour des médecins conventionnés, que ceci n'est pas pertinent à mon sens. Effectivement, certains patients n'ont pas le choix de leur établissement hospitalier et ce, pour de simples raisons géographiques ou faute de moyens de locomotion. Il en est de même d'ailleurs pour le choix des médecins. Dans certaines spécialités, les médecins conventionnés sont si rares que la prise de rendez-vous peut renvoyer la prestation des soins à des dates proches des calendes grecques! Admettons-le enfin, cette mesure a une vocation sociale évidente!
Par ailleurs, certains ont été tentés d'identifier cette mesure à un cadeau octroyé à certaines mutuelles et compagnies d'assurance. Certes, si 80 % des Belges bénéficient d'une assurance hospitalisation, ces assurances ne couvrent que très rarement l'intégralité des suppléments qui, dans certains cas, peuvent atteindre 400 % des tarifs INAMI. Très souvent, l'intervention de ces assurances est plafonnée et des franchises sont demandées.
Affirmer dès aujourd'hui, qu'avec cette mesure, les assurances et mutuelles gagneront le jackpot me paraît tout à fait excessif. Néanmoins, afin de réduire l'éventuel risque d'appétit de certaines compagnies d'assurance, le gouvernement mettra en œuvre un contrôle des montants des primes qu'elles exigent.
Enfin, selon d'aucuns, ce projet de loi opposerait, finalement, patients riches et patients pauvres, prestataires de soins conventionnés et prestataires de soins non conventionnés, médecine de qualité et médecine médiocre, gouvernement et médecins. Je ne peux évidemment que m'inscrire en faux contre de telles affirmations.
Tout d'abord, je m'oppose fermement à ceux qui font un parallèle entre le statut de conventionnement des prestataires de soins avec la qualité de leur pratique. Quelle injure à l'égard de ceux qui optent pour le conventionnement! Par ailleurs, de nombreux gages ont été donnés aux acteurs de la Commission nationale médico-mutualiste pour que soit préservé, voire renforcé, le poids de cette dernière, notamment pour ce qui concerne toute révision ultérieure de l'article 152 de la loi relative aux hôpitaux ou en matière de mise en œuvre de l'obligation d'application du tiers payant à certaines catégories de patients vulnérables.
Pour conclure, je suis certaine que ce projet, comme d'ailleurs l'ensemble des actions menées par la ministre de la Santé, préserve les différentes caractéristiques liées à l'organisation et au financement de notre système de soins de santé. Ce système demeure l'un des mieux classés dans les comparaisons internationales, tant au niveau de la satisfaction des bénéficiaires que de son efficacité en termes de contrôle des dépenses et de son équité, notamment dans la consommation de soins.
Il me reste à espérer que les efforts nécessaires réalisés en matière d'accessibilité continuent à être combinés à une concertation constante avec les acteurs de la Commission nationale médico-mutualiste.
16.04 Nathalie Muylle (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega’s, wat de toegankelijkheid van de zorg betreft, zullen wij over een belangrijk ontwerp stemmen. Dit ontwerp houdt verschillende thema’s in welk verband wij, en onze voorgangers, de voorbije jaren veel werk hebben geleverd in de commissie voor de Volksgezondheid.
In eerste instantie is het belangrijk dat in dit ontwerp de uitbreiding van de derdebetalersregeling aan bod komt. Het betreft een uitbreiding naar twee groepen, namelijk zij die recht hebben op de verhoogde tegemoetkoming en zij die een nieuw statuut “chronisch zieke” zullen krijgen. Wij vinden dat trouwens een zeer goede maatregel. Door de uitbreiding met die twee categorieën bereiken wij meer dan 2 miljoen mensen die recht hebben op een derdebetalersregeling. Wij zijn er dan ook van overtuigd dat dit echt een belangrijke stap vooruit is.
Zoals ik al zei in de commissie vinden wij het echter jammer, mevrouw de minister, dat wij nog tot 2015 moeten wachten. De artsen hebben een punt, als zij zeggen dat men technisch de zaken moet kunnen opvangen, wanneer men de doelgroep uitbreidt. Ik denk heel specifiek aan MyCareNet. De technologie die dat zal ondersteunen, moet operationeel zijn. In die zin hopen wij dat u het MyCareNet zo snel mogelijk operationeel kunt krijgen, zoals wij ook vroegen in de commissie. Wij hebben begrepen dat de ziekenfondsen of de verzekeringsinstellingen vanaf 2014 de informatie daarover ter beschikking kunnen stellen. Voor ons is het zeer belangrijk dat wij zo snel mogelijk MyCareNet kunnen toepassen, zodat wij de derdebetalersregeling kunnen uitbreiden naar die twee belangrijke categorieën. De uitbreiding moet wel gebeuren op een voor de artsen comfortabele manier en moet controleerbaar zijn door de verzekeringsinstellingen zodat er geen fraude wordt gepleegd.
Een tweede element dat wij in dit wetsontwerp hebben goedgekeurd, is het toekennen van het statuut “chronisch zieke”. Mevrouw de minister, ik zal u geen geheim vertellen, als ik zeg dat CD&V nooit een grote voorstander is geweest van een statuut dat automatisch rechten genereert. Wij merken immers vaak een enorm verschil tussen patiënten nadat een bepaalde diagnose is gesteld. Twee patiënten met CVS kunnen bijvoorbeeld een totaal ander kostenpatroon in hun ziekte hebben. Zij kunnen ook op het vlak van zelfredzaamheid een totaal ander profiel hebben. Bepaalde categorieën kunnen nog werken, terwijl het voor andere mensen zeer moeilijk is om te werken. De ene heeft veel meer medische zorgen nodig dan de andere. Wij zijn er nooit voorstander van geweest om automatisch rechten te genereren voor iemand die een bepaalde ziekte heeft.
Mevrouw de minister, verschillende uitvoeringsbesluiten moeten nog worden voorbereid. U hebt een drietal niet-cumulatieve criteria opgesomd waaraan zal moeten worden voldaan. Wij verzoeken u in dat verband bijzonder voorzichtig te werk te gaan en de zorgen die wij ons maken rond die problematiek weg te werken.
Een laatste punt, waarmee wij nog het meest gelukkig zijn, is de afschaffing van de ereloonsupplementen in de tweepersoonskamers. Onder anderen de heer Vercamer, hier aanwezig, en ikzelf hadden een voorstel in die zin ingediend.
Wij zijn blij dat het uiteindelijk zover zal komen, althans als het ontwerp door de Kamer wordt goedgekeurd. Hiermee worden absoluut excessen weggewerkt. Er werden in de commissie gevoelige discussies gevoerd over deze materie. De collega's weten zeer goed dat wij nog spreken over vijftien tot twintig ziekenhuizen, over een totaal van 50 miljoen euro en over een totaalpakket aan ereloonsupplementen van meer dan 300 miljoen euro. Het is echter een belangrijk signaal, in de eerste plaats ten aanzien van de patiënt. De patiënt zal voortaan ook in de betrokken ziekenhuizen tariefzekerheid hebben, zoals hij die door de algemene regelingen in heel wat andere ziekenhuizen in ons land heeft, die trouwens de ereloonsupplementen voor tweepersoonskamers al een hele tijd hebben afgeschaft.
Vaak werd gesteld dat enkel de mutualiteiten van de afschaffing van de ereloonsupplementen beter zouden worden en dat het geen sociale maatregel zou zijn. Welnu, voor ons is die afschaffing wel een sociale maatregel. Immers, tegenwoordig — de kraamafdeling vormt daarop de uitzondering — wordt nog meer dan 77 % van de patiënten in twee- of meerpersoonskamers opgevangen. Als wij aan die mensen via het voorliggend ontwerp tariefzekerheid kunnen bieden en hen kunnen verzekeren dat zij in de toekomst geen ereloonsupplementen meer moeten betalen, dan is dat een stap vooruit.
Het klopt ook niet dat 77 % van de patiënten die op dergelijke kamers terechtkomen, van uitgebreide hospitalisatieverzekeringen kunnen genieten. Hoewel het aantal verzekerden in ons land alsmaar stijgt, weten wij ook dat heel wat mensen in forfaitaire systemen zitten via mutualiteiten en via hospitalisatieverzekeringen van de werkgevers, die vaak slechts forfaitair tussenkomen. Wij zien ook dat het eigen aandeel voor betrokkenen nog vrij hoog is. In die zin is het dus een sociale maatregel en zou het goed zijn mocht het ontwerp worden goedgekeurd.
Mevrouw de minister, onze partij wil hierin nog verder gaan. Ons wetsvoorstel dat hieraan gekoppeld is, sprak ook over de afschaffing van de ereloonsupplementen in eenpersoonskamers. Ik zie op het terrein in mijn regio dat dat al een hele tijd kan en dat de ereloonsupplementen in de eenpersoonskamers beperkt worden tot 100 %, via de algemene regeling van de ziekenhuizen. Het gaat trouwens om ziekenhuizen die zeer goed scoren op de kwaliteitsbarometer, die een goede algemene regeling aanbieden en waar de patiëntentevredenheid zeer groot is.
Ik ben niet blind voor de situatie op het terrein vandaag. Ik zie ook wel dat, als wij verder gaan en de ereloonsupplementen in de eenpersoonskamers limiteren, wij vrij snel de discussie zullen moeten voeren over de financiering van de ziekenhuizen. Verschillende collega’s hebben dat punt aangeraakt in de commissie. Die discussie is breder dan die van vandaag, mevrouw de minister. Alleszins hebben heel wat ziekenhuizen het inderdaad niet gemakkelijk om hun budget rond te krijgen. Dus nogmaals, als wij de discussie over de ereloonsupplementen in eenpersoonskamers aanvatten, moeten wij die uitbreiden tot de algemene financiering van de ziekenhuizen.
Mevrouw de minister, wij zijn vragende partij om die discussie, die natuurlijk ruimer is dan de discussie over de ereloonsupplementen – zij gaat ook over onder andere de nomenclatuur –, te voeren. Immers, ze is noodzakelijk. Wij moeten ze de komende maanden dan ook durven aan te gaan.
Collega’s, ik wil u allemaal danken voor de steun voor ons voorstel in verband met de tweepersoonskamers. Mevrouw de minister, ik dank u voor het ontwerp dat u hebt ingediend. Ik hoop dat onderhavig belangrijke ontwerp over de toegankelijkheid vandaag zal worden goedgekeurd.
16.05 Daniel Bacquelaine (MR): Monsieur le président, madame la vice-première ministre, chers collègues, à l'occasion de ce débat, je souhaite aborder trois dispositions qui me semblent être majeures: le statut "affection chronique", les suppléments d'honoraires et le système du tiers payant.
Pour ce qui est du statut "affection chronique", nous sommes très satisfaits face à ce pas en avant significatif pour venir en aide aux personnes qui souffrent de maladies chroniques, de maladies rares, de maladies orphelines, de maladies graves qui hypothèquent non seulement leur propre santé, leur propre équilibre budgétaire mais aussi souvent celui de l'ensemble de leur famille. Cela ne touche d'ailleurs pas uniquement le problème des soins médicaux; cela touche aussi l'organisation générale de la famille, que ce soit les problèmes de garde d'enfants ou l'abandon éventuel de travail. Je suis particulièrement heureux que l'on prenne en compte les difficultés personnelles que rencontrent des malades atteints d'affections chroniques pour ce qu'ils sont et non pas éventuellement pour leur statut social.
Toute une série de systèmes permettent de favoriser l'accessibilité aux soins des personnes qui ont des difficultés financières ou sociales (les statuts BIM et OMNIO, le maximum à facturer, etc.). Ces mécanismes sont bien entendu particulièrement utiles mais, à côté de cela, certaines personnes n'entrent pas dans ces catégories mais souffrent de maladies chroniques qui affectent considérablement l'équilibre financier de leur famille. Je suis dès lors heureux que l'on prenne en compte les problèmes que rencontrent ces personnes pour leur état de santé avant tout.
À long terme, cette mesure sera extrêmement favorable et nécessaire. Elle renforce d'ailleurs le système assuranciel de l'assurance maladie qui, à mes yeux, ne doit pas devenir uniquement un système d'assistance sociale. Un système d'assistance sociale est nécessaire mais le système d'assurance maladie, c'est aussi un système assuranciel. Il faut que les personnes qui ont payé des cotisations parfois pendant de très longues périodes puissent bénéficier pleinement de cette assurance, lorsque leur santé vacille.
Avant d'aborder le système du tiers payant, je voudrais insister sur notre attachement au système conventionnel qui, à mon sens, est tout à fait essentiel dans l'organisation de nos soins de santé. Les conventions praticiens/mutuelles ont permis dans notre pays, depuis 1964, une série d'avancées extrêmement significatives. Ce système conventionnel qui a permis d'assurer le respect des équilibres indispensables à la qualité des soins dans notre pays va d'ailleurs bientôt fêter ses cinquante ans.
Je veux donc réaffirmer mon attachement à ce système que je considère comme étant menacé aujourd'hui, menacé parce que, progressivement, on tend à gommer toute différence entre le conventionnement et le non-conventionnement. Or à partir du moment où il n'y a plus de différence, je ne vois plus très bien où se place encore un système conventionnel, si ce n'est qu'on le transforme en un système dirigiste qui impose, un point c'est tout. Mais si ce n'est plus de la concertation, cela a-t-il encore un mérite, une utilité? Il suffit d'imposer! Ce n'est pas très compliqué. Je ne suis évidemment pas très favorable à un tel système.
16.06 Laurette Onkelinx, ministre: Il suffit de poser la question à un patient qui va consulter un spécialiste conventionné ou non conventionné en cabinet. Je pense qu'il voit la différence!
16.07 Daniel Bacquelaine (MR): Bien entendu. Je dirais même qu'il doit la voir! C'est important. Comme on l'a dit tout à l'heure, les médecins conventionnés dispensent des soins de qualité. Il n'y a donc pas de problème pour le patient: qu'il s'adresse à un médecin conventionné ou non conventionné, il aura des soins de qualité.
Toutefois, je plaide pour la persistance d'un secteur libre dans notre système de soins de santé. Je suis convaincu que le secteur libre tire la qualité des soins vers le haut. Entendez-moi bien! Je ne dis évidemment pas – il ne faut pas caricaturer – que les médecins conventionnés ne dispensent pas des soins d'une égale qualité par rapport aux médecins non conventionnés. Je n'ai évidemment jamais dit cela! En revanche, le système non conventionné permet l'existence d'un secteur libre dans notre système de soins de santé. Il permet de tirer tout le système vers le haut parce que les médecins non conventionnés, notamment dans les hôpitaux, introduisent des méthodes, notamment pour certaines interventions chirurgicales, qui forcent l'ensemble du secteur à les suivre.
On sait aujourd'hui qu'un certain nombre d'améliorations notoires dans un grand nombre de techniques médico-chirurgicales ont été rendues possibles notamment par le système des suppléments; sans celui-ci, elles n'auraient jamais vu le jour!
Je le répète, le secteur libre tire l'ensemble du système des soins de santé vers le haut. D'ailleurs, dans les pays où il n'y a pas de secteur libre, le niveau global de santé est moins bon que dans les pays où il y en a un. Je veux bien entendre les arguments contraires et je suis ouvert à ce qu'on me prouve le contraire, mais je suis persuadé de cela.
De plus, le secteur libre évite aussi l'exode d'un certain nombre de médecins hors de nos frontières. Cet exode existe déjà. On sait que plusieurs milliers de médecins formés en Belgique travaillent à l'étranger, que ce soit à temps partiel ou à temps plein. Là aussi existe un risque. Certains se plaignent parfois de la pénurie de médecins. Celle-ci n'est pas due au système de quotas ou du numerus clausus, même si certains le croient. La véritable raison est la difficulté d'exercice et les contraintes liées à l'exercice de la profession qui, soit découragent un certain nombre de praticiens, soit les poussent à travailler à l'extérieur de nos frontières. Si l'on remplace une main-d'œuvre, qui pratique le secteur libre et qui va le faire dans des pays où les conditions d'exercice sont plus favorables, par des médecins que l'on "importe" en Belgique parce que l'on peut pratiquer envers eux des techniques qui s'apparentent parfois davantage à la sujétion qu'à une considération et une dignité au plan professionnel, je pense que l'on se trompe et que l'on prend des risques par rapport à la qualité de notre système de soins à l'avenir.
Je suis donc profondément attaché au système conventionnel et je souhaite qu'il puisse se poursuivre.
J'en arrive aux suppléments d'honoraires; c'est évidemment lié. Je souhaite sortir d'une certaine caricature. Il est facile de dire que les suppléments d'honoraires sont scandaleux et empêchent le patient d'être bien soigné mais c'est à la fois excessif et abusif. Je sais que je prends parfois un risque en voulant sortir de la caricature, car il est plus facile de dire que les suppléments d'honoraires font que le patient n'est pas soigné. C'est évidemment faux! On sait aujourd'hui à quoi servent la plupart des suppléments hospitaliers demandés dans les chambres à deux lits ou individuelles.
Nous savons que certains patients éprouvent des difficultés financières; d'ailleurs, nous avons mis en place un système d'assistance à leur égard: statut BIM, OMNIO, chômeurs de longue durée, statut de handicapé ou d'invalide. Ceux-là ne sont pas soumis aux suppléments; heureusement. Aujourd'hui, avec le maximum à facturer, applicable également aux malades chroniques, nous améliorons encore cette accessibilité. Tant mieux.
Faire croire que la suppression des suppléments est une mesure éminemment sociale, j'en doute vraiment. Selon moi, il s'agit davantage d'une mesure idéologique et d'une mesure d'aide au secteur des assurances. En effet, on peut raconter ce que l'on veut, il est évident que les assurances hospitalisation ont tout intérêt à la suppression des suppléments.
Je ne dis pas que cette mesure supprimerait toute participation du patient et que les assurances hospitalisation couvrent l'ensemble des frais de soins. Je connais le fonctionnement du système. Néanmoins, comme vous le dites souvent, 80 % des hôpitaux ne pratiquent pas les suppléments dans les chambres à deux lits. À Bruxelles et Liège où certains hôpitaux ont opté pour cette pratique, il demeure des établissements qui n'y adhèrent pas et qui restent ouverts à tous les patients. Dans tous les hôpitaux, des médecins conventionnés sont ouverts à tous les patients, sans aucun supplément.
C'est pourquoi il est faux de soutenir que cette mesure transformera radicalement les choses. D'emblée, je vous précise que nous avons accepté la suppression des suppléments pour chambre à deux lits, nous l'avons même négociée. Le problème n'est pas que nous refusions cette suppression, mais de la présenter comme une mesure éminemment sociale.
Je refuse d'être dupe, tout simplement. Je connais les motivations, qui ne sont pas nécessairement sociales. Elles peuvent avoir une visée de type idéologique; je peux l'accepter, car je respecte les opinions d'autrui. Certains pensent qu'il faut que tout le monde soit sur le même pied, qu'aucune différence n'apparaisse entre les personnes, que notre société soit entièrement homogène, sans que quiconque ne paie un prix différent, que chacun jouisse d'un même statut, sans différence entre les individus sur terre. C'est un programme idéologique intéressant, mais ce n'est pas le mien!
16.08 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur Bacquelaine, nous sommes en pleine caricature!
16.09 Daniel Bacquelaine (MR): Je dis pouvoir comprendre que certains aient une vision idéologique à ce sujet.
Deuxième élément que je tenais à soulever: celui qui profite aujourd'hui de la suppression des suppléments n'est pas le patient. En effet, aucun patient qui se trouve dans des difficultés financières n'est obligé de payer des suppléments. Cela n'existe plus depuis des années.
Dans tous les hôpitaux ...
16.10 Laurette Onkelinx, ministre: (…) ne figure pas dans les conditions pour être dispensé du versement des suppléments.
16.11 Daniel Bacquelaine (MR): Madame la ministre, vous dites vous-même que 80 % des hôpitaux ne pratiquent pas de supplément d'honoraires.
16.12 Laurette Onkelinx, ministre: Voilà qui démontre que les 20 % restants pourraient faire de même à partir du moment où la chambre à deux lits est devenue la norme.
16.13 Daniel Bacquelaine (MR): C'est vous qui le dites!
Je dis que 80 % des hôpitaux ne pratiquent pas les suppléments d'honoraires. Et ceux qui les appliquent accueillent aussi des médecins conventionnés qui ne le font pas. Cela signifie que, pour 90 % des chambres à deux lits, cette tarification n'est pas de mise. Quant aux 10 % des patients qui paient des suppléments d'honoraires, ils bénéficient en général d'une assurance hospitalisation. Certes, elle ne prend pas tout en charge, et c'est heureux! Les assurances hospitalisation n'y ont d'ailleurs pas intérêt. Il faut rester dans certaines limites. L'important est que cela ne coûte pas trop cher et que le ratio S/P – pour employer le langage technique des assureurs – soit favorable. En l'occurrence, ce rapport est amélioré.
16.14 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur Bacquelaine, je me demande pourquoi vous faites un tel foin avec cette histoire, puisque cela concerne si peu d'hôpitaux et que cela n'engage que 50 millions d'honoraires au total!
En commission, j'ai cité l'exemple d'un accouchement. Prenons celui de ma fille, qui n'est pas dans le besoin, mais dont le salaire n'est pas très élevé. Elle va accoucher dans une clinique où pratique sa gynécologue, ce qui est logique. Par la suite, elle sera exposée à des suppléments totalement imprévisibles. C'est pourquoi je me réjouis que cette mesure soit supprimée.
Vous parlez en théorie, mais en réalité les patients sont très souvent impliqués dans une relation personnelle avec un médecin. Quand ils arrivent à la clinique, ils doivent signer les yeux fermés et ne peuvent prévoir les suppléments qui leur seront demandés.
Je me demande dès lors pourquoi vous persistez à contester une mesure qui découle d'une évidence, étant donné que la chambre à deux lits devient de plus en plus la solution privilégiée par les patients.
Président: André Flahaut, président.
Voorzitter: André Flahaut, voorzitter.
16.15 Daniel Bacquelaine (MR): Tout d'abord, j'ai dit que nous assumions la suppression des suppléments d'honoraires dans les chambres à deux lits, que nous avions négocié cela et que nous l'acceptions, à certaines conditions sur lesquelles je reviendrai.
Par ailleurs, certains ont profité de cette proposition pour pouvoir aller plus loin, à l'avenir, en supprimant totalement les suppléments d'honoraires, en ce compris dans les chambres à un lit.
Mon propos consiste à dire que certains tirent avantage de ce genre de décision et que ce ne sont pas nécessairement toujours les patients.
Permettez-moi de vous donner quelques exemples précis d'un hôpital que je connais bien et qui se trouve dans ma région où on pratique encore les suppléments d'honoraires. À quoi servent ces suppléments d'honoraires, aujourd'hui? Pour la majeure partie d'entre eux, ils servent à l'hôpital lui-même et au financement hospitalier. Une partie, il est vrai, est destinée aux médecins. Que fait le médecin avec cet argent, en règle générale? Il paie des impôts, des cotisations sociales, du matériel non remboursable – je reviendrai ultérieurement sur la condition de révision de la nomenclature –, il paie des infirmières instrumentistes dont les prestations ne font pas partie des honoraires demandés pour une intervention. Il s'agit là de vrais problèmes qui constituent un frein à la qualité et à l'accessibilité des soins. Pour vous donner un exemple, il y a les opérations d'une tumeur de la parotide. Certains utilisent un détecteur du nerf facial parce que l'on sait qu'à l'occasion de cette opération, dans un certain pourcentage, le nerf facial est lésé. Si cela arrive, s'il est vrai que le patient pourra travailler, il aura un handicap de paralysie faciale, ce qui n'est pas très agréable. Certains médecins utilisent donc un détecteur du nerf facial. Ce détecteur jetable n'est pas remboursé. En cas d'utilisation, le coût technique de l'opération est plus élevé que celui repris dans la nomenclature INAMI. Les suppléments d'honoraires servent notamment à payer l'utilisation de cet appareil. Je pourrais au moins vous citer vingt autres exemples de ce type. Parmi ceux-ci, il y a la prothèse totale de cheville qui coûte, dans notre pays, plus cher en termes de prix de revient que les honoraires demandés.
Voilà à quoi servent surtout les suppléments d'honoraires. Je tenais à apporter ces précisons pour sortir de la caricature qui laisse à penser que les suppléments d'honoraires vont directement dans la poche du médecin, qui les utilise à son gré. Cette affirmation n'est pas totalement exacte. Il faut, de temps en temps, ramener les choses à leur juste proportion.
Je pense également que le problème des suppléments d'honoraires ne peut pas être examiné en dehors du financement hospitalier en général et des relations entre les médecins et les hôpitaux.
J'ai demandé qu'on envisage, en même temps que le problème de la suppression d'honoraires, celui des relations juridiques entre les médecins et les gestionnaires d'hôpitaux pour éviter que ces derniers demandent à prélever de l'argent sur les honoraires des médecins pour gérer leur hôpital. J'ai lu dans la presse hier que certains d'entre eux s'octroieraient des quatorzièmes et quinzièmes mois sur base de salaires de 12 000 euros par mois. J'en conviens, je verse un peu dans la caricature mais, de temps en temps, cela permet de faire passer le message. À l'heure actuelle, les relations juridiques entre médecins et gestionnaires d'hôpitaux sont totalement déséquilibrées. Il faut les rééquilibrer, c'est ce que nous avons demandé. Je pense qu'il est important que nous puissions le faire prochainement.
De la même manière, il me semble qu'il convient d'envisager la réforme du financement hospitalier pour qu'on cesse de tout confondre dans l'origine des recettes qui permettent le financement de l'hôpital. Je sais que c'est un travail difficile et ambitieux mais c'est une grande réforme qui doit être réalisée à l'avenir, de même que la révision de la nomenclature qui fait qu'un certain nombre d'actes ne sont pas remboursés correctement, et que d'autres continuent à l'être alors qu'on pourrait revoir la hauteur de leur remboursement.
Je voudrais dire un dernier mot sur les suppléments. Les suppléments ont permis d'introduire, dans un certain nombre d'hôpitaux, un mécanisme de solidarité. Ce mécanisme permet que les suppléments payés par ceux qui ont la possibilité de les payer servent à améliorer la qualité des soins pour tout le monde, notamment en payant des actes et des accompagnements de patients qui ne sont pas pris en compte par la nomenclature et par la sécurité sociale. Il me semble qu'il faut préserver ce mécanisme car c'est une solidarité naturelle qui se fait dans beaucoup d'hôpitaux qui pratiquent encore des suppléments.
Madame la ministre, en ce qui concerne le tiers payant, je me réjouis qu'on ait pu trouver un accord sur la façon d'envisager les choses. En quelque sorte, on reporte la mesure pour que nous puissions être sûrs que le praticien aura la possibilité de contrôler l'assurabilité des patients qu'il soigne et pour faire en sorte qu'on ne s'oriente pas vers un déplacement des consultations vers les visites à domicile. Je pense en effet qu'il y a là un risque.
Il faut donc que la concertation médico-mutualiste puisse examiner cet aspect des choses et fasse en sorte d'éviter une possible surconsommation. Je le rappelle – certains ont considéré que c'était heurtant de dire cela –, le tiers payant entraîne un risque de surconsommation. Mes propos ne visent pas à défendre tous les médecins, car la pratique de la grande majorité des médecins est régulière et correcte, mais le tiers payant offre des possibilités d'opter pour un système de surconsommation, notamment pour un certain nombre d'actes qui, d'habitude, sont prestés plus ou moins gratuitement. Je pense au conseil médical, aux prescriptions de médicaments, aux renouvellements d'ordonnances. Tout cela, avec le tiers payant, risque de favoriser un certain type de surconsommation. Il conviendra d'y être attentif pour que ce ne soit pas le cas.
Par ailleurs, il est indispensable de faire la différence entre médecins conventionnés et non conventionnés. Il faut accepter l'existence d'un secteur libre et accepter qu'un certain nombre de praticiens en prennent la responsabilité. Ce faisant, ils prennent également un risque: ils n'ont pas de statut social, doivent constituer leur pension eux-mêmes. Cet autre système présente des avantages et des inconvénients, mais il faut éviter d'en arriver à un système qui aplanirait les différences entre le conventionné et le non-conventionné.
Voilà, madame la ministre, les remarques que je souhaitais faire par rapport à ce projet. En conclusion, nous devons, à tout prix, préserver notre système de concertation. Je me réjouis du report de trois mois en vue d'assurer la sécurité tarifaire des patients pendant les trois mois qui viennent.
Je souhaite évidemment la reprise d'une concertation médico-mutualiste sur ces différents sujets afin d'avancer dans le cadre d'une solution équilibrée, qui me semble faire partie des pré-requis d'une médecine de qualité dans notre pays.
16.16 Maya Detiège (sp.a): Onzekerheid, dat is het gevoel dat nog steeds bij heel veel gezinnen heerst, onzekerheid over de koopkracht, het pensioen, het werk en de toekomst. Zekerheid ter zake is wat de burgers vandaag vragen en meer dan ooit nodig hebben, ook op het vlak van gezondheid. Iedereen heeft immers recht op een kwaliteitsvolle gezondheidszorg. Daarom moet er zekerheid bestaan dat de patiënten hun facturen voor medische zorg kunnen betalen met hieraan gekoppeld transparantie, zodat ze weten waar ze financieel aan toe zijn.
Vandaag worden in de plenaire vergadering twee voorstellen goedgekeurd, die een belangrijke stap vooruit betekenen in de toegankelijkheid en de betaalbaarheid van onze gezondheidszorg. Ten eerste betalen patiënten met een laag inkomen en chronisch zieken in de toekomst alleen nog het remgeld bij een doktersbezoek. Ten tweede komt er eindelijk ook een einde aan de ziekenhuissupplementen in twee- en meerpersoonskamers. De twee voorstellen dringen de ongelijkheid tussen patiënten terug.
Door de uitbreiding van het derdebetalersysteem betalen patiënten met een laag inkomen en chronische zieken alleen nog het remgeld bij een doktersbezoek. 2,2 miljoen Belgen zouden in aanmerking komen. De arts factureert zijn ereloon vanaf nu rechtstreeks aan het ziekenfonds. De patiënten moeten met andere woorden niet langer het volledige bedrag voorschieten, waardoor we voor hen dus een grote drempel wegnemen. Probeer met een laag inkomen maar eens een tandartsfactuur van 80 euro voor te schieten. Het huidige systeem zorgde er tot vandaag voor dat een hele groep het doktersbezoek vaak uitstelde. Daarom is het goed dat het verandert.
Ook aan de ereloonsupplementen die artsen in sommige ziekenhuizen aanrekenen bij een opname in een twee- of meerpersoonskamer komt eindelijk een einde. De supplementen zorgen voor een grote ongelijkheid tussen regio’s en ziekenhuizen. Het kan niet dat dezelfde ingreep of behandeling in ziekenhuis A veel duurder is dan in ziekenhuis B. Door de ereloonsupplementen te bannen in twee- of meerpersoonskamers wordt de ziekenhuisfactuur dus een pak transparanter en goedkoper voor de patiënt.
De sp.a is vandaag tevreden, maar wil in de toekomst nog verder gaan. Wij willen het derdebetalersysteem op termijn heel graag uitbreiden naar alle patiënten, zodat iedereen enkel het remgeld betaalt bij de dokter. Ook willen we de ereloonsupplementen in eenpersoonskamers aan banden leggen. Dat een eenpersoonskamer duurder is dan een tweepersoonskamer als ze medisch niet noodzakelijk is, is natuurlijk logisch. Dat het ziekenhuis die meerkosten vervolgens echter volledig vrij bepaalt, zonder duidelijke criteria, is heel wat minder logisch.
Sommige artsensyndicaten en partijen verdedigen de supplementen als een noodzaak, als een wezenlijk onderdeel van de ziekenhuisfinanciering door het systeem van afdrachten waarbij de artsen een deel van hun ereloon afstaan aan hun ziekenhuis. Trekken wij dat systeem in twijfel, dan culpabiliseren wij volgens sommigen de artsen. Dat is een bizarre redenering. Een keuze voor de patiënt zou dus gelijk staan aan een keuze tegen de arts. Men moet dan toch eens uitleggen hoe het komt dat de ene dokter dubbel zoveel aanrekent voor dezelfde operatie als zijn collega, terwijl zij evenveel afdragen aan het ziekenhuis waar zij werken. Aan het geleverde werk kan het niet liggen, want als de ene dokter een medisch probleem dubbel zo goed zou verhelpen als de andere, dan pas zitten wij met een echt probleem. Blijft dus als enige plausibele verklaring voor de grote prijsverschillen over, de willekeur.
Aan patiënten die zonder dat het medisch noodzakelijk is een eenpersoonskamer vragen, mogen wij omwille van de solidariteit met degenen die daarvoor de middelen niet hebben, wat meer aanrekenen. Maar er dringen zich vaste, duidelijke tarieven op, die grote verschillen tussen de ziekenhuizen uitvlakken. De kamer van een patiënt mag geen invloed hebben op de prijs van de medische ingreep of de behandeling zelf. Hierover zullen wij in de commissie zeker nog discussiëren.
Om af te ronden, collega’s, wij zetten vandaag een belangrijke stap vooruit, maar wij blijven waakzaam voor de concrete uitvoering van het wetsontwerp. Wij zullen geen uitholling van de wet toestaan. Wij willen dat doen in overleg met de artsen, maar zij moeten goed begrijpen dat persoonlijke voordelen nooit kunnen primeren op het belang van de patiënten.
16.17 Ine Somers (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega’s, in het algemeen is Open Vld tevreden met het wetsontwerp, zoals het in de commissie aangenomen is. Met dat wetsontwerp worden in diverse gebieden van de gezondheidszorg belangrijke stappen vooruit gezet om tegemoet te komen aan de ontwikkelingen in de sector en om de toegankelijkheid en de transparantie voor de patiënten te bevorderen.
Om te beginnen vernoem ik de afschaffing van de ereloonsupplementen in tweepersoonskamers. Daarmee gaat Open Vld akkoord, aangezien die maatregel beantwoordt aan de maatschappelijke realiteit. Slechts een klein percentage van de ziekenhuizen past dat extra forfait momenteel nog toe. Bovendien komt die maatregel de transparantie voor de patiënten ten goede. De patiënt zal enkel nog ereloonsupplementen dienen te betalen als hij kiest voor een eenpersoonskamer. Dat maakt de gezondheidszorg toegankelijker, een gezondheidszorg die performant en transparant dient te blijven.
Over de uitbreiding van de derdebetalersregeling voor chronisch zieken en sociaal zwakkeren zijn er verscheidene vragen te stellen, ook al valt die maatregel toe te juichen voor die groepen. Laat daarover geen misverstand bestaan. Voor ons is er een probleem wanneer er geen rekening mee wordt gehouden of de behandelende arts al dan niet geconventioneerd is. Wij zijn van oordeel dat het opleggen van de regeling inzake de derdebetaler enkel voor geconventioneerde artsen kan. De patiënt zal er op die wijze toe aangezet worden om de artsen op te zoeken die de afgesproken tarieven respecteren. Immers, het opleggen van een derdebetalersregeling waarbij vervolgens supplementen betaald moeten worden, is voor Open Vld tegenstrijdig.
In het raam van de derdebetalersregeling wens ik nog te melden dat Open Vld tevreden is met de koppeling van de uitbreiding van het derdebetalersysteem aan de verdere uitbouw van het MyCareNet, om zo de zware administratieve overlast voor artsen te helpen vermijden.
Bovendien worden ook de erelonen geïndexeerd en blijft het overlegmodel gehandhaafd. Dat zijn belangrijke aspecten, zeker voor iedereen in de sector.
De totstandkoming van het akkoord was niet evident. Vooral de kwestie van de ereloonsuplementen heeft nog maar eens aan het licht gebracht dat een grondige hervorming van de ziekenhuisfinanciering meer dan ooit aan de orde is. Het is zonneklaar dat de ziekenhuisfinanciering een oud huis is, met zwakke fundamenten. Verschillende kamers zijn al verscheidene keren hersteld en hertimmerd. Er zijn zelfs al stukken bijgebouwd. Het is tijd voor een grondige renovatie.
De ziekenhuisfinanciering is niet meer transparant en wordt gekenmerkt door een continue strijd tussen artsen en ziekenhuisbeheerders om de beperkte financiële middelen te verdelen. De nomenclatuur komt niet overeen met de recente ontwikkelingen in de geneeskundige behandelingen. De ene specialist verdient te veel, de andere te weinig. Velen onder hen keren de klassieke ziekenhuizen de rug toe en starten een eigen praktijk op. Dat kan op termijn leiden tot een geneeskunde met twee snelheden, waarbij de kwaliteit van de klassieke zorg daalt en enkel wie over een zeker inkomen beschikt, zich kwaliteitsvolle zorg kan veroorloven.
Dat is niet de maatschappij waarin wij willen terechtkomen. Open Vld steunt het voorliggende wetsontwerp, maar roept ook op tot een grondige hervorming van de ziekenhuisfinanciering en de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen.
16.18 Catherine Fonck (cdH): Monsieur le président, mesdames les ministres, chers collègues, par rapport aux dispositions à l'examen, je voudrais tout d'abord retenir une avancée qui me semble très positive. Elle concerne le statut "affection chronique". Reconnaissons que de nombreux patients, voire de ménages, aux salaires moyens se retrouvent complètement pris à la gorge non pas en soi du fait du type de pathologie ou de leurs ressources financières mais du fait de la succession de frais extrêmement importants qui in fine, malgré leurs salaires moyens, les mettent dans des situations impossibles. Ceux-ci sont même parfois obligés de reporter certains soins.
Jusqu'à aujourd'hui, environ 250 000 ménages bénéficiaient du forfait maladies chroniques et du MAF chronique. Demain, grâce à ce dispositif et à ce statut "affection chronique", approximativement 700 000 personnes pourront en bénéficier. C'est pour nous une avancée très positive. La loi apporte un cadre mais rien qu'un cadre. L'objectif était certes d'avoir un cadre souple mais, madame la ministre, nous attendons de vous un contenu, des arrêtés royaux. Nous serons particulièrement attentifs à qui sera concerné et aux droits couverts. Ces points sont singulièrement importants et feront la réussite de ce statut. Nous espérons aussi que ce statut sera en place pour 2013. J'espère que vous pourrez nous le confirmer ici.
Le deuxième point que je voudrais évoquer est le supplément d'honoraires pour les chambres communes et les chambres à deux lits. Beaucoup de choses ont déjà été dites et je me suis longuement exprimée en commission à ce sujet. Je crois que le principe d'interdiction du supplément d'honoraires pour les chambres communes ou les chambres à deux lits était important. Cela concerne aujourd'hui un hôpital sur dix. Mais reconnaissons que si certains suppléments étaient raisonnables, d'autres l'étaient beaucoup moins. Il est arrivé – ce qui était pour moi problématique – que certains patients soient surpris car ils n'étaient pas nécessairement informés ou pas suffisamment informés des suppléments, par exemple pour un geste chirurgical.
Madame la ministre, je répèterai ici ce que j'ai plaidé en commission: je voudrais que l'on puisse associer à cette interdiction trois garanties.
La première est que cela profite véritablement aux patients et à toute la population concernée. Je vise les 80 % de Belges qui aujourd'hui ont une assurance hospitalisation, que ce soit par choix ou via leur employeur – ce qui représente la majorité des gens.
Ces suppléments d'honoraires dans les chambres communes et à deux lits représentent 50 millions d'euros. J'ai beau avoir écouté ma collègue de votre parti, madame la ministre, je pense qu'il faudrait essayer de ne pas tronquer la vérité. Les primes d'assurance hospitalisation privée ont explosé ces dernières années, malgré le régulateur qui a été mis sur pied via l'indice médical. Il faut reconnaître qu'il n'est pas assez efficace. Il est inadmissible que les primes d'assurance hospitalisation augmentent de 40 voire 50 ou 60 % sur quelques années.
Je voudrais donc que le gouvernement stoppe cette explosion des primes. Croire que demain, ce dispositif va permettre que les Belges ne prennent plus d'assurance hospitalisation est un leurre. En effet, la majorité bénéficie d'une assurance hospitalisation via l'employeur.
La deuxième garantie est que la mesure ne mette pas à mal les hôpitaux, singulièrement leur financement, y compris l'ensemble du personnel hospitalier soignant et paramédical ou non soignant.
Madame la ministre, la bonne nouvelle que vous avez annoncée est un réinvestissement de 12 millions d'euros pour les hôpitaux, notamment pour les médecins spécialistes. Néanmoins, je crains un décalage et un marquage plus important de la crise pour les hôpitaux à partir de 2013.
Reconnaissons aussi qu'aujourd'hui, les règles du BMF ne sont pas clairement arrêtées; ainsi l'égalité de traitement des hôpitaux me paraît peu établie. Il serait donc nécessaire d'avancer pour ouvrir un débat et prendre des décisions au sujet du financement des hôpitaux.
Troisième garantie: ne pas déposséder la Commission médico-mutualiste (CMM) de son sens. Les amendements déposés permettent un pas dans la bonne direction. En effet, ils renvoient pour l'avenir vers la CMM pour tout ce qui concerne ces questions, mais un examen en commission aura lieu pour le point concernant les hôpitaux de jour.
Madame la ministre, un deuxième point a engendré un débat: l'obligation du tiers payant social obligatoire. Sans reprendre les diverses questions mises en évidence et les problèmes suscités, je retiens que l'amendement permet de répondre à la question délicate des charges administratives nettement plus importantes pour les médecins, suite à l'obligation du tiers payant social.
Cet amendement permet également de prendre en compte le risque d'écueil que représentait un renvoi général des patients en visite à domicile plutôt qu'en visite en cabinet; il ne s'agit pas des visites à domicile pour des patients à pathologies lourdes ou situations particulièrement difficiles et délicates, mais pour des patients à pathologies bénignes et capables de se déplacer.
Madame la ministre, c'est vers vous que je me tournerai pour vous demander de continuer à prendre toutes les initiatives possibles afin de permettre la conclusion d'un accord médico-mutualiste. Faute de quoi, les patients paieront les pots cassés. Mais il ne peut être conclu qu'avec l'ensemble des parties. Si ce n'était pas le cas, et en particulier si l'Absym n'était pas consultée, ce serait une erreur.
Dès lors, à vous de multiplier les initiatives pour restaurer le dialogue et, je l'espère plus encore, la confiance.
16.19 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Monsieur le président, bien qu'Ecolo-Groen siège dans l'opposition, il est certain que, lorsqu'un projet de loi comporte des dispositions destinées à améliorer la qualité des soins de santé et leur accessibilité, notre groupe ne peut que le soutenir. Nous avons déjà déposé à de multiples reprises, que ce soit à la Chambre ou au Sénat, des propositions qui visaient à renforcer le MAF, à simplifier, voire à automatiser, le recours au statut OMNIO, les interventions de plus en plus forfaitaires dans les remboursements et la prise en considération des frais de santé que doivent subir en permanence trop de personnes atteintes d'affections chroniques. Ce sont des préoccupations que nous avons soutenues dans votre projet de loi.
Deux sujets litigieux ont mobilisé certains prestataires de soins ainsi que des membres de cette assemblée. Il s'agit des chambres à deux lits et du tiers payant, initialement automatique.
En ce qui concerne ces deux sujets, Ecolo-Groen va soutenir les éléments qui se trouvent dans le projet de loi. Nous allons soutenir la suppression des suppléments demandés dans les chambres à deux lits pour plusieurs raisons. Avant d'en parler, je voudrais d'abord dire qu'il va falloir revoir le financement des hôpitaux. Il n'est pas possible de continuer à travailler avec des hôpitaux qui bénéficient de médecins spécialistes dont certains posent des actes techniques et bénéficient dès lors de remboursements particulièrement importants, alors que d'autres spécialistes dans ces mêmes hôpitaux, qui assurent parfois des permanences vingt-quatre heures sur vingt-quatre – je pense aux pédiatres – bénéficient de rémunérations trop faibles pour ces prestations dites intellectuelles. Il y a donc une nomenclature et un remboursement différencié à revoir, qui tiennent compte de la mobilisation de ces prestataires de soins au sein de l'hôpital au bénéfice des patients et donc au bénéfice de la collectivité. C'est une première chose, il faut revoir cette nomenclature.
Quelque part, il n'est pas normal que des médecins prestent des actes, essentiellement des actes techniques de spécialistes dans des hôpitaux, qui sont remboursés et donc rémunérés de manière importante et qu'à partir de cette rémunération, l'hôpital en retire une part parfois importante (parfois jusqu'à plus de 80 % de la rémunération du prestataire) afin de payer une série de tâches de fonctions et d'intervenants qui sont nécessaires au sein de l'hôpital.
Il faut donc effectivement revoir complètement les choses de sorte qu'on finance correctement les différents besoins, les différentes fonctions et qu'on y intègre un recours plus systématique à la forfaitarisation des rémunérations, des remboursements sur base des pathologies et des services et non plus sur base des actes posés. À travers les rémunérations excessives demandées, on dénature complètement le rôle de ces spécialistes dans ces hôpitaux qui est d'offrir des soins spécialisés à des patients qui en ont besoin.
Aujourd'hui, le système est tellement pervers que certains médecins se vendent au plus offrant et mettent les hôpitaux en concurrence pour obtenir les rémunérations les plus élevées. Ce n'est pas acceptable car le financement au tarif mutualiste de ces médecins repose sur la collectivité. Ils en abusent et la détournent.
À cela s'ajoute la pénurie de médecins spécialistes en général et surtout en milieu hospitalier. Or, c'est là qu'ils doivent se trouver. Je "nous" interpelle une fois de plus car ces pénuries sont aussi liées au numerus clausus, aux quotas INAMI demandés par les représentants des médecins qui, aujourd'hui, refusent la suppression des suppléments d'honoraires dans les chambres à deux lits. Ceux-ci ne voulaient plus qu'il y ait autant de concurrence entre les prestataires de soins. Aujourd'hui, on en conclut que cela renforce encore la survalorisation des médecins qui prestent dans les hôpitaux et leurs exigences vis-à-vis des directions hospitalières. De ce fait, la qualité des soins n'est plus assurée dans certains hôpitaux où, parfois, on ne trouve plus les spécialistes dont on a besoin. La situation est donc grave! Supprimer les suppléments d'honoraires dans les chambres ne touchera qu'un certain nombre d'hôpitaux et de médecins qui participent à ce détournement de la pratique correcte des soins de santé en structure hospitalière. Nous ne pouvions dès lors que soutenir cette disposition.
En ce qui concerne le tiers payant, la formulation initiale des articles de la loi pouvait mener à des dérives. Nous avons d'ailleurs déposé des textes à cet égard. Si les médecins peuvent faire valoir de manière générale le tiers payant pour le patient en difficulté financière, il est nécessaire qu'ils puissent avoir accès à cette information. Il n'est en effet pas normal qu'un patient qui gagne bien sa vie bénéficie du tiers payant. Vous avez modifié les textes pour permettre cet accès facile, précisant que ce système n'entrera en application que lorsque le médecin pourra recourir au système Ethernet qui lui permettra d'avoir facilement accès à cette information.
Dans ces conditions, il est clair que nous ne pouvions que soutenir cette mesure.
Monsieur Bacquelaine, il y a quelque chose qui est heurtant quand vous dites que le tiers payant va amener des dérives, de la surfacturation et parfois de la surprescription parce qu’on va pouvoir, pour un même patient, multiplier les consultations puisque, de toute façon, il ne paye pas. Ceci est présumer que les médecins et les médecins généralistes sont des menteurs, des tricheurs potentiels. Cela peut arriver comme dans toute profession. Par contre, quand vous parlez des médecins et des médecins spécialistes dans les hôpitaux et notamment ceux qui ne sont pas conventionnés et ceux qui demandent des suppléments, là, subitement, il n’y a plus d’allusion au fait que ces médecins peuvent aussi abuser dans leurs pratiques, dans les prestations, dans les factures qu’ils demandent. J’aimerais que quand on dit que des prestataires de soins peuvent abuser d’un système, c’est d’une manière générale, y compris dans les hôpitaux privés de la part de médecins non conventionnés et de la part de médecins qui demandent des suppléments d’honoraires.
16.20 Daniel Bacquelaine (MR): Monsieur le président, d’abord à propos du tiers payant, en médecine générale, j’ai dit – et je l’ai précisé il y a un quart d’heure – que la toute grande majorité des médecins pratique de manière totalement correcte et régulière. Je le répète. Deux – et je l’ai dit en commission -, aucun médecin ne refuse de soigner un patient parce que celui-ci ne peut payer. Cela n’existe pas sauf dans l’imagination de quelques persécutés. Les médecins ont toujours soigné. Ils en ont d’ailleurs fait le serment: cela fait partie de leur éthique et de leur code moral. Il n’y a pas de médecins qui refusent de soigner des patients parce ceux-ci n’auraient pas d’argent. Le tiers payant, c’est un petit peu théorique, cela amuse certains parce que cela permet peut-être un meilleur contrôle et de fonctionnariser progressivement les médecins. De nouveau, c’est purement idéologique mais cela n’amène aucune plus-value pour le patient.
En ce qui concerne les médecins spécialistes dans les hôpitaux, je n’ai pas du tout parlé de cela. J’ai simplement dit et je le répète: les actes dans les hôpitaux, quand il y a surconsommation, c’est sous pression avant tout des directions hospitalières. Celles-ci ont intérêt à ce qu’il y ait le maximum d’actes pour faire en sorte qu’en prélevant sur les honoraires des médecins, elles puissent financer les hôpitaux. C’est pour cela – et là, vous avez raison – qu’il faut modifier la technique du financement hospitalier qui, pour le moment, prête à confusion. Il faut réformer le financement hospitalier pour éviter les pressions des gestionnaires d’hôpitaux sur les médecins en termes de consommation d’actes et de prestations au sein de l’hôpital. Ça, c’est très important.
16.21 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, je voudrais intervenir avant que Mme Gerkens ne réponde.
M. Bacquelaine fait tout de même beaucoup d'idéologie en se demandant si les autres n'en font pas!
Je voudrais simplement communiquer un chiffre: 26 % des médecins généralistes ne font jamais du tiers payant.
16.22 Daniel Bacquelaine (MR): Cela concerne des pratiques particulières. Il s'agit d'homéopathes, d'acupuncteurs.
16.23 Laurette Onkelinx, ministre: Non, non!
16.24 Daniel Bacquelaine (MR): Si, si!
16.25 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Je pense qu'il est impossible d'organiser des politiques de santé qui répondent aux besoins de la population sans un minimum d'idéologie. Si on veut une santé accessible à tous les citoyens, une philosophie de santé doit être introduite dans son organisation.
Nous nous rejoignons donc – et je voyais la ministre opiner de la tête. Je pense qu'il y a un consensus pour revoir le financement des hôpitaux. Il faut le réorganiser autrement. Il faut par ailleurs revaloriser tous les prestataires de soins.
La place des médecins spécialistes est au sein des hôpitaux et non dans des cabinets privés! Ils doivent être dans les structures où l'on a besoin d'eux au bénéfice de la collectivité.
16.26 Daniel Bacquelaine (MR): Si je vous comprends bien, madame Gerkens, les spécialistes ne doivent plus avoir d'activités en dehors de l'hôpital? C'est ce que vous êtes en train de dire?
16.27 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Je voudrais que dans la réflexion que nous allons mener sur l'organisation des soins de santé, on puisse s'assurer que les spécialistes sont dans les hôpitaux. Je n'ai pas d'objection à ce qu'ils aient des cabinets privés, à condition que ce soit en plus du travail réalisé dans les hôpitaux!
Aujourd'hui, on se rend compte que des médecins spécialistes font leur formation, prestent quelques années dans les hôpitaux, s'y font souvent une clientèle avant d'ouvrir un cabinet privé alors que les hôpitaux sont en pénurie de ces spécialistes. C'est inacceptable! Non seulement, il faut revoir le financement des hôpitaux mais il faut aussi, en collaboration avec les médecins, revoir l'endroit où les prestations doivent s'exercer en fonction des soins de proximité, des soins spécialisés et des hôpitaux universitaires qui ont d'autres besoins.
16.28 Catherine Fonck (cdH): Madame Gerkens, je ne sais pas très bien si vous savez de quoi vous parlez! Cela vaudrait la peine que vous alliez voir ce qui se passe dans les hôpitaux. Vous dressez une caricature grossière. Plus on met le feu, plus vous allez tous aider à ce que l'on obtienne un accord médico-mutualiste.
Ce n'est pas bon de mettre le feu ni de lancer des accusations: j'ai entendu votre collègue du PS accuser les spécialistes d'être archaïques, de ne rien "foutre" à l'hôpital pour aller s'amuser à côté. C'est quasiment ainsi que vous présentez les choses! Franchement, cela n'a pas de sens!
Je vous dirais même que je n'ai jamais fait que
de l'hospitalier. Je vous suggère donc de respecter le travail des uns et des
autres, en évitant d'ébaucher des caricatures grossières et dénigrantes.
N'oubliez pas que, lorsqu'un médecin, où qu'il soit, voit un patient, ce n'est
pas pour s'amuser, mais parce que le patient est malade. Le médecin qui
consulte ne le fait pas par plaisir. (Applaudissements)
16.29 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Je respecte tout à fait le patient et je respecte aussi le médecin. Par contre, c'est regrettable, mais nous lisons toutes les semaines ou tous les mois que les journaux, les analyses, les études réalisées par la Mutualité chrétienne, par la Mutualité Solidaris et par toutes les autres que des patients doivent attendre six mois pour obtenir un rendez-vous dans un hôpital alors que le même médecin peut les recevoir dans son cabinet privé 15 jours après. C'est une réalité qui est aussi vécue par les patients.
16.30
Catherine
Fonck (cdH): (…)
16.31 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Oui, cela se lit régulièrement!
Madame Fonck, ce que je désire, c'est pouvoir ouvrir cette discussion. Vu votre réaction, voilà un sujet qui paraît tabou. Pourtant, il faudrait pouvoir se dire que, dans les hôpitaux, les services doivent être assurés, que des médecins spécialistes s'y trouvent pour accueillir les patients et que, pour former les futurs spécialistes, ils doivent être en nombre, jouir de conditions de travail intéressantes et dignes, recevoir une rémunération correcte. Il faut aussi que l'hôpital qui les engage ait les moyens d'organiser son fonctionnement, son personnel, administratif ou de soins pour compléter la charge des médecins spécialistes.
Voilà qui nécessitera de revoir fondamentalement le financement des hôpitaux, mais aussi d'avoir des exigences vis-à-vis des médecins spécialistes qui doivent assurer une présence et des prestations au sein des structures hospitalières. Ensuite, s'ils le souhaitent, une pratique privée: en plus et pas à la place de.
Après avoir expliqué que nous soutiendrons le projet de loi proposé, je terminerai en disant que, dans la manière de distribuer les responsabilités, nous soulignons la responsabilité de tous les prestataires dans la qualité du travail qu'ils exécutent, dans le respect des contraintes qui leur sont imposées, mais aussi la responsabilité du politique vis-à-vis de la régulation de l'offre des soins de santé et vis-à-vis des exigences de qualité et de soins exigibles de la part des prestataires et des institutions de soins. C'est sur cette dernière responsabilité que je voulais insister.
16.32 Catherine Fonck (cdH): Donc, si je vous ai bien comprise, madame Gerkens, vous êtes en train de nous expliquer que les spécialistes travaillant à l'hôpital et préférant s'en aller pour exercer dans le privé verraient quatre fois plus de patients s'ils étaient en milieu hospitalier. Excusez-moi, mais ce n'est pas parce qu'ils exercent à l'hôpital qu'ils les voient quatre fois plus vite!
Que ce soit en ophtalmologie, en dermatologie ou pour les résonances magnétiques, les six mois d'attente ne s'expliquent pas par une différence entre le privé et l'hôpital. Que vous alliez chez l'un ou chez l'autre, vous attendrez aussi longtemps. Je vois que vous portez des lunettes. Il faut six mois pour obtenir un rendez-vous chez un ophtalmologue. Le vrai problème est la carence. Tout à l'heure, on évoquait le départ de certains médecins pour d'autres pays. C'est une réalité. Et je pourrais même vous citer les spécialités qui sont les plus concernées. Ces questions sont existentielles. Pas pour les médecins, mais pour les patients.
16.33 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Pour inciter les médecins à rester ici, non seulement une rémunération digne est indispensable, mais une véritable considération l'est également. Quand on entend les médecins exerçant en milieu hospitalier, on se rend compte qu'ils se sentent disqualifiés. C'est pourquoi ils préfèrent partir.
Je ne porte pas de jugement en général sur les médecins, mais les faits sont là. Nous avons reçu en commission de la Santé publique des représentants du Collège des pédiatres qui avaient commandé une étude sur la situation de leurs confrères travaillant dans les hôpitaux, qui est un vrai problème. Ces médecins sont sous-financés, et cette étude démontre que nous assistons à une pénurie de pédiatres dans les hôpitaux.
Quand je parle de responsabilité, c'est aussi à celle du politique que je pense. On a limité le nombre de spécialistes et de médecins qui pouvaient accéder à ces professions. Cela a d'ailleurs été mis en place à la demande de certains lobbies de médecins. Aujourd'hui, reconnaissons que nous nous en mordons les doigts et que le nombre de gens se formant à ces spécialisations comme à la médecine générale n'est plus suffisant.
En conséquence, c'est tout le système qu'il faut revoir. Je débordais, ce faisant, du cadre pur du projet de la ministre de la Santé concernant l'accessibilité, simplement pour dire que si la suppression du supplément d'honoraires dans les chambres est une mesure judicieuse, elle sera insuffisante si on ne s'attèle pas aussi à une réflexion beaucoup plus globale et à une modification du financement des hôpitaux ainsi qu'au contingentement des professionnels de la santé.
16.34 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, mes chers collègues, la précarité socio-économique est un facteur important d'inégalité face à la santé. La Belgique en est particulièrement consciente, elle qui, selon l'OCDE, est un des pays qui investit le plus pour l'accès de chacun et chacune à des soins de santé de qualité.
Pourtant, l'étude Deloitte de 2011 démontre qu'il faut encore et toujours remettre le travail sur le métier. Pour plus de 60 % de la population, les factures mensuelles de santé ne peuvent être acquittées qu'au prix de restrictions dans les dépenses essentielles du ménage. Parmi ceux qui renoncent à se faire soigner, 39 % le justifient pour des raisons financières.
Voilà pourquoi, à côté de l'indispensable soutien de nos professionnels pour conserver l'excellente qualité de nos soins de santé, il faut prendre des mesures pour que chacun, quel que soit son état de fortune, puisse en profiter.
Le projet reprend trois grandes mesures. Tout d'abord, la reconnaissance du statut "affection chronique". L'INAMI estime que 840 000 personnes, en Belgique, sont potentiellement sous ce statut. Avec le vieillissement de la population, ce chiffre va augmenter.
Plus de la moitié de ces personnes font partie d'un ménage qui n'a pas de remboursement préférentiel. On sait aussi que ces maladies chroniques sont la première cause de mortalité en Belgique. On pense en particulier aux maladies cardio-vasculaires, au cancer, au diabète par exemple. On pense aussi à des maladies très présentes, qui nécessitent des soins très réguliers: arthrose, fibromyalgie, sclérose, Parkinson, etc.
Chronische patiënten moeten regelmatig gebruikmaken van medische zorgen, de huisarts, de thuisverpleegkundige, medicatie enzovoort. Bovendien hebben ze vaak problemen met de verzekeringen of met werkgelegenheid. Deze categorie van mensen heeft hulp nodig.
Donc, le statut "affection chronique" va permettre de mener des politiques différenciées au niveau de l'emploi, éventuellement, des assurances, du tiers payant, etc., mais avec des critères très précis.
Mme Muylle disait tout à l'heure qu'elle craignait que la porte soit ouverte à des abus. Dans notre pays, – vous le savez – le statut "affection chronique" est très différent de celui qui existe, par exemple, en France, avec des critères très précis qui sont contrôlés et évalués. Autrement dit, il est procédé à un contrôle de l'évolution de la situation de la personne atteinte d'une affection chronique.
J'en arrive ainsi au deuxième grand secteur, à savoir l'extension du tiers payant obligatoire. Il faut bien avouer que notre cœur balance, finalement, entre deux options. D'un côté, il est nécessaire que chaque citoyen de ce pays sache que la sécurité sociale est indispensable, notamment pour se faire soigner, qu'une visite chez le médecin généraliste conventionné sans la sécurité sociale représente un coût de 23,67 euros et qu'une visite chez le même médecin, avec la sécurité sociale, représente un coût allant de 1 à 6 euros, selon le statut que l'on a, selon que l'on bénéficie ou pas d'un DMG. Il est important que tout le monde sache que la collectivité intervient pour permettre aux plus fragiles ou, dans certains cas, à l'ensemble de la population de bénéficier de soins de santé à un prix réduit. D'un autre côté, nous savons aussi – les mutualités nous le disent ainsi que les médecins qui travaillent dans des quartiers plus défavorisés ou qui soignent beaucoup de malades chroniques –, que trop de personnes éprouvent des difficultés à avancer l'argent qui leur sera remboursé par la sécurité sociale. On a donc décidé de maintenir notre système tout en étendant le tiers payant aux plus fragiles ou aux personnes atteintes d'une affection chronique.
Cela dit, nous sommes confrontés à une grosse difficulté. On nous avait prévenus. Nous avons écouté les médecins. Pour ma part, je crois beaucoup à la concertation. Et qui croit à la concertation écoute ce qui est dit et essaie de tenir compte des difficultés des uns et des autres. Que m'ont dit les médecins? Ils m'ont fait savoir que les problèmes administratifs auxquels ils doivent répondre sont importants, ce qui est vrai.
Cela étant, comme je l'ai rappelé en commission, nous sommes beaucoup intervenus, à l'occasion des derniers programmes Impulseo, avec une participation de plus 6 000 euros dans le salaire d'une aide administrative pour un médecin, et une participation de plus de 3 000 euros pour ceux qui font de l'outsourcing avec un secrétariat indépendant. C'est là bien la preuve que nous sommes très attentifs aux difficultés administratives.
Les médecins m'ont également fait savoir que le risque était important de ne pas récupérer l'honoraire, si le patient n'est pas assuré. Certains m'ont donné des exemples très concrets en présence des partenaires de la médico-mut.
Dès lors, nous avons proposé en commission de la Santé publique de postposer l'entrée en vigueur de cette disposition en 2015, en attendant que le système MyCareNet soit opérationnel.
Daarom houden wij rekening met de eisen van de artsen. Dat wordt uitgesteld tot 2015 en verbonden aan MyCarenet.
Je veux là aussi répondre à certains: va-t-on véritablement avancer dans MyCareNet?
Je voudrais d’abord rappeler que MyCareNet est un système informatique simple qui permettra au prestataire d’envoyer électroniquement ses attestations de soins et la facturation de ses honoraires.
J’ai des engagements de la part des mutualités. Je vous les cite. Dès le 1er janvier 2014, tous les prestataires pourront vérifier en ligne l’assurabilité de leurs patients et pourront voir aussi s’ils ont un statut particulier (OMNIO, malade chronique, etc.). Dès le 1er juillet 2014, tous les médecins généralistes vont passer à la facturation électronique. Ils recevront dès lors plus rapidement et de manière plus automatique le paiement des attestations facturées. Enfin, dès le 1er janvier 2016, le système sera élargi à l’ensemble des prestataires de soins. J’ai donc des échéances extrêmement précises et je reviendrai régulièrement devant vous pour vous faire rapport sur l’évolution de ce système informatique.
Troisième mesure dont on a beaucoup parlé: la suppression des suppléments d’honoraires pour les chambres à deux lits et les chambres communes. Pourquoi est-ce indispensable? Je vous le disais depuis mon banc, monsieur Bacquelaine, parce que la chambre à deux lits est devenue la norme. Quand votre médecin traitant ou votre médecin spécialiste vous envoie dans un hôpital, vous vous retrouvez parfois, effectivement, dans une chambre à deux lits où des suppléments d’honoraires sont demandés. La proportion d’admissions dans ce type de chambre reste très élevée: 77 % pour les admissions classiques. C’est la norme et, en même temps, dans 18 hôpitaux généraux classiques et dans 2 hôpitaux psychiatriques, on demande encore des suppléments d’honoraires chambres communes, chambres à deux lits. Ces hôpitaux représentent 12,6 % de l’ensemble des lits de notre parc hospitalier. Parmi ces 20 hôpitaux – certains d’entre vous l’ont dit et ils ont raison – on voit aussi de grandes différences dans les suppléments demandés. Certains spécialistes se limitent à 50 %, d’autres montent jusqu’à 400 % de supplément.
Une mutualité vient de déceler parmi ses adhérents, elle l'a dit publiquement il y a quelques semaines, un millier de patients qui ont dû débourser 1 000 euros de leur poche pour une hospitalisation classique en chambre double. Ce n'est pas rien! Mme Snoy expliquait la situation en matière d'accouchement et je vous avais cité les chiffres en commission. La moyenne nationale est de 388 euros mais dans certains hôpitaux, en chambre double, c'est 1 368 euros. Quand votre gynécologue vous envoie là-bas, vous risquez d'avoir une facture salée. Il est vrai que les efforts qui ont été réalisés les dernières années ont permis de diminuer globalement le coût d'une hospitalisation de 14 % en sept ans, notamment par la suppression des suppléments de chambre. C'est une bonne chose mais il reste encore du boulot. Voilà pourquoi ceci est présenté.
Je vous dis tout de suite que je ne demande pas d'aller au-delà. Je sais qu'il y a certaines propositions de loi qui visent des chambres particulières mais telles ne sont pas mes intentions. Je suis d'accord sur le fait que notre système est de très grande qualité, et il est particulier à la Belgique, avec un secteur libre et un secteur conventionné, et je ne tiens pas à modifier ce système. Mais, à partir du moment où les chambres à deux lits sont devenues la norme et que, dès lors, il n'y a plus véritablement de choix pour les personnes hospitalisées, j'estime que ce n'est pas dénaturer le système que d'intervenir en faveur des patients.
On a beaucoup parlé des assurances hospitalisation. Soyons de bon compte, et personne n'a dit le contraire, il est certain que la plupart des assurances prévoient des plafonds d'intervention, des franchises, des forfaits, des restrictions et, bien sûr, des primes. Ces assurances sont déjà encadrées, notamment quant à leur indexation. Rien que pour cet encadrement, certains assureurs sont devant la Cour de Justice des Communautés européennes. Ces assurances ont augmenté leurs primes de 7,84 % en 2009 et elles l'ont encore fait de 6,3 % en 2011.
Ik herhaal dat verzekeraars hun premies jaren hebben laten stijgen, met 7,88 % in 2009 en nog eens met 6,3 % in 2011. Dat is onaanvaardbaar voor mij.
Il s'agit d'un mécanisme assez pervers, qui permet la libre fixation des prix d'assurance sans une véritable compréhension de la formation initiale du calcul de la prime et des marges retenues, ainsi que d'un système d'indexation qui n'est pas respecté, car il est contesté par les principaux assureurs. Il est donc, me semble-t-il, plus que nécessaire de s'interroger sur la formation des prix des assurances pour voir s'il n'existe pas de dysfonctionnement de marché ou si l'indexation n'est pas anormale.
C'est pourquoi j'ai demandé à mon collègue de l'Économie qu'il puisse saisir l'Observatoire des prix afin qu'il analyse les primes exigées pour les assurances hospitalisation tant par les assureurs privés que par les mutuelles. Cet examen devra tenir compte de la diminution des risques couverts depuis que l'État a décidé d'interdire les suppléments pour les chambres doubles. Sur la base de ce rapport, je soumettrai des propositions au gouvernement pour mieux encadrer les prix dans ce secteur et ainsi mieux protéger les patients.
Chers collègues, je sais bien que cela aura des conséquences financières pour plusieurs hôpitaux. Je ne le nie évidemment pas, même si elles varieront d'un établissement à l'autre, notamment en fonction des prélèvements sur les suppléments d'honoraires. M. Bacquelaine parlait de 32 % dans certains hôpitaux, mais ils ne sont parfois que de 6 % ailleurs. Cela étant dit, vous savez que nous avions débloqué une somme de 21 millions d'euros en 2006 pour les hôpitaux ne pratiquant pas les suppléments et que nous avons dû suivre un arrêt du Conseil d'État, de sorte que ce montant profite désormais à l'ensemble des établissements, conventionnés ou non.
Par ailleurs, monsieur Bacquelaine, votre demande me semble juste. En effet, je compte poursuivre mes efforts pour mieux encadrer les relations juridiques entre médecins et gestionnaires. L'équilibre doit être trouvé pour établir un système devant reconnaître la contribution essentielle des médecins à l'activité, à la gestion et à la qualité des hôpitaux, mais aussi la nécessité d'une politique managériale assignant des objectifs clairs en termes qualitatifs. En tout état de cause, les médecins doivent être des partenaires réellement respectés et intégrés aux défis et réussites de l'hôpital, mais aussi à ses contraintes.
Ik zal voorstellen op tafel leggen om een beter juridisch kader tussen de geneesheren en het management van de ziekenhuizen te krijgen.
Par ailleurs, j'attends pour le mois de juin prochain des propositions concernant la nomenclature. Nous avons des difficultés. Il ne faut pas les occulter. Le débat que nous venons d'avoir était peut-être un peu caricatural sur certains points. Il est cependant vrai que certaines spécialités sont difficiles à attirer vers la pratique hospitalière, et cela pose un réel problème. Certaines spécialités ne comptent pratiquement plus de médecins conventionnés. Cela aussi pose problème en termes d'accessibilité. La gynécologie, l'ophtalmologie, la dermatologie sont des exemples éclairants en la matière. C'est pourquoi il faut effectivement retravailler la nomenclature. Il n'est pas normal que certains spécialistes soient si peu considérés par rapport à d'autres au sein de l'hôpital.
C'est aussi pour cette raison que j'ai mis sur la table, pour débloquer le débat à la médico-mut, des montants non négligeables. Aux 12 millions d'euros d'un côté s'ajoutent 7 millions réservés aux médecins conventionnés pour toujours faire la différence entre médecins conventionnés et médecins non conventionnés. Cela fait dès lors plus de 19 millions d'euros de soutien à la pratique hospitalière. Il ne faut évidemment pas empêcher les médecins spécialistes qui ont une pratique privée de la poursuivre mais il faut pouvoir privilégier celles et ceux qui font de la pratique hospitalière avec ses difficultés, ses contraintes tarifaires mais aussi ses gardes dans certaines spécialités qui sont parfois très pesantes. Dans ce cadre, les montants sont sur la table de la médico-mut.
J'ai également prévu que, par rapport à ce que le parlement décide, on ne pourra pas aller plus loin sans une concertation préalable de la médico-mut. À chaque fois que j'ai pu le faire et en entendant les partenaires de la médico-mut, j'ai réinséré dans le projet de loi que la médico-mut doit toujours pouvoir donner un avis ou faire des propositions préalables à l'intervention du législateur.
Chers collègues, en ce qui concerne la médico-mut, je voudrais encore préciser l'un ou l'autre élément. Je crois évidemment à la médico-mut car c'est à la fois une sécurité tarifaire pour les patients et un soutien aux médecins, l'ensemble des médecins et puis des spécificités pour les médecins conventionnés comme, par exemple, le statut social.
Par ailleurs, j'ai entendu également les demandes formulées par les médecins généralistes dont notamment celle de ne pas toucher à la prime télématique en attendant une révision du système en 2014. De plus, un rappel m'a été adressé concernant les gardes. C'est un problème à part entière. Nous en avons beaucoup discuté au sein de ce parlement; nous avons parlé du nouveau système 1733 et du financement de postes de garde avancés. Les associations représentatives des médecins ont elles-mêmes fait des propositions pour des alternatives en matière de gardes; tant mieux! J'ai mis sur la table près de 8 millions d'euros pour soutenir ainsi la première ligne, qui doit être forte et le cœur d'une organisation performante des soins de santé.
Een akkoord tussen artsen en ziekenfondsen is dus noodzakelijk. Het is een win-winakkoord voor de patiënten, de artsen en ons gezondheidssysteem.
Suite aux difficultés d'un partenaire, nous avons décidé de donner du temps à la concertation, c'est-à-dire trois mois de plus pour qu'un accord puisse être dégagé. Faire plus que cela est impossible!
Je confirme qu'il n'y a pas de danger pour les tarifs d'honoraires. Ceux de 2012 se poursuivent: les patients sont donc protégés pendant ces trois mois. De plus, il n'y a pas de danger non plus pour la masse d'indexation d'honoraires en faveur des médecins: nous trouverons la formule qui leur permettra de récupérer les trois mois de glissement.
Wij bevinden ons in een moeilijke economische situatie en wij hebben ervoor gekozen de meest kwetsbaren te beschermen.
Rappelons que le budget des soins de santé est très important: il s'agit d'environ 30 milliards d'euros. C'est le secteur le plus soutenu de toute la sécurité sociale. J'ai la conviction qu'il permettra à la fois de maintenir la qualité de notre système unique de soins de santé, de soutenir nos professionnels au cœur de ce système et de permettre à la Belgique de poursuivre ses priorités pour l'accessibilité aux soins de santé, pour éviter que les habitants du pays ne se soignent pas faute de moyens financiers ou se privent de l'essentiel pour s'acquitter de leurs frais de santé. Il s'agit à mon sens d'une responsabilité collective; pour moi, c'est un honneur de participer à cette œuvre.
Le président: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2524/7)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2524/7)
Le projet de loi compte 37 articles.
Het wetsontwerp telt 37 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 37 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 tot 37 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
17 Projet de loi portant des dispostions diverses en matière d'énergie (2579/1-3)
17 Wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake energie (2579/1-3)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
17.01 Willem-Frederik Schiltz, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik wil eerst en vooral een klein dankwoordje richten aan de minister voor dit wetgevend initiatief. Als rapporteur kan ik u melden dat er een discussie is geweest over een technische correctie of rechtzetting, die de staatssecretaris heeft voorgesteld, in de federale bijdrage.
Bedrijven die minder verbruikten dan hun collega’s moesten soms meer bijdragen aan de federale bijdrage. Die grote onrechtvaardigheid wordt met de voorliggende wetgeving gecorrigeerd, aldus de staatssecretaris.
Er heeft zich een korte, maar zeer geanimeerde discussie ontsponnen, die mede door de bijdrage van de heer Wollants soms zeer technisch was en waarvan de brede bevolking niet onmiddellijk de impact zou kunnen kennen, zelfs niet na nalezing van het voortreffelijke schriftelijke verslag, waarvoor mijn complimenten aan de verslaggevers.
De discussie werd uiteindelijk beslecht door de vaststelling en de mededeling van de staatssecretaris dat hij duidelijkheid wil scheppen in een mogelijke tegenspraak tussen een wet en een koninklijk besluit en dat hij voor het koninklijk besluit heeft gekozen, omdat het meer duidelijkheid verschaft.
De bezorgdheid van een aantal commissieleden dat de stroom die door de windmolens op de Noordzee opgewekt wordt en die rechtstreeks geïnjecteerd zou worden in het distributienet tot hogere kosten en een hoger distributietarief zou leiden, werd door de staatssecretaris van de hand gewezen. Hij preciseert daarbij dat het niet de bedoeling kan zijn om die opgewekte stroom in het distributienet te injecteren, maar dat het wel de bedoeling is om duidelijkheid te verschaffen over het recht van groenestroomproducenten op federale, en geen regionale, groenestroomcertificaten.
17.02 Bert Wollants (N-VA): Mijnheer Schiltz, ik wens u als rapporteur te bedanken voor uw verslag, al getuigt de connotatie die u bij een aantal punten maakt niet helemaal van de objectiviteit die men zou mogen verwachten. Daar kom ik straks op terug.
Het wetsontwerp bevat inderdaad een aantal goede dingen. Naar het dubbele plafond in de federale bijdrage wordt al heel lang gevraagd. Ik herinner mij dat ik hier al minstens 3 of 4 keer op de tribune heb gestaan met amendementen om dat op te lossen. De meerderheid heeft dan altijd met heel veel plezier gevonden daar niet te moeten op ingaan.
Vandaag, na eindeloze discussies, is het er dan toch van gekomen. Het dubbele plafond gaat er eindelijk uit. Na 2 of 3 jaar zullen de bedrijven eindelijk een beetje minder voor hun stroom betalen. Zij zullen niet meer worden gestimuleerd om net meer te gaan verbruiken om boven dat plafond te zitten; iets wat de regering uiteindelijk heeft opgelost. Dat is een goede zaak. Daarom zullen wij dit steunen.
De heer Schiltz zegt dat niemand wakker ligt van de technische rechtzetting. Ik zal even uitleggen hoe dat wel in elkaar zit.
Dit is geen verduidelijking. Dit is wat men noemt: het rechtzetten van het prutswerk van de vorige minister van Energie. Hij heeft hier toen met heel veel bravoure gezegd dat het absoluut noodzakelijk is dat het duidelijk is dat alleen wie op het transmissienetwerk, dus via de hoogspanningslijnen, injecteert recht op ondersteuning via de groenestroomcertificaten heeft.
De Raad van State vroeg of dat wel de manier is waarop dat moet worden geregeld. Minister Magnette zei daarop:”Uiteraard, dat distributienetwerk is een puur theoretische piste. Dat is absoluut niet aan de orde.”
Dat was eind 2011. Onze nieuwe staatssecretaris zegt nu dat dit feit zich sinds 2009 wel al voordoet. Er is dus inderdaad een probleem en er wordt stroom via het distributienet vervoerd, rechtstreeks afkomstig van de windmolens op zee.
De groenestroomcertificaten komen inderdaad niet in het distributienetwerktarief terecht, zoals de heer Schiltz aangehaald heeft, maar hij vergeet de volgende zin in het verslag, namelijk dat er indirecte kosten aan verbonden zijn, en dat er een versterking van het net nodig is, waarvan de kosten enkel worden verhaald op de regio.
Intussen zijn er bedrijven die met veel plezier willen aansluiten op het net en stroom willen produceren, werkgelegenheid creëren, economische groei brengen, maar voor wie het antwoord luidt dat er geen ruimte is, onder meer omdat hun stroom er niet bij kan. De offshorewindmolens nemen die plaats in.
Ik vind dit een belangrijk element, dat u netjes met de mantel der liefde probeert toe te dekken als zijnde een verduidelijking. Sorry, dat is niet aan de orde, het gaat hier heel duidelijk om…
17.03 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer Wollants, eerst en vooral, het voorgaande is een verslag van de rapporteur, en dus een zo objectief mogelijke weergave. Als u poneert dat de huidige situatie, waarin wel degelijk stroom van de windmolens in het distributienet geïnjecteerd wordt, leidt tot indirecte kosten, is dat een vaststelling die u gemaakt hebt. Het is niet omdat het niet in het verslag vermeld is, dat ik uw mening geweld zou aandoen. Het is geen objectieve vaststelling, het is een vaststelling die u geponeerd hebt.
Mogelijk is het wel zo. Het zou kunnen. Maar dan wil ik er u wel op attent maken dat het hier gaat om het stimuleren van groenestroomprojecten op zee.
Wanneer er op Vlaams grondgebied een probleem is met de vergunning van een hogespanningslijn, de Stevinlijn, kunt u toch niet verwachten dat de federale regering tegen de groenestroomproducenten op zee vraagt te stoppen met windmolens te bouwen en alles on hold te zetten omdat de stroom niet aan land geraakt. Dat zou toch de omgekeerde wereld zijn. Op die manier zou een belangrijke innovatie afgeremd worden, om nog maar te zwijgen over onze verplichting een bepaald percentage groene stroom te genereren.
Het zijn twee verschillende problemen. U mag ze niet zomaar op één hoopje gooien.
De voorzitter: Collega’s, u moet het hele debat dat u in de commissie gevoerd hebt, niet overdoen.
17.04 Bert Wollants (N-VA): Mijnheer de voorzitter, de rapporteur heeft dat argument niet aangehaald.
Ik vind het interessant dat u dat opwerpt. Als ik mij niet vergis, heeft de federale regering er zich destijds toe verbonden de windmolens op zee te doen draaien tegen 2004. Wanneer was de Stevinlijn klaar voor de vergunningsfase? Was dat in 2004? Ik meen van niet! Laten wij eerlijk zijn, u probeert het nu af te schuiven, maar eigenlijk had men de twee tegelijkertijd moeten doen, zowel het vastleggen van de zone voor de offshorewindmolens als het uitbouwen van het hoogspanningsnet, zodat de stroom op het net kon. Dat is niet gebeurd, dat is de enige vaststelling die ik doe.
Tweede punt, als u het hebt over die indirecte kosten, dat zou mijn inschatting zijn, bij mijn weten heeft de staatssecretaris in de commissie gezegd dat dit inderdaad indirecte kosten met zich mee kan brengen. Waar of niet? In die zin vind ik het een slechte zaak dat die stroom via dat netwerk kosten zal veroorzaken voor de burgers en bedrijven.
Ik vind het een nog slechtere zaak dat de staatssecretaris zegt dat dit in de toekomst nog kan gebeuren. In het verslag lees ik dat het niet wenselijk is dat er nog windmolenparken bij op het distributienet zouden komen. Eigenlijk zou u moeten zeggen, mijnheer de staatssecretaris, dat het een absolute voorwaarde is dat dit op het transmissienet komt. Dat is immers het beste voor het hele netwerk. U moet die stroom vervoeren van het uiteinde van het net, maar als u die daar via hoogspanning op zet, kunt u die krijgen waar u wilt. Dat wil ik hier aantonen. Het is spijtig dat het zo gelopen is.
Ik citeer dit rechtstreeks uit de tekst. Ik lees voor: “De vergunningen zullen duidelijk stellen dat de aansluiting van offshorewindparken op het distributienet niet wenselijk is”. Natuurlijk zijn die niet wenselijk, maar het sluit niet uit dat dit toch nog zal plaatsvinden. Ik wil in de toekomst absoluut vermijden dat er opnieuw capaciteit wordt gebruikt die de lokale gezinnen en bedrijven nodig hebben om andere dingen mee te doen. Dat is de uitdaging en daarvoor vraag ik extra aandacht.
Le président: Monsieur Schiltz, vous vouliez dire quelque chose? Attendez, ne parlez pas, monsieur Wollants, parce qu’à mon avis vous ne serez pas d’accord avec ce qu’il va dire.
17.05
Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Monsieur le président, le débat en commission était plus
sobre, veel serener. Het stoort mij toch dat de heer Wollants de intenties van
de meerderheid probeert te herinterpreteren. Wat dat betreft is hij in
hetzelfde bedje ziek als de heer Calvo. Wat hier voorligt is een zeer droog
stuk wetgeving dat inderdaad een lang aanslepend probleem probeert te
verduidelijken. Ik herinner mij visueel en auditief hoe de staatssecretaris met
hand en tand probeerde om dit in de commissie aan u uit te leggen, dat hij erop
zal toezien, dat hij zich ervoor engageert dat wanneer er nog bijkomende
concessies windenergie zullen worden gegeven en dat in de concessievoorwaarden
zal worden gestipuleerd dat die stroom niet op het distributienet zal komen.
Als u in de tekst over het woordje “wenselijk” aan bijna Bijbelse tekstexegese wilt doen, dan staat u dat vrij. U zult alleszins niet bewezen krijgen dat deze regering slechte intenties heeft of onduidelijkheden tracht weg te moffelen in dit droog en sober stukje wet.
17.06 Bert Wollants (N-VA): Mijnheer Schiltz, de huidige regering was in voege, toen de tekst die hier wordt gewijzigd, werd goedgekeurd. Punt.
17.07 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer de voorzitter, ik zal heel kort zijn. Ik heb immers precies hetzelfde standpunt als de heer Schiltz.
Ik herhaal dat het niet wenselijk is dat direct op het distributienetwerk wordt gelinkt. Het is zeker niet de beste manier van werken.
Het is nu echter geen optie om geen groen certificaat te geven aan de personen die een concessie van de offshorewindmolens hebben en om hen niet van het groenecertificatensysteem te laten genieten. Wij moeten iets doen, om iets mogelijk te maken voor degenen die een directe link hebben met het distributienetwerk, wetende dat in de volgende procedure zulks niet meer zal kunnen.
Last but not least: gelukkig hebben wij niet op het Stevinproject gewacht, om de offshorewindmolens te ontwikkelen. In het andere geval waren wij nog ver van de ontwikkeling verwijderd.
Le président:
Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte corrigé par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2579/3)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie verbeterde tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2579/3)
Le projet de loi compte 7 articles.
Het wetsontwerp telt 7 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 7 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 à 7 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
18 Projet de loi portant modifications de la loi du 11 avril 2003 sur les provisions constituées pour le démantèlement des centrales nucléaires et pour la gestion des matières fissiles irradiées dans ces centrales (2557/1-4)
18 Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze centrales (2557/1-4)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
18.01 Willem-Frederik Schiltz, rapporteur: Monsieur le président, je me réfère au rapport écrit.
Le président:
Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte corrigé par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2557/4)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie verbeterde tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2557/4)
Le projet de loi compte 8 articles.
Het wetsontwerp telt 8 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 8 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 à 8 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
19 Projet de loi modifiant l'arrêté royal du 18 novembre 1996 instaurant une assurance sociale en faveur des travailleurs indépendants en cas de faillite et des personnes assimilées, en application des articles 29 et 49 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions et de l'arrêté royal n° 38 du 27 juillet 1967 organisant le statut social des travailleurs indépendants (2535/1-3)
19 Wetsontwerp tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de artikelen 29 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (2535/1-3)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
19.01 Ann Vanheste, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, ik verwijs naar het schriftelijk verslag.
19.02 Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega’s, wij steunen het voorliggend wetsontwerp, dat in een verlenging voorziet met een kwartaal voor de aanvraag van een faillissementsvergoeding of faillissementsverzekering, waardoor de termijn in totaal op twaalf maanden gebracht wordt, met verschillende mogelijkheden na elkaar.
Er komt ook een nieuw element in, met name inzake de gedwongen stopzetting in geval van brand of explosie.
Het is dus een positief wetsontwerp dat een inkomen garandeert voor mensen in moeilijkheden, een inkomen dat gelijkgesteld wordt aan een minimumpensioen, en dat ook voorziet in een aantal sociale uitkeringen, zoals ziekteverzekering en kinderbijslag.
De wet bestaat, maar wij stellen vast dat amper 7,5 % van de gefailleerden op die wet een beroep doet. Ik denk dat er nood is aan een betere verspreiding van die wet.
Die wet is een beetje de nazorg, de staart in een totaalpakket van ondernemerschap, maar eigenlijk is er veel meer nodig. Wij beginnen nu aan de staart, maar een ondernemingscyclus gaat van starter over groeier en bloeier tot, spijtig genoeg, de mensen die door omstandigheden moeten afhaken.
Nog nooit was het ondernemerschap in ons land zo laag als tegenwoordig. Wij stellen vast dat er dit jaar waarschijnlijk 7 tot 8 % minder inschrijvingen in de Kruispuntbank van Ondernemingen zullen zijn dan vorig jaar, dat ook al een nadelig jaar was. Het aantal faillissementen wordt geraamd op 12 000 tot 12 500. Graydon verwacht dat het aantal faillissementen volgend jaar nog zal stijgen.
Er is dus nood aan een totaalpakket, niet alleen maatregelen aan de staart, maar zeker ook voor de beginners.
Mevrouw de minister, daarom wil ik een aantal suggesties formuleren en vragen stellen.
In uw beleidsnota kondigt u een vermindering van de administratieve lasten aan met dertig procent. Graag hadden wij wat meer inzicht verkregen in de evolutie. Welke elementen zult u daarvoor in aanmerking nemen? Zult u ook werken met een nulmeting?
Een ander heikel punt is de toegang tot kapitaal bij banken door onze kmo’s. Die toegang verloopt stroef. Uit een recente studie van Deloitte blijkt dat een groot probleem bij onze kmo’s de onderkapitalisatie is. Zij beschikken over te weinig centen. Daartegenover, op al onze spaarboekjes samen staat er 230 miljard euro die niets opbrengen, of toch maar weinig. Onze suggestie bestaat er dus in dat dit spaargeld in de economie ingebracht wordt. Misschien kunt u een voorstel vergelijkbaar met de wet Cooreman-De Clerq overwegen.
Ook onze competitiviteit ten opzichte van onze buurlanden is een van de heikele punten.
Wij vragen ook de noodzakelijke uitvoeringsbesluiten bij de wet op de continuïteit van de ondernemingen. Daarin is bepaald dat de kamers voor handelsonderzoek meer armslag moeten krijgen. Dat moet bedrijven in moeilijkheden begeleiden en hen helpen om vroegtijdig de problemen op te sporen.
Daarnaast doen er zich problemen voor met de berekening van de bijdragen in de sociale zekerheid. Die problemen zijn u wel bekend. Daaromtrent hebben wij zelfs een eigen voorstel ingediend.
Vandaag nog blijkt dat 25 % van de faillissementen het gevolg zou zijn van wanbetalingen en niet-betalingen van facturen. De overheid moet ter zake het goede voorbeeld geven en daarnaast moet ook dringend uitvoering worden gegeven aan de Europese richtlijn die begin 2013 in voege moet treden. Ook daarvoor hebben wij een voorstel ingediend.
Een ander belangrijk element, mevrouw de minister, is dat de vroeger gevoelige sectoren voor faillissementen voornamelijk de horeca, de detailhandel en de bouw waren. Nu stellen wij evenwel vast dat ook de toeleveranciers bij de slachtoffers horen. Ook ervaren ondernemers met tien of twintig jaar ervaring gaan overkop.
De Europese Commissie berekende dat ons exportaandeel de jongste vijf jaar is gedaald met 10 %. Gisteren stelde ik daarover een vraag aan uw collega, minister Vande Lanotte. Die tien procent komt neer op een verlies van ongeveer 34 miljard euro gespreid over vijf jaar.
Dit alles leidt tot het grote aantal faillissementen. Wij moeten dringend handelen. Wij vragen u dus niet om geen tandje bij te steken, maar een heel raderwerk om alles in zijn geheel te kunnen behandelen.
19.03 Valérie Warzée-Caverenne (MR): Monsieur le président, il importe de souligner les avancées positives et je remercie Mme la ministre. Nous sommes dans une période de crise et les indépendants sont soumis à rude épreuve. Aussi, lorsqu'un élément positif s'ajoute, il est important de le mentionner.
Les travailleurs indépendants, en dehors de notre économie, bénéficieront donc à l'avenir d'un système d'assurance les couvrant en cas de faillite et de cessation forcée d'activités. Ce projet de loi permet de prendre en compte d'autres cas, tels que l'exemple souvent cité du boulanger allergique à sa farine. C'est le genre de choses que l'on ne peut pas prévoir non plus lorsqu'on s'engage dans une activité professionnelle. Grâce à ce projet, les indépendants auront une meilleure couverture sociale, plus accessible - le délai prolongé d'introduction de la demande – et une possibilité de faire appel à plusieurs reprises à cette assurance pour une durée maximale de douze mois, comme mentionné sur la carrière.
Notons également que cette assurance, en complément de l'indemnité, maintient l'ouverture des droits en matière d'assurance obligatoire pour les soins de santé et en matière d'allocations familiales sans paiement de cotisations. Ce n'est pas négligeable non plus. C'est donc un filet de sécurité pour ceux qui prennent le risque de créer leur emploi sous le statut d'indépendant. Cette mesure, nous l'espérons, permettra d'encourager celui qui hésite à faire ce choix professionnel par rapport précisément au risque encouru en comparaison du statut salarié.
L'existence de ce système est cependant peu connue. Nous comptons sur la ministre pour en relayer l'information, notamment auprès des caisses d'assurances sociales, afin que celles-ci la communiquent aux indépendants. À nouveau, nous nous réjouissons de cette avancée. Nous savons qu'il y a encore des pas à faire en ce sens, mais nous comptons sur la ministre pour poursuivre le travail initié depuis de nombreuses années en la matière.
19.04 Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, chers collègues, juste un mot pour rappeler que cette loi a un objectif louable et important, voté à l'unanimité en commission. Néanmoins, il ne s'agit pas de faire porter à cette loi un objectif qu'elle ne couvre pas.
Mijnheer Uyttersprot, wij werken aan verschillende maatregelen, bijvoorbeeld een beter evenwicht tussen de banken en de kmo’s inzake financiering. Samen met de minister van Justitie werken wij aan de aanpassing van de Europese richtlijn inzake de betalingstermijnen. Ik ben het er helemaal mee eens dat wij dringend verschillende maatregelen moeten nemen. Die wet heeft echter slechts een doel, met name de zelfstandigen helpen die moeilijkheden hebben, bijvoorbeeld na een faillissementen of bij natuurrampen.
Je crois qu'il faut sérier les problèmes, mais je vous rejoins pour dire que des mesures doivent être prises. Certaines l'ont déjà été. Je pense aux trois premiers emplois dans les PME. Dans le cadre du budget, le gouvernement a également pris plusieurs décisions.
19.05 Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de minister, ik ben benieuwd naar de maatregelen rond de administratieve vereenvoudiging. Als u de dertig procent tegen midden juni 2014 wil realiseren dan is het vijf voor twaalf.
19.06 Minister Sabine Laruelle: Een van die maatregelen, de kmo-test, ligt komende vrijdag op de tafel van de regering als onderdeel van de Small Business Act. Vijftien Europese landen hebben die maatregelen al ingevoerd. Wij werken stap voor stap.
Le président: Quelqu'un
demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte corrigé par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2535/3)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie verbeterde tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2535/3)
Le projet de loi compte 13 articles.
Het wetsontwerp telt 13 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 13 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 tot 13 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
20 Projet de loi portant dispositions urgentes en matière de PME (2564/1-3)
20 Wetsontwerp houdende dringende bepalingen inzake kmo's (2564/1-3)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
De rapporteur is de heer George. Hij verwijst naar zijn schriftelijk verslag.
Quelqu'un demande-t-il la parole? (Non)
Vraagt iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte corrigé par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2564/3)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie verbeterde tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2564/3)
Le projet de loi compte 3 articles.
Het wetsontwerp telt 3 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 3 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 tot 3 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
21 Projet de loi portant des dispositions diverses urgentes en matière de Justice (2572/1-5)
21 Wetsontwerp houdende diverse dringende bepalingen betreffende Justitie (2572/1-5)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
21.01 Renaat Landuyt, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, collega’s, met mijn laatste krachten zal ik hard verder werken om de justitie te verdedigen. Via mijn mondeling verslag zal ik proberen iedereen ervan te overtuigen om nadien het schriftelijk verslag te lezen.
Het wetsontwerp bevat de volgende categorieën bepalingen.
De eerste categorie betreft het beheer van personeelsaangelegenheden, met name het vergroten van de kaders van rechters, parketten en griffiers in elke provincie, in uitvoering van de afspraken inzake snelrecht en de strijd tegen fiscale fraude.
De tweede categorie betreft het beheer van personeelsaangelegenheden, met de verlenging met één jaar van de tijdelijke personeelsformaties van de raadsheren bij de hoven van beroep en substituten-procureur-generaal. In dezelfde categorie is er de toelating voor gewezen magistraten om te mogen zetelen in de diverse adviescommissies in afwachting van hun afschaffing. Voorts is er de beëindiging van het systeem van de gecertificeerde opleiding en van competentiepremies voor het personeel. Vervolgens is er de categorie van maatregelen betreffende de uitvoering van de lopende hervorming, met name een paar uitstellen, maar het voorzien in een staatswaarborg voor de nodige bouwwerken voor de nieuwe gevangenis in Haren. U zult mij toestaan de diverse uitstellen niet op te sommen.
De derde categorie behelst drie maatregelen met een budgettaire impact, namelijk de wet betreffende de internering, die wordt uitgesteld tot ten laatste 1 januari 2015, een aantal noodzakelijke technische aanpassingen van de wet van 2006 op de strafuitvoeringsrechtbanken, met name een uitstel tot januari 2015, en een bevriezing van het uitgestippelde budget voor het groeipad van het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding, verdaagd tot 2014.
Naar aanleiding van dit wetsontwerp werd er een algemeen debat gevoerd, vooral met verwijzing naar een artikel in een krant van het voorbije weekend.
De minister heeft daarop geantwoord dat de hervorming van de rechterlijke orde de komende weken met wetteksten zou afgerond worden. Momenteel worden de voorgeschreven procedures gevolgd.
Op de diverse hoofdstukken werden telkens een paar opmerkingen gemaakt, vooral van de oppositie, waarop de minister een antwoord verstrekte.
Le président: Monsieur Landuyt, je vous remercie. Étaient inscrites soit Mme Smeyers, soit Mme Dumery en tant que suppléante, toutes deux sont absentes. Madame Turtelboom, souhaitez-vous dire quelque chose en réaction à ce qu'a dit M. Landuyt? Je vous en prie.
21.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, ik meen dat de heer Landuyt als rapporteur een zeer gefundeerd verslag heeft gemaakt. Ik meen dat wij er het schriftelijk verslag nog eens op zullen moeten nalezen.
Met onderhavig wetsontwerp zorgen wij dat de tijdelijke kaders voor de hoven van beroep, waar nood is aan extra mankracht, verlengd worden. Bovendien creëren wij een wetgevend kader voor de beslissing die wij tijdens de begrotingscontrole van juli hebben genomen, met name om de regeling inzake de snelrechtbanken te verlengen. Voorts stellen wij ook een aantal wetgevende initiatieven in deze budgettair moeilijke tijden uit. Dat gebeurt soms op vraag van de Gewesten en Gemeenschappen. Op het vlak van het jeugdsanctierecht of de strafuitvoeringsrechtbanken doen we dat, omdat wij in januari een aantal wetsontwerpen aan het Parlement zullen voorleggen in het kader van de justitiehervorming. In de regering werd hierover een aantal maanden geleden al een timing afgesproken.
Ook op het vlak van de internering zal een wetsontwerp worden ingediend, zodat aan het geheel van de strafuitvoeringsrechtbanken op een betere manier vorm kan worden gegeven.
Het wetsontwerp gaat ook over personeelsaangelegenheden voor een aantal categorieën. Een aantal hervormingen wordt momenteel reeds uitgewerkt, terwijl andere een budgettaire impact hadden door de bespreking op het einde van het jaar.
Le président: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Le projet de loi règle des matières visées aux articles 77 et 78 de la Constitution.
Het wetsontwerp regelt aangelegenheden als bedoeld in de artikelen 77 en 78 van de Grondwet.
Conformément à l’article 72.2, alinéa 2 du Règlement, les dispositions relevant de l’article 77 de la Constitution sont disjointes du projet de loi.
Overeenkomstig artikel 72.2, tweede lid van het Reglement, worden de bepalingen die ressorteren onder artikel 77 van de Grondwet uit het wetsontwerp gelicht.
Nous passons à la discussion des articles du
projet de loi n° 2572/4 (matière visée à l’article 77 de la
Constitution). Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2572/4)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan van het wetsontwerp nr. 2572/4 (aangelegenheden als bedoeld in
artikel 77 van de Grondwet). De door de commissie aangenomen tekst geldt
als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2572/4)
L’intitulé a été modifié par la commission en “projet de loi portant des dispositions diverses en matière de justice".
Het opschrift werd door de commissie gewijzigd in “wetsontwerp houdende diverse bepalingen betreffende justitie".
Le projet de loi compte 39 articles.
Het wetsontwerp telt 39 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 39 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 tot 39 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
Nous passons à la discussion des articles du
projet de loi n° 2572/5 (matière visée à l’article 78 de la
Constitution). Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2572/5)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan van het wetsontwerp nr. 2572/5 (aangelegenheden als bedoeld in
artikel 78 van de Grondwet). De door de commissie aangenomen tekst geldt
als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2572/5)
L’intitulé a été modifié par la commission en “projet de loi portant des dispositions diverses, spécialement en matière de justice".
Het opschrift werd door de commissie gewijzigd in “wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzonderheid betreffende justitie"
Le projet de loi compte 21 articles.
Het wetsontwerp telt 21 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 21 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 tot 21 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
22 Projet de loi portant des dispositions diverses urgentes (2571/1-4)
22 Wetsontwerp houdende diverse dringende bepalingen (2571/1-4)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
22.01 Valérie Warzée-Caverenne, rapporteur: Monsieur le président, mesdames les ministres, chers collègues, ce projet de loi prévoit une adaptation de la répartition du montant des contributions entre les secteurs, tenant compte des dernières données économiques disponibles ainsi que des nouvelles fréquences d'inspection reprises dans le business plan de l'AFSCA pour la période 2012-2014. Ces données évoluent au fil des ans et la ministre Sabine Laruelle estime donc nécessaire d'actualiser régulièrement le montant des contributions pour respecter cette répartition.
En outre, ces montants n'ont plus évolué depuis quatre ans.
Les autres modifications concernent ce qui suit.
- La création d'une rubrique spéciale pour le secteur de la fabrication des emballages destinés aux denrées alimentaires, qui est actuellement repris dans le secteur de la transformation.
- La disparition du terme "majoration" qui génère inutilement des plaintes de la part d'opérateurs qui ne comprennent pas pourquoi ils reçoivent une facture avec majoration alors qu'un contrôle favorable venait d'être effectué chez eux.
- La reformulation de certaines dispositions afin d'en faciliter la lecture et la compréhension.
Comme l'a expliqué la ministre Laruelle hier en commission, ce projet de loi résulte de la transformation d'un arrêté royal modifiant l'arrêté royal du 10 novembre 2005 et fait suite à une remarque du Conseil d'État sur la forme. Lors de la discussion générale, Mme Snoy s'est d'abord interrogée sur la forme. Pour ce qui concerne les modifications apportées, la ministre a confirmé à Mme Schyns que le secteur concerné avait été interrogé préalablement au dépôt du projet de loi et que c'était d'ailleurs à sa demande que le texte prévoyait une scission du secteur de l'emballage et de celui de la transformation. Il s'en est suivi un échange entre Mme Snoy et la ministre au sujet de la prise en compte du risque en tant que facteur des contributions dues à l'AFSCA.
Le gouvernement souhaite que ce projet puisse être approuvé par notre parlement et qu'il entre en application dès le 1er janvier prochain.
Un autre point est venu s'ajouter à la discussion. En effet, un amendement a été déposé par Mme Schyns et consorts afin d'introduire dans le projet de loi un nouveau chapitre relatif au soutien du trafic diffus et du transport combiné en Belgique pour les mois de janvier et février 2013. M. Hans Bonte, président de la commission a accepté que l'amendement soit déclaré recevable mais a insisté sur le caractère exceptionnel de ce fait, la matière dont objet ne relevant pas des compétences de sa commission.
Pour Mme Schyns, les enjeux se situent au plan de l'économie belge, de la sécurité routière, de la mobilité et du développement durable.
Comme l'a précisé Mme Snoy, il faut légiférer d'urgence afin que les subsides ne soient pas interrompus. Mme De Ridder n'approuve pas la procédure, mais a toutefois confirmé le soutien de son groupe sur le fond. M. Waterschoot s'est également exprimé en faveur de l'amendement.
M. le secrétaire d'État Melchior Wathelet a justifié le retard dans l'élaboration de la réglementation par le fait qu'il prépare actuellement une réforme complète du système, en collaboration avec les ports et les Régions. Il a, ensuite, répondu à quelques demandes d'explications complémentaires sur les réglementations pour le port d'Anvers et les notifications de la Commission européenne. Enfin, il a fait savoir qu'il estime qu'une prorogation de deux mois est nécessaire en attendant une réforme approfondie.
Les membres de la commission ont procédé aux votes. Les articles 1 à 8 ainsi que les articles 9 à 23 visés par l'amendement ont été adoptés à l'unanimité. Les annexes 1 à 8 ont, quant à elles, été adoptées par 12 voix et une abstention.
Le président: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2571/4)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2571/4)
Le projet de loi compte 23 articles.
Het wetsontwerp telt 23 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 23 sont adoptés article par article, ainsi que les annexes.
De artikelen 1 à 23 worden artikel per artikel aangenomen, alsook de bijlagen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
23 Projet de loi portant diverses mesures pour la lutte contre la piraterie maritime, concernant des matières visées à l'article 78 de la Constitution (2509/1-3)
- Projet de loi portant diverses mesures pour la lutte contre la piraterie maritime, concernant des matières visées à l'article 77 de la Constitution (2510/1-3)
23 Wetsontwerp houdende diverse maatregelen voor de bestrijding van maritieme piraterij betreffende aangelegenheden als bedoeld door artikel 78 van de Grondwet (2509/1-3)
- Wetsontwerp houdende diverse maatregelen voor de bestrijding van maritieme piraterij betreffende aangelegenheden als bedoeld door artikel 77 van de Grondwet (2510/1-3)
Je vous propose de consacrer une seule
discussion à ces deux projets de loi. (Assentiment)
Ik stel u voor een enkele bespreking aan deze twee wetsontwerpen te wijden. (Instemming)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
Les rapporteurs, MM. Bart Somers et Frank Wilrycx, se réfèrent au rapport écrit.
Quelqu'un demande-t-il la parole? (Non)
Vraagt iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles du
projet de loi n° 2509. Le texte corrigé par la commission sert de base à
la discussion. (Rgt 85, 4) (2509/3)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan van het wetsontwerp nr. 2509. De door de commissie verbeterde tekst
geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2509/3)
L’intitulé a été modifié par la commission en “projet de loi portant diverses mesures relatives à la lutte contre la piraterie maritime“.
Het opschrift werd door de commissie gewijzigd in “wetsontwerp houdende diverse maatregelen betreffende de strijd tegen maritieme piraterij".
Le projet de loi compte 31 articles.
Het wetsontwerp telt 31 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 31 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 tot 31 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
Nous passons à la discussion des articles du
projet de loi n° 2510. Le texte corrigé par la commission sert de base à
la discussion. (Rgt 85, 4) (2510/3)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan van het wetsontwerp nr. 2510. De door de commissie verbeterde tekst
geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2510/3)
L’intitulé a été modifié par la commission en “projet de loi modifiant la loi du 30 décembre 2009 relative à la lutte contre la piraterie maritime et modifiant le code judiciaire“.
Het opschrift werd door de commissie gewijzigd in “wetsontwerp tot wijziging van de wet van 30 december 2009 betreffende de strijd tegen piraterij op zee en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek".
Le projet de loi compte 3 articles.
Het wetsontwerp telt 3 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 3 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 tot 3 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
Chers collègues, je suis désolé, je n'ai plus rien à l'ordre du jour! Nos travaux sont donc terminés.
Je rappelle que nous reprenons demain à 14 h 15 par un vote un peu particulier. Il faudra voter pour les candidats effectifs et suppléants présentés par le gouvernement pour le Centre d'information et d'avis sur les organisations sectaires nuisibles, et pour les candidats effectifs présentés par la Chambre. Ensuite, nous voterons sur tous les projets dont nous avons discuté aujourd'hui. Nous entamerons alors les questions orales urgentes. À cet égard, je rappelle que les questions concernant les matières européennes devront être posées au cours de la réunion du comité d'avis chargé des Questions européennes qui se réunit à 10 h 00 avec le premier ministre.
Nous poursuivrons avec la discussion du projet de loi fixant le contingent de l'armée, du projet de loi-programme, du budget de la Chambre et du budget des dotations pour les organismes qui dépendent de la Chambre. Nous procéderons alors aux votes. Un vote devra porter sur les candidats suppléants, et les candidats que nous avons choisis comme effectifs pour le Centre d'information sur les organisations sectaires. Un vote portera aussi sur la nomination du président et du président suppléant de ce Centre. Lorsque tous les votes auront eu lieu, nous ferons les salutations d'usage et souhaiterons bonnes vacances à toutes et à tous.
La séance est levée. Prochaine séance le jeudi 20 décembre 2012 à 14.15 heures.
De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering donderdag 20 december 2012 om 14.15 uur.
La séance est levée à 19.11 heures.
De vergadering wordt gesloten om 19.11 uur.
|
L'annexe est reprise dans une brochure
séparée, portant le numéro CRIV 53 PLEN 121 annexe. |
|
De bijlage is opgenomen in een aparte brochure
met nummer CRIV 53 PLEN 121 bijlage. |