Séance plénière

Plenumvergadering

 

du

 

Mercredi 27 novembre 2013

 

Matin

 

______

 

 

van

 

Woensdag 27 november 2013

 

Voormiddag

 

______

 

 


La séance est ouverte à 10.35 heures et présidée par M. André Flahaut.

De vergadering wordt geopend om 10.35 uur en voorgezeten door de heer André Flahaut.

 

Le président: La séance est ouverte.

De vergadering is geopend.

 

Une série de communications et de décisions doivent être portées à la connaissance de la Chambre. Elles seront reprises sur le site web de la Chambre et insérées dans l'annexe du compte rendu intégral de cette séance.

Een reeks mededelingen en besluiten moeten ter kennis gebracht worden van de Kamer. Zij worden op de website van de Kamer en in de bijlage bij het integraal verslag van deze vergadering opgenomen.

 

Ministre du gouvernement fédéral présent lors de l’ouverture de la séance:

Aanwezig bij de opening van de vergadering is de minister van de federale regering:

Melchior Wathelet

 

Excusés

Berichten van verhindering

 

Minneke De Ridder, Caroline Gennez, Flor Van Noppen, pour raisons de santé / wegens gezondheidsredenen;

Tanguy Veys, pour devoirs de mandat / wegens ambtsplicht;

Ingeborg De Meulemeester, en mission à l'étranger / met zending buitenslands;

François-Xavier de Donnea, OCDE / OESO.

 

Pieter De Crem, Didier Reynders, John Crombez, en mission à l'étranger / met zending buitenslands.

 

01 Ordre du jour

01 Agenda

 

Conformément à l'avis de la Conférence des présidents du 26 novembre 2013, je vous propose d'inscrire à l'ordre du jour de la séance plénière de demain après-midi le projet de loi modifiant le Code des impôts sur les revenus 1992, en ce qui concerne la déductibilité d'impôts, taxes et rétributions régionaux (n° 3109/1).

 

Overeenkomstig het advies van de Conferentie van voorzitters van 26 november 2013, stel ik u voor op de agenda van de plenaire vergadering van morgennamiddag het wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, inzake de aftrekbaarheid van gewestelijke belastingen, heffingen en retributies (nr. 3109/1), in te schrijven.

 

Pas d'observations? (Non)

Il en sera ainsi.

 

Geen bezwaar? (Nee)

Aldus zal geschieden.

 

02 Renvoi en commission

02 Terugzending naar de commissie

 

J'ai reçu un amendement sur la proposition de loi spéciale portant réforme du financement des communautés et des régions, élargissement de l'autonomie fiscale des régions et financement des nouvelles compétences (n° 2974/1).

Ik heb een amendement ontvangen op het voorstel van bijzondere wet tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden (nr. 2974/1).

 

L'amendement est en train d'être distribué.

 

Je vous propose de renvoyer cet amendement à la commission de Révision de la Constitution et de la Réforme des Institutions.

Ik stel u voor dit amendement terug te zenden naar de commissie voor de Herziening van de Grondwet en de Hervorming van de Instellingen.

 

Je réunirai la commission à midi. De la sorte, ceux qui avaient souhaité une interruption seront satisfaits et les membres de la commission participeront à la réunion. Des sandwiches sont prévus.

 

Pas d'observations? (Non)

Il en sera ainsi.

 

Geen bezwaar? (Nee)

Aldus wordt besloten.

 

Propositions

Voorstellen

 

03 Proposition de loi spéciale portant réforme du financement des communautés et des régions, élargissement de l'autonomie fiscale des régions et financement des nouvelles compétences (2974/1-9)

- Proposition de loi spéciale modifiant la loi spéciale du 16 janvier 1989 relative au financement des Communautés et des Régions et la loi spéciale du 19 juillet 2012 portant un juste financement des Institutions bruxelloises, garantissant un financement équitable de la Région de Bruxelles-Capitale (3040/1-2)

03 Voorstel van bijzondere wet tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden (2974/1-9)

- Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en van de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse instellingen teneinde het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van een billijke financiering te verzekeren (3040/1-2)

 

Propositions déposées par:

Voorstellen ingediend door:

 

- 2974: Christiane Vienne, Gwendolyn Rutten, Raf Terwingen, Daniel Bacquelaine, Karin Temmerman, Catherine Fonck, Muriel Gerkens, Stefaan Van Hecke, Luk Van Biesen

- 3040: Bernard Clerfayt, Olivier Maingain, Damien Thiéry

 

Je vous propose de consacrer une seule discussion à ces deux propositions. (Assentiment)

Ik stel u voor een enkele bespreking te wijden aan deze twee voorstellen. (Instemming)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

03.01  Luk Van Biesen, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik zou graag het verslag van deze aanpassing van de bijzondere financieringswetten in twee delen brengen. Ik zal eerst een inleiding geven om de wet zelf te beschrijven, in het tweede deel zal ik het hebben over de bespreking zoals deze is verlopen in de commissie. Daarna zal ik, in een derde deel, mijn uiteenzetting houden namens mijn politieke partij, maar dat heeft niets meer te maken met het rapport.

 

Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik heb de eer om verslag uit te brengen over het voorstel van bijzondere wet tot hervorming van de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de Gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden. Dit belangrijke voorstel werd ingediend door de vertegenwoordigers van de acht partijen, die samen de institutionele meerderheid vormen. Het maakt deel uit van de zogenaamde tweede fase van de zesde staatshervorming.

 

In de commissie heeft collega Vienne de krachtlijnen van het voorstel uiteengezet. De hervorming moet ertoe bijdragen dat de deelstaten hun bevoegdheden, waaronder die uit de zesde staatshervorming, beter kunnen uitoefenen. Er wordt voorgesteld om de fiscale autonomie van de deelstaten uit te breiden, vooral door hun eigen ontvangsten aanzienlijk te verhogen. Ik zal mij in mijn verdere toelichting vooral richten op de grotere mechanismen en doelstellingen van deze hervormingen. Voor de cijfers en de percentages verwijs ik graag naar de schriftelijke stukken.

 

Voor een goed begrip van deze wijziging aan de financieringswet moet ik verduidelijken dat bij deze hervorming met meerdere principes rekening wordt gehouden. Ik zal deze hier aanhalen omdat ik verwacht dat hierover nog verder debat zal worden gevoerd.

 

De principes zijn de volgende.

 

Ten eerste, de deloyale concurrentie vermijden. Ten tweede, de regels inzake progressiviteit van de personenbelasting behouden. Ten derde, geen enkele deelstaat structureel laten verarmen. Ten vierde, de leefbaarheid op lange termijn van de federale Staat waarborgen en zijn fiscale prerogatieven met betrekking tot het interpersoonlijke herverdelingsbeleid handhaven. Ten vijfde, de deelstaten nog meer responsabiliseren in verband met hun bevoegdheden en het door hun gevoerde beleid, rekening houdend met de verschillende uitgangssituaties en verscheidene paramaters. Ten zesde, rekening houden met de externe aangelegenheden, de sociologische realiteit en de rol van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Ten zevende, rekening houden met de bevolkings- en leerlingencriteria. Ten achtste, de solidariteit tussen de entiteiten behouden, evenwel zonder perverse effecten. Ten negende, de financiële stabiliteit van de entiteiten verzekeren. Ten tiende, rekening houden met de inspanningen die alle entiteiten samen moeten leveren om de overheidsfinanciën gezond te maken. Ten elfde, de pertinentie van de voorgestelde modellen via simulaties nagaan.

 

Het nieuw model, waarover door de onderhandelaars een akkoord werd bereikt, werd door de Nationale Bank van België aan een simulatie onderworpen. Het beoogt enerzijds de fiscale autonomie van de Gewesten en anderzijds de responsabilisering van de deelstaten, waarbij een solidariteit wordt verzekerd zonder perverse effecten en waarbij de leefbaarheid van de federale overheid op lange termijn wordt gegarandeerd.

 

De aanpassing aan de bestaande bijzondere financieringswet omvat drie belangrijke luiken. Ten eerste, het invoeren van een gedeeltelijke fiscale autonomie voor de Gewesten en de bevoegdheden die zij daarover krijgen. Ten tweede, het vastleggen van de manier waarop de bevoegdheden voor de Gewesten en de Gemeenschappen worden gefinancierd. Ten derde, het bepalen van de bijdrage van de Gewesten en de Gemeenschappen in de sanering van de openbare financiën en in de vergrijzingskosten.

 

Het gaat hier om een verdeling van financiële middelen. Voor de Gewesten ligt de klemtoon op een fiscale verdeelsleutel via de fiscale autonomie of via volgens een fiscale sleutel verdeelde dotaties. Voor de Gemeenschappen wordt voor de sleutels rekening gehouden met de behoeften. Die keuze houdt in dat men voor de Gewesten voor het fiscaal responsabiliseringsprincipe kiest dat met een klimaatresponsabiliseringsmechanisme zal worden aangevuld. Daarnaast zal zowel voor de Gemeenschappen als voor de Gewesten een versterkte responsabilisering worden ingevoerd om de pensioenen van hun vastbenoemde ambtenaren te betalen. Er wordt een solidariteitsmechanisme behouden dat objectief begrensd en zonder perverse effecten is. Er wordt in overgangsmechanismen voorzien om ervoor te zorgen dat elke deelstaat vanaf de start van het nieuw model over financiële middelen beschikt die minstens gelijk zijn aan die van de huidige bijzondere financieringswet, rekening houdend met het gebruik van de over te dragen federale uitgaven en vóór de correcte financiering van Brussel en de sanering van de overheidsfinanciën.

 

Het voorstel van bijzondere wet draagt financiële middelen over aan de Gemeenschappen, de Gewesten en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie door bevoegdheden die worden overgeheveld. De al dan niet toekenning van financiële middelen en de verdeling ervan beïnvloedt geenszins de bevoegdheidsverdeling tussen de federale Staat en de Gemeenschappen, de Gewesten en de Gemeenschapscommissies zoals die door of krachtens de Grondwet wordt geregeld. De niet-toekenning van financiële middelen houdt bijgevolg niet in dat een entiteit de bevoegdheden niet zou kunnen uitoefenen.

 

Ik verwijs naar de toelichting bij de bijzondere wet voor de precieze omschrijving van hoe zowel de huidige als de toekomstige bevoegdheden van de Gemeenschappen en de Gewesten zullen worden gefinancierd.

 

De fiscale autonomie zal volgens een model van uitgebreide opcentiemen op de federale belasting worden georganiseerd.

 

De federale aanslagvoeten zullen bij de start van de berekening niet worden gewijzigd. Voor de berekening van de gewestelijke belasting wordt de huidige federale belasting verkregen na toepassing van de belastingvrije som, van belastingvermindering op vervangingsinkomens en vermindering voor inkomsten van buitenlandse oorsprong, met een factor verminderd om tot een nieuwe federale belasting te komen.

 

Deze autonomiefactor die de hoogte van de aanvankelijke opcentiemen bepaalt, wordt bij de start vastgelegd op 25,90 % om een regionalisering van de personenbelastingontvangsten te bereiken, evenwaardig aan een bedrag van ongeveer 12 miljard euro.

 

De heffing via aanvullende opcentiemen wordt gecombineerd met alle mogelijkheden die de Gewesten al krachtens de huidige bijzondere financieringswet genieten. Zo kunnen de Gewesten de proportionele, algemene aanvullende opcentiemen al dan niet per belastingschijf definiëren. Zij kunnen ook algemene kortingen invoeren. Voorts kunnen de Gewesten ook in hun bevoegdheidsdomeinen belastingverminderingen of terugbetaalbare belastingkredieten toekennen, of belastingvermeerderingen opleggen.

 

Om de Gewesten ten opzichte van het federaal niveau autonoom te maken, zal het maximum betreffende de uitoefening van de autonomie uit de huidige financieringswet, met name de verwijzing naar de 6,75 %, worden afgeschaft. De Gewesten zullen dus de gewestelijke belasting qua bedrag of percentage onbegrensd kunnen verlagen of verhogen. Zij zullen wel de progressiviteit, met de mogelijkheid van een strikt omkaderde afwijking, moeten naleven.

 

Er wordt in de bijzondere wet ook verduidelijkt dat de uitoefening van de fiscale bevoegdheden van de Gewesten gebeurt met naleving van de federale loyauteit en op basis van volgende principes: het principe waarbij elke deloyale fiscale concurrentie wordt uitgesloten; het principe dat de dubbele belasting wil verhinderen en vermijden en het principe van het vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal en van de economische en monetaire unie. De federale overheid blijft overigens uitsluitend bevoegd voor de belasting van de niet-inwoners.

 

Naast het principe van de fiscale responsabilisering van de Gewesten, dat een rode draad is in de hervorming, zullen er nog twee andere responsabiliseringsmechanismen zijn, namelijk: de responsabilisering inzake de pensioenen en de responsabilisering inzake het klimaat. De vergrijzingskosten mogen dan wel vooral op federaal vlak liggen, toch moeten de Gewesten en Gemeenschappen meer aan de pensioenkosten van de ambtenaren bijdragen.

 

De bijzondere financieringswet zal erin voorzien dat de mechanismen op basis van een voorstel van de Nationale Klimaatcommissie voor elk Gewest een meerjarig traject zullen vastleggen voor de reductie van de uitstoot van broeikasgassen in de sector van de gebouwen. Indien een Gewest zijn toegewezen doelstelling overschrijdt, krijgt het een financiële bonus. Indien een Gewest zijn doelstellingen niet behaalt, zal het een financiële malus betalen.

 

Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet ik nog vermelden dat de responsabilisering op grond van de fiscale capaciteit niet adequaat is, want de inkomens van een groot aantal personen die op het grondgebied van het Gewest werken, wordt niet meegeteld. Het gaat hierbij meer bepaald over de pendelaars en de ambtenaren van de internationale instellingen. Op die manier is de toewijzing van de middelen of de toepassing van de fiscale autonomie onvoldoende. Brussel wordt geconfronteerd met minder ontvangsten door de vrijstelling van veel gebouwen inzake vastgoedbelasting, alsook met bijkomende lasten in vergelijking met de twee andere Gewesten, met name op het vlak van tweetaligheid, mobiliteit, opleiding en veiligheid.

 

Ik verwijs naar de toelichting van de bijzondere wet voor de principes op basis waarvan deze bijkomende financiering werd vastgelegd. Zij zal op basis van simulaties van de Nationale Bank van België tegen 2015 een bedrag van 461 miljoen euro bereiken, waarvan 50 % zal worden geaffecteerd. Na 2015 zal de correcte financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zo worden georganiseerd dat het 0,1 % van het bruto binnenlands product niet zal overschrijden.

 

Tot slot, zal, volledig in overeenstemming met de afgesproken principes, na de toepassing van het principe van de niet-verarming van de deelstaten, ook van hen worden gevraagd om een deel van de globale saneringsinspanning op zich te nemen. Deze inspanning is onderverdeeld in twee belangrijke maatregelen. Enerzijds, is er een budgettaire sanering die van alle deelstaten samen vraagt om een bijdrage in de budgettaire sanering te doen. Zo worden de financiën van de gezamenlijke overheid tegen 2016 in evenwicht gebracht. Deze bijdrage is gelijk aan 250 miljoen euro in 2014 – deze bijdrage is eenmalig en is opgenomen als een eenmalige, negatieve term in de financieringswet –, 1,25 miljard euro in 2015 en oplopend tot 2,5 miljard euro vanaf 2016. Anderzijds, zal ook aan de verschillende entiteiten een bijdrage worden gevraagd om het hoofd te bieden aan de toekomstige toename van de vergrijzingskosten. Dit moet toelaten dat de bedoelde entiteiten tegen 2030 een bijkomende inspanning leveren van 0,23 % van het bruto binnenlands product.

 

Tot zover de inleiding betreffende het voorstel van bijzondere wet.

 

Ik zou het nu graag met de collega’s hebben over de uiteenzettingen van de verschillende partijen die werden gehouden tijdens de bespreking in commissie.

 

In de commissie heeft collega Jan Jambon, aan de hand van een presentatie waarvan sommige slides in het schriftelijk verslag zijn weergegeven, een analyse en beoordeling gemaakt van deze hervorming. Na een beschrijving van de huidige financieringswet, stelde de heer Jambon dat de huidige bijzondere financieringswet kritiek oproept om twee belangrijke redenen: niet alleen genereert deze wet een overmatige solidariteit in de zin dat een van de Gewesten per inwoner meer middelen ontvangt dan het meest welvarende Gewest, de wet veroorzaakt bovendien kwalijke neveneffecten. Het gevolg kan immers zijn dat een Gewest, waarvan de bevolking verarmt, meer middelen krijgt. In Duitsland is het solidariteitsmechanisme begrensd, bij ons niet. Volgens de spreker resulteert dit in een veel meer uitgesproken nivellering tussen de welvarende en de minder welvarende Gewesten.

 

Volgens de vertegenwoordiger van de N-VA konden de standpunten bij de hervorming als volgt worden samengevat. Het zuiden van het land eiste de beëindiging van de zogenaamde ‘Lambermontturbo’, alsook de herfinanciering van Brussel. Het noorden van het land eiste meer fiscale autonomie om gedifferentieerde beleidsmaatregelen te kunnen nemen, meer responsabilisering op grond van een correcte terugkeer van middelen te krijgen en, ten slotte, een tijdelijke solidariteit zonder kwalijke neveneffecten te bekomen.

 

De federale overheid van haar kant zou hebben onderstreept dat bij de middelenoverdracht verarming moest worden voorkomen. Ze vroeg daarom een bijdrage van de deelgebieden wegens de kosten van de vergrijzing en beoogde de eigen prerogatieven in verband met de herverdeling van de rijkdom en met de sociale zekerheid te handhaven.

 

Volgens collega Jambon biedt de hervorming niet echt een oplossing. De nieuwe solidariteitsregeling heeft weliswaar minder kwalijke neveneffecten, maar genereert niettemin een overmatige solidariteit. Bovendien is volgens hem de nieuwe fiscale autonomie geen responsabiliseringsmechanisme voor de Gewesten. De oprichting van het Fonds ter herverdeling van de opbrengst van de geldboetes is dat evenmin. De middelen van de Gemeenschappen stoelen voornamelijk op een behoeftecriterium. Voor de bijkomende financiering van de Brusselse instellingen wordt geen enkele voorwaarde gesteld, aldus collega Jambon. Van de deelstaten worden bovendien allerlei bijdragen geëist die een negatief effect hebben.

 

Een van de belangrijkste punten van kritiek van de vertegenwoordigers van de N-VA houdt verband met de afschaffing met terugwerkende kracht van de Lambermontturbo. Die afschaffing, die is gepland voor 2015, gaat gepaard met een verhoging van de dotatie die wordt berekend op grond van het aantal leerlingen, ten nadele van de dotatie die wordt berekend op grond van de personenbelasting. Op termijn is deze nieuwe regeling uiterst nadelig voor Vlaanderen, aldus collega Jambon.

 

Inzake fiscale autonomie stelde de heer Jambon niet onder de indruk te zijn. Ook nu beschikken de Gewesten immers reeds over de mogelijkheid om op- of afcentiemen in te voeren. De N-VA had liever een systeem gezien waarin de deelstaten bevoegd zijn om de belastbare grondslag te bepalen. Zoals het er nu uitziet, zijn belastingsverlagingen, -verminderingen of -kredieten alleen mogelijk voor de aangelegenheden die onder de bevoegdheden van de betrokken deelstaten ressorteren.

 

Op het eerste gezicht mag het voorstel tot hervorming van de bijzondere financieringswet dan wel rechtmatig lijken doordat de deelstaten een groter deel van de opbrengst van de personenbelasting toegewezen krijgen – ongeveer 26 % tegenover 6,75 %, dit neemt niet weg dat dit voorstel volgens de N-VA weinig instrumenten biedt om echt gedifferentieerde beleidslijnen uit te zetten. Bovendien houdt het voorstel talloze beperkingen in zoals het verbod op deloyale fiscale concurrentie en het behoud van het progressiviteitbeginsel.

 

In verband met de pensioenbijdrage wijst de vertegenwoordiger van de N-VA erop dat hij zich nooit gekant heeft tegen meer responsabilisering van de deelstaten. Zijn partij wil evenwel niet weten van een systeem waarbij diegene die betaalt niet het beleid bepaalt. Het inleveringmechanisme komt boven op de afgezwakte verhoging van de dotaties aan de deelstaten. Wordt die inlevering toegepast op de hele periode tot 2030, dan loopt de totale kostprijs wellicht op tot ongeveer 6 miljard euro, volgens de heer Jambon.

 

Zijn fractie plaatst ook bedenkingen bij de gehanteerde elasticiteit van 1,66. Ons belastingsstelsel kent immers progressiviteit, die ervoor zorgt dat de opbrengsten uit deze belastingen sneller groeien dan het bruto binnenlands product. Die verhouding wordt de elasticiteit genoemd. De N-VA vindt een elasticiteit van 1,15 realistischer, op basis van studies, hoewel dit evenzeer een nadelig effect zou hebben op de middelen voor Vlaanderen.

 

De N-VA bekritiseert eveneens de overgangsperiode van 20 jaar. Er wordt een nieuw solidariteitsmechanisme ingesteld, dat volgens collega Jambon in nog meer overmatige solidariteit voorziet dan vroeger. Alleen de federale overheid en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest winnen bij de nieuwe financieringswet.

 

Twee essentiële Franstalige eisen, namelijk de onvoorwaardelijke en welvaartvaste herfinanciering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 500 miljoen of 0,1 % van het bbp, en het stopzetten van de Lambermontturbo als onderdeel van de herfinanciering van het Franstalig onderwijs, zijn ingewilligd. Van de Vlaamse eis voor meer beleidsautonomie in de personenbelasting en in de vennootschapsbelasting is nauwelijks meer gerealiseerd dan opcentiemen in de personenbelasting. Dit is volgens de N-VA dezelfde beleidsautonomie die een gemeente vandaag al heeft. De personenbelasting blijft dus fundamenteel federaal.

 

Deze bijzondere wet is volgens de N-VA verworden tot een doorschuifoperatie van de nodige saneringsoperatie naar de Gemeenschappen en de Gewesten, met uitzondering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

 

De pensioenbijdrage, 1,6 miljard tegen 2030, de 2,5 miljard extra korting op de dotaties van de Gemeenschappen en de Gewesten, en de verminderde koppeling van de dotaties aan de reële welvaartsevolutie vanaf 2016 of 2017, leiden volgens collega Jambon tot een verarming van de Gemeenschappen en Gewesten van 6,6 miljard, waarvan 1,6 miljard pensioenbijdragen tegen 2030. 60 % daarvan wordt gedragen door Vlaanderen.

 

Mevrouw Barbara Pas van het Vlaams Belang merkt in de commissie op dat de financieringswet een kluwen is, zodat van een transparante en objectieve financiering van de deelstaten absoluut geen sprake is. Er zijn geen transparante of objectieve criteria. Echte autonomie en responsabilisering komen er volgens collega Pas alleen maar door de volledige overheveling van de personen- en vennootschapsbelasting, want pas dan kunnen de deelstaten niet alleen zelf de belastingen innen, maar ook de tarieven bepalen.

 

Het voorliggend voorstel wijzigt nagenoeg niets aan de fiscale autonomie, want de essentiële hefbomen blijven volgens collega Pas allemaal federaal, terwijl de deelstaten nog steeds hoofdzakelijk op basis van dotaties worden gefinancierd. De overgedragen bevoegdheden vertegenwoordigen 20 miljard euro, doch slechts 87,5 % van de bijhorende middelen wordt met die bevoegdheden doorgestort naar de Gewesten. De deelstaten dienen derhalve voor 2,5 miljard euro te saneren. De federale overheid dekt zich in tegen een daling van die elasticiteitsbonus, terwijl de Gewesten moeten rekenen op een voldoende hoge elasticiteit en een significant economische groei om een win-winsituatie mogelijk te maken. Over het begrip van de elasticiteit zelf bestaat er volgens collega Pas in de economische literatuur geen eensgezindheid.

 

Voorts blijkt het ook bijzonder moeilijk te zijn om de evolutie van de personenbelastingselasticiteit te ramen en de grootte van de te verdelen middelen te voorspellen. Het is volgens Vlaams Belang onmogelijk om vandaag te voorspellen welk overheidsniveau in 2030 bij de winnaars of bij de verliezers zal behoren, maar het is alleszins duidelijk dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met de herfinanciering een goede kaart heeft getrokken, want jaarlijks bekomt het een half miljard euro bijkomende middelen zonder noemenswaardige tegenprestatie.

 

De heer Bernard Clerfayt meent namens het FDF in de commissie dat een aanpassing van de financieringswet zich opdrong. De aanpassing gaat in de juiste richting, maar ze blijft een ontoereikende en slecht uitgewerkte poging om de onderfinanciering van de Brusselse regio te verhelpen. De bevoegdheidsoverdrachten gaan niet gepaard met voldoende budgettaire middelen.

 

De heer Clerfayt stelt vervolgens de resultaten voor van twee prospectieve onderzoeken naar de budgettaire uitdagingen van de zesde staatshervorming, met de nadruk op Brussel. Het FDF concludeert uit die cijfers dat de herfinanciering van Brussel via de zesde staatshervorming op irrealistische hypotheses berust. Realistische, maar desondanks optimistische hypotheses gaan uit van een toenemend structureel tekort. Het responsabiliseringsmechanisme responsabiliseert Brussel niet in zijn economische ontwikkeling.

 

De heer Hagen Goyvaerts schetst namens het Vlaams Belang uitgebreid de context van de staatshervormingen. Hij hekelt vervolgens de complexiteit en het gebrek aan transparantie, alsook de overdadige solidariteit. Het belangrijkste pervers effect van de bijzondere financieringswet is volgens Vlaams Belang dat het juste-retourprincipe wordt overgecompenseerd door de solidariteit. Voor het Vlaams Gewest betekent het dat het per capita minder middelen overhoudt dan het federaal gemiddelde, terwijl de personenbelastingopbrengsten per capita van het Vlaams Gewest ruim boven het federaal gemiddelde zitten. Hij betwist bovendien dat Brussel ondergefinancierd is en plaatst vraagtekens bij de invoering van de fiscale autonomie. De sociale zekerheid en de ingebouwde transfers blijven federaal. De partij van collega Goyvaerts had liever de sociale zekerheid gesplitst.

 

De heer Peter Dedecker van de N-VA heeft bedenkingen bij de gevolgen van de hervorming van de fiscaliteit. Volgens hem heeft de regering in het kader van de sanering van de overheidsfinanciën namelijk een belangrijke voorafname gedaan van een grondige fiscale hervorming. Door het schrappen van de belastingverminderingen voor energiebesparende maatregelen, door het verkleinen van het fiscale voordeel voor andere belastingverminderingen, door het sparen extra te belasten en door de bedrijfswagens zwaarder te belasten, heeft zij de budgettaire ruimte die de Hoge Raad van Financiën in 2007 nog voorzag voor een verlaging van de belastingdruk op arbeid, afgeroomd.

 

Bovendien wordt volgens collega Dedecker een aantal fiscale beleidskeuzes onmogelijk gemaakt door de voorwaarde van de tweederdemeerderheid in de nieuwe financieringswet. De heer Dedecker geeft het voorbeeld van de vlaktaks, waarvan de invoering bij gewone meerderheid onmogelijk wordt gemaakt. De progressiviteit van de personenbelasting wordt immers verankerd. Het is evenmin logisch dat de federale overheid bevoegd blijft voor belastingverlagingen inzake aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de deelstaten behoren, zoals de belasting op het tweede verblijf of de intresten van groene leningen. De financieringswet draagt bij tot een nog grotere complexiteit van het Belgische belastingstelsel, dat vandaag al complex genoeg is.

 

Mevrouw Caroline Gennez benadrukt namens sp.a dat de Vlaamse partijen steeds hebben gepleit voor de toepassing van twee principes: de responsabilisering van de verschillende bestuursniveaus en de financiering op basis van de objectieve behoeften van elke deelstaat. Daarom worden de Gewesten gefinancierd op basis van hun fiscaal vermogen met betrekking tot de personenbelasting en de Gemeenschappen op basis van hun behoeften. Aldus heeft een kind of een bejaarde dezelfde kansen op onderwijs of gezondheidszorg, ongeacht de woonplaats in België.

 

Mevrouw Gennez verbaast zich erover dat de N-VA de financieringswet, die voorziet in het beginsel om de overheidsfinanciën te saneren, over een kam scheert met de saneringen voor 2013 en die tot 2015, waartoe is besloten. Om de Belgische financiën als een goede huisvader te beheren, moeten alle bevoegdheidsniveaus inspanningen leveren. Er is reeds beslist een inspanning van 2,5 miljard te leveren. Daarover werd in juli 2013 een overeenkomst bereikt in het Overlegcomité, waarin de verschillende regeringen van het land bijeenkomen.

 

Collega Gennez licht vervolgens toe dat inzake fiscale autonomie de keuze om de Gewesten te financieren volgens de ene of andere techniek, opcentiemen op de personenbelasting of een splitratemechanisme, er weinig toe doet. Het gaat er vooral om de Gewesten de mogelijkheid te bieden over een aanzienlijke fiscale autonomie te beschikken.

 

Collega Van Hecke stelt namens Groen enigszins verbaasd te zijn dat de N-VA een aantal principes die de partij heeft goedgekeurd, nu ter discussie stelt. Een van de principes is dat men de progressiviteit wil behouden en deloyale concurrentie wil vermijden. Er wordt nu gedaan alsof dat nieuwigheden zijn. Voorts stipt de heer Van Hecke aan dat er ook overeenkomsten zijn tussen de voorstellen van de partij van de heer Jambon en de voorliggende ontworpen regelingen. Hij verwijst daarbij naar de zogenaamde egalisatiebijdrage. Collega Van Hecke besluit dat het hoe dan ook moeilijk is om conclusies te trekken in een discussie over de keuze van het beste financieringssysteem, want er zullen altijd wel winnaars en verliezers zijn, terwijl parameters op lange termijn erg moeilijk te voorspellen zijn.

 

Tot zover de uiteenzettingen in de commissie.

 

Op het voorstel dient de institutionele meerderheid nog amendementen in, die in hoofdzaak technische aanpassingen zijn. Ook de staatssecretaris antwoordt in de commissie nog namens de partijen op de opmerkingen van de Raad van State. Die maken allemaal integraal deel uit van het schriftelijk verslag.

 

Het uiteindelijke, geamendeerde wetsontwerp wordt met 12 stemmen voor en 5 stemmen tegen aangenomen.

 

Mijnheer de voorzitter, tot zover het verslag over de bespreking van onderhavige bijzondere financieringswet in de commissie voor de Herziening van de Grondwet en de Hervorming van de Instellingen.

 

Collega’s, ik wil graag nog even namens de Open Vld-fractie aangeven waarom onze fractie de nieuwe bijzondere financieringswet met volle overtuiging goedkeurt.

 

Ik wens hiervoor eerst terug te grijpen naar wat ik in mijn inleiding reeds gesteld heb, namelijk dat de hervorming op een aantal fundamentele principes gebaseerd is. Ik zal de 11 fundamentele principes niet herhalen. Het zijn eigenlijk de 10 geboden van de institutionele meerderheid. Eerst die principes formuleren en op basis daarvan een model ontwikkelen, blijkt een geslaagde methode te zijn. De principes stemmen ook zeer goed overeen met de theorie van het fiscaal federalisme, zoals die uitvoerig wordt beschreven in de literatuur.

 

Het viel tijdens de discussies en in de commissievergaderingen op hoe weinig die principes nog worden gehanteerd door onze collega’s uit de oppositie, zowel van de N-VA als van het FDF, toevallig objectieve bondgenoten, die zelfs samen aan de onderhandelingstafel zaten in zomer en herfst van 2010 en 2011 om die principes op te stellen. Dat was de tijd toen onze geachte Kamervoorzitter, de heer Flahaut, samen met de toenmalige Senaatsvoorzitter, de heer Pieters, de rol van koninklijke bemiddelaar opnam. Dat behoort bijna tot de politieke geschiedenis, maar voor de discussie vandaag is het wel bijzonder relevant. Er is toen veel tijd gestoken in de onderhandelingen met, onder andere, de N-VA, hoewel ook toen de crisis smeekte om een snelle regeringsvorming. Desalniettemin waren die onderhandelingen over de financieringswet met de N-VA ernstig werk, dat willen we hier graag toegeven. Ik breng meteen hulde aan iedereen die daar toen toe heeft bijgedragen.

 

Ik zou in het debat van vandaag graag van de N-VA willen weten of zij nog altijd achter het in de zomer van 2010 geleverde werk staat? Danny Pieters is terug naar de universiteit van Leuven. Dus hij zal het niet kunnen bevestigen in de Senaat. Gelukkig zijn er hier nog twee aanwezig, die daarbij een belangrijke rol hebben gespeeld. Op de eerste plaats is dat collega Jambon, die samen met Jean-Claude Marcourt een highlevelwerkgroep heeft geleid om met door iedere partij afgevaardigde experts inhoud en gevolgen van de principes te onderzoeken. Anderzijds is er ook collega Van Hecke, die kan getuigen van de werkzaamheden en dat in zijn betoog straks zeker zal doen. Misschien kan collega Jambon ons dadelijk vertellen of hij zich toen heeft vergist en nu afstand neemt van waartoe hij zich toen heeft verbonden. Ik hoop dat we dat straks zullen vernemen.

 

Maar laat ik terugkeren tot de principes. In de commissie vroeg de N-VA een doorlichting met professor Decoster van de KULeuven, daarin gesteund door de collega’s van het Vlaams Belang. Dat was alleszins een teken dat de Vlaams-nationalisten vertrouwen stelden in wat de professor zou te zeggen hebben. De meerderheid vond dat geen te goede keuze: het moest vooruitgaan en de Nationale Bank had een simulatie uitgevoerd. Wij hebben dat dus niet gedaan, omdat wij dachten dat de professor zijn mening wel via andere kanalen kwijt kon. Inderdaad, enkele weken geleden publiceerde hij samen met een collega een studie waarin hij de nieuwe financieringswet toetst aan het evaluatiekader van die elf principes. Wat concluderen zij? Ik citeer: “Binnen dat evaluatiekader besluiten wij dat de voorliggende nieuwe financieringswet de belofte inlost".

 

Ik overloop met u graag enkele van de conclusies uit de studie van professor Decoster van de KULeuven.

 

Is de fiscale autonomie substantieel toegenomen, zoals een van de principes stelt? Ongetwijfeld, antwoordt professor Decoster. Hij spreekt over een ruime beleidsmarge. Inderdaad, de fiscale autonomie voor de Gewesten neemt toe tot ongeveer twee derde. Het gaat om reële autonomie, om zelf een fiscaal beleid te voeren. Het gaat om een model van uitgebreide gewestelijke opcentiemen. Dat betekent niet alleen dat er opcentiemen kunnen worden geheven, maar evenzeer kortingen, belastingverminderingen of belastingkredieten kunnen worden toegestaan. Dat is dus heel wat meer dan de gemeenten kunnen, zoals sommigen hier hebben beweerd. Daarbij hebben wij, wederom volgens professor Decoster, de twee principes gevolgd om de uitholling van de progressiviteit en de deloyale belastingconcurrentie te vermijden.

 

Op het vlak van fiscale autonomie zijn de cijfers sprekend. Zoals gezegd, fiscale autonomie is een zaak van de Gewesten omdat alleen zij in ons federaal model over een vastomlijnd grondgebied beschikken. De Gemeenschappen financieren wij via dotaties op basis van behoeften en objectieve verdeelsleutels. Het heffen van belastingen op gemeenschapsniveau is immers uiterst problematisch omdat er geen vaste bevolking is, door de onwenselijkheid om een subnationaliteit in Brussel in te voeren.

 

Voor het Vlaamse Gewest stijgt de fiscale autonomie van 44 % tot maar liefst 79 %, het Waals Gewest zal 67 % fiscale autonomie hebben, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 61 %. Er bestaat trouwens geen enkel federaal land waar de fiscale autonomie voor de deelstaten 100 % is, de percentages die hier voorliggen, benaderen de meeste federale structuren in de wereld.

 

Is de responsabilisering toegenomen zoals het principe vooropstelt? Dat is ook een vraag die wij aan professor Decoster hebben voorgelegd. Hij heeft daarop positief geantwoord, bijvoorbeeld in het arbeidsmarktbeleid. Dankzij het overhevelen van de doelgroepkortingen op de RSZ, de werkuitkeringen en de premies van de RVA, evenals van de middelen van de dienstencheques, zal het tewerkstellingsbeleid beter kunnen afgestemd worden op reële arbeidsmarktsituaties in elk Gewest. Deze middelen inzake arbeidsmarkt, een enveloppe van bijna 5 miljard euro, worden tussen de Gewesten verdeeld op basis van fiscale capaciteit. Hoe beter men economisch presteert, hoe meer middelen het Gewest zal verwerven.

 

Een ander principe dat wij willen toetsen is of men nog rekening houdt met bevolkings- en leerlingenaantallen als verdeelsleutel voor de dotaties. Professor Decoster heeft daarop opnieuw positief geantwoord. Voor de Gemeenschappen gaan wij uit van een behoeftesleutel. Professor Decoster merkt op dat dit in een federatie de normaalste zaak van de wereld is. Hij noemt dit de uitdrukking van de horizontale gelijkheid van alle burgers van een federatie. Als vertegenwoordiger van Open Vld wil ik die gedachte uitdrukkelijk onderschrijven. Wanneer wij spreken over het onderwijs van onze kinderen of de zorg voor onze ouderen, moeten wij vertrekken van een fundamentele gelijkwaardigheid.

 

Een ander principe, wederom met volle instemming van de N-VA, dachten wij, houdt in dat de solidariteit tussen de entiteiten behouden blijft en de perverse elementen worden weggewerkt. Ook hier is professor Decoster zeer duidelijk in zijn rapport. Hij noemt het nieuwe solidariteitsmechanisme helder – ik citeer: “Het sluit uit dat een regio geen belang zou hebben bij economische groei, omdat dan haar inkomsten zouden afnemen, de ontwikkelingsval. Het solidariteitsmechanisme is ontegensprekelijk minder genereus, zelfs rekening houdend met het welvaartvast maken ervan. Volgens de onderzoeken zijn de perverse effecten dus ook verdwenen.”

 

Wordt rekening gehouden met de specifieke situatie in de Brusselse hoofdstad en haar sociologische realiteit? Dat is een andere vraag die wij hebben voorgelegd. “Jazeker” is ook op deze vraag het antwoord van de professor. Zie immers de specifieke dotatie voor Brussel, die op basis van bepaalde correcties tot stand is gekomen.

 

Wij komen tot slot bij de principes waar het sommigen hier blijkbaar als enigen om te doen is. Is er een garantie dat geen enkele deelstaat structureel verarmt? Is de financiële stabiliteit van de deelstaten gegarandeerd?

 

Uit simulaties in een vergelijking met de huidige financieringswet, die door de professoren werden gemaakt, blijkt dat de hervorming in kwestie principieel een goede zaak is voor het Vlaams Gewest en de Franse Gemeenschap. Brussel, de Vlaamse Gemeenschap en het Waals Gewest zullen erop achteruitgaan. Gelet op de gemeenschappelijke begroting van Gemeenschap en Gewest gaat Vlaanderen er volgens de mechanismen van de nieuwe financieringswet per saldo op vooruit.

 

Deze conclusie is uiteraard vóór de inspanning die werd gevraagd in het raam van de vergrijzing en de sanering waardoor het federale niveau op termijn inderdaad als winnaar kan worden bestempeld. Ik wil evenwel duidelijk benadrukken dat het niet alleen om een nieuwe financieringswet gaat, maar ook om een saneringsoperatie en een oplossing voor de vergrijzingkosten.

 

Wij delen ter zake de analyse van professor André Decoster die stelt dat de winst- en verliestabellen natuurlijk interessant zijn om in de krant te zetten. Mensen lezen graag wie nu wint: Vlaanderen, Wallonië, Brussel of de federale overheid. Het is interessante informatie om kranten mee te vullen. Zij geven echter geen correct beeld van de mate waarin de mensen er echt op vooruit- of achteruitgaan.

 

Een euro verlies in Vlaanderen tegenover de federale overheid betekent niet noodzakelijk dat alle Vlamingen samen een euro kwijtspelen. Het betekent gewoon dat die ene euro op federaal niveau zal worden gebruikt om uitgaven te doen die wellicht nog altijd in meerderheid in Vlaanderen zullen zijn gesitueerd of dat die ene euro zal worden bespaard om Europese doelstellingen te halen.

 

Zodoende komen wij bij het belangrijkste principe: wordt de leefbaarheid van de federale Staat verzekerd? Wordt het evenwicht van de globale overheidsfinanciën bewaard? Professor Decoster ziet in de nieuwe financieringswet alvast een ernstige poging daartoe.

 

Hoe dan ook zal de eigen marge op federaal vlak afnemen om de haalbaarheid van de overheidsfinanciën te verzekeren door een verschuiving van heel wat middelen van de federale overheid naar de deelstaten.

 

Er wordt daarom een bijdrage gevraagd van de Gewesten en de Gemeenschappen om de houdbaarheid van de openbare financiën van de gezamenlijke overheid veilig te stellen. De deelname in de sanering voor 2014 tot en met 2016 betreft vaste bedragen en moet ervoor zorgen dat de gezamenlijke overheid in 2016 tot een begrotingsoverschot van 0,75 % van het bruto binnenlands product komt, zoals afgesproken met Europa, niet alleen door het federaal Parlement, maar door alle parlementen van ons land. Dat traject werd door Europa vastgesteld en de sanering en de nieuwe bijzondere financieringswet voorzien erin dat het traject kan worden gerealiseerd.

 

Van de deelstaten wordt voor 2015 en 2016 2,5 miljard euro gevraagd, of 1,60 % van het bbp. De federale overheid zal evenwel wellicht nog een inspanning moeten leveren van om en bij de 6 miljard of 1,40 % van het bbp. Het grootste deel van de sanering blijft dus bij de federale overheid, hoewel het belang van de deelstaten erg is gegroeid in de totale uitgaven.

 

Voor de horizon 2017-2030 vragen wij daar bovenop een bijdrage voor de groeiende vergrijzingskosten, onder meer voor de ambtenarenpensioenen van de administraties van de Gemeenschappen en de Gewesten die door het federale niveau ten laste worden genomen. Die bijdrage loopt tegen 2030 op tot ongeveer 0,23 % van het bbp.

 

Toch enige verduidelijking: in het laatste rapport van de Studiecommissie voor de Vergrijzing van juli 2013 worden de meerkosten – ik wil ieder zijn aandacht daarvoor vragen – van de vergrijzing tegen 2030 geraamd op 3,3 % van het bbp. Die meerkosten stijgen namelijk van 25,8 % van het bbp naar 29,1 % van het bbp in 2030. Het loutere feit dat de bevolking ouder wordt – wat natuurlijk op zich een goede zaak is – houdt dus voor ons als samenleving een extra kost in van 3,3 % van het bbp. Het heeft dus niets te maken met slecht beleid of de economische crisis, maar is gewoon het demografische gevolg bij ongewijzigd beleid.

 

Meer dan 90 % van die meerkosten zal worden gedragen door entiteit I, namelijk de federale overheid en de sociale zekerheid. Het zijn immers de onderdelen gezondheidszorg en pensioenen waarin de uitgaven sterk zullen toenemen. Dat toont aan voor wat een gigantische inspanning entiteit I nog altijd staat.

 

Deze financieringswet is dus bijzonder omdat ze twee fundamentele hervormingen ineens realiseert.

 

Wij hadden, bij de bespreking van deze financieringswet, inderdaad de kop in het zand kunnen steken; wij hadden ervoor kunnen opteren om de saneringslast en de kosten van de vergrijzing niet billijk te verdelen tussen de federale overheid en de deelgebieden. Dan zou blijken hoe Vlaanderen en ook de andere deelgebieden een pak meer middelen zouden verwerven. Wij zouden applaus krijgen op alle regionale niveaus, maar wij zouden dan wel verzwijgen hoe de federale Staat door de vergrijzing op termijn op het bankroet afstevent, met als slachtoffers niet alleen de federale entiteit, maar ook de Vlaming, de Waal en de Brusselaar.

 

Open Vld zegt nee tegen een dergelijk scenario. Precies daarom is een herverdeling van de saneringslast en de vergrijzingskosten verwerkt in de nieuwe bijzondere financieringswet. Deze hervorming van de financieringswet doet dus meer dan enkel het financieringsmechanisme af te spreken. Zij is eveneens een garantie voor de toekomst en legt het zwaartepunt bij de deelgebieden. Kijk maar naar de relatieve aandelen in de primaire uitgaven van 2015.

 

Het is belangrijk om dat ook te zeggen, want wat gebeurt er na deze financieringswet met betrekking tot alle uitgaven bij de overheden. Van elke 100 euro, zal 30 euro door de Gewesten en de Gemeenschappen worden betaald, terwijl dat vandaag slechts 20 euro is. De federale overheid zal nog maar 20 euro overhouden, in vergelijking met de huidige 38 euro voor de federale sociale zekerheid en 13 euro voor de lokale overheden. Dus, van elke 100 euro die wordt besteed, gaat het grootste gedeelte, 38 euro, naar de sociale zekerheid, 30 euro naar de Gemeenschappen en de Gewesten, 20 euro naar de federale overheid en 13 euro naar de lokale overheden.

 

Tot besluit, met deze nieuwe bijzondere financieringswet wordt de basis gelegd voor een sterk Vlaanderen, een sterk Wallonië en Brussel in een federaal België. Dat is volledig in de lijn met de toekomstverklaring die mijn politieke partij zondag heeft goedgekeurd.

 

Open Vld verleent dan ook heel graag haar volle steun aan dit project.

 

03.02  Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de voorzitter, collega’s, vandaag ligt de bijzondere wet tot hervorming van de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de Gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, voor. Helaas strookt de titel niet meer met de realiteit. Wij zouden het beter hebben over een beperkte uitbreiding van de fiscale autonomie en over de onderfinanciering van de nieuwe bevoegdheden.

 

Wat ligt hier voor? Ik zal eerst het luik fiscale autonomie en responsabilisering behandelen.

 

Men vervangt de bestaande gewestfinanciering op basis van de personenbelasting door een gedeelde belasting. Vlaanderen heeft recht op 26 % van de federale personenbelasting. Deze factor wordt omgezet in gewestelijke opcentiemen, of afcentiemen, van 33 %. Deze opcentiemen kan Vlaanderen wijzigen, zoals elke gemeente dat al lang kan doen. Van echte fiscale autonomie zoals in Zwitserland, Canada of Spanje, is hier geenszins sprake. De door deze regering zo geroemde fiscale autonomie is niets anders dan veredelde gemeentelijke opcentiemen op de federale belasting, en dat in combinatie met artikel 9 van de reeds bestaande bijzondere financieringswet.

 

Instrumenteel krijgen wij eigenlijk dus niets bij. Men kan niets meer doen dan wat men vroeger al kon. Het uitbreiden van de marge in de gewestelijke personenbelasting van 6,75 % naar 26 % brengt beleidsmatig ook niets bij. Ik kan dus helemaal niet onder de indruk zijn van deze toegekende autonomie. De personenbelasting blijft namelijk fundamenteel federaal. De beleidsinstrumenten die er echt toe doen, blijven buiten het bereik van de deelstaten.

 

Zo blijven de bepaling van het belastbaar inkomen, de aftrek voor personen ten laste en de aftrek voor vervangingsinkomens exclusief federaal. Het barema in de personenbelasting, en dus de progressiviteit, blijft een exclusief federaal voorrecht. De federale overheid kan de belastbare basis wijzigen, wat een grote impact heeft op de Gewesten, maar zij moet daarover niet in overleg treden of daaromtrent geen akkoord sluiten met de Gewesten. De federale overheid kan dus eenzijdig de belastbare basis wijzigen. Ook de belasting voor niet-verblijfhouders blijft federaal. Kortom, de essentiële kenmerken van de personenbelasting blijven federale materie.

 

Over de vennootschapsbelasting wordt zelfs totaal niet meer gesproken. Dat beleidsinstrument blijft volledig federaal. Om hieraan iets te wijzigen, zal Kris Peeters in het kader van een relancebeleid nog altijd, zoals voor de loonkost, moeten gaan bedelen aan de poort van de Wetstraat 16.

 

Bovendien werkt de nieuwe bijzondere financieringswet zelfs minder responsabiliserend dan het systeem dat vandaag bestaat. De dotaties die worden verdeeld op basis van demografische factoren worden belangrijker en nemen sneller toe dan de dotaties op basis van de personenbelasting. Met andere woorden, de Gemeenschappen kunnen niet de vruchten plukken van hun eigen beleid. De dalende responsabilisering van de nieuwe financieringswet volgt, enerzijds, uit het grotere gewicht van behoeften als criterium in de oude financieringswet — de Lambermontturbo bij de onderwijsfinanciering wordt stopgezet — en, anderzijds, uit de tragere groei van de personenbelastingdotatie dan de leerlingendotatie.

 

Ten tweede, er is het grotere gewicht bij de overdracht van gemeenschapsbevoegdheden, die worden verdeeld volgens de behoeften, tegenover de nieuwe gewestbevoegdheden die worden gefinancierd volgens personenbelastingdotaties.

 

Voorts is er ook een snellere groei van de middelen die worden verdeeld op basis van de demografie in vergelijking met de middelen die worden verdeeld op basis van de fiscale capaciteit.

 

En dan, collega’s, is er nog het solidariteitsmechanisme. Eerst en vooral valt de lange overgangsperiode op. Terwijl in vorige financieringswetten de overgangsperiode beperkt bleef tot tien jaar wordt dit nu tien jaar constant gehouden en over de volgende tien jaar pas afgebouwd. Gezien een bijzondere financieringswet een houdbaarheidsdatum heeft van maximaal tien jaar, tot hiertoe, zal die afbouw waarschijnlijk niet meer dan een intentie blijken.

 

Vervolgens stellen wij vast dat dit nieuw solidariteitsmechanisme inderdaad minder pervers is, maar wel welvaartsvast en op termijn royaler dan vandaag. De regering stelt in haar basiscommunicatie dat de nieuwe nationale solidariteitstussenkomst in 2015 lager ligt dan het huidig bedrag, en dit zowel voor Wallonië als voor Brussel. Wat de regering er niet bij vertelt, is dat, in tegenstelling tot het vroegere basisbedrag, deze tussenkomst niet alleen toeneemt met de inflatie maar ook wordt gekoppeld aan de reële groei van de economie. Op termijn wordt het nieuwe solidariteitssysteem royaler dan het oude. Het nieuwe solidariteitssysteem is niet alleen inflatiebestendig, maar wordt ook nog eens welvaartsvast gemaakt. Daardoor komen op een bepaald moment in de tijd beide curves mekaar tegen.

 

Bovendien moet men rekening houden met de sokkel. In 2015 is het nieuw nationaal solidariteitssysteem en de bijhorende sokkel net zo groot als het oud mechanisme. De sokkel blijft tien jaar constant en dit leidt ertoe dat in de eerste tien jaar het nieuw solidariteitsmechanisme nauwelijks afwijkt van het oud systeem. Daarna volgen tien magere jaren door de afbouw van de sokkel. Daarna speelt de welvaartvastheid terug ten volle en na drieëndertig jaar, in 2048, is de opgelopen schade ingelopen en wordt het systeem royaler dan vandaag.

 

Collega’s, wat voorligt is geen Copernicaanse omwenteling. Dit voorstel is mijlenver verwijderd van echte fiscale autonomie. Echte fiscale autonomie betekent een autonomie met eigen barema’s, een autonomie waarin deelstaten eigen beleidskeuzes kunnen maken, daarin steunend op hun fiscale inkomsten. De link tussen de fiscale autonomie en de democratie is voor ons evident. Wie moet betalen moet ook kunnen bepalen. Dit land staat aan de top inzake belastingdruk. Hiertegenover had de belastingbetaler dus wel enige transparantie, enige klaarheid mogen verwachten. Helaas, de regeling die voorligt maakt alles nog complexer. De fiscalisten zullen er wel bij varen, hun werk is verzekerd. De burger die getrouw zijn belasting betaalt ziet echter minder dan ooit waar zijn geld naartoe vloeit.

 

Dat wij dus niet kunnen spreken over een Copernicaanse omwenteling is duidelijk. Als men de factuur bekijkt kunnen wij het echter wel hebben over een Copernicaanse regressie. De deelstaten, in de eerste plaats Vlaanderen, verarmen door dit nieuwe systeem.

 

Wie wint er bij de financieringswet? De grote winnaar is Brussel dat een zak geld krijgt. Brussel krijgt 500 miljoen extra zoals gevraagd in het Brussels Octopusakkoord. Zij krijgen zelfs meer, een blanco cheque, want hiertegenover staat geen enkele eis tot bestuurlijke hervorming. Op vijftien jaar tijd verdubbelen de extra middelen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 600 miljoen in 2015 tot 1,2 miljard in 2030.

 

De tweede grote winnaar is het federaal niveau. Volgens de hypothese die de regering maakt, wint de federale overheid in 2030 4,1 miljard. Bij een meer realistische elasticiteit wint de federale overheid echter maar liefst 6,6 miljard in 2030.

 

Zijn er dan verliezers? Jawel, er zijn verliezers, namelijk de deelstaten en onder de deelstaten in de eerste plaats Vlaanderen. Deze bijzondere wet is verworden tot een grote doorschuifoperatie van de benodigde saneringsoperatie naar de deelstaten, met uitzondering wel te verstaan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dit alles is in flagrante tegenstelling tot een van de uitgangsprincipes, met name dat geen enkele deelstaat structureel mocht verarmen. De pensioenbijdrage, de 2,5 % extra korting op de dotaties van de Gewesten en de Gemeenschappen en de verminderde koppeling van de dotaties aan de reële welvaartsevolutie leiden tot een verarming van de Gewesten en de Gemeenschappen van 6,6 miljard tegen 2030. Van die 6,6 miljard draagt Vlaanderen 60 %.

 

Collega’s, dankzij de thans voorliggende financieringswet verliest Vlaanderen in 2030 maar liefst 4,5 miljard euro. Zonder de bewuste saneringsbijdrage houdt de federale overheid ons voor dat Vlaanderen in 2030 er voor 300 miljoen op vooruit zou gaan, maar wanneer wij bekijken welke elasticiteit toegepast wordt en als wij een meer realistische elasticiteit toepassen, dan stellen wij vast dat wij er voor 1,6 miljard op achteruitgaan. Met de bewuste saneringsbijdrage van 2,5 miljard en de lagere groeikoppeling komt daar nog eens een goede 2 miljard bij. Als wij de 0,9 miljard pensioenbijdrage erbij tellen, komen wij aan de factuur van 4,6 miljard euro die Vlaanderen te slikken krijgt.

 

Dat Vlaanderen verliest bij die operatie, zeggen niet alleen wij. Ik zal mij dus niet beroepen op de studiedienst van de N-VA en evenmin op VIVES en andere zogenaamd verdachte bronnen. Wel ga ik te rade bij een onverdachte bron, met name de universiteit van Namen en de ULB. Die Franstalige universiteiten bevestigen dat Vlaanderen de grote verliezer is van heel die operatie.

 

Collega’s, de nieuwe financieringswet levert weinig bijkomende fiscale autonomie op. Waar Vlaanderen al jaren voor ijvert en wat vandaag al bestaat in landen als Spanje of Canada, is hier nog altijd onmogelijk. Wel wordt Vlaanderen de volgende jaren opgezadeld met een systeem dat alles nog complexer maakt en dat vooral een loodzware factuur doorschuift. Federaal bepaalt en Vlaanderen betaalt.

 

Mijn fractie zal daarom tegen die nieuwe financieringswet stemmen.

 

03.03  Christiane Vienne (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, chers collègues, je serai plus brève ici qu'en commission où nous avions pris le temps de présenter et d'exposer ce texte fondamental. Je souhaiterais rappeler la position de mon groupe, qui n'hésite pas à parler d'un texte véritablement – je le répète – fondamental. En effet, il est l'ossature de cette grande réforme de l'État, que huit partis de ce pays ont pensée, ont osé penser et réaliser.

 

Huit partis ont décidé d'écrire l'histoire de la Belgique dans le long terme, dans une perspective durable et soutenable. Cette réforme fondamentale de la loi spéciale de financement permet de conjuguer une plus grande responsabilité et le maintien de mécanismes de solidarité dénués d'effets pervers, une plus grande autonomie financière et un refus de la concurrence déloyale, la reconnaissance effective et entière du phénomène régional et une reconnaissance sans ambiguïté pour Bruxelles.

 

Ces nouvelles prérogatives des différentes entités ne menacent pas l'existence de la Belgique. Au contraire, cette nouvelle réforme de l'État amène aux entités fédérées de nouvelles compétences et surtout les moyens de les mettre en œuvre.

 

Lors des débats en commission, nous avons assisté, avec l'opposition, à une espèce de guerre des chiffres. Mais j'ai envie, de mon côté, d'insister sur trois principes qui sont chers à mon groupe, trois principes qui permettent de dire que cette réforme est juste et porteuse de plus-values.

 

Pour mon groupe, je rappellerai et soulignerai trois grands acquis.

 

Premièrement, on n'appauvrit pas l'État fédéral ou, pour le dire plus clairement encore, en responsabilisant davantage financièrement les entités fédérées, on donne de l'air à l'État fédéral et on n'affaiblit pas la sécurité sociale et la solidarité interpersonnelle.

 

Deuxièmement, on lutte contre toute forme de concurrence déloyale ou, pour le dire de manière plus constructive, on choisit la voie de la coopération. Je citerai en vrac, la base imposable définie par le fédéral, le maintien d'une politique de redistribution au niveau fédéral et le maintien de l'imposition des revenus mobiliers au niveau fédéral.

 

Troisièmement – et surtout –, on renforce les entités fédérées. Permettez-moi d'insister au nom de mon groupe sur la reconnaissance du rôle central de la Région de Bruxelles-Capitale, Bruxelles qui est enfin reconnue en tant que Région à part entière, mais dont les besoins spécifiques de grande capitale sont enfin pris en compte.

 

L'équilibre apporté par ce texte est essentiel. Il n'y a ni perdants ni gagnants. Nous nous sommes inscrits dans un fédéralisme adulte. Toutes les entités fédérées et l'État fédéral ont de nouvelles responsabilités et les moyens nécessaires pour les assumer.

 

Je conclus en rappelant qu'avec cette nouvelle loi de financement, c'est la Belgique qu'on inscrit dans la durée et la solidarité.

 

03.04  Daniel Bacquelaine (MR): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, chers collègues, en guise d'introduction, je saluerai d'emblée le travail accompli jusqu'ici par la majorité institutionnelle depuis deux ans. En deux ans, nous avons conclu des accords que beaucoup croyaient devenus impossibles. Nous les avons transformés en textes de loi et les avons votés en deux temps sans aucune anicroche dans le timing, sans aucune poussée non plus de fièvre communautaire. Ce déroulé, nous le devons à un travail de préparation soigné, mais surtout au sens des responsabilités qui a animé les huit formations politiques soutenant cette importante réforme de l'État.

 

Aujourd'hui, la Chambre s'occupe d'une part essentielle, celle qui est en quelque sorte la clef de voûte de toute la réforme, parce qu'elle traite des moyens financiers, mais avant tout, parce qu'elle conforte dans la structure de l'État fédéral l'importance de la notion de responsabilité pour les différents niveaux de pouvoir dans l'exercice des compétences dont ils ont la charge.

 

Jusqu'ici, il était problématique que certains niveaux de pouvoir reçoivent des moyens financiers sans lien avec l'efficacité des politiques déployées. Désormais, on devra se prendre pleinement en charge. C'est cela, me semble-t-il, le sens de la responsabilité politique.

 

Tout d'abord, il convient de rappeler que l'accord inclut la juste répartition des efforts budgétaires pour tenir nos engagements de retour à l'équilibre en 2016. Sur ce dossier, nous buttions depuis longtemps dans une sorte de dialogue de sourds. L'impact de la réforme de l'État a apparemment réveillé les ardeurs et tous les niveaux se sont engagés sur une feuille de route en n'abandonnant plus le fédéral seul sur la route de l'assainissement. Nous veillerons particulièrement partout à ce que ces engagements soient respectés dans les principes et la rigueur des comptes, notamment en Région wallonne.

 

Le sens des responsabilités, c'est aussi celui que l'on vise en augmentant l'autonomie fiscale des Régions. On était responsable – ou irresponsable dans certains cas – de ses dépenses. On le sera aussi de ses recettes. Le point important est bien que les Régions aient une plus grande maîtrise. On reste évidemment dans un cadre fiscal fédéral qui sert de balise, qui permet d'éviter une fiscalité déloyale entre les Régions. Mais, plus concrètement encore, le fédéral maîtrisera toujours la politique fiscale.

 

Le respect de la progressivité de l'impôt sera assuré par la Cour des comptes et le respect de la loyauté fédérale le sera par la Cour constitutionnelle. Les Régions pourront donc instaurer des additionnels mais la base imposable restera fédérale. Les quotités exemptées et les réductions d'impôts resteront fédérales. Le fédéral maîtrisera donc toujours la politique fiscale. C'est important à nos yeux.

 

L'autonomie portera sur presque 12 milliards, plus les 40 % d'une série de déductions d'impôts (crédit hypothécaire, titres-services, sécurisation des habitations, économies d'énergie, etc.). C'est évidemment une modification essentielle de notre système fiscal. Il va sans dire qu'il importera demain, comme jamais, que les bons choix soient faits dans les Régions pour actionner les leviers fiscaux à bon escient, c'est-à-dire dans le sens d'une économie dynamique créatrice d'activités. Pas donc une économie dirigiste qui étouffe mais une économie qui met le focus sur le sens des responsabilités.

 

À ce sujet, ce n'est pas neutre; l'entrée en vigueur de la loi spéciale de financement se fera au 1er juillet 2014, ce qui permet d'éviter qu'une majorité sortante puisse engager la future majorité. Cela fait surtout en sorte que la campagne permette à chacun de faire connaître ses choix. Pendant la campagne électorale, chacun devra exprimer ses choix politiques. Quelles politiques, y compris fiscale, doit-on mener dans une Région donnée? Qui propose quoi? À quel niveau? Les choix ne seront pas les mêmes, les visions ne seront sans doute pas les mêmes, et l'électeur pourra trancher.

 

Un troisième élément essentiel est le refinancement de Bruxelles.

 

Une ligne directrice: la reconnaissance de Bruxelles comme une Région à part entière. Un refinancement des institutions bruxelloises à hauteur de 461 millions d'ici 2015. Plusieurs mécanismes ont été introduits visant soit la Région de Bruxelles-Capitale, soit les Commissions communautaires, soit encore les communes de la Région de Bruxelles-Capitale. Ce refinancement se décompose en deux volets. La loi spéciale du 19 juillet 2012 a concrétisé le premier d'entre eux, qui concerne la mobilité, la sécurité, les primes linguistiques et l'augmentation des dotations de la Cocof et de la VGC. Le deuxième volet est intégré dans la partie "financement" de la loi spéciale de financement. Il s'attèle essentiellement à la question des navetteurs et des fonctionnaires d'organismes internationaux.

 

Pour les navetteurs, partant du constat que nombre de ceux-ci résident en Région flamande ou wallonne, ils bénéficient des services publics bruxellois sans que la Région de Bruxelles-Capitale soit soutenue financièrement, puisque – comme vous le savez – l'impôt des personnes physiques est calculé sur la base du lieu de résidence des ménages et non en fonction de leur lieu de travail. Aussi, la Région de Bruxelles-Capitale recevra-t-elle dorénavant une dotation en provenance des autres Régions, qui compensera une partie de ce manque à gagner.

 

Il est également prévu un mécanisme destiné à compenser l'absence de perception d'impôts régionaux sur les fonctionnaires des institutions internationales, comme l'Union européenne ou l'OTAN. Ils sont proportionnellement plus nombreux dans la Région de Bruxelles-Capitale que dans les deux autres Régions.

 

Enfin, monsieur le président, j'aborderai la solidarité entre les Régions. L'objectif de ce nouveau dispositif est de corriger les effets pervers inhérents à l'ancien mécanisme tout en sauvegardant la solidarité interrégionale, de la Région la plus riche vers les deux autres. En effet, le mécanisme actuel a souvent été considéré comme un piège à la pauvreté, puisque l'effet de solidarité pouvait être plus important que celui du juste retour. C'est ainsi que certaines Régions pouvaient voir leurs recettes diminuer alors que la base de leur IPP augmentait davantage sur leur territoire que dans les autres Régions, et ce à l'encontre d'une certaine logique de responsabilité. Désormais, un montant de solidarité nationale sera accordé annuellement à chaque Région dont le pourcentage dans les recettes de l'IPP est inférieur à celui de la population totale. Auparavant, le système prévoyait l'application du mécanisme de solidarité en faveur des Régions dont le produit de l'impôt des personnes physiques par habitant était inférieur à la moyenne correspondant à l'ensemble du Royaume.

 

Monsieur le président, chers collègues, la loi spéciale de financement constitue une synthèse de cette sixième réforme de l'État. Il s'agit d'un dossier d'apparence impossible, duquel la majorité institutionnelle sort par le haut. Une réforme où on ancre le principe de responsabilité comme ligne de conduite des politiques menées à tous les niveaux de pouvoir. C'est une synthèse aussi parce qu'elle démontre, plus que tout autre projet de loi spéciale que nous avons voté depuis l'an dernier, l'idée que cette réforme de l'État n'est pas une fin en soi mais bien davantage un moyen, une promesse pour rétablir la stabilité de notre État mais surtout réussir son redéploiement économique.

 

La stabilité, nous l'obtiendrons si les entités francophones réussissent leur relance, si les bons choix économiques et fiscaux sont faits. L'enjeu est là! Nous sommes, comme il se doit dans un système politique sain, face à nos responsabilités. Nous devons les saisir et réussir la transformation de notre État en un système fédéral mature.

 

Le Mouvement réformateur soutiendra toutes les initiatives qui permettront de transformer cet essai. Nous votons aujourd'hui avec confiance pour les politiques qui seront menées par ce nouvel outil permettant d'assurer une plus juste répartition des flux financiers entre les différentes composantes de notre pays.

 

03.05  Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, collega’s, de hervorming van de financieringswet, die wij hier vandaag bespreken, is zeker een belangrijk onderdeel van de zesde staatshervorming. Ze is belangrijk, zowel voor de bedragen als voor de principes die ze ten uitvoer brengt. Collega Van Biesen heeft het daar uitvoerig over gehad in zijn verslag en zijn uiteenzetting.

 

Als wij naar de bedragen kijken, dan zien wij dat er voor meer dan 20 miljard aan bevoegdheden wordt getransfereerd van de federale overheid naar de Gemeenschappen en de Gewesten, dat op die manier de middelen van de Gemeenschappen en de Gewesten stijgen tot 65,5 miljard, een stijging van 40 %, en dat de Gewesten fiscale autonomie krijgen ten bedrage van bijna 12 miljard of 26 % van de totale personenbelasting. Dat is vier keer meer dan vandaag, collega’s. Vandaag gaat het immers over 6,75 %.

 

Ik wil het vandaag echter vooral hebben over de principes waarop deze financieringswet gebaseerd is. Wees gerust, ik zal die niet in detail herhalen. Ze zijn hier al de revue gepasseerd en staan op de eerste bladzijden van het verslag, maar ik wil er wel een aantal uitpikken.

 

Het vijfde principe luidt: de deelstaten nog meer responsabiliseren in verband met hun bevoegdheden en het door hen gevoerde beleid. Deze nieuwe financieringswet responsabiliseert de deelstaten op verschillende manieren. De dotaties voor de Gewesten zijn gekoppeld aan de fiscale capaciteit van de Gewesten. Samen met de fiscale autonomie zorgt dat ervoor dat een Gewest nu extra gevoelig wordt voor de fiscale draagkracht van haar bevolking. Gaat het economisch goed in een Gewest, dan komt dat tot uiting in de belastingopbrengsten.

 

Er is daarenboven ook voorzien in een vangnetmechanisme, waardoor de dotaties relatief meer groeien als de reële economische groei hoger is. Voor het arbeidsmarktbeleid zal de dotatie vanaf 2017 groeien met de inflatie plus 55 % van de reële economische groei. Als de economische groei hoger is dan 2,25 % – wij kunnen alleen maar hopen dat wij in de komende jaren daartoe komen – dan zal de dotatie sneller groeien. Op het deel van de groei dat niet hoger is dan die 2,25 % wordt dan namelijk nog altijd 55 % toegepast, maar voor alles boven de 2,25 % mogen de Gewesten het percentage volledig behouden, waardoor zij natuurlijk de vruchten plukken van goede economische prestaties.

 

De regio’s worden ook geresponsabiliseerd voor de pensioenen van hun statutaire ambtenaren. Werft men een extra ambtenaar aan, dan moet men er ook meer voor betalen. Dat lijkt mij logisch.

 

Er is ook een klimaatresponsabilisering, waarbij een Gewest een bonus kan verdienen als het minder CO2 in haar gebouwensector uitstoot.

 

Ten slotte, hebben de Gewesten nog altijd hun huidige gewestbelasting, de registratierechten, de successierechten enzovoort, die al sterk correleren met de economische prestaties van een Gewest.

 

Het vijfde principe, de versterking van de responsabilisering binnen de regio’s is echt wel de rode draad binnen de hervorming. Die responsabilisering heeft vooral betrekking op de gewestbevoegdheden. De groei van de gemeenschapsmiddelen blijft namelijk grotendeels gebaseerd op het behoeftecriterium.

 

Daarmee zijn wij bij het zevende principe aanbeland: rekening houden met de bevolkings- en leerlingencriteria. De sp.a vindt dit een goed principe. Het is ook een logisch principe. Het is logisch dat de middelen voor kinderbijslag worden gebaseerd op het aantal kinderen en dat de middelen voor ouderenzorg worden gebaseerd op het aantal senioren. Voor mij is dit een zeer gezond principe. Voor mij is een kind een kind en een senior een senior. Als een Gemeenschap meer middelen nodig heeft omdat er meer kinderen of senioren zijn, dan vinden wij het heel legitiem dat daar meer middelen tegenover staan. Hiervoor kan en mag men Gemeenschappen niet responsabiliseren.

 

Dan komen wij aan het tiende principe: rekening houden met de inspanningen die alle entiteiten samen moeten leveren om de overheidsfinanciën gezond te maken.

 

Vandaag is het vooral de federale overheid die inspanningen in de sanering moet dragen en die de vergrijzinglasten daar bovenop moeten dragen.

 

Nu er met de zesde staatshervorming een groot pakket bevoegdheden en middelen naar de deelstaten worden overgedragen, is het evident dat zij ook delen in de inspanningen. De saneringsbijdrage en de vergrijzingbijdrage in deze financieringswet maken dit concreet. Dit moet ook een einde maken aan de vijandige verhouding die de voorbije jaren tussen de verschillende overheden werd opgepookt. Het was soms echt triest om te zien dat de overheden soms geen budgettaire inspanningen wilden leveren, omdat dit ook de federale overheid ten goede zou kunnen komen. Dit is echt triestig. Immers, het is niet omdat Vlamingen van de federale overheid hun pensioen krijgen, ze plots geen Vlamingen meer zijn. Overheden moeten in ons land samenwerken en niet elkaar tegenwerken.

 

Over de bijdrage aan de vergrijzingkosten wil ik trouwens nog iets kwijt. De pensioenbijdrage van de Gewesten en Gemeenschappen voor hun statutaire ambtenaren zal zeer traag en geleidelijk toenemen, tot ze in 2028 welgeteld 8,86 % bedraagt. Collega’s, 8,86 % is precies evenveel als werkgevers in de privésector betalen aan pensioenbijdrage voor hun personeel. Het is dus niet meer dan billijk.

 

Als ik nu de N-VA hiertegen hoor fulmineren, omdat ze pas wil betalen als de regio’s ook kunnen bepalen, zoals zij zegt, vind ik dat eerlijk gezegd nogal straf. Van de regio’s wordt slechts een bijdrage gevraagd, zoals van elke werkgever in ons land. Zullen wij dan ook alle werkgevers individueel laten beslissen over de berekening van het pensioen van hun eigen werknemers? Ik denk het niet.

 

Collega’s, het laatste principe wat ik wil aanhalen, is het tweede principe: het behoud van de regels inzake progressiviteit van de personenbelasting.

 

Ik heb het reeds gezegd, in de nieuwe financieringswet zit voor 12 miljard euro aan fiscale autonomie of 26 % van de totale personenbelasting. Dat is dus vier keer meer dan de huidige 6,75 %. Vergeten we daarbij niet dat – laten wij daarover niet flauw doen – de huidige marge van 6,75 % niet eens helemaal werd ingevuld.

 

De fiscale autonomie neemt dus sterk toe. De regio’s zullen met die 26 % autonomie sterke eigen accenten kunnen leggen, maar, inderdaad, binnen bepaalde grenzen, om ervoor te kunnen zorgen dat de progressiviteit wordt behouden. En dat is maar goed ook. Progressiviteit is voor sommigen hier in het halfrond een moeilijk woord, maar ik wil het heel kort nog eens heel eenvoudig uitleggen: het betekent dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen. Dat wij dat principe ook in onderhavige financieringswet verankeren, is voor onze fractie dan ook logisch en zeer belangrijk.

 

Over de techniek van de fiscale autonomie is er tijdens de onderhandelingen heel lang gediscussieerd, of het nu via opcentiemen moest gebeuren of via een split rate. Eerlijk gezegd, voor ons is die techniek van ondergeschikt belang, zolang de kat maar muizen vangt.

 

Uiteindelijk werd gekozen voor de techniek van de opcentiemen. Daarbij zijn er grendels ingebouwd om de progressiviteit te bewaren, zoals ik reeds zei. Tegelijkertijd hebben de Gewesten toch wel verschillende mogelijkheden om eigen accenten te leggen, om een eigen fiscaal beleid te voeren, om te variëren per schijf.

 

Collega’s, de communautaire onderhandelingen hebben zeer lang geduurd. Ook over de nieuwe financieringswet werd eindeloos gediscussieerd. In die discussies waren enkele principes, die verschillende collega’s en ikzelf ook al eens hebben toegelicht, de toetssteen. Over die principes werd namelijk al een akkoord gesloten op 24 augustus 2010. Dat was kort na de verkiezingen en dus eigenlijk vrij vroeg in de onderhandelingen. Met andere woorden, het was een moment waarop de collega’s van de N-VA nog aan de onderhandelingstafel zaten. De N-VA heeft dus de principes van de financieringswet mee goedgekeurd. Als men dat weet, collega’s, blijft het zeer moeilijk om de fundamentele kritiek te begrijpen die de collega’s van de N-VA in de commissie en vanmorgen hier in plenaire vergadering hebben geuit.

 

Vlaanderen zou geen vlaktaks kunnen invoeren, maar men gaat daarentegen wel akkoord met het principe van de progressiviteit. Men vindt dat de Gemeenschappen veel te weinig worden geresponsabiliseerd en noemt dat zakgeldfederalisme, maar men ging wel akkoord met het principe dat men rekening moet houden met bevolkings- en leerlingencriteria. Men vindt het een schande dat de regio’s een kleine bijdrage moeten betalen voor het pensioen van hun ambtenaren, maar men ging wel akkoord met het principe om de leefbaarheid van de federale staat op lange termijn te waarborgen. Men vindt dat de factuur wordt doorgeschoven naar de regio’s, maar men ging wel akkoord met het principe dat alle entiteiten samen inspanningen moeten leveren om de overheidsfinanciën gezond te maken.

 

Nogmaals, collega’s, die principes waren afgesproken en ik blijf het goede en eerlijke principes vinden. Als men principes afspreekt, moet men ze natuurlijk ook toepassen. Dat is wat hier is gebeurd. Ik vind dat we het debat dan ook precies op basis van die principes moeten kunnen voeren. Het gaat hier over responsabilisering en solidariteit, over autonomie en herverdeling. Waar het vooral over gaat, is dat elke entiteit de middelen krijgt om haar verantwoordelijkheid op te nemen, en dat de verschillende overheden in ons land eindelijk ook moeten samenwerken. Alleen samen, collega’s, gaan we vooruit.

 

In het debat spreken sommigen zeer graag over winnaars en verliezers, zoals ze dat ook doen in vele andere debatten. Welnu, ik pas daar voor. Het gaat hier niet over winnaars en verliezers. Het gaat hier over een goede organisatie van de overheid, zodat wij de welvaart van onze burgers kunnen verhogen, zodat wij meer jobs kunnen creëren en zodat wij de pensioenen kunnen blijven betalen. Het gaat erover dat wij die doelstellingen in dit land tot spijt van wie het benijdt enkel zullen bereiken, indien de overheden elkaar niet tegenwerken, maar allen samenwerken.

 

Le président: Il est midi. Je vous propose d'interrompre nos travaux et, pour les membres de la commission de Révision de la Constitution et de la Réforme des Institutions, de nous réunir dans la salle Internationale. Nous reprendrons nos travaux à 14 h 15.

 

La séance est levée. Prochaine séance le mercredi 27 novembre 2013 à 14.15 heures.

De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering woensdag 27 november 2013 om 14.15 uur.

 

La séance est levée à 11.59 heures.

De vergadering wordt gesloten om 11.59 uur.

 

 

L'annexe est reprise dans une brochure séparée, portant le numéro CRIV 53 PLEN 169 annexe.

 

De bijlage is opgenomen in een aparte brochure met nummer CRIV 53 PLEN 169 bijlage.