Séance plénière

Plenumvergadering

 

du

 

Mercredi 27 novembre 2013

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Woensdag 27 november 2013

 

Namiddag

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.24 heures et présidée par M. André Flahaut.

De vergadering wordt geopend om 14.24 uur en voorgezeten door de heer André Flahaut.

 

Le président: La séance est ouverte.

De vergadering is geopend.

 

Ministre du gouvernement fédéral présent lors de l’ouverture de la séance:

Aanwezig bij de opening van de vergadering is de minister van de federale regering:

Melchior Wathelet

 

Excusés

Berichten van verhindering

 

Minneke De Ridder, Caroline Gennez, Flor Van Noppen, pour raisons de santé / wegens gezondheidsredenen;

Olivier Maingain, Tanguy Veys, pour devoirs de mandat / wegens ambtsplicht;

Ingeborg De Meulemeester, Els Demol, en mission à l'étranger / met zending buitenslands;

François-Xavier de Donnea, OCDE / OESO.

Pieter De Crem, Didier Reynders, John Crombez, en mission à l'étranger / met zending buitenslands.

 

01 Renvoi en commission

01 Terugzending naar de commissie

 

J'ai reçu des amendements sur le projet de loi relatif à la gestion de l'information policière et modifiant la loi sur la fonction de police, la loi du 8 décembre 1992 relative à la protection de la vie privée à l'égard des traitements de données à caractère personnel et le Code d'instruction criminelle (n° 3105/1).

Ik heb amendementen ontvangen op het wetsontwerp betreffende het politionele informatiebeheer en tot wijziging van de wet op het politieambt, de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en het Wetboek van strafvordering (nr 3105/1).

 

Je vous propose de renvoyer ces amendements à la commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique.

Ik stel u voor deze amendementen terug te zenden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt.

 

Pas d'observations? (Non)

Il en sera ainsi.

 

Geen bezwaar? (Nee)

Aldus wordt besloten.

 

Propositions

Voorstellen

 

02 Proposition de loi spéciale portant réforme du financement des communautés et des régions, élargissement de l'autonomie fiscale des régions et financement des nouvelles compétences (2974/1-12)

- Proposition de loi spéciale modifiant la loi spéciale du 16 janvier 1989 relative au financement des Communautés et des Régions et la loi spéciale du 19 juillet 2012 portant un juste financement des Institutions bruxelloises, garantissant un financement équitable de la Région de Bruxelles-Capitale (3040/1-2)

02 Voorstel van bijzondere wet tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden (2974/1-12)

- Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en van de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse instellingen teneinde het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van een billijke financiering te verzekeren (3040/1-2)

 

Propositions déposées par:

Voorstellen ingediend door:

 

- 2974: Christiane Vienne, Gwendolyn Rutten, Raf Terwingen, Daniel Bacquelaine, Karin Temmerman, Catherine Fonck, Muriel Gerkens, Stefaan Van Hecke, Luk Van Biesen

- 3040: Bernard Clerfayt, Olivier Maingain, Damien Thiéry

 

Reprise de la discussion générale

Hervatting van de algemene bespreking

 

La discussion générale est reprise.

De algemene bespreking is hervat.

 

02.01  Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik wil u geruststellen. De lengte van mijn uiteenzetting zal omgekeerd evenredig zijn aan het belang van voorliggend wetsvoorstel. Het belang van het wetsvoorstel is voor onze Belgische Staat maar ook voor Vlaanderen heel groot. Mijn uiteenzetting zal dus heel kort zijn.

 

Collega’s, ik heb mij bewust niet willen mengen in de welles-nietesdiscussie over de vraag of het voorstel al dan niet goed is, of wat hier gebeurt al dan niet copernicaans is, wat een discussiepunt zou kunnen zijn.

 

Voor alle duidelijkheid, als de budgetten van de Gemeenschappen en de Gewesten van 45 naar 64 miljard euro worden opgetrokken en als ervoor wordt gezorgd dat Vlaanderen 38 miljard euro kan spenderen tegenover 31 miljard euro voor de federale Staat, kunnen we wel degelijk van een copernicaanse omwenteling of copernicaanse evolutie spreken.

 

Of het voorstel goed of slecht is voor Vlaanderen, is ook een vraag die ik op dit moment in het midden laat. Volgens ons is het wel goed voor Vlaanderen. Ook over dit punt hebben heel wat academici en politicologen zich uitgelaten. Het is echter heel moeilijk om in de toekomst te kijken en te weten wat de situatie over twintig of dertig jaar zal zijn. Ik zal dus geen voorspellingen maken.

 

Wat voor ons echter wel belangrijk is, is dat de hervorming en ook de financieringswet die hier wordt hervormd, aan een aantal principes hebben voldaan. Voor ons was dat de bewuste dresscode. De dresscode wil zeggen dat de regeling democratiserend, responsabiliserend, solidariserend en ook stabiliserend moet zijn. Dat moest de financieringswet uitdragen. Ook aan dit punt is wel degelijk voldaan.

 

Het is democratiserend, omdat de regering die het geld voortaan zal uitgeven, het ook moet innen en zelf de belastingmogelijkheden daartoe heeft.

 

Collega’s, het is responsabiliserend omdat meer middelen aan de deelstaten worden toegekend indien meer mensen worden tewerkgesteld.

 

Het is tegelijk ook solidariserend. Men krijgt immers een financieel voordeel als de kloof met het Belgische gemiddelde kan worden gedicht.

 

Dat is dus heel belangrijk.

 

Collega’s, misschien nog belangrijker is een punt dat deze voormiddag al een aantal keer aan bod is gekomen. Het is iets wat niet ik, maar professor Decoster naar voren brengt. Dat is dat wordt voldaan aan de twaalf basisprincipes die alle democratische partijen in den beginne naar voren hebben geschoven en waaraan een en ander moest worden getoetst.

 

Het was professor Decoster die ter zake heel duidelijk de check heeft gedaan. Hij is nagegaan of aan die twaalf principes werd voldaan, wat volgens Decoster het geval is. Aan de twaalf principes werd voldaan. Wie ben ik trouwens om professor Decoster tegen te spreken? Op dit vlak is aan een heel duidelijke, objectieve toetssteen voldaan.

 

Collega’s, de twaalf basisprincipes zijn door alle democratische partijen hier aanwezig, sommigen wat meer afwezig dan aanwezig, goedgekeurd.

 

Er was wel een alternatief met betrekking tot de financieringswet, namelijk het akkoord van Vollezele uitvoeren. Wij hadden dat akkoord kunnen uitvoeren. Dan hadden we niets gedaan aan de financieringswet en was die blijven bestaan zoals ze bestond, met de vele kritiek erop. Ik denk dat dit voor onze partij, en voor onze voorzitter alleszins, geen alternatief was. Ik ben blij dat Wouter Beke verder aan die financieringswet is blijven duwen en trekken en ze op tafel heeft gelegd. Dat heeft uiteindelijk geleid tot de huidige akkoorden, die volgens ons perfect voldoen aan de twaalf principes zoals ze door professor Decoster zijn gecheckt. Wat dat betreft, hebben wij goed gehandeld.

 

Nog twee korte punten. Ten eerste, wat de financiering van Brussel betreft, vind ik het een goede en correcte financiering. Ook de Vlamingen in Brussel hebben er immers belang bij dat Brussel op een correcte manier wordt gefinancierd. Collega Jambon heeft op 5 november in de commissie gezegd dat het akkoord met betrekking tot Brussel een jackpot is voor Brussel. Ik vind dat een beetje raar. Ik meen dat koninklijk verkenner Bart De Wever zelf ooit heeft gezegd – het is zelfs een van de hoofdstukken in zijn nota – dat een herfinanciering van Brussel diende te gebeuren door de federale Staat.

 

Dat is hier gebeurd, en niet zomaar blanco, geen 350 miljoen blanco. Er wordt wel degelijk een duidelijke structuur toegewezen. BHV wordt gesplitst en de middelen worden toegewezen op basis van een interne structuur. Ik denk dat dit correct is.

 

Een laatste punt betreft het saneringstraject, de sanering die wij in dit federaal Parlement al zolang aan het doorvoeren zijn en waarbij tot nu toe twintig miljard werd gesaneerd. Dat is een goede prestatie die wij federaal moeten blijven voortzetten.

 

Ook daarover zijn er duidelijke afspraken gemaakt met de deelstaten. Ook zij moeten hun deel bijdragen. Wij hebben deze legislatuur voor twintig miljard gesaneerd. Volgens de berekeningen van de SERV heeft Vlaanderen deze legislatuur één miljard gesaneerd.

 

De afspraak is dat er bijkomend 2,5 miljard van de deelstaten moet komen. Op basis van de overdrachten die er nu gebeuren, ook door de financieringswet, is 2,5 miljard mijns inziens een correct bedrag is om van uit te gaan voor de deelstaten. Ook dat heeft de koninklijk verkenner heel duidelijk in dezelfde nota aangehaald. Ook daarin moesten de deelstaten hun verantwoordelijkheid nemen.

 

Ik twijfel er niet aan dat de Vlaamse regering – een Vlaamse regering waarin trouwens ook de partij van de koninklijk verkenner van destijds is vertegenwoordigd – akkoord zal gaan met de manier waarop we hier handelen.

 

Collega’s, alle deze elementen samen maken er volgens mij een goed en sterk akkoord van. Nogmaals, ik kan verwijzen naar professoren als de heer Decoster, maar dat is niet noodzakelijk. Onze partij zal het thans voorliggend voorstel van financieringswet dan ook goedkeuren.

 

02.02  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, collega’s, de fractie van Ecolo-Groen is zeer tevreden over het voorstel van nieuwe financieringswet.

 

Na het akkoord tussen de acht partijen over de overheveling van heel wat nieuwe bevoegdheden naar de Gemeenschappen en de Gewesten, was het uiteraard ook noodzakelijk om de financieringswet te wijzigen. Meteen werd de wet ook grondig herschreven om ook een aantal andere correcties aan te brengen, bijvoorbeeld om een aantal bestaande perverse effecten weg te werken, om de Gemeenschappen en Gewesten meer te responsabiliseren en om te zorgen voor meer fiscale autonomie.

 

Zoals vele sprekers al hebben gezegd, werden eerst twaalf principes afgesproken waaraan de hervorming moest beantwoorden. Men kan snel over die twaalf principes heen gaan, maar ik wil toch even benadrukken dat zij heel belangrijk waren, omdat heel wat partijen, zoals gezegd ook de N-VA, het eens waren over de twaalf principes. Iedereen heeft er ook zijn dada in kunnen steken. Sommigen vonden bijvoorbeeld meer responsabilisering belangrijk, terwijl anderen het meer hadden voor fiscale autonomie, nog anderen voor een betere financiering van Brussel, of voor het behoud van het principe van de progressiviteit van de inkomstenbelasting. Elke politieke partij en elke partner had wel een aantal belangrijke criteria die zij graag verwezenlijkt zag in de nieuwe financieringswet. Zo zijn wij dan uiteindelijk aan de twaalf principes gekomen.

 

Enkele van die principes zijn ook voor onze fractie bijzonder belangrijk en wij hebben die dan ook van in het begin op tafel gelegd. Ik zal een aantal van die principes even overlopen, niet alleen omdat deze financieringswet bepaalt hoe de geldstromen in ons land in de toekomst zullen worden geregeld, maar ook om aan te tonen dat dit gepaard gaat met duidelijke politieke keuzes.

 

Wanneer er bijvoorbeeld afgesproken is dat deloyale fiscale concurrentie moet worden vermeden, dan is dat voor ons heel belangrijk. Wij leven in dit land, in deze federale Staat, nog altijd samen en het is de bedoeling om samen verder te gaan. Elk niveau dient dus zijn verantwoordelijkheid op te nemen, uiteraard op een loyale manier. Dat principe is trouwens niet nieuw. Het vermijden van deloyale fiscale concurrentie is een principe dat al in 2001 in de financieringswet werd ingevoerd, ten tijde van de Lambermontakkoorden. Het werd toen zelfs mee goedgekeurd door de N-VA. Dat principe is dus belangrijk en de acht onderhandelende partijen vonden het belangrijk om dat principe ook in de toekomst te behouden.

 

Het tweede belangrijk principe voor ons, is dat de regels inzake de progressiviteit van de personenbelasting behouden zouden blijven. Ook daarmee waren alle partijen het eens toen die twaalf principes werden afgesproken. In de commissie heb ik gemerkt dat enkele partijen, om de N-VA niet te noemen, daarover kritische bemerkingen hebben geuit. Sorry, dat ik af en toe eens naar de N-VA moet verwijzen. Ik begrijp die bemerkingen ook wel, want als het gaat over fiscaliteit, weerklinkt er vanuit rechts Vlaanderen een roep om afstand te nemen van de progressiviteit van de belastingen. Aan de rechterzijde pleiten veel krachten voor vlaktaksen. Wij hebben gevraagd dat het belangrijk principe van de progressiviteit van de personenbelasting behouden zou blijven in de nieuwe financieringswet, omdat de breedste schouders ook de zwaarste lasten moeten dragen. Door dat principe in de financieringswet vast te leggen, zal het voor de Gewesten onmogelijk zijn om bijvoorbeeld vlaktaksen in te voeren in de personenbelasting. Dat vinden wij heel belangrijk, precies omdat wij de progressiviteit zo essentieel vinden. Die belangrijke verworvenheid mogen wij niet verloren laten gaan.

 

Een volgend belangrijk principe is dat er criteria zouden worden gehanteerd die rekening houden met bevolkingsaantallen en leerlingenaantallen. Hierover werd een interessante discussie gevoerd. Welke criteria moeten wij hanteren om het geld te verdelen over de Gemeenschappen en Gewesten? Volgens sommigen moet men kijken naar de behoeften en de regels vooral daarop afstemmen, terwijl men volgens anderen veeleer moet kijken naar de fiscale capaciteit, dus hoe goed een regio het op economisch vlak doet. Hoe beter een regio het doet op economisch vlak, hoe meer zij realiseert voor het federale niveau en hoe meer zij dus ook terugkrijgt. Een regio die het zeer goed doet, heeft er natuurlijk alle belang bij zo veel mogelijk criteria inzake de fiscale capaciteit in de wet te krijgen. Hoe beter de economie het doet in een regio, hoe meer geld die krijgt.

 

Dat criterium is echter niet correct als men het in alle absoluutheid hanteert. Stel dat er gedurende een periode van vijf jaar nauwelijks economische groei is, een periode zoals wij er net een achter de rug hebben, terwijl het leerlingenaantal in diezelfde periode groeit met 10 %. Als men dan enkel in een koppeling aan de economische groei voorziet, komt het onderwijssysteem volledig in de problemen. De economische groei is op dat moment immers geen correct criterium voor een correcte financiering.

 

In dit systeem heeft men een vrij logisch criterium ingevoerd. Enerzijds heeft men ervoor gekozen om voor de bevoegdheden van de Gewesten het criterium van de fiscale capaciteit te hanteren, wat volstrekt aanvaardbaar is. Anderzijds wordt er voor enkele belangrijke gemeenschapsbevoegdheden gewerkt op basis van de noden, wat ook logisch is. Hoe meer kinderen er zijn in een bepaalde gemeenschap, hoe meer middelen die krijgt om het onderwijs te organiseren.

 

Ook op het vlak van bejaardenbeleid en bejaardentehuizen is het evident dat de middelen worden verdeeld op basis van bijvoorbeeld het aantal tachtigplussers. Dat is een objectief criterium, dat weergeeft welke de noden zijn in een bepaalde gemeenschap. Hetzelfde geldt voor de gezondheidszorg, waar ook met de bevolkingscijfers zal worden gewerkt. Dat is vrij logisch. Daarom vind ik het systeem dat nu uitgewerkt is, enerzijds op basis van de fiscale capaciteit voor een aantal bevoegdheden, en anderzijds op basis van de behoeften voor andere bevoegdheden, vooral bevoegdheden van de Gemeenschappen, een zeer mooi compromis. Het creëert een zeer mooi evenwicht en zorgt voor een correcte financiering in de toekomst.

 

Collega’s, er is ook veel gesproken over solidariteit. Ik kan best begrijpen dat solidariteit niet voor iedereen een evidentie is. Iedereen zegt wel snel zeker en vast solidair te willen zijn, maar in de praktijk is dat niet altijd zo evident. Het bestaande mechanisme was niet meer van deze tijd. Het had perverse effecten. Er is gezocht naar een nieuw mechanisme. Men kan zeggen wat men wil, maar het mechanisme dat wij uitgewerkt hebben, is vrij helder, duidelijk en simpel. Tien jaar lang wordt het bedrag bevroren. Het wordt dus een vast bedrag. In de volgende tienjarige periode zal het langzaam uitdoven. Na twintig jaar zal het uitgedoofd zijn.

 

De collega’s van de N-VA hebben daar kritiek op. Ik kan echter alleen maar vaststellen, wanneer ik hun teksten lees, dat zij voorstellen om een solidariteitsmechanisme in te voeren gedurende een periode van 25 jaar, vijf jaar langer dan wat de acht partijen overeengekomen zijn, maar met een aantal andere modaliteiten. Fundamenteel is er echter geen groot verschil.

 

Ik ben het niet eens met de N-VA, als zij zegt dat Vlaanderen met deze regels zal verarmen. Dat is niet waar. In de twaalf principes werd het criterium afgesproken dat er geen structurele verarming mag zijn na deze hervorming en door de wijziging van de financieringswet. Dat principe is ook nageleefd. Ik verwijs daarvoor alweer naar de studie van professor Decoster. Als wij 10 euro zouden inzamelen per keer dat zijn naam valt, dan zouden wij al een mooie bijdrage voor de Filipijnen hebben.

 

In de studie van professor Decoster wordt zeer mooi aangetoond dat er geen verarming van Vlaanderen komt. Integendeel, hij zegt letterlijk dat als men het Gewest en de Gemeenschap samen neemt, Vlaanderen er nog altijd als beste uitkomt. Het enige tegenargument is een verwijzing naar een of andere studie uit Namen, maar die zou ik nog even moeten zien. Die heb ik nog niet zien passeren.

 

Collega’s, een belangrijk element was ook de responsabilisering. Naast de fiscale responsabilisering, die er is en die al voor een stuk in de teksten zat, is er ook een responsabilisering van de pensioenen. Ook de Gemeenschappen en Gewesten worden daarin geresponsabiliseerd. Ook zij zullen moeten bijdragen voor de pensioenlasten die nog altijd op de federale overheid rusten. Dat is correct. Er werd een mechanisme voor uitgewerkt. Dat is goed.

 

Daarnaast is er ook een mechanisme uitgewerkt voor de klimaatresponsabilisering. Wij weten dat het in deze tijden, waarin de strijd tegen de klimaatverandering zo belangrijk is, opportuun is om die verantwoordelijkheid niet alleen bij de federale overheid te leggen, maar ook een stimulans te geven aan de Gewesten als zij op een goede manier positieve resultaten halen. Wanneer zij betere resultaten halen dan afgesproken, dan zullen zij daarvoor ook beloond kunnen worden.

 

In die zin zijn de responsabiliseringsmechanismen die werden ingevoerd een zeer goede zaak.

 

Collega’s, wij kunnen heel lang discussiëren over plussen en minnen, winst en verlies. Wie is de winnaar? Wie is de verliezer? Ik weet niet of dit wel de goede discussie is. De vraag is of er uiteindelijk ook winnaars en verliezers zullen zijn. Voor ons was het ook belangrijk – en dit is ook een van de principes die werden afgesproken – dat nadat deze operatie en de nieuwe verdelingsregels zijn goedgekeurd, ook de federale overheid voldoende middelen moet overhouden voor de grote uitdagingen op federaal niveau, zijnde de staatsschuld, maar vooral ook de sociale zekerheid en de pensioenen die moeten worden gewaarborgd voor de toekomstige generaties. Het is uitgesloten dat wij akkoord zouden zijn gegaan met een wet die ervoor zorgt dat de federale overheid op een structurele manier middelen zou verliezen waardoor de sociale zekerheid in gevaar zou komen. Met dit mechanisme, met deze wet, wordt dit ook gegarandeerd.

 

Men kan op basis van de elasticiteit gaan bekijken wat een elasticiteit van pakweg 1,6 betekent voor de extra middelen voor de Gewesten ten opzichte van de federale overheid. Wat als de elasticiteit slechts 1,2 à 1,1 bedraagt? Het is duidelijk dat dit een impact heeft. In het ene geval zullen de Gewesten wat meer van die economische groei naar zich toe kunnen trekken, in een ander geval zal de federale overheid wat meer krijgen. De vraag rijst of dit allemaal wel zo erg is, want wij zijn allemaal inwoners van een Gewest, van een Gemeenschap, maar ook van die federale Staat. Als plots de Gewesten wat meer zullen krijgen, zullen wij dat voelen, want dan kunnen die Gewesten kortingen geven en vloeit een deel van de middelen terug naar de burger. Als het echter wat tegenvalt en de Gewesten krijgen wat minder dan gepland, dan zal de federale overheid wat meer krijgen. Misschien kunnen dan ingrepen worden doorgevoerd in de sociale zekerheid, of is een verhoging van de minimumpensioenen een mogelijkheid. Ook die maatregelen zouden een impact hebben op de burger.

 

Op die manier wordt eigenlijk een evenwicht gecreëerd. Als elke overheid op een correcte en verstandige manier omgaat met de bevoegdheden en de beschikbare middelen, dan zal dit voor de burger in de praktijk niet veel verschil uitmaken. Laten wij ons dan ook ver weg houden van de discussie over plussen en minnen, want het is veel complexer dan dat.

 

Ik besluit. Ik denk dat de voorliggende tekst heel evenwichtig is. De twaalf principes die afgesproken waren, zijn ook gerespecteerd. Dat is recent ook aangetoond door een grondige analyse van professor Decoster, die tot de conclusie komt dat de twaalf principes die afgesproken zijn inderdaad ook gerespecteerd zijn in de voorliggende tekst.

 

Ik herinner mij nog de commentaren toen de twaalf principes zijn afgesproken. Sommigen zeiden dat de principes intern tegenstrijdig of onverzoenbaar met elkaar leken.

 

Dit werk heeft aangetoond dat die twaalf principes, die heel belangrijk zijn voor alle partners die hebben meegedaan, zijn gerealiseerd. De teksten zijn met respect voor de twaalf principes opgemaakt. Ze zijn dus wel verzoenbaar geweest.

 

Dat is het werk van velen. Ik denk dat dit hier het moment en de plaats is om onze dank uit te drukken aan de vele medewerkers die hieraan hard hebben gewerkt, twee jaar lang, lange dagen, soms dag en nacht. Zij hebben een werk afgeleverd van uitzonderlijk hoog niveau. Ik vind dat wij dat ook eens mogen zeggen.

 

02.03  Barbara Pas (VB): Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik heb hier de Vlaamse meerderheidspartijen en Groen al horen doen alsof er reuzenpassen vooruit werden gezet om tegemoet te komen aan de roep om meer autonomie in gans Vlaanderen. Als ik daarentegen echter de Franstalige meerderheidspartijen beluister, dan minimaliseren zij alles en tonen ze aan dat aan de financiële fundamenten – voor de goede verstaander de transfers waarvoor Vlaanderen vandaag veel en morgen nog veel meer betaalt – van de Belgische Staat niet wordt geraakt. Het is duidelijk dat door de nieuwe bijzondere financieringswet de transfers vanuit Vlaanderen tegen 2030 met een vijfde zullen toenemen. Nadat Vlaams-Brabant en de Brusselse Vlamingen door de BHV-wetten op het altaar van de federale eenheid werden geofferd, moet Vlaanderen de Belgische recuperatie dus nog eens cash betalen.

 

In 2010 hebben meer Vlamingen dan ooit voor meer Vlaanderen gestemd. Het is eigenlijk wraakroepend dat in 2011 over deze hervorming werd onderhandeld, die neerkomt op een herfinanciering van de federale overheid ten koste van de Vlaamse. We krijgen opnieuw een financieringswet in plaats van volwaardige fiscale autonomie. Het hele systeem, die draak van een bijzondere financieringswet, is volledig verkeerd. Om verspilling en misbruik te voorkomen moet men, als men met dergelijke enorme geldstromen werkt, net volgens een beperkt aantal transparante en objectieve criteria werken. Zoals bij alle communautaire problemen in België is dat echter bij deze bijzondere financieringswet expliciet niet het geval.

 

In het bijna vijfentwintigjarig bestaan van de bijzondere financieringswet is ze geëvolueerd tot een kluwen van verschillende financieringsmechanismen, verdeelsleutels, complexe berekeningen en formules, zodat van een transparante, open en objectieve financiering van de deelstaten geen sprake is. In tegenstelling tot de stoere beloften die men heeft gedaan om die bijzondere financieringswet transparanter en minder complex te maken, is dat vandaag allerminst het geval. Het is een bijna onontwarbaar kluwen geworden.

 

Overal wordt een beetje gepakt. Er worden twintig verschillende verdeelsleutels gebruikt in plaats van de zaak veel eenvoudiger en transparanter op te lossen, met echte autonomie voor en responsabilisering van de deelstaten door een volledige overheveling van de personenbelasting en de vennootschapsbelasting, zoals het Vlaams Belang voorstelt. In dat geval kunnen de deelstaten niet alleen zelf innen, maar ook zelf de tarieven bepalen.

 

Sta mij toe uw geheugen even op te frissen over de oorspronkelijke bedoeling van een financieringswet.

 

De bijzondere financieringswet in 1989, de wijzigingen nadien in 1993 en in 2002, en de wijzigingen van vandaag zijn er telkens gekomen door compromissen na lange onderhandelingen tussen de Franstaligen en de Vlamingen, waarbij diametraal tegenovergestelde standpunten moesten worden verenigd. Dat is ook duidelijk aan het uiteindelijk resultaat te zien.

 

De financieringswet geeft de deelstaten meer financiële ruimte om zelf voor de eigen middelen in te staan. Tegelijkertijd mag echter geen enkele deelstaat er financieel op achteruitgaan en wordt een verregaande solidariteit gebetonneerd.

 

Dat een spaarzaam en verantwoord eigen beleid meer wordt beloond met meer middelen, is een gezond uitgangsprincipe. Echter, van dat gezond principe blijft, omdat het door allerhande bepalingen en voorwaarden wordt beknot, niets over.

 

Het opzet van de eerste financieringswet in 1989 was een einde te maken aan de wafelijzerpolitiek. Geld voor Vlaanderen zou niet langer gepaard moeten gaan met een even groot bedrag voor het zuiden van het land en vice versa. Het was de bedoeling om, na een overgangsperiode van twaalf jaar, de betaalde personenbelasting in elke deelstaat als verdeelsleutel te gebruiken.

 

Het budget dat toen naar de deelstaten ging, was niet welvaartsvast. Het was enkel aan de inflatie gekoppeld. De deelstaten zouden dus de tering naar de nering moeten zetten, wat voor Wallonië een harde dobber was. Wallonië kreeg dan ook een wel erg lange overgangsperiode.

 

Zelfs dan nog faalde het opzet. Immers, met het Sint-Michielsakkoord in 1993, zijnde amper vier jaar later, moesten de Franstaligen al een eerste keer te hulp worden geschoten.

 

Ook de bewuste aangepaste financieringswet van 1993 bleek niet lang houdbaar. Hetzelfde gebeurde immers in 2001 met het Lambermontakkoord. De deelstaten kregen veel geld voor weinig bevoegdheden. Telkens ging het om aanpassingen, waarbij parameters werden gewijzigd, verdeelsleutels gecorrigeerd, bevoegdheden verschoven, overgangsperiodes ingevoerd en bijkomende middelen uitgetrokken.

 

Vandaag gebeurt identiek hetzelfde.

 

De financieringmechanismen worden herbekeken en de uitbreiding van de fiscale autonomie leidt tot nieuwe berekeningsmechanismen voor de federale personenbelasting. De financieringswet wordt daardoor nog ingewikkelder en complexer. Bij de financiering van de deelstaten worden miljarden euro’s tussen de verschillende overheidsniveaus verschoven op een ondoorzichtige en ingewikkelde manier.

 

Laat u vooral niet wijsmaken dat de vernieuwde bijzondere financieringswet voor meer duidelijkheid zal zorgen of, behoudens een aantal maatregelen in de marge, voor meer responsabiliteit en meer rationaliteit. Dat was ook te verwachten, gezien de tegenstellingen in de twaalf basisprincipes waaraan de financieringsmechanismen moeten voldoen. Nochtans – dit lees ik toch in de toelichting – "moet de financiering van de deelstaten transparanter en objectiever gebeuren, zorgen voor meer responsabilisering, voor meer fiscale autonomie, en moeten de perverse effecten van de bijzondere financieringswet verdwijnen”. Helaas, collega’s: die doelstellingen worden, stuk voor stuk, niet gehaald.

 

Eerst en vooral is er zoiets als het solidariteitsmechanisme. Vandaag wordt het lokalisatieprincipe overgecompenseerd door dat solidariteitsmechanisme. Het huidige solidariteitsmechanisme heeft ontegensprekelijk een pervers effect: de betalende regio houdt, na verdeling van de middelen en toepassing van de solidariteit, minder middelen over dan de ontvangende regio. Uiteraard zet zo’n mechanisme niet aan tot meer verantwoordelijkheid bij de ontvangende regio. Het is veel gemakkelijker en voordeliger om aan het solidariteitsinfuus te blijven liggen. Voor Wallonië en Brussel verdwijnt de stimulans om een efficiënter beleid te voeren, aangezien dat infuus van de solidariteit voordeliger blijkt.

 

Het nieuwe systeem zal hierin niet veel verandering brengen, niettegenstaande men nu afkomt met een nieuwe formule en een aftopping tot 80 %. Door de koppeling van de solidariteit aan de economische groei, wat vroeger niet het geval was, zal de tussenkomst nog sneller groeien dan voorheen. Daarenboven zorgen het egalisatiebedrag in het startjaar en de lange overgangsperiode van twintig jaar, waarbij het bedrag de eerste tien jaar nominaal constant blijft, ervoor dat de solidariteit gebetonneerd wordt. Het valt dan ook sterk te betwijfelen of de perverse effecten van het solidariteitsmechanisme met de nieuwe bijzondere financieringswet zullen weggewerkt zijn.

 

Ten tweede, als het over het solidariteitsmechanisme gaat, dan moeten wij het ook kort hebben over het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en al zijn transfermechanismen.

 

Met de herfinanciering van Brussel heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest eigenlijk een soort Win for Lifeticket verzilverd. Jaarlijks ontvangt het bijna een half miljard extra middelen zonder noemenswaardige tegenprestatie, zonder een broodnodige vereenvoudiging van de administratieve structuren, zonder een interne staatshervorming.

 

De zogenaamde herfinanciering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zoals bepaald in de nieuwe financieringswet, zal niet leiden tot een betere situatie in het Brussels Gewest. Door het gevoerde beleid en het ingebouwde transfermechanisme zal er nog altijd een honger blijven bestaan naar meer.

 

Bovendien is de zogenaamde tegenprestatie die de Vlaamse partijen eisten voor een verhoging van de geldstroom richting het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een lege doos. Enkel op het vlak van bevoegdheden zoals ruimtelijke ordening, parkeerbeleid en openbare reiniging zijn er enkele kleine verschuivingen. Een intra-Brusselse vereenvoudiging of efficiëntieverhoging is onbestaande. Het echte werk werd in een werkgroep gestopt. Ik zat niet aan de onderhandelingstafel, maar ik acht de kans zeer groot dat de oprichting van een zoveelste taskforce wel eens een ideetje van minister Milquet zou kunnen zijn geweest.

 

Ten derde, de zogenaamde fiscale beleidsautonomie stelt helaas maar weinig voor. Ik zal niet zeggen dat er geen is. Sinds de vierde staatshervorming in 1993 beschikken de Gewesten al over een zeer beperkte fiscale autonomie. Er werden al een aantal belastingen overgeheveld naar de Gewesten waarover zij de volledige bevoegdheid kregen. In 1993 waren dat zes belastingen en bij de vijfde staatshervorming in 2001 kwamen daar nog zes gewestelijke belastingen bij.

 

Naast de uitbreiding van de gewestbelastingen laat het Lambermontakkoord toe dat de Gewesten onder bepaalde voorwaarden in beperkte mate de tarieven van de personenbelastingen kunnen wijzigen. De Gewesten zijn dan wel verplicht om een verhoging of vermindering telkens te melden aan de federale regering en aan de andere Gewesten. De progressiviteit van de personenbelasting moet worden gerespecteerd en deloyale fiscale concurrentie is niet toegestaan.

 

Tot op de dag van vandaag is de fiscale autonomie wel geteld één keer toegepast, met name voor de Vlaamse jobkorting. Zij werd opgestart in 2007 en in 2010 alweer afgeschaft.

 

Het voorliggend voorstel tot wijziging van de financieringswet zal helaas niet zo veel aan die autonomie veranderen. De essentiële hefbomen blijven allemaal federaal. Met uw voorstel blijft de federale wetgever exclusief bevoegd voor de vaststelling van de belastbare basis, de bedrijfsvoorheffing en de inning van die personenbelasting. Er is dus nog altijd onvoldoende fiscale autonomie.

 

Dat gebrek aan fiscale autonomie wordt ook duidelijk aangetoond door het feit dat men bij een dotatiesysteem blijft.

 

De Vlaamse fiscale autonomie stijgt na de staatshervorming van 20 % naar 34 %, maar dat betekent ook dat Vlaanderen voor twee derden van zijn inkomsten nog altijd afhankelijk is van dotaties die de federale overheid doorstort.

 

De financiering van de Gemeenschappen zal in de toekomst ook nog altijd volledig via dotaties gebeuren, dotaties waarbij het leerlingencriterium, wat voordeliger is voor de Franstalige Gemeenschap, nog aan belang wint. Als men de geldstromen verdeelt volgens een bevolkingssleutel zoals het aantal leerlingen, is zelfs van een impliciete responsabilisering, die men met een verdeling van de middelen volgens een fiscale sleutel wel heeft, geen sprake. Een dergelijke aanpak valt moeilijk te verdedigen in tijden waarin iedereen de riem moet aanhalen. Ook voor de gemeenschapsbevoegdheden, zoals onderwijs en cultuur, moet rationeel met de beschikbare middelen worden omgegaan. Een verdeling volgens de leerlingencijfers draagt daar alleszins niet toe bij.

 

De zesde staatshervorming brengt daarin geen verandering, integendeel zelfs. Door het kijk- en luistergeld over te hevelen naar de toegewezen btw-dotatie, door de stopzetting van de Lambermontturbo met de gedeeltelijke overheveling ervan naar de btw-dotatie en door de verlaging van de koppeling aan de groei van het bbp van 91 % naar 82,5 % bij de personenbelastingdotatie, neemt het belang van die leerlingensleutel alsmaar verder toe, in het nadeel van een verdeling volgens de fiscale capaciteit.

 

Voor de Gemeenschappen is die zesde staatshervorming duidelijk een achteruitgang van de responsabilisering.

 

Bij de Gewesten ligt de nadruk gelukkig wel op het lokalisatiecriterium. Hoe meer een Gewest bijdraagt tot de opbrengst van de personenbelasting, hoe meer middelen er ook terugvloeien onder de vorm van personenbelastingdotaties. Responsabilisering werkt met zo’n mechanisme wel, omdat een efficiënt regionaal bestuur wel degelijk een verschil kan maken. De personenbelastingmiddelen worden voornamelijk verdeeld volgens die fiscale capaciteit, en dat speelt in het voordeel van het Vlaams Gewest.

 

De uitbreiding van de fiscale autonomie is echter aan zo veel voorwaarden onderhevig. De fiscale hefbomen blijven stevig in federale handen, waardoor de manoeuvreerruimte voor de Gewesten wel heel beperkt blijft.

 

Uiteraard heeft dat gevolgen voor de berekening van de individuele personenbelasting, die nog maar eens ingewikkelder zal worden. Eerst moet namelijk een federale belasting worden berekend op het belastbaar inkomen. Pas in een tweede fase gebeurt dat voor de gewestelijke belasting.

 

U mag in de commissie belast met de fiscale hervorming van de Kamer nog veel hoorzittingen organiseren om te proberen tot een fiscale vereenvoudiging te komen, als u zulke constructies invoert, zal het er in de praktijk niet echt minder complex of eenvoudiger op worden, integendeel. De belastingcontroleurs zullen het alleszins niet gemakkelijk krijgen.

 

De beperking van 6,75 % in de fiscale autonomie wordt opgeheven. De Gewesten kunnen de percentages of de bedragen in de gewestelijke personenbelasting onbeperkt verhogen of verlagen, op voorwaarde dat de progressiviteit bewaard blijft.

 

Dat is een mooi principe dat de deelstaten inderdaad uitzicht biedt op een eigen fiscaal beleid, maar door de vele beperkingen zal het resultaat teleurstellend zijn. De federale wetgever blijft immers exclusief bevoegd voor de vaststelling van de belastbare basis, de bedrijfsvoorheffing en de inning van de personenbelasting.

 

Deloyale concurrentie moet worden uitgesloten. De deelstaten kunnen zelfs geen belangenconflict inroepen als de federale overheid de belastbare basis, het tarief, de vrijstellingen of een ander element in die personenbelasting wijzigt. De federale loyauteit moet zelfs door het Grondwettelijk Hof worden gegarandeerd.

 

Die vele beperkende voorwaarden zorgen ervoor dat het Gewest bitter weinig invloed zal hebben op de belastingdruk. De fiscale hefbomen blijven stevig in federale handen, wat alweer een handicap vormt voor het voeren van een eigen beleid.

 

Ook na de staatshervorming blijft de financiering van de deelstaten in belangrijke mate afhankelijk van de federale dotaties. Ik maak een vergelijking met de OESO-landen. In de OESO-landen bestaan de middelen van de subcentrale overheden voor ongeveer 60 % uit fiscale ontvangsten en 40 % uit dotaties. Door de toename van de gewestelijke fiscale autonomie zullen de middelen van de Gewesten meer in de lijn liggen van die gangbare methode binnen de OESO-landen. De Gemeenschappen blijven echter volledig afhankelijk van federale dotaties. Daar is geen enkele sprake van enige autonomie aan de inkomstenzijde. Als wij de deelstaten in hun geheel bekijken, dan blijft de fiscale autonomie in België dus nog altijd bijzonder ver onder de fiscale autonomie in de andere ontwikkelde landen.

 

Wij zijn voorstander van het subsidiariteitsbeginsel, waaruit volgt dat het ook inzake fiscale bevoegdheden beter is om een en ander via een lager overheidsniveau te regelen. In andere federale staten liggen die lokale belastingbevoegdheden veel hoger dan in dit landje. Er is dus nood aan een hervorming waarbij de verschillende overheidsniveaus de volledige bevoegdheid krijgen om de hun toegewezen taken te financieren. Meer fiscale autonomie voor entiteit II, voor de deelstaten en de lokale overheden, is meer dan wenselijk.

 

Ik kom tot een vierde element, de middelen. De overgedragen bevoegdheden zijn goed voor 20 miljard euro. Dat heb ik hier al vaak gehoord deze morgen. Degenen die dat toejuichen, vergeten er wel bij te zeggen dat slechts 87,5 % van de bijbehorende middelen wordt doorgestort naar de Gewesten. Dat betekent dat de deelstaten voor 2,5 miljard euro moeten saneren. Door in verhouding maar 87,5 % van de middelen door te storten voor de over te hevelen bevoegdheden, zal Vlaanderen in 2014 al minstens 150 miljoen euro moeten ophoesten en in 2015-2016 zal dat zelfs al meer dan 1,3 miljard euro zijn. Het gaat dan onder meer over de responsabiliseringsbijdrage voor de pensioenen van de Vlaamse ambtenaren. Over het pensioenstelsel van de Vlaamse ambtenaren zelf heeft Vlaanderen niets te vertellen, ook al was dat een eis van de Vlaamse regering. Tegen 2030 zullen de transfers vanuit Vlaanderen door die nieuwe financieringswet met maar liefst 20 % toenemen. Niet alleen worden er geen volledige budgetten overgeheveld, daar bovenop zal het groeiritme van die dotaties ook nog veel lager liggen dan de reële economische groei.

 

Ten slotte wil ik nog een woordje kwijt over de elasticiteit. Door een gedeelte van de personenbelasting rechtstreeks aan de Gewesten toe te wijzen, komt die elasticiteitsbonus volop in de schijnwerpers. Vandaag komt die bonus volledig toe aan het federale niveau, maar via de uitbreiding van de fiscale autonomie zullen de extra middelen in de toekomst verdeeld worden over het federaal niveau voor ongeveer 75 % en over de Gewesten voor ongeveer 25 %. Voor de federale overheid wordt dat verlies – uiteraard – gecompenseerd door een aantal dotaties verdeeld volgens de personenbelastingsleutel slechts gedeeltelijk te koppelen aan de reële economische groei.

 

De federale overheid dekt zich dus in tegen een daling van de elasticiteitsbonus, terwijl de Gewesten moeten rekenen op een voldoende hoge elasticiteit, een structureel significante economische groei, om een win-winsituatie mogelijk te maken.

 

Ik heb het ook in de commissie aangehaald. Over de elasticiteit bestaat in de economische literatuur geen eensgezindheid. Het cijfer dat het Planbureau gebruikt, verschilt van het cijfer waarmee de FOD Financiën werkt, en de KUL hanteert nog een ander cijfer. Naast de discussie over de te gebruiken definitie, blijft het bijzonder moeilijk de toekomstige evolutie van de elasticiteit van de personenbelasting te ramen, laat staan de verdeling van de middelen te voorspellen. Het is met andere woorden nagenoeg onmogelijk nu reeds te voorspellen welke overheidsniveaus in 2030 tot de winnaars en welke tot de verliezers zullen behoren.

 

Het is vandaag wel al zeer duidelijk dat er maar sprake kan zijn van een win-winsituatie als de elasticiteit voldoende hoog is, hoger dan wij logischerwijze mogen verwachten, uitgaande van de in het verleden gerealiseerde elasticiteit.

 

De middelenverdeling onder de nieuwe bijzondere financieringswet, en de elasticiteit in het bijzonder, is wel het minimum dat opnieuw moet onderhandeld worden, want ook hier hebben de Vlamingen zich laten rollen.

 

Ik kom tot mijn conclusie. Het is duidelijk dat de financiering van de deelstaten gebaseerd blijft op het klassieke Belgische dotatiesysteem, waarbij de bijkomende mogelijkheid voor het heffen van opcentiemen en afcentiemen de indruk moet wekken dat de Gewesten enige autonomie hebben. Men hoeft geen specialist te zijn om te weten dat echte Vlaamse fiscale autonomie die naam pas verdient als Vlaanderen de belastinggrond en de tarieven zelf kan bepalen. Pas dan kan de personenbelasting een echt beleidsinstrument worden.

 

Ook na deze nieuwe bijzondere financieringswet blijven veel te veel aangelegenheden aan de federale ketens vasthangen. Zo blijft de vennootschapsbelasting, met het oog op het belangrijke loonkostendebat, federaal. Net als overigens de financiering van het ouderenbeleid, het gezinsbeleid en het arbeidsmarktbeleid. Van een echte fiscale autonomie is met deze hervorming nog altijd geen sprake.

 

Alsof dat nog niet genoeg is, misbruiken de Comori-partijen deze financieringswet om ons de zo gegeerde bijdragen van de deelstaten aan de begroting zonder overleg door de strot te duwen, door de middelen voor de over te dragen bevoegdheden te beperken tot minder dan 90 %.

 

De zesde staatshervorming, het deel over de financiering in het bijzonder, zal een desillusie blijken voor Vlaanderen. Brussel wint de jackpot. Wallonië verzekert zich voor nog eens minstens twintig jaar van het transferinfuus en Vlaanderen moet hopen op een structureel zeer hoge economische groei om baat te hebben bij de nieuwe bijzondere financieringswet.

 

Zoals steeds is er een gedrocht van een compromis uit de bus gekomen. Alweer hebben de Franstaligen het meeste uit de brand gesleept. Zoals steeds hebben de Vlaamse onderhandelaars zich laten rollen.

 

Het deel over de financiering van de zesde staatshervorming, die bijzondere financieringswet, is allerminst een copernicaanse omwenteling. Integendeel, het is een Belgische recuperatie.

 

Vandaar dat onze fractie morgen met overtuiging zal tegenstemmen.

 

02.04  Catherine Fonck (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, les huit partis se sont mis d'accord sur cette fameuse loi de financement dans un climat de respect mutuel. Fabula acta est. J'espère que vous vous joindrez à moi pour remercier l'ensemble des experts et des collaborateurs des huit partis pour tout le travail accompli sans relâche pour parvenir à ce nouveau modèle de loi de financement, un travail complexe, un travail subtil, un travail exigeant!

 

Je tiens également à saluer le travail des deux secrétaires d'État en charge des Réformes institutionnelles, Melchior Wathelet et Servais Verherstraeten. Ils ont été les chevilles ouvrières de ce nouveau modèle de financement avec volontarisme mais aussi créativité. Le résultat de ce travail est là. Nous avons respecté nos engagements. Nous avons respecté nos promesses. Au nom de mon groupe, je voudrais insister sur trois piliers de ce nouveau modèle de financement, trois piliers qui, pour nous, sont essentiels.

 

Le premier est l'octroi de plus d'autonomie aux entités fédérées, mais qui s'accompagne de plus de responsabilisation, plus de solidarité, plus de cohérence.

 

Plus de responsabilisation des politiques menées, qu'il s'agisse des entités fédérées ou du fédéral, tous les niveaux de pouvoir sont concernés.

 

Plus d'autonomie mais avec plus de solidarité, parce que les nouvelles compétences reposeront davantage sur une logique de besoins, pour placer sur un pied d'égalité tous les élèves, tous les enfants, toutes les personnes âgées du pays. Pour nous, c'est fondamental! Un élève est égal à un élève, un enfant est égal à un enfant, une personne âgée est égale à une personne âgée!

 

Plus d'autonomie avec plus de cohérence, à travers la répartition de l'organisation des compétences, c'est évidemment important. Nous aurons l'occasion dans les prochaines semaines d'y revenir, une fois ces projets votés au Sénat, mais cette meilleure répartition dans l'organisation des compétences va évidemment de pair et est directement en lien avec la loi spéciale de financement.

 

Le deuxième pilier important pour le cdH est la reconnaissance de Bruxelles comme une Région à part entière et son refinancement pour près de 500 millions d'euros. Ce n'est pas rien! À ceux qui considèrent que c'est de l'argent de poche que l'on donne à Bruxelles, permettez-moi de dire, chers collègues, que je trouve ces propos heurtants. Non! Ce n'est pas de l'argent de poche! C'est un montant juste, étant donné les besoins de Bruxelles et les différentes fonctions que Bruxelles assume.

 

Le troisième pilier qui, pour nous, est important est d'assurer la viabilité de l'État fédéral et, donc, l'avenir de la Belgique. Il nous semblait crucial de ne pas mettre à mal notamment la sécurité sociale, la sécurité et la justice. Il était vital aussi d'éviter d'entrer dans une spirale de concurrence fiscale qui aurait été dommageable. C'est également réalisé.

 

J'en entends certains distribuer des bulletins avec des bons et des mauvais points, dire que certains sont gagnants et d'autres perdants. Je m'inscris en faux contre de telles affirmations. Ceux qui disent cela ne recherchent qu'une chose, c'est de dresser les gens les uns contre les autres. C'est de dresser les Flamands contre les francophones et inversement. Je m'inscris également en faux parce que ce nouveau modèle est équilibré et nous semble particulièrement juste.

 

Enfin, je voudrais maintenant regarder l'avenir. Ce nouveau modèle de financement doit, non pas être un but en soi mais au contraire, sous-tendre l'essentiel. L'essentiel, c'est quoi? C'est l'emploi et le redéploiement économique. La réussite de cette réforme de l'État dépendra de la manière avec laquelle les entités fédérées réceptionneront les compétences et assumeront leurs responsabilités dans le cadre de cette loi de financement.

 

Un chantier important a-t-il été réalisé? Oui! Mais c'est évidemment loin d'être fini. J'aurais presque envie de dire que tout reste à faire. Tout reste à faire par l'ensemble des entités fédérées sur l'avenir des compétences qui leur sont transférées, les moyens qui leur sont transférés dans l'autonomie et la responsabilisation qui sont définies. Une nouvelle page s'ouvre pour la démocratie belge. Et pour écrire cette nouvelle page, la vigilance reste de mise, mais pas seulement la vigilance. C'est également le volontarisme et la créativité qui en feront demain une réussite!

 

02.05  Hagen Goyvaerts (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, waarde collega’s, ik wil mijn uiteenzetting vandaag beginnen met een kort citaat: “In België komen staatshervormingen meestal maar tot stand op grond van chantage, aftroggelarij en politieke koopjes.” Ik weet niet of iemand in de zaal weet van wie dit citaat komt? Het komt van gewezen eerste minister Leo Tindemans, geschreven in 2000 in De memoires. Gedreven door een overtuiging. Leo Tindemans kan het natuurlijk weten. Hij is een van de peetvaders van de allereerste Belgische staatshervorming in het begin van de jaren zeventig. Als CVP-voorzitter werkte hij ook mee aan de staatshervorming van 1980. Hij zal dat waarschijnlijk ook aan den lijve ondervonden hebben. Vandaar zijn gebalde uitspraak.

 

Collega’s, ik wil tevens van mijn spreektijd gebruikmaken om nog een ander citaat te berde te brengen in het halfrond. Dat is meer ten behoeve van de Franstalige collega’s, in het bijzonder de collega’s van het FDF. Het is een citaat van Brussels FDF’er Lucien Outers. Hij is weliswaar geen politieke bondgenoot, integendeel zelfs, maar ik moet eerlijk bekennen dat hij als Franstalige geen ongelijk had toen hij in 1968 een boekje schreef getiteld Le divorce belge. Hij schreef in zijn boek, op bladzijde 207, het volgende:

 

“À la nécessité permanente de compromis qui oblige tous les partis d'Europe occidentale à trouver des solutions intermédiaires pour satisfaire les tendances de leurs ailes progressistes et conservatrices s'ajoute en Belgique celle de rencontrer les intérêts divergents des Wallons, des Flamands et des Bruxellois. Le résultat de cet exercice d'équilibre est de vider souvent les remèdes proposés d'une bonne partie de leur substance. En appliquant des recettes contradictoires, on finit par les neutraliser. C'est pour cela que toute mesure importante prise dans le pays soulève souvent, et pour des raisons opposées, la colère des deux communautés linguistiques. Le compromis ne constitue plus le commun dénominateur des satisfactions mais la somme des mécontentements."

 

Enkele zinnen later voegt hij er het volgende aan toe.

 

“Cette méthode de gouvernement conduit le pays à la faillite."

 

Collega’s, samengevat en vrij vertaald: wat men in dit land ook beslist, nooit is er iemand echt tevreden, omdat men er niet in slaagt de compromissen te sluiten die de grootste gemene deler vormen van ieders genoegdoeningen, maar alleen de optelsom zijn van de wederzijdse frustraties. Dat heeft Lucien Outers natuurlijk niet belet om later Belgisch minister te worden. Maar goed, dat is een detail en kan worden omschreven als typisch gedrag van een belgicist.

 

Mijn fractievoorzitter, mevrouw Barbara Pas, heeft daarstraks op dit spreekgestoelte reeds de essentiële kritiek meegegeven die het Vlaams Belang heeft op de zesde ‘staatsmisvorming’, inclusief de financieringswet. Ik zou daaraan graag nog wat elementen willen toevoegen in deze tweede ronde.

 

In de context van de zogenaamde federale Staat België is het als Vlaams-nationalist steeds wat vreemd als wij het over staatshervorming moeten hebben. Wij leven vandaag in een land dat zichzelf presenteert als een federale staat, met een federale regering die paritair is samengesteld en een Federaal Parlement dat geen meerderheid heeft aan Vlaamse zijde. Een mooie democratie is dat.

 

Daarnaast zijn er drie Gewesten en, voorlopig toch nog, drie Gemeenschappen, elk met een eigen parlement en een eigen regering. Men moet dat toch maar eens proberen uit te leggen aan een buitenstaander, simpel is anders.

 

Vanaf 1970 tot op heden hebben de traditionele partijen ons opgezadeld met ondertussen vijf staatshervormingen, of in elk geval iets wat daarop lijkt, en de zesde staatshervorming, inclusief financieringswet, ligt ter bespreking. De Belgische staatshervormingen doen mij steeds denken aan een onvoltooide symfonie. Onder het motto “de Belgische inboedel geraakt maar niet opgedeeld”, worden bevoegdheden op een onsamenhangende manier uitgestrooid over steeds meer nieuwe instellingen. Straks weten alleen nog gespecialiseerde deskundigen wie in dit land binnen welk territorium waarvoor de hand mag uitsteken. Dat kwistig uitstrooien van die versnipperde bevoegdheden wordt vaak ingegeven door het argument om politieke problemen op het Belgisch niveau te voorkomen of omdat er anders toch maar ruzie van komt.

 

In de realiteit komt er ook geen einde aan al die staatsmisvormingen, en dat tot steeds meer ergernis van steeds meer Vlamingen, omdat die vaststellen dat al die onafgewerkte, slecht geconcipieerde en onwerkbare staatshervormingen tot op heden helemaal niet tot een beter werkende staatsstructuur hebben geleid. Integendeel, dit land geraakt steeds meer verlamd door zijn complexiteit. De voorgestelde en ook alle voorgaande staatshervormingen brengen alvast niet meer zekerheid en meer voldoening bij de burgers, bij de Vlamingen.

 

Anderzijds – en wij moeten daarover helemaal niet flauw doen – bestaat er in dit land, in dit Belgisch samenlevingsmodel, toch wel een vreemdsoortige visie op het federalisme. Die visie is totaal tegengesteld tussen het Noorden en het Zuiden van het land, die visie is totaal tegengesteld tussen Vlaamse en Franstalige politici.

 

Elke staatshervorming is voor de Franstaligen een niet-bespreekbaar eindpunt, onder het motto “het moet maar eens voorgoed gedaan zijn met dat staatsvormend gedoe”. Voor de Franstaligen is er reeds meer dan genoeg gesplitst. Zij tonen zich telkenmale ruim tevreden, omdat vooral aan de financiële fundamenten van de Belgische Staat niet wordt geraakt. Een goed verstaander begrijpt zeer goed wat ik met “financiële fundamenten” bedoel. Ik heb het dan meer bepaald over de transfers van het Noorden naar het Zuiden, waarvoor Vlaanderen vandaag al veel, en morgen nog veel meer zal moeten betalen.

 

Aan Vlaamse kant is de toon minder positief. Voor steeds meer Vlamingen is het telkens opnieuw een voorbijgestreefde overgangsfase. Tenzij men Servais Verherstraeten heet, of Raf Terwingen. Als staatssecretaris heeft Servais Verherstraeten in de media het ene zegebulletin na het andere de wereld ingestuurd. Hij deed alsof er reuzenpassen vooruit werden gezet om zo tegemoet te komen aan de roep naar meer autonomie in Vlaanderen.

 

Mijnheer de staatssecretaris, u mag met mijn complimenten aan uw collega, Servais Verherstraeten, zeggen dat hij dwaalt. Ik zal u uitleggen waarom. Voor zij die de Belgische Staat willen behouden, is de federatie of het federalisme natuurlijk een fopspeen. Het heeft de Vlamingen de indruk gegeven dat aan hun wensen tegemoet werd gekomen, terwijl het Vlaamse streven naar meer zelfstandigheid in de kiem werd gesmoord. Of zoals toenmalig senator Lode Claes het schreef in zijn boek De onafwendbare nederlaag: “De Vlamingen wisten niet dat zij konden winnen en zij weten niet dat zij verloren hebben.”

 

Het is niet mijn bedoeling om tijdens deze plenaire vergadering de politieke geschiedenis van de voorgaande staatshervormingen uit de doeken te doen. Ik durf echter de stelling naar voren te schuiven dat er van bij de aanvang – de staatshervorming van 1980 – een verkeerde methode is gebruikt. Dat is ook de reden waarom onze politieke voorvaderen van destijds, zoals de Vlaams Nationale Partij – de VNP – en het Vlaams Blok, zich hebben afgekeerd van al dat staatsvormen, van al dat staatsmisvormen.

 

Ondanks de zware prijs die Vlaanderen in de afgelopen decennia al betaald heeft voor al die staatshervormingen blijkt het Belgische federalisme niet te werken. De Vlaamse grieventrommel weegt nog steeds even zwaar als voorheen. De Vlaamse resoluties van 1999 zijn uitgedraaid op een fata morgana. Het is een lege doos geworden. De zogenaamde consensus, de overeenstemming, de loyauteit, de fameuze federale politieke cultuur is tot op vandaag een fictie gebleven. Er is helemaal geen federale politieke cultuur. Er is alleen maar het afdreigen, het compenseren en het afkopen. De meerderheidsdemocratie is een ondergeschiktheidsdemocratie geworden, een mechanisme om de meerderheid ondergeschikt te maken aan de minderheid. Ook voor deze zesde staatshervorming is dat het geval.

 

In plaats van zeer duidelijk de bevoegdheden van de nationale macht vast te leggen, zoals dit het geval is geweest met alle federale grondwetten, zoals die van de Bondsrepubliek Duitsland en de Zwitserse Confederatie, heeft men het in België andersom gedaan. Het gevolg is dat de bevoegdheden van de nationale macht en die van de Gemeenschappen en Gewesten op een onvoorstelbare manier versnipperd zijn. Hierdoor is het land haast onbestuurbaar geworden en dat merken wij alle dagen op tal van domeinen. Zes regeringen en zeven parlementen, collega’s, krijgt men aan geen enkel verstandig mens meer uitgelegd.

 

Bovendien zitten wij opgescheept met dat kluwen van Gewesten en Gemeenschappen, een idiote opsplitsing, die nergens ter wereld bestaat. Voor het Vlaams Belang zijn de Gewesten en Gemeenschappen gewoon staatkundige nonsens. Daardoor is de Belgische staatsstructuur in de afgelopen decennia geëvolueerd naar een toonbeeld van hoe het echt niet moet. Laten we zeggen dat de Belgische staatsstructuur een constitutioneel curiosum is geworden, dat in buitenlandse studies zijn ereplaats gekregen heeft als een casestudy inzake de complexiteit van een federatie, die praktisch tot een nagenoeg onwerkbare toestand heeft geleid.

 

Ik noem een paar elementen op die in een klassieke federatie niet bestaan, maar in dit oneigenlijke land wel.

 

Ten eerste, de fameuze alarmbelprocedure, waarbij een Franstalige minderheid in het Parlement het wetgevend werk kan stilleggen.

 

Ten tweede, de pariteit in de Ministerraad, waarbij de Franstalige minderheid een evenwaardige beslissingsmacht krijgt als de Vlaamse meerderheid.

 

Het is inderdaad een politieke anomalie dat een meerderheid de beslissingsbevoegdheid over haar eigen lot in de handen van een minderheid legt, want hier komt het in de praktijk op neer: de Vlaamse meerderheid verbindt er zich toe de Franstalige minderheid te laten beslissen over de financiële toekomst van Vlaanderen. Voor ons niet gelaten, collega’s, het Vlaams Blok van destijds en het Vlaams Belang van nu hebben bij iedere staatshervorming, zowel in het verleden als bij deze zesde staatshervorming, geen reden tot klagen gehad, omdat door al die onevenwichtige wettelijke bepalingen een echt federaal bestel steeds meer onmogelijk wordt.

 

Ik stel ook vast dat de spanningen tussen de Gemeenschappen niet op een structurele manier worden weggenomen. Iedere staatshervorming in België is voor ons, als Vlaams-nationale partij, telkenmale een stap richting separatisme. Ik heb persoonlijk nog niet zo veel staatshervormingen meegemaakt, maar ik heb mij toch al dikwijls afgevraagd of na ieder proces van staatshervorming de Franstalige landgenoten de Vlamingen beter begrijpen dan daarvoor. Ik vraag mij ook af of er bij de Franstalige landgenoten na iedere staatshervorming meer begrip opgebracht wordt voor de verzuchtingen van de Vlamingen. Ik moet eerlijk bekennen dat ik op die twee vragen tot nu toe van de Franstaligen nog nooit een ernstig antwoord gehoord heb.

 

Het enige wat ik weet, is dat er een verschil in opvattingen bestaat, een verschil in politieke visie tussen Vlamingen en Walen, over het verdere verloop van een staatshervorming. Een meerderheid van de Walen en Franstaligen beschouwt of bestempelt elke Vlaamse politicus die op een uitgesproken manier opkomt voor een grotere zelfstandigheid, voor de Vlaamse onafhankelijkheid, of die orde op zaken wil stellen in de onaanvaardbare financiële transfers tussen de deelgebieden, als “un excité”, als een gevaarlijk individu, dat bijgevolg onmiddellijk in het verdomhoekje gezet moet worden, met de stempel van ultranationalist. Wie de Waalse en Franstalige Brusselse pers aandachtig volgt en leest, weet vrij vlug waar het schoentje wringt.

 

Alle herrie van de Walen en de Franstalige Brusselaars gaat in essentie niet over het voortbestaan van het Belgisch Koninkrijk, maar wel over het veiligstellen van de financiële transfers van het Noorden naar het Zuiden van dit land. Vandaar dat ze niet aanvaarden dat de enorme financiële transfers van het Noorden naar het Zuiden onder controle van de Vlamingen zouden komen.

 

Om een voorbeeld te geven. Gewezen minister van Sociale Zaken Frank Vandenbroucke heeft dat destijds aan den lijve ondervonden en hij heeft er een zware prijs voor betaald. Hij was het beu om een door de PS gedicteerd beleid te voeren en dus te sturen met de handrem op. Als minister wordt op het departement Sociale Zekerheid niet buiten de lijntjes gekleurd: als men dat doet, kost dat de betrokken minister zijn kop. Dat is voor de Walen en Franstaligen een echte nachtmerrie, vandaar dat men zo vasthoudt aan die unitaire sociale zekerheid. De Vlamingen mogen nooit uit het oog verliezen dat dit het breekijzer is van de Franstaligen en de Walen om iedere verdere natievorming van Vlaanderen en Wallonië tegen te houden. Dat is de essentie van het verhaal, al decennia. Al de rest is, bij wijze van spreken, larie en apekool. Ik betreur alleen dat vele Vlaamse collega’s op dat vlak in dit halfrond aan geheugenverlies lijden. Ze zouden nochtans beter moeten weten.

 

Aan de financieringswet werd bij vorige staatshervormingen al heel wat gemorreld. Ook nu nog blijft de financieringswet gebaseerd op een dotatieregeling die evenwel niet leidt tot een grotere financiële verantwoordelijkheid omdat in de financieringswet de uitgaven niet gekoppeld zijn aan de inkomsten en ze dus niet kan leiden tot een evenwichtig financieel beleid. Tot op vandaag geven de Gewesten en Gemeenschappen het geld uit dat door de federale Staat wordt geïnd. Dan heb ik het nog niet over de fundamentele ongelijkheid tussen Vlaanderen en Franstalig België die in de financiële regeling zit ingebakken. Mocht er echte fiscale autonomie bestaan, dan zouden de deelstaten zelf een aantal essentiële keuzes kunnen maken als het zou gaan over de herverdeling van de welvaart tussen hun staatsburgers of als het zou gaan over het minder beslag leggen op de economische productiviteit van hun staatsburgers.

 

En ja, het heffen van belastingen is een belangrijk instrument voor het overheidsbeleid. Zonder de hefboom van de fiscale politiek wordt de mogelijkheid tot het uitbouwen van een staat geamputeerd. Fiscale autonomie versterkt bovendien ook de democratische legitimiteit. Tot op vandaag kunnen de Vlamingen de Vlaamse regering en het Vlaams Parlement niet verantwoordelijk stellen voor het fiscaal klimaat waarin ze leven en waarvan een zekere bedreiging uitgaat voor hun sociaaleconomische toekomst. Over de fiscale druk die de Vlamingen ondergaan, wordt nog steeds beslist op het federale niveau. Dat heeft tot gevolg dat de Vlamingen te veel belastingen betalen voor de uitgaven die de Vlaamse regering doet. Fiscale autonomie laat Vlaanderen, maar ook Wallonië, toe rechtstreeks de vruchten te plukken van het gevoerde beleid.

 

Het is volgens mij volstrekt logisch en bovendien democratisch zeer legitiem dat een zelfde vertegenwoordiging ten overstaan van een zelfde soevereine omschrijving verantwoordelijk is voor zowel het inkomen- als het uitgavenbeleid, zeker inzake die materies die haar zijn toevertrouwd.

 

Men zou in een volwassen federaal land verwachten dat een staatshervorming leidt tot een verdere ontwikkeling van de staat, waarbij bijgevolg maatregelen worden genomen die een verdere verzelfstandiging van de deelentiteiten versterken.

 

Onze fundamentele kritiek op de afgelopen staatshervormingen, en dat is bij de zesde staatshervorming opnieuw het geval, is altijd geweest dat iedere Belgische staatshervorming telkens opnieuw veeleer zorgt voor een belemmering en zelfs een blokkering van het proces van verzelfstandiging, het proces naar onafhankelijkheid. Ook deze staatshervorming staat opnieuw bol van maatregelen die de verzelfstandiging blokkeren en/of belemmeren.

 

Als wij het hebben over de bijzondere financieringswet kan ik toch wel drie elementen meegeven, ter verduidelijking, waarom wij ons daartegen verzetten.

 

Ten eerste, de voorliggende bijzondere financieringswet is qua complexiteit en transparantie een weinig transparante wet. Deze complexiteit is het gevolg van verschillende aanpassingen die deze bijzondere wet door de jaren heen heeft moeten ondergaan.

 

Ook de financieringsmethodes waarvoor de traditionele Belgische partijen hebben geopteerd, waren vaak niet de eenvoudigste oplossing. Ik verwijs, bijvoorbeeld, naar het gebruik van de negatieve term bij de Lambermontmiddelen. Daarnaast wordt ook gebruikgemaakt van soms ondoorzichtige verdeelsleutels. De complexiteit van de bijzondere financieringswet wordt ook versterkt door het veelvuldig gebruik van overgangsperiodes, wat maakt dat bepaalde financieringsmechanismen of verdeelsleutels jaar na jaar werden gewijzigd. Dit alles leidt tot de conclusie dat de bijzondere financieringswet in de loop der jaren stilaan is veranderd in een doolhof van financieringsmethodes en verdeelsleutels.

 

Het gebrek aan transparantie leidt ertoe dat verschillende zaken van de bijzondere financieringswet als het ware verborgen blijven. Zo is er een impliciet solidariteitsmechanisme ten voordele van de Franse Gemeenschap, die nergens expliciet staat neergeschreven, maar wel aanwezig is door het gebruik van bepaalde verdeelsleutels.

 

Een tweede element van de bijzondere financieringswet zijn natuurlijk de perverse effecten. In de huidige bijzondere financieringswet zijn er op dit ogenblik enkele zaken aanwezig die perverse effecten tot gevolg hebben. Het zijn vooral deze effecten die over de jaren heen tot discussies hebben geleid. Deze effecten zijn verbonden aan de nationale solidariteitsbijdrage en de negatieve term.

 

Het belangrijkste perverse effect van de bijzondere financieringswet is dat het juste-retourprincipe wordt overgecompenseerd door solidariteit. Voor het Vlaams Gewest betekent dit dat het per capita minder middelen overhoudt dan het federale gemiddelde, terwijl de opbrengsten per capita van de personenbelasting van het Vlaams Gewest ruim boven het federale gemiddelde zitten.

 

Bij de twee andere Gewesten nemen we net het omgekeerde effect waar. Dankzij de solidariteitstussenkomst ontvangen zij per capita netto veel meer middelen dan ze zouden ontvangen enkel op basis van het juste-retourprincipe. Hierdoor is het zelfs mogelijk dat ze meer middelen ontvangen dan het federale gemiddelde. Dit pervers effect is het gevolg van een te omvangrijke solidariteitstussenkomst.

 

Een derde element heeft te maken met de fiscale autonomie en de responsabilisering. Fiscale autonomie is een gevoelig element in de bijzondere financieringswet en maakt dan ook vaak het onderwerp uit van hevige discussies. Er heerst ook heel wat verwarring over dit onderwerp.

 

Eerst en vooral dient een duidelijke keuze te worden gemaakt over de wijze waarop de omvang van de fiscale autonomie wordt bepaald. Indien de fiscale autonomie wordt beschouwd ten opzichte van alle middelen die de Gemeenschappen en de Gewesten ontvangen van de federale overheid, zal ze uiteraard veel lager liggen dan als de fiscale autonomie wordt beschouwd ten opzichte van de middelen die enkel de Gewesten ontvangen van de federale overheid.

 

Om alle verwarring in de toekomst te vermijden, zou het dan ook aangewezen zijn dat deze principiële kwestie voor eens en voor altijd wordt beslist door het in een referentiekader vast te leggen in de bijzondere financieringswet. Wij stellen echter vast dat dit niet gebeurt.

 

Een aantal voorgaande sprekers heeft het gehad over de problematiek van de Brusselse instellingen en de financiering of herfinanciering ervan. Ook dat onderwerp geeft systematisch aanleiding tot controverse.

 

Een ander belangrijk element in de zesde staatshervorming is het vraagstuk van de financiering van Brussel, meer bepaald het aspect van de onderfinanciering van Brussel. Ook dat debat zorgt voor tegenspraak.

 

Wij verwijzen naar een van de meest recente studies aangaande het vraagstuk van de onderfinanciering van Brussel, namelijk de publicatie De onderfinanciering van Brussel, een mythe? van april 2009, uitgegeven door het Vlaams Instituut voor Economie en Samenleving, VIVES, verbonden aan de KU Leuven.

 

Dat instituut kwam in zijn rapport tot de volgende conclusie: “Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is niet ondergefinancierd, hoogstens ondergefinancierd voor de eigen gewestelijke taken. Indien er sprake is van onderfinanciering, is dat mede het gevolg van een oneigenlijke financiering door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van vooral de Franstalige Gemeenschap. De financiering van de gemeenschapsmateries, zowel door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest als door de Brusselse gemeenten, verdringt gewestelijke uitgaven, in het bijzonder die in verband met de economie en de werkgelegenheid. De financiering van de Franse Gemeenschap, de Brusselse gemeenten en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn dus communicerende vaten. De financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan dus niet op zichzelf worden bekeken.”

 

Dat de kwestie door de Franstaligen en hun Vlaamse bondgenoten anders wordt bekeken, is te wijten aan politieke factoren. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft de ambitie een volwaardig gewest te worden om op die manier het Franstalig overwicht binnen de Belgische staatsstructuren te optimaliseren. Ik bedoel daarmee dat door de drieledigheid van dit land, met het Vlaams Gewest aan de ene kant en het Waals en het Brussels Gewest aan de andere kant, twee Franstalige Gewesten staan tegenover één Vlaams Gewest.

 

Daarin zit juist de paradox verscholen. Hoewel men het predikaat “Hoofdstedelijk”, dat verwijst naar het specifiek statuut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, liever ziet verdwijnen, roept men toch de hoofdstedelijke functie in om extra financiering te krijgen. Via het federale Belirisgeld kan op die manier een extra financieringsbron aangeboord worden om een aantal infrastructuurwerken uit te voeren. De roep om steeds meer bijkomende middelen heeft enkel tot doel de transfermachine richting Franse Gemeenschap in leven te houden. In die zin is de zogenaamde controverse enkel geïnspireerd door het eigenbelang van de machthebbers in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Franse Gemeenschap. Dat het Brussels territorium binnen de Franse Gemeenschap meer dan rijkelijk werd bedeeld, zorgt in Wallonië sporadisch voor een aantal kritische stemmen en ook in het Waals Gewest klinkt de kritiek daartegen niet al te luid. De Franstaligen weten immers dat er voor hen hogere strategische belangen op het spel staan, namelijk het losweken van Brussel uit het Vlaams grondgebied en de stapsgewijze uitbouw van une fédération Bruxelles-Wallonie, ook al is dat niet in het belang van Wallonië.

 

Voorgaande sprekers hebben het vandaag al eens gehad over de gevolgen voor de sociale zekerheid. In de afgelopen weken hebben ook heel wat verschillende politici van de traditionele partijen moord en brand geschreeuwd als het over de splitsing van de sociale zekerheid ging. Het Vlaams Belang is van oordeel dat de communautarisering van delen van de sociale zekerheid, zoals de kinderbijslag, niet overroepen mag worden. De totale sociale zekerheid omvat een bedrag van 92 miljard euro, althans als ik mij mag baseren op de rekeningen van 2011, waarvan de gezondheidszorg het grootste deel inneemt, namelijk 26 miljard euro. Uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid zijn goed voor 7 miljard euro. De pensioenen bedragen zowat 34 miljard euro. Werkloosheid en loopbaanonderbreking zorgen voor 9 miljard euro aan uitgaven, gezinsbijslagen voor 6 miljard euro. Diverse werkingskosten, arbeidsongevallen, beroepsziekten en sociale bijstand zijn samen ook goed voor 10 miljard euro. In totaal komt dat, zoals ik zei, uit op 92 miljard euro. Met de zesde staatshervorming wordt daarvan slechts 11,7 miljard euro overgeheveld, waarin de kinderbijslag een aandeel heeft van 5,8 miljard euro. De bevoegdheid mag dan wel overgeheveld worden, maar de regisseursrol blijft stevig in handen van de federale overheid.

 

Daartegenover stel ik mij de vraag hoe op een efficiënte manier een Vlaamse of Waalse ouderenzorg georganiseerd kan worden als de verpleegkundige zorgen, de kinesitherapie en de geneesmiddelen volledig federaal blijven. Het gezondheidsbeleid, het RIZIV alsook het prijzenbeleid voor producten en prestaties blijven exclusief federaal verankerd.

 

Ja, het Vlaams Belang is een grote voorstander van een eigen sociale zekerheid. Daar zijn veel goede redenen voor. Het gaat er niet alleen om efficiënt maatwerk af te leveren en eigen klemtonen te leggen, het gaat ook om het veiligstellen van de betaalbaarheid en de toegankelijkheid, om het hoofd te bieden aan toekomstige technologische evoluties.

 

Ook het aanpakken van de wachtlijsten in de zorg is een belangrijk aspect. Sommigen verwijten ons een gebrek aan solidariteit, maar wij willen precies ons socialezekerheidsmodel veiligstellen voor de toekomstige generaties. Dat is pas solidariteit. Wij willen dus geen verarming van Vlaanderen.

 

Ik hoor de belgicistische partijen nu zeggen dat het Vlaams Belang gewoon alles wil splitsen maar dat dit, gelet op de beperkte schaalgrootte, helemaal geen zin heeft. Waarvan akte. Mag ik er de collega’s echter op wijzen dat twaalf volwaardige lidstaten in Europa kleiner zijn dan Vlaanderen? Of zijn Cyprus, Denemarken, Estland, Finland, Ierland, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Slowakije, Slovenië en het kersverse EU-lid Kroatië niet in staat hun eigen solidariteit te organiseren? In de praktijk zie ik het tegendeel.

 

Ik stel vast dat er in deze zesde staatshervorming nergens sprake is van de afbouw van de geldtransfers in de sociale zekerheid vanuit Vlaanderen naar Brussel en Wallonië. De geldstromen blijven welig vloeien: ongeveer 12 miljard euro per jaar. Concreet komt dat neer op 1 800 euro per Vlaming, en dat elk jaar opnieuw, of maandelijks zo’n slordige 600 euro per Vlaams gezin.

 

Daar de financiering veelal federaal blijft, kan men niet veel afbouw van de transfers in die sector verwachten. Het zou een andere zaak zijn indien werk werd gemaakt van een homogene overheveling van het arbeidsmarktbeleid, inclusief de werklozensteun.

 

Als Vlamingen hebben wij de neiging ons te beperken tot Vlaamse studies over staatshervormingen en bijzondere financieringswetten. Soms krijgen wij ook argumenten aangereikt uit onverwachte hoek. Deze plenaire vergadering kon niet beter gepland zijn. Sinds begin november beschikken wij immers over een studie van de Universiteit van Namen, meer bepaald het Centre de recherches en Economie Régionale et Politique-Economique, en van het departement Toegepaste Economische Wetenschappen van de Brusselse ULB. De titel luidt: La sixième réforme du fédéralisme belge: impact budgétaire du transfert de compétences et des nouvelles modalités de financement.

 

Deze studie is begin november verschenen. De academische specialisten hebben de impact van de nieuwe financieringswet onderzocht op de middelen van het Belgische federale niveau en de diverse deelgebieden. De resultaten liegen er niet om. Hun conclusie is overduidelijk. In tegenstelling tot wat mevrouw Vienne van de Parti Socialiste vanmorgen durfde te verklaren, namelijk dat er bij deze staatshervorming geen winnaars of verliezers zijn, komen deze Franstalige academici in hun studie tot een heel ander besluit. De winnaar van deze zesde staatshervorming is volgens hen België. De middelen voor de nieuwe bevoegdheden worden niet helemaal overgeheveld, en dus doet de Belgische overheid een groot financieel voordeel.

 

Ook het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is bij de winnaars, dankzij de extra zak met geld die het door deze zesde staatshervorming krijgt toegeschoven: 500 miljoen euro gedurende twintig jaar. Dat is geen habbekrats. Daartegenover staat geen enkele resultaatsverbintenis, laat staan enige inspanning.

De financiële toestand van het Waals Gewest krijgt een stevige klap en herstelt zich dan tot 2023 een beetje maar blijft in het rood. De Franse Gemeenschap zakt wat trager weg maar blijft ook geld inboeten. En, o verrassing, Vlaanderen moet het grootste offer brengen. Collega’s, voor alle duidelijkheid, niet het Vlaams Belang zegt dat, maar wel de specialisten; het zijn de academici van de universiteiten van Namen en Brussel die in hun studie tot die conclusie komen. In 2025, binnen twaalf of dertien jaar, wint België 2,4 miljard euro aan de operatie van de zesde staatshervorming. Brussel krijgt er 173 miljoen bij, het Waals Gewest moet het dan met 316 miljoen minder stellen, de Franse Gemeenschap krijgt 517 miljoen euro minder en Vlaanderen levert 1,7 miljard euro in. Ik zou zeggen: merci Open Vld, merci CD&V, merci sp.a.

 

Laat het duidelijk zijn, deze staatshervorming dient niet om België een moderne structuur te bezorgen, ze dient enkel om België te laten overleven. Niet de deelstaten worden versterkt, maar het federaal niveau met zijn Franstalig overwicht. Voor Vlaanderen gaat het om een aderlating van 4 % voor de totale inkomsten in 2016 en 3 % van het bbp in 2025. Dit effect is het gevolg van de opgelegde deelname van de deelstaten aan de gezondmaking van de federale financiën en de vergrijzingskosten. Dat is de factuur die deze belastingregering van Open Vld, CD&V en sp.a doorschuift naar Vlaanderen.

 

De onderzoekers van de universiteit van Namen en de ULB stelden ook vast dat de middelen minder fors krimpen bij een hoger dan verwachte economische groei, maar net nog meer wegsmelten als het economisch niet zo goed zou gaan. De geschetste effecten kunnen dus nog veel erger zijn als de economische motor wat gaat sputteren en hij draait momenteel al op een laag pitje. Het valt op dat de rekening bij een magere economische groei meteen zeer hoog zal oplopen voor de deelstaten, terwijl het positief effect van een hogere economische bloei voor de financiering van die deelgebieden relatief beperkt blijft.

 

Collega’s, alsof dat nog niet voldoende is, doen de onderzoekers ook de vaststelling dat een verschil in economische prestaties tussen Vlaanderen en Wallonië haast geen gevolgen heeft voor de financiering. Als Wallonië de komende jaren economisch slechter of beter presteert dan Vlaanderen, zal dat een klein effect hebben op het verlies dat het Gewest lijdt in de financiering. Goede economische prestaties vergulden de pil voor Wallonië een beetje. Voor Vlaanderen speelt dat verschil in regionale economische prestaties evenwel zo goed als niet. Of Vlaanderen het economisch beter, even goed of slechter doet dan Wallonië, vertaalt zich volgens het onderzoek niet in een betere financiering van Vlaanderen. Collega’s, de moraal van het verhaal is dus dat Vlaanderen de grote verliezer is van de nieuwe financieringswet.

 

Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, collega’s, bijgevolg kan ik alleen maar besluiten dat de zesde staatshervorming, en het financieringsdeel in het bijzonder, een desillusie zal blijken voor Vlaanderen. Vlaanderen moet vooral hopen op een structureel hogere groei om voordeel te halen uit de bijzondere financieringswet. Dat is niet vanzelfsprekend, niet alleen in het licht van de huidige en komende economische verwachtingen, die al niet rooskleurig zijn, maar vooral niet als wij de economische prestaties uit het verleden bekijken. Zoals steeds is er een gedrocht van een compromis uit de bus gekomen. Alweer hebben de Franstalige partijen het meest uit de brand gesleept en hebben de Vlaamse onderhandelaars zich laten rollen.

 

Ik sluit mij dus aan bij de conclusie die mijn collega, Barbara Pas, zojuist heeft gemaakt. Het standpunt van het Vlaams Belang blijft klaar en duidelijk: de institutionele bric-à-brac en de confederalistische constructies die alleen leiden tot meer België, moeten worden stopgezet. Wij willen dat Vlaanderen zijn eigen lot en zijn eigen bevoegdheden in handen neemt. Wij moeten ons lot in handen nemen, niet op basis en op het ritme van wat de Franstaligen aanvaardbaar vinden, maar op basis van wat noodzakelijk is voor de toekomst van Vlaanderen. Niet op basis van de dada’s van de ene of de andere politieke partij, maar op basis van wat de kiezer van zijn overheid verwacht. Niet het mogelijke of het haalbare moet de leidraad zijn, maar het voor Vlaanderen noodzakelijke moet het uitgangspunt zijn.

 

En dat vinden wij helemaal niet terug in deze zesde staatshervorming, annex bijzondere financieringswet, en bijgevolg kunnen wij deze niet goedkeuren, laat staan steunen. Sterker nog, wij gaan met overtuiging tegenstemmen.

 

02.06  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le ministre, de nombreux collègues sont déjà intervenus pour expliquer les tenants, les aboutissants et l'importance de cette sixième réforme de l'État et du projet que nous discutons aujourd'hui relatif à la loi spéciale de financement.

 

Je me contenterai donc dans mon intervention d'attirer l'attention sur quelques éléments fondamentaux pour nous écologistes qui avons accepté de participer activement aux débats relatifs à cette nouvelle réforme de l'État, afin que celle-ci rencontre bien les objectifs que nous nous étions fixés: permettre aux entités fédérées de mieux appliquer et concrétiser des politiques plus cohérentes; maintenir un État fédéral fort dans ses missions importantes de respect des droits, des fonctions régaliennes mais également de solidarité; assurer un juste financement dans cette nouvelle répartition des compétences et des responsabilités entre l'État fédéral et les entités fédérées.

 

Parmi les éléments capitaux et fondamentaux que nous avons voulu préserver à travers cette loi spéciale de financement et de transfert des compétences y associées, il était important que tout le dispositif mis en place permette d'éviter toute concurrence déloyale entre les entités. Il était également important de maintenir toutes les règles de progressivité de l'impôt des personnes physiques, car c'est à travers cette progressivité que l'on maintient un système équitable entre les citoyens, entre ceux qui ont des moyens plus importants et les autres et qui permettent une cohésion sociale. En effet, en cas d'écarts trop importants - c'est d'ailleurs la situation que nous vivons aujourd'hui - entre les citoyens et à moins d'être comblés, la société devient tellement inégale et inéquitable qu'elle en perd toute cohésion et ne parvient plus à mobiliser ses citoyens autour d'un projet économique et social.

 

Nous voulions également, à travers cette réforme, garantir une viabilité à long terme de l'État fédéral dans ses prérogatives fiscales, qui devaient être maintenues, et dans la redistribution ainsi que dans le maintien du financement de la sécurité sociale ainsi que du remboursement des soins de santé pour l'ensemble des citoyens.

 

À travers les modifications de financements et la répartition des compétences, il était important de permettre une autonomie fiscale partielle des Régions en lien avec les compétences. Il s'agissait également de répartir les moyens de financement à long terme de sorte que les Régions puissent se répartir les recettes de l'État et de sorte que les Communautés puissent tenir compte des besoins de leurs populations, en particulier les plus âgées. Là, on prendra en compte l'évolution des personnes de plus de quatre-vingts ans mais également des enfants, notamment en ce qui concerne les allocations familiales.

 

Un mécanisme de solidarité est maintenu de manière à éviter des effets pervers entre les entités. Il y aura aussi des mécanismes de transition qui vont permettre de garantir que chaque entité fédérée dispose, dès le départ, de moyens financiers au minimum équivalents à ceux de la loi spéciale de financement actuelle, en tenant compte de l'utilisation des dépenses fédérales à transférer ainsi que du juste financement de Bruxelles et de l'assainissement des finances publiques.

 

Je me permets d'insister sur les dispositions relatives à Bruxelles puisque les autres éléments ont déjà été développés. En ce qui concerne les institutions bruxelloises, il était important, pour la responsabilisation fondée sur la capacité fiscale des Régions, de se rendre compte que ce système n'était pas adéquat. En effet, les revenus d'un grand nombre de personnes qui travaillent sur le territoire de la Région bruxelloise ne sont pas pris en compte. Il s'agit des navetteurs ou des fonctionnaires des institutions internationales. Par ailleurs, la Région de Bruxelles-Capitale fait face à des pertes de recettes du fait de l'exonération de nombreux bâtiments à la fiscalité immobilière.

 

Enfin, la Région de Bruxelles-Capitale a des charges qui lui sont propres et qui sont plus nombreuses que celles que doivent assumer les autres Régions. Je pense à la nécessité d'assurer le bilinguisme d'une population et d'assumer des dépenses en termes de mobilité, de sécurité ou encore de formation des jeunes. Dès lors, le financement des institutions bruxelloises a été renforcé. Ce sont donc 461 millions qui seront attribués à partir de 2015 à la Région de Bruxelles-Capitale. Le budget devra évoluer pour devenir structurel et atteindre un montant qui ne pourra pas dépasser 0,1 % du PIB, même s'il augmentera pour rester conforme aux besoins identifiés. Ils l'ont été en certaines matières, notamment la mobilité. Certains moyens seront donc affectés par le fédéral pour réparer une erreur historique, à savoir la main-morte. Je veux parler de l'absence de fiscalité immobilière dont bénéficiaient certains bâtiments.

 

Un autre élément important, qui est en train de prendre forme dans les budgets régionaux, communautaires et fédéraux en cours d'élaboration, est l'engagement des entités fédérées à contribuer à l'assainissement budgétaire de manière à équilibrer les finances publiques de l'ensemble des pouvoirs publics à partir de 2016.

 

Ensuite, un mécanisme est mis en place pour prendre en compte le coût du vieillissement de la population. Chacune des entités s'engage, à travers cette réforme de la loi spéciale de financement, à en assumer l'évolution.

 

Enfin, il me faut parler de la responsabilisation. Cette réforme introduit une méthode pour responsabiliser les différentes entités quant à leurs compétences, à la gestion et à l'équilibre budgétaires auxquels elles doivent parvenir.

 

Monsieur le président, j'aimerais intervenir à propos du mécanisme de la responsabilisation "Climat". Le texte qui l'explicite fait partie de la loi spéciale de financement réformée au moyen des textes que nous examinons aujourd'hui. Cette modification vise à stimuler les différentes Régions pour qu'elles se fixent des objectifs de réduction des émissions de gaz à effet de serre dans les bâtiments résidentiels et tertiaires.

 

Cette consommation énergétique est effectivement l'un des éléments les plus importants dans la consommation et sur lequel les pouvoirs publics ont le plus de moyens d'intervention pour en diminuer les émissions. À partir des objectifs de réduction d'émissions que se fixeront les différentes entités, à partir de l'établissement annuel d'une trajectoire pluriannuelle, il y aura une évaluation pour vérifier le respect ou non de ces objectifs. Il s'agira de déterminer si on fait mieux ou si on fait moins bien. Il est intéressant de voir que ce mécanisme de responsabilisation prévoit de récompenser la Région qui aura fait mieux que les objectifs qu'elle s'est fixés et de pénaliser la Région qui n'aura pas atteint les objectifs fixés, via une ristourne plus ou moins importante, plus ou moins pénalisante des montants qui proviennent de la part fédérale des recettes des droits d'émission mises aux enchères.

 

Ce mécanisme me semble être une belle arme, un beau levier pour nous amener, tous ensemble dans ce pays, à atteindre les objectifs de réduction d'émissions de gaz à effets de serre. Atteindre ces objectifs signifie qu'on atteint des objectifs de réduction de consommation énergétique, qu'on permet aux citoyens de réduire leur facture et qu'on participe à cette nécessité absolue au niveau mondial, au niveau de notre planète, de respecter l'environnement et de lutter contre le dérèglement climatique qui fragilise fortement de nombreuses populations ailleurs que chez nous. Régulièrement, des catastrophes naturelles nous amènent à devoir aider des populations qui souffrent d'inondations, d'ouragans, de la sécheresse, etc. Notre mécanisme de responsabilisation climat, ici en Belgique, contribuera à une solution qui, elle, sera beaucoup plus large. Elle sera mondiale. Ces éléments aussi font en sorte que le groupe Ecolo-Groen soutiendra cette réforme de la loi spéciale de financement.

 

02.07  Bernard Clerfayt (FDF): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, mesdames et messieurs, le FDF, mon parti, n'est pas heureux de cette réforme de la loi spéciale de financement. Vous ne vous en étonnerez pas, je vous l'ai déjà dit en commission. Je vais donc vous répéter ici certains des arguments que j'ai eu le plaisir de développer en commission. Ils figurent dans le rapport. J'espère que vous en garderez quelques-uns en mémoire, car vous verrez, dans les années à venir, que la réalité nous donnera raison.

 

De manière générale, cette loi spéciale de financement organise un programme d'austérité budgétaire permanent pour les nouvelles dépenses qui sont transférées au niveau des Communautés et des Régions. Cela va concerner les budgets des allocations familiales, les constructions hospitalières, les maisons de repos et de soins, la politique de l'emploi, l'activation, etc., toute une série de matières qui sont pourtant essentielles à la cohésion sociale. Sur ces matières que vous transférez aux Communautés et aux Régions, vous organisez un programme d'austérité budgétaire récurrent pour les années à venir. Cela me semble grave sur le plan de la cohésion sociale.

 

Vous justifiez votre attitude notamment par le fait qu'il faut que les Régions et Communautés contribuent au coût du vieillissement ou que l'État se réserve des moyens budgétaires pour assumer les charges du vieillissement. C'est un argument que l'on peut entendre, en toute raison. Mais cela part de l'hypothèse de base que l'État ne serait pas responsable du coût du vieillissement, qu'il n'a pas les instruments en main pour le maîtriser.

 

Or, c'est bien l'État qui décide du régime des pensions, qui décide du régime des cotisations des pensions, qui décide de l'âge de l'accès à la pension. C'est donc bien lui qui décide du coût caché du vieillissement, du coût des pensions. Mais vous n'évoquez pas cette question; vous la repoussez devant vous. On sait très bien que le financement des pensions n'est pas assuré, tous les experts vous le prédisent. Vous n'osez pas affronter cette réforme-là et vous faites porter une partie du poids de cette réforme sur les Communautés et les Régions. C'est là une des erreurs importantes du nouveau mécanisme de financement des Communautés et des Régions que vous proposez au vote dans cette séance ou celle de demain.

 

D'autres effets qui nous dérangent, en particulier les mécanismes de transfert des allocations familiales spécifiques à la Région bruxelloise, qui ne tiennent pas compte des spécificités propres à la Région bruxelloise. Même si vous assurez un financement égal pour chaque enfant dans la tranche d'âge 0-18 ans, vous ne tenez pas compte du fait qu'il y a des enfants qui obtiennent des allocations au-delà de l'âge de 18 ans; et vous ne tenez pas compte du fait qu'il existe une vingtaine de régimes d'allocations majorées pour circonstances sociales. Or, ces allocations majorées sont bien plus importantes en Région bruxelloise que dans les autres Régions. Donc, le système de financement du transfert des allocations familiales ne tient pas compte des réalités sociales en Région bruxelloise.

 

Un volet concerne le refinancement de Bruxelles, du moins ce que vous tentez de faire passer comme un refinancement de la Région bruxelloise. C'est vrai, depuis 1989, la Région bruxelloise est mal financée. Depuis 1989, la Région bruxelloise est sous-financée.

 

Dans le cadre de la scission de l'arrondissement de Bruxelles-Hal-Vilvorde, les négociateurs ont présenté le refinancement de Bruxelles comme une garantie de son développement. Malheureusement, dans tout ce que vous nous proposez, il n'en est rien! Vous prétendez que le montant global du financement complémentaire pour Bruxelles, tel qu'il est prévu dans votre proposition de loi, s'élèverait à 461 millions en 2015.

 

Laissez-moi d'abord vous rappeler que ce financement, à partir de 2015, de 461 millions ne rattrape nullement le manque structurel subi depuis la création de la Région bruxelloise en 1989. Rien n'a été prévu pour les années de financement insuffisant depuis 1989 jusqu'à présent, donc depuis l'entrée en vigueur ab initio de la loi spéciale de financement.

 

Par ailleurs, le montant de 461 millions atteint à peine la moitié des 720 millions d'euros qui mesurent le sous-financement de la Région bruxelloise, tel qu'il a été estimé objectivement par une étude commanditée par le ministre du Budget et des Finances de la Région bruxelloise, la fameuse étude Verdonck-Taymans-Ector. Ces 720 millions représentaient le montant du sous-financement de Bruxelles. Vous ne le compensez que pour moitié. Bruxelles reste donc structurellement sous-financée, même après vos travaux, même après le vote éventuel de cette loi.

 

Ainsi, en matière de sécurité, le besoin estimé par cette étude des Facultés Saint-Louis est de près de 56 millions. L'accord institutionnel prévoit un montant complémentaire de 30 millions, soit près de la moitié (26 millions de moins). La problématique de l'attraction de la capitale pour les populations défavorisées, en particulier les demandeurs d'asile, est une source de besoin de financement, qui a été totalement omise dans l'accord institutionnel. Or, l'attraction des populations défavorisées entraîne un surcoût estimé par cette étude à 89 millions d'euros pour les CPAS bruxellois.

 

Les surcoûts liés au bilinguisme et aux coûts fixes engendrés par les structures politiques et administratives, plus lourds à supporter par les petites Régions, sont estimés à 89 millions d'euros. Ils n'étaient jusqu'en 2012 pas du tout compensés. L'accord institutionnel prévoit une intervention de 68 millions pour le coût des primes de bilinguisme et 40 millions pour la COCOF et la VGC. Cela ne couvre pas les 89 millions de besoins estimés.

 

En l'absence d'exonération fiscale octroyée aux institutions et fonctionnaires internationaux très présents en Région bruxelloise, celle-ci percevrait une dotation plus élevée à l'impôt des personnes physiques de l'ordre de 184 millions d'euros.

 

Or l'accord que vous nous présentez prévoit un financement fédéral qui va progressivement augmenter pour atteindre 159 millions d'ici 2015 au titre de financement lié aux fonctionnaires internationaux. Le manque à gagner est ici encore de 25 millions.

 

L'absence de solidarité de la part de l'hinterland bruxellois qui pénalise la capitale par rapport aux autres grandes villes belges qui bénéficient, elles, d'un fonds des communes organisant une solidarité entre les zones rurales et les zones urbaines, est estimée dans cette étude à plus de 430 millions d'euros.

 

Dans le volet financement lié aux navetteurs, qui est une forme de solidarité de la part de l'hinterland puisqu'il est financé par les autres Régions, ce montant "solidarité navetteurs" n'atteint que 44 millions, soit à peine 10 % du manque à gagner qui a été mesuré objectivement par l'étude que je cite.

 

La moitié environ des 461 millions que vous affectez en Région bruxelloise est consacrée à des politiques qui ne bénéficient pas exclusivement ou prioritairement aux Bruxellois; en effet, l'accord prévoit d'affecter une partie des moyens à des structures autres que la Région (les zones de police, les communes, les commissions communautaires, etc.). Certes, ces moyens sont les bienvenus mais ils ne pourront pas être affectés à des politiques régionales nouvelles.

 

Ensuite, le mécanisme de réforme de la loi de financement des Communautés et des Régions, contrairement à ce que prétendent les négociateurs et le gouvernement, va entraîner une dégradation structurelle continue et permanente des finances de la Région bruxelloise. Sur tous les modèles et chiffres que vous présentez pour prétendre au refinancement de la Région bruxelloise, vous vous basez systématiquement sur des hypothèses macroéconomiques, des hypothèses de croissance réelle, des hypothèses d'inflation, des hypothèses de la fameuse élasticité du rendement de l'impôt à la croissance, toutes hypothèses qui sont sans aucun lien avec la réalité vécue par la Région bruxelloise.

 

Divers experts universitaires – j'en ai fait l'exposé en commission; c'est trop technique pour être développé maintenant – nous rappellent dans leurs études que, même sur la base d'hypothèses assez fortes, des hypothèses qui indiqueraient que les dépenses n'augmentent pas au-delà de l'indice des prix à la consommation (aucune croissance réelle des dépenses), que les dépenses ne croîtraient pas à un rythme supérieur à celui des recettes, que les recettes IPP seraient calculées sur la base d'une hypothèse d'élasticité de 1,56 point (taux assez optimiste), même dans ce cas, quand on cumule les effets de refinancement de la Région bruxelloise et de la COCOM (qui va accueillir le financement des allocations familiales), un déficit croissant de la Région bruxelloise s'organisera à partir de 2017 et qu'il sera de 40 millions dès 2020. On ne peut donc pas parler d'un refinancement de la Région bruxelloise.

 

Si on prend des hypothèses plus réalistes que les hypothèses relativement optimistes prises par les experts, on parvient rapidement à comprendre que les finances de la Région bruxelloise vont très vite se dégrader.

 

En effet, en Région bruxelloise, entre 2002 et 2012, on constate que les recettes à l'IPP ont crû de 19 %, alors que pour le reste du pays elles ont crû de 26 %. La part bruxelloise à l'impôt des personnes physiques par rapport au produit de l'impôt des personnes physiques national est passé de 9 % à 8,4 % en dix ans. Selon les projections des chercheurs, on veut nous faire croire que cette part passerait de 8,4 % en 2012 à 8,6 % en 2020. Rien ne permet d'accréditer cette thèse et rien ne permet de croire à un réel refinancement de la Région bruxelloise. Sur la même période de 2002 à 2012, la recette fiscale à l'IPP par habitant pour la Belgique a augmenté de 18 % (presque 1,8 % par an) alors que la recette fiscale par habitant en Région bruxelloise n'a augmenté de manière cumulée que de moins de 1 %. C'est dire combien la Région bruxelloise s'appauvrit, combien sa capacité fiscale est fortement amoindrie. Le fait de prendre des hypothèses de capacité fiscale identiques pour Bruxelles, la Flandre et la Wallonie, des hypothèses d'élasticité, donc de relation entre le rendement de l'impôt et la croissance, identiques pour la Flandre, la Wallonie et Bruxelles biaisent les calculs et la manière dont vous présentez les résultats. Si on les corrige, il apparaît aux yeux de tous que ce que vous prétendez être un refinancement de Bruxelles ne le sera en fait pas.

 

Ce différentiel négatif entre les recettes à l'impôt des personnes physiques bruxelloises, l'inflation et la croissance est la traduction de l'appauvrissement progressif des Bruxellois. Les chercheurs ne prennent pas suffisamment en compte cette évolution négative et reportent, au contraire, sur les finances bruxelloises une augmentation linéaire identique à celle des deux autres Régions.

 

Les espoirs de croissance sont particulièrement optimistes au vu de l'évolution économique des dix dernières années puisque les recettes fiscales à l'impôt des personnes physiques en Région bruxelloise n'ont même pas suivi l'évolution de l'indice des prix à la consommation ou de l'indice santé. L'élasticité réelle des recettes à l'IPP au produit intérieur brut à Bruxelles ne dépasse sûrement pas 1,3 point et non pas 1,56 point comme vous le supposez. Rien ne permet de croire que la conjoncture va s'améliorer et que cela permettra à la Région bruxelloise de bénéficier de la même hypothèse d'élasticité que vous avez prise dans tous vos modèles.

 

Autrement dit, malgré la croissance du produit intérieur brut, l'écart négatif entre Bruxelles, la Flandre et la Wallonie ne cesse de croître. En conséquence, pour estimer l'impact de cette réforme du financement des Communautés et des Régions sur les finances de la Région bruxelloise, il n'est pas très crédible de se baser sur ces modèles. Il est par contre plus crédible de reproduire les tendances qu'on a constatées ces dix dernières années.

 

Compte tenu des constats reflétant la réalité bruxelloise, nous avons recalculé l'évolution des recettes relatives à l'impôt des personnes physiques en Région bruxelloise dans le cadre de la sixième réforme de l'État. J'ai pu vous démontrer en commission que cette nouvelle loi allait entraîner une dégradation du financement de Bruxelles et un accroissement du déficit de la Région. On ne peut donc pas parler de refinancement, sauf à croire les balivernes et les hypothèses extrêmement positives que vous avez voulu insérer dans vos modèles.

 

Vous avez tenté d'apporter plusieurs corrections à l'ancien mécanisme de la loi spéciale de financement, mais elles nous semblent mal conçues. Premièrement, plusieurs des montants prévus sont forfaitaires et fixés en euros d'aujourd'hui sans qu'il ait été tenu compte de l'évolution future des prix, de la croissance ou du phénomène que l'on entend compenser pour la Région bruxelloise. Cette rigidité budgétaire pénalisera particulièrement deux postes: la mobilité – dotation prévue de 135 millions, qui est sans doute appelée à croître encore – et la compensation pour l'exonération de l'impôt des personnes physiques pour les fonctionnaires internationaux. Les futurs élargissements de l'Union européenne ne pourront en effet qu'alourdir les conséquences budgétaires pour Bruxelles. Vous indiquez un montant fixe. Si le nombre de fonctionnaires internationaux augmente, la compensation dont bénéficiera la Région bruxelloise n'augmentera pas. Elle restera constante en termes nominaux et ne sera même pas ajustée par l'inflation ou par la croissance réelle des revenus des fonctionnaires internationaux et certainement pas par leur nombre.

 

Deuxièmement, vous essayez de régler certaines questions, qui auraient mérité d'autres mécanismes de compensation. Je pense à la sécurité et à la présence de populations défavorisées sur le territoire de la Région bruxelloise, qui auraient été beaucoup mieux appréhendées grâce à une augmentation des moyens apportés par une réforme plus générale des mécanismes de financement des zones de police et des CPAS. Une solution bien plus pertinente aurait consisté à compenser les surcoûts policiers par une révision de la fameuse norme KUL, qui fonde le financement des zones de police. Les critères utilisés depuis plus de dix ans dans le financement de ces dernières ne tiennent pas compte des éléments propres aux grandes agglomérations, tels que le trafic routier, la criminalité urbaine ou encore l'activité nocturne et de week-end plus importante. Il en résulte une diminution des dotations qui sont accordées par l'État fédéral en ce domaine à toutes les grandes villes. Cela ne concerne pas que Bruxelles, même si cela la touche tout particulièrement.

 

Une réforme de la norme KUL toucherait donc toutes les communes, toutes les grandes villes, mais corrigerait particulièrement les déséquilibres en faveur des grandes villes et de la Région bruxelloise en particulier.

 

L'étude des Facultés Saint-Louis mentionnée, qui mesurait le sous-financement de la Région bruxelloise, préconisait également de compenser le surcoût lié à la présence de populations défavorisées sur un territoire par une meilleure répartition des demandeurs d'asile. Nous le réclamons depuis longtemps. Il n'y a toujours rien dans l'accord de gouvernement qui permette de répartir convenablement sur le territoire les demandeurs d'asile. Tant que ce sera le cas, la Région bruxelloise continuera à avoir sur son territoire une part excessivement importante de la pauvreté de ce pays. Celle-ci, partiellement et donc imparfaitement financée par le fédéral, restera à charge des communes et des CPAS.

 

Enfin, le mécanisme de responsabilisation inscrit dans la loi spéciale de financement responsabilise les Régions sur leurs recettes fiscales à l'impôt des personnes physiques. Cela peut paraître un sympathique principe. Nous ne sommes pas contre le principe d'une responsabilisation des Régions, mais encore faudrait-il, en ce qui concerne la Région bruxelloise, qu'il soit fondé sur des éléments plus objectifs et moins pernicieux pour son avenir financier.

 

Car la réforme de la loi de financement, qui va fonder le financement futur de Bruxelles sur les recettes à l'IPP localisées en Région bruxelloise, va rendre les Bruxellois davantage responsables de leurs faiblesses - le chômage et la pauvreté qui s'y concentrent continûment - sans les rendre responsables de leurs forces: leur capacité à créer une Région économiquement attractive, qui fournit de l'emploi aux Régions flamande et wallonne (plus de la moitié des emplois en Région bruxelloise sont occupés par des navetteurs).

 

Ce principe cardinal de responsabilisation implique dans votre réforme que chaque Région est responsable de la richesse de sa population, mais curieusement pas de la richesse produite sur son territoire. Contrairement au discours des négociateurs, Bruxelles n'en sortira donc pas gagnante, car les Bruxellois, je viens de le rappeler, ont tendance à se paupériser.

 

Les initiateurs de la sixième réforme de l'État semblent oublier que le dynamisme économique de la Région bruxelloise profite aussi au Nord et au Sud du pays. Si vous ne renforcez pas le financement de Bruxelles pour ce qu'elle contribue à l'activité économique et aux revenus perçus en Flandre et en Wallonie, vous allez affaiblir la capacité de Bruxelles à continuer à accueillir des entreprises et à créer des emplois, et cet affaiblissement de Bruxelles entraînera un affaiblissement économique des deux autres Régions.

 

C'est la raison pour laquelle nous avons déposé, et nous en discutons aussi aujourd'hui, une proposition de loi spéciale garantissant un financement équitable de la Région bruxelloise, en inversant votre logique de responsabilisation; en responsabilisant la Région bruxelloise sur base des revenus du travail créés sur son territoire, en prévoyant un principe de perception de l'impôt non pas sur base du lieu de domicile des travailleurs, mais sur base du lieu de travail.

 

C'est un principe sain, celui qui vaut d'ailleurs pour toutes les répartitions fiscales entre les pays, entre les nations. C'est ainsi que l'on travaille entre la Belgique et le Luxembourg, entre la Belgique et la France. C'est ainsi que chaque pays est responsabilisé, même dans un monde d'échanges économiques tel que le nôtre avec les flux économiques et les flux de navetteurs que l'on connaît au-delà des frontières. Si ce principe sain de responsabilisation était appliqué aux trois Régions, la Région bruxelloise serait refinancée d'un montant proche de 750 à 800 millions d'euros, ce qui correspond au sous-financement structurel de la Région bruxelloise puisque des études universitaires indiquent que le montant de refinancement serait compris entre 600 millions et 1 milliard d'euros, soit en moyenne 750 à 800 millions d'euros.

 

De très nombreux experts appuient le raisonnement que je défends ici et la proposition de loi que nous défendons. J'en ai cité de nombreux en commission. À cette tribune, j'en citerai un seul qu'on lit très souvent dans les journaux, l'économiste Étienne de Callataÿ. Il dit simplement que "le financement actuel de la Région de Bruxelles-Capitale peut être vu comme insuffisant au regard des besoins de la ville et de ses communes, notamment en matière d'intégration sociale, de formation, de rénovation urbaine et de transports en commun. Il peut aussi être vu comme insuffisant en regard des potentialités qu'un financement plus large permettrait d'exploiter pour tirer pleinement partie de la force d'attraction des villes dans un monde où la globalisation et le progrès technologique accentuent le rôle économique des villes et, dans le cas de Bruxelles, tirer pleinement partie de son statut de capitale de l'Europe. Octroyer plus de moyens à la Région bruxelloise servirait donc les causes sociales et environnementales et les intérêts financiers bien compris des deux autres Régions. Un meilleur financement de Bruxelles, s'il est bien utilisé, ne serait pas un jeu à somme nulle obtenu au détriment des autres Régions."

 

Je le dis et le répète: le mécanisme que vous mettez en place va continuer à sous-financer la Région bruxelloise. C'est donc une opportunité manquée de renforcer Bruxelles qui peut, au contraire, par son dynamisme économique renforcer le dynamisme économique des deux autres Régions. Le mécanisme que vous mettez en place, qui ne va pas refinancer Bruxelles mais faire peser des menaces plus grandes encore sur son équilibre budgétaire à l'avenir, va créer des tensions et des réflexes qui seront difficiles en Région bruxelloise car l'autonomie fiscale régionale accrue en matière de fiscalité sur les revenus rendra plus visibles les différences régionales en termes de bénéfice fiscal net. Cela implique un risque accru que les contribuables migrent d'une Région à l'autre pour des raisons purement fiscales.

 

En effet, comme je viens de le dire, le financement complémentaire de Bruxelles est loin de compenser la totalité des handicaps financiers et ne rattrape pas les manques du passé. Bruxelles ne pourra donc pas offrir un bénéfice fiscal net comparable à celui de ses Régions voisines et ne profitera donc pas des avantages procurés par l'autonomie fiscale que vous accordez aux Régions.

 

En matière de logement, pour prendre un exemple, le système actuel de transfert du "bonus logement" est déjà défavorable aux villes, puisqu'on sait que, dans les villes, il y a plus de locataires et moins de propriétaires. L'avantage fiscal n'est accordé qu'aux propriétaires, pas aux locataires. Donc, en le régionalisant, en tenant compte des flux actuels, vous défavorisez implicitement les zones urbaines et, en particulier, la région urbaine qu'est la Région bruxelloise.

 

Le système actuel défavorise donc les villes et a déjà un effet d'incitation à la péri-urbanisation; il encourage les gens à acquérir des immeubles en dehors des villes, il fait que la classe moyenne quitte les villes. Le transfert de cette compétence fiscale aux Régions – avec un effet réduit pour Bruxelles, puisqu'il y a moins de propriétaires – va donc donner à Bruxelles moins de moyens budgétaires pour poursuivre les encouragements fiscaux, alors que c'est la Région qui connaît la plus grave crise du logement. Par ce simple mécanisme, vous ne donnez pas à la Région bruxelloise les moyens de faire face à la crise sociale du logement que l'on y connaît.

 

Il aurait été plus judicieux – nous l'avons déjà dit en d'autres circonstances - d'introduire un mécanisme qui rende plus neutre la fiscalité à l'égard des choix d'habitat et qui ne soit pas, comme actuellement, un mécanisme fiscal qui encourage la navette domicile-travail, qui est pratiquement entièrement remboursée par l'impôt et qui encourage à acquérir des immeubles en dehors des villes. En transférant la situation telle qu'elle est, vous ne faites que maintenir un système fiscal défavorable aux villes et donc aussi défavorable à la Région bruxelloise.

 

Pour conclure, nous voterons contre le projet présenté par le gouvernement à la majorité institutionnelle. Le (re)financement de Bruxelles dont vous parlez est clairement illusoire, puisque les estimations que vous annoncez sont de moitié inférieures aux montants nécessaires pour financer correctement la Région bruxelloise. Le refinancement théorique que vous annoncez de 461 millions constitue environ la moitié des 750 millions qui étaient nécessaires pour refinancer Bruxelles.

 

La responsabilisation fiscale de la Région est, pour Bruxelles, un jeu de dupes, car les transferts financiers pour Bruxelles sont insuffisants et Bruxelles sera donc amenée, à terme, à augmenter encore sa pression fiscale, à voir donc fuir la classe moyenne, c'est-à-dire la base sur laquelle on calculera demain le transfert financier à la Région bruxelloise. Le mécanisme est donc totalement pervers, il va continuer à appauvrir la Région bruxelloise.

 

La seule juste solution eût été la perception de l'impôt au lieu de travail, telle que prévue dans la proposition que j'ai déposée et que je défends ici devant vous. Ce mécanisme garantirait un refinancement juste, compris entre 600 millions et un milliard par an et un système de juste et vraie responsabilisation de la Région bruxelloise pour l'activité économique qu'elle génère sur son territoire et les revenus qu'elle permet d'y générer, même si ces revenus bénéficient, pour partie, à des navetteurs.

 

Voilà ce que nous avions à dire sur ce projet.

 

02.08  Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Monsieur le président, chers collègues, mon intervention sera relativement brève. Je voudrais tout d'abord remercier les rapporteurs, principalement M. Van Biesen, pour l'excellent rapport. Merci également à l'ensemble des parlementaires pour la qualité et la teneur des débats. L'ensemble des débats, que ce soit ici ou en commission, se sont tenus dans un respect mutuel, et ce malgré les divergences; cela mérite d'être souligné. J'en profite aussi pour remercier l'ensemble des collaborateurs pour leur travail.

 

Quand on lit l'ensemble de ces textes, on n'est pas surpris qu'ils y aient passé des nuits, d'abord pour les comprendre, ensuite pour les écrire, pour comprendre la pertinence de ce qu'ils écrivaient et enfin pour dégager le consensus de huit partis. Chapeau pour ce travail!

 

Ik wil ook beklemtonen dat het voorstel waarover vandaag wordt gediscussieerd, duidelijk meer autonomie geeft aan de deelstaten. Dat wordt zowel vertaald in fiscale autonomie als in de link die moet worden gelegd tussen de voorliggende tekst en de teksten over de nieuwe bevoegdheden, die thans ter bespreking voorliggen in de Senaat.

 

De nieuwe bevoegdheden worden gekoppeld aan een bredere autonomie qua financiering, aan een bredere autonomie qua fiscaliteit en ook aan de nodige middelen waarin ter zake wordt voorzien, om de Gewesten en Gemeenschappen toe te laten deze bevoegdheden op een deftige manier uit te voeren, natuurlijk in het volle respect voor de autonomie van de verschillende entiteiten van ons land. De autonomie wordt dus gegarandeerd door de bevoegdheden maar ook door de budgettaire autonomie die aldus aan de verschillende entiteiten van ons land wordt gegeven.

 

J'ai entendu énormément de déclarations et certaines d'entre elles m'obligent à réagir. Certains disent que cette loi de financement ne donne pas une plus grande autonomie fiscale aux Régions. Excusez du peu! 12 milliards en additionnels d'autonomie fiscale, non limités aux 6 % comme précédemment, et 3 milliards de dépenses fiscales transférées, dont la plus grande dépense actuelle est liée au woonbonus. I know that the due of the opposition is to oppose mais le fait de dire, en restant crédible, que c'est peu, me fait sourire!

 

D'un autre côté, certains disent que cela va engendrer beaucoup plus de concurrence fiscale. Bien sûr que non! Les balises sont clairement mentionnées.

 

De progressiviteit moet blijven bestaan, de belastbare basis blijft duidelijk federaal, de onredelijke fiscale concurrentie kan niet van toepassing zijn en er wordt voorzien in een controle door het Grondwettelijk Hof. Het is dus duidelijk dat er geen mogelijkheid bestaat tot fiscale concurrentie en dat aan de deelstaten een grote autonomie wordt gegeven, vooral op fiscaal vlak. Bovendien is overal in responsabiliseringsmechanismen voorzien. Dat geldt voor de Gewesten, maar ook voor de Gemeenschappen, zelfs wanneer de financiering wordt gedefinieerd op basis van de behoeften. Een financiering op basis van de behoeften kan ook responsabiliserend zijn, omdat men niet meer geld krijgt dan men nodig heeft. De responsabilisering in de financiering van de Gemeenschappen is dus klaar en duidelijk in deze teksten opgenomen.

 

Il est vrai que – je veux le répéter – l'ensemble des moyens nécessaires à l'exercice des compétences régionales et communautaires transférées est présent.

 

Je le rappelle aussi: aucun de ces montants n'est préaffecté!

 

Il faut le rappeler car certains essaient de prétendre l'inverse. De toute façon, la Constitution nous interdirait de le faire. Comme certains continuent à le contester, je crois que cela va mieux en le disant encore une fois: les moyens ne sont pas préaffectés. Notre fédéralisme est plein de respect mais également d'autonomie. Chacune des Régions et Communautés pourra exercer les compétences qu'elle aura en totale autonomie et les moyens qui sont transférés peuvent être exercés et affectés en totale autonomie. C'est le respect plein et entier de la compétence des Régions et Communautés dans le cadre de ce qui leur est transféré.

 

Il y a tout de même aussi un élément qui me fait sourire.

 

Certains disent que les moyens qui sont transférés aux Régions et aux Communautés ne sont pas suffisants. Ce sont les mêmes qui affirment que le niveau fédéral dépense trop! Quand le fédéral dépense un montant pour exercer une compétence, on lui reproche de trop dépenser mais quand le même montant est transféré pour exercer la même compétence au niveau des Régions et Communautés, il est dit qu'elles n'ont pas assez de moyens.

 

C'est l'un ou l'autre! Soit aujourd'hui, l'État fédéral gère correctement et il suffit de bien gérer les montants transférés dans les entités où ils vont être reçus et alors ils seront suffisants. Soit l'État fédéral dépense trop mais alors on ne peut pas dire que trop peu de moyens sont transférés aux Régions et Communautés. À un moment, il faut choisir sa ligne et fixer son point de vue.

 

Pour résumer, je pense que cette loi de financement réussit à insérer un véritable équilibre. Toute réforme de l'État ne peut être réussie que si tout le monde s'y retrouve, que si c'est un bon compromis. Le mot compromis a souvent une connotation négative. Je suis fier qu'on ait trouvé un compromis honorable pour tous!

 

Une réforme de l'État n'est durable que si personne n'y perd et que si tout le monde y gagne de la même manière. Il faut donc qu'elle soit équilibrée.

 

In deze financieringswet bestaat er een evenwicht tussen responsabilisering door fiscale autonomie en responsabiliseringsmechanismen qua uitgaven, en solidariteit in de financiering van de Gemeenschappen, deels responsabiliserend maar ook op basis van de behoeften. Het evenwicht tussen solidariteit en responsabilisering is dus aanwezig. Er is een evenwicht tussen de verschillende Gewesten, eerst door een solidariteitsmechanisme, dat zal dalen, waarna de Gewesten de middelen krijgen op basis van de bevoegdheden die zij uitoefenen.

 

On reçoit en fonction de ses propres contributions, avec une transition, avec une évolution. Les étapes dans l'évolution de ces différents éléments sont clairement mentionnées.

 

J'aurais voulu répondre également à M. Clerfayt, qui nous a quittés entre temps. M. Clerfayt dit que la Région de Bruxelles reçoit la moitié de ce à quoi elle a droit, alors que Bruxelles reçoit 460 millions d'euros – et il parle ici de 720 millions d'euros. En mathématiques, aujourd'hui – mais peut-être que même là-dessus, nous ne sommes pas d'accord–, 460 n'est pas la moitié de 720. Mais il peut peut-être ne pas être d'accord là-dessus.

 

Deuxième élément, arriver à dire à cette tribune que Bruxelles n'est pas refinancée alors qu'il y a 460 millions d'euros: il faut quand même, une nouvelle fois, intellectuellement, oser. Il peut dire que ce n'est pas assez. Mais dire que ce n'est pas refinancé alors qu'il y a 460 millions d'euros, là je le répète: il faut oser!

 

Bovendien is er een evenwicht tussen de verschillende Gemeenschappen omdat de middelen worden verdeeld op basis van objectieve criteria.

 

Et, dernier élément, équilibre aussi entre toutes les entités. Cela signifie toutes les Régions, toutes les Communautés et l'État fédéral, car chacun contribue en fonction de ses capacités à assainir l'ensemble de nos finances publiques. Je le rappelle l'assainissement de nos finances publiques doit être fait de manière proportionnée, parce qu'il engendre un élément positif pour l'ensemble des entités de notre pays. Donc, équilibre entre responsabilité et solidarité, équilibre ente les Régions, équilibre entre les Communautés, équilibre entre l'ensemble des entités de notre pays, le tout en ayant respecté les 12 principes.

 

Je conclurai sur cet élément des 12 principes, qui ont guidé l'ensemble de nos travaux budgétaires, j'y fais référence, parce qu'ils ont été conclus au sein de mon cabinet. Je me rappelle cet après-midi qui s'était prolongé en début de soirée et où nous nous étions mis d'accord sur 12 principes. La discussion que nous avons eue aujourd'hui démontre qu'il est bien plus difficile de respecter ses engagements, de respecter 12 principes que nous nous sommes garantis de suivre.

 

En effet, parmi ceux qui, aujourd'hui, critiquent cette loi de financement et qui, il y a un certain temps, avaient accepté ces 12 principes, aucun n'a, en tout cas, jamais réussi à mettre sur la table une contre-proposition qui respectait l'engagement que, eux, avaient pris. Ils n'y sont jamais arrivés!

 

Certes, c'est plus confortable et c'est plus facile de s'engager à respecter les 12 principes mais de ne pas les respecter et de donner des leçons à ceux qui font avancer un pays, à ceux qui, fidèles à leur engagement, restant crédibles, réussissent, certes en faisant des compromis, en trouvant un accord équilibré, à respecter l'engagement qu'ils ont pris et à honorer l'objectif qu'ils s'étaient donné, à savoir respecter ces 12 principes accordés il y a un certain temps.

 

Aujourd'hui, ces 12 principes sont matérialisés dans cette loi de financement. Soyons fiers d'avoir réussi à faire cette loi de financement, qui respecte cet équilibre, ce compromis et permet à l'ensemble des entités de notre pays d'envisager l'avenir correctement, d'avoir cette vision et ce juste financement entre l'ensemble des entités de notre pays!

 

02.09  Hagen Goyvaerts (VB): Mijnheer de voorzitter, ik zal kort zijn in mijn repliek op wat de staatssecretaris heeft gezegd. Ik zal met hem niet in discussie gaan over de vraag of het glas nu half vol of half leeg is, maar onze definitie van fiscale autonomie is niet wat in deze financieringswet staat ingeschreven.

 

Als men fiscale autonomie aan een deelstaat geeft, dan moet zij toch in staat zijn om dat beleid zelf te bepalen en daar ook rechtstreeks de vruchten van te plukken? Dat is in deze constructie helemaal niet zo. De Gewesten krijgen nog altijd niet de bevoegdheid om belastingen te heffen en te innen. Het is nog altijd op het federale niveau dat de regie wordt geschreven en de inning gebeurt.

 

Inderdaad, de Gewesten krijgen de mogelijkheid om wat opcentiemen of kortingen te geven, maar wat hier voor ligt is niet wat wij onder fiscale autonomie verstaan.

 

Het is ook zo dat de Vlaamse kiezer, de Brusselse kiezer of de Waalse kiezer op een gegeven moment zijn beleidsniveau moet kunnen afrekenen of toejuichen voor wat het heeft gedaan. Dat kan men maar doen op basis van inkomsten en uitgaven. Dat gaat helemaal niet. De Vlaamse kiezer kan de Vlaamse regering, laat staan het Vlaams Parlement, niet afstraffen voor datgene wat ze niet heeft gedaan. Daar zit de knoop gebonden.

 

Uw bijzondere financieringswet laat natuurlijk alleen maar toe om dat op het Belgische niveau te houden.

 

Le président: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2974/12)

Wij vatten de bespreking aan van de artikelen. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2974/12)

 

Je vais passer immédiatement la parole à M. Van Biesen pour le rapport sur l'amendement qui a été discuté ce midi en commission de Révision de la Constitution et de la Réforme des Institutions (doc. n° 2974/10).

 

02.10  Luk Van Biesen, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, collega’s, de commissie is vanmiddag bijeengekomen om het amendement te bespreken dat door de fractieleiders van de institutionele meerderheid werd ingediend.

 

Dit amendement gaat over het volgende. Het voorgestelde artikel 5/5, § 4, eerste lid bepaalt dat de Gewesten exclusief bevoegd worden voor de fiscale voordelen verbonden aan de eigen woning. Om het toepassingsgebied van deze exclusieve bevoegdheid precies te kunnen bepalen is de definitie van eigen woning ook opgenomen in de bijzondere wet. Het is de gebruikelijke definitie die nu reeds wordt gehanteerd in artikel 12, § 3 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

 

Voor de leningen die momenteel worden afgesloten, heeft de federale wetgever een “aftrek enige woning”, de zogenaamde woonbonus, bepaald wanneer de eigen woning ook de enige woning is. Dit voordeel is echter ook toepasselijk in de gevallen waarin de belastingplichtige de woning waarvoor hij de woonbonus vraagt nog niet zelf betrekt. Het gaat om de gevallen die zijn vastgelegd in het WIB 1992.

 

Om elke twijfel uit te sluiten over de uitgaven waarvoor de Gewesten de exclusieve bevoegdheid verkrijgen om belastingverminderingen of belastingkredieten toe te staan, menen de indieners dat het wenselijk is om deze verduidelijking in de tekst zelf van de bijzondere wet zelf aan te brengen. Met hetzelfde doel worden ook bepalingen toegevoegd om duidelijker aan te geven wat onder de eigen woning wordt verstaan wanneer de belastingplichtige of gehuwde belastingplichtigen of wettelijke samenwoners meerdere woningen in hun bezit hebben.

 

Mevrouw Vienne heeft dit amendement vurig verdedigd. Er zou enige discussie kunnen ontstaan voor de mensen die tijdens het jaar 2014 een hypothecaire lening zouden afsluiten, en dus recht zouden hebben op de woonbonus, maar de woning nog niet zouden betrekken in 2014 of 2015. Omdat wij deze overdracht van de woonbonus voor 100 % willen realiseren aan dezelfde fiscale voorwaarden als men vandaag heeft, diende dit amendement te worden aanvaard.

 

Er is geen verdere bespreking gebeurd. Bij de stemming stemden 11 leden voor en 5 leden tegen. Hiermee is het amendement opgenomen.

 

Le président: Merci, monsieur Van Biesen. Le texte de l'amendement a été intégré dans le texte qui a été redistribué.

 

La proposition de loi spéciale compte 82 articles.

Het voorstel van bijzondere wet telt 82 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 82 sont adoptés article par article, ainsi que l'annexe.

De artikelen 1 tot 82 worden artikel per artikel aangenomen, alsmede de bijlage.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

03 Proposition de loi relative au mécanisme de responsabilisation climat (2965/1-6)

- Proposition de révision de l'article 143 de la Constitution (2967/1-4)

03 Wetsvoorstel met betrekking tot het klimaatresponsabiliseringsmechanisme (2965/1-6)

- Voorstel tot herziening van artikel 143 van de Grondwet (2967/1-4)

 

Propositions déposées par:

Voorstellen ingediend door:

 

- 2965: Muriel Gerkens, Yvan Mayeur, Raf Terwingen, Daniel Bacquelaine, Karin Temmerman, Patrick Dewael, Catherine Fonck, Stefaan Van Hecke

- 2967: Catherine Fonck, André Frédéric, Raf Terwingen, Daniel Bacquelaine, Karin Temmerman, Patrick Dewael, Muriel Gerkens, Stefaan Van Hecke

 

Je vous propose de consacrer une seule discussion à ces deux propositions. (Assentiment)

Ik stel u voor een enkele bespreking te wijden aan deze twee voorstellen. (Instemming)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

03.01  Luk Van Biesen, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, wij verwijzen uiteraard naar het schriftelijk verslag, omdat u als aandachtig toeschouwer hebt vernomen dat wij tijdens de beschrijving van het eerste wetsvoorstel over de financieringswet reeds over de invloed van het klimaatresponsabiliseringsmechanisme hebben gesproken.

 

Ik heb het daarstraks al toegelicht. Wij zullen dus niet tweemaal dezelfde wet toelichten. Wij verwijzen bijgevolg naar ons schriftelijk verslag.

 

Le président: Mme Gerkens étant déjà intervenue, la parole est à M. Wollants.

 

03.02  Bert Wollants (N-VA): Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik zal het hier vooral hebben over de klimaatresponsabilisering, maar dan eigenlijk over de twee stukken, want dat is volgens mij een integraal geheel. Als wij het hebben over klimaat, dan is het heel duidelijk dat iedereen zijn of haar deel wil om doelstellingen te formuleren, om ambities te laten reflecteren en dat vooral te laten blijken. Het is in dat kader dat wij Parlementsleden, ministers en staatssecretarissen zien die graag naar Europese fora en internationale bijeenkomsten gaan om daar over de ambities te spreken die de federale regering heeft op dat vlak, om grote verklaringen af te leggen en dies meer.

 

De vraag is natuurlijk in welke mate die federale overheid daar eigenlijk een rol in te spelen heeft. Volgens het Grondwettelijk Hof is die rol alvast niet erg groot. Wij kunnen allemaal de historiek van de omzetting van de luchtvaartrichtlijn bekijken, richtlijn 2009/101. Het Vlaams Gewest heeft heel duidelijk gezegd dat het zelf die richtlijn zou kunnen omzetten. Dat gebeurde via het decreet van 8 mei 2009. U herinnert zich ongetwijfeld wie er op dat moment allemaal in de Vlaamse regering zaten om dat te doen. Ik denk dan aan sp.a en Spirit – of hoe ze op dat moment ook heetten – aan Open Vld en CD&V. Wij moeten vaststellen dat het Waals Gewest daarin gewoon is gevolgd, want op 6 oktober 2010 hebben zij een gelijkaardig besluit genomen om dat ook zelf te doen.

 

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft in januari 2010 de vernietiging gevraagd van dat Vlaams decreet, niet omdat het daarmee de eigen bevoegdheid niet zou kunnen uitoefenen of iets dergelijks maar wel omdat volgens het Brussels Hoofdstedelijk Gewest eigenlijk de federale overheid bevoegd zou moeten zijn. U zult vaststellen dat deze feiten in januari 2010 het Waals Gewest er in elk geval niet van hebben weerhouden om zelf toch nog een decreet aan te nemen en die omzetting uit te voeren. Pas in een latere fase is de federale overheid daarin tussengekomen en heeft ze beslist dat ze toch wel een belang had. Ik vind dat op zijn minst opmerkelijk.

 

Op basis hiervan hebben wij wel een arrest van het Grondwettelijk Hof van 2 maart 2011, dat het Vlaams decreet op dat vlak vernietigde, al gebeurde dat niet omwille van de bevoegdheid inzake klimaat. Die bevoegdheid zit immers helemaal niet bij de federale overheid, maar wel de problematiek van de emissies, die uiteraard niet allemaal werden gerealiseerd boven het Vlaams Gewest, waardoor er een problematische situatie ontstond.

 

Het arrest zet op het vlak van klimaat wel heel duidelijk uiteen hoe dit moet worden begrepen, hoe het allemaal in zijn werk gaat en waar de bevoegdheidsverdelende lijn ligt. Artikel 6, § 1, II van de bijzondere wet van 1980 bepaalt: “Wat het leefmilieu en het waterbeleid betreft: de bescherming van het leefmilieu, onder meer die van de bodem, de ondergrond, het water en de lucht tegen verontreiniging en aantasting, alsmede de strijd tegen de geluidshinder.” Dat is de bevoegdheid van de Gewesten en de Gemeenschappen.

 

Het arrest stelt op basis hiervan ook dat de Grondwetgever en de bijzondere wetgever aan de Gemeenschappen en de Gewesten de volledige bevoegdheid hebben toegekend tot het uitvaardigen van regels die eigen zijn aan de hun toegewezen aangelegenheden. In de praktijk wil dit natuurlijk zeggen dat het klimaatbeleid daar thuishoort.

 

Bovendien wordt nog aangehaald dat uit de parlementaire voorbereiding in 1979 en 1980 blijkt dat hieruit voortvloeit dat de aan de Gewesten toegewezen bevoegdheid inzake de bescherming van de lucht onder andere betrekking heeft op de aangelegenheden die verder zijn geregeld bij de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging. In die wet wordt dan weer opgenomen dat onder die luchtverontreiniging wordt verstaan “het in de lucht lozen, ongeacht de oorsprong van gassen, vloeistoffen en vaste stoffen, die de gezondheid van de mens kunnen aantasten, nadelig kunnen zijn voor dieren en planten of schade kunnen toebrengen aan goederen en stads- en natuurschoon”.

 

Op die basis moeten wij vaststellen dat de bevoegdheid over het klimaat volledig thuishoort bij de Gewesten. Toch komen verschillende federale collega’s hier keer op keer vertellen wat het federaal niveau allemaal wil doen met het klimaat. Nochtans hebben zij daar op basis van de arresten van het Grondwettelijk Hof eigenlijk niets over te vertellen.

 

Een ander opmerkelijk feit is dat voormalig eerste minister, de heer Yves Leterme, op basis daarvan op de klimaattop in Kopenhagen heeft gezegd dat België een bijdrage zou leveren aan de Fast Start Finance van 150 miljoen euro. Dat is opmerkelijk, want de heer Leterme is natuurlijk eerst naar daar getrokken met een zak geld om nadien aan de Gewesten te vragen of zij alstublieft een deel zouden willen bijdragen. De heer Wathelet heeft dit tijdens de commissievergadering aangehaald en gevraagd waar de centen bleven van de Gewesten. De heer Schiltz heeft dat hier vorige week ook gedaan. Wij moeten echter wel vaststellen dat men eerst vanuit het federale niveau de centen heeft beloofd om ze vervolgens op te halen bij de Gewesten.

 

In de Vlaamse regering werd hierover gediscussieerd. Ik moet vaststellen dat nadien overlegcomité na overlegcomité hierover heeft plaatsgevonden. Een niveau dat achteraf wel de factuur krijgt, maar niet mag bepalen wat er in de praktijk wordt gegeven of toegezegd, is uiteraard niet geneigd om veel toe te geven. Betalen en bepalen zijn altijd met elkaar verbonden en dat zou u, mijnheer Schiltz, moeten weten.

 

Wanneer ik de acties zie van alle partijen die hier inzake het klimaat het mooie weer willen maken en als ik vervolgens kijk naar het niveau waarop zij effectief met maatregelen, centen en verantwoordelijkheid over de brug moeten komen, is een en ander verschillend.

 

Wanneer ik bekijk wat onder andere in de Nationale Klimaatcommissie wordt gedaan — in mijn hoedanigheid van voormalig lid kan ik u daarover een en ander vertellen —, moet ik vaststellen dat wat daar op tafel komt van dezelfde partijen die hier het mooie weer maken, iets helemaal anders is. Ik verwijs ter zake specifiek naar het eindrapport van de werkgroep Klimaat en Energie van maart 2010. Het ging om een werkgroep die specifiek de taak had de hele operatie inzake burden sharing tussen de federale overheid en de Gewesten voor het volledige pakket voor te bereiden. Het gaat onder andere over de reductie van broeikasgassen in de non-ETS-sectoren; het gaat over het aandeel hernieuwbare energie en over het aandeel hernieuwbare energie in de transportsector; het gaat over het flexibiliteitsmechanisme, over borrowing en dies meer. U kent het verhaal.

 

Het resultaat, dat nog altijd op papier staat, is schokkend. Er is immers één Gewest dat erin slaagde zijn ambities, die het nota bene in zijn eigen regeerakkoord heeft geformuleerd, gewoon om te draaien. Het gaat natuurlijk toevallig om de enige regering waarin Groen en Open Vld samen besturen, met name de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In plaats van de dertig procent aan te halen, zijnde de reductiedoelstelling die in het regeerakkoord van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest staat, staat er een mooie passage in het eindverslag van de werkgroep Klimaat en Energie over de manier waarop het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft gevraagd om in plaats van 30 % te reduceren, 1,2 % meer te mogen uitstoten.

 

Dit toont opnieuw de dualiteit aan tussen het verhaal en de grote verklaringen die de betrokken partijen hier brengen en het moment waarop een en ander moet worden gerealiseerd. Als er kosten moeten worden gemaakt en maatregelen moeten worden getroffen, is het blijkbaar een heel andere zaak.

 

Vandaag spreken wij over de klimaatresponsabilisering als een manier om een deel van de veilingopbrengsten een nieuwe bestemming te geven. De veilingopbrengsten zijn afkomstig van de verkoop van emissierechten en worden uiteraard door de Vlaamse, de Waalse en de Brusselse bedrijven betaald. Wij krijgen hier een federale overheid die zich in dat kader gaat inmengen. Zoals ik al heb aangehaald, gaat het om bijdragen van Vlaamse, Waalse en Brusselse bedrijven. Aan de andere kant zijn er de effectieve beleidsmakers, die de maatregelen moeten treffen en ervoor moeten zorgen dat de doelstellingen worden gehaald. Het betreft hier natuurlijk de Vlaamse, de Waalse en de Brusselse regeringen.

 

Hoe de federale regering zich hier tussen wringt, is mij alvast niet duidelijk. Daarenboven, als we kijken op het vlak van internationale concurrentie, zijn het die bedrijven die ervoor moeten zorgen dat zij op het vlak van klimaatconcurrentie, om het maar zo te noemen, aan de top blijven staan. Zij moeten blijven doorgaan inzake energie-efficiëntie en dat wil zeggen dat we daarvoor ook de nodige middelen moeten vrijmaken. Ik denk aan diegenen die op het vlak van de veilinginkomsten of –uitgaven voor de bedrijven een stap vooruit zetten en daarvoor de betalingen doen. Het zou misschien geen slechte zaak zijn, als wij onze industrie willen behouden, bijvoorbeeld de petrochemie in Antwerpen, dat we hen een handje helpen om in de goede richting te gaan. Zij moeten vandaag immers vaststellen dat zij hier met gigantische energiekosten en gigantische loonkosten zitten, en daarbij komen dan nog gigantische klimaatkosten: dubbelop en driedubbelop houden wij niet vol.

 

Vandaag legt de federale overheid een mechanisme voor en wil men dat voor een deel spenderen aan gebouwen. De link is mij alvast niet duidelijk, maar ik ben ervan overtuigd dat de staatssecretaris daarover dadelijk wat duidelijkheid zal creëren. Daarnaast, alles goed bekeken, lijkt daar een pervers effect in te zitten. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dat natuurlijk een traject zal krijgen voor zijn gebouwenpark, staan een heel aantal gebouwen die worden betaald en onderhouden en waarin wordt geïnvesteerd door de Vlaamse regering of de federale overheid. Wat wil dat in de praktijk zeggen? Met alle investeringen die worden gedaan door de Vlaamse en federale overheid staat of valt het halen van het traject voor die gebouwen. Wil dat dan zeggen dat deze regeling er eigenlijk op is gericht dat de Vlaamse regering voortaan niet meer investeert in Vlaamse overheidsgebouwen in Brussel? Wil dat zeggen dat zij hun centen beter kunnen gebruiken om te investeren in de VAC’s, in de buitendiensten en dergelijke meer? Als men het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te veel helpt met die Vlaamse middelen, gaan zij natuurlijk met de centen lopen. Zij worden geresponsabiliseerd voor de inspanningen die Vlaanderen doet.

 

Of moet ik het in de andere richting bekijken? Is het de bedoeling dat de heer Verherstraeten, met de Regie der Gebouwen en Fedesco, met federale middelen, ervoor gaat zorgen dat het traject dat voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt uitgestippeld, door hen kan worden gehaald? Moet ik uit de verklaring van de heer Verherstraeten in de commissie begrijpen dat hij voor 2014 al een doelstelling wil uitzetten, zodat voor die overheidsgebouwen de uitstoot van CO2 met 22 % vermindert? Is dat de manier waarop het Brussels Hoofdstedelijk Gewest uiteindelijk, zonder zelf al te veel inspanningen te doen, die doelstellingen zal halen? Ik stel mij daarbij ernstig vragen.

 

Tot slot meen ik dat ook de taak van de Nationale Klimaatcommissie in het hele mechanisme wat overbodig wordt gemaakt. Als de timing niet wordt gehaald, dan wordt die aan de kant geschoven. Dat is ook niet verwonderlijk. Als voormalig lid heb ik daar wel wat zicht op. Ik heb aan den lijve kunnen ondervinden hoe het spel gespeeld wordt.

 

Begin 2010 eisten het Waals Gewest en het Brussels Gewest een snel akkoord. U zult beseffen, collega’s, dat het akkoord er vandaag nog steeds niet is, maar zij eisten een snel akkoord, bij voorkeur op basis van de rijkdom van het Gewest zelf. Ze stelden voor de doelstellingen te verdelen op basis van het bruto binnenlands product per inwoner. Op die manier konden de zaken verdeeld worden en zou er snel een akkoord op tafel liggen, natuurlijk omdat zo het grootste deel door het Vlaams Gewest opgehoest moet worden. Ik ben zeer benieuwd hoever het vandaag staat met die operatie burden sharing. Ik heb gisteren de staatssecretaris gehoord. Vandaag is er dus nog altijd geen ei gelegd.

 

Als Vlaanderen niet zomaar die factuur wil betalen en de Vlaamse belastingbetalers die maatregelen niet wil opleggen, zodat de doelstellingen worden gehaald die door de federale regering op Europese en internationale fora verkondigd werden, dan wordt er een blokkering vastgesteld. Die blokkering wordt in het voorstel netjes opgelost: als men niet tijdig een voorstel voor een traject doet, dan is het voorstel van de Nationale Klimaatcommissie niet eens meer nodig. Dat is bijzonder origineel. Daarmee weten wij meteen ook wat het doel is van hetgeen hier op tafel ligt.

 

Collega’s, ik besluit. Dit voorstel kan misschien onder de noemer “klimaatresponsabilisering” de deur uit, wellicht om de groene vriendjes aan boord te houden en zo een aantal andere zaken, waarover mijn collega’s het al hebben gehad, erdoor te krijgen. Dit is misschien een leuk extraatje, maar uiteindelijk is het voor een groot stuk de Vlaamse industrie die de rekening van dit spelletje betaalt. Het is een spelletje – ik zie de heer Schiltz bijzonder hard knikken, maar hij moet actie ondernemen en zich vooral op dezelfde lijn plaatsen – waar wij niet aan deelnemen.

 

03.03  Rita De Bont (VB): Mijnheer de voorzitter, ik zal kort ingaan op wat de heer Wollants gezegd heeft en ondertussen ook onze amendementen toelichten. De Vlaams Belangfractie is uiteraard ook voor een volledige klimaatresponsabilisering van de deelstaten en de overheveling van de daarvoor noodzakelijke financiën, of die nu afkomstig zijn van de veiling van CO2-emissierechten of niet. Wij hebben het daarover in de commissie uitvoerig gehad. De staatssecretaris heeft daarop zijn repliek gegeven.

 

De heer Wollants heeft dat wellicht ook in het verslag kunnen lezen. Volledige verantwoordelijkheid is de enige garantie voor een effectief beleid. Zolang er echter nog een federaal Belgisch tussenniveau bestaat, staan wij erop dat de taalevenwichten gegarandeerd worden.

 

In dat verband hebben wij twee amendementen ingediend. Ik zal ze nu toelichten. Het zijn twee amendementen op artikel 3, § 4 over de samenstelling van het raadgevend comité dat het Federaal Planbureau en de bevoegde gewestelijke diensten bijstaat in de uitoefening van hun werkzaamheden.

 

In een eerste amendement vragen wij dat voor de eerste trajecten niet enkel de twee leden die door de federale overheid in het comité benoemd worden, van een verschillende taalrol zouden zijn, maar dat dit ook het geval zou zijn voor de leden die aangesteld worden door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

 

In een tweede amendement vragen wij dat dit ook het geval zou zijn voor de daaropvolgende trajecten. Om een of andere reden is de vereiste van leden van een verschillende taalrol aangesteld door de federale overheid immers weggevallen. Wij willen dat daarin een taalevenwicht wordt bewaard, dus dat zowel de leden die door de federale overheid aangesteld worden, van een verschillende taalrol zijn als de leden die door het Brussels Gewest aangesteld worden.

 

Le président: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles de la proposition de loi n° 2965. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2965/6)

Wij vatten de bespreking aan van de artikelen van het wetsvoorstel nr. 2965. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2965/6)

 

La proposition de loi compte 7 articles.

Het wetsvoorstel telt 7 artikelen.

 

*  *  *  *  *

Amendements redéposés:

Heringediende amendementen:

 

Art.3

*  *  *  *  *

 

La discussion des articles est close. Le vote sur les amendements et l’article réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over de aangehouden amendementen, het aangehouden artikel en over het geheel zal later plaatsvinden.

 

Besluit van de artikelsgewijze bespreking:

Conclusion de la discussion des articles:

Réservé: le vote sur les amendements et l’article 3.

Aangehouden: de stemming over de amendementen en artikel 3.

Artikel per artikel aangenomen: de artikelen 1 - 2, 4 – 7, alsmede de bijlage.

Adoptés article par article: les articles 1 - 2, 4 – 7, ainsi que l’annexe.

 

Nous passons à la discussion de l'article unique de la proposition de révision de l'article 143 de la Constitution. Le texte corrigé par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2967/4)

Wij vatten de bespreking aan van het enig artikel van het voorstel tot herziening van het artikel 143 van de Grondwet. De door de commissie verbeterde tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2967/4)

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Le vote sur la proposition de révision est réservé.

De stemming over het voorstel tot herziening wordt aangehouden.

 

04 Proposition d'insertion d'un article 39bis dans la Constitution (2966/1-4)

- Proposition de loi spéciale portant modification de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle et de la loi spéciale du 12 janvier 1989 relative aux Institutions bruxelloises, en vue de permettre l'organisation de consultations populaires régionales (2968/1-5)

- Proposition de révision de l'article 142 de la Constitution (2971/1-2)

04 Voorstel tot invoeging van een artikel 39bis in de Grondwet (2966/1-4)

- Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof en de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, teneinde de organisatie van gewestelijke volksraadplegingen toe te laten (2968/1-5)

- Voorstel tot herziening van artikel 142 van de Grondwet (2971/1-2)

 

Propositions déposées par:

Voorstellen ingediend door:

 

- 2966: Muriel Gerkens, André Frédéric, Raf Terwingen, Daniel Bacquelaine, Karin Temmerman, Patrick Dewael, Catherine Fonck, Stefaan Van Hecke

- 2968: Patrick Dewael, André Frédéric, Raf Terwingen, Daniel Bacquelaine, Karin Temmerman, Catherine Fonck, Muriel Gerkens, Stefaan Van Hecke

- 2971: Daniel Bacquelaine, Yvan Mayeur, Raf Terwingen, Karin Temmerman, Patrick Dewael, Catherine Fonck, Muriel Gerkens, Stefaan Van Hecke

 

La commission de Révision de la Constitution et de la Réforme des Institutions a joint la révision de l'article 142, telle que proposée par la proposition n° 2971 et la révision du même article, telle que proposée par la proposition n° 2969, dans un seul texte coordonné.

 

Nous ne voterons que sur ce texte coordonné (n° 2969/4).

 

De commissie voor de Herziening van de Grondwet en de Hervorming van de Instellingen heeft de herziening van artikel 142 van de Grondwet zoals voorgesteld in voorstel nr 2971 en de herziening van hetzelfde artikel zoals voorgesteld in voorstel nr 2969, opgenomen in één gecoördineerde tekst.

 

Wij zullen alleen over deze gecoördineerde tekst stemmen (nr 2969/4).

 

Je vous propose de consacrer une seule discussion à ces trois propositions. (Assentiment)

Ik stel u voor een enkele bespreking te wijden aan deze drie voorstellen. (Instemming)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

04.01  Luk Van Biesen, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, collega’s, namens de commissie zal ik verslag uitbrengen over de voorstellen tot herziening van de Grondwet, meer bepaald de artikelen 39bis en 142.

 

Deze moeten samen worden gelezen met het voorstel tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof en het voorstel tot wijziging van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen. Daarover zal mederapporteur, mevrouw Vienne, verder verslag uitbrengen.

 

Ik zal beginnen met een uiteenzetting over de grondwettelijke principes inzake de gewestelijke volksraadpleging. Het institutioneel akkoord voor de zesde staatshervorming, gesloten tussen de acht partijen, bepaalt dat een volksraadpleging mogelijk wordt voor de Gewesten over aangelegenheden van gewestelijk belang.

 

Ik breng in herinnering dat de herzieningsverklaring van 2010 reeds vooropstelde “om een nieuw artikel in te voegen dat de Gewesten toelaat een volksraadpleging in te voeren en te organiseren in de aangelegenheden waarvoor zij bevoegd zijn”.

 

Zoals door indienster mevrouw Gerkens toegelicht in de commissie, bepaalt artikel 41, vijfde lid van de Grondwet nu reeds dat over de aangelegenheden van gemeentelijk of provinciaal belang in de betrokken gemeente of provincie een volksraadpleging kan worden gehouden.

 

Het voorstel tot herziening van de Grondwet laat toe dat over de aangelegenheden waarvoor de Gewesten bevoegd zijn, in het betrokken Gewest een volksraadpleging kan worden gehouden indien het betrokken Gewest heeft beslist een dergelijk systeem van volksraadplegingen in te voeren. Daarover gaat het nieuwe artikel 39bis van de Grondwet.

 

Het leek de indieners evenwel opportuun om een aantal nadere voorwaarden te bepalen waaraan de volksraadpleging moet voldoen.

 

De eerste voorwaarde heeft betrekking op de draagwijdte zelf van de volksraadpleging. Die mag niet bindend zijn. De volksraadpleging verschilt immers principieel van het referendum. Een volksraadpleging moet veeleer als een van de stadia in de besluitvorming worden gezien en niet als de ultieme beslissing.

 

Een tweede voorwaarde heeft betrekking op de organisatie van die volksraadplegingen. Allereerst moet werk worden gemaakt van een organiek decreet of een organieke ordonnantie waarin de voorwaarden voor de organisatie van volksraadplegingen worden vastgelegd. Zo kunnen de deelnemingsvoorwaarden, bijvoorbeeld de leeftijd en het aantal vereiste deelnemers aan de volksraadpleging, bij organiek decreet worden geregeld. Het organiek decreet kan de voorwaarden bepalen om een volksraadpleging te organiseren op basis van een initiatief van de bevolking, een parlementair initiatief of een regeringsinitiatief.

 

Het organiek decreet kan eveneens voorzien in andere procedurele afbakeningen, onder andere over de formulering van de vraag, of bepaalde gewestelijke aangelegenheden uitsluiten van de aangelegenheden waarover een volksraadpleging kan worden gehouden.

 

Gelet op het fundamenteel karakter, zowel vanuit institutioneel oogpunt als vanuit politiek oogpunt, achten de indieners van het voorstel het noodzakelijk dat deze modaliteiten worden aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen en op voorwaarde dat een meerderheid van de leden aanwezig is. Om dezelfde reden wordt de organieke ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aangenomen met de in de bijzondere Brusselwet bedoelde bijkomende meerderheidsvoorwaarden.

 

Een derde voorwaarde gaat over de aangelegenheden die voor een volksraadpleging in aanmerking komen. Het mag uitsluitend gaan om aangelegenheden die tot de exclusieve bevoegdheden van de Gewesten behoren, met uitzondering van de financiën of de begroting. Die uitzondering is vrij gebruikelijk in de landen waar dat type van raadpleging al bestaat.

 

Bovendien wordt het organiseren van een volksraadpleging uitgesloten voor aangelegenheden die met een tweederdemeerderheid moeten worden geregeld, aangezien deze een ruimer democratisch draagvlak vereisen, alsook om te vermijden dat het beslissingsproces voor deze domeinen nog verzwaard wordt.

 

Wanneer de Duitstalige Gemeenschap gewestelijke bevoegdheden uitoefent, krachtens artikel 139 van de Grondwet, kan zij eveneens de bevoegdheid uitoefenen om een volksraadpleging te organiseren over deze materies, binnen de grenzen van haar grondgebied.

 

De woorden “de uitsluitend aan de gewestelijke organen opgedragen aangelegenheden” moeten zo begrepen worden dat het resultaat van de volksraadpleging uitvoerbaar moet zijn op gewestelijk niveau. Het is dus niet mogelijk een volksraadpleging te houden over een thema waaraan het Gewest zelf geen gevolg kan geven, of geen gevolg kan geven zonder dat het daarvoor moet samenwerken met één of meer deelstaten of met de federale overheid. Dit is bijvoorbeeld het geval voor elke bevoegdheid van de Gewesten waarvoor het akkoord of het eensluidend advies van een andere deelstaat of van de federale overheid vereist is. Ik denk bijvoorbeeld aan de ratificatie van een gemengd verdrag waarbij een andere deelstaat of de federale overheid partij is.

 

Dit is daarentegen niet het geval voor de bevoegdheden van de Gewesten die het voorwerp moeten uitmaken van eenvoudige overleg- of adviesprocedures.

 

Een vierde voorwaarde is afgeleid uit het feit dat elke volksraadpleging ook de mensenrechten en de fundamentele vrijheden moet respecteren, evenals de internationale en supranationale verplichtingen van België.

 

Door de voorgestelde herziening van artikel 142, toegelicht in de commissie door de heer Bacquelaine, wordt een specifieke controleprocedure voor het Grondwettelijk Hof georganiseerd om de naleving van deze beperkingen te garanderen bij elke volksraadpleging die wordt gehouden. In deze procedure kijkt het Grondwettelijk Hof na of de normen die ze gewoonlijk controleert werden nageleefd, met daarin begrepen het voorgestelde artikel 39bis van de Grondwet en het organieke decreet of de organieke ordonnantie.

 

De Gewesten zullen geen volksraadpleging kunnen organiseren indien zij niet voorafgaandelijk het Grondwettelijk Hof vatten of indien het Grondwettelijk Hof de volksraadpleging ongrondwettig of in strijd met het organieke decreet of de organieke ordonnantie verklaart. De volksraadpleging kan evenmin worden georganiseerd, zolang het Hof zich niet heeft uitgesproken.

 

Mevrouw Vienne zal hierop nog uitgebreid ingaan naar aanleiding van het voorstel van bijzondere wet dat ook is ingediend.

 

Dan kom ik tot de bespreking van het voorstel in de commissie.

 

Mevrouw Van Vaerenbergh zei dat de N-VA geen voorstander is van volksraadplegingen. Volgens haar hebben verscheidene voorbeelden aangetoond dat dergelijke raadplegingen de tegenstellingen verscherpen en de besluitvorming door de verkozenen bemoeilijken. Zij vroeg zich ook af waarom het recht alleen toekomt aan de Gewesten en niet aan de Gemeenschappen.

 

Mevrouw Van Vaerenbergh stelde ook vragen over de beperkingen inzake de vraagstelling. Waarom zou er niet over financiële kwesties kunnen worden beslist? Waarom mag men niet beslissen over zaken die een tweederdemeerderheid in het Vlaams Parlement vereisen, zoals een eventuele afschaffing van de provincies?

 

Ze merkte ook op dat het onmogelijk zal zijn om de bevolking te raadplegen over de faciliteiten voor de Franstaligen in het Vlaams Gewest. Volgens de N-VA wil de institutionele meerderheid hiermee haar eigen belangen beschermen.

 

Mevrouw Pas van het Vlaams Belang zei dat het Vlaams Belang voorstander is van bindende volksraadplegingen. In een democratie zou de inachtneming van de wil van de burger immers de regel moeten zijn.

 

De invoering van referenda zou volgens haar een einde moeten maken aan de huidige schijndemocratie waarin verkiezingen voor de burger voornamelijk een middel zijn om zijn ontevredenheid te uiten omdat volgens haar iedereen weet dat in België de wil van de kiezer zelden wordt gerespecteerd.

 

De heer Stefaan Van Hecke vond namens Groen bepaalde argumenten van voorgaande sprekers eigenaardig. Hij vroeg of men immers niet graag een volksraadpleging zou willen organiseren over het voortbestaan van het land. De heer Van Hecke acht het logisch dat een volksraadpleging over belastingen uitgesloten is. Het Vlaams gemeentedecreet, dat de mogelijkheid biedt gemeentelijke volksraadplegingen te organiseren, voorziet trouwens ook in dergelijke uitzonderingen.

 

De verschillende voorstellen werden uiteindelijk met gedeeltelijke technische amendering met 12 stemmen voor en 5 stemmen tegen goedgekeurd.

 

Ik geef nu graag het woord aan collega-rapporteur, mevrouw Vienne.

 

04.02  Christiane Vienne, rapporteur: Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, chers collègues, mon collègue Luk Van Biesen ayant déjà présenté les grands principes et donné quelques éléments concernant les propositions de lois spéciales modifiant, d'une part, la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle et, d'autre part, la loi spéciale du 12 janvier 1989 relative aux institutions bruxelloises en vue de permettre l'organisation de consultations populaires régionales, je serai brève.

 

Il est évident que ces propositions de modification des lois spéciales des 6 et 12 janvier 1989 doivent être lues conjointement avec les propositions de révision de la Constitution dont a parlé mon collègue. Il est question de conférer une nouvelle compétence à la Cour constitutionnelle pour contrôler la constitutionnalité de toute consultation populaire qui serait organisée par une Région.

 

L'examen de la Cour devra porter tant sur le respect des normes qu'elle contrôle habituellement que sur le respect du décret ou de l'ordonnance qui organise la consultation populaire. L'examen de la Cour ne peut évidemment porter sur l'opportunité de cette consultation populaire.

 

Le choix d'une procédure de contrôle devant la Cour constitutionnelle résulte de la volonté de confier une large autonomie aux Régions quant aux conditions et modalités d'organisation de leurs consultations populaires, tout en garantissant le respect des balises dont a parlé mon collègue.

 

Afin d'exercer son contrôle, la Cour examine tout d'abord si la consultation populaire envisagée porte sur une des matières exclusivement attribuées aux organes régionaux. Cette matière doit être exécutable au niveau régional sans le concours d'une ou plusieurs entités fédérales ou fédérées. Elle vérifie que la consultation populaire ne porte ni sur des matières liées aux finances et au budget, ni sur des matières qui doivent être réglées à la majorité des deux tiers.

 

La Cour examine également si la consultation populaire respecte les normes qu'elle est chargée de vérifier en vertu de l'article 1er de la loi spéciale: les autres règles répartitrices de compétences, le titre II, les articles 170, 172 et 191 de la Constitution, l'article 143 de la Constitution, ainsi que, en combinaison avec ces différentes règles, les obligations internationales ou supranationales de la Belgique.

 

Le respect de l'ensemble de ces normes doit s'entendre comme interdisant toute consultation populaire dont la formulation de la question ou dont une des réponses proposées conduirait, sans justification admissible, à remettre en cause, à contester, à minimiser, à modifier l'étendue ou l'interprétation des droits de liberté ou, par le biais de ceux-ci, des obligations internationales ou supranationales de la Belgique ou qui conduirait à porter préjudice aux garanties visées à l'article 16 bis de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles et à l'article 5bis de la loi spéciale du 12 janvier 1989 relative aux institutions bruxelloises.

 

La Cour vérifiera enfin si la consultation populaire projetée respecte le décret ou l'ordonnance organique et si elle est dépourvue d'effet décisoire. La Cour est saisie par une demande du président du parlement de la Région concernée. Cette demande datée doit identifier clairement l'objet de la consultation populaire en indiquant à quelle compétence régionale elle se rattache et mentionner l'énoncé de la question qui sera posée à la population. Elle peut être accompagnée d'un dossier administratif composé de documents utiles pour permettre à la Cour d'apprécier le respect des normes de contrôle.

 

La date de réception de la demande par le greffe fait courir le délai de soixante jours endéans lesquels la Cour doit statuer. Si les limites constitutionnelles et légales sont respectées, la consultation populaire peut être organisée. Dans le cas contraire, elle ne pourra pas l'être. La demande est notifiée immédiatement aux différentes entités et à l'initiateur. Un mémoire peut être introduit dans un très bref délai par le Conseil des ministres, les exécutifs, les présidents d'assemblées législatives et l'initiateur pour faire part de leurs observations.

 

La présente proposition de modification de la loi spéciale du 12 janvier 1989 relative aux institutions bruxelloises exécute l'alinéa 2 de l'article 39bis de la Constitution proposé, en prévoyant, en plus de la majorité des deux tiers prévue par la Constitution, la nécessité d'obtenir une majorité des suffrages exprimés dans chaque groupe linguistique. L'entrée en vigueur de ces textes est prévue pour le 1er juillet 2014.

 

Pour les travaux de la commission, certains amendements techniques sont déposés par la majorité en vue d'adapter la rédaction des textes à l'avis du Conseil d'État.

 

Un amendement de la majorité tend à permettre au président du parlement régional à l'origine de la demande de faire valoir ses observations dès l'introduction de la demande. Il précise encore que la consultation populaire ne peut être organisée tant que la Cour constitutionnelle n'en a pas vérifié la constitutionnalité.

 

Mme Van Vaerenbergh fait observer que le délai de 60 jours peut poser des difficultés dans certains cas et propose un amendement visant à réduire ce délai à 14 jours. Le secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles partage la préoccupation que la procédure soit la plus rapide possible et que la Cour constitutionnelle doit pouvoir être en mesure de respecter les délais impartis.

 

Dans le cadre du dépôt d'un amendement technique, le secrétaire d'État, répondant à l'avis du Conseil d'État, explique que la possibilité d'introduire une procédure en interprétation ne correspondrait en rien à la volonté d'assurer une procédure simplifiée et rapide devant la Cour. La Cour devra se prononcer de manière non équivoque sur l'existence de violations de normes, conditions et modalités, dont elle doit assurer le respect. La procédure de contrôle se limite strictement à savoir si l'organisation d'une consultation populaire est possible ou non.

 

Ces textes sont adoptés par 12 voix contre 5.

 

Monsieur le président, puis-je m'exprimer au nom de mon groupe?

 

Le président: Je vous en prie.

 

04.03  Christiane Vienne (PS): Monsieur le président, chers collègues, l'instauration d'une consultation populaire constitue pour mon groupe une avancée importante en matière de démocratie directe. Par ce biais, à l'instar de ce qui se fait au niveau communal avec succès, la population pourra être invitée à exprimer son choix sur des questions qui concernent sa Région, sur des questions fondamentales qui la concernent directement.

 

Dans le cadre de cette évolution importante, un certain nombre de balises ont été introduites, ceci afin que cette consultation populaire ne puisse pas être un instrument visant à remettre en cause les droits de l'homme et les libertés fondamentales ni n'atteigne nos obligations internationales et supranationales ou encore la répartition des compétences de notre État fédéral ou de nos entités fédérées.

 

C'était indispensable pour mon groupe. Bien sûr, il ne s'agit pas d'introduire un système de votation à la Suisse. Nous ne sommes pas dans le cadre d'un référendum, mais bien dans la consultation de la population. Son résultat ne sera pas juridiquement contraignant, mais il le sera sur le plan moral ou politique. Par ailleurs, il ne s'agit pas non plus d'organiser un tel processus à tout sujet et à tout moment. Les questions qui feraient l'objet de consultations doivent ressortir de la stricte compétence régionale. On exclut la possibilité d'organiser des consultations sur les questions relatives aux finances, au budget ou aux matières qui doivent être adoptées à la majorité spéciale.

 

Un garde-fou supplémentaire est assuré par la Cour constitutionnelle, qui sera chargée de vérifier que le projet de consultation populaire respecte les normes, conditions et modalités, dont la Cour doit assurer le respect.

 

Fort de cette avancée et de ces garanties, mon groupe votera en faveur de ce texte.

 

04.04  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik dank de rapporteurs voor hun heel uitgebreid verslag.

 

Als wij naar het verleden kijken, is het inderdaad zo dat volksraadplegingen met betrekking tot bepaalde aangelegenheden de tegenstellingen zeer sterk aanscherpen veeleer dan voor oplossingen te zorgen. Zij bemoeilijken eigenlijk het nemen van democratische beslissingen die door de verkozenen van het volk moeten worden genomen en waarbij alle rechtmatige belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Ik denk dat de recente voorbeelden die wij allemaal kennen, sprekend zijn. Wij zijn dan ook niet echt voorstander van volksraadplegingen op zich.

 

De wetsvoorstellen waarover wij vandaag debatteren, kennen aan de Gewesten de mogelijkheid toe om niet-bindende gewestelijke volksraadplegingen te houden over aangelegenheden die behoren tot hun bevoegdheden, zij het dan wel met een resem van uitsluitingen en uitzonderingen die niet het voorwerp kunnen uitmaken van een volksraadpleging.

 

Naast het feit dat wij eigenlijk niet meteen voorstander zijn van volksraadplegingen, stellen wij ons ook serieuze vragen bij het feit dat de voorliggende wetsvoorstellen zo veel uitzonderingen en uitsluitingen bevatten. Als die institutionele meerderheid dan toch zo voor de volksraadplegingen gewonnen is, waarom zijn er dan al die beperkingen, uitzonderingen, uitsluitingen, zware procedures en voorwaarden? Waarom wordt bijvoorbeeld niet de mogelijkheid geboden tot het organiseren van volksraadplegingen door de Gemeenschappen binnen hun bevoegdheden? Waarom wordt die mogelijkheid enkel aan de Gewesten geboden? Om het heel concreet te maken, onderwijs is een gemeenschapsaangelegenheid en daarover kan men dus geen raadpleging organiseren. Men kan de vraag stellen of het onderwijs misschien niet belangrijk genoeg is.

 

Voorts valt in deze wetsvoorstellen nog een heel groot aantal uitzonderingen op waarover evenmin volksraadplegingen kunnen worden georganiseerd, bijvoorbeeld over financiën of de begroting, alsook over aangelegenheden die met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen moeten worden geregeld. Volgens de toelichting zou dit zijn omdat deze aangelegenheden reeds een ruimer democratisch draagvlak hebben en om te vermijden dat het beslissingsproces in deze domeinen wordt verzwaard.

 

Als wij kijken over welke materies het in feite gaat, merken wij dat hieronder bijvoorbeeld de aangelegenheden ressorteren die betrekking hebben op de samenstelling en de werking van de Vlaamse instellingen. Zij kunnen niet het voorwerp uitmaken van een volksraadpleging, zoals vragen met betrekking tot de provincies. Om het nog concreter te maken, het gaat bijvoorbeeld over vragen zoals “vindt u dat de provincies als instelling moeten worden afgeschaft?” of “vindt u dat 63 leden te veel is voor een provincieraad?” Deze vragen kunnen niet het voorwerp uitmaken van een volksraadpleging. Met andere woorden, de institutionele meerderheid is er andermaal in geslaagd haar eigen belangen op Vlaams niveau veilig te stellen, nu deze aangelegenheden niet het voorwerp kunnen uitmaken van zelfs maar een niet-bindende volksraadpleging, want daarover gaat het in dit wetsvoorstel, om niet-bindende volksraadplegingen.

 

Bovendien mag er evenmin een volksraadpleging worden gehouden waarbij het formuleren van de vragen of een van de voorgestelde antwoorden, afbreuk zou doen aan de garanties in artikel 16bis van de bijzondere wet op de hervorming van de instellingen en artikel 5bis van de bijzondere wet op de Brusselse instellingen. Met andere woorden, om het te verduidelijken en te concretiseren: er mag dus geen volksraadpleging worden georganiseerd omtrent aangelegenheden die van heinde of verre raken aan de voorrechten van Franstaligen in het Vlaams Gewest.

 

Hieruit blijkt dus nogmaals dat die institutionele meerderheid zich zeer goed bewust is van de toegevingen door Vlaanderen in het kader van de zesde staatshervorming. Die zesde staatshervorming heeft geen draagvlak in Vlaanderen. Dat wordt nog maar eens duidelijk nu de mening van de Vlaming over deze aangelegenheden niet mag worden gevraagd in een consultatieve, dus niet-bindende volksraadpleging. Met andere woorden, de Vlaming wordt op dit vlak opnieuw monddood gemaakt.

 

Daarbij komt nog dat heel de procedure voorafgaand aan de volksraadplegingen zeer zwaar, zeer traag en vaak overbodig is. Voor iedere volksraadpleging moet er verplicht een voorafgaande controle gebeuren door het Grondwettelijk Hof in plaats van bijvoorbeeld de keuze te laten aan de deelstaten, in gevallen van twijfel, of een en ander wel past binnen het federaal kader. De vraag moet dus steeds aan het Grondwettelijk Hof worden gesteld.

 

Mijnheer de voorzitter, collega’s, wij kunnen dit voorstel dan ook niet steunen. Niemand snapt deze regelgevingen nog. Er zijn tal van aangelegenheden waaromtrent er geen vraag mag worden gesteld. De procedure voorafgaand aan de volksraadpleging is hopeloos traag, ingewikkeld en in de meeste gevallen zelfs overbodig. Collega’s, als de voorstanders van een volksraadpleging niet gelukkig kunnen zijn met deze regelingen, dan kunnen de tegenstanders dat ook niet zijn.

 

04.05  Marie-Christine Marghem (MR): Monsieur le président, chers collègues, mon groupe se réjouit de ce que la démocratie directe franchisse une nouvelle étape à l'occasion de la sixième réforme de l'État.

 

Vous le savez, le MR a toujours été partisan – et nous avons déposé plusieurs textes en ce sens – de l'instauration et puis du renforcement du principe de la consultation populaire. Nous avions proposé de le faire pour les Régions; nous avions aussi, en son temps, proposé de le faire pour certains traités internationaux. C'est aujourd'hui chose acquise pour les Régions et nous nous en réjouissons.

 

Bien entendu, ce dossier souffre toujours d'un passé plus que tourmenté dans notre pays. Je pense néanmoins qu'il était important de dépasser les craintes héritées de cette époque pour nous concentrer sur les véritables atouts et les vraies valeurs de la démocratie directe. Nous en avons besoin, aujourd'hui plus que jamais.

 

Cela fait un moment déjà qu'une certaine forme de défiance s'exprime dans la population quant à la stricte rigueur de notre système représentatif proportionnel. Il est important que ce système soit réoxygéné et trouve de nouvelles méthodes de fonctionnement, qui redonnent une responsabilité plus immédiate aux citoyens.

 

La médiation qu'est l'élection n'est pas attaquée parce qu'elle devra coexister avec une dose de démocratie directe. Au contraire! Je dirais que l'existence de la démocratie directe va cautionner davantage le système représentatif.

 

Nous sommes du reste partisans d'aller plus loin pour renforcer le rôle des électeurs, par exemple en supprimant complètement l'effet dévolutif de la case de tête et en supprimant les suppléants. Nous avons d'ailleurs déposé un nouveau texte en ce sens. Il sera justement pris en considération demain, et nous espérons qu'il pourra réunir un large consensus au sein de cette assemblée.

 

Pour ce qui est plus précisément du projet qui nous occupe, je voudrais souligner l'attention qui a été accordée aux différents garde-fous introduits dans le système. L'on confère une nouvelle compétence à la Cour constitutionnelle pour contrôler la constitutionnalité de toute consultation populaire qui serait organisée par une Région, et le respect par celle-ci du décret.

 

La Cour constitutionnelle reçoit donc une nouvelle compétence de contrôle de toutes les consultations populaires régionales. L'analyse portera sur le respect des règles qu'elle contrôle habituellement, ainsi que sur le respect du décret ou de l'ordonnance organique.

 

Si la Cour estime que la consultation populaire envisagée est inconstitutionnelle ou ne respecte pas le décret ou l'ordonnance organique, cette consultation ne pourra pas être organisée. De même, si la Région ne saisit pas la Cour, la consultation populaire ne pourra pas être organisée.

 

L'article 39bis fixe des balises claires: l'absence de caractère décisoire, les conditions et modalités fixées par le décret ou l'ordonnance organique, le champ des matières qui peuvent faire l'objet d'une consultation populaire et le respect des Droits de l'Homme et des libertés fondamentales, ainsi que, par le biais de ceux-ci, le respect des obligations internationales et supranationales de la Belgique.

 

Nous pensons qu'il s'agit d'un encadrement sage du nouveau système et que la consultation populaire régionale pourra donc déployer tous ses mérites sans risque d'instrumentalisation à des fins autres que celles fixées par les auteurs du texte. En conclusion, le groupe MR se réjouit de cette avancée qui est un atout pour redynamiser notre système politique. Je vous remercie de votre attention.

 

04.06  Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik zal alvast beknopt het standpunt van onze fractie over de gewestelijke volksraadplegingen toelichten.

 

In het verleden waren er steeds grondwettelijke bezwaren tegen het invoeren van een volksraadpleging op gewestelijk niveau, aangezien een dergelijke volksraadpleging een afwijking is van het in de Grondwet vastgelegde beginsel van de representatieve democratie. Ook een niet-bindende volksraadpleging werd als problematisch gezien, omdat moeilijk kan worden verwacht dat een soeverein verkozen Parlement uiteindelijk zomaar een duidelijke uitspraak van de kiezer zelf naast zich neer zou kunnen leggen.

 

Aan een volksraadpleging zijn ook andere risico’s voor een democratie verbonden, zoals de mogelijkheid dat een volksraadpleging zou worden georganiseerd over grondrechten en belastingen of over kwesties die de bevoegdheden van de deelstaten overstijgen, waardoor buiten het grondwettelijk kader wordt getreden.

 

Daarom voorziet dit voorstel, de huidige Grondwetsherziening, in de nodige garanties en in een voorafgaande procedure bij het Grondwettelijk Hof.

 

Collega’s, deze voorstellen passen binnen het reeds lang bestaande geloof van de liberalen in het invoeren van vormen van directe democratie. Wij zien de volksraadplegingen als een onderdeel van een ruimere participatiegedachte. Het kan immers niet de bedoeling zijn dat de volksraadplegingen door politici enkel worden gebruikt om de verantwoordelijkheid van zich af te schuiven. Enkel inspraak organiseren aan het einde van de rit is schijnparticipatie. Een volksraadpleging is veeleer een onderdeel van een ruimer participatietraject, waarbij burgers op alle mogelijke manieren zelf mee kunnen nadenken. Laat oplossingen van onderuit komen. Geef ideeën en projecten een kans om een draagvlak te vinden. Biedt de mogelijkheid aan de burger om zich via verschillende participatievormen, zoals een goed uitgewerkte volksraadpleging, uit te spreken.

 

Het is dan uiteindelijk de politiek, en alleen de politiek die de verantwoordelijkheid opneemt voor een beslissing. Zo herstellen we het vertrouwen, zo maken we de kloof tussen de burger en de politiek kleiner.

 

Deze voorstellen dragen ook maatwerk in zich voor de verschillende regio’s. Een volksraadpleging in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft wellicht een andere dimensie dan een volksraadpleging in het Vlaams Gewest. Daarbij vinden we het ook logisch dat in Brussel is voorzien in een bijzonder beschermingsmechanisme voor de taalgroepen.

 

Deze voorstellen regelen dus niet de modaliteiten van deze raadplegingen: het gaat slechts om een grondwettelijk kader waarbinnen die raadplegingen kunnen worden georganiseerd. De voorstellen doen dus geen uitspraak over, bijvoorbeeld, de minimumopkomst, de kiesgerechtigden, de wijze waarop een volksraadpleging kan worden georganiseerd als een parlementair voorstel of als een voorstel van een aantal burgers, of over eventuele bijkomende beperkingen inzake de vraagstelling. Daarover kan elke deelstaat afzonderlijk debatteren en dit invullen met decreten en ordonnanties. Daarom creëren wij een grondwettelijk kader om de gewestelijke volksraadplegingen mogelijk te maken.

 

Open Vld is daar honderd procent voorstander van en zal deze voorstellen dan ook met volle overtuiging goedkeuren.

 

04.07  Barbara Pas (VB): Mijnheer de voorzitter, collega’s, als democraat ben ik groot voorstander van volksraadplegingen en referenda. De wil van het volk is nu eenmaal de kern van een democratie en de volksvertegenwoordiging is daar slechts een afgeleide van. Zeker in dit land is er nood aan referenda omdat een directe democratie met bindende referenda de parlementaire schijndemocratie corrigeert.

 

Want in dit land, mijnheer Van Biesen, is het juist de parlementaire democratie die onmiddellijk na de verkiezingen de verkiezingsuitslag al naast zich neerlegt. U draait de logica om. Het verbaast mij dan ook dat de collega’s van de N-VA zich tegen het principe van volksraadplegingen uitspreken, want zij zouden ook zeer goed moeten weten dat de Vlaming in dit land met de verkiezingen niet het beleid krijgt waarvoor hij of zij heeft gekozen. Deze regering met een minderheid aan Vlaamse kant is daar een voorbeeld van.

 

Bindende volksraadplegingen kunnen goed werken. Er zijn daarvan genoeg voorbeelden in het buitenland. De bevolking kan daar wel de politieke moed tonen – en doet dat ook – die bij de politieke klasse ontbreekt.

 

Ik geef twee voorbeelden uit Zwitserland.

 

In 2009 werd in Zwitserland het verbod op de bouw van nieuwe minaretten goedgekeurd in een referendum. De overheid heeft daaruit gevolgen moeten trekken. Een jaar later, in 2010, werd het voorstel om criminele buitenlanders het land uit te zetten goedgekeurd in een referendum, zodat de overheid verplicht was het beleid aan te passen en een lijst op te stellen van strafbare feiten die tot de onmiddellijke automatische uitwijzing leiden.

 

Daar kan men dus wel degelijk druk uitoefenen op het beleid en het met een bindende volksraadpleging de juiste richting uit sturen. Hier kan dat niet, niet alleen omdat de volksraadplegingen die men voorstelt niet bindend zijn, maar ook omdat men blijkbaar schrik heeft van bepaalde onderwerpen.

 

Ik kom daarmee tot onze eerste belangrijkste kritiek: de volksraadplegingen mogen niet bindend zijn. Een volksraadpleging bindend maken, is een kwestie van respect. Een volksraadpleging is voor de burger juist het uitgelezen middel om het beleid bij te sturen en rechtstreeks druk uit te oefenen op de politiek. Het is een kwestie van elementaire democratie dat de uitspraak van een volksraadpleging wordt overgenomen. Op dat punt kan ik het standpunt van de N-VA al wat beter begrijpen, met het voorbeeld in Sint-Niklaas. In dat opzicht kan ik begrijpen dat men vindt dat volksraadplegingen beslissingen bemoeilijken, want de beslissing daar stond namelijk recht tegenover het resultaat van de volksraadpleging.

 

Behalve het feit dat ze niet bindend zijn, legt u vandaag in uw wetsvoorstellen een groot aantal inhoudelijke beperkingen op voor de aangelegenheden die voor een volksraadpleging in aanmerking mogen komen.

 

Het komt de Gewesten zelf toe voor de gewestelijke volksraadplegingen uit te maken of zij al dan niet bindend zijn en of er inhoudelijke restricties moeten worden ingebouwd. De inhoudelijke restricties die u inbouwt, zjin zeer verregaand en zeer ruim. De vorige spreker heeft er al een hele reeks opgesomd. Zo mag, bijvoorbeeld, het voorrecht van de Franstaligen in het Vlaams Gewest niet eens ter sprake komen. Wat ons betreft, mag geen enkel onderwerp worden uitgesloten. Voor Vlaams Belang moet een volksraadpleging mogelijk zijn over alle maatschappelijke onderwerpen.

 

Onze laatste fundamentele kritiek slaat op het feit dat een voorafgaande toetsing van de gewestelijke volksraadpleging door het Grondwettelijk Hof verplicht wordt. Dit is een bijkomende, zware en tijdrovende beknotting van de toegekende bevoegdheid. Dit komt nog boven op de restricties dat de volksraadplegingen niet bindend mogen zijn, en dat een heel aantal aangelegenheden niet eens het voorwerp mogen uitmaken van een volksraadpleging.

 

Ik heb vandaag in de debatten opnieuw, zoals het hier vaak de gewoonte is, horen spreken over “de democratische partijen”. Onder meer Raf Terwingen doet dat. Hij maakt er een gewoonte van altijd te spreken over “de democratische partijen”. Wanneer de zelfverklaarde democraten dat doen, bedoelen zij impliciet dat Vlaams Belang geen democratische partij zou zijn, om onverklaarbare redenen, want een concreet voorbeeld krijgen wij daar uiteraard nooit bij.

 

Ik wil van deze gelegenheid gebruikmaken om u erop te wijzen dat het niet het Vlaams Belang is dat trucs gebruikt, zoals het doorvoeren van vijf wetswijzigingen en een Grondwetswijziging om politieke tegenstanders te kunnen veroordelen. Dat is geen antidemocratische streek van Vlaams Belang maar wel van de andere partijen. Ik wil er u ook op wijzen dat Vlaams Belang niet meedoet aan ondemocratische spelletjes, zoals het aanpassen van de wet op de partijfinanciering of het aanspannen van processen om politieke tegenstanders op droog zaad te zetten. Zeer democratisch allemaal!

 

Ik besluit met de essentie van de zaak. Democraten kunnen met uw beknopte voorstellen die al deze restricties voor volksraadplegingen inbouwen niet akkoord gaan. Omdat wij democraat zijn in hart en nieren zullen wij dan ook tegenstemmen.

 

Le président: Madame Gerkens, si vous souhaitez vraiment intervenir, vous avez la parole.

 

04.08  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Monsieur le président, chers collègues, je ne peux pas ne pas intervenir, ne serait-ce que quelques minutes, sur un sujet qui, vous le savez, tient à cœur aux écologistes. Il s'agit d'un nouvel outil de démocratie participative.

 

Via les différents textes déposés, nous permettrons dorénavant la consultation populaire organisée par les Régions sur des compétences exclusivement régionales. Ces consultations, même si elles n'ont pas d'effet décisoire – c'est le terme utilisé –, devront néanmoins s'intégrer dans un processus décisionnel et devront intervenir avant les décisions politiques prises par les gouvernements régionaux, qu'ils soient wallon, bruxellois ou flamand. Cela vaudra également en Communauté germanophone.

 

Ce dispositif sensibilisera les citoyens et leur permettra d'intervenir avant des prises de décision politiques, tout en étant balisé pour garantir une non-atteinte aux droits et libertés qui doivent être protégés et une non-atteinte aux accords internationaux qui ne peuvent pas être mis en cause par ce processus de consultation. Les matières budgétaires et relatives aux Finances ne seront pas soumises à consultation via ce processus. Il en est en général de même dans tous les mécanismes de consultation populaire qui existent.

 

Dans ce dispositif, il importe également que les exigences vis-à-vis des Régions (la mise en place de ces consultations, la manière de formuler la question, la manière de cibler la population qui pourra y participer et les modalités de ces consultations) devront être prises à travers des décrets et/ou des ordonnances. Ces dispositions devront être prises à une majorité des deux tiers, ce qui renforce la légitimité du mécanisme. Un contrôle sera instauré et réalisé par la Cour constitutionnelle quant au respect de la légalité et des dispositions prévues dans ces éléments de réforme institutionnelle.

 

Chers collègues, cela fait partie de la manière de faire de la politique avec les citoyens, ce que le groupe Ecolo-Groen et les écologistes d'une manière générale favorisent et veulent développer. C'est un pas important et bien balisé qui est proposé ici. Nous espérons vraiment que les Régions utiliseront ce dispositif souvent et à bon escient, puisque, désormais, les politiques régionales seront amplifiées et toucheront de plus en plus au quotidien des citoyens.

 

Le président: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion de l'article unique de la proposition de révision de la Constitution n° 2966. Le texte corrigé par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2966/4)

Wij vatten de bespreking aan van het enig artikel van het voorstel tot herziening van de Grondwet nr. 2966. De door de commissie verbeterde tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2966/4)

 

*  *  *  *  *

Amendement redéposé:

Heringediend amendement:

 

Article unique/Enig artikel

  • 1 - Barbara Pas cs (2966/2)

 

Le vote sur l’amendement, l'article unique et la proposition de révision est réservé.

De stemming over het amendement, het enig artikel en het voorstel tot herziening wordt aangehouden.

 

Nous passons à la discussion des articles de la proposition de loi spéciale n° 2968. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2968/5)

Wij vatten de bespreking aan van de artikelen van het voorstel van bijzondere wet nr. 2968. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2968/5)

 

L’intitulé en néerlandais a été modifié par la commission en “voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof en van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen teneinde de organisatie van gewestelijke volksraadplegingen toe te laten".

Het opschrift in het Nederlands werd door de commissie gewijzigd in “voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof en van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen teneinde de organisatie van gewestelijke volksraadplegingen toe te laten".

 

La proposition de loi spéciale compte 9 articles.

Het voorstel van bijzondere wet telt 9 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 9 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 9 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

05 Proposition de révision de l'article 142 de la Constitution (2969/1-5)

- Proposition de loi spéciale modifiant la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle (2970/1-6)

- Proposition de loi modifiant la loi du 4 juillet 1989 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour les élections des Chambres fédérales ainsi qu'au financement et à la comptabilité ouverte des partis politiques et modifiant le Code électoral (2972/1-6)

- Proposition de loi modifiant la loi du 19 mai 1994 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales pour l'élection du Parlement européen et modifiant la loi du 19 mai 1994 réglementant la campagne électorale, concernant la limitation et la déclaration des dépenses électorales engagées pour les élections du Parlement flamand, du Parlement wallon, du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale et du Parlement de la Communauté germanophone, et fixant le critère de contrôle des communications officielles des autorités publiques (2973/1-7)

- Proposition de révision de l'article 180 de la Constitution en ce qui concerne la Cour des comptes (3045/1-2)

05 Voorstel tot herziening van artikel 142 van de Grondwet (2969/1-5)

- Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof (2970/1-6)

- Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen en tot wijziging van het Kieswetboek (2972/1-6)

- Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europees Parlement en tot wijziging van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid (2973/1-7)

- Voorstel tot herziening van artikel 180 van de Grondwet wat het Rekenhof betreft (3045/1-2)

 

Propositions déposées par:

Voorstellen ingediend door:

 

- 2969: Stefaan Van Hecke, Yvan Mayeur, Raf Terwingen, Daniel Bacquelaine, Karin Temmerman, Patrick Dewael, Catherine Fonck, Muriel Gerkens

- 2970: Stefaan Van Hecke, André Frédéric, Raf Terwingen, Daniel Bacquelaine, Karin Temmerman, Patrick Dewael, Catherine Fonck, Muriel Gerkens

- 2972: Olivier Henry, Raf Terwingen, Daniel Bacquelaine, Karin Temmerman, Patrick Dewael, Catherine Fonck, Muriel Gerkens, Stefaan Van Hecke

- 2973: Olivier Henry, Raf Terwingen, Daniel Bacquelaine, Karin Temmerman, Patrick Dewael, Catherine Fonck, Muriel Gerkens, Stefaan Van Hecke

- 3045: Olivier Maingain, Damien Thiéry, Bernard Clerfayt

 

Je vous propose de consacrer une seule discussion à ces cinq propositions. (Assentiment)

Ik stel u voor een enkele bespreking te wijden aan deze vijf voorstellen. (Instemming)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

05.01  Luk Van Biesen, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik verwijs naar het uitvoerig verslag. Collega Vienne heeft mij gevraagd u mee te delen dat zij dat ook doet.

 

05.02  Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, deze cluster van wetsontwerpen dient ertoe om de financiering van de politieke partijen aan te passen, nu er een hervorming komt van de Senaat, maar men maakt hiervan ook gebruik om tegelijkertijd aanpassingen te doen aan de regelgeving met betrekking tot de verkiezingsuitgaven en de controle erop, en dat op basis van de GRECO-aanbevelingen.

 

Een paar aanbevelingen van GRECO worden inderdaad doorgevoerd, bijvoorbeeld een breder palet aan sancties bij overtredingen. Er komt een verlenging van de bewaringstermijn van bewijsstukken. Er worden dus een aantal aanbevelingen opgevolgd.

 

Aan andere aanbevelingen wordt daarentegen veel minder gehoor gegeven. Een belangrijke aanbeveling voor ons is toch de verstrenging van de controle op de financiering en verkiezingsuitgaven van politieke partijen.

 

In dit wetsontwerp stelt men voor om de controlecommissie, die vandaag alleen uit Parlementsleden is samengesteld, uit te breiden met vier experts, twee Nederlandstalige en twee Franstalige. Die experts krijgen stemrecht, maar die tellen niet mee voor het quorum.

 

Dat is misschien al een eerste stap in de goede richting, maar toch is het ruim onvoldoende om te komen tot een onafhankelijke beoordeling en sanctionering, wat GRECO toch vroeg.

 

Wat blijkt hier? De partijen zijn hier tegelijk rechter en partij. De N-VA is er dan ook voorstander van om de volledige controle inzake verkiezingsuitgaven en partijfinanciering door het Rekenhof te laten gebeuren, om het Rekenhof niet alleen de mogelijkheid te geven om advies te geven, maar wel om de volledige controle te doen.

 

Wij opteren er dan ook voor dat de sanctionering niet door die controlecommissie zou gebeuren, maar dat wij daarvoor bijvoorbeeld de bevoegde kamer van de Raad van State zouden aanduiden.

 

Een aantal aanpassingen in dit wetsontwerp kan onze goedkeuring wel wegdragen. Het zijn aanbevelingen van GRECO waaraan men tegemoetkomt, zoals de verlenging van de bewaringstermijnen.

 

Er wordt een breder palet aan sancties ingevoerd op verschillende facetten, zowel bij het niet correct of niet indienen van de aangifte van verkiezingsuitgaven door partijen en verkozenen, als bij het niet correct of niet indienen van het financieel verslag. Wij zijn daar heel blij mee. Het grote probleem bij alle maatregelen is evenwel dat de sancties uitgesproken zullen worden door de controlecommissie die momenteel grotendeels bestaat uit Parlementsleden, aangevuld met vier externe experts. Door die samenstelling vinden wij dat de controlecommissie niet volledig onafhankelijk uitspraken kan formuleren met het oog op sancties.

 

Enkele aanpassingen aan de wetgeving die nu worden ingevoerd, mochten voor ons veel verder gaan. Zo wordt er nu voorgesteld om de sponsoring aan te passen. De sponsoring zou beperkt worden tot 2 000 euro, maar dat geldt enkel binnen de sperperiode. Sponsors die meer dan 125 euro geven, zouden geregistreerd moeten worden, maar ook enkel binnen de sperperiode. Voor ons is die maatregel goed, maar waarom kan die maatregel niet altijd van toepassing zijn, dus ook buiten de sperperiode? Ook de datum van inwerkingtreding van die maatregel is vreemd. De maatregel wordt immers pas van kracht vanaf 1 januari 2015. Dat betekent dat die beperking voor de verkiezingen van mei 2014 nog helemaal niet geldt en dat dus de oude regels nog van toepassing zijn.

 

Een andere maatregel die nu ingevoerd wordt, is de opheffing van het verbod op betalende boodschappen op het internet tijdens de sperperiode. Vreemd genoeg gaat ook deze maatregel pas in werking vanaf 1 januari 2015, dus ook weer na de verkiezingen van mei 2014. Voor ons is dat niet helemaal duidelijk. In de memorie van toelichting staat namelijk: “Het verbod op betalend internetgebruik tijdens de campagnes zorgde voor heel wat interpretatieproblemen en was dan ook helemaal niet meer in lijn met de technologische evolutie.” Om die reden worden de regels omtrent dat verbod dus aangepast. Logischerwijze zou ik denken dat die aanpassing zo snel mogelijk in voege gaat. Ik stel dan ook voor dat die maatregel vanaf 1 januari 2014 in voege treedt en dus al van toepassing is bij de eerstkomende verkiezingen. De invoeringsdatum is echter 1 januari 2015. Daaruit kan ik dus concluderen dat het internet tijdens de eerstkomende verkiezingsperiode geen problemen zal opleveren. Des te beter, maar wat als er toch discussie ontstaat?

 

Last but not least, er staat in de cluster van wetsvoorstellen ook de financiering van de politieke partijen. De hervorming van de Senaat was volgens ons het moment om een serieuze besparing door te voeren met de afschaffing van de partijfinanciering die gerelateerd is aan de hervorming van de Senaat. Wat doet de meerderheid echter, inclusief de groenen? De middelen worden gewoon verschoven van de Senaat naar de Kamer. Daardoor komt er nu plots 50 000 euro extra niet-geïndexeerde vaste dotaties bij voor de partijen in de Kamer, boven op de huidige 125 000 euro, die ook niet geïndexeerd is.

 

Wat verandert er nog? De 2,5 euro per uitgebrachte stem die een partij voor de Kamer heeft gekregen, wordt opgetrokken tot 3,5 euro. Ik zie hier geen besparingen in. Men verschuift gewoon ongeveer 8 miljoen euro van de Senaat naar de Kamer. Voor ik kritiek krijg van bepaalde partijen, geef ik toe dat de partijen zich niet zullen verrijken, want het geld wordt gewoon verschoven.

 

Voor ons was de hervorming van de Senaat de gelegenheid om te besparen en om de politieke partijen eindelijk ook eens een bijdrage te laten leveren tot de besparingsinspanning. Die besparingsinspanning vraagt de regering immers van onze burgers. De partijen willen die echter zelf niet doen. Ik vind het dan ook een grote gemiste kans. Het zou toch een heel mooie geste geweest zijn van de politieke wereld als die ook eens het goede voorbeeld zou geven.

 

05.03  Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, collega’s, ik zal niet alles herhalen wat collega Wouters al heeft aangekaart.

 

Het Vlaams Belang heeft in de commissie ook verschillende amendementen ingediend op deze voorstellen en wetsvoorstellen. De reden is heel duidelijk. Deze zesde staatshervorming is voor ons de zoveelste staatsmisvorming op rij.

 

Wat ons betreft, zorgt ze er onvoldoende voor dat de klemtonen bij de regio’s komen, wat nochtans de bedoeling zou zijn van de Vlaamse indieners, de zogenaamde Vlaamse meerderheidspartijen, als men ze tenminste mag geloven.

 

Zoals alle staatshervormingen in dit land getuigen ook deze wetsvoorstellen opnieuw van hypocrisie, want wat op papier staat, is niet noodzakelijk wat er bedoeld is.

 

Zo wordt in de toelichting bij deze vijf wetsvoorstellen over de beperking van de verkiezingsuitgaven gesteld dat transparantie in de publieke financiering de beste bescherming is om de onafhankelijkheid van de partijen te vrijwaren ten opzichte van financieel sterke maatschappelijke actoren – waarmee waarschijnlijk bedrijven worden bedoeld – ten behoeve van hun opdracht in de werking van de democratie.

 

Het Vlaams Belang hoort de woorden transparantie, vrijwaring van de onafhankelijkheid van de partijen ten opzichte van de maatschappelijke actoren en democratie graag in één zin. Het klinkt allemaal mooi. Het klinkt minder mooi en zelfs vals als men kijkt naar de manier waarop het regime er in het verleden op uit was om de overheidsmiddelen verstrekt aan het Vlaams Belang te verminderen, onder andere ook door middel van wetgeving.

 

Ik kom tot de wetsvoorstellen zelf, en dan vooral de twee laatste, nrs 2972 en 2973 tot wijziging van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen en tot wijziging van het Kieswetboek.

 

Mijnheer de staatssecretaris, onze fractievoorzitter, mevrouw Pas, heeft in de commissie een harde, maar heel correcte kritiek geformuleerd nadat u op haar vragen weinig of geen antwoord hebt gegeven.

 

Ik herhaal onze vraag. Waaruit bestaat artikel 32 van het voorstel tot wijziging van de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europees Parlement en tot wijziging van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid? Daarop hebt u eigenlijk geen antwoord gegeven.

 

Op de vraag van fractievoorzitter Pas waarom de door de beide wetsvoorstellen ingestelde regels pas in werking treden na de volgende verkiezingen, hebt u evenmin een antwoord gegeven.

 

Mijnheer de staatssecretaris, onze kritiek op de vier wetsvoorstellen komt er in hoofdzaak op neer dat u een gigantische vestzak-broekzakoperatie tot stand brengt. Uit de voorstellen die hier voorliggen, blijkt immers dat de rechtstreekse dotaties aan de politieke partijen met een goede 8 miljoen euro stijgen. Nochtans was het verdwijnen van de rechtsreeks verkozen Senaat – wij zijn niet de enige fractie, die dat zegt – voor de politieke partijen eigenlijk de gelegenheid bij uitstek om de spreekwoordelijke duit in het zakje van de besparingen te doen. Men heeft die gelegenheid laten voorbijgaan. De partijdotaties worden zelfs verhoogd via de verhoging van de variabele bijdrage voor de Kamer en een bijkomende financiële dotatie voor de niet rechtstreeks verkozen Senaat.

 

Mijnheer de staatssecretaris, u zult natuurlijk opwerpen dat de werkingsmiddelen voor de fracties in de Senaat met een goede 11 miljoen naar beneden gaan. Dat is natuurlijk ook de logica zelve: als men iets afschaft vallen bepaalde kosten weg. Wij vrezen dat de daling van de kosten alleen dient als schaamlapje om de financiële middelen voor de partijapparaten aanzienlijk uit te breiden. Ik probeer u letterlijk te citeren: “De werkingsmiddelen voor de Kamer zullen overigens aangepast worden aan de bijkomende taken die de Kamer krijgt.” Met die kromme logica kan men morgen ook de werkingsmiddelen voor de fracties in het Vlaams Parlement verhogen, want ook dat parlement krijgt er natuurlijk bevoegdheden bij door uw staatshervorming. Voor het Vlaams Belang is dat in elk geval onaanvaardbaar. Het verdwijnen van de rechtstreeks verkozen senatoren en hun dotaties leidt dus via allerlei kunstgrepen – we kennen die in dit land – tot een financieel status quo. Dat kan onmogelijk de bedoeling zijn. Voor ons is dat onaanvaardbaar.

 

Mijnheer de staatssecretaris, onze fractie heeft ook bedenkingen bij het onderscheid dat u blijft behouden tussen de sperperiode en de niet-sperperiode. Tijdens de sperperiode zijn de regels streng; buiten de sperperiode zijn ze niet streng. De logica van het geheel ontgaat ons totaal. U hebt ons tijdens de commissievergaderingen in elk geval niet van uw gelijk overtuigd.

 

Tot slot, onze fundamenteelste kritiek is de volgende. Mijnheer de staatssecretaris, wij hekelen het feit dat de federale overheid nog steeds bevoegd blijft om de controle op en de financiering van de politieke partijen te regelen, inclusief voor de deelstaten. Die aangelegenheid moet voor het Vlaams Belang onmiddellijk worden overgedragen.

 

Mijnheer de voorzitter, mag ik onmiddellijk tot de toelichting van de amendementen overgaan? (Instemming.)

 

Mijnheer de voorzitter, collega’s, onze fractie zal met veel overtuiging – wij hebben ook veel overtuiging – de amendementen, die onze fractie in de commissie heeft ingediend, opnieuw onder uw aandacht brengen. Wij hopen dat u ditmaal op de juiste knop zal duwen.

 

De toelichting en de strekking van onze amendementen zijn natuurlijk heel duidelijk.

 

Bijvoorbeeld, in amendement nr. 37 bij wetsvoorstel nr. 2972 stellen wij de schrapping van artikel 19 voor. Wij verantwoorden dat amendement als volgt. Het verdwijnen van de rechtstreeks verkozen Senaat was voor de partijen de gelegenheid bij uitstek om ook een duit in het zakje van de besparingen te doen. De Comori-partijen hebben echter voor een verhoging van de variabele bijdragen voor de Kamer alsook voor een bijkomende vaste bijdrage voor de niet eens rechtstreeks verkozen Senaat gekozen. Het gaat hier om een vestzak-broekzakoperatie, die voor ons onaanvaardbaar is. Het amendement beoogt de extra dotatie en de verhoging van de variabele bijdrage op te heffen.

 

Mijnheer de staatssecretaris, voor de toelichting bij de ongeveer twintig amendementen op wetsvoorstel nr. 2973, die wij hier opnieuw indienen, verwijs ik graag naar de verklaring van onze fractievoorzitter. Ik citeer: "De bevoegdheid om de regels betreffende de verkiezingsuitgaven voor de regionale en de Europese verkiezingen vast te stellen, zou moeten toekomen aan de deelstaten, zonder inmenging van de federale regering. In afwachting van die bevoegdheidsoverdracht mogen de regels, wat ons betreft, niet worden gewijzigd.”

 

Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, geachte collega’s, wij blijven ons verzetten tegen de voorgestelde staatshervorming, die opnieuw zorgt voor kleine verschuivingen die veeleer een versnippering betekenen van de bevoegdheden maar die het fundament niet gezond maken, integendeel. Men kondigt aan dat de hoofdbevoegdheden bij de deelstaten zullen worden gelegd, maar telkens opnieuw ervaren wij dat van die bedoelingen in de realiteit eigenlijk weinig terechtkomt.

 

Het Vlaams Belang, mijnheer de staatssecretaris, heeft genoeg ervaring met Belgische staatshervormingen om te weten dat hier eigenlijk best een einde aan komt. Dat kan volgens ons het beste middels een ordelijke opdeling van België, en dat kan beter vandaag dan morgen. Wij zullen met veel overtuiging tegenstemmen.

 

05.04  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Monsieur le président, chers collègues, je souhaiterais intervenir brièvement pour mettre en évidence le fait que les propositions de loi et les textes relatifs au contrôle du financement des partis et des dépenses électorales constitue un pas important, même si d'autres pas devront sans doute se concrétiser par la suite, lorsqu'on aura vu les bienfaits d'une modification, d'un élargissement et d'une complémentarité accrue entre des experts externes et des parlementaires, dans le contrôle des dépenses électorales et du financement des partis. 

 

Le 15 mai 2009, le GRECO (Groupe d'État contre la corruption) publiait un rapport relatif à la Belgique et à la transparence du financement des partis politiques. Et depuis 2009, les parlementaires essaient de trouver des accords. Or, il faut bien reconnaître que le travail a été laborieux et que c'est seulement maintenant que l'on aboutit à un résultat. Ce résultat est loin d'être parfait, mais il faut le souligner. En effet, il concrétise toute une série de recommandations formulées par le GRECO. De plus, il va permettre à la Commission fédérale de contrôle d'être composée non seulement de membres de la Chambre, mais également de quatre experts externes. Ce regard externe est important, à côté des parlementaires qui sont toujours au four et au moulin.

 

Les partis politiques participant aux élections vont se voir infliger des sanctions potentiellement importantes. La dotation pourra être retenue pour une durée pouvant aller jusqu'à un an. Les graves infractions relatives à la loi sur les dépenses électorales pourront également entraîner la suspension ou la déchéance du mandat de celui ou celle qui l'occupe.

 

Par ailleurs, concernant le sponsoring, il est vrai que c'est seulement pendant la période d'attente. Néanmoins, il est limité à 2 000 euros par sponsor. Tant pendant la période d'attente qu'en dehors de celle-ci, les sponsorings de plus de 125 euros devront être enregistrés, ainsi que les noms des sponsors, qui devront aussi être publiés.

 

Ce sont donc des avancées importantes dans la transparence des moyens récoltés par les partis politiques. Les dons aux partis, déjà limités à 500 euros par an et par personne, devront eux aussi, s'ils dépassent 125 euros, être faits par virement ou par voie électronique. Dès lors, la traçabilité de ces dons sera mieux garantie qu'aujourd'hui.

 

Pour ces raisons, les écologistes aussi ont participé à ces travaux et soutiendront ces dispositions, qui comprennent également, par exemple, des modifications de délai, mais je ne vais pas entrer dans ce type de détails.

 

Enfin, concernant le mode de calcul du financement des partis, il est vrai que nous avons dû changer les règles puisque le Sénat ne fera plus l'objet d'élections directes. Il a fallu modifier les règles pour ne plus se baser que sur les résultats électoraux de la Chambre, tout en permettant qu'un financement soit accordé pour des sénateurs en dehors de ceux qui sont élus via les Communautés.

 

Il faut reconnaître que cette modification permet, malgré ce que nos collègues de la N-VA ou du Vlaams Belang ont affirmé, une économie, une diminution des coûts. Elle aurait sans doute pu être plus importante mais sur ce point également, nous avons décidé d'avancer progressivement.

 

Pendant cette période de réforme institutionnelle, de modification des chambres, des missions et des fonctions, il faut donner la possibilité aux partis politiques d'assumer leur mandat, leurs fonctions, en améliorant la transparence et le contrôle de leurs dépenses, et donc leur fonctionnement. C'est ce mélange qui permet de considérer ces dispositions comme étant des avancées importantes.

 

Enfin, en ce qui concerne la limitation des dépenses (fonctionnement de notre parlement, rémunération des parlementaires, fonctions spéciales), le travail a débuté; là aussi, nous nous sommes engagés à des avancées. Nous savons que les travaux des parlementaires ne sont pas terminés et que des textes peuvent encore être rédigés pour atteindre ces objectifs.

 

C'est dans ce contexte qu'Ecolo-Groen soutiendra ces propositions.

 

Le président: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles de la proposition de loi spéciale n° 2970. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2970/6)

Wij vatten de bespreking aan van de artikelen van het voorstel van bijzondere wet nr. 2970. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2970/6)

 

La proposition de loi spéciale compte 11 articles.

Het voorstel van bijzondere wet telt 11 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 11 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 11 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

Nous passons à la discussion des articles de la proposition de loi n° 2972. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2972/6)

Wij vatten de bespreking aan van de artikelen van het wetsvoorstel nr. 2972. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2972/6)

 

L’intitulé a été modifié par la commission en "proposition de loi modifiant la loi du 4 juillet 1989 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour les élections des Chambres fédérales ainsi qu'au financement et à la comptabilité ouverte des partis politiques, le Code électoral, la loi du 19 mai 1994 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour l'élection du Parlement européen et la loi du 19 mai 1994 réglementant la campagne électorale, concernant la limitation et la déclaration des dépenses électorales engagées pour les élections du Parlement wallon, du Parlement flamand, du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale et du Parlement de la Communauté germanophone, et fixant le critère de contrôle des communications officielles des autorités publiques".

Het opschrift werd door de commissie gewijzigd in "wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, van het Kieswetboek, van de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europees Parlement en van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid".

 

La proposition de loi compte 37 articles.

Het wetsvoorstel telt 37 artikelen.

 

*  *  *  *  *

Amendement redéposé:

Heringediend amendement:

 

Art. 19

37 – Barbara Pas (2972/4)

*  *  *  *  *

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'amendement et l'article réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het aangehouden amendement, het aangehouden artikel en over het geheel zal later plaatsvinden.

 

*  *  *  *  *

Conclusion de la discussion des articles:

Besluit van de artikelsgewijze bespreking:

 

Réservé: le vote sur l’amendement et l’article 19.

Aangehouden: de stemming over het amendement en artikel 19.

 

Adoptés article par article: les articles 1-18, 20-37.

Artikel per artikel aangenomen: de artikelen 1-18, 20-37.

 

*  *  *  *  *

 

Nous passons à la discussion des articles de la proposition de loi n° 2973. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2973/7)

Wij vatten de bespreking aan van de artikelen van het wetsvoorstel nr. 2973. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2973/7)

 

L’intitulé a été modifié par la commission en "proposition de loi modifiant la loi du 19 mai 1994 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour l'élection du Parlement européen et modifiant la loi du 19 mai 1994 réglementant la campagne électorale, concernant la limitation et la déclaration des dépenses électorales engagées pour les élections du Parlement wallon, du Parlement flamand, du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale et du Parlement de la Communauté germanophone, et fixant le critère de contrôle des communications officielles des autorités publiques".

Het opschrift in het Frans werd door de commissie gewijzigd in "proposition de loi modifiant la loi du 19 mai 1994 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour l'élection du Parlement européen et modifiant la loi du 19 mai 1994 réglementant la campagne électorale, concernant la limitation et la déclaration des dépenses électorales engagées pour les élections du Parlement wallon, du Parlement flamand, du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale et du Parlement de la Communauté germanophone, et fixant le critère de contrôle des communications officielles des autorités publiques".

 

La proposition de loi compte 27 articles.

Het wetsvoorstel telt 27 artikelen.

 

*  *  *  *  *

Amendements redéposés:

Heringediende amendementen:

 

Art.3

Art.4

Art. 5

Art. 6

Art. 7

Art. 8

Art. 11

Art. 12

Art. 13

Art. 14

Art. 15

Art. 17

Art. 18

Art. 19

Art. 20

Art. 21

Art. 22

Art. 23

Art. 24

Art. 25

Art. 26

*  *  *  *  *

 

La discussion des articles est close. Le vote sur les amendements et les articles réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over de aangehouden amendementen en artikelen en over het geheel zal later plaatsvinden.

 

*  *  *  *  *

Conclusion de la discussion des articles:

Besluit van de artikelsgewijze bespreking:

 

Réservé: le vote sur les amendements et les articles 3 à 8, 11 à 15, 17 à 26.

Aangehouden: de stemming over de amendementen en artikelen 3 tot 8, 11 tot 15, 17 tot 26.

 

Adoptés article par article: les articles 1-2, 9-10, 16, 27.

Artikel per artikel aangenomen: de artikelen 1-2, 9-10, 16, 27.

 

*  *  *  *  *

 

Nous passons à la discussion de l'article unique de la proposition de révision de l'article 142 de la Constitution. Le texte corrigé par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2969/4)

Wij vatten de bespreking aan van het enig artikel van het voorstel tot herziening van het artikel 142 van de Grondwet. De door de commissie verbeterde tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2969/4)

 

Amendement déposé:

Ingediend amendement:

 

Article unique/Enig artikel

1 – Barbara Pas cs (2969/5)

 

Le vote sur l’amendement et la proposition de révision est réservé.

De stemming over het amendement en het voorstel tot herziening wordt aangehouden.

 

Nous avons terminé nos travaux pour aujourd'hui. Nous les reprendrons demain à 14 h 15 avec l'hommage à M. Sébastien De Raet, les questions orales urgentes et les textes qui sont inscrits à notre ordre du jour – et ils sont nombreux.

 

La séance est levée. Prochaine séance le jeudi 28 novembre 2013 à 14.15 heures.

De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering donderdag 28 november 2013 om 14.15 uur.

 

La séance est levée à 18.23 heures.

De vergadering wordt gesloten om 18.23 uur.

 

 

Ce compte rendu n’a pas d’annexe.

 

Dit verslag heeft geen bijlage.