Séance plénière

Plenumvergadering

 

du

 

Lundi 6 mai 2024

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Maandag 6 mei 2024

 

Namiddag

 

______

 

La séance est ouverte à 14 h 11 et présidée par Mme Eliane Tillieux, présidente.

De vergadering wordt geopend om 14.11 uur en voorgezeten door mevrouw Eliane Tillieux, voorzitster.

 

La présidente: La séance est ouverte.

De vergadering is geopend.

 

Une série de communications et de décisions doivent être portées à la connaissance de la Chambre. Elles seront reprises sur le site web de la Chambre et insérées dans le compte rendu intégral de cette séance ou son annexe.

Een reeks mededelingen en besluiten moeten ter kennis gebracht worden van de Kamer. U kan deze terugvinden op de webstek van de Kamer en in het integraal verslag van deze vergadering of in de bijlage ervan.

 

Ministre du gouvernement fédéral présent lors de l'ouverture de la séance:

Aanwezig bij de opening van de vergadering is de minister van de federale regering:

Paul Van Tigchelt.

 

01 Ordre du jour

01 Agenda

 

Conformément à l’avis de la Conférence des présidents du 6 mai 2024, vous avez reçu un ordre du jour modifié pour les séances de cette semaine.

Overeenkomstig het advies van de Conferentie van voorzitters van 6 mei 2024 heeft u een gewijzigde agenda voor de vergaderingen van deze week.

 

Y a-t-il une observation à ce sujet? (Non)

Zijn er dienaangaande opmerkingen? (Nee)

 

En conséquence, l'ordre du jour est adopté.

Bijgevolg is de agenda aangenomen.

 

Rapport

Verslag

 

02 Commission d'enquête parlementaire chargée d'enquêter sur le traitement des abus sexuels commis au sein et en dehors de l'Église, y compris sur leur traitement judiciaire, et sur leurs conséquences actuelles pour les victimes et pour la société (3617/5)

02 Parlementaire onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de aanpak van seksueel misbruik, in de Kerk en daarbuiten, met inbegrip van de gerechtelijke behandeling, en de gevolgen op vandaag voor slachtoffers en samenleving (3617/5)

 

Discussion

Bespreking

 

La discussion est ouverte.

De bespreking is geopend.

 

Er zijn zes rapporteurs, met name Stefaan Van Hecke, Mathieu Bihet, Koen Geens, Maria Vindevoghel, Katja Gabriëls en Ben Segers.

 

De heer Van Hecke zal als eerste het woord nemen.

 

02.01  Stefaan Van Hecke, rapporteur: Mevrouw de voorzitster, vooreerst stel ik mijn collega-parlementsleden gerust: ik zal de dikke bundel niet integraal voorlezen, wat oud-parlementslid Landuyt ooit wel deed met het rapport van de vorige commissie over het onderwerp. De rapporteurs zullen kort verslag uitbrengen, waarna er voldoende tijd is voor het debat. Het is belangrijk om een aantal punten met betrekking tot de verslaggeving van onze werkzaamheden op een rijtje te zetten. De onderzoekscommissie werd in de plenaire vergadering van 19 oktober 2023 opgericht. Ze heeft haar onderzoeksopdracht opgebouwd rond vijf hoofdstukken: ten eerste, de aandacht voor de slachtoffers, ten tweede, de aanpak in de kerk en de religieuze organisaties, ten derde, de ruimere ketenaanpak, ten vierde, de evaluatie van de aanbevelingen van de bijzondere commissie van 2010-2011 en, ten vijfde, het dossier van Operatie Kelk.

 

De opdracht van de onderzoekscommissie was zeer ruim, maar de beschikbare tijd helaas niet. Van bij de aanvang beseften we dat het tijdsbestek van oktober 2023 tot de ontbinding van het Parlement op 8 mei 2024 te kort zou zijn om alle aspecten van de onderschatte maatschappelijke uitdaging ten gronde te evalueren, alle vragen te beantwoorden en op vastgestelde problemen aanbevelingen te formuleren. De onderzoekscommissie concentreerde zich daarom op de analyse en de evaluatie van de situatie voor de slachtoffers vandaag binnen en buiten de kerk en de evaluatie van de aanbevelingen van de bijzondere commissie van 2010-2011 en ze nam akte van het verslag van de Hoge Raad voor de Justitie inzake Operatie Kelk.

 

Het voorliggende rapport heeft dan ook zeker niet de pretentie volledig te zijn. Het werk is immers nog niet af. Daarom suggereert de onderzoeks­commissie de oprichting en/of versterking van enkele specifieke instanties die op de verschillende domeinen het werk van de onderzoekscommissie kunnen opvolgen en voortzetten, die een coherent en correct beleid ten dienste van de slachtoffers kunnen uitwerken en zo ook op het terrein een verschil kunnen maken.

 

Om die reden beveelt de onderzoekscommissie ook aan om in de volgende legislatuur een nieuwe parlementaire onderzoekscommissie op te richten om vooral voort te werken op het rapport van de Hoge Raad voor de Justitie inzake operatie Kelk.

 

Het korte tijdsbestek waarbinnen de onderzoekscommissie haar opdrachten diende uit te voeren, had ook een aantal concrete gevolgen. De onderzoekscommissie heeft ten eerste heel wat getuigen en slachtoffers gehoord, maar was tot haar spijt niet in de mogelijkheid om elk slachtoffer dat het wenste, ook effectief in de onderzoekscommissie te horen. Om de niet-gehoorde slachtoffers toch een stem te geven, werd daarom van de ontvangen schriftelijke stille getuigenissen een getuigenboek gemaakt, dat ook bij het verslag is gevoegd.

 

Ten tweede heeft de onderzoekscommissie ook getuigenissen ontvangen over gedwongen adopties door toedoen of met medewerking van de kerk en andere religieuze organisaties. Dat vraagstuk kon tijdens de hoorzittingen onvoldoende aangeroerd worden om nauwkeurige vaststellingen in dat verband te kunnen doen. Daarom zal er nog onafhankelijk onderzoek moeten worden gevoerd om de omvang van die feiten in kaart te brengen en vooral om de verantwoordelijkheden zo snel mogelijk te bepalen.

 

Een andere beperking waarmee we geconfron­teerd werden, was dat de onderzoekscommissie zelf geen onderzoek naar concrete feiten van seksueel geweld, de bewijzen ervan en de plegers kon doen. Dergelijk concreet en strafrechtelijk onderzoek behoort immers toe aan politie en justitie. Het is niet aan de onderzoekscommissie om in hun plaats te treden.

 

Het rapport geeft ook een overzicht van de werkzaamheden. In de eerste fase van de werkzaamheden werden slachtofferverenigingen, individuele slachtoffers en klokkenluiders gehoord. Daartoe deed de commissie een oproep tot schriftelijke getuigenissen van slachtoffers van seksueel geweld binnen of buiten de kerk. Hiervoor werd een samenwerking op touw gezet met de federale ombudsman. Die federale ombudsman heeft tijdens die periode 207 getuigenissen ontvangen. Een aantal van de personen die een schriftelijke getuigenis indienden, werd uitgenodigd om een getuigenis te brengen voor de onderzoekscommissie. Sommigen deden dat in een openbare vergadering, anderen achter gesloten deuren.

 

Een tweede groep getuigenissen en gehoorde personen betreft multidisciplinaire experten en zorgverleners. Zij zijn opgelijst in het rapport. Ook daarover zijn tientallen nuttige hoorzittingen georganiseerd.

 

Een derde onderdeel betreft de uitvoering van de aanbevelingen van de bijzondere commissie. Daarvoor zijn geen getuigen gehoord, maar is vooral gewerkt op basis van verslaggeving of rapportering die is opgevraagd bij diverse bevoegde regeringen en overheidsdiensten. Andere rapporteurs zullen daar nader op ingaan tijdens hun onderdeel van het rapport.

 

Een vierde onderdeel betreft het onderzoek door de Hoge Raad voor de Justitie. De Raad heeft, zoals aangegeven, een lijvig en grondig rapport neergelegd, dat ook in extenso is opgenomen in het verslag. Andere rapporteurs zullen op dat aspect dieper ingaan.


Een vijfde onderdeel betrof de Kerk en de religieuze organisaties, waarbij heel veel personen uit de Kerk en de Bisschoppenconferentie, de Stichting Dignity, het Centrum voor Arbitrage, de opvangpunten en congregaties zijn gehoord.

 

Collega’s, tot slot van de algemene inleiding bij het verslag – ik heb immers beloofd het kort te houden – moeten drie zaken even wat meer aandacht krijgen.

 

Ten eerste, inzake meineed heeft de onderzoeks­commissie tijdens haar werkzaamheden een aantal aantijgingen van meineed ontvangen. Tijdens de vergadering van 23 april 2024 heeft de onderzoekscommissie geoordeeld dat het noodzakelijk is de aantijgingen van meineed ten aanzien van een aantal personen die een getuigenis onder ede hebben afgelegd, te laten onderzoeken. Met toepassing van artikel 10 van de wet van 3 mei 1880 op het parlementaire onderzoek werden de betrokken processen-verbaal overgezonden naar de procureur-generaal bij het hof van beroep met de vraag er als naar recht gevolg aan te geven. Het parket-generaal heeft op 29 april 2024 de goede ontvangst van het schrijven gemeld.

 

Ten tweede, er is ook een ambtelijke aangifte gebeurd. Tijdens haar werkzaamheden heeft de onderzoekscommissie kennisgenomen van mogelijke feiten van seksueel geweld die nog niet ter kennis van justitie waren gebracht. Omdat de feiten mogelijk tot op heden voortduren, heeft de onderzoekscommissie het tot haar plicht geacht om daarvan, met toepassing van artikel 10 van de wet op het parlementair onderzoek, aangifte te doen bij de bevoegde procureur-generaal.

 

Tot slot, collega's, naar aanleiding van het rapport van de Hoge Raad is vastgesteld dat de Hoge Raad geen toegang had tot de werkkaften van het parket-generaal en van het federaal parket inzake Operatie Kelk. De onderzoekscommissie heeft deze werkkaften, of reservefardes, zoals men die noemt, opgevraagd bij de procureur-generaal bij het hof van beroep in Brussel. Bij brief van 30 april 2024 heeft de procureur-generaal geantwoord dat hij opdracht gegeven heeft het nodige te doen en dat aan het verzoek van de onderzoekscommissie tegemoetgekomen zal worden.

 

Tot zover het verslag, wat de algemene werkzaam­heden van onze onderzoekscommissie betreft, collega's.

 

02.02  Mathieu Bihet, rapporteur: Madame la présidente, chers collègues, j’aborderai quant à moi le volet 2 sur l’Église et les organisations religieuses.

 

C’est un aspect important du présent rapport, puisque c’est l’émoi suscité par le documentaire Godvergeten qui a déclenché la mise en place de la commission d’enquête dont nous faisons rapport aujourd’hui. Je rappelle d’emblée l’importance, pour nous, du principe de la séparation entre l’Église et l’État, ce qui ne nous a pas empêchés de formuler une série de recommandations à l’Église, relatives à sa politique de prévention ou aux enjeux qui sont liés à son fonctionnement.

 

Je souhaite d'abord aborder quelques points importants concernant ce volet 2. Pour le reste, je me permettrai de renvoyer de manière exhaustive au rapport complet, que mon collège Van Hecke vous a présenté comme une bible.

 

En premier lieu, la position de l’Église après la commission spéciale qui a eu lieu en 2010-2011. Alors qu'avant cette période il avait été reconnu que le phénomène au sein de l’Église était systémique, après 2010-2011 la reconnaissance est devenue plus visible, avec une prise de conscience qui a eu lieu, bien qu'elle puisse, selon les cas, demeurer inégale suivant les ordres et les congrégations. L’Église est donc passée d'une culture du silence à une reconnaissance des faits, notamment grâce aux commissions parlementaires, au centre d'arbitrage en matière d'abus sexuels, au point d'accueil, mais aussi grâce à la sensibilisation sociétale. Pourtant, les autorités religieuses ont tendance à reconnaître que, par le passé, un manque de rigueur avait dû être constaté dans le traitement des cas de violences sexuelles.

 

C'est donc la raison pour laquelle nous recommandons à l’Église, indépendamment de toute faute personnelle de ses responsables, de reconnaître sa responsabilité morale et sociale dans la gestion des cas d'agressions sexuelles. Afin d'encourager l’Église à être encore plus proactive dans la gestion de ces cas, nous recommandons que les autorités ecclésiastiques collaborent étroitement avec tout acteur compétent pour offrir un soutien et un suivi adéquat aux victimes. Il s'agit aussi que celles-ci élaborent des politiques encourageant les auteurs à se dénoncer.

 

En deuxième lieu, les procédures extrajudiciaires de reconnaissance et de réparation. À la suite des travaux de la commission spéciale 2010-2011, la Conférence épiscopale a mis en place dix points de contact, qui ont été remplacés par le point de contact unique, néerlandophone et francophone. Les anciens points de contact sont maintenus, sous l'appellation d'"antennes". À leur sujet, nous recommandons plusieurs choses: que l'Église évalue le fonctionnement des antennes locales et leur plus-value afin de savoir s'il convient de les maintenir dans leur état actuel ou de les ajuster ou s'il est préférable de les supprimer pour harmoniser le paysage de l'aide aux victimes. Aussi, convenir qu'à l'avenir, un point de contact unique, s'il est maintenu dans son format actuel, devra informer systématiquement les victimes de l'aide existante, notamment les Centres de Prise en charge des Violences Sexuelles (CPVS) ou SOS Viol, par exemple.

 

En ce qui concerne le centre d'arbitrage, qui fait partie des procédures extrajudiciaires, je renverrai au rapport, ainsi qu'au volet 1, qui l'aborde également.

 

En troisième lieu, la politique de prévention de l'Église et la fragmentation du paysage religieux. Il y a lieu de constater que l'Église a investi pour élaborer une politique de prévention en son sein. Il est impératif que cette politique soit actualisée en permanence. C'est pourquoi nous avons recommandé à l'Église de passer au crible sa politique de prévention afin de l'inciter à la tenir à jour régulièrement. Pour ce faire, elle pourrait, par exemple, recourir aux services d'aide et aux professionnels de l'aide psychologique pour les auteurs. En matière de prévention, nous lui recommandons aussi de porter une attention aux signaux d'alarme et de faire preuve de proactivité pour les découvrir.

 

Au cours des auditions, nous avons pu nous rendre compte que le paysage religieux était fragmenté. Cela signifie que l'aide disponible aux victimes de violences sexuelles commises par un membre de l'Église l'est aussi. Il est alors difficile pour les victimes de s'y retrouver entre toutes les instances qui existent, avec pour conséquence une incidence sur les systèmes de prévention. Nous invitons donc l'Église à assurer une meilleure visibilité et une meilleure communication à la destination du public de la politique de prévention et de toutes les possibilités qui existent pour les victimes qui souhaitent signaler des agressions sexuelles.

 

En dernier lieu, la politique de l'Église à l'égard des auteurs. Même si les auditions ont démontré une nécessaire amélioration concernant les règles de lutte contre les agressions sexuelles, entre autres en ce qui concerne la manière de punir les auteurs, nous avons constaté des lacunes concernant la diffusion des informations à cet égard au sein de l'Église. Nous encourageons donc la Conférence épiscopale de Belgique, pour faire mieux, à déployer et appliquer efficacement un modèle national, en s'appuyant notamment sur un annuaire numérique comme évoqué. Pour le surplus, madame la présidente, je renverrai de manière exhaustive au volet 2.

 

Je m'en voudrais de quitter cette tribune sans remercier le collègue Senesael avec qui j'ai eu le plaisir de rédiger ces premières recommandations sur le volet 2 qui ont été approuvées par notre commission.

 

02.03  Koen Geens, rapporteur: Mevrouw de voorzitster, ik kan mij voorstellen dat u zich op donderdag­avond soms de vraag stelt of de Kamer van volksvertegenwoordigers nog werkt. Ik kan u zeggen dat ze werkt, dat ze voorbeeldig werkt. Misschien is het omdat ze ook onder leiding van een dame stond, maar de commissie die zich heeft gebogen over het seksueel misbruik buiten en binnen de kerk heeft zich op een voorbeeldige manier en met unanimiteit op een recordtijd van haar taak gekweten. Ik zou willen weten welk parlementair gremium in staat is om op die korte tijd zonder theater over een zeer delicaat onderwerp op zo'n grondige manier te rapporteren. Ik kan dus niet anders dan de voorzitster, de drijvende krachten van de commissie – ik zal ze niet noemen, maar er waren er vele –, de medewerkers en de diensten van de Kamer te danken voor de hulp die wij mochten krijgen bij onze taak als rapporteur. Ik onderstreep de medewerkers en de diensten van de Kamer, die dag en nacht tot onze beschikking hebben gestaan.

 

Als gevolg van de taakverdeling en de evolutie bij de opstelling van het rapport was ik voornamelijk betrokken bij de opstelling van de delen III en I. Bij de andere luiken en slotconclusies gaf ik enkel adviezen en tekstsuggesties, samen met mijn medewerker – het past hem te vermelden – Henk Mahieu, die hieraan vele nachten heeft besteed. Uitzonderlijk zal ik mijn tekst voorlezen, wat niet mijn sterkste gave is, maar ik ben rapporteur.

 

Onze aanbevelingen vonden hun aanleiding in getuigenissen en ervaringen van slachtoffers, hulpverleners, verantwoordelijken van diverse hulpverlenende organisaties, professoren en slachtofferorganisaties. Soms was het makkelijk, soms was het minder evident om een systemisch probleem vast te stellen waarvoor structurele en politieke oplossingen soelaas zouden kunnen brengen. Het rapport is al publiek gegaan en geanalyseerd op diverse niveaus. Het heeft dus weinig zin u alle aanbevelingen te duiden. Ze zijn weloverwogen en allemaal de moeite waard om na te gaan hoe de samenleving die, onder impuls van de federale, gewest- of gemeenschapsregeringen, kan implementeren.

 

Ik zal enkele van de onderliggende beweeg­redenen, bedenkingen en elementen meegeven die u, collega’s, tot reflecties kunnen inspireren in het debat dat we straks zullen voeren.

 

Wij hebben heel veel gehad aan de getuigenissen van de verantwoordelijken van de slachtoffer­verenigingen. Net als sommige individuele slachtoffers hebben die ons op systemische problemen, lacunes en malfuncties gewezen, soms zelfs met suggesties van oplossingen erbij. Het was niet makkelijk om los te komen van de soms heel emotionele getuigenissen en higher ground op te zoeken om de individueel ervaren problemen op een systemisch niveau te bekijken en te analyseren.

 

Ten opzichte van de individuele dossiers kan een parlementaire commissie weinig concreets doen om die mensen in hun leed te helpen en vooruitgang te laten boeken dan hun leed te erkennen door empathisch te luisteren en desgevallend empathische vragen te stellen. Door in luik I systematisch aanbevelingen uit te werken die aan de noden van de slachtoffers tegemoet moeten komen en in luik III daarmee coherente aanbevelingen te formuleren naar de diverse diensten van de zorg, justitie en politie die de ketenaanpak uitmaken, hopen de commissieleden de basis te hebben aangegeven waarop alle betrokkenen en het beleid de weg naar erkenning, zorg en herstel kunnen uitbouwen, de weg waarop de primaire en secundaire slachtoffers van binnen en buiten de kerk recht hebben.

 

Alle getuigenissen hebben op mij een diepe indruk gemaakt. Alle, de ene al meer dan de andere, getuigden van de enorme veerkracht die mensen hebben. Het was altijd duidelijk dat slachtoffers een moeilijke weg gaan wegens iets wat hen overkwam. De vraag die zich dan opdringt, is waarom het verwerkingsproces bij de ene voorspoediger en sneller verloopt dan bij de andere. Gelukkig zijn zij bij wie het verwerkings­proces voorspoediger verloopt.

 

Naast een persoonsgebonden en een sociaal element spelen ongetwijfeld ook de snelheid en de kwaliteit van de psychotraumatische zorg die hun kon worden aangeboden. De organisatie en de financiering daarvan is voor de samenleving een win-win. In de toekomst zullen daders de financiering mee moeten dragen. Voor de historische slachtoffers zal via een heroprichting van een vernieuwd arbitragecentrum, deze keer niet enkel voor slachtoffers van binnen de kerk, een compensatiesysteem moeten worden uitgewerkt dat billijk is voor alle betrokken partijen in deze arbitrage. Dat systeem wordt gefinancierd vanuit een maatschappelijk solidariteitsfonds, zoals de Vlaamse commissie het noemde, of een herstelfonds, zoals onze commissie het noemde.

 

Het is aan de minister van Justitie om de diverse partijen samen te brengen en de organisatie op zich te nemen. De slachtofferverenigingen zijn alvast vragende partij. De kerk heeft al aangeboden om een bepaald deel van de therapiekosten voor alle slachtoffers te dragen. Samen met andere organisaties waarbinnen seksueel geweld plaatsvindt en een nieuw wetenschappelijk comité zal ze moeten zoeken naar een methode die erkenning, herstel, mediatie en compensatie binnen het wettelijke en juridische heersende kader kan bieden.

 

Dat is een uitdaging en de commissie beseft dat heel goed. Dat was echter geen reden om daaraan te verzaken. Het is momenteel de enige weg die op relatief korte termijn aan individuele gevallen een oplossing kan bieden, als wij met de uitvoering van de opmerkingen en ervaringen van de slachtoffers betreffende de vorige arbitragecommissie rekening houden. Dat is nodig, want arbitrage is een proces tussen twee partijen.

 

Ten slotte wil ik graag enkele bedenkingen uiten aan de hand van twee zeer leerrijke getuigenissen. De eerste – en ze is misschien belangrijk voor de minister van Justitie – was een indrukwekkend gedetailleerde getuigenis van een slachtoffer dat door middel van een burgerrechtelijke procedure door de rechtbank een aanzienlijke schadevergoeding kreeg toegekend. Waarom hebben wij niet meer dergelijke getuigenissen gehoord? Ik zal straks in mijn rede een lans breken om niet systematisch het strafrecht en de bewijsvoering in het strafrecht op te zoeken om aan dit soort leed tegemoet te komen. Me dunkt dat daarmee veel miserie kan worden vermeden.

 

Een andere indrukwekkend intelligente getuige nam ons achter gesloten deuren mee op het lange pad dat ze diende te bewandelen met haar als kind misbruikte partner. De zoektocht naar de oorzaak van psychische en fysieke problemen, die resulteerden in het loswrikken van een bijna een mensenleven lang afgesloten deel van het geheugen van die partner, was ontstellend. De confrontatie met het leed, de zoektocht om competente psychotraumatische zorg te vinden, want het bleek dat weinig therapeuten daarin beslagen zijn, de zoektocht naar de dader en, als start van een lang en moeizaam herstel, het helende gesprek tussen het koppel en een vertegenwoordiger van de congregatie van de overleden dader waren indrukwekkend. Ondanks alle problemen die rezen, gaf deze getuigenis moed en perspectief. Ze leerde de commissie dat secundaire slachtoffers ook onze aandacht verdienen en dat het niet-helen van deze trauma's niet zelden generaties doorwerkt op gezinsleden.

 

Niet iedereen heeft echter de kracht, de intelligentie, de vasthoudendheid om ondanks alle tegenslagen en veerkracht een dergelijke zoektocht naar de juiste hulp en ondersteuning tot een goed einde te brengen.

 

Wij hopen dat de aanbevelingen die we in de luiken I en III doen de slachtoffers in staat stellen om de zorg en de juridische hulp die ze nodig hebben te vinden en te krijgen, op de manier waarop ze die nodig hebben.

 

Dank u, mevrouw de voorzitster, collega's.

 

De voorzitster: Mevrouw Vindevoghel, u hebt het woord.

 

02.04  Maria Vindevoghel, rapporteur: Beste collega's, de onderzoekscommissie heeft ervoor gekozen om de slachtoffers centraal te stellen. Het eerste deel van de werkzaamheden, waarvan wij het verslag moesten maken, gaat dan ook over hen.

 

Mijn hart gaat uit naar alle overlevers van het misbruik in de kerk en daarbuiten en naar iedereen die op een of andere manier zijn of haar verhaal heeft gedaan. Het is dankzij de moed van de getuigen in Godvergeten dat de politieke wereld de ogen geopend heeft. Wij moeten het toegeven: zonder die reeks zou hier niemand gestaan hebben. Het zijn nog altijd de slachtoffers die misbruik moeten melden, zoals reeds zovele jaren in de kerk het geval is. Het is daarom des te belangrijker om te beklemtonen dat de 137 aanbevelingen van vandaag enkel en alleen tot stand zijn gekomen dankzij de moed van de getuigen in Godvergeten en in de onderzoeks­commissie, die zowel mondeling als schriftelijk getuigd hebben. Ik wil de overlevers en klokkenluiders die hier zijn komen getuigen, oprecht bedanken. Ik wil in onderhavig verslag vooral hun verhalen centraal plaatsen, zodat het ons allemaal bijblijft en we geen fouten herhalen.

 

Collega's, velen van hen zijn voor het leven getekend. Ze hebben jarenlang gewacht om te spreken, uit loyaliteit, schuldgevoel, schaamte en angst om niet geloofd of gesteund te worden. Zo vertelde iemand: "Ik kon met mijn verhaal nergens terecht, zeker niet op het college. Ik was te beschaamd om het te bespreken of te delen met mijn vriendjes op school. Thuis was het al helemaal onbespreekbaar. Tijdens de grote vakantie kwam mijn belager thuis op bezoek. Ik verstopte mij en probeerde de priester niet onder ogen te komen. Ik kreeg er nog een pak slaag bovenop, omdat ik zo onbeschoft was geweest."

 

Zo goed als iedereen die we hebben gehoord of die schriftelijk getuigd heeft, ervaart nog steeds fysieke gevolgen van het geweld dat hij of zij meemaakte. Ik geef enkele voorbeelden. Iemand getuigde: "Op de dag van mijn ontslag werd ik tevens in kennis gesteld dat ik gesteriliseerd was. Ik had hier zeker niet om gevraagd en zeker geen toestemming voor gegeven." Ze spreekt zelf letterlijk over kruipen en proberen om overeind te blijven. Ze is bijna continu in overlevingsmodus. Zelfs een dubbele dosis slaapmedicatie heeft soms geen effect. Ze is permanent in een soort waaktoestand tijdens haar slaap. Bij het minste geluid is ze wakker. Ze heeft heel veel pijn.

 

Naast de fysieke gevolgen ervaren velen onder hen ook sociale en financiële gevolgen. De pijn, zowel fysiek als psychisch, is heel hevig. De kosten voor hun zorg zijn voor velen heel hoog. Zo vertelde iemand dat hij soms moet kiezen tussen therapie of brood. Een ander vertelde mij dat niet elk slachtoffer een financiële buffer heeft om dergelijke uitgaven te doen, louter en alleen om voor zichzelf te zorgen en om te proberen comfortabel te leven met de gevolgen van wat hun ongewenst is aangedaan. Niemand zou zo diep in de buidel moeten tasten om zichzelf te redden van een persoonlijke en fysieke ondergang. Iemand getuigde dat het de maatschappij een pak meer zou kosten, als hij die zorg niet had gevonden, want dan zou hij nog altijd een ziekte-uitkering krijgen. Tijdens elke hoorzitting en gedurende de vele uren die we spendeerden aan het rapport bleven die getuigenissen door mijn hoofd en mijn hart gaan en ik ben ervan overtuigd dat dat ook het geval is bij mijn collega's.

 

Het eerste deel spitst zich dan ook toe op de noden van de slachtoffers, die ontstaan uit de realiteit van hun fysiek, psychisch, sociaal en financieel lijden. Hieruit zijn 44 aanbevelingen tot stand gekomen. Zo moet er een einde komen aan de versnippering van ons zorglandschap. Het moet voor iedereen duidelijk zijn waar men terechtkan, zowel voor feiten van acuut als historisch seksueel geweld. Er moet een algemene hotline komen die 24 uur op 24 bereikbaar is en ook de bestaande hulplijnen moeten versterkt en uitgebreid worden. Op federaal niveau moet er een expertisecentrum seksueel geweld komen. We zijn blij dat hier voor een herfederaliserende aanpak is gekozen. Elk slachtoffer in elk landsdeel verdient een even goede zorg. Dat principe wordt vandaag al uitgedragen door de zorgcentra na seksueel geweld, die we ook moeten blijven ondersteunen en versterken.

 

Naast de directe zorg is het van levensbelang dat slachtoffers hiervoor ook de nodige middelen hebben, niet alleen zodat ze hun eigen zorg kunnen betalen, maar ook zodat ze een waardig leven kunnen leiden. Daarom oordeelt de onderzoekscommissie dat alle slachtoffers recht hebben op financieel herstel. De volgende federale regering moet een financieel systeem opzetten waarbij slachtoffers de nodige ondersteuning krijgen voor hun zorg.

 

Daarnaast moet ook onderzocht worden hoe een herstelfonds opgezet kan worden en of wij via een invaliditeitsvergoeding slachtoffers maandelijks kunnen ondersteunen. Voor de komende legislatuur is er dan de duidelijke oproep: ga daarmee aan de slag en zorg ervoor dat we het waarmaken. Zo'n financieel herstel is broodnodig, want voor veel slachtoffers is erkenning via het gerecht niet meer mogelijk.

 

Vele van de slachtoffers waren ook kwaad op de vorige arbitragecommissie. De vergoedingen die zij van die commissie kregen toegewezen, waren verre van voldoende voor alles wat hun aangedaan is. Sommigen spraken ook van partijdigheid. Een nieuwe arbitragecommissie moet daarom ingesteld worden om de fouten uit het verleden recht te trekken. Er mag absoluut geen sprake meer zijn van een opdeling in categorieën, waarover ook in Godvergeten heel veel gezegd is. De arbitragecommissie moet ook ruimer toegankelijk zijn, namelijk voor alle historische slachtoffers van seksueel geweld binnen en buiten de kerk.

 

Ik wil eindigen met de preventie. Elk slachtoffer van seksueel geweld is er een te veel. De daders, ongeacht in of buiten de kerk, maken vaak niet één, maar veel slachtoffers. De daders moeten al vanaf de verdenking van één feit in therapie gaan. Er moeten veel meer middelen naar dadertherapie gaan, zodat nooit nog nieuwe slachtoffers gemaakt worden.

 

Tot slot wil ik iedereen bedanken die meegewerkt heeft aan dit onderdeel van het verslag, opgesteld samen met de collega's van Groen en N-VA. Veel medewerkers hebben er heel veel uren ingestoken. Psychologisch gezien was dat voor de medewerkers niet simpel, het was zwaar. Ook aan de diensten zeg ik hartelijk dank voor het vele werk dat zij verricht hebben. Ten slotte bedank ik de voorzitster voor de goede organisatie van onze onderzoekscommissie.

 

02.05  Ben Segers, rapporteur: Collega's, na zo'n emotioneel en erg beladen luik voelt het een beetje vreemd aan nu bij het meest ambtelijke luik aan te komen, want dat is het vierde luik toch wel. Het vierde luik bevat de evaluatie van de voorstellen en de aanbevelingen van de bijzondere commissie van 2010-2011 inzake de behandeling van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie, inzonderheid binnen de Kerk. Daarmee werd gevolg gegeven aan een specifieke opdracht uit de oprichtingstekst. Het vierde luik was een beperkter luik, omdat wij er geen afzonderlijke hoorzittingen voor hebben gehouden. Het was beperkter in tijd, maar niet in pagina's.

 

U zult wel weten dat er in 2010-2011 een bijzondere commissie geweest is die moest nagaan hoe de Staat en het gerechtelijke apparaat met meldingen van seksueel geweld omgingen, en wat er kon worden verbeterd. Die commissie concludeerde in 2011 in haar verslag een reeks voorstellen aan de kerk, die dan aanleiding hebben gegeven tot onder andere het Centrum voor Arbitrage. Ook stelde de commissie toen een aantal aanbevelingen op, gericht aan de verschillende overheden. In dit luik van ons rapport werd enkel gefocust op de evaluatie van die aanbevelingen aan de overheden, omdat de evaluatie van de voorstellen aan de kerk al in detail aan bod kwamen in luik 2 van het verslag, dat wij daarnet al overlopen hebben.

 

Om de aanbevelingen uit 2010-2011 te evalueren heeft onze onderzoekscommissie de regerings­leiders van de federale regering, de gemeen­schappen en de gewesten verzocht de betrokken overheidsdiensten te bevragen. De verschillende regeringen hebben de informatie opgevraagd, verzameld en aan onze commissie bezorgd. De onderzoekscommissie wenst uitdrukkelijk al deze diensten te bedanken voor de informatie die zij bezorgd hebben, maar ook voor de inspanningen die zij ter zake al hebben geleverd. U zult die info uiteraard aanbeveling per aanbeveling gegroepeerd kunnen terugvinden in het rapport.

 

In het verslag van de commissie van 2011 werden naast de 3 voorstellen aan de kerk in totaal 66 aanbevelingen gedaan inzake de strijd tegen seksueel misbruik, en dit op 7 fronten: de onafhankelijkheid van justitie, het aanpassen van de straf- en burgerrechtelijke wetgeving, het verbeteren van het strafrechtelijk beleid, het verbeteren van de rechten van slachtoffers, maatregelen ten aanzien van daders, maatregelen in specifieke sectoren en het bekrachtigen van het Verdrag van Lanzarote inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. De onderzoekscommissie stelde op basis van de info vast dat de verschillende overheden de aanbevelingen van 2011 ter harte genomen hebben. Getuige daarvan, de meeste van de aanbevelingen van de bijzondere commissie van destijds werden ondertussen uitgevoerd. Het zijn er 47.

 

Een aantal aanbevelingen, 13, werd slechts gedeeltelijk uitgevoerd of zijn in uitvoering. Enkele aanbevelingen werden helemaal niet uitgevoerd.

 

Een voorbeeld van een niet-uitgevoerde aanbeveling uit 2011, die nu wel wordt hernomen, was de vraag naar een universitaire studie om de berekening van de schadevergoeding voor slachtoffers te objectiveren aan de hand van een tabel. Nu vraagt de onderzoekscommissie om een wetenschappelijk interdisciplinair comité dat zich buigt over die correcte vergoeding, waarbij rekening wordt gehouden met de levenslange impact en hoe die impact vast te stellen. U vindt het hele overzicht in het rapport.

 

Belangrijk is de vaststelling dat veel aanbevelingen van 2011 werden uitgevoerd en dat er een onmiskenbare vooruitgang in de strijd tegen seksueel geweld is. Ik denk bijvoorbeeld aan de zorgcentra na seksueel geweld. Dat betekent voor de onderzoekscommissie allerminst dat het werk erop zit. Dat blijkt ook uit de vele nieuwe en nood­zakelijke aanbevelingen van deze onderzoeks­commissie.

 

De verdere uitvoering van deze nieuwe en hernomen aanbevelingen moet immers ook in de toekomst grondig worden opgevolgd. Daartoe is het volgens de onderzoekscommissie aangewezen dat het Parlement gedurende de volgende legislaturen door de verschillende regeringsleden, telkens belast met de uitvoering, wordt geïnformeerd over de stand van zaken en dit bijvoorbeeld om de twee jaar, zodat evaluatie en bijsturing mogelijk zijn. Daartoe dient tijdens de volgende legislatuur voor parlementaire opvolging te worden gezorgd. Ook aan de nieuw op te richten onafhankelijke wetenschappelijke commissie en aan de aan te duiden commissaris, waarvan daarnet al sprake, zal de uitdrukkelijke opdracht tot opvolging worden gegeven. De resultaten daarvan worden door de commissaris aan het Parlement bezorgd, in voorbereiding van de debatten met de regeringsleden.

 

02.06  Katja Gabriëls, rapporteur: Mevrouw de voorzitster, collega's, ik zal het hebben over luik 5 van het rapport, namelijk het onderzoek naar de Operatie Kelk.

 

Zoals gezegd was de onderzoekscommissie zich er van bij haar oprichting van bewust dat de tijd om haar werkzaamheden af te ronden zeer beperkt zou zijn. De onderzoekscommissie besefte, vooral wat het luik Operatie Kelk betreft, dat het een onmogelijke opdracht zou zijn om de Operatie Kelk, bestaande uit meer dan 100 dossierkaften, in haar volledigheid zelf te onderzoeken. Daarom werd de samenwerking met de Hoge Raad voor de Justitie aangegaan. De Hoge Raad stelde zelf een onderzoek in bij beslissing van 5 oktober 2023 en keurde haar verslag goed op 15 april jongstleden. Een dag later, op 16 april, hebben de vertegenwoordigers van de Hoge Raad hun verslag voorgesteld in een openbare zitting aan onze onderzoekscommissie. Op 19 april kregen de leden van de onderzoekscommissie de kans om hierover van gedachten te wisselen met de Hoge Raad.

 

De onderzoekscommissie betreurt echter wel dat het verslag haar pas op 16 april werd voorgesteld, aangezien dit natuurlijk tot gevolg had dat zelfs een beperkt bijkomend parlementair onderzoek naar Operatie Kelk onmogelijk nog kon worden uitgevoerd voor het einde van deze legislatuur. De leden van de onderzoekscommissie beseffen dat de betrokken slachtoffers hier nochtans op rekenden. De onderzoekscommissie toont begrip voor de moeilijkheden en de beperkingen die inherent waren aan het onderzoek van de Hoge Raad naar Operatie Kelk, een nog steeds lopend gerechtelijk onderzoek. De commissie bedankt de Hoge Raad dan ook voor het afgeleverde verslag. De commissie heeft akte genomen van het verslag van de Hoge Raad en de conclusies en de 17 aanbevelingen zijn zeer waardevol en verdienen het om door alle relevante actoren aandachtig te worden bestudeerd om de werking van justitie te verbeteren. Om die reden wordt het integrale verslag van de Hoge Raad integraal opgenomen in dit rapport.

 

Op pagina 62 van het verslag kwam de Hoge Raad tot het volgende besluit: "De grote media-aandacht die de zaak van in het begin kreeg, de gevoeligheid van het onderwerp, de te onderzoeken feiten die vaak dateren van tientallen jaren geleden, de omvang van het dossier, de complexiteit van de arresten en de opeenvolging van onderzoeksrechters hebben er zonder twijfel toe bijgedragen dat de voortgang van het onderzoek Kelk werd bemoeilijkt en een lange duurtijd kent. Het gerechtelijk onderzoek is momenteel nog steeds niet afgesloten. De Hoge Raad stelt vast dat er tot op heden nog steeds geen regeling van de rechtspleging heeft plaatsgevonden. De diverse procedures, die zowel door de advocaten van een groot aantal burgerlijke partijen als door de advocaat van de kerkelijke instanties werden gevoerd, hebben daar eveneens toe bijgedragen. Het kan die partijen vanzelfsprekend niet worden verweten gebruik te hebben gemaakt van de rechtsmiddelen die hun ter beschikking staan. Het lijdt geen twijfel dat in het dossier Kelk veel en hard is gewerkt door tal van magistraten en speurders. Niettemin heeft de Hoge Raad voor de Justitie moeten vaststellen dat niet alles is verlopen zoals het moest of had mogen worden verwacht vanuit het oogpunt van een behoorlijke rechtsbedeling. De talrijke spanningen die er tussen diverse actoren van justitie waren, hebben ongetwijfeld daartoe bijgedragen."

 

De Hoge Raad stelde in zijn onderzoek negen disfuncties vast. Ik verwijs daarvoor naar het schriftelijk verslag.


De Hoge Raad heeft ook vastgesteld dat de procedure werd bemoeilijkt door onderlinge strubbelingen tussen magistraten, waarbij niet kan worden uitgesloten dat die hun oorsprong vinden in een verschillende confessionele achtergrond, door druk van de kerk of door moeilijke interpersoonlijke relaties. Er zijn door de Hoge Raad echter geen formele bewijzen gevonden dat het gerecht, of het nu gaat om leden van de zetelende magistratuur of leden van het openbaar ministerie, moedwillig onder druk van de kerk de procedure zou hebben gedwarsboomd of zaken in de doofpot heeft gestoken of willen steken.

 

Tot slot valt het te betreuren dat de slachtoffers van seksueel geweld andermaal het slachtoffer zijn van die juridische uitputtingsslag.

 

Ik benadruk dat die analyse en aanbevelingen van de Hoge Raad toebehoren aan de Hoge Raad en niet noodzakelijk de mening van de leden van de commissie weerspiegelen. Door tijdsgebrek kon de commissie zelf geen nader onderzoek voeren naar de vaststellingen en diende ze zich te beperken tot een gedachtewisseling. Daarom achtte de commissie het nuttig toch ook de gedachte­wisseling tussen de Hoge Raad en de commissieleden van 19 april 2024 weer te geven.

 

De uiteenzettingen betroffen samengevat de hiernavolgende elementen. Uiteraard kan ook daarop het integraal verslag van de toelichting en van het rapport worden nagelezen. Er werden vragen gesteld over de draagwijdte en de methodologie van het door de Hoge Raad gevoerde onderzoek. De leden van de commissie stelden verschillende vragen over de hoorzittingen die de Hoge Raad heeft gehouden met vijfendertig personen.

 

Bij de leden van de commissie rezen ook vragen over de zogenaamde reservefardes, die de Hoge Raad niet had kunnen inkijken. De leden vroegen of het gebrek aan inzage in die fardes invloed heeft gehad op het onderzoek van de Hoge Raad. De onderzoekscommissie merkt op dat ze op datum van 22 april 2024 die documenten op grond van haar bevoegdheid zelf heeft opgevraagd bij de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel.

 

De procureur-generaal heeft de voorzitster per brief op 30 april laten weten dat hij de opdracht heeft gegeven om het nodige te doen en dat er derhalve aan ons verzoek zal worden tegemoetgekomen. De leden van de commissie bevroegen de Hoge Raad ook uitgebreid over de details van de huiszoekingen die aan het begin van het gerechtelijk onderzoek plaatsvonden, onder andere in het bisschoppelijk paleis in Mechelen. De commissieleden stelden verschillende vragen over de niet-oproeping van burgerlijke partijen op verschillende zittingen met betrekking tot de wettigheidscontrole en of dit gebruikelijk was.

 

Ook wezen de leden erop dat het plots verdwijnen van 445 processen-verbaal problematisch was. De Hoge Raad merkte wel op dat de verdwenen pv's vooralsnog geen gevolgen hebben gehad omdat het dossier wedersamengesteld leek te kunnen worden. Er werden ook veel vragen gesteld over het uitoefenen van druk door de kerk. De leden van de commissie stelden zich vele vragen rond de ontmoetingen tussen de heer Keuleneer en de leden van het parket-generaal. De Hoge Raad verduidelijkte wel dat zulke ontmoetingen niet ongebruikelijk zijn en dat advocaten het recht hebben om contact op te nemen met de magistraat.

 

Tot slot, over de vragen met betrekking tot de lange duur van het onderzoek, inmiddels 14 jaar, verwees de Hoge Raad naar de aanbeveling die hij hieromtrent heeft geformuleerd. De Hoge Raad noemde de lange duurtijd en het feit dat er vandaag nog geen eindvordering is een disfunctie. De verklaring zou onder andere liggen in de hoge werklast van het federaal parket.

 

Collega's, er volgen twee aanbevelingen uit dit deel van het rapport. De eerste aanbeveling, nr. 136, bevat de 17 aanbevelingen van de Hoge Raad voor de Justitie voor verschillende actoren binnen justitie. De tweede aanbeveling, nr. 137, luidt als volgt: "Na de vernieuwing van de Kamer van volksvertegenwoordigers dient een nieuwe parlementaire onderzoekscommissie te worden ingericht die het werk van deze onderzoeks­commissie verderzet wat Operatie Kelk betreft. In het bijzonder dient er volledige duidelijkheid te worden verschaft over alle vragen met betrekking tot Operatie Kelk die de aanleiding waren voor de oprichting van deze commissie."

 

De samenleving als geheel en de slachtoffers in het bijzonder hebben recht op de volledige waarheid, waarvoor de Kamer van volksvertegen­woordigers zich onverkort dient te blijven engageren, ook in de volgende legislatuur. De leden van de commissie menen ten slotte ook dat er een parlementaire opvolging moet zijn om de uitvoering van alle door haar geformuleerde aanbevelingen op te volgen.

 

Tot slot is het van enorm maatschappelijk belang om iedere steen om te draaien in het onderzoek naar het verloop van de Operatie Kelk. Dat is noodzakelijk om het vertrouwen in justitie te kunnen handhaven en zelfs te versterken.

 

De bevolking verwacht ook van de Kamer dat enige twijfel over beïnvloeding tijdens zo'n grootschalig onderzoek naar feiten van kindermisbruik wordt weggenomen. Het publiek dient vertrouwen te kunnen hebben in de integriteit van het onderzoek en de uiteindelijke gerechtelijke beslissingen om recht te laten geschieden voor de slachtoffers van kindermisbruik. In het bijzonder verdienen de slachtoffers van deze feiten alle erkenning.

 

02.07  Valerie Van Peel (N-VA): Mevrouw de voorzitster, collega's, het is waarschijnlijk de laatste keer dat ik hier sta. Het is misschien toepasselijk dat het dan over een thema als dit gaat. Voor mijn generatie en de generatie voor ons bestond er geen woord om te omschrijven wat zovelen van ons overkwam. Er was geen woord, geen uitweg, geen begrip. Als er toch iemand sprak, volgde er vooral een tweede zwijgen.

 

Wat er wel was, was immense schade die veelal ongezien en onbegrepen was. Er is sindsdien heel veel veranderd, maar toch. Kindermisbruik blijft tot vandaag een gigantische kanker die onschuldige slachtoffers met zich meesleurt, kinderen die hun hele verdere leven een zware last blijven dragen, kinderen die nog te vaak onopgemerkt blijven, een omgeving die niet ziet of niet wil zien, volwassenen die nog te vaak niet worden erkend in hun leed en daders die nog te vaak onaantastbaar blijken.

 

Vaak reageren wij ook ongemeen hard als slachtoffers toch spreken. Dan hoort men zaken als: "Is het wel gebeurd zoals je zegt?" "Waarom heb je dan zo lang gezwegen?" "Die persoon kan toch geen dader zijn, zo'n toffe mens?" "Je zult het misschien zelf gezocht hebben." "Overdrijf je nu niet?" "Er zal wel iets serieus mis zijn met jou als je dat vroeger hebt meegemaakt."

 

Slachtoffers lopen vaak verloren in de lappen­deken van de hulpverlening of lopen zichzelf kapot op drempels van politie, van justitie of van het instituut waarbinnen het gebeurde.

 

Op al die uitdagingen probeert deze onderzoeks­commissie vandaag mee een antwoord te geven. Dat daarvoor een documentaire als Godvergeten nodig was, blijf ik betreuren. Dat zal ik niet verbergen. Dat wij daardoor pas op het einde van de legislatuur uit de startblokken schoten, betreur ik evenzeer, beste collega's, omdat dat enigszins tekenend is voor de politiek van vandaag, die te vaak achteroploopt en te weinig consensus kan vinden over de partijgrenzen heen vooraleer het echt niet anders meer kan. Het is tijd dat de politiek het reageren dringend opnieuw gaat overstijgen. De politiek moet consequent en doortastend aan de slag met de uitdagingen van vandaag en in het bijzonder met haar kerntaken. Ik heb in het Parlement altijd gezegd dat de bescherming van kinderen een van de grootst mogelijke kerntaken van een overheid is, niet alleen omdat kinderen de maatschappij van morgen vormen, maar ook omdat het allemaal onze kinderen zijn.

 

Dat gezegd zijnde, ik heb heel wat collega's over de partijgrenzen heen nu wel het beste van zichzelf weten geven om hier vandaag toch iets voor te leggen dat een antwoord kan bieden op het complex probleem van kindermisbruik. Daarvoor ben ik hen oprecht dankbaar, want zo eindig ik mijn politieke loopbaan ook het liefst. Dit is wat politiek zou moeten zijn.

 

Onze fractie heeft daarbij geprobeerd heel wat accenten te leggen waarmee onder andere de nieuwe commissaris tegen seksueel geweld op kinderen aan de slag zal kunnen, maar het Parlement evengoed. Ik noem er slechts enkele op, want collega De Wit zal daar straks nog verder op ingaan. Voor de kerk bijvoorbeeld willen wij er vooral de nadruk op leggen dat het ook tot haar taak behoort om proactief aan de slag te gaan met de misdaden die zo lang binnen haar instituut hebben kunnen plaatsvinden. Dat wil zeggen dat de kerk, net als wij hier, niet hoeft te wachten op het zoveelste slachtoffer dat met al zijn of haar mogelijke kracht op de voorgrond treedt om recht te laten geschieden. De kerk moet zelf met haar archieven en andere aanwijzingen aan de slag. De kerk moet zelf haar daders opsporen en aanpakken, daarbij trouwens niet vergetend dat er ook vandaag nog slachtoffers vallen, net als overal elders, ook in de kerk.

 

De arbitrage moet wat ons betreft onafhankelijker gebeuren dan vandaag en met vergoedingen die beter aansluiten bij de geleden schade. Een herstelfonds dringt zich op voor alle slachtoffers. Met een jaarlijkse nationale dag op 18 november moet er blijvend stilgestaan worden bij alle slachtoffers van seksueel geweld. Het bredere beleid moet nog meer in het teken van hen staan. Daarbij moet out of the box worden gedacht.

 

Dingen zijn maar zo lang onmogelijk tot ze plots toch mogelijk zijn. Dat heb ik hier alvast geleerd. Laten we daarom bijvoorbeeld deftig onderzoeken of het mogelijk is de verjaringstermijn bij kindermisbruik retroactief af te schaffen. Als er bewijzen zijn, aanvaardt een maatschappij immers terecht niet zomaar dat enkel tijd de beslissende factor is tussen schuld en onschuld. Dan is het verliezen van een titeltje, zoals bij Vangheluwe, terecht niet voldoende. Wij hebben in 2019 de verjaring afgeschaft; ook dat was voor velen voordien iets onmogelijks. Tot het Grondwettelijk Hof toe is er nu ook erkenning van de specificiteit van kindermisbruik, waar vooral het lange zwijgen voor velen onvermijdelijk is.

 

Laten we ook nagaan waar het beroepsgeheim het spreken en het handelen nog te veel in de weg staat wanneer minderjarigen het slachtoffer dreigen te worden van ernstig geweld. Zo kan er misschien worden ingezet op een verplicht multidisciplinair casusoverleg tussen politie, justitie en hulpverlening. Nog te vaak blijkt na een zoveelste drama dat wel de media haalt, dat te veel mensen op de hoogte waren. Laten we kinderen zoals Raoul, die zeker niet de enige is, niet zomaar vergeten en in de toekomst beter beschermen.

 

Het grote aantal seponeringen blijft mij tegen de borst stuiten. We mogen dat niet blijven aanvaarden. We kunnen echt wel zaken ondernemen die daarbij kunnen helpen. Zo vermelden onze aanbevelingen de samenstelling van DNA-databanken om veelplegers te vatten, meer DNA-analyses na bezoek aan de zorgcentra en de inzet van andere specifieke onderzoeks­strategieën.

 

We moeten er voluit voor gaan om de cijfers van seponering naar beneden te brengen, want te veel daders gaan vrijuit. Ik heb het hier al een paar keer gezegd en het klinkt hard, maar het is een waarheid als een koe: misbruik van een kind is de beste misdaad die men vandaag kan plegen, want dat biedt de meeste kans om er nooit enig gevolg van te moeten ondergaan. Wij mogen dat niet accepteren. Mijnheer de minister, ik ben blij dat u hier bent. U zult mij daarin helemaal volgen, neem ik aan.

 

Het zijn maar enkele van de meer 130 aanbevelingen, die we met de commissie hebben opgesomd. Het zijn vooral aanbevelingen die een uitwerking verdienen, zodat ze niet wat woorden op papier blijven. Het werk is met andere woorden allesbehalve af, beste collega's. Het is eigenlijk net begonnen. Ik wil u daarom allemaal oproepen, in het bijzonder de collega's die hier de volgende legislatuur nog zullen zijn, om dat thema en dat leed hier in het Huis nooit meer naar de achtergrond te laten verdwijnen. Laat niet opnieuw een documentaire nodig zijn. Doe wat al langer had gemoeten en maak er een absolute prioriteit van, elke dag, zodat geen enkel slachtoffer zich nog in de steek gelaten hoeft te voelen, zodat geen enkel kind het nog mee hoeft te maken, niet in de kerk en niet daarbuiten. Kinderen beschermen tegen geweld en verkrachting, zodat ze kunnen uitgroeien tot de beste versie van zichzelf, een belangrijkere kerntaak is er niet, niet voor de politieke wereld, niet voor de maatschappij, niet voor ons allemaal.

 

Ik wil mij tot slot richten tot alle slachtoffers, of tot alle overlevers, zoals ik ze liever noem. Mijn hart gaat uit naar elk kind, vandaag ondertussen volwassen of niet, dat zijn of haar leven kapotgemaakt zag, nog voor het goed en wel begon, dat machteloos moest ondergaan en nadien te vaak werd genegeerd, niet geloofd, opnieuw alleen gelaten, dat op eigen onvoorstelbare kracht uit die diepe put moest klauteren. Mijn hart gaat uit naar hen allemaal, in de hoop dat de stappen die de politiek de jongste maanden heeft proberen te zetten, toch iets van loutering kan geven en in de hoop dat de stappen die de collega's in de volgende legislatuur zullen zetten, nog meer zullen doen dan dat.

 

Aan hen allen wil ik het volgende zeggen: jullie zijn niet alleen en jullie worden meer dan ooit gezien.

 

02.08  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitster, collega's, er is al veel duiding gegeven bij de belangrijkste aanbevelingen, maar ik wil mijn uiteenzetting beginnen met een mail die ik een paar maanden geleden heb ontvangen van een vader, die mij het relaas deed van wat zijn dochter is overkomen.

 

De dochter – laten we haar Tessa noemen – was 15 jaar toen ze het slachtoffer werd van ongewenste seksuele handelingen in een jeugdorganisatie. De feiten speelden zich af in 2023, heel recent dus. Daarna werd het meisje gechanteerd en werd er druk uitgeoefend op haar om expliciete beelden te delen. Zo'n verhaal hebben we nogal eens gehoord. Het werd een lange lijdensweg voor Tessa en haar ouders. Het was zoeken naar de weg die men het best kan volgen wanneer men daarmee wordt geconfronteerd. Het begon met een melding bij de vertrouwenspersoon van de organisatie. Dat ging vlot en er kwam snel reactie. Daarna volgde een klacht bij de politie. Ik ben blij dat de minister van Justitie hier aanwezig is, want deze mail toont aan dat er op het terrein nog een en ander beter kan.

 

Ik citeer uit de mail die de vader mij stuurde: "Om een dergelijke klacht te kunnen indienen, moet ik een afspraak maken met het politiekantoor. Dat kan enkel online. Grensoverschrijdend gedrag staat echter niet specifiek in de keuzelijst. Ik kies dus voor zedenfeiten en plaats een afspraak. Kort daarna krijg ik telefonisch de melding voor meer uitleg en zegt men dat mijn klacht niet voor hen van toepassing is. Ze zeggen me om terug online te gaan en te kiezen voor pesterijen en stalking, wat ik vervolgens ook doe. Wat ik vervolgens ook doe, maar ik informeer ondertussen een goede kennis die als commissaris werkt in een andere zone. Hij zegt me dat dit geen goed idee is, omdat ik dan een gesprek zal hebben met een inspecteur die niet is opgeleid voor de materie. Hij brengt me met een lokale inspecteur in contact, die wel is opgeleid in het omgaan met zedenfeiten en seksueel overschrijdend gedrag."

 

Ziehier een eerste hinderpaal: de verplichting in die zone om een afspraak met de politie online te maken en dan wat vakjes in te vullen. Op basis van het korte relaas wordt de kwalificatie die men eraan wil geven reeds gewijzigd en loopt men het risico niet bij een gespecialiseerde inspecteur terecht te komen.

 

Hij vervolgde: "Met de klacht geeft de inspecteur me richtlijnen mee. Zo mogen we als ouder niet meer met Tessa in detail over de gebeurtenissen praten tot aan haar audiovisueel verhoor, omdat dit haar verhaal zou kunnen kleuren of details gewijzigd zouden kunnen worden. Contact met de betrokkene moet ook worden vermeden."

 

Dat verhaal kennen we. Zo wordt er immers gehandeld. Wat mij wel erg verbaasd, collega's, is de tijd die in dit concrete geval verstrijkt tussen het moment van de klachtneerlegging bij de politie en het moment waarop het TAM-verhoor kan plaatsvinden. We hadden het er in de commissie reeds moeilijk mee dat dit soms enkele weken kon duren. In dit geval was het echter 3,5 maanden. Dat zijn 3,5 maanden waarin de ouders, gevolg gevend aan de richtlijn van de politie-inspecteur, nauwelijks of niet met hun dochter durven te spreken over de feiten.

 

Als men dit hoort, denkt men toch dat dit eigenlijk niet kan. We hebben daarvan dan ook werk gemaakt in de aanbevelingen. Aanbevelingen 113 en 114 zijn hiervoor namelijk heel relevant, collega's. Ik lees ze even voor. Aanbeveling 113 luidt als volgt: "De onderzoekscommissie beveelt aan dat er onmiddellijk zowel zorg wordt geboden aan een minderjarig slachtoffer als gelijktijdig politionele of onderzoeksaspecten worden afgetoetst. Aldus wordt aan minderjarige slachtoffers onmiddellijk bij hun aanmelding de nodige holistische zorg geboden om hun herstel te bevorderen." Aanbeveling 114 zegt het volgende: "Indien het gaat om een minderjarige en het TAM-verhoor niet onmiddellijk kan plaatsvinden, wordt contact opgenomen met de minderjarige en met hen die het ouderlijk gezag uitoefenen om de dag en het tijdstip van het verhoor te bepalen. Het TAM-verhoor wordt zo mogelijk binnen de 48 uur en in elk geval binnen de 5 dagen afgenomen."

 

Wij hebben die aanbeveling geschreven nog voor ik de mail ontving. De diensten zullen misschien zeggen dat binnen de 48 uur of binnen de 5 dagen snel is. Als men echter als ouder geconfronteerd wordt met zo'n situatie, is 48 uur lang en is 5 dagen heel lang. Het zal inspanningen en investeringen vergen, maar het is noodzakelijk dat deze aanbeveling uitgevoerd wordt op het terrein. Die aanbeveling komt dus niet zomaar uit de lucht vallen. Die aanbeveling kan voor jongeren die in dergelijke situatie terechtkomen, werkelijk ook een wereld van verschil maken.

 

Collega's, ik ben ervan overtuigd dat alle 137 aanbevelingen het verschil kunnen maken, voor minderjarigen maar zeker ook voor meerderjarigen, voor slachtoffers van recentere feiten maar ook voor slachtoffers van feiten die vele jaren of decennia geleden zijn gebeurd. Die 137 aanbevelingen bevatten een heel pakket aan maatregelen om de strijd tegen seksueel geweld nog verder op te drijven.

 

Het slachtoffer moest centraal staan in deze onderzoekscommissie. De slachtoffers stonden ook centraal. De getuigenissen hebben een grote indruk nagelaten. Niemand van de collega's zal ooit die vrijdagen en maandagnamiddagen vergeten tussen november 2023 en januari 2024 waarop wij vele tientallen getuigenissen hebben gehoord. De soms gruwelijke verhalen sneden onze adem af, deden ons slikken. Meer dan eens vloeide er een traan, niet alleen bij de slachtoffers die hun verhaal deden, maar ook in de commissiezaal bij leden en medewerkers. Het was heftig, maar wij moesten het doen, om de verhalen van de vele slachtoffers goed te kunnen begrijpen, ook al hebben wij slechts een fractie van de slachtoffers kunnen horen.

 

Ik wil namens mijn fractie ook hulde brengen aan die vele getuigen, voor de moed om hun verhaal te brengen, voor sommigen de zoveelste keer, voor anderen misschien de eerste of tweede keer, en aan degenen die de slachtoffers hebben begeleid, mensen van de werkgroep Mensenrechten in de Kerk en ook de justitieassistenten, die steeds aanwezig waren tijdens deze getuigenissen. Het is niet evident om te getuigen voor een onderzoeks­commissie met grotendeels wildvreemde mensen en in de ogen van sommige getuigen misschien ook wereldvreemde mensen.

 

Maar wij hebben geluisterd, met veel aandacht. Men kon soms een speld horen vallen in de zaal. Het tikken op de laptop van een lid of medewerker was soms het enige geluid dat hoorbaar was. Men moet dat maar eens proberen tijdens een gewone commissievergadering, het tikken op een laptop horen. In die commissie kon men dat horen. Uit gêne stopte ik soms met het intikken van dingen omdat dat het enige geluid in die zaal was. Aan de slachtoffers kan ik enkel maar zeggen: dank jullie voor jullie moed. Jullie hebben ons enorm geholpen en geïnspireerd om tot dit rapport te komen. Hopelijk kunnen wij met dit rapport en met de 137 aanbevelingen iets terugdoen, iets betekenisvols. Jullie leed herstellen, kunnen wij immers niet. Dat beseffen wij heel hard.

 

Collega's, ik ben dan ook tevreden met de vele maatregelen om de positie van het slachtoffer te versterken. Dat moest immers de eerste zorg zijn, en dat was het ook. Dan gaat het over de versterking van de melding, de zorg en de opvang van de slachtoffers, over meer coördinatie, minder versnippering, meer professionalisering, over maatregelen om de stap naar justitie laagdrempeliger te maken voor slachtoffers, met meer aandacht voor slachtofferbejegening, maar ook voor betere juridische bijstand voor de slachtoffers van seksueel geweld.

 

De pleger, de dader van ernstige feiten krijgt snel en automatisch juridische bijstand. Dat moet ook voor slachtoffers mogelijk zijn. De slachtoffers moeten ook recht hebben op een integrale schadevergoeding. Maar ook de dadingen die vele slachtoffers in het verleden afgesloten hebben, mogen geen eindpunt zijn voor hen. De onderzoekscommissie gaat ervan uit dat de reeds afgesloten dadingen vaak enkel een symbolische, morele schadevergoeding zijn, zodat niets een nieuwe arbitrage over de werkelijke schade in de weg mag staan.

 

De werkelijke schade is vaak immens, zo hebben wij duidelijk vastgesteld. Bijvoorbeeld de kosten voor therapie, die jaren of soms decennia noodzakelijk is. Maar vele slachtoffers hebben ook problemen ervaren in hun beroepsloopbaan en zij zijn heel veel andere problemen tegengekomen. Er wordt dan ook terecht voorgesteld te bekijken hoe wij een herstelfonds voor de slachtoffers kunnen oprichten.

 

Collega's, men hoeft geen twee commissies gevolgd te hebben om te weten dat de kerk gefaald heeft in het tegengaan van seksueel geweld en in het optreden tegen de daders. De kerk heeft vaak niet adequaat gereageerd, heeft plegers overgeplaatst van de ene naar de andere parochie, van de ene school naar het andere internaat, waar de plegers vaak opnieuw konden beginnen. Dan hebben we het nog niet gehad over de gevallen waarbij een geestelijke is vertrokken naar het buitenland, naar Afrika, Zuid-Amerika of zelfs Canada, waar dezelfde feiten opnieuw konden gebeuren. Een menswaardige aanpak binnen de kerk ontbrak ook vaak.

 

Op de kerk en de betrokken religieuze organisaties rust een verpletterende verantwoordelijkheid. Het gaat niet alleen over de betrokken priester, broeder of pater zelf, maar ook over de hiërarchische overste die niet of onvoldoende ingreep. Zo traden bijvoorbeeld verantwoordelijken van internaten niet tegen een dader op om de goede naam van de school niet in het gedrang te brengen, maar wel tegen klokkenluiders die het opnamen voor de kinderen. Het gaat ook over bisschoppen die destijds niet optraden of die een priester gewoonweg overplaatsten. Maar wat wil je, als zelfs een van de belangrijkste bisschoppen van het land, Roger Vangheluwe, zelf dader was van gruwelijke feiten? Ik heb het ook over aartsbisschoppen die de andere kant op keken. Ik zie aartsbisschop Danneels nog zitten in de bijzondere commissie Seksueel Misbruik in 2010-2011. Hij wist van niets, hij had er nog nooit van gehoord, nooit brieven van Rik Devillé ontvangen, nooit. Liegen dat men zwart ziet, zo heet dat, toch?

 

Wat moet er nu gebeuren met de daders, als zij nog leven? Kunnen zij ter verantwoording worden geroepen? Dat was ook de inzet van dat grote strafdossier, beter bekend als Operatie Kelk. Nu blijkt echter dat niet alleen de kerk, maar ook justitie gefaald heeft, zeker in Operatie Kelk, minstens in Operatie Kelk. De Hoge Raad voor de Justitie bracht een rapport uit over zijn heel belangrijk onderzoek naar Operatie Kelk. Dat rapport is heel scherp. Niet minder dan negen disfuncties werden vastgesteld, onder meer over de veel te lange duur van het onderzoek.

 

Voor onze fractie Ecolo-Groen is de oprichting van een nieuwe onderzoekscommissie na de verkiezingen dan ook essentieel. Het werk is niet af, want justitie heeft gefaald in Operatie Kelk.

 

Dat aspect moet zeker nog verder worden onderzocht. Zo is het bijvoorbeeld al drie jaar wachten op de eindvordering van het federaal parket. Dat is bedroevend. Het is niet alleen een disfunctie, het is een rechtsstaat onwaardig.

 

De onderzoekscommissie heeft nu wel de reservefardes van het parket-generaal en het federaal parket opgevraagd, fardes die de Hoge Raad voor de Justitie niet heeft kunnen inkijken. We hebben bevestiging gekregen van het parket-generaal dat dit gebeurt. Belangrijke stukken die eerder niet konden worden ingezien, zijn daardoor veiliggesteld voor verder parlementair onderzoek.

 

Is er dan geen goed nieuws? Ja, toch wel. De evaluatie van de aanbevelingen van de vorige commissie van 2010 en 2011 behoorde ook tot de opdracht van de onderzoekscommissie. Dat was belangrijk, want er werd vaak gevraagd wat de politiek heeft gedaan met alle aanbevelingen van 2010 en 2011. De resultaten ervan staan in het verslag, in een hoofdstuk van meer dan 100 pagina's, zeer gedetailleerd, op basis van de verslaggeving van alle bevoegde overheden.

 

Er waren in 2010 en 2011 3 voorstellen aan de kerk en 66 concrete aanbevelingen. Van die 66 aanbevelingen werden er 47 volledig uitgevoerd of 71,2 %. Er werden er 13 gedeeltelijk uitgevoerd of 19,7%. Er werden er 6 niet uitgevoerd of 9,1 %. Dat betekent dat 91 % van de aanbevelingen geheel of gedeeltelijk werden uitgevoerd. Het kan beter. Het moet beter, maar er zijn aanbevelingen van andere onderzoekscommissies die in veel mindere mate werden uitgevoerd. Ik denk dat we hier niet moeten blozen. Ik hoop dat bisschop Bonny ook dat hoofdstuk van het rapport goed leest, want hij kwam ons in de commissie de les spellen over het niet uitvoeren van de aanbevelingen. Hier is het resultaat, mijnheer Bonny, zwart op wit. Lees het na in het verslag.

 

Tot slot ook een woord van dank voor de diensten die ons bijgestaan hebben, voor het schitterende werk, voor het weekendwerk, avondwerk, nachtwerk, zeker de laatste weken. Ik dank ook de collega's, voor de serene en constructieve manier waarop de commissie heeft gewerkt. Dat mag echt gezegd worden. Mevrouw de voorzitster, ik wil u ook bedanken om de commissie in goede banen te leiden. Dat is niet evident. In het eerste deel was de omgang met de slachtoffers zeer moeilijk. Wij zijn dat niet gewoon.

 

Verder wil ik u ook danken om de debatten in goede banen te leiden, voor uw inspanningen om tot het eindrapport te komen, om de juiste bewoordingen te vinden en de tekst vele malen te herschrijven. Mijn dank gaat ook uit naar de experten voor hun waardevolle input tijdens de werkzaamheden, naar de vele getuigen die mondeling of schriftelijk hun verhaal hebben gedaan aan deze commissie en naar de werkgroep Mensenrechten in de kerk voor haar jarenlange inzet. Tot slot wil ik ook onze medewerkers danken. Wij staan hier vandaag wel op de tribune om het woord te voeren, maar achter de schermen en binnen de fracties is er ook zeer veel werk geleverd. Ik wil in het bijzonder onze medewerkster Lisa danken voor haar ongelooflijk harde werk.

 

Collega's, de Ecolo-Groenfractie is zeer tevreden met dit stevige rapport. De slachtoffers stonden centraal in onze werkzaamheden en zij staan ook centraal in onze aanbevelingen, meer dan terecht. Door hun moedige getuigenissen hebben zij ons geduwd naar en geïnspireerd tot deze 137 aanbevelingen, die we overmorgen met veel overtuiging zullen goedkeuren. Dank u wel, collega's.

 

02.09  Daniel Senesael (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, mes chers collègues. Veuillez tout d'abord m'excuser: je vais rester assis, car je suis un peu fébrile.

 

J'aurais pu vous parler d'une main ferme, celle du prêtre qui me tient assis sur ses genoux, la même main qui recouvre une braguette ouverte. J'aurais pu. Mais cela fait plusieurs mois que nous travaillons sans relâche sur ce rapport. Et je ne vais pas verser dans le sensationnalisme.

 

La tâche, suffisamment complexe en l'état, a dû être accomplie dans un laps de temps restreint, on l'a dit et répété. Ce fut une course contre la montre, dans laquelle nous avons veillé à ce que chaque minute de travail soit mise à profit de manière constructive. Ce travail n'aurait pas été réalisable sans la coopération et les débats constructifs au sein de la commission. Je tiens donc, tout d'abord, à exprimer ma gratitude envers mes collègues – bienveillants –, ainsi qu'à la présidente, et je n'ai pas peur du mot, talentueuse qui a accompli un travail formidable, sans oublier les collaborateurs et, plus particulièrement, Emmanuelle, Anissa et Violaine; les experts; les services de la Chambre, madame la présidente, fabuleux, pour ces innombrables heures de travail. Et puis, le personnel logistique, qu'on oublie parfois, du sandwich au café, en passant par les boissons: tout cela a été bien nécessaire.

 

Aujourd'hui, mes pensées se tournent vers les véritables piliers de cette entreprise: les victimes. C'est grâce à leur force, leur courage et leur résilience que cette commission a pu voir le jour, après que le documentaire Godvergeten eut agi comme un signal d'alarme au sein de notre société, mettant en lumière leurs souffrances – trop longtemps ignorées. Notre commission avait pour premier et principal objectif d'offrir une voix centrale aux victimes. Cinquante-quatre d'entre elles ont témoigné de vive voix devant notre commission. Nombreuses ont été celles qui ont partagé leur histoire par écrit. Aussi difficiles à entendre ou à lire ces témoignages fussent-ils, ils étaient essentiels. Nous ne pouvons que regretter le manque de temps qui nous a empêchés d'en entendre davantage encore, car nous aurions souhaité pouvoir offrir une tribune à toutes les victimes.

 

Les témoignages des victimes étaient nécessaires, pas simplement pour notre commission, pas simplement pour l’élaboration de nos recommandations mais aussi et surtout pour éveiller, mes chers collègues, la conscience collective sur ces souffrances: des traumatismes, des vies gâchées par les violences sexuelles qui se sont abattues sur ces enfants, sur ces adolescents dans les recoins d’une sacristie, dans la chambre d’un professeur le week-end à l’internat ou lors d’un voyage scolaire. Le silence, la gravité du silence, la difficulté à gérer l’autorité, la peur de faire souffrir l’entourage, les addictions, la culpabilité, la colère, les douleurs chroniques.

 

Des victimes aux cheveux parfois gris ou blancs aujourd’hui ont partagé avec nous leurs angoisses chroniques et les souffrances persistantes qui les ont accompagnées depuis l’agression. Elles ont évoqué les difficultés à gérer l’autorité et la peur de causer du mal à leur entourage ainsi que les addictions et la culpabilité qui ont suivi. Elles ont évoqué leurs angoisses régulières, les soins psychologiques tardifs et trop chers, l’endettement, les difficultés relationnelles avec leurs enfants. Ces survivants ont ainsi attesté que le cauchemar du viol peut persister pendant des années sans jamais vraiment s’apaiser.

 

L’Église a, dit-elle, donné l’aumône aux victimes. Il y a quinze ans, la commission spéciale avait amené l’Église à mettre sur pied un arbitrage pour proposer des dédommagements à des victimes auxquelles la prescription de leur cas ne leur permettait plus de se tourner vers la justice. À cette époque, tout le monde saluait cette démarche comme une reconnaissance par l’Église de sa culpabilité, de sa responsabilité dans ces destins brisés. Nous ne devons pas réécrire l’histoire mais certains témoins que nous avons reçus, lus ou entendus nous ont aussi montré que cet arbitrage pouvait se révéler une nouvelle blessure, une aumône qui blesse, l’achat d’un pardon, d’autant plus que les montants engagés étaient dérisoires face aux séquelles qui nous été exposées.

 

Même si l’on pensait avoir eu aveu de culpabilité et excuses, l’impunité dont ont encore joui certains pédophiles et tortionnaires montre que ce n’était pas réel, ou pas assez, car les victimes n’ont pu tourner la page.

 

Nous verrons si le pape vient en Belgique en septembre, mais il ne pourra pas venir chez nous sans geste fort, car il sait, quand il posera le pied sur le sol belge, que plusieurs de ses éminents représentants ont commis de véritables crimes sur des enfants, ou les ont couverts, et que la société, dans son ensemble, demande réparation pour ces victimes.

 

La situation a-t-elle malgré tout changé aujourd'hui?  La loi du silence règne-t-elle toujours? Les victimes sont-elles mieux protégées et aidées? Sont-elles prises en charge plus vite? Nos travaux ont montré que oui, quand on songe aux Centres de Prise en charge des Violences Sexuelles, aux lignes d’écoute, au soutien et à l’encadrement psychologique gratuit pour les jeunes, à la formation des services de police à l’accueil des victimes de violences sexuelles.

 

Mais ils ont aussi montré, en entendant les acteurs de terrain et le vécu des victimes, qu’il est évident qu’il faut en faire plus, qu’il faut aider davantage, qu’il faut plus de soutien psychologique, un accès plus rapide, plus de justice, moins d’impunité.

 

Le Conseil supérieur de la Justice constate en effet de graves dysfonctionnements dans ce dossier. Quatorze ans après la mise à l’examen, l’affaire est toujours en cours et n’a pas évolué depuis 2014. Une abomination pour les victimes. Plusieurs juges d’instruction se sont succédé. Les recours ont été nombreux. Certains documents ont disparu. Des magistrats ont eu des relations houleuses. L’opération Calice a été, selon les mots mêmes du Conseil supérieur de la Justice, "un véritable champ de bataille procédural" menant à une lenteur de traitement inhabituelle et intolérable.

 

Quant à la question des pressions exercées par l'Église, le Conseil supérieur de la Justice ne peut ni prouver ces dernières, ni les exclure. Mais les réactions de l'Église ont en tout cas été trop partielles, tardives, insuffisantes face aux révélations et au caractère systémique des abus sexuels commis en son sein.

 

Nous avons été extrêmement choqués par ces erreurs de procédure, ces documents manquants, véritables blessures supplémentaires pour les victimes. Tout ne s'est pas déroulé comme on aurait pu l'attendre d'une bonne administration de la justice, monsieur le ministre. Dans un État de droit comme le nôtre, c'est une honte. Il est grand temps d'adopter une approche globale de cette problématique sociétale grave, car si notre société ne met pas aujourd'hui tout en œuvre pour mettre en lumière les causes de ces dysfonctionnements judiciaires et améliorer sa justice, si notre société n'agit pas sur les plans parlementaire, politique et même scientifique, alors, c'est une société qui faillit.

 

Par ailleurs, nous espérons que ce rapport permettra encore un peu plus de responsabiliser l'Église. Si des progrès ont été réalisés, les témoignages des nombreuses victimes entendues ont révélé que le travail de l'Église laisse encore à désirer dans le traitement et l'accueil des victimes de violences sexuelles confrontées à la prescription légale, ainsi que dans le traitement de certains cas récents.

 

J'aimerais remercier une nouvelle fois toutes celles et ceux qui ont eu ce courage de témoigner. Leurs récits, qui nous ont tous bouleversés, choqués, révoltés, plongés dans une infinie tristesse, étaient cruciaux pour rédiger nos recommandations qui, je l'espère, pourront les mener sur les chemins de la guérison.

 

Évidemment, et compte tenu de l'ampleur de la problématique, être exhaustifs était impossible. Le temps était trop court pour évaluer en profondeur tous les aspects de ce défi sociétal sous-estimé, et pour formuler des recommandations sur tous les problèmes identifiés. Il est donc évident que le travail n'est pas terminé et c'est d'ailleurs une de nos conclusions. D'autant plus que la présentation tardive du rapport du Conseil supérieur de la Justice ne nous a pas permis de l'évaluer correctement et de mener une enquête adéquate sur l'opération Calice. Mais j'espère que les autorités compétentes prendront déjà en compte les dix-sept recommandations formulées dans ce rapport avant qu'une nouvelle commission d'enquête soit mise en place concernant l'opération Calice.

 

J'espère sincèrement que nos recommandations trouveront rapidement un écho favorable au sein de la société, bien avant même la création de cette nouvelle commission d'enquête. Ce travail, qui n'est qu'une étape, pourra améliorer la lutte contre les violences sexuelles, contre l'impunité qui a protégé ces tortionnaires.

 

J'espère que nous améliorerons la prise en charge et le soutien aux victimes pour qu'elles puissent se reconstruire, pour que justice leur soit rendue et que la société leur ouvre grand les bras pour les aider et leur permettre de retrouver le goût de la vie, le goût des autres.

 

Dès le début de nos travaux et touché personnelle­ment, j'ai tout de suite été convaincu que notre attention devait se concentrer sur les victimes et leurs besoins.

 

Mes chers collègues, cette conviction n'a pas changé. Mon engagement non plus, d'ailleurs. C'est pourquoi je répondrai présent lors de la mise en place de cette prochaine commission.

 

02.10  Katleen Bury (VB): Mevrouw de voorzitster, collega’s, Operatie Kelk en het stilzwijgen van justitie waren de directe aanleiding voor de oprichting van de onderzoekscommissie. Daarom zal ik daarmee beginnen en vervolgens enkele van de aanbevelingen met u overlopen.

 

Laat het gerecht zijn werk doen, wordt altijd geopperd. Na veertien jaar is het gerechtelijk onderzoek nog altijd niet afgerond. Operatie Kelk was één grote mislukking. De Hoge Raad voor de Justitie omschrijft de zaak eufemistischer en betreurt het feit dat hij zich niet heeft kunnen uitspreken over het gerechtelijk onderzoek, omdat het na veertien jaar nog altijd niet werd afgerond. Collega’s, u hoort het goed. Het gerechtelijk onderzoek loopt nog steeds. Wij hebben het niet over een correctionele procedure met lange conclusietermijnen en een pleitdatum ergens ver in de toekomst of een lang opgerekte beroeps­procedure na de correctionele procedure, die maar blijft aanslepen. Neen, het gaat over het gerechtelijk onderzoek. Ruzie en getwist hebben ertoe geleid dat het belangrijke onderzoek naar misbruik binnen de kerk volledig werd gekelderd. Het vertrouwen van de bevolking in justitie, dat al bijna onbestaande was, werd daardoor enorm geschonden.

 

Stuitend is het relaas over de manier waarop het gerecht het onderzoek in de kerk zelf liet ontsporen van bij het begin door ontelbare ruzies en meningsverschillen, het dwarsbomen, het amateurisme, de manifeste deontologische fouten, de onbegrijpelijke versnippering van het dossier en de schending van de rechten van de slachtoffers. Negen ernstige fouten zijn er gemaakt, en niet in kleine kring. Een heel groot aantal magistraten raakte erbij betrokken. Dat is uitgemond in een onontwarbaar kluwen van twisten tussen de ene onderzoeksrechter en de andere, tussen parketmagistraten onderling, tussen de procureur en het parket-generaal alsook tussen de procureur en de federale procureur. Stuk voor stuk zijn dat belangrijke pionnen bij justitie, die verschrikkelijk veel moeite hadden om de blinddoek van Vrouwe Justitia netjes op zijn plaats te laten en gewoon in alle neutraliteit hun werk te doen.

 

Ik geef een korte bloemlezing. Er was een huiszoeking in 2010, waarvan het parket-generaal vooraf niet op de hoogte was, maar waarbij er wel tv-camera’s aanwezig waren. Er vonden zittingen plaats die niet clandestien maar wel disfunctioneel waren, wat de draagwijdte van die termen ook moge zijn, omdat de burgerlijke partijen niet werden opgeroepen. Tot drie keer toe gebeurde dat. Een voorzitter van de KI bezorgde de stukken terug aan de kerk, maar had op dat moment nooit mogen zetelen. Het federaal parket trad daar niet tegen op.

 

En dan is er nog een vergadering met het parket-generaal waar achteraf het standpunt van de wettigheid van de huiszoekingen gewijzigd werd, maar er geen inzage werd gegeven in de nota's om te verifiëren wat er tijdens de vergadering was gezegd. Processtukken bleken op een bepaald moment verdwenen te zijn. De vaste griffier van de onderzoeksrechter was eveneens de vrouw van de procureur des Konings. Tijdens haar zwangerschapsverlof bleef ze het kabinet van de onderzoeksrechter bezoeken om het dossier in stukjes in plastic zakken te transporteren naar huis. Dat is problematisch. Het risico op beïnvloeding werd daardoor verhoogd. De Hoge Raad kan zelfs niet ontkennen dat er sporen van beïnvloeding waren. Er is de tussenkomst van de minister van Justitie, de ongewone inmenging van de Brusselse procureur-generaal, een contact met het Vaticaan, een gesprek met de advocaat van het bisdom; het passeert allemaal de revue. Die sporen konden niet nader onderzocht worden, omdat het Brussels procureur-generaal en het federaal parket weigerden om hun interne communicatie ter beschikking te stellen. Als kers op de taart is er nog steeds geen regeling rechtspleging en geen eindvordering sinds 2021. Ik ken zaken van een ex-collega van ons allen waarin de eindvordering net iets sneller uit de bus kwam. Het gerechtelijk onderzoek had een organisatie en samenhang kunnen blootleggen, wat de kerkelijke hiërarchie al dan niet wist, wie liet betijen, hoe systematisch het schuldig verzuim was, in welke mate het misbruik bij het machtsregime van de kerk hoorde. Door het grandioos falen van justitie is de kans verkeken om hier een collectieve waarheid vast te stellen, die echt kon helen en waardoor de slachtoffers deels hadden verder kunnen gaan met hun leven.

 

Hoe moet het nu verder, hoor ik u denken. Moeten we justitie verder laten aanmodderen en misschien nog enkele jaren wachten op een eindvordering van het parket, die er nooit komt? In eerste instantie moeten we met een nieuwe onderzoekscommissie aan de slag met het rapport van de Hoge Raad. Verschillende magistraten stuurden immers hun kat naar de verhoren. Cruciale stukken werden niet ter inzage gegeven aan de Hoge Raad. Dat de Hoge Raad niet vroeger meldde dat hij deze onderzoeksdaden niet kon stellen, is wel op zijn minst bijzonder betreurens­waardig te noemen. Had de Hoge Raad de koe bij de horens gevat en ons hierover ingelicht, dan hadden wij de nodige onderzoeks­daden kunnen stellen en had er vandaag misschien veel meer duidelijk geweest over de eindverantwoordelijke in het dossier.

 

Een ander uiterst belangrijk punt is de positie van het slachtoffer. Justitie heeft geen antwoord voor slachtoffers die na jaren zwijgen eindelijk de moed vinden om met hun verhaal naar buiten te komen, voor zaken die intussen verjaard zijn, voor slachtoffers die al veertien jaar wachten. Gelukkig is sinds 2019 de verjaringstermijn afgeschaft, maar de slachtoffers van vóór 2019 blijven in de kou staan.

 

De commissie-Adriaenssens was in april 2010 aangesteld door de kerk om slachtoffers hun verhaal te laten doen. Die commissie heeft heel goed werk geleverd, maar alle dossiers werden in beslag genomen en het gerechtelijk onderzoek heeft de verdere werking van de commissie onmogelijk gemaakt. Slachtoffers voelen zich vandaag nogmaals slachtoffer. Justitie en zorg moeten samen tot oplossingen komen, die de slachtoffers echt gemoedsrust schenken. Het kan niet zijn dat slachtoffers die voor een andere aanpak hebben gekozen dan de juridische weg, beter af zijn dan degenen die hun hoop op justitie hebben gevestigd. Het traject zou hand in hand moeten gaan.

 

Wat het gedeelte met betrekking tot Operatie Kelk betreft, eindig ik graag met de woorden van Rik Devillé. Hij besloot zijn mail aan Humo met een spreuk van apostel Paulus: "De waarheid zal u vrijmaken. Als dat niet het einddoel is, ga ik liever in de tuin werken. Wellicht maak ik het niet meer mee, maar de waarheid zal aan het licht komen. Geschiedkundigen zullen dat bewerkstelligen. Zo gaat dat met grote tragedies. Massagraven worden doorgaans pas jaren later ontdekt, maar mensen zullen wel moeten blijven zoeken. Ik hoop van ganser harte dat de nieuwe verkozenen met een nieuwe bijzondere onderzoekscommissie aan de slag kunnen gaan om de boel verder uit te spitten en tot een volledige eindconclusie te komen in naam van alle slachtoffers."

 

Collega's, wat de 137 aanbevelingen betreft, wil ik eerst en vooral mijn dank uitspreken aan de voltallige commissie en de experts. Het was een hele eer om hieraan mee te werken en het was bijzonder fijn om vast te stellen dat er over alle partijgrenzen heen echt geluisterd en gedebatteerd kon worden. De principes zijn een gecoördineerde aanpak, met de aanstelling van een commissaris voor seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld op minderjarigen en kwetsbare personen, een nieuwe onafhankelijke arbitragecommissie met focus op slachtoffers van niet-acuut seksueel geweld en juridisch verjaarde feiten, de uitbreiding van de Vlaamse erkennings- en bemiddelingscommissie, een juridisch-academisch onderzoek naar de mogelijkheid om de verjaringstermijn bij seksueel kindermisbruik retroactief af te schaffen, een sterkere focus op de zorg voor slachtoffers, een betere toegang tot psychotraumatische zorg, onderzoek naar de oprichting van een herstelfonds, het herbekijken van het beroepsgeheim met een spreekplicht bij minderjarigen of kwetsbare personen, het proactief optreden van de kerk om zelf daders op te sporen en tot slot, politie en gerecht beter toegang geven tot dossiers die in het bezit zijn van kerkelijke autoriteiten.

 

Onze fractie gaat nader in op de volgende aanbevelingen. Aanbeveling 5, eindelijk werk maken van hulplijnen die 24 uur op 24 bereikbaar zijn. Zo zijn 1712 en SOS Viol bereikbaar tijdens de kantooruren, maar op de cruciale momenten zoals in het weekend en 's avonds, blijven de slachtoffers in de kou staan.

 

In de resolutie betreffende intrafamiliaal geweld werd die aanbeveling reeds opgenomen. Het is onze fractie dan ook een raadsel waarom dat toch eenvoudig in te voeren punt nog steeds niet door de deelstaten werd ingevoerd.

 

Aanbevelingen 17, 18, 19 en 20 handelen over de torenhoge kosten die vaak gepaard gaan met de psychische begeleiding van slachtoffers. Ook professor Peter Adriaenssens stelde tijdens de hoorzittingen dat de vergoeding van slachtoffers dringend moet worden herzien. Hij verwees hierbij naar een soort van invaliditeitsuitkering waarbij een slachtoffer van seksueel geweld maandelijks een toelage uitbetaald krijgt door de dader en/of de inrichtende instelling waar het misbruik plaatsvond. Hierdoor krijgt het slachtoffer maandelijks een tastbare erkenning van wat er is gebeurd. Wij ondersteunen een ad hoc financieel ondersteunings­systeem, omdat alle slachtoffers recht hebben op financieel herstel van de reëel geleden schade. Ook dient er een onderzoek te gebeuren naar de oprichting van een herstelfonds gefinancierd door de dader. Het aanbod van de kerk om voor alle slachtoffers zonder onderscheid minstens het remgeld voor de therapiekosten op zich te nemen, kan volgens ons snel in werking treden.

 

Wat aanbevelingen 21 en 22 betreft, wanneer de rechtbank overgaat tot de veroordeling van de beklaagde met bijkomende schadevergoeding is de uitbetaling lang niet zeker. Slachtoffers moeten vaak een beroep doen op deurwaarders, met nogmaals bijkomende kosten, om aan de vergoedingen te geraken en ook dan is de vergoeding onzeker. Ook het slachtofferfonds biedt niet altijd soelaas. Enkel slachtoffers en nabestaanden van opzettelijke gewelddaden kunnen een aanvraag indienen en dat slechts na uitputting van alle andere rechtsmiddelen. Dan volgt er een complex administratief traject en betreft het slechts een billijke tussenkomst van de Staat. Dat betekent vaak een lager bedrag dan de rechter heeft toegekend. Vandaar de belangrijke aanbevelingen om te laten onderzoeken of de overheid tot de inning van de schadevergoeding kan overgaan om zo het slachtoffer daadwerkelijk te ontzorgen. Ook de verruiming van het slachtofferfonds dient te worden onderzocht.

 

Aanbevelingen 24 en 25 betreffen de onverjaarbaar­heid van seksuele misdrijven. Veel slachtoffers getuigen dat hun feiten strafrechtelijk zijn verjaard, waardoor de wet van 14 november 2019 op hen in feite niet van toepassing is. Verschillende slachtoffers vroegen dan ook om de verjaringstermijn te herbekijken en in het bijzonder de retroactiviteit. Het is een piste die we met onze fractie zeker willen onderzoeken, maar we waarschuwen tegelijkertijd voor de moeilijkheid van dat juridische vraagstuk. Na vele jaren zal het bijzonder moeilijk zijn om nog afdoende bewijzen te vinden. Juridische acties zullen vaak uitmonden in seponering of buitenvervolgingstelling wegens een gebrek aan voldoende bewijs.

 

Toch is de mogelijkheid van het slachtoffer om dit te kunnen blijven doen heel belangrijk. De mogelijkheid om ook bij historische feiten nog steeds naar de politie en het gerecht te kunnen gaan, heeft een grote symbolische waarde. Het is het begin van een belangrijk verwerkingsproces voor de slachtoffers. Het toont aan dat justitie de slachtoffers ernstig neemt en dat zij er steeds terechtkunnen.

 

Aanbevelingen 43 en 44 zeggen dat slachtoffers van seksueel geweld meer bekend dienen te worden gemaakt met het burgerrechtelijk aansprakelijkheidsrecht om zo toch nog een schadevergoeding te kunnen verkrijgen. In bepaalde gevallen kan er door de burgerlijke rechter nog een vergoeding of een herstel in natura worden opgelegd, ook al is een straf of een gevangenisstraf niet meer mogelijk. Dat zou een enorm soelaas kunnen bieden aan de slachtoffers, waardoor zij zich gehoord en begrepen voelen.

 

Aanbeveling 60 gaat over de juridische bijstand aan de slachtoffers. Een groot pijnpunt voor de slachtofferhulp in het algemeen is dat daders veel gemakkelijker rechtshulp krijgen dan slachtoffers. Het staat buiten kijf dat slachtoffers zich, wanneer zij door een advocaat worden vertegenwoordigd, beter beschermd en gesteund voelen. Slachtoffers voelen dan ook meer dat er met gelijke wapens wordt gestreden. Kosteloze juridische bijstand voor slachtoffers dient dringend te worden bekeken. Ook bij de resolutie over intrafamiliaal geweld kwam dat al uitgebreid aan bod, maar tot vandaag is het nog steeds dode letter, vandaar nogmaals de vraag om er dringend werk van te maken.

 

Aanbevelingen 78 en 79 betreffen een dringende update van het canoniek recht. Het canoniek recht benadert de seksuele moraal van de Kerk vanuit het standpunt van de zuiverheid van de dader en niet vanuit het standpunt van het slachtoffer. Het zesde gebod verwijst naar zelfbeheersing, maar niet naar het recht op leven van de ander. Te biecht gaan en zeggen dat men tegen het gebod heeft gezondigd, kan met andere woorden voldoende zijn om weer in het reine te komen met zichzelf. Door het recht op leven van het slachtoffer erbij te betrekken, kan dat niet meer.

 

In de hoorzittingen kwam het controlemechanisme van de kerk uitgebreid aan bod. Verschillende autoriteiten vonden het niet wenselijk dat geestelijken werden teruggeplaatst in de lekenstand, omdat er dan geen controle meer is over de dader, aangezien die in de natuur wordt losgelaten. In de praktijk zagen wij echter dat vele niet-veroordeelde daders gewoon werden overgeplaatst en vaak ergens in het buitenland hun lusten konden botvieren, vandaar de absolute noodzaak om het canoniek recht in overeen­stemming te brengen met de burgerlijke wetten op het vlak van de melding van misbruik, de bescherming van slachtoffers en de aansprakelijkheid van de daders.

 

Ik kom nu tot aanbevelingen 87 tot en met 91, betreffende het beroepsgeheim. Vaak duurt het veel te lang alvorens er wordt opgetreden tegen concrete signalen van kindermisbruik. Professionals en vrijwilligers die met slachtoffers in aanraking komen, zitten vaak in een sleutelpositie om signalen van seksueel geweld of kindermishandeling op te vangen en ermee aan de slag te gaan.

 

In Nederland bestaat er een wet 'meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling', die professionelen helpt met het signaleren van kindermishandeling en fysiek, psychisch of seksueel geweld. De meldcode maakt duidelijk wie wanneer welke stappen dient te zetten bij een vermoeden van kindermishandeling of huiselijk geweld. In Nederland bestaat er eveneens een overkoepelend orgaan, 'Veilig thuis', waar een professional advies kan inwinnen. Zo'n globale en integrale aanpak bestaat echter niet bij ons. Enkel in Vlaanderen loopt er een onderzoeksproject.

 

De bepalingen rond het beroepsgeheim, gedeeld beroepsgeheim, gezamenlijk beroepsgeheim, de noodtoestand en de toestemming van het slachtoffer zijn in het Strafwetboek uitdrukkelijk bepaald, net als wanneer het beroepsgeheim doorbroken kan worden om toch informatie te delen. Toch blijven deze nieuwe bepalingen te complex om vlot toepasbaar te zijn in de praktijk. Begrippen als 'discretieplicht', 'ambtsgeheim', vertrouwensclausule' en 'geheimhoudingsplicht' maken het voor hulpverleners immers vaak een onontwarbaar kluwen.

 

Ook justitie en parket weten niet goed wat ze met het nieuwe artikel 356 van het Strafwetboek moeten aanvangen. De opvolging van de dader door het slachtoffer is daarenboven bijna volledig onbestaande. Het is nochtans primordiaal voor het slachtoffer om te weten of de dader zijn therapie goed volgt en of er evolutie is. Vandaar de nood aan een globale aanpak om zorgverleners beter te ondersteunen in wat er al dan niet mogelijk is. Ook de mogelijkheid om het spreekrecht in artikel 356 van het nieuwe Strafwetboek te vervangen door een spreekverplichting in bepaalde uitzonderlijke gevallen dient te worden onderzocht.

 

Ik zal het nu hebben over aanbeveling 92 en 113 tot en met 115. Ook hier wordt gewag gemaakt van een aangifte die sneller moet en door beter opgeleide personen moet worden begeleid, zoals in Nederland. Onze fractie is al lang vragende partij om bij de TAM-verhoren in een betere en hogere opleiding te voorzien van de verhoorders, zoals in Nederland. Vaak moeten kinderen bij fysiek en seksueel geweld namelijk weken wachten alvorens er plaats wordt gevonden in zo'n speciale verhoorruimte met camera's om hun verhaal te kunnen doen.

 

Hierdoor gaat cruciale informatie verloren en kan bepaalde informatie al vervormd of gekleurd zijn, zowel door het slachtoffer als door de dader. Slachtoffers klagen ook dat ze steeds opnieuw hun verhaal moeten doen. Vandaar de vraag om in meer gespecialiseerde verhoorruimtes te voorzien en ervoor te zorgen dat de verhoorders voldoende opgeleid zijn. Ook dit is een van de werkpunten die al uitgebreid aan bod zijn gekomen in de resolutie betreffende intrafamiliaal geweld.

 

Dan kom ik tot aanbeveling nr. 93, betreffende juridische bijstand. Het is een zeer belangrijke aanbeveling, die stelt dat een slachtoffer van seksueel geweld binnen de 48 uur moet worden gecontacteerd door een advocaat, waarna er een gratis gesprek volgt en het slachtoffer de nodige juridische bijstand kan vragen. In de praktijk zien wij dat opgepakte daders deze hulp al krijgen en slachtoffers vaak in de kou blijven staan.

 

Aanbeveling nr. 99 betreft een volwaardig slachtofferstatuut en het automatisch verkrijgen van het statuut van benadeelde persoon. Nu zijn er bij justitie drie statuten: klager, benadeelde partij en burgerlijke partij. Het statuut van klager geeft enkel recht om geïnformeerd te worden over de datum van de zitting ten gronde. Het statuut van benadeelde persoon geeft het recht om zich te laten bijstaan door een advocaat, stukken aan het dossier toe te voegen, inzage in het dossier te vragen, informatie over de beslissing van het parket en de eventuele rechtsdag voor de rechtbank te krijgen. Het statuut van burgerlijke partij geeft dezelfde rechten als dat van benadeelde persoon, maar dat wordt nog eens uitgebreid met het recht op het vragen van schadevergoeding, het recht gehoord te worden door de onderzoeksrechter en het vragen van bijkomende onderzoekshandelingen. Onze fractie is vragende partij om het slachtoffer automatisch het statuut van benadeelde persoon toe te kennen, zodat alle cruciale informatie automatisch bij het slachtoffer komt.

 

Aanbevelingen nr. 100 tot en met nr. 104 betreffen de bescherming van de privacy van de slachtoffers, met weer een voorbeeld uit Nederland. Dit geeft de mogelijkheid om adresgegevens van slachtoffers systematisch uit processen-verbaal te houden en te vervangen door het rijksregisternummer. Op die manier kunnen alleen gemachtigden achterhalen waar het slachtoffer woont. Ook met de media dienen er betere afspraken te worden gemaakt wanneer informatie in de pers verschijnt.

 

Aanbevelingen nr. 116 en nr. 117 betreffen bijkomende handvatten bij ernstig en acuut gevaar voor de veiligheid van de minderjarige, beroepsverboden, omgangsverboden met minderjarigen en huisverboden. Wij zien dat daders die opnieuw wandaden plegen vaak niet voldoende opgevolgd werden. Wij lezen daar regelmatig over in de pers. Het gaat dan bijvoorbeeld over iemand die een baby doodt door mishandeling en dat later bij een nieuwe partner opnieuw doet met hun boreling. Vaak gaan er geen alarmbellen af bij de verschillende instanties. Als er dan toch alarmbellen afgaan, staan de hulpverleners vaak machteloos, omdat ze niet de nodige tools in handen hebben om dit te verhinderen.

 

In sommige gevallen is er daarom nood aan een ruimer wettelijk omgangsverbod dat uitgesproken kan worden als veroordeling ten gronde of als strafuitvoeringsmodaliteit.

 

Ook huisverboden, iets waar onze fractie al jaren op hamert, moeten veel vaker uitgesproken worden bij acuut gevaar. Enkel de gerechtelijke arrondissementen Antwerpen en Limburg scoren goed op dat vlak. Dit kan en moet beter. Deze maatregel moet veel meer bekeken worden als een beschermingsmaatregel, met een beschermings­motief, en niet als sanctie, want dat is het niet. Een betere briefing van politie en parket ter zake en meer middelen zouden zeker stappen in de goede richting zijn.

 

U ziet het, beste collega's, er is nog veel werk aan de winkel. Onze fractie heeft enkele aanbevelingen wat meer toegelicht, maar alle 137 zijn even waardevol. Ze zijn vooral alle 137 even bestudeerbaar en uitvoerbaar.

 

Ik hoop dat dit mooie werkstuk eindelijk het begin kan zijn van een adequate slachtofferbejegening, van een betere aanpak van de daders en vooral van minder herval en recidive van de daders wanneer het gaat om dergelijke gruwelijke feiten.

 

02.11  Mathieu Bihet (MR): Madame la présidente, chers collègues, le rapport qui nous est présenté aujourd'hui est l'œuvre d'un travail collectif, cela a été répété, entre les collègues de l'opposition et de la majorité. C'est d'ailleurs la bonne collaboration entre tous les groupes qui a permis d'adopter, jeudi dernier, le présent rapport.

 

Comme cela a été dit, ce rapport s'adresse en tout premier lieu aux victimes, mais pas uniquement. Il s'agit d'un signal important qui est envoyé à toute la société. Les violences sexuelles constituent un phénomène sociétal qui nécessite de réaliser une radiographie profonde de notre société et c'est ainsi que nous avons tenté d'apporter des réponses concrètes.

 

Madame la présidente, chers collègues, je vais évoquer quelques recommandations hors du volet 2, dont j'étais le rapporteur, mais je parlerai tout d'abord du rapport du Conseil supérieur de la Justice. Comme de nombreux collègues l'ont dit, nous ne pouvons que regretter – le mot est faible – la procédure "chaotique" – j'ose le mot – dans ce dossier judiciaire et nous nous inscrirons évidemment dans la lignée de ce qui a été dit en commission pour qu'une commission d'enquête soit mise en place lors de la prochaine législature pour continuer le travail.

 

Parmi les points que je souhaite évoquer, il y a notamment la mise en place de cette nouvelle commission d'arbitrage. Au cours des auditions, le travail conséquent qui a été réalisé par l'ancien centre d'arbitrage a pu être souligné. Conscients de sa plus-value, nous plaidons donc pour la mise en place d'un centre d'arbitrage rénové, conforme aux prescrits du Code judiciaire afin que des victimes de violences sexuelles prescrites puissent participer à un arbitrage. Pour nous, la voie de l'arbitrage est une voie importante pour la reconnaissance dont les victimes ont besoin. C'est pourquoi le nouveau centre d'arbitrage se devra d'être accessible à un large spectre de victimes historiques.

 

Le deuxième point porte sur le traitement préventif des auteurs judiciarisés et des auteurs non judiciarisés. Au début de mon intervention, j'évoquais le fait que ce rapport s'adresse aussi à toute la société. À nos yeux, le traitement préventif constitue un point important dans ce cadre. Il est certain qu'adopter une approche uniforme dans cette matière est peu efficace puisque les auteurs n'ont pas tous le même profil. Ainsi, la prévention primaire et la prévention secondaire sont toutes deux importantes. Aussi, il est important de se concentrer sur les groupes des auteurs à haut risque.

 

C'est pourquoi nous recommandons d'accorder une grande attention au traitement des auteurs via la prévention, le rétablissement mais également et surtout le suivi. Dans ce cadre, la recherche universitaire doit s'accélérer. Nous recommandons qu'un financement soit prévu pour les universités entre autres afin de mener des recherches sur les auteurs, ce qui permettra de comprendre les facteurs à la base de leur comportement.

 

Enfin, j'en viens à l'étude sur la possibilité de la suppression rétroactive du délai de prescription applicable aux faits de violence sexuelle. Il nous faut traiter cette question avec un recul suffisant, en pleine connaissance de ses enjeux, mais surtout avec prudence. Au cours des dernières années, la question du délai de prescription a fait l'objet de nombreux débats au sein de notre assemblée, débats qui ont abouti à la loi de 2019 en vue de supprimer la prescription des infractions sexuelles graves commises sur des mineurs. Cette loi constitue une avancée significative pour les victimes.

 

Cependant, la suppression rétroactive est une question juridique complexe. L'instauration des délais de prescription répond selon nous à deux impératifs: la paix sociale et la sécurité juridique. Cette suppression rétroactive pourrait se heurter à l'inconstitutionnalité. C'est pourquoi il est préférable de réaliser une étude juridique et académique pour évaluer dans un premier temps cette question.

 

J'en terminerai par des remerciements. Remerciements aux services de la Chambre, aux intervenants, aux experts, mais également et surtout aux victimes, qui par leur courage ont largement inspiré les 137 recommandations que notre groupe avalisera ce mercredi dans leur entièreté.

 

02.12  Koen Geens (cd&v): Mevrouw de voorzitster, beste collega's, het is altijd gemakkelijker om over moeilijke dossiers te spreken bij wijze van vergelijking, al is elke vergelijking uiteraard mank. Ik veroorloof mij om te verwijzen naar een Duitse procureur, Fritz Bauer, die in het begin van de jaren 60 geprobeerd heeft de Duitse regering ertoe te bewegen de heer Eichmann te vervolgen. Die laatste was in Argentinië opgespoord en de Argentijnse justitie en de joodse nazi-jagers stelden samen voor om hem uit te leveren aan de Duitse justitie. Het was 1962 en de heer Bauer, een belangrijk procureur die tijdens de oorlog van Duitsland naar Zweden was gevlucht, was met wat twijfels teruggegaan naar Duitsland, aangezien hij de gebeurtenissen tijdens de oorlog zo gehaat had. Hij probeerde met man en macht de Duitse regering ertoe te bewegen de uitlevering van de heer Eichmann te vragen. De Duitse regering weigerde echter, waarna de heer Eichmann in Israël werd berecht.

 

Dat was anno 1962. Als u vandaag het berouw van de Duitsers ten aanzien van de Joodse staat ziet, dan vraagt u zich af of wij ons ten aanzien van Israël soms niet te laat van alles herinneren. Dat is belangrijk, omdat we in tijden van oorlog of wanneer er oorlogsmisdaden worden gepleegd – or for that matter seksuele misdrijven op hoog niveau, zoals die door de heer Vangheluwe – geneigd zijn te zeggen: nooit meer, niemals wieder of ich nicht, ik was er niet bij en ik zou het niet gedaan hebben.

 

Dat is mooi, maar op het moment waarop Fritz Bauer probeert te doen wat hem te doen staat, staat hij er alleen en voor, met een verpletterende tegenwerking van de Duitse justitie, die op dat ogenblik patente oorlogsmisdadigers niet vervolgt, vrijspreekt of lichte straffen geeft.

 

Wij stuiten dus bij dit soort amnesie – we spreken veel over de amnesie van het slachtoffer, dat zich pas later ten volle kan herinneren wat er gebeurd is, maar ook de amnesie van de dader en de amnesie van de omstaanders en de samenleving zijn van tel – op vragen van onverjaarbaarheid. Die onverjaarbaarheid is bij het begin van deze legislatuur gelukkig tot stand gekomen, weliswaar niet op retroactieve wijze, maar zowel betreffende oorlogsmisdaden – dat was al langer het geval – als betreffende seksuele misdrijven geldt nu de onverjaarbaarheid. Dat is vooruitgang.

 

We stuiten ook op het gebrek aan eigen moed. Persoonlijk, wanneer men gedurende zes maanden een commissie meemaakt zoals de onze, stel ik me wel de vraag waar ik tekortgeschoten ben. Hoewel ik nog geen politieke verantwoordelijkheid had of nog niet politiek actief was op het moment waarop de zaak-Vangheluwe naar boven kwam, had ook mijn stem als hoogleraar aan de KU Leuven misschien een verschil kunnen maken en heb ik spijt dat ik niet harder geroepen heb, niet alleen thuis maar ook publiek. Dat is volgens mij het belangrijkste wat wij ons allemaal moeten proberen te herinneren van deze pijnlijke kwestie. Wij kijken allemaal weg, zoals de Duitse samenleving in 1962 wegkeek bij Eichmann. Het was te vroeg, kennelijk, om zich te herinneren wat er in 1940-1945 gebeurd was.

 

Vandaag is de Duitse justitie actief met de berechting van 100-jarigen en 96-jarigen die destijds in een of ander kamp een of andere onbeduidende rol hebben gespeeld.

 

Het zou uiteraard beter zijn om de heer Vangheluwe vandaag te kunnen berechten, maar het had veel vroeger moeten gebeuren. Zo was het ook met de heer Eichmann. Hoeveel moed heeft een samenleving als ze 80 jaar later mensen van 100 jaar berecht, met overtuiging en kracht, maar op het moment dat het zich voordoet en iemand zoals de heer Bauer bereid is om zijn leven daarvoor te geven, wegkijkt en zegt dat het te vroeg is, dat onze sociale cohesie dat nog niet kan dragen, dat we er nog niet klaar voor zijn en dat het voor later is, wanneer een kreupele oude man met een rollator naar de beklaagdenbank klimt en men oordeelt dat hij nog toerekeningsvatbaar is. Dat is wat wij doen, met overtuiging en met verwijten, vooral aan de anderen. Voor alle duidelijkheid, ik verwijt het mijzelf ook.

 

We stoten op de grenzen van de psychotherapie en de psychologie. Het is opmerkelijk hoe dikwijls wij in de commissie aan de experts in die materie hebben gevraagd of ze in staat waren om al de slachtoffers op te vangen en of ze bij machte waren om ervoor te zorgen dat de slachtoffers op een tijdige, persoonlijke manier zouden worden bejegend, en het antwoord heel dikwijls luidde dat men niet met genoeg experts was, dat men niet met genoeg psychiaters, psychotherapeuten, psychologen was, dat men niet genoeg expertise had, dat men op de grenzen van het recht stoot. Daarover zal ik het zo dadelijk hebben. Het pijnlijkste voor een jurist is te ervaren hoe pijnlijk onmachtig het recht is wanneer het erom gaat correct om te gaan met menselijke feiten.

 

We stoten op de grenzen van onze volharding. Vandaag is daar een mooi voorbeeld van. Zeven maanden geleden stond het land in rep en roer, na de laatste uitzending van Godvergeten, nadat de heer Devillé op televisie had gevraagd om een onderzoekscommissie en het Parlement zo ongeveer in brand stond.

 

Ik heb het dan niet over het feit dat collega's niet aanwezig zijn – ik ben er ook dikwijls niet –, maar over de algemene aandacht die er vandaag aan het thema besteed wordt. Het is saai geworden. Dat is het grote probleem van alles wat relevant is. Op het moment dat het van spektakel naar remediëring gaat, wordt het inherent saai, dat het 137 aanbevelingen worden. Rapporteer daar maar eens over als journalist. Probeer die heksentoer maar eens uit te halen om daar op Terzake of De Afspraak interesse voor te krijgen. Dat is de moeilijkheid, overigens niet alleen bij de media. Het Parlement was zo lang geleden ook bijzonder geïnteresseerd, richtte een opvolgingscommissie op, sloeg een mea culpa, hoewel niet onmiddellijk het meest overtuigende, en is vandaag opnieuw geïnteresseerd. Justitie is begonnen met Operatie Kelk met grote overtuiging in 2011 en heeft in 2024 nog geen eindvordering ingeleid. Als er iets ontvlamt, zijn we blijkbaar geïnteresseerd. Als de vlam dan wat saai wordt, gaan we weer over tot de orde van de dag.

 

Als niet-expert wil ik ingaan op een derde punt. Hoe zit het mechanisme van seksueel misbruik nu in elkaar? We kunnen duizend zorgcentra en vijfduizend politiemensen trainen in het remediëren, het bestraffen of het verzorgen van de slachtoffers, maar de vraag is hoe men tot dat soort gedrag komt. We hadden een expert in de commissie die daar veel over heeft geschreven. Er staat trouwens een interessant stuk dat grotendeels van haar hand is in deel 1 van ons rapport. Hoe goed dat stuk ook is, we staan niet ver. U hebt misschien een verslaving, ik heb er verschillende, maar hoe komt een mens tot de verslaving aan seksueel misbruik? Hoe ontstaat die? Hoe kan men die remediëren? Ik had niet zo lang geleden contact met een van de eerste priesters die geprobeerd heeft om de congregaties en de kerk te bewegen tot schadeloosstelling. Ik denk dat het niet helemaal waar is wat hij met volle overtuiging zei. Ik geloof immers niet zo sterk in de verbetering van de individuele mens. Hij zei dat het voor de oorlog veel minder was, omdat men toen niet al die door de media veroorzaakte prikkels had. Hij sprak in het bijzonder over de televisie.

 

Maar natuurlijk, beste collega's, als men kinderen in hun kamer of in de woonkamer opsluit terwijl zij daar sociale media met de meest choquerende beelden kunnen bekijken, dan hoeft het niet te verwonderen – en ik ben geen zedenmeester, verre van – dat ook oudere mensen bij momenten, wanneer zij eenzaam zijn, vreemde dingen zien op al die schermen, en dan komen tot een gedrag waarvan men niet onmiddellijk meent dat het in de menselijkheid ligt, of in de normale gang van zaken.

 

Wanneer houdt met andere woorden ons geweten op op te spelen? Ik ben de jongste dagen, omdat ik justitie nog altijd met een zekere aandacht volg, diep onder de indruk gekomen van het geval in Sint-Martens-Latem, waar een man al dertig jaar vergeten is wat er dertig jaar geleden gebeurd is. Ik wil niet over dat geval zelf spreken, maar het is symptomatisch op zich dat wij in staat zijn ons geweten in die mate terzijde te schuiven, en te vergeten. Niet alleen het slachtoffer moet vergeten. Ook de omgeving moet vergeten. Ook de dader lijkt in staat te vergeten.

 

Waarom zwijgen slachtoffers zo lang? Collega Van Peel had het er al over. Kinderen zwijgen dikwijls, meen ik, zonder er verder expertise over te hebben, omdat zij menen dat het relatief "normaal" is, omdat zij houden van diegene die het misbruik pleegt, of omdat zij hem of haar niet willen verraden. Maar hoe pijnlijk is dat? Wij hebben ons in de commissie enorm geconcentreerd op de kerk. Dat was terecht. Dat is historisch verschrikkelijk belangrijk voor de annalen van deze Kamer, en in het bijzonder ook voor de annalen van de kerk. Maar als het waar is, zonder er een percentage op te durven plakken, dat verreweg de meeste gevallen van seksueel misbruik in een gezins­context voorkomen, hoe is het dan mogelijk dat wij, wanneer het gaat over Family Justice Centers, – waaraan mevrouw Demir een nieuwe naam gegeven heeft, maar daar kan ik nu even niet op komen – zo weinig geneigd zijn daar veel aandacht aan te besteden?

 

Op die scholen moet toch van alles geweten zijn, en gebeuren, als 80 % van de seksuele mis­bruiken, volgens sommigen, daar plaatsvinden?

 

Daarover zullen wij waarschijnlijk over dertig jaar een rapport uitbrengen. Collega’s, het is echter nu dat het moet gebeuren. Mevrouw de minister, het is nu dat u aan de heer Van Tigchelt moet vertellen dat hij dat moet doen. Dat moet nu. Wij moeten dat nu doen. Ik zeg dat niet om theater te maken. Ik heb zeven kleinkinderen. Ik moet er niet aan denken dat het hen overkomt. Ik kan ze niet aan een tafelpoot laten vastbinden. Ik kan ze niet verbieden om naar die speeltjes te kijken. Daar heb ik allemaal geen macht over. Ik moet het verdragen. Wij, de samenleving, zijn echter in staat een honderdjarige te berechten. Daarvan liggen wij echter heel onvoldoende wakker.

 

Waarom kijkt de omgeving zo lang weg? Dat is wat mij het meeste puzzelt. Het is een algemeen verschijnsel. Het heeft niet alleen impact op het seksueel misbruik. Het heeft niet alleen impact op de kwestie van de hele MeToo-beweging. Hoe is het echter mogelijk dat mensen vijftien of twintig jaar later publiek getuigen over allerlei zaken in de krant, maar dat op het moment dat het gebeurt, niemand die persoon zodanig op de vingers klopt dat hij niet weet waar hij staat?

 

Ze is er niet, maar ik heb hier mevrouw Kitir naar een collega zien toestappen, nadat hij haar iets had toegeschreeuwd wat werkelijk totaal onbetamelijk was. Ik heb haar met hem naar de camera’s zien gaan. Dat is niet, omdat ik de personen in kwestie niet graag zag, integendeel. Hij ging met haar naar de camera’s, waar hij zich publiek heeft geëxcuseerd. Dat is het gedrag dat wij van elkaar mogen verwachten in die omstandigheden. Het is niet het gedrag van mijn generatie. Mevrouw Kitir zit een generatie verder. Echter, de manier waarop zij dat heeft gedaan, was absoluut indrukwekkend. De collega in kwestie is in de Kamer gebleven. Daarmee was het incident gesloten.

 

Een belangrijke vraag voor mij is waarom mensen zo verschillend verwerken. Hoe is het mogelijk dat de ene erdoor komt en de andere niet? Ik heb daarstraks aangegeven dat dat ook te maken heeft met de zorg die de betrokkenen krijgen. Dat heeft allerlei oorzaken. Ik heb er geen inzicht in. Het is echter niet omdat iemand niet verwerkt of niet kan vergeten en het is niet omdat iemand heel zijn leven op het gebeurde moet teren dat hij of zij minder is dan personen met meer veerkracht.

 

Zo gaan we niet om met mensen die het slachtoffer zijn van gelijk welk misdrijf, en zeker niet van seksueel misbruik.

 

Collega’s, ik heb daarnet gezegd dat we stoten op de grenzen van het recht. Daarover weet ik meer dan over de grenzen van de zorg en van de psychiatrie. Dat is zo pijnlijk. Wat de heer Bauer ervaart in zijn queeste tegen de verschillende oorlogsmisdadigers is dat voor al die rechtbanken waarvoor hij hen wegens oorlogsmisdrijven daagt en waar zij strafrechtelijk worden vervolgd, er niemand zijn excuses aanbiedt. Geen enkele van die daders vraagt pardon.

 

De minister is weg, hij is een penalist, ik niet. Ik ben geen vriend van het strafrecht, want dat daagde mij uit wanneer ik het beoefende tot de meest aangrijpende emotionele pleidooien die ik kon houden. God mag weten dat ik er met mijn pleidooien soms in slaagde om de rechter te overtuigen dat de dader al dan niet schuldig was. Ik wist dat meestal zelf niet. Ik ben echter geen vriend van het strafrecht.

 

Men spreekt dikwijls over de waarheidsvinding in het strafrecht. Dat is een interessant begrip, maar als ereadvocaat kan ik u zeggen dat de waarheid het een advocaat meestal niet gemakkelijker maakt om de zaak te pleiten. Als iemand u zegt dat hij schuldig is, maar vraagt onschuld te pleiten, dan hebt u een gigantisch moreel en ethisch probleem. Een advocaat die dat aankan, is deontologisch helemaal niet in fout wanneer hij iemand die schuldig is als onschuldig aan de rechter voorstelt. Dat hebben we gisterenavond nog kunnen horen in verband met het geval in Sint-Martens-Latem. De advocaat in kwestie had overschot van gelijk. Het recht van verdediging en het vermoeden van onschuld zijn in ons rechtssysteem zo belangrijk dat dat perfect kan. Als het dus om oude feiten gaat, ook al zijn ze niet verjaard, hoe lost men dat dan op? Hoe gaat men daarmee om?

 

Wij weten allemaal dat bewijs in het strafrecht een binaire kwestie is: het is bewezen of het is niet bewezen. Dat is een heel binaire kwestie. Er is intieme overtuiging en als die er is, is het best mogelijk dat de dader van een parachutemoord door assisen wordt veroordeeld voor een heel lange periode, maar als die intieme overtuiging er niet is, dan wordt de dader niet veroordeeld. Dat is binair. Het is ja of neen. Die binariteit is bijzonder problematisch, want de waarheid is meestal genuanceerder dan dat.

 

Getuigen, zeker als het oude feiten betreft, zijn zelden helden. U kent ze, de getuigen. Wij dachten het toen al – wij wisten al dat het zo was – maar wij hebben het niet durven zeggen. Bekentenissen zijn vaak de enige manier om oude feiten te bestraffen. Hoe zou u dus willen dat een advocaat die wordt betaald in een strafzaak om iemand van aanzien of desgevallend minder aanzien te verdedigen die vraagt om zijn onschuld te pleiten, iets anders doet dan die onschuld te pleiten? Het recht is daar onmachtig. Heel dikwijls zal de houding van het slachtoffer helpen op een of andere manier om bij de rechters een overtuiging te vormen dat het toch niet volstrekt eenzijdig was. Ik heb ooit als minister van Justitie een uitspraak gedaan over een verkrachtingszaak en dat is mij zeer duur te staan gekomen.

 

Het beroepsgeheim is een van de moeilijkste problemen en een probleem dat onoplosbaar is in het recht. Het lukt niet om uit die cirkel te geraken. Ik pleit daar niet voor, maar ik zeg alleen dat het strafrecht niet toelaat om daar rond te gaan. De duur van de procedure is een ander probleem. Daarnet verwees collega Van Hecke naar de politie en het horen en categoriseren van een klacht. Dat is maar een begin van een heel lang verhaal dat ontzettend veel moed vergt, want ook als men de raadkamer, de KI en de eerste aanleg passeert, is er beroep en dan zijn wij vlug vijf, zes jaar onderweg.

 

Wie doorstaat die hel? Ik in elk geval niet tenzij ik genezen ben voor ik begin.

 

De verjaring, een teer punt, is een heel moeilijke kwestie, omdat ze niet alleen op een bepaald moment wordt omgezet in onverjaarbaarheid, maar omdat, wanneer ze in onverjaarbaarheid omgezet wordt, er logischerwijs verwacht wordt dat ze ook retroactief wordt. Een van mijn naaste familieleden, die een groot hoogleraar was in de fysica, heeft mij ooit een discussie van drie uur aan de hand gedaan, omdat hij de verjaring niet begreep in het dossier met betrekking tot Transnuklear en na die drie uur was hij er nog steeds niet van overtuigd dat verjaring noodzakelijk was.

 

Ik durf dus te zeggen, collega's, dat ik die zekerheid van het recht ter discussie zou durven te stellen. Ik besef dat dat internationaal not done is, zeker wanneer men over retroactiviteit spreekt. Ik vraag u toch allemaal – en ik doe mijn hoed van jurist even af – om even te kijken naar de processen van de 100- en 96-jarige en dan uw religie op te maken. Wat moeten we daar nu in godsnaam mee aanvangen? Hoe moeten we nu met ons eigen gebrek aan moed, dat 60 jaar later een bravoure zonder weerga wordt, omgaan? In welke spiegel moeten we kijken om dat van onszelf te verdragen?

 

Het moeilijkste – en zult het mij vergeven, want het is op het ogenblik een van mijn dada's – is de koppeling tussen de rechtsstaat en de verzorgingsstaat. Ik hoor alle niet-juristen en juristen zo graag spreken over strafrecht en over het feit dat ze eerst het seksueel strafrecht wilden aanpakken. Dat was een goede zaak, mevrouw de minister. Ik betwist dat niet, want ik stond er ook achter. Ik denk dan echter dikwijls bij mezelf: en dan, wat zullen we daarmee dan doen?

 

Ik zal niet te diep ingaan op Operatie Kelk, want die is doorgeschoven naar de volgende legislatuur, maar ook ik heb het rapport ter zake met enige verbazing gelezen. Ik ken mijn pappenheimers, ik weet hoe juristen, advocaten en magistraten daarop reageren. Iedereen heeft een manier om met dat toch wat gênante rapport om te gaan. Men bekritiseert het feit dat de Kamer vijf jaar nodig had om de vergoeding voor slachtoffers van terreur te verbeteren en dat er daarvoor nog altijd geen staatsfonds is. Dat hebben we intussen vorige donderdagnacht goedgekeurd, maar hoe dan ook, we zijn daarvan werk beginnen te maken ten tijde van de parlementaire onderzoekscommissie, in december 2016, toen ik nog minister van Justitie was. We zijn nu acht jaar later. Voor de samenleving oogt dat niet goed en, ook al hebben slachtofferverenigingen ons toegelaten to get away with it, ik was niet fier en ik ben nog altijd niet fier op wat we gedaan hebben. Ik heb dat ook gezegd aan de heer Dermagne, die het met mij eens was, maar het was het enige wat kon in die omstandigheden.

 

Welnu, justitie is 14 jaar bezig met Operatie Kelk. Toen die operatie van start ging, kon zelfs een leek in het strafrecht vermoeden dat een groot gedeelte van de feiten verjaard en een groot deel van de daders overleden was. Wat gebeurde er een tijdje daarvoor? Het geval-Vangheluwe werd publiek gemaakt en er werd in volle onafhankelijkheid een protocol gesloten tussen het College van procureurs-generaal en de commissie-Adriaenssens. Die commissie-Adriaenssens was volop bezig met het rechttrekken van wat er verkeerd was gegaan in 475 dossiers, maar wat toch relatief conform was aan wat het Parlement had aanbevolen en iedereen dacht dat het nu eindelijk zou lukken. De commissie-Halsberghe was niet ver geraakt en nu zou men samenwerken waar dat nodig was, maar toch minnelijk regelen waar het niet anders kon, omdat er sprake was van verjaring of omdat een dader overleden was.

 

Het zou simultaan gebeuren. Enkele uren later viel het parket van eerste aanleg echter binnen in het aartsbisdom en werden de dossiers van de commissie-Adriaenssens in beslag genomen in Leuven. Zonder daar verder op in te gaan, is dat het mooiste bewijs dat de rechtsstaat en de verzorgingsstaat heel veel last hebben om zich onder elkaar te verstaan. De rechtsstaat is van de negentiende eeuw. De verzorgingsstaat is van de twintigste eeuw. We spreken nog altijd over het recht alsof we in de negentiende eeuw zitten. We zitten echter niet meer in de negentiende eeuw. We zitten in de eenentwintigste eeuw. We vervolgen mensen niet meer zoals we dat toen deden. Als daar de verbinding niet tot stand komt en we nadien allemaal een cry out doen over de Operatie Kelk die veertien jaar duurt, dan is dat interessant, maar de kiem van het probleem ligt in het niet-leggen van het verband. Dat staat ook in het verslag van de Hoge Raad, ternauwernood, justitie is nu eenmaal autonoom. Men werkt immers op zijn eigen manier en volgens zijn eigen merites, terwijl het protocol zo'n mooi begin was van een nieuwe werkelijkheid.

 

Het federale parket heeft gelukkig een aantal van die dossiers kunnen oppikken, die nog altijd naar het oordeel van de Hoge Raad bij justitie berusten, en heeft een aantal van die slachtoffers kunnen overtuigen om deel uit te maken van Operatie Kelk. Een aantal hebben dat geweigerd omdat zij verkiezen de vertrouwelijkheid te bewaren. Mensen zijn er niet noodzakelijk op gesteld om hun waarheid uit te leggen aan de strafrechter, in het bijzijn van de pers. Het komt voor dat men daar niet op gesteld is. De samenleving en het Parlement moeten dan naar andere oplossingen zoeken om iedereen zijn recht en zijn plaats te geven.

 

Ik heb geprobeerd, met alles wat ik kon, om de voorbije legislatuur een betere tuchtregeling voor de magistratuur tot stand te brengen. Daarbij zouden externe mensen in de tuchtorganen zetelen. Ik ben niet de enige die dat geprobeerd heeft, de commissie voor Justitie zat grotendeels op dezelfde golflengte. Wij zijn daarin nu nog niet geslaagd. Het is een van de zaken die in de volgende legislatuur absoluut moeten gebeuren, collega's. Het gaat er niet om een magistraat te brandmerken of een hoge ambtenaar naar de brandstapel te praten op het moment dat er een steekvlam is. Wij weten op dat moment niets. Wij moeten zwijgen. Het gaat erom dat die persoon nadien door een onafhankelijk tuchtrechtscollege wordt vervolgd, veroordeeld of vrijgesproken.

 

Ik geef u Frankrijk als voorbeeld. Men denkt doorgaans dat in het zuiden het conservatisme zit. In Frankrijk is de hoge raad voor justitie bevoegd inzake tucht en de helft van de leden van die raad is geen magistraat. Bij ons zijn het allemaal magistraten. En bij ons zitten de magistraten in alle tuchtorganen van alle andere beroepen, maar niet bij hen.

 

De rechterlijke macht moet onafhankelijk zijn, zeker en vast, maar ze moet openstaan voor extern toezicht op sommige momenten. Een oude hoogleraar of een oude stafhouder zou dus niet veel kwaad doen. Het is niet zo dat een jonge veel kwaad zou doen, maar ik probeer steeds om met leeftijd een excuus voor een zeker toezicht te verzinnen, u zult mij dat niet kwalijk nemen.

 

Ik kom tot het vijfde punt in mijn betoog. Er resten er nog maar twee, mevrouw de voorzitster. Het gaat over de opvoeding. Vorige week vrijdag zat ik hier met jonge mensen die in het kader van het initiatief van KRAS oplossingen zochten voor veiligheid, defensie en justitie. Zij probeerden ons te overtuigen van een aantal stellingen: hoe men aan veiligheid kan werken, hoe men aan defensie kan werken, hoe men aan een betere justitie kan werken, hoe men een betere politiek tot stand kan brengen. Elk van die aanbevelingen begon met op school, thuis, op school, thuis.

 

Wie minister van Justitie is geweest, weet dat hij met alle zonden van Israël wordt beladen. Ook ik doe daar vandaag duchtig aan mee. Justitie zou echter veel minder noodzakelijk zijn indien men in de opvoeding op elk moment wakker zou liggen van wat zich hier vandaag als onderwerp afspeelt. U zult dan zeggen dat het gemakkelijk is om dit te zeggen, maar dat vind ik niet, het is moeilijk. Wij moeten niet alleen kinderen opvoeden tot weerbare kinderen – en gelukkig zijn ze dat veel meer dan vroeger op dit stuk, althans in mijn beperkte ervaring – maar wij moeten kinderen ook opvoeden tot verantwoordelijke ouders. Wij moeten leraars opvoeden tot verantwoordelijke leraars. In de eerste lijn moeten wij voor zorgers en politie zorgen. Zoals collega Van Hecke zei, is het evident dat de minister van Justitie iets moet doen aan politiemensen die vragenlijsten rondsturen. Dat een politieman of -chef het in zijn hoofd haalt om zo'n lijst te versturen, is opmerkelijk. Dat ligt niet alleen aan de hiërarchische overste, helemaal bovenaan de ladder. Wie doet dat nu? Op zo'n moment belt men iemand op, dat zou ik althans doen.

 

Hetzelfde geldt voor de zorgers en de vertrouwens­personen. Zij moeten allemaal vanaf de eerste dag worden opgeleid om hier soepel, eerlijk en correct mee om te gaan, ook psychologen en psychiaters. Het kot was te klein toen ik hier 8 jaar geleden in deze Kamer zei, en later aan mevrouw Joos verklaarde, dat rechters opgeleid zouden moeten worden in heel de kwestie van het seksueel geweld en de seksuele misdrijven. Ik ben daar zwaar voor berispt door de magistratuur. Vandaag is die cursus verplicht. We gaan dus vooruit, mevrouw de minister, traag, maar wel vooruit. We moeten de omstaanders opleiden.

 

Collega's, een van de belangrijkste zaken die ik de laatste maanden bij mezelf heb vastgesteld is dat ik me vragen ben gaan stellen bij het mechanisme van het klikken. Ik weet niet of u ooit iemand verklikt hebt. Dat lag in mijn school niet bepaald als hoogste waarde in de weegschaal. Andere kinderen verklikken, deden we niet. Als we dat deden, werden we daarvoor zwaar gesanctioneerd door de groep. Als u echter kijkt naar wat er gebeurd is in de studentendoop, als u kijkt naar wat er onlangs is gebeurd in die militaire dopen in de Ardennen, of als u kijkt naar een recent geval dat zich voordeed bij onze bijzondere eenheden, dan ziet u telkens dat daar het probleem zit.

 

Die jongeren en ouderen weten dat er een probleem is, maar durven vanwege groepstucht of wegens angst voor represailles nadien niet te praten, durven niet te zeggen wat er aan de hand is. Dat is een heel groot probleem, dat zich voordoet in alle geledingen van onze samenleving.

 

Ik weet ook niet hoe men daarmee in de opvoeding moet omgaan, maar ik weet wel dat kinderen en ouderen die bereid zijn om in sommige omstandigheden te praten, onder de voorwaarde dat hun praten geheimgehouden wordt, in staat gesteld zouden moeten worden om dat te doen. Zo zou veel leed vermeden kunnen worden. Ook dat moet in de opvoeding zitten. Dat hoeft niet 'klikken' te heten, het is 'zorgen voor anderen'.

 

De angst dat geklik onmiddellijk gepenaliseerd wordt, is natuurlijk een van de grote redenen waarom problemen in veel gevallen niet kenbaar worden gemaakt. Opnieuw stel ik u de vraag om niet altijd en bij de minste steekvlam te zeggen dat het strafrecht het wel zal oplossen, waardoor het lijkt alsof wij iets gedaan hebben, want meestal hebben we niets gedaan, of niet meer dan de toevoeging van een zoveelste artikel bis of ter aan het Strafwetboek, waarvan een procureur als het noodzakelijk is werk zal maken. We doen meer niet dan wel en dat weten wij allemaal.

 

Wij moeten de potentiële slachtoffers opvoeden, en hun omgeving, in weerbaarheid. Wij moeten de slachtoffers opvoeden om niet te gemakkelijk opnieuw slachtoffer te worden of om zelf geen dader te worden. Anders dan in de criminologie van twintig jaar geleden zijn daders vandaag een stuk minder belangrijk geworden. Los van het feit dat slachtoffers verreweg het belangrijkste zijn, is dat betreurenswaardig, want wij moeten ook de daders opvoeden, opdat zij niet hervallen en zodat zij mogelijk een tweede kans krijgen.

 

Beste collega's, in de volgende legislatuur zal de nieuw samengestelde commissie, waarvan verschillenden onder u tot mijn vreugde al hebben gezegd er deel van te willen uitmaken, een commissie van de hoop zijn.

 

Het zal een commissie zijn die een aantal zaken opnieuw onder de loep zal moeten nemen, waaronder in de eerste plaats, zo niet uitsluitend, de verbeteringen aan justitie die noodzakelijk blijken uit de Operatie Kelk. Of dat in of buiten die commissie gebeurt, is voor mij niet zo belangrijk.

 

De zorgcentra na seksueel geweld krijgen in het rapport een uitzonderlijk belangrijke taak toegewezen, niet alleen voor het acute misbruik, maar voor elk misbruik, ook het historische misbruik. Die zorgcentra kennen een relatief recente geschiedenis, maar hebben al zeer knap gerapporteerd over alles wat ze hebben vastgesteld. Hier zit de crux, veel meer dan in justitie, voor de oplossing van een aantal problemen de komende jaren.

 

De commissaris, waarvan sprake in het expertisecentrum, laat dat niet liggen. Maak daar iets van, zodat het mogelijk is om alle gevallen op een correcte manier te coördineren en vooral te werken aan preventie. Het is het belangrijkste wat er is.

 

Het arbitragecentrum roept veel hoop op, maar er zullen twee partijen bereid moeten zijn om een dading open te breken. Ook daarvoor moet maatschappelijke druk worden ontwikkeld.

 

Het herstelfonds is belangrijk, maar ik waarschuw u. Een herstelfonds in deze staat oprichten - ik herinner mij de slachtoffers van terreur -, dat is niet eenvoudig.

 

Collega's, is het gewettigd om hoop te hebben? Met een zekere geschiedenis in mijn achterhoofd, zeg ik ja. De omerta was groter bij mijn grootouders. De omerta was groter bij mijn ouders en in mijn generatie. In al die generaties heb ik van gevallen geweten en het was omerta alom en dat eindigde soms, pijnlijk genoeg, met zelfmoord van iemand die niet geloofd werd.

 

Er was minder omerta bij mijn kinderen en er is nog minder omerta vandaag. Ik geloof niet dat wij beter zijn dan mijn grootouders. De mens is altijd dezelfde, al heel lang en hij zal dat nog heel lang blijven.

 

Ik geloof wel dat wij samen, als mensheid, vooruitgaan, dat wij als samenleving vooruitgaan, en dat wij met de technologie, met de zorg, met de menselijkheid, die wij belijden, zaken mogelijk maken die vroeger niet mogelijk waren. Ik wanhoop dus niet, maar ik zeg ook niet: nooit meer. De jongeren onder u zullen misschien over tien of vijftien jaar opnieuw een commissie inzake seksueel misbruik bijeenroepen. Roep die dan bijeen, maar herinner u dat het niet veel moed vergt om een honderdjarige te berechten.

 

02.13  Maria Vindevoghel (PVDA-PTB): Mevrouw de voorzitster, ter geruststelling geef ik mee dat ik niet zo lang zal spreken.

 

“Zovele jaren na de gruweldaden komt alles bovendrijven. Ik word overspoeld door gevoelens die ik niet ken. Ze verlammen mij. Ik ben een gevangene. Hoe ik ook spartel, ik kom niet los van hen. Wanhopig zoek ik naar een uitweg in mijn gevecht, sleur ik alles en iedereen die mij lief is en dierbaar is mee, eerst onwetend en dan pijnlijk beseffend dat dit niet de manier is om uit hun greep te komen. Op jonge leeftijd, tussen mijn negen en twaalf jaar, ben ik verschillende keren misbruikt. Mijn dader is daarna met stille trom verdwenen. Ik heb dat allemaal weggeduwd tot in de jaren negentig, toen ik vernam dat hij verhuisd was en dat hij een tehuis had met straatkinderen in Brazilië. Ik ben toen vreselijk gecrasht.”

 

Collega’s, ik heb het daarnet al opgemerkt, maar ik zal het herhalen. De onderzoekscommissie is van start gegaan na Godvergeten. Opnieuw waren het de slachtoffers zelf die hun verantwoordelijkheid namen. Opnieuw werd er voorheen niets ondernomen, niet door de politiek en niet door de kerk. Het is dankzij de moed van de mensen die hebben getuigd in Godvergeten dat de politiek eindelijk de ogen opnieuw opentrok. Zonder die reeks zou niemand hier nu staan. Dat moeten wij blijven aanduiden. Het zijn nog altijd de slachtoffers die misbruik moeten melden, zoals al zovele jaren in de kerk.

 

Wij zijn begonnen met hen te horen. Hun getuigenissen zijn heel hard binnengekomen. Velen zijn voor het leven getekend. Zij hebben jaren gewacht om te spreken, uit loyauteit, schuldgevoel en schaamte of uit angst om niet te worden geloofd of gesteund. Zij werden niet geloofd, terwijl hun daders ondertussen door de kerk werden beschermd of in alle stilte overgeplaatst. Sommigen moesten aanzien hoe hun verkrachters belangrijke functies bleven uitoefenen en als weldoeners werden geëerd. Rik Devillé had ons gewaarschuwd. Het moet anders dan de vorige commissies. Geloof de kerk niet zomaar op haar woord.

 

Ik ben enorm blij dat wij eerst de slachtoffers hebben gehoord. Hun getuigenissen waren van onschatbare waarde om ze nadien met de soms zelfvoldane, soms arrogante en ook soms oprechte en berouwvolle, maar heel dikwijls wereldvreemde uitleg van sommige kerkelijke overheden te kunnen confronteren.

 

Er is ondertussen veel veranderd. Onder druk van de slachtoffers en hun verdedigers, zijn er de meldpunten voor slachtoffers gekomen. Er kwam een vorm van erkenning van het leed dat hun is aangedaan. Er zijn vormingen voor kandidaat-priesters en richtlijnen voor preventie. Niet-verjaarde misdrijven worden vandaag in principe naar het gerecht doorgestuurd, maar wij hebben ook vastgesteld dat de vergoedingen die werden uitbetaald helemaal niet de kosten van een gebroken leven dekten. Ook na 2010 werden daders nog uit de handen van het gerecht gehouden en in alle stilte overgeplaatst.

 

Er zijn integere zusters, monniken, priesters, bisschoppen en gelovigen die zich dag in, dag uit inzetten, maar dat verontschuldigt niet de omvang van het misbruik en de manier waarop de kerk haar macht in deze kwesties heeft misbruikt. Toen vele van de vergrijpen tegen kinderen werden gepleegd, was de kerk nog oppermachtig. Het woord van priesters en religieuzen was wet. Dan komt men niet weg met het excuus dat het ook elders gebeurde. Wij hebben nog te veel gehoord dat men het niet wist. Er is nog te veel rond de pot gedraaid. Wij hebben te weinig of zelfs niet gehoord dat oversten die misbruikers hebben overgeplaatst, op het matje zijn geroepen voor die beslissing of nalatigheid. Nog altijd blijkt de kerk de façade zo ongeschonden mogelijk te willen houden. Zij treedt nog altijd te veel nadien op, pas nadat de publieke opinie, de pers of de politiek haar de arm omwringt. Wij steunen het rapport omdat het die vaststellingen maakt, al had het voor ons nog wat scherper gemogen, en omdat de aanbevelingen duidelijk aangeven dat ook in de kerk de wetten van het Belgische volk boven die van God en het Vaticaan staan.

 

Natuurlijk is de onderzoekscommissie niet tot op het bot kunnen gaan. Er zijn nog heel wat vragen onbeantwoord. Wat met al die illegale adopties? Wat met de gesteriliseerde moeders en de vele kinderen die opgroeien zonder te weten waar zij vandaan komen? Wat met alle slachtoffers in het buitenland? Wat met alle oversten die wisten dat zij een kindermisbruiker overplaatsten naar het buitenland, waar hij ongestoord verder kon doen? Wie wist van al het misbruik en wie niet?

 

Ook rond de individuele dossiers had ik graag meer willen doen.

 

We hadden vooral meer willen onderzoeken hoe het gerecht met sommige dossiers is omgegaan. Operatie Kelk maakte mij boos en het frustreerde mij dat het zo laat aan bod is gekomen, waardoor we geen echte discussie hebben kunnen voeren. We hebben geen confrontatie meer kunnen aangaan in verband met wat er is misgelopen.

 

Het rapport bevat belangrijke, positieve aanbevelingen voor de slachtoffers van historisch acuut geweld, die zo snel mogelijk moeten worden omgezet in daden. We hebben de eis geformuleerd dat daartoe de nodige budgetten moeten worden vrijgemaakt. Zo niet zijn de aanbevelingen waardeloos. De miserie in de geestelijke gezondheidszorg is nu al enorm. We zullen er in de komende legislatuur een punt van maken dat in de budgetten wordt voorzien en dat de in het rapport gemaakte beloftes aan de slachtoffers worden nagekomen.

 

Uiteraard moet er een nieuwe onderzoeks­commissie komen die zich buigt over Operatie Kelk, maar ook over zaken waarin druk van de kerk op justitie en politie wordt vermoed. Het rapport van de Hoge Raad voor de Justitie heeft ons ons daar voldoende redenen toe gegeven.

 

Collega’s, er moet een eenduidige, coherente, ambitieuze aanpak van seksueel geweld komen. Ik richt me tot u, mevrouw de minister. Zonder budgetten is er geen beleid. Dat moet duidelijk zijn. De nodige middelen moeten worden verzekerd, want anders kunnen woorden niet in daden worden omgezet. Ik zou niet willen dat er in de volgende legislatuur een nieuwe documentaire komt met getuigen die opnieuw hun verhaal doen. We hopen dat de volgende regering dat echt aanpakt. We zijn dat alle slachtoffers die hier hebben getuigd verschuldigd.

 

Ik dank u allemaal en de vele mensen die hebben meegewerkt aan het rapport. Ik dank ook de medewerkers en het personeel.

 

02.14  Katja Gabriëls (Open Vld): Mevrouw de voorzitster, collega's, de vele uren en dagen die we aan het voorliggende rapport hebben gewijd, kunnen niet in enkele minuten worden samengevat. De tijd was niet onze bondgenoot om het rapport tijdig klaar te krijgen, maar dankzij velen en vooral een heel capabele hardwerkende voorzitster is het toch een lijvig werkstuk geworden.

 

Het werk is niet af en onze aanbeveling om in de volgende legislatuur een nieuwe onderzoeks­commissie op te richten die ons werk voortzet, is dus een goede zaak. We hebben bovendien de juiste keuze gemaakt door van bij het begin van de onderzoekscommissie de slachtoffers centraal te stellen. We hebben de nadruk gelegd op slachtoffers van seksueel misbruik binnen de kerk. Dat heeft ons er niet van weerhouden om meer te doen: wij hebben ook de aanpak van dergelijke feiten buiten de context van de kerk bekeken.

 

We zijn het de samenleving verplicht om zoveel mogelijk te voorkomen dat dergelijke vreselijke feiten zich herhalen. Veel van de geformuleerde aanbevelingen in ons werkstuk hebben dat tot doel. We moeten bovendien ook zoveel mogelijk en zo snel mogelijk zorg dragen voor en herstel bieden aan slachtoffers, wanneer het toch gebeurt.

 

De oprichting van zowel een expertisecentrum als een wetenschappelijke commissie is van kapitaal belang. Ik verwijs daarvoor naar de aanbevelingen 85 en 134. Daarin wordt ook gesteld dat het expertisecentrum het best kan worden geleid door een onafhankelijke commissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld op minderjarigen en kwetsbare personen. Ook in de strijd tegen seksueel misbruik moet er immers eenheid van commando zijn. Er wacht die nieuwe commissaris dan ook een belangrijke taak.

 

De eerste aanbevelingen in het rapport betreffen de passende zorg voor slachtoffers. Dat begint met een meldpunt waartoe ze zich in alle vertrouwen kunnen wenden. We spreken dan van een hotline, inclusief een chatfunctie die 24 uur op 24 uur en 7 dagen op 7 dagen bereikbaar moet zijn. We moeten ervoor zorgen dat alle diensten die in contact komen met slachtoffers van acuut seksueel geweld, rechtstreeks doorverwijzen naar de dichtstbijzijnde zorgcentra. Die zorgcentra, die nu al goed werk leveren, moeten dan ook worden versterkt. We denken in het rapport ook aan de juridische omkadering, bijvoorbeeld voor de slachtoffers.

 

Wij hebben ook de nadruk gelegd op de kwaliteit van de zorg en op de noodzaak om steeds op een toegankelijke manier de beste therapie op basis van wetenschappelijke evidentie aan te bieden.

 

Ik wil ook de aandacht vestigen op aanbeveling 18 van ons rapport: de mogelijkheid tot oprichting van een herstelfonds, gefinancierd door de dader en/of door de inrichtende instelling waarbinnen het seksueel geweld plaatsvond. De oprichting van dat herstelfonds was namelijk een van de meest prangende vragen van de slachtoffers, zo hebben wij toch mogen ervaren. De betaalbaarheid van de zorg is voor hen een belangrijk element.

 

De kerkelijke autoriteiten hebben aangeboden voor alle slachtoffers, zonder onderscheid, minstens het remgeld voor therapiekosten op zich te nemen. Ik leg de nadruk op het woord minstens, want de verantwoordelijkheid van de kerk is dikwijls enorm.

 

Wij hebben ook aandacht gehad voor de soms pijnlijke categorisering van de slachtoffers. Wij zagen dat veel slachtoffers zich als een nummer of nog erger voelden bij de indeling in verschillende categorieën bij de arbitrage. Wij stellen dan ook voor een nieuwe arbitragecommissie op te richten, die rekening zal moeten houden met enkele belangrijke richtlijnen dat wij hebben vastgelegd tijdens het onderzoek. De opdeling van feiten van seksueel geweld in categorieën met daaraan gekoppelde maximumbedragen voor compensatie, moet worden afgeschaft. Feiten van seksueel geweld zijn immers moeilijk te vergelijken en de compensatie moet worden bepaald op basis van bewijsstukken als de zorgkosten en toekomstige hersteltrajecten.

 

Wij stellen ook dat alle erkende slachtoffers minimaal dezelfde forfaitaire compensatie moeten ontvangen. Er mag ook geen discriminatie zijn tussen slachtoffers op basis van de bijstand bij het centrum voor arbitrage. Er mag geen zwijgplicht worden opgelegd na arbitrage en eerdere dadingsovereenkomsten moeten met instemming van beide partijen herzien kunnen worden.

 

Collega's, de zorg en het herstel worden een stuk moeilijker wanneer de feiten lang geleden plaatsvonden. Het ging hier al over de verjaring, maar de verjaring van feiten, hoewel dikwijls een legitiem doel, blijft een doorn in het oog van vele slachtoffers. In aanbeveling 25 wordt daarom gevraagd nader juridisch te onderzoeken of de retroactieve afschaffing van de verjaringstermijn tot de mogelijkheden behoort.

 

Daarnaast lijkt het ons een goede oplossing om een extra termijn van bijvoorbeeld één jaar in te stellen om een burgerlijke vordering in te dienen, zoals voorgesteld in aanbeveling nr. 43. Misschien kan dat toch nog enig soelaas brengen met het oog op financieel herstel, maar ook voor de erkenning van slachtoffers.

 

We weten ook dat er tot nog toe relatief weinig aandacht is gegaan naar de opvolging van daders om recidive te vermijden. Ook daarover hebben we aanbevelingen geformuleerd. Het horen van de vele slachtoffers in onze commissie maakte deel uit van hun erkenning, maar het mag daar niet bij blijven. Om die reden bevelen wij aan om van bijvoorbeeld 18 november een dag te maken die in het teken staat van alle slachtoffers van seksueel geweld. Bewustwordings-, preventie- en sensibiliseringscampagnes zijn het hele jaar door noodzakelijk, maar worden op die dag extra belicht.

 

Dat brengt ons bij de kerk. De kerk moet echt erkennen dat haar maatschappelijke en spirituele rol haar een bijzondere verantwoordelijkheid oplegt binnen de maatschappij waarvan zij onlosmakelijk een deel is. Ook daartoe hebben we aanbevelingen geformuleerd, aanbevelingen waartoe de kerk zelf al stappen had gezet, maar ook aanbevelingen omtrent stappen die de kerk in de toekomst nog moet zetten. Ik verwijs bijvoorbeeld naar aanbeveling nr. 51. Vandaag reageert de kerk enkel wanneer een slachtoffer de moed en kracht vindt om zelf opnieuw een melding te doen, vaak over plegers die in het verleden al meermaals in het vizier kwamen. Daarmee wordt de verantwoordelijkheid onterecht volledig bij het slachtoffer gelegd. De kerk moet ook proactief optreden door daders van seksueel geweld en van schuldig verzuim zelf op te sporen via actuele aanwijzingen of informatie waarover ze reeds beschikt in haar archieven.

 

Collega's, er wordt weleens verwezen naar de veranderende tijdsgeest, een ander maat­schappelijk besef of een voortschrijdend inzicht. Al die zaken zijn echter niet nodig om te weten dat iedere vorm van kindermisbruik verkeerd is. Ik kan alleen hopen dat dit rapport ook een herinnering is om niet alleen spijt te hebben van de aanpak in het verleden, maar dat het er ook aan herinnert dat het in de toekomst beter aangepakt moet worden.

 

Vervolgens is er natuurlijk ook een justitieel luik. Wij moeten erop wijzen, zoals de heer Van Hecke al opmerkte, dat we sinds de bijzondere commissie van 2010 echt wel vooruitgang hebben geboekt. Inderdaad, 47 van de toen geformuleerde aanbevelingen werden volledig omgezet. De aanbevelingen die we vandaag bespreken, bouwen dan ook voor een stuk voort op dat werk. De aandacht zal vooral gaan naar het onderzoek van Operatie Kelk, waarvoor wij hebben samengewerkt met de Hoge Raad voor de Justitie. Iedereen kan in ons rapport lezen dat wij zelf niet de tijd hebben gehad om tot op het bot te gaan.

 

Daarin ligt dan ook de voornaamste taak van die volgende onderzoekscommissie, namelijk verder werken met het rapport van de Hoge Raad. Laten we vandaag duidelijk zijn: het is absoluut totaal onaanvaardbaar dat het onderzoek van Operatie Kelk na 14 jaar nog steeds niet is afgerond. Dit is een rechtsstaat onwaardig. Onafhankelijk van de verschillende mogelijke redenen hiervoor, is het voor slachtoffers onmenselijk en onrechtvaardig om geen vooruitgang of enig resultaat te zien.

 

Langs de andere kant stel ik vast dat er veel mensen, zowel binnen justitie als politie maar ook binnen de kerk, zich met hart en ziel hebben ingezet en in dit de toekomst zullen blijven doen. Ik zou iedereen dan ook willen oproepen om het geloof in justitie niet te verliezen en om stappen te zetten naar een zorgcentrum, maar ook naar justitie en politie als men kennis krijgt van een misdrijf.

 

We zijn uiteindelijk tot die 137 aanbevelingen gekomen die verschillende domeinen omvatten. Ik wil benadrukken dat we hier vandaag in de plenaire vergadering meer doen dan louter aanbevelingen goedkeuren. We moeten de problematiek van seksueel misbruik op de agenda blijven zetten. Het is immers een probleem van de ganse samenleving.

 

De heer Geens heeft reeds gesproken over de omerta. De druk om te spreken kan niet alleen om de schouders van de slachtoffers liggen. We hebben veel voorbeelden gezien van mensen en omstaanders die konden ingrijpen, maar het niet deden. Sommigen deden dit niet uit angst, anderen wilden niet het niet zien en nog andere mochten het niet zien. Geen enkele reden is echter aanvaardbaar. Daarom verwijs ik naar de aanbevelingen nrs. 90 en 91, waarmee gevraagd wordt om binnen de hulpverlening, justitie en politie, maar ook binnen de kerk de nodige aandacht te besteden aan de echte betekenis en de gevolgen van het beroepsgeheim.

 

Het onderzoeken van de mogelijkheid om het spreekrecht te vervangen door een spreek­verplichting is ook zeer belangrijk. Daarnaast blijft het belangrijk om te wijzen op het schuldig verzuim dat in bepaalde situaties ook echt tot een verplichting tot spreken leidt.

 

We moeten dan ook in de volledige samenleving onze verantwoordelijkheid nemen om seksueel misbruik tegen te gaan en slachtoffers te blijven ondersteunen. Dit rapport is vandaag de eerstvolgende, maar zeker niet de laatste stap die we daarin nemen.

 

Collega's, tot slot wil ik iedereen danken die veel tijd en werk in dit werkstuk heeft gestoken, in het bijzonder de voorzitster, maar ook de vele medewerkers die er dag en nacht aan hebben gewerkt. Ook wil ik in het bijzonder de vele moedige slachtoffers danken die in onze commissie hebben getuigd of hun getuigenis met ons hebben gedeeld.

 

02.15  Ben Segers (Vooruit): Collega's, laat mij beginnen met twee berichten van slachtoffers uit Godvergeten die ik ontving, natuurlijk geanonimiseerd, meteen na het goedkeuren van het verslag in de commissie. Eerste bericht: “Zo blij met het verslag. De eerste keer sinds mijn 13 jaar dat ik stilletjes durf te hopen.” Even later kreeg ik bericht van een ander slachtoffer: “Oké, het verslag ligt er, maar het zijn natuurlijk maar aanbevelingen. Eerst zien wat ervan in huis komt.”

 

Twee berichten, twee slachtoffers, twee keer een andere toon, maar allebei hebben ze gelijk, want er is reden tot hoop en reden tot argwaan. Reden voor argwaan omdat slachtoffers al zo vaak hun verhaal hebben verteld. Argwaan, omdat ze al zo vaak gehoopt hebben. Argwaan, omdat ze al zo vaak het deksel op de neus kregen. Er is echter ook reden voor gerechtvaardigde hoop, dankzij een belangrijk uitgangspunt van deze commissie. Niet langer mag de vooruitgang in de strijd tegen seksueel geweld afhankelijk zijn van de slachtoffers zelf. Ook de 137 aanbevelingen van deze commissie zijn met dat fundamentele uitgangspunt doorweven.

 

Maandenlang waren we met deze commissie in de ban van de strijd van de slachtoffers, van de tekortkomingen in hun ondersteuning ook. In grote nederigheid hebben we geprobeerd om uit dat alles de juiste conclusies te trekken. Het is mijn vurige hoop dat de slachtoffers zich daarvoor ook trots zullen kunnen voelen, trots omdat ze dankzij hun onmetelijke kracht mee zorgden voor deze blauwdruk, hoe het nog veel beter kan en veel beter moet, trots dat ze meewerkten aan een betere morgen voor zovele lotgenoten, zowel voor acute slachtoffers als voor slachtoffers van langer geleden, ook voor de slachtoffers van Godvergeten.

 

Ik denk ook aan de talrijke aanbevelingen in verband met de herdachte ketenaanpak, weg van de versnippering, hier al uitvoerig toegelicht door de rapporteur, maar ook met veel brio door mevrouw Van Peel. Ik zal die dus niet herhalen, maar wij onderschrijven die ten volle met Vooruit. Het is politiek zoals die behoort te zijn, aldus mevrouw Van Peel. Ik kan dat alleen maar bijtreden.

 

Al die aanbevelingen werden in de commissie al unaniem goedgekeurd. Woensdag gebeurt in de plenaire vergadering allicht hetzelfde. Daar ga ik toch van uit. Als dat gebeurt, is er al helemaal geen excuus. Deze aanbevelingen moeten meteen ter harte worden genomen, evenals de basisvormen van een onderdeel strijd tegen seksueel geweld in het volgende regeerakkoord, zodat de argwaan helemaal kan verdwijnen en de hoop voor verdere heling plaats kan maken.

 

Dat de slachtoffers van de kerk al die jaren op muren botsten, bleek niet alleen uit Godvergeten, maar ook uit de indringende getuigenissen in onze commissie. De aanbevelingen voor de kerk werden hier al helder gepresenteerd, en zal ik nu niet herhalen. Evident stelde deze onderzoeks­commissie vooruitgang vast. Ze stelde vast dat er gevolg werd gegeven aan de aanbevelingen van 2011. Al even evident stelde onze onderzoekscommissie vast dat er tekortkomingen waren. Aan menselijke ondersteuning ontbrak het, ondanks alles, te vaak. Dat vooruitgang in de strijd tegen seksueel geweld niet afhankelijk mag zijn van de slachtoffers zelf geldt natuurlijk ook voor de kerk zelf.

 

Wat de kerk betreft, bouwden we met deze commissie verder op de vaststellingen van de eerdere commissie van 2011. De kerk was op de hoogte en minimaliseerde feiten. Dat moest niet meer bewezen worden, dat stond vast. Dat was een uitgangspunt. Er was bijvoorbeeld de eerdere zogenaamde pastorale brief van mei 2010, waarin in algemene termen erkend werd dat door te zwijgen voorrang werd gegeven aan de goede naam van de kerk boven de slachtoffers. Daar waar daders een nieuwe kans kregen, gingen de slachtoffers door het leven met kwetsuren die niet of nauwelijks konden genezen, erkende de kerk toen.

 

Toch vraagt deze commissie nadrukkelijk aan de kerk de verantwoordelijkheid in de aanpak van de gevallen van seksueel geweld te erkennen. Wat was opvallend doorheen de hoorzittingen met de kerkelijke instanties? De erkenning kon dan wel herhaald worden in algemene termen en vaak dan als een soort van mantra, maar het werd veel moeilijker om dat dan vervolgens concreet te benoemen. Als ik bijvoorbeeld doorvroeg wat er dan met het zwijgen bedoeld werd, kwam ik dat vaak niet te weten. Dan was de reactie vaak, maar niet altijd, dat onder dat stilzwijgen zeker geen toedekken moest worden begrepen. De ene religieuze orde was er bijvoorbeeld van overtuigd dat de zwijgcultuur eerder voor de andere orde gold. Concrete voorbeelden noemen en daarmee zelf naar de slachtoffers toegaan, zonder dat zij telkens opnieuw het initiatief moeten nemen, blijft vaak heel moeilijk. Dat konden we opnieuw vaststellen.

 

Het eerdere stilzwijgen wordt erkend, maar wat houdt dat dan in? Het is als het ware een soort stilzwijgen over het stilzwijgen. Zelfs verontschuldigingen voor het overplaatsen van een priester na feiten bij jongeren op een internaat naar een functie als – houd u vast – coördinator in het onderwijs, klaar voor nieuwe feiten, verlopen heel erg moeizaam. Zo bleek ook in de commissie. Daar hadden wij dan nog het instrument van de getuigenis onder ede. Hij was nu eenmaal een broeder, zo werd ons gezegd, en broeders engageren zich ten aanzien van elkaar.

 

Of denk aan de gruwel in de abdij van Dendermonde, de hel op aarde, zo weet iedereen die Godvergeten heeft gezien, het ergste van het ergste. Zelfs daar verliep de communicatie tussen abdij en slachtoffers via een juridisch schrijven. Op 28 december 2010 kreeg de abt het bezoek van een aantal slachtoffers. Die dag was niet toevallig gekozen, het was op de dag van de onschuldige kinderen. De slachtoffers deden er een heel eenvoudig voorstel: leg alstublieft om de zoveel tijd een roos op de graven van slachtoffers die zelfmoord hebben gepleegd. Collega's, ik vertel het u hier nog eens opnieuw omdat het zo'n simpele vraag was. Toen in de commissie dan aan de abt werd gevraagd hoeveel rozen hij sindsdien heeft laten leggen, erkende deze dat dit nooit gebeurd was en dat hij dat nu, achteraf beschouwd, dwaas vindt. Hij verontschuldigde zich er ook voor. Mooi dat dit nu in de commissie kon. Weet echter wel op wat voor muur de slachtoffers al die jaren gebotst zijn. De daad moet dan nog bij het woord gevoegd worden ook natuurlijk.

 

Deze commissie vraagt daarom met aandrang aan de kerk om proactief op te treden, om schuldig verzuim zelf actief op te sporen, om niet louter afhankelijk te zijn van alweer de moed van een slachtoffer. Zo hoorden we ook een slachtoffer dat al jarenlang bezig is met de reconstructie van de levenswandel van zijn dader, van overplaatsing tot overplaatsing. Toen hij daaromtrent het bisdom contacteerde, omdat de dader tot in 2015 in functie kon blijven, dus nadat de hele boel al zogezegd opgekuist was, botste hij op een muur. Hij kreeg telkens opnieuw geen reactie. Dit rapport stelt zeer duidelijk dat vooruitgang en transparantie in de strijd tegen seksueel geweld niet afhankelijk mogen zijn van de slachtoffers.

 

Beste kerk, u weet dat zeer veel slachtoffers nog met zulke vragen zitten. Wacht dus niet op de nieuwe arbitrage. Wacht dus niet op andere mechanismen, duik die archieven in, doe vandaag nog systematisch wat u zelf al kunt doen.

 

Ik verneem net dat op de lijst van de nieuwe vertegenwoordigende priesterraad van het aartsbisdom ook verschillende kandidaten zouden staan die gekend zouden zijn bij het opvangpunt of bij de arbitrage als dader. Laat dat alstublieft niet waar zijn.

 

Over het justitiële luik weet u dat de Operatie Kelk een belangrijke aanleiding was voor de vraag van Vooruit om de oprichting van de onderzoeks­commissie. Dat het rapport van de Hoge Raad voor de Justitie er kwam, met eindelijk een doorlichting van Operatie Kelk, is alvast mee een verdienste geweest van het bestaan van de onderzoeks­commissie. Met Vooruit hadden wij liever gehad dat het rapport er vroeger was geweest, zodat wij er met de onderzoeks­commissie al vroeger mee aan de slag hadden kunnen gaan.

 

De Hoge Raad was echter wel erg duidelijk: er is geknoeid dat het geen naam had, met talloze disfuncties tot gevolg en met bovenal slachtoffers die de dupe zijn geworden van een strijd binnen justitie, met rechten van de verdediging en van de slachtoffers die onmiskenbaar geschonden werden. De exponent ter zake was de rol van de zogenaamde magistraat X, die te pas en vooral te onpas opdook.

 

De Hoge Raad voor de Justitie stelt ook heel duidelijk vast dat de lange duur van het onderzoek niet uit te leggen valt, zeker niet voor de meest recente periode. Dat het openbaar ministerie nu eindelijk toch met de eindvordering naar buiten moet komen, is dankzij dat rapport duidelijker dan ooit.

 

Het werk van de onderzoekscommissie is noodgedwongen niet af, maar het zou niet fair zijn, zoals wij links en rechts weleens kunnen lezen, om het werk van de commissie te minimaliseren omdat het luik justitie niet klaar is. Het werk kon immers simpelweg niet af zijn door de erg late oplevering tijdens deze legislatuur van het rapport van de Hoge Raad.

 

Het is dan ook niet meer dan logisch dat bij aanvang van de nieuwe legislatuur een nieuwe onderzoekscommissie wordt opgericht, nader gericht op louter het justitieluik, met evident ook de bevoegdheden die de huidige commissie had. Denk aan de inbeslagname van de reservefardes, dus de interne communicatie waarover de heer Van Hecke het al had. Onze tijdnood mag er immers niet toe leiden dat het werk zelfs maar een klein beetje minder grondig gebeurt.

 

Dat dit opnieuw in de vorm van een onderzoeks­commissie kan gebeuren, was voor Vooruit dan ook een essentiële aanbeveling. Wat ons betreft, richten wij die onderzoekscommissie dan ook onmiddellijk op, meteen bij de installatie van de nieuwe Kamer.

 

In de mate waarin de nieuwe commissie anders samengesteld zal zijn, hebben verschillende partijen er zich doorheen de werkzaamheden al toe verbonden om de kennisoverdracht te verzekeren en er alles aan te doen opdat de nieuwe commissie onder een goed gesternte kan starten. Ook hebben zej te kennen gegeven, als ze verkozen zijn, zeker in de nieuwe commissie te willen zetelen en alles te blijven opvolgen. Daarnet gaf de heer Senesael dat nog aan.

 

Politici zijn immers net mensen. Het werk heeft ons allemaal naar de keel gegrepen. De betrokkenheid is groot en zal en moet dat ook blijven. Daar kunnen de slachtoffers van op aan.

 

Tot slot zou ik graag commissievoorzitster Sophie De Wit willen bedanken voor de manier waarop zij ons met haar tomeloze energie richting eindrapport stuurde. De collega's uit de commissie dank ik allemaal voor de enorme sereniteit die door eenieder aan de dag is gelegd. Het debat is met een enorme ernst en waarachtigheid gevoerd. De experts dank ik voor de deskundige ondersteuning, de sprekers voor de nodige inspiratie, het commissiesecretariaat voor het vele werk op de meest onmogelijke uren, de vertalers en tolken voor het titanenwerk. Uiteraard dank ik ook de andere diensten van de Kamer, diensten waarop wij altijd kunnen rekenen voor hun volgehouden inzet, ook wanneer wel het aanvangsuur maar niet het einduur van alweer een commissie- of werkvergadering bekend is. Bovenal huldig ik echter – dat spreekt voor zich – de moed en de kracht van de slachtoffers, de overlevers.

 

02.16  Vanessa Matz (Les Engagés): Madame la présidente, chers collègues, aujourd'hui est évidemment un jour important. Comme j’ai déjà pu le dire, c’est l’occasion de remercier l’ensemble des personnes qui, de près ou de loin, ont contribué à cet important travail, que ce soit les services, nos collaborateurs, la commission et toutes les personnes qui ont gravité autour de ce texte. Cela, sans tomber, comme je l’ai dit aussi en commission, dans une forme d’autosatisfaction et d’autocongratulation par rapport à un travail important qui a été fait mais qui n’est, nous le savons, que le début de quelque chose.

 

Ma toute première pensée profonde s’adresse évidemment aux victimes. Aucun de nous ne peut trouver les mots face aux récits que nous avons entendus. Ces mots appartiennent aux victimes, et même parmi elles, certaines ne parviennent toujours pas à les trouver.


En même temps, comment décrire l’injustice d’une vie détruite par la cruauté d’autrui qui s’exerce en toute impunité? Comment décrire l’injustice de l’innocence arrachée à un enfant? Comment décrire l’injustice d’un silence imposé, l’injustice de l’abjecte complicité d’une famille, d’une institution, de la société?

 

Chères victimes, la honte appartient aux auteurs de violences sexuelles, et à eux seulement. À vous appartiennent la dignité, le courage, la résilience, et ce, même si vos blessures ne disparaîtront jamais.

 

Dans son roman Triste tigre, Neige Sinno écrit qu’une violence sexuelle sur un enfant n’est pas une épreuve, un accident de la vie. C’est une humiliation profonde et systémique qui détruit les fondements mêmes de l’être. Quand on a été victime une fois, on est toujours victime; et surtout, on est victime pour toujours. Personne, absolument personne ne devrait avoir à survivre des conséquences de violences sexuelles. Ce fardeau, ce n’est pas le vôtre, c’est le nôtre. Il est à nous tous.

 

Alors, il est de notre devoir, chers collègues, en tant que représentants de la nation, de nous saisir de ce fléau qui détruit et tue en silence. À cet égard, la commission d'enquête parlementaire a réalisé un travail extrêmement important, quoique tardif et inachevé.

 

Dès l’entame de ses travaux, la commission a placé les victimes au centre de ceux-ci, en procédant à de nombreuses auditions. C’est un point extrêmement important que je tiens à souligner. Permettez-moi de vous citer à nouveau un extrait de Triste Tigre: ʺNous sommes nombreuses. Nous sommes nombreux. Chaque année, des centaines de milliers de personnes s’éveillent ou s’endorment transformés en l’un ou l’une d’entre nous. Une armée des ombres. Une armée qui, souvent, se tait, qui fait sa vie en sourdine mais qui n’en pense pas moins. Nous affrontons avec courage les questions qui se posent les unes après les autres. Nous défaisons la trame du silence avec nos petites mains. Nous nous attaquons aux nœuds les plus coriaces avec patience. Il y aura toujours des nœuds et quand cette chemise d’orties sera finie, il y en aura une autre à détricoter et on reprendra l’ouvrage, les mains griffées pleines de cloques!ʺ Cette trame du silence a duré bien trop longtemps. Nous devons nous efforcer de la déconstruire un peu plus chaque jour et la méthodologie de la commission est allée dans ce sens. Cela aura eu un impact important en termes de libération de la parole.

 

Un autre point extrêmement important des travaux de la commission que je tiens également à souligner est le caractère multidisciplinaire de nombreuses recommandations. Nous le savons, les conséquences des violences sexuelles sont multiples. Elles sont d’ordre physique, psychologique, social, financier, juridique. Les solutions doivent l’être tout autant. Les recommandations de la commission vont dans ce sens en abordant la nécessité de fournir des soins adéquats, une indemnisation adéquate, une reconnaissance des faits par la société, une meilleure prise en charge des victimes par les institutions judiciaires.

 

Par ailleurs, une approche coordonnée est indispensable. Il n’est pas tolérable que les victimes de tels faits soient renvoyées d’institution en institution, de service en service sans jamais savoir clairement où trouver de l’aide. Je souligne à cet égard l’importance de la recommandation de la commission qui prend en compte ceci avec la création d’un centre d’expertise sur les violences sexuelles et le renforcement des CPVS.

 

De plus, nous avons toujours insisté et alerté sur le fait que le délai imparti à la commission était bien trop court au vu de l'ampleur de la tâche. Il en résulte un travail inachevé, notamment dû au retard pris dans la présentation du rapport du Conseil supérieur de la Justice. Une nouvelle commission d'enquête sera, dès lors, nécessaire afin de mener notre travail à son terme quant à l'opération Calice et au traitement judiciaire des dossiers de violence sexuelle. Dès le commencement de la prochaine législature, nous devrons poursuivre le travail, comme cela a déjà été souligné par l'ensemble des collègues.

 

Par ailleurs, avec d'autres, j'ai toujours insisté sur la nécessité de ne pas susciter des attentes auprès des victimes, qui se transformeraient en déception. Les recommandations de la commission sont importantes, mais encore faut-il qu'elles soient exécutées. Rien ne serait en effet plus regrettable que ces recommandations soient de belles paroles restant à l'état de vœux pieux.

 

Les violences sexuelles constituent un problème sociétal extrêmement grave qui transcende les divergences politiques. Nous, Les Engagés, nous nous engageons fermement à appliquer ces recommandations sous la prochaine législature et nous espérons qu'il en sera de même pour l'ensemble des autres formations politiques.

 

Enfin, l'inceste, et vous savez que j'insiste régulièrement sur cette question, constitue une forme particulière de violence sexuelle qui est extrêmement répandue. Six cas sur dix de violences sexuelles à l'encontre de mineurs relèvent de l'inceste. Il est nécessaire que le législateur se saisisse plus particulièrement de ce problème et que les travaux se poursuivent.

 

En conclusion, chers collègues, je tiens à saluer le travail accompli par notre commission d'enquête et l'engagement de chacun. Nous le savons, le travail est pourtant loin d'être achevé. J'espère que nous pourrons le poursuivre rapidement.

 

Chères victimes, au nom des Engagés, nous reconnaissons votre qualité de victimes et la culpabilité des auteurs de violences sexuelles au sein de l'Église et en dehors de celle-ci et nous nous engageons à appliquer les recommandations de la commission. Je vous remercie de votre attention.

 

02.17  Sophie Rohonyi (DéFI): Madame la présidente, chers collègues, lors de l'institution de la commission d'enquête, nous savions tous à quel point notre travail serait ardu. Nous savions à quel point les victimes placeraient dans cette même commission leur espoir d'une reconnaissance à laquelle elles n'ont jamais eu droit. Nous savions que nous ne pouvions pas lancer un appel à témoignages tout en ne permettant pas à chacune des victimes qui décideraient ainsi de briser la loi du silence de les écouter, ou du moins de les lire.

 

L'une d'entre elles nous expliquait d'ailleurs en commission que les victimes sont en fait d'anciens combattants qu'on n'a voulu ni voir, ni écouter. Je me dois donc tout d'abord de remercier ces lanceurs d'alerte et ces victimes qui sont venus témoigner en commission avec un courage et une dignité qui forcent l'admiration et qui doivent impérativement nous inspirer. Des victimes motivées par la nécessité de se reconstruire mais aussi et surtout par le sens du devoir, celui d'éviter de nouvelles victimes, de nous donner les éléments à même d'éviter qu'à l'avenir, on ne déplace plus jamais des prêtres auprès d'autres enfants pour qu'ils puissent à nouveau sévir et commettre l'irréparable.

 

Nous avons tout fait pour respecter notre promesse de placer les victimes au cœur de notre travail. Certes, nous avons été confrontés à des difficultés dans ce travail. Le Conseil supérieur de la Justice a lui-même rencontré ses propres difficultés pour nous présenter dans les délais impartis son précieux rapport. Certes, également, pour aboutir à ces 136 recommandations, nous avons dû opérer des choix difficiles. En outre, nous nous sommes confrontés aux limites du droit ainsi qu'à celles du budget.

 

Dans tous les cas, ces recommandations ne constituent que le commencement d'un autre travail qui devra occuper notre assemblée tout au long de la prochaine législature, à savoir la concrétisation de ces recommandations.

 

Le combat contre l'omerta, qui a trop longtemps régné au sein de l'Église catholique belge, ne se gagne pas en quelques mois, car c'est tout un système qui doit radicalement changer. Nous ne pouvons plus attendre un nouveau scandale. Nous ne pouvons plus attendre non plus qu'un nouvel enfant soit abusé et muselé pour voir l'Église catholique de Belgique faire son travail d'introspection mais aussi et surtout de remise en cause, de prévention et de protection des plus vulnérables, ou encore de screening de ses séminaristes.

 

En tant que parlementaires, nous ne pouvons pas interférer sur la philosophie de l'Église, sur le célibat des prêtres, ou encore sur la place des femmes dans son institution. Nos recommandations n'abordent donc pas ces points. Il n'en demeure pas moins que ces points devront évoluer. Nous demandons par contre à l'Église qu'elle mette en place des mesures de prévention, dont une partie aurait d'ailleurs déjà dû être mise en place il y a plus de dix ans maintenant. Nous formulons donc cette demande parce que nous sommes les garants d'un principe sacré en démocratie, à savoir la primauté de la loi civile sur les prescrits religieux.

 

La lutte contre les violences sexuelles ne doit pas reposer uniquement sur le courage des victimes. Elle doit reposer avant toute chose sur la responsabilité des politiques. Le fléau des violences sexuelles est à ce point systémique qu'il incombe à chaque niveau de pouvoir d'assumer sa part, raison pour laquelle notre travail a été complémentaire à celui de la commission d'enquête mise en place en Flandre. Nous devons aider les victimes de violences sexuelles à retrouver leur place dans la société, à se libérer de cette culpabilité qu'elles ressentent de manière totalement injuste, en assurant leur accueil dans un espace qui soit enfin bienveillant et indépendant de l'Église, où elles pourront prendre la parole librement et en toute sécurité.

 

Naturellement, nous avons vite pensé aux précieux CPVS, au personnel multidisciplinaire formé et habitué à la prise en charge du stress post-traumatique. Les CPVS se sont enfin tout récemment vu octroyer un cadre légal; je suis donc heureuse que la commission ait souligné la nécessité de ne plus distinguer les victimes de violences sexuelles aiguës et les victimes de violences sexuelles non aiguës dans l'accueil et le démarrage d'un processus de prise en charge.

 

À charge pour les prochains gouvernements de veiller à ce que les demandes de renforcement des dispositifs déjà existants, mais aussi de recrutement et de formation en traumatologie, soient rencontrées, et ce, au plus vite. Parce qu'aujourd'hui, des centres de traumatologie n'existent pas dans tous les hôpitaux, de sorte qu'une victime ne bénéficie pas des mêmes chances de suivi qu'une autre.

 

Or, nous devons faire en sorte que toutes les victimes non aiguës puissent bénéficier d'un suivi réalisé par du personnel formé en dehors des CPVS. Face à de tels traumatismes, ce ne sont pas quelques séances qui sont nécessaires, mais des thérapies qui durent des années, des thérapies que l'État devra prendre en charge. Si ces thérapies durent des années, c'est parce que le traumatisme est immense, mais aussi parce qu'il est si complexe qu'il peut lui-même mettre des années à se manifester et que les violences sexuelles sont extrêmement spécifiques.

 

C'est d'ailleurs pour ces raisons que nous avons porté et adopté, en début de cette législature, la loi prévoyant la fin de la prescription pour les crimes pédophiles. Très vite, et à l'instar de ce qu'elles avaient déjà regretté au sein de la commission Adriaenssens, les victimes ont souligné l'injustice qu'elles ressentaient à rester confrontées aux limites de la prescription, puisque notre loi du 14 novembre 2019 ne s'applique pas aux faits qui avaient déjà été prescrits à cette date. Nous avons donc sérieusement examiné cette question et avons été contraints de reconnaître qu'une imprescriptibilité rétroactive des infractions sexuelles sur mineurs était une question juridiquement extrêmement complexe et même discutable au regard de notre Constitution, de sorte que nous avons prévu deux choses fondamentales à mon sens.

 

Premièrement, la possibilité, pour les victimes de violences sexuelles historiques, de porter plainte auprès de la police ou du ministère public, même pour des faits qui auraient déjà été potentiellement prescrits, à charge pour le ministère public de décider si ces faits sont effectivement prescrits ou non. En fonction de cela, il pourra ordonner des actes de recherches comme l'audition de la victime ou encore, le cas échéant, de l'auteur des faits.

 

Deuxièmement, la mise en place d'une étude juridique et académique spécifique portant sur la possibilité d'une suppression rétroactive du délai de prescription pour les abus sexuels sur les enfants. Nous devons donc dire aujourd'hui aux victimes que cette question de la prescription rétroactive n'a pas été mise sous le tapis, mais qu'elle sera au contraire examinée avec le sérieux qui s'impose dans les prochains mois.

 

Un autre point sur lequel les victimes sont beaucoup revenues en commission concerne leur indemnisation. L'une d'elles nous a parlé de 6 millions d'euros pour 1 140 dossiers, soit 5 386 euros par personne. Voici le prix d'une vie détruite.

 

Ce n'est bien sûr pas acceptable, surtout, lorsque pendant des décennies, vous accumulez pertes de revenus, frais d'admission, de psychologues, de psychiatres, de médicaments mais aussi tous les dommages qui ne sont pas chiffrables, qui sont dus à vos angoisses et qui font partie intégrante de vous-même. Ces angoisses font ressentir aux victimes le sentiment non plus de vivre mais de survivre.

 

À cet égard, je suis soulagée qu'on ait chargé le prochain gouvernement fédéral de mettre en place un système de soutien financier ad hoc, en précisant que l'égalité de traitement entre toutes les victimes devra être la pierre angulaire de ce système, mais aussi d'étudier la possibilité de créer un fonds de réparation, comme demandé d'ailleurs vendredi dernier par la commission d'enquête flamande, à savoir un fonds qui devra être financé par l'auteur et/ou par l'institution organisatrice dans le cadre de laquelle les violences sexuelles ont eu lieu.

 

Je me permets toutefois de regretter que ce fonds constitue un point à mettre à l'étude et pas un engagement à part entière. Il en est de même de l'étude confiée à la future commission scientifique indépendante en vue d'évaluer ce fameux point de contact unique francophone et néerlandophone, afin de savoir s'il n'est pas temps de l'externaliser pour le rendre indépendant des autorités de l'Église.

 

Sans doute, ici, avions-nous peur de ne pas pouvoir honorer notre engagement, celui d'une meilleure information, celui d'une meilleure indemnisation des victimes. Sans doute, ici, voulions-nous éviter de donner de faux espoirs aux victimes, comme nous l'avons malheureusement fait avec les victimes des attentats du 22 mars 2016, alors que les recommandations de la commission d'enquête à leur égard étaient on ne peut plus claires.

 

Quant à l'offre des autorités ecclésiastiques de prendre en charge sans distinction au moins le ticket modérateur des frais de thérapie de l'ensemble des victimes, cette promesse ne devra absolument pas rester un vœux pieux.

 

La prise en charge des délinquants sexuels a également beaucoup occupé nos travaux. Si nous avons tous constaté la pénurie d'offres thérapeutiques pour les délinquants sexuels, nous n'avons pas pu nous mettre d'accord sur la nécessité de veiller à ce qu'un suivi thérapeutique soit garanti dès la fin de la peine dans les cas de violence sexuelle et de maltraitance d'enfants pour une durée plus longue que ce qui est possible aujourd'hui.

 

Mon parti DéFI avait déposé une proposition de loi en ce sens en début de législature parce que nous ne pouvions pas accepter que des délinquants sexuels qui font le choix d’aller à fond de peine ne soient aucunement tenus de suivre une guidance thérapeutique après leur libération. À défaut d’un tel consensus, nous avons au moins prévu l’obligation pour les juges d’instruction de respecter le principe de précaution. Autrement dit, lors de la libération conditionnelle d’auteurs, ils devront les obliger à suivre une thérapie ou un accompagne­ment auprès de services et de personnes spécialisées. Nous avons également précisé qu’à cette fin, des moyens financiers devraient être prévus. Nous devrons veiller à ce que les centres d’appui de prise en charge des délinquants sexuels qui ont été créés à la suite de l’affaire Dutroux et de sa commission d’enquête parlementaire puissent être financés à la hauteur de leur charge de travail et de leur rôle dans la lutte contre la récidive.

 

Enfin, à l’instar de certains collègues, je regrette que par la remise du rapport du Conseil supérieur de la Justice le 16 avril dernier, nous n’ayons pas pu en tirer tous les enseignements nécessaires. Les constats posés par le Conseil supérieur de la Justice – que je remercie vivement aujourd’hui – sont pourtant effarants: des parties civiles non convoquées, une instruction anormalement longue, des indices de pression de la part de l’Église, la disparition de certaines pièces du dossier ou encore la partialité d’un juge. Il faudra donc impérativement qu’à la suite du renouvellement de notre Chambre, une nouvelle commission d’enquête parlementaire soit mise en place concernant cette opération Calice dont l’enquête judiciaire n’est pas encore terminée et ce, en vue de réaliser ses propres actes d’enquête.

 

Chers collègues, nous voilà donc au bout d’un travail de longue haleine, un travail constructif réalisé grâce aux membres de la commission, grâce à sa présidente, Mme De Wit, mais aussi grâce aux experts, aux services, aux collaborateurs.

 

Nous voilà aussi à l’aube d’un autre travail: le suivi à donner à ces nombreuses recommandations. C’est parce que ces recommandations sont indispensables pour reconnaître les victimes mais aussi pour en éviter de nouvelles que mon parti DéFI les soutiendra avec conviction ce mercredi. J’ose espérer que comme en commission, ces recommandations seront soutenues à l’unanimité parce que ce faisant, nous lancerons le signal que la lutte contre les violences sexuelles, en particulier à l’égard des enfants, est un combat politique qui dépasse les clivages partisans. Je vous remercie.

 

02.18 Staatssecretaris Alexia Bertrand: Ik zou graag het woord nemen namens de regering om de onderzoekscommissie te bedanken voor het harde, verdienstelijke werk dat ze heeft verricht. Het is niet gemakkelijk om de juiste woorden te vinden na al jullie toespraken, want het gaat om een zeer emotioneel onderwerp. Ik zie ook de complexiteit van de vragen die jullie als commissie hebben gesteld.

 

Comme vous, madame Matz, j’ai lu Triste tigre, prix Goncourt des lycéens, prix Femina. On ne sort pas indemne de cette lecture. C'est le témoignage d’une vie, de quelqu'un qui parle d’une situation qui transforme. Les extraits que vous avez cités sont extrêmement parlants, certainement pour les personnes qui ont traversé cela.

 

Merci pour vos témoignages.

 

Bedankt dat u op zo'n korte tijd hebt getuigd over zo'n complexe emotionele materie als seksueel geweld en seksueel misbruik in de Kerk. Ik wil ook de voorzitster danken, wier verdienste door iedereen hier erkend is. Mevrouw, u hebt heel hard gewerkt.

 

Ik zie ook dat de samenwerking tussen de verschillende groepen blijkbaar fantastisch goed verlopen is. Ik wil ook alle diensten van de Kamer bedanken die voor deze commissie hebben gewerkt. Jullie hebben de slachtoffers een stem gegeven, en dat was nodig. Dat was nog steeds nodig, ondanks de bijzondere parlementaire commissie van 2011.

 

Er was, en er is, nog veel leed, veel niet verwerkt leed, maar helaas ook veel boosheid wegens het niet erkend zijn, wegens het niet gekend zijn als slachtoffer. Jullie hebben meer gedaan dan enkel de slachtoffers een stem geven, jullie hebben die stem ook sterker gemaakt door een sterk rapport, met duidelijke aanbevelingen, af te leveren.

 

Ik heb ook gehoord wat de vertegenwoordiger van Vooruit gezegd heeft over de verschillende getuigenissen en over de berichten over erkenning en over hoop. Ook heb ik gehoord over meer werk in de toekomst om de slachtoffers te geven wat hen uiteindelijk toekomt, en om te vermijden dat zulke feiten nog gebeuren in de toekomst. Ik meen dat dit de bedoeling is.

 

Daarvoor zijn de regering, en in het bijzonder de minister van Justitie, jullie erkentelijk. Hartelijk dank, beste collega's, voor jullie werk. Ik zal dit zeker meenemen en het delen met de collega's van de regering.

 

02.19  Sarah Schlitz (Ecolo-Groen): Madame la présidente, chers collègues, quel chemin parcouru quand nous voyons tout le travail accompli et la brique que l'on nous a apportée en commission! Je pense que nous pouvons être fiers de tout ce travail abattu au cours des derniers mois.

 

En préparant ma présente intervention, j'ai retrouvé dans mes notes une phrase de Rik Devillé, qui disait que toute vérité passe par trois étapes. Elle est d'abord ridiculisée, ensuite violemment combattue et enfin considérée comme une évidence. Ensuite, je suis tombée sur des forums qui se lançaient dans de grandes recherches pour savoir qui était à l'origine de cette citation. Je me passerai de vous en relater le résultat, mais je trouve que cela correspond à tout ce processus de mise en évidence de la vérité et des actions à entreprendre pour que cela ne se produise plus jamais. Quand on parle des CPVS et de cette commission, j'entends parfois des gens dire: "Cela ne devrait pas exister, parce que ce n'est pas normal." Or, en réalité, c'est toujours ainsi que se déroulent les évolutions dans la société. Rappelons-nous que, oui, il est bon que cela existe parce que ces violences existent bel et bien. C'est donc grâce à des personnes qui se sont battues pendant des années que nous pouvons nous tenir aujourd'hui devant vous avec une certaine fierté et humilité devant les victimes et affronter les violences qu'elles ont subies.

 

Quand on parle de chemin parcouru, il faut savoir que ce chemin est long. J'ai envie de relever une étape qui a marqué ma jeunesse, à savoir le moment, en 1992, où Sinéad O'Connor a dénoncé à la télévision, à une heure de grande audience, les violences sexuelles commises dans l'Église. La réaction unanime de l'opinion publique fut d'une violence extrême. Du reste, à compter de ce jour, sa carrière fut brisée. Depuis, et même auparavant, des victimes, des proches des victimes, des lanceurs d'alerte se battent pour porter au grand jour la vérité et briser le silence, cette chape de plomb qui empêche la reconnaissance des violences subies par toutes ces personnes et la justice qui leur est due.

 

Ils se battent pour ne plus que cela arrive à d'autres mais également pour faire en sorte que la reconnaissance de ces violences et du système qui les entoure deviennent, comme le dit M. Devillé, une évidence.

 

Les témoignages que nous avons entendus sont révoltants, d'une violence innommable. Ils mettent en évidence des mécanismes qui ont permis aux auteurs de perpétuer les sévices pendant parfois des dizaines d'années. Nous sommes rentrés au cœur d'un système qui a protégé des auteurs pour, derrière, protéger la réputation d'une institution. Ce système a aussi bâillonné des victimes et mis sur la touche des lanceurs d'alerte afin de les réduire au silence. Ces personnes ont parfois également fait l'objet de représailles dont elles ont témoigné devant la commission.

 

Par ailleurs, une forme de violence secondaire s'est exercée sur les victimes ces dernières années. Aux violences initiales subies durant leur enfance s'ajoutent celles qu'elles ont subies soit par le fait de garder le silence et de conserver au fond d'elles toute cette violence, même vis-à-vis de leurs proches, soit parce qu'elles ont parlé – à l'époque ou plus récemment – et qu'on ne les a pas écoutées.

 

La violence tertiaire que je veux souligner ici est celle qui s'est produite entre la dernière commission d'enquête et celle d'aujourd'hui qui est relatée dans Godvergeten. C'est la violence de la procédure, celle qu'elles ont à nouveau subie alors qu'on leur a tendu la main en leur promettant que les choses allaient changer. Or, pour beaucoup d'entre elles, rien n'a changé. Certaines victimes ont même été traitées de profiteuses par l'Église qui les a vues comme des personnes malhonnêtes, motivées par l'appât du gain et qui n'auraient soi-disant pas subi les violences qu'elles dénonçaient. Cette maltraitance exercée par l'Église sur ces victimes est innommable.

 

À nouveau, je me joins à vos remerciements, chers collègues, en soulignant le courage qu'ont eu certaines victimes en venant répéter leur histoire. On sait à quel point ces moments ont été douloureux et pourtant, elles l'ont fait pour que cela change.

 

Et je pense qu'aujourd'hui, avec cet ensemble de 137 recommandations, nous sommes sur la bonne voie pour que les choses changent.

 

Il y a pour moi quatre aspects essentiels dans ces recommandations, qui touchent à mes centres d'intérêt et d'expertise.

 

Le premier aspect est en rapport avec la reconnaissance et l’indemnisation des victimes. D’abord, il y a la décision de créer une journée commémorative pour toutes les victimes de violences sexuelles, qui se déroulerait le 18 novembre. Ensuite, il y a la mise en place de dispositifs symboliques de reconnaissance. Les communes seront invitées à développer ces dispositifs, comme des statues ou des plaques commémoratives, et à réaliser ce travail de mémoire en collaboration avec des victimes ou des associations de victimes.

 

Une autre recommandation qui me tient à cœur, parce que l’espace public n’est pas neutre, est celle qui demande de modifier les noms de rues qui portent des noms d’auteurs de violences sexuelles. Chers collègues, je ne vous cache pas ma déception que nous n’ayons pas pu aller un peu plus loin en pouvant recommander aussi de déplacer certaines œuvres d’art en lien avec les violences sexuelles. Dans un passé proche, nous avons vu à quel point certaines victimes subissaient de la violence symbolique en étant dans l’espace public confrontées à la représen­tation de leur agresseur. Je pense qu’il faut aller plus loin sur cette recommandation. Les communes sont évidemment tout à fait libres de mettre en œuvre cette recommandation de manière plus ambitieuse.

 

Une autre recommandation vraiment importante, c’est le meilleur calcul des dommages pour les victimes, et la mise en place d’un nouveau centre d’arbitrage indépendant pour les victimes si l’auteur est décédé ou si les faits sont prescrits.

 

Le deuxième aspect que je veux souligner aujourd'hui relève de la prévention et de la détection précoce des violences. Cela passe par l’EVRAS, le renforcement de l’éducation à la vie relationnelle, affective et sexuelle à travers tout le parcours d’enseignement, de la maternelle aux études supérieures, afin de renforcer les notions de consentement, de limites, et afin aussi de pouvoir détecter, en tant que professeur ou en tant que professionnel, les signes qui doivent alerter par rapport à un enfant qui subirait des violences.

 

J’entends encore trop souvent des histoires où des victimes mineures ont été prises en charge trop tard. On aurait pu, dès l’école, se rendre compte de ces situations. Quand je vois des mouvements se battre contre la mise en place de cette éducation à la vie relationnelle, affective et sexuelle à l’école et à tous les âges, je suis sidérée. C’est évidemment de cela que nous parlons. Ce sont des violences sexuelles qui sont tues et qui doivent sortir de l’ombre. Nous devons, lors de la mise en place des prochains gouvernements, absolument renforcer cette éducation.

 

Un autre aspect est le renforcement des centres psycho-médicosociaux (PMS), qui sont étranglés. J'ai rencontré, voici un peu moins d'un mois, une équipe qui y travaille et qui m'expliquait à quel point elle pourrait changer la donne pour tout un tas d'élèves si l'on renforçait ces centres. Or il est impossible à ces travailleurs d'aller plus loin pour le moment. Ils savent que des situations difficiles existent, mais ils n'ont pas le temps d'entreprendre les démarches. Donc, si nous voulons sauver des trajectoires de vie, il faut renforcer ces acteurs qui sont en première ligne pour détecter, identifier et protéger ces enfants. Je tiens, au demeurant, à saluer les travailleurs de ces centres qui accomplissent un travail remarquable.

 

Un troisième aspect est la reconstruction de la victime et son accompagnement. En Belgique, nous pouvons évidemment être fiers d'être dotés d'un réseau de dix Centres de Prise en charge des victimes de Violences Sexuelles, qui est reconnu internationalement. Ces dispositifs holistiques permettent en un seul et même lieu, avec un personnel formé, d'être pris en charge d'un point de vue médical, médico-légal et psychologique. Mais, aujourd'hui, nous voulons et avons décidé collectivement d'aller plus loin pour que toutes les victimes puissent être prises en charge et accompagnées de la même manière et durant la temporalité dont elles ont besoin.

 

S'agissant précisément des recommandations en matière d'accompagnement et de reconstruction, on peut penser à l'assistance juridique dont il faut doter les victimes, à l'instar de ce qui se passe déjà pour les auteurs, à la mise en place d'une ligne d'assistance téléphonique 24 h/24 et 7 j/7, à l'amélioration de l'accès aux soins psychotraumautiques. Quelque chose me tient particulièrement à cœur: le renforcement de l'existant. Du côté francophone, je pense évidemment aux centres de planning familial, qui accomplissent un travail formidable, parfois avec des bouts de ficelle. Donc, si nous pouvons les renforcer pour les aider à accroître leurs capacités d'accueil en suivi individuel ou collectif – demande adressée aux politiques depuis longtemps –, écoutons-les et renforçons-les. Ces centres sont vraiment demandeurs de pouvoir effectuer cet accompagnement des victimes.

 

Enfin, il y a la prise en charge des auteurs. Cela ne peut plus durer! Nous devons la renforcer, de manière à mettre un terme à la récidive, mais aussi à remettre ces personnes dans une trajectoire de vie qui n'est plus dans la violence générant des victimes décennie après décennie, comme nous l'avons constaté au fil de nos travaux.

 

Chers collègues, pour conclure, je voudrais évidemment dire un mot à toutes ces victimes qui se sont battues et qui continuent de se battre pour que la vérité éclate au grand jour, mais qui montrent aussi la voie à d'autres victimes pour qu'elles prennent la parole.

 

Tout ce travail a permis à des victimes d'enfin ouvrir leur cœur et de parler. Des personnes nous écrivent sur les réseaux sociaux pour nous dire que c'est grâce à la commission d'enquête et au documentaire Godvergeten qu'elles ont enfin décidé de parler des violences qu'elles ont subies dans leur enfance à leurs proches, à leur femme, à leurs enfants. Je pense que c'est déjà formidable.

 

Évidemment, la mise en œuvre des recomman­dations est maintenant cruciale. Ce travail a dû être mené dans des conditions difficiles en termes de temps, mais on peut aussi reconnaître l'opportunité d'adopter ce rapport à quelques encablures des élections. C'est une opportunité pour chacun et chacune de veiller, quel que soit le niveau où il sera présent, à ce que ces recommandations soient mises en œuvre. Certaines recommandations sont destinées aux communes, d'autres aux Communautés et aux Régions ou au niveau fédéral. Soyons toutes et tous les acteurs et les actrices de ces recommandations et faisons en sorte de ne pas nous retrouver dans dix ans avec un reportage God heeft nog vergeten. Il est fondamental, chers collègues, de veiller à cette mise en œuvre pour les victimes et pour toutes les personnes qui comptent sur nous pour y arriver.

 

La présidente: Je vais à présent donner la parole à la présidente de la commission, Mme De Wit, qui a reçu beaucoup de félicitations bien méritées pour ce travail accompli.

 

02.20  Sophie De Wit (N-VA): Lieve collega’s, hier staan we dan. Zes maanden na de start van de onderzoekscommissie leveren we ons rapport af, dat 600 bladzijden met 137 aanbevelingen telt. We weten allemaal dat Godvergeten de onmiddellijke aanleiding is geweest, maar andere verhalen, ook van slachtoffers buiten de Kerk, zijn snel gevolgd. We hebben ervoor gekozen om de slachtoffers centraal te stellen in de commissie, en daar ben ik blij om. We hebben hen gehoord, we hebben naar hen geluisterd. Jammer genoeg, hebben we niet iedereen kunnen uitnodigen. Niet omdat we dat niet wilden, maar gewoon omdat dat binnen die zes maanden onmogelijk was.

 

Vandaag is ook al gezegd dat de verhalen echt naar de keel grepen. Zij hebben een onvergetelijke indruk gemaakt. Collega Van Hecke, sommige verhalen kenden we al van de commissie in 2011. Ondertussen zijn we grijs geworden. De verhalen kregen deze keer door Godvergeten echter een gezicht. Door de hoorzittingen met die mensen die de moed vonden om naar onze commissie te komen, kregen de slachtoffers echt een gezicht. Ik spreek voor mezelf: dat kwam nog harder binnen. Wij zijn daar inderdaad niet voor opgeleid. Ik ben blij dat we dat werk hebben verricht, heel blij.

 

Collega’s, ik ben jurist en vandaag in die context een beetje verlegen. Niet omdat ik jurist ben, maar omdat ik door mijn opleiding een juridische reflex heb. Collega Geens sprak daar eerder ook al over. Vandaag durf ik te zeggen dat de afgelopen zes maanden met de onderzoekscommissie mij hebben veranderd. Ik ben iets meer mens geworden. Denk ik, hoop ik. Ik ben alleszins een andere mens geworden, iets minder jurist. Ik heb een heel belangrijke les geleerd, misschien had ik die al veel vroeger moeten leren. Ik heb met collega Van Peel heel vaak discussies over verjaring gehad, waarbij mijn juridische reflex de bovenhand nam. Valerie weet dat. Ik had die les misschien al veel vroeger moeten leren, maar ik heb nu geleerd om niet meer de juridische reflex te laten spelen om uit te leggen waarom iets niet kan.

 

Waarom moeten we dat toch altijd doen? Misschien moeten we het omgekeerd bekijken en de moed vinden om juridisch te bekijken waarom iets wel moet kunnen. Daarmee kom ik bij een belangrijke aanbeveling waarop de afgelopen dagen wel wat reactie is gekomen en waarover opinies zijn geschreven in de zin van 'red de rechtsstaat'. Het gaat onder andere over het idee of we een verjaring retroactief kunnen afschaffen. Uiteraard is de rechtsstaat belangrijk, maar ik denk dat de vraag die de slachtoffers ons stelden om dat te bekijken legitiem is. Laat ons eerlijk zijn, de rechtsstaat heeft hen de afgelopen 10 jaar nu ook niet meteen vooruitgeholpen. Denk maar aan Operatie Kelk. De aanbeveling is om het idee van een onafhankelijk juridisch-academisch onderzoek te bekijken. Kan het? Onder welke omstandig­heden kan het? Het is een legitieme vraag van de slachtoffers om dat te bekijken.

 

Nog zo eentje, een spreekverplichting in plaats van een spreekrecht in het kader van het beroepsgeheim. Ik weet dat dit delicaat is. We hebben de hulpverleners gehoord. Zij maken zich daar zorgen over. Ze zijn bang dat iemand dan niet meer alles zal komen vertellen omdat ze denken dat het meteen zal worden doorverteld. Er zijn vandaag al multidisciplinaire casusoverleg­mogelijkheden. Maak dat verplicht. Laat ons zoeken naar een uitweg, waarbij men wel informatie kan delen en wel kan spreken en zorgen voor een oplossing. Het gaat immers over het beschermen van een kind of een kwetsbare mens in nood, om te zorgen dat er niets gebeurt. Dat is een hoog belang. Laat ons ook daar onze klassieke juridische reflex omkeren en niet zeggen waarom iets niet kan, maar bekijken wat wel kan.

 

Ik heb met veel aandacht de artikelen gelezen die in de kranten zijn verschenen. Over het expertisecentrum en de commissaris die we willen aanstellen, kreeg ik de opmerking 'weer een postje'. Ik denk dat we in de commissie hebben geleerd dat er versnippering is. Mevrouw Vindevoghel, we herfederaliseren niet. Dat is niet helemaal juist. Het is iemand die wordt aangesteld door de deelstaten en de federale regering, maar we maken er wel een centraal aanspreekpunt van omdat we een expertisecentrum willen. Dat komt niet uit de lucht gevallen, dat is een advies van professor Adriaenssens naar wie we ook hebben geluisterd. Als er iemand is die al veel naar slachtoffers heeft geluisterd, is hij het wel, dus als hij zoiets zegt, dan moeten we dat ter harte nemen.

 

Ja, wij willen daar een commissaris, een aanspreekpunt, iemand die coördineert, iemand die mee onderzoekt, die aanstuurt, die opvolgt. Dat is belangrijk, dat is niet zomaar een postje. Dat is van heel wezenlijk belang, omdat wij een goed beleid nodig hebben, een alomvattend beleid. Wij moeten deze keer doorpakken. En dan heeft men iemand nodig die dat aanstuurt.

 

Daarbinnen kan wetenschappelijk onderzoek gedaan worden. Ik ben ook voorzitter van de commissie voor Verzoekschriften. Dat is een commissie die niet velen kennen, want daar komt niet veel volk naartoe. Daar komen de petities toe van de burgers. Iemand schreef mij een mail, zei dat het te kort dag was, dat hij geen petitie meer kon indienen en het dus via plenum moest vragen. Hij vroeg of een slachtoffer onmiddellijk naar dat wetenschappelijk comité kan gaan, of hij zich daar kan aanbieden. Ze staan gewoon te springen. Dat geldt niet voor alle slachtoffers, maar er zijn slachtoffers die zitten te wachten op een initiatief. Die vragen of zij daar terechtkunnen.

 

Ik zal antwoorden dat het er nog niet is, dat wij het zullen oprichten en dat wij die vraag zullen meenemen bij de oprichting. Wij zullen bekijken op welke manier een slachtoffer daar contact kan zoeken. Wij hebben het opengelaten in ons rapport, ze kunnen inderdaad spreken met getuigen en slachtoffers. Die weg ligt open. Die vraag is zo beantwoord. Het is belangrijk dat dit expertisecentrum er komt, met een commissaris. Het zal een belangrijke taak zijn voor de man of vrouw die deze taak op zich zal nemen.

 

Over de arbitragecommissie die wij in het leven willen roepen, heb ik gelezen dat de slachtoffers, zeker degene die hier gepasseerd zijn, daar geen vertrouwen in hebben en dat niet graag opnieuw willen doen. Het is echter niet dezelfde arbitragecommissie. Dat wil ik toch even meegeven. Het is een onafhankelijke. Dat is toch een andere insteek. Het is er een met een andere procedure, met een ander vergoedingssysteem, zonder categorieën. Degene die mee aan tafel komt, die eventueel in het kader van arbitrage centen zal moeten ophoesten, zal niet mee aan het roer zitten van die arbitrage. Er zal een onafhankelijke bemiddelaar zijn. Dat wil ik even benadrukken. Wij hebben geluisterd.

 

Ook het herstelfonds is belangrijk. Vergoeding is belangrijk. En wij willen van alles onderzoeken: de invaliditeitsvergoeding, maar ook de juiste vergoedingssystemen. Hoe zullen wij dat bekijken? Wat is een gepaste vergoeding zonder het slachtoffer in een schuifje of categorie te moeten steken? Het herstelfonds kan een oplossing bieden.

 

Ik wil benadrukken dat het de bedoeling is dat dat ook meegefinancierd wordt door daders en instellingen waarbij de dader hoorde, zoals de kerk of andere. Ik geef dat nog even mee, want ik denk dat dat vorige week niet zo goed is doorgesijpeld. Dat kan ook niet, want het rapport telt 600 bladzijden. Iedereen moet namelijk de tijd krijgen om dat rustig door te nemen.

 

Ik kreeg de vraag van journalisten of de onderzoekscommissie nu niet mislukt is, omdat er een nieuwe onderzoekscommissie wordt aanbevolen. Ik heb bijgevolg heel het weekend nagedacht over de vraag of wij mislukt zijn in onze opdracht. Operatie Kelk was wel een belangrijk deel van onze opdracht en we hebben lang moeten wachten op het rapport van de Hoge Raad. Dat is jammer, want we hadden er allemaal veel verder in willen gaan. Er lagen namelijk vragen op tafel die niet allemaal beantwoord werden. Indien er geen onderzoekscommissie geweest zou zijn, was er misschien echter ook geen verslag gekomen van de Hoge Raad. Nu is er wel een onderzoek gevoerd. Er werden mensen gehoord en er zijn vaststellingen gedaan. Er werden disfuncties blootgelegd door hun verslag. Er liggen dus handvatten voor waarmee een volgende onderzoekscommissie wel degelijk aan de slag kan. Het is dus wel belangrijk dat dat gebeurd is.

 

Het werk is inderdaad niet klaar, maar dat wil niet zeggen dat men niet kan verder werken. Vandaar dat we ook de aanbeveling geformuleerd hebben om verder te doen. We zijn trouwens niet stilgevallen, want zodra we het verslag van de Hoge Raad hadden, hebben we documenten opgevraagd die de Hoge Raad niet kon inzien. We hebben ze opgevraagd en zo onze onderzoeksbevoegdheid nog gebruikt. Laat ons op dat ingeslagen pad verdergaan tijdens de volgende legislatuur, collega's.

 

Ik kreeg ook een vraag via mail. De vraagsteller kon het niet via een petitie vragen, dus deed hij het zo. Hij vroeg zich af of de hoge seponeringsgraad enkel voor Operatie Kelk gold of voor heel justitie. Het aantal seponeringen bedroeg immers 58 %. We hebben die tabellen opgevraagd en hebben vastgesteld dat dat er dus veel te veel zijn. Vandaag moet ik hem antwoorden dat de aanbevelingen van de onderzoekscommissie gelden voor Operatie Kelk. Dat staat ook in ons rapport. De volgende legislatuur zal het Parlement natuurlijk de onderzoeksopdracht van de volgende onderzoekscommissie moeten bepalen. Ik kan enkel suggereren om met iets te beginnen om dan verder te bouwen. We hebben immers heel veel hooi op onze vork genomen, hoewel we maar zes maanden de tijd hadden. We hebben hard gewerkt, maar op het einde van de rit moeten vaststellen dat we er nog niet zijn. Laat ons dat dus stap voor stap bekijken. Ik vind het echter wel belangrijk dat die onderzoekscommissie wordt aanbevolen.

 

Collega Geens, u maakte de vergelijking tussen de rechtsstaat en de verzorgingsstaat. U stelde de vraag of we een slachtoffer steeds naar justitie moeten doorverwijzen. Het strafrecht is mijn vorig leven en ik kan het soms moeilijk loslaten, maar ik begrijp wat u bedoelt. Bij justitie is men immers niet altijd beter af en verzorging en hulp kunnen soms goed zijn. Ik heb daar wel een bedenking bij. Men moet slachtoffers niet dwingen om naar justitie te gaan, want uit deze commissie heb ik geleerd dat zij de regie in handen moeten hebben. Zij moeten daarvoor kunnen kiezen. We moeten het hen echter wel makkelijker maken om naar justitie te gaan. We proberen daarom de drempels daarvoor te verlagen en ik hoop ergens dat ze alsnog naar justitie zullen gaan. Ik hoop ook dat justitie adequaat zal reageren, dat is de essentie.

 

Collega Geens, als we dat niet doen en ons alleen op de zorg focussen, dan maken we het de dader wel erg makkelijk. Laat beide pistes samengaan in een tweesporentraject waarbij het slachtoffer de regie zelf in handen houdt. We moeten de dader er echter niet zo gemakkelijk van af laten komen. Zeggen dat de zorg het maar moet oplossen kan niet de bedoeling zijn. Ik denk trouwens ook niet dat u dat bedoelde. Het gaat om een dubbel spoor, aangezien ook de erkenning zeer belangrijk is voor de slachtoffers.

 

In dat kader wil ik de kerk en elke instelling waarin dergelijke feiten zijn gepleegd door werknemers of andere verantwoordelijken oproepen om deze feiten te erkennen. Wees proactief, treed op, verzwijg het niet, negeer het niet en trek alstublieft eindelijk lessen uit het verleden. Ik treed collega Segers bij: laat het niet waar zijn. Negeer zulke feiten niet en verzwijg ze zeker niet.

 

We zijn intussen een paar generaties verder. Ik heb zelf jonge kinderen en probeer het meer en meer bespreekbaar te maken aan tafel, meer dan mijn ouders bij mij deden toen ik kind was. Ik denk dat dit ook onze taak is als politici.

 

Collega's, wij doen 137 aanbevelingen voor de zorg voor de slachtoffers die wij gezien hebben, maar ook voor zij die wij niet gehoord hebben en die er ook nog zijn, voor de vele slachtoffers van de kerk, en ook aanbevelingen voor de politie en justitie. Collega Geens, u zei dat er bij de start van de commissie veel aandacht was, maar dat dat nu een stukje minder is, omdat onze aanbevelingen misschien saai zijn. Dat zou kunnen. Mochten wij geen aanbevelingen doen, dan was de interesse waarschijnlijk veel groter. Als wij op onze bek waren gegaan wat dat betreft, dan was de interesse misschien groter geweest, maar ik kies dan toch voor de 137 aanbevelingen die saaier kunnen zijn. Daar kies ik echt voor, omdat ik geloof dat, indien ze worden uitgevoerd – dat is natuurlijk cruciaal, want we kunnen veel op papier zetten, maar het moet uiteraard worden uitgevoerd – ze op het terrein een verschil kunnen maken. Dat was de bedoeling van ons allemaal. Er ligt nu een routekaart voor met concrete acties die moeten worden uitgevoerd om de veiligheid van kinderen te waarborgen. Het gaat over kinderen en over slachtoffers uit het verleden en de toekomst, want de commissie is ruimer gegaan.

 

Tot slot uit ik graag een dankwoord, opnieuw, aan de diensten. Ik wil ze niet vergeten. Ze zijn daarnet nog snel de rapporten komen brengen. Ze hadden dat beloofd. Ik bedank de secretarissen, de tolken, de drukkerij. Zij zijn met ons allemaal samen de race tegen de klok aangegaan. Ik bedank ook de experts die ons hebben bijgestaan tijdens de werkzaamheden. We hebben ook een getuigenboek over de stille getuigen van de federale Ombudsman, die eigenlijk een beetje uit zijn corebusiness is gestapt om de getuigenissen mee te ontvangen, waarvoor dank. Ik bedank ook alle parlementaire medewerkers, van wie er een paar al bij naam zijn genoemd, maar er zijn er veel die hier heel hard aan hebben gewerkt.

 

Ik bedank in het bijzonder alle collega's voor de lieve woorden vandaag, die u allen evenzeer toekomen. Het was een fijne samenwerking. Wat zo fijn is – dat is atypisch voor politici – is dat wij het in alle rust en kalmte hebben gedaan, in alle sereniteit, omdat het een dossier is waarin men sereen moet zijn en geen politieke spelletjes speelt. Wat het rapport zo bijzonder maakt, is dat dat over alle partijgrenzen heen mogelijk was. Meerderheid en oppositie bestonden niet in de commissie en dat is goed. Er is naar een consensus gestreefd en wij hebben die ook – eigenlijk makkelijk – gevonden en als wij in de rats zaten, was er gelukkig altijd collega Senesael nog, die in de mooiste taal die er is altijd wel een zin vond die zei wat wij willen en een oplossing bood.

 

In dat opzicht vind ik het jammer dat er in de vergadering niet meer collega's aanwezig zijn, want ik vind dat het Parlement zich met onze onderzoekscommissie op zijn mooist heeft getoond. Het kan dus inderdaad, het kan.

 

Ik dank u allen voor de intensieve samenwerking. Onze opdracht was moeilijk. Ons rapport is zeker niet volledig, zeker niet perfect, maar het is er. Het is een draaiboek, het werk begint nu.

 

Helemaal tot slot wil ik het over de slachtoffers hebben. In ons rapport zijn wij met een bloemlezing van de slachtoffers begonnen. In onze onderzoekscommissie hebben we de slachtoffers als eerste aan het woord gelaten. Zij krijgen vandaag ook het laatste woord. Zonder de moed van de slachtoffers die hebben getuigd in Godvergeten, was er geen onderzoekscommissie geweest en ik zeg niet waarschijnlijk geen; er zou er geen geweest zijn. De getuigenissen over de verwoestende impact van seksueel geweld op hun leven heeft uiteindelijk ook anderen ertoe gebracht om hun verhaal te vertellen. Dat is cruciaal geweest. Ik wil die slachtoffers dan ook bedanken voor hun moed.

 

Alle andere getuigen, die wij daarna gehoord hebben, wil ik eveneens bedanken, ook zij die een schriftelijke getuigenis hebben ingestuurd. Ik dank ook de getuigen die misschien nog niet zover zijn, maar die onze werkzaamheden gevolgd hebben, voor hun moed om te blijven volgen, voor hun moed om vol te houden. Ik dank hen allemaal: zij hebben ons allemaal niet bij de les gehouden, maar weer bij de les gebracht. Ik dank hen voor hun moed.

 

Ik hoop dat het rapport een leidraad kan zijn om meer greep te krijgen op een maatschappelijk probleem dat nog altijd veel te erg onderschat wordt, namelijk het probleem van seksueel geweld in onze samenleving, met alle consequenties.

 

De aanbevelingen die wij hebben geformuleerd, moeten worden opgevolgd en echt de start betekenen van een concrete, alomvattende aanpak van seksueel geweld. Aan de noden van de slachtoffers – er zijn veel noden, het gaat breed – moet worden tegemoetgekomen. Er moet worden gezorgd voor herstel en, als het even kan, ook voor compensatie van de geleden schade.

 

Beste collega's, ik rond af met de woorden waarmee ik vorige week de laatste vergadering van de onderzoekscommissie heb gesloten. De slachtoffers hebben nu lang genoeg gewacht. Wij zullen niet wachten op een volgende confronterende tv-reportage. Het is nu tijd voor actie, het is nu tijd voor werk.

 

Mijnheer Senesael, als de kiezer het toelaat, werk ik in de volgende legislatuur graag weer met u samen aan de uitwerking van de aanbevelingen en het waarmaken van de beloftes, die we hier vandaag hebben gedaan. Dank u wel allemaal.

 

(Applaus)

 

De voorzitster: Bedankt, mevrouw De Wit.

 

Motion

Motie

 

En conclusion de la discussion du rapport, la motion suivante a été déposée par Mme Sophie De Wit.

Tot besluit van de bespreking van het verslag werd de volgende motie ingediend door mevrouw Sophie De Wit.

 

"La Chambre,

- prend connaissance du rapport de la commission d’enquête parlementaire chargée d’enquêter sur le traitement des abus sexuels commis au sein et en dehors de l’Église, y compris sur leur traitement judiciaire, et sur leurs conséquences actuelles pour les victimes et pour la société (3617/5);

- et approuve les recommandations formulées par la commission d’enquête parlementaire."

"De Kamer,

- neemt kennis van het verslag van de onderzoeks­commissie belast met het onderzoek naar de aanpak van seksueel misbruik, in de Kerk en daarbuiten, met inbegrip van de gerechtelijke behandeling, en de gevolgen vandaag voor slachtoffers en samenleving (3617/5);

- en hecht haar goedkeuring aan de aanbevelingen van de onderzoekscommissie."

 

Le vote sur la motion aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

Over de motie zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

 

La séance est levée. Prochaine séance le mardi 7 mai 2024 à 10 h 00.

De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering dinsdag 7 mei 2024 om 10.00 uur.

 

La séance est levée à 18 h 14.

De vergadering wordt gesloten om 18.14 uur.

 

 

 

L'annexe est reprise dans une brochure séparée, portant le numéro CRIV 55 PLEN 305 annexe.

 

De bijlage is opgenomen in een aparte brochure met nummer CRIV 55 PLEN 305 bijlage.