|
Séance
plénière |
Plenumvergadering |
|
du Mardi 7 mai 2024 Matin ______ |
van Dinsdag 7 mei 2024 Voormiddag ______ |
La séance est ouverte à 10 h 08 et présidée par Mme Eliane Tillieux, présidente.
De vergadering wordt geopend om 10.08 uur en voorgezeten door mevrouw Eliane Tillieux, voorzitster.
La présidente: La séance est ouverte.
De
vergadering is geopend.
Une série
de communications et de décisions doivent être portées à la connaissance de la
Chambre. Elles seront reprises sur le site web de la Chambre et insérées dans
le compte rendu intégral de cette séance ou son annexe.
Een reeks
mededelingen en besluiten moeten ter kennis gebracht worden van de Kamer. U kan
deze terugvinden op de webstek van de Kamer en in het integraal verslag van
deze vergadering of in de bijlage ervan.
Ministre du gouvernement fédéral présent lors de l'ouverture de la séance:
Aanwezig bij de opening van de vergadering is de minister van de federale regering:
Pierre-Yves
Dermagne.
Conformément
à la décision de la Conférence des présidents du 6 mai 2024, la
nomination du greffier de la Chambre a été ajoutée à l’agenda de la séance
plénière du 8 mai 2024.
Overeenkomstig
de beslissing van de Conferentie van voorzitters van 6 mei 2024 werd
de benoeming van de griffier van de Kamer toegevoegd aan de agenda van de
plenaire vergadering van 8 mei 2024.
Le dossier
administratif complet est mis à disposition à partir de maintenant pour
consultation par tous les membres au Secrétariat général de la Chambre.
Het volledige administratief dossier wordt vanaf nu ter inzage ter beschikking gesteld van alle leden op het Secretariaat-Generaal van de Kamer.
J'ai reçu des amendements au projet de loi portant dispositions en matière de digitalisation de la justice et dispositions diverses II, n° 3945/1.
Ik heb amendementen ontvangen op het wetsontwerp houdende bepalingen inzake digitalisering van justitie en diverse bepalingen II, nr. 3945/1.
Conformément à l'avis de la Conférence des présidents du 6 mai 2024, je vous propose de renvoyer ces amendements en commission de la Justice (art. 93, n° 1, du Règlement).
Overeenkomstig het advies van de Conferentie van voorzitters van 6 mei 2024, stel ik u voor deze amendementen te verzenden naar de commissie voor Justitie (art. 93, nr. 1, van het Reglement).
La discussion du projet de loi sera poursuivie en séance plénière, après examen des amendements en commission.
Het wetsontwerp zal, na bespreking van de amendementen in commissie, vandaag in plenaire vergadering worden behandeld.
Pas d'observation? (Non)
Il en sera
ainsi.
Geen bezwaar? (Nee)
Aldus zal
geschieden.
De commissievergadering zal aanvangen om 10.30 uur in de Marguerite Yourcenarzaal.
Discussion générale
La
discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
Le rapporteur, Mme Leoni, renvoie au rapport écrit.
03.01 Roberto D'Amico (PVDA-PTB): Madame la présidente, ce projet de loi met en œuvre un règlement européen appelé le Data Governance Act (DGA), qui concerne de nouvelles règles européennes en matière de marchés de données. Ce texte est important car c'est la première fois qu'une législation européenne encourage le partage de données à grande échelle et impose des règles à cet effet.
En réalité, nous voyons que cette directive européenne vise surtout la facilitation du partage et la réutilisation de l'énorme masse des données publiques générées par exemple par les services publics ou les autorités.
En soi, dans l'absolu, on y voit un potentiel pour la recherche et l'innovation dans les domaines de la santé, des transports ou de l'agriculture. Il est dommage que ce partage soit en sens unique, du public vers le privé, sans réciprocité ni garantie de retour sur investissement.
Il s'agit en réalité d'un sorte de subside au secteur privé et d'une vision de l'innovation promouvant la privatisation des richesses créées et financées par le public. Une experte d'Agoria, la Fédération des entreprises technologiques, déclarait récemment: "Beaucoup de citoyens n'ont pas conscience de la valeur de leur données personnelles. Nous devons gérer le partage des données pour créer le bien commun et non pas pour assurer des profits privés."
Cela étant dit, on ne peut s'opposer à ce texte car il introduit certaines règles en faveur du respect des données personnelles. Nous avons donc décidé de nous abstenir plutôt que de soutenir ce texte. Je vous remercie.
La présidente:
Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Discussion des
articles
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (3934/5)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (3934/5)
Le projet de loi compte 38 articles.
Het wetsontwerp
telt 38 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 38 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 tot 38 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
Discussion générale
La discussion
générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
04.01 Louis Mariage, rapporteur: Lors de la commission des Affaires sociales que nous avons eue le 30 avril 2024, nous avons pu effectuer la deuxième lecture du projet de loi complétant et modifiant le Code pénal social et diverses dispositions du droit pénal social. Durant cette seconde lecture, il a été décidé par la commission de produire un rapport oral afin de présenter le texte au sein de cette assemblée.
Nous avons eu divers échanges lors de cette commission concernant le texte (…) faisait suite aux observations du ministre Dermagne vis-à-vis des formulations et des éléments techniques fournis par le service juridique de la Chambre dans sa note légistique. Ensuite, nous avons abordé différents éléments concernant les amendements déposés par Mme Thémont, Mme Moscufo ou encore Mme Vanrobaeys.
Nous avons ensuite abordé les discussions plus générales autour du texte et des différents amendements. M. Björn Anseeuw, tout d’abord, a souligné les éléments qu’il ne soutenait pas et les raisons pour lesquelles son groupe ne soutiendrait pas le texte.
Mme Cécile Cornet a quant à elle mentionné différents éléments en pointant ceux qui étaient positifs tout comme les risques inhérents à certains points contenus dans les amendements et dans le texte de loi.
Le débat s’est poursuivi avec M. Hans Verreyt, qui a exprimé l’opposition de son groupe au texte. M. Gaby Colebunders a également fait part de ses critiques envers le texte.
Voilà qui résume le débat que nous avons eu en commission. Pour le reste, je me réfère au rapport écrit de la commission.
04.02 Björn Anseeuw (N-VA): Mijnheer de minister, collega's, zoals ik in commissie heb gezegd, zullen heel wat bepalingen in het wetsontwerp de strijd tegen de sociale fraude ten goede komen. Die steunen wij volmondig. Heel vaak gaat het over de verstrenging van een aantal strafmaten voor bepaalde inbreuken op het sociaal strafrecht. Het gaat ook over de uitbreiding van de mogelijkheden voor de sociaal inspecteurs. Heel wat van die uitbreidingen zullen de strijd tegen de sociale fraude ten goede komen. Dat is positief.
We hebben evenwel enkele bemerkingen, allereerst wat de totstandkoming van het wetsontwerp betreft en vervolgens ook met betrekking tot een aantal artikelen. Het is een zeer lijvig wetsontwerp dat heel wat eten en drinken bevat, om het op zijn Vlaams te zeggen. Het zou vreemd zijn als we met alles ontzettend tevreden zouden zijn. Ik wil enkele punten overlopen.
Bij de totstandkoming van het wetsontwerp zijn er zoals gebruikelijk adviezen gevraagd. Een niet onbelangrijk advies is steeds dat van de Raad van State, maar er zijn ook enkele andere adviezen ingewonnen. Jammer genoeg moeten we vaststellen dat aan de Raad van State een advies werd gevraagd over een versie van het wetsontwerp dat flink verschilt van het finale wetsontwerp, omdat er naderhand bijvoorbeeld extra sanctieniveaus en dergelijke meer zijn ingevoerd.
Het advies van de Raad van State werd dus gevraagd over een oudere versie, maar daarbij komt nog dat een aantal zaken aangehaald door de Raad van State kennelijk in de wind werden geslagen. De regering heeft met die punten geen rekening gehouden, niet in de memorie van toelichting, laat staan in de artikelen zelf. Dat is niet onbelangrijk, zeker als we een aantal inhoudelijke aspecten van nabij bekijken.
Zo is ons opgevallen dat artikel 43 bepaalt dat elk wetsvoorstel dat in de commissie wordt geagendeerd en dat een invoeging, schrapping of wijziging van een bepaling uit het Sociaal Strafwetboek betreft, verplicht onderworpen moet worden aan een voorafgaandelijk advies van de Adviesraad van het sociaal strafrecht. Zelfs de wetten op de Raad van State gaan niet zo ver. In het licht van hoe werd omgegaan met het advies van de Raad van State en het feit dat het advies van de Raad van State werd gevraagd op basis van een oude versie, kunnen we stellen dat het evenwicht hier zoek is. Het is zeer verregaand als dergelijke drempels worden opgeworpen wanneer er zich nieuwe evoluties voordoen en er zich wijzigingen in het sociaal strafrecht opdringen. Wij steunen dat artikel dus niet. We denken dat men een stuk makkelijker op bepaalde dingen moet kunnen terugkomen of ze moet kunnen bijsturen waar en wanneer nodig.
Een tweede inhoudelijk punt waar wij niet erg blij mee zijn, is de oprichting van nog eens een extra overheidsorgaan. U schudt ontkennend het hoofd, mijnheer de minister, maar het staat er toch in. Artikelen 11 en 12 gaan over de oprichting van een nieuw wetenschappelijk comité. Dat comité zou enkel wetenschappelijke opdrachten hebben, zei u, maar er bestaat al een Adviesraad van het sociaal strafrecht. Die Adviesraad heeft meer juridische opdrachten, maar ook het wetenschappelijk comité heeft toch de wetenschappelijke opdracht om adviezen te geven over wat juridisch zou moeten gebeuren. Met andere woorden, er is in de feiten toch een flinke overlap tussen die twee. Hoe logger men het systeem en het apparaat maakt, hoe minder wendbaar het is en hoe minder behendig men kan omspringen met nieuwe evoluties die wijzigingen opdringen.
Het derde punt waarop ik inhoudelijk wil terugkomen, betreft de artikelen die de sociaal inspecteur bijkomende bevoegdheden geven in de strijd tegen discriminatie op de arbeidsmarkt. Zij gaan zo ver dat de strijd tegen de discriminatie, met wat in het voorliggend wetsontwerp staat, op de werkvloer veeleer een spel van uitlokking en willekeur zal worden. Dat is wat ons betreft geen goede zaak. Het is belangrijk voor iedere burger en iedere rechtspersoon in ons land dat er voldoende rechtszekerheid is, ook op dat vlak. Met de artikelen 24, 132, 134 en 135 is dat volgens ons geenszins het geval.
Kortom, wij steunen de krachtlijnen van het wetsontwerp, maar er zijn toch enkele zaken die voor ons niet de verstandigste keuze zijn. Daarom zullen wij ons onthouden.
04.03 Hans Verreyt (VB): Het Vlaams Belang is tegen sociale dumping. De bescherming van onze arbeiders tegen oneerlijke concurrentie uit het buitenland is voor ons een prioriteit. Het is dus positief dat de strafmaat enigszins verhoogd wordt. Wat het Vlaams Belang betreft, mag die echter nog verder verhoogd worden. De concurrentiepositie van onze bonafide ondernemingen en arbeidskrachten moet namelijk gevrijwaard blijven. Sociale dumping moet nog actiever opgespoord en strenger bestraft worden.
Die oneerlijke concurrentie zorgt er immers voor dat de lonen van onze arbeiders onder druk komen te staan. Het Vlaams Belang pleit dan ook voor de uitbreiding van de ketenverantwoordelijkheid om sociale dumping aan banden te leggen en voor de aanwerving van nog meer inspecteurs voor de verschillende inspectiediensten en de SIOD.
Hier ligt echter niet de grote hervorming voor om de kern van de uitdagingen aan te pakken. Sociale fraude en in het bijzonder sociale dumping in het bijzonder is een van de grote uitdagingen waarmee we momenteel kampen. Het Vlaams Belang pleit er dan ook in de eerste plaats voor om de ketenaansprakelijkheid veel strikter toe te passen. De hoofdaannemers in de verschillende sectoren moeten integraal verantwoordelijk worden gesteld voor alle onderaannemers. Ten tweede pleiten we voor meer controles. Tijdens de coronaperiode zagen we dat er meer sociale inspecties werden uitgevoerd dan op dit moment. We pleiten er dus ook voor om het aantal inspecteurs en controles op te trekken. Ten derde pleiten we voor strengere straffen voor werkgevers die zich schuldig maken aan illegale sociale dumping.
Daarnaast is er nog de legale vorm van sociale dumping. Onze arbeidsmarkt wordt overspoeld door Polen, Roemenen en Bulgaren, die veel goedkoper tewerkgesteld worden. Dat ondermijnt de positie van de Vlaamse arbeiders en bedrijven. Die legale vorm van sociale dumping werd gecreëerd door de Europese Unie en wordt in stand gehouden door de politieke elite, ook in ons land. De detacheringsrichtlijn zorgt er namelijk voor dat werknemers, voornamelijk uit Zuid- en Oost-Europa, hier heel goedkoop tewerkgesteld kunnen worden. Zij betalen immers belastingen en sociale lasten in het land van herkomst en dat ondergraaft de positie van onze mensen en onze bedrijven die ervoor kiezen om niet op die manier te werken.
Eind vorig jaar zagen we dat heel onze transportsector kreunde onder de faillissementen. Het Vlaams Belang riep de regering toen ook op om dringend maatregelen te nemen om onze transportsector te ondersteunen. We zijn de enige partij die consequent is blijven pleiten om die ontwrichtende, legale vorm van sociale dumping aan banden te leggen.
Met het Belgische voorzitterschap in de Raad van de EU hebben we een unieke kans om die kwestie opnieuw op tafel te leggen en ervoor te zorgen dat die dramatische regeling eindelijk aan banden wordt gelegd.
Zorg ervoor dat belastingen en sociale bijdragen integraal betaald worden in het land waar de persoon tewerkgesteld wordt. Dat is de enige manier om die ontwrichtende regeling te stoppen. We zullen het wetsontwerp zelf steunen, maar het is nog minder dan een druppel op een hete plaat. Om sociale dumping, zowel de legale als de illegale variant, echt aan banden te leggen, zijn de maatregelen nodig die we voorstelden.
De Vlaams Belangfractie hoopt dat de regering eindelijk uit haar eigen schaduw stapt en, in tegenstelling tot de rest van de legislatuur, eindelijk de kern van de uitdaging aanpakt in plaats van te morrelen in de marge. Vandaag is de facto de laatste kans om nog iets rond de strijd tegen sociale dumping te verwezenlijken.
04.04 Nadia Moscufo (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, nous avons déjà eu l'occasion d'en discuter en commission. Je reviendrai ici brièvement sur les articles relatifs à la lutte contre le dumping social, surtout en ce qui concerne les chaînes de sous-traitance et la responsabilité solidaire pour les dettes sociales.
Nous soutiendrons ces articles même si nous pensons qu'il aurait fallu aller plus loin, étant donné l'urgence requise par la situation sur le terrain. Je pense ici à la traite des êtres humains dans le chef de l'entreprise Borealis. Je ne développerai pas ici, nous en avons amplement discuté en commission.
J'ai eu l'occasion de rencontrer, voici quelques semaines, des délégués syndicaux du secteur de la construction qui m'expliquaient la difficulté d'effectuer le contrôle, même lorsque des organisations syndicales existent. Ils donnaient un exemple concret: le personnel de l'entreprise prioritaire est mis en chômage économique alors que sur le terrain, c'est le personnel du deuxième niveau de sous-traitance qui est déployé pour effectuer le même travail, dans des conditions indignes du XXIe siècle. L'urgence est donc criante.
Dans les articles qui nous sont proposés, il y a l'interdiction de sous-traiter la totalité du chantier ou du travail qui est prévu par l'entrepreneur principal pour les secteurs de la construction, de la viande et du déménagement. Il y a la limitation des chaînes de sous-traitance à trois niveaux pour le secteur du déménagement et l'amélioration de la responsabilité solidaire ainsi que la création d'une banque de données dans le secteur du déménagement. Sur ces trois premiers points, nous avons réintroduit les mêmes amendements que nous avions proposés en commission afin que ces points soient étendus à l'ensemble des secteurs.
En ce qui concerne la banque de données, nous pensons que cela permettra d'activer beaucoup plus rapidement la responsabilité solidaire mais il y aura toujours un délai entre le moment où cette sanction concrète sera prononcée et son inscription concrète dans la banque de données, délai durant lequel d'autres travailleurs pourront être lésés, surtout lorsqu'on prend en compte le fait qu'un employeur peut toujours très facilement changer de contrat d'un sous-traitant à un autre.
L'employeur principal a un contrat avec un sous-traitant. Il constate qu'il figure dans la banque de données. Il arrête de travailler avec celui-là et conclut un nouveau contrat avec un autre, échappant ainsi à sa responsabilité. À cet égard, nous avons déposé un amendement pour que cette responsabilité solidaire s'applique immédiatement non seulement pour les dettes passées mais aussi pour les dettes futures, sans qu'il faille attendre la constatation de cette infraction par l'Inspection sociale.
Nous ne sommes pas les seuls à demander ces améliorations; les syndicats plaident déjà depuis des années pour généraliser le système de la responsabilité solidaire à tous les secteurs et pour toutes les chaînes de sous-traitance. Nous avions déposé notre propre proposition de loi quelques semaines avant la discussion de ce projet en commission et, entre autres, ma collègue du parti socialiste, Sophie Thémont, avait dit qu'elle ne pouvait pas voter en faveur de notre proposition de loi car elle contenait des articles allant dans le même sens que le projet de loi. Force est de constater que cela va effectivement dans ce sens mais de manière vraiment trop frileuse.
Vous nous avez dit en commission avoir mis dans ce projet de loi tout accord préalable entre les patrons et les syndicats. J'ai envie de vous dire que, si vous attendez d'avoir l'accord des patrons pour lutter contre le dumping social, on n'est vraiment pas sorti de l'auberge. Ce n'est, en effet, pas à vous que je dois expliquer que ce dumping social, c'est tout profit particulièrement pour l'employeur principal. De ce fait, nous maintenons tous nos amendements pour aller beaucoup plus loin que ce qui nous est soumis.
04.05 Anja Vanrobaeys (Vooruit): Mevrouw de voorzitster, collega’s, mijnheer de minister, het recht op een eerlijk loon, goede arbeidsomstandigheden en een sterke sociale bescherming zou eigenlijk vanzelfsprekend moeten zijn. Helaas is dat niet altijd het geval. Het werd hier al vernoemd. Er zijn tijdens de vijf jaar dat ik hier in het Parlement zit, enkele bekende voorbeelden geweest. Ik denk aan het schoolgebouw in Antwerpen, aan Borealis, aan de Leopoldskazerne en aan de schaduwzijde van bedrijven zoals Uber, Deliveroo, Domestic Services, PostNL, GLS en Essers. Ik kan nog een tijdje doorgaan, maar zal dat niet doen.
Dat zijn de bekende voorbeelden, die we allemaal kennen. Er zijn echter ook talloze onbekende slachtoffers, zoals de truckchauffeurs die maandenlang 's nachts in hun vrachtwagen moeten slapen, mensen die urenlang in een achterkeuken staan af te wassen, mensen die door weer en wind eten of pakjes aan huis brengen en mensen die onderbetaald en onbeschermd overuren maken op bouwwerven. Wanneer zij dan toch iets tegenkomen, worden ze soms gewoon in een gracht gedumpt, om van hen af te zijn.
Het bestrijden van sociale dumping is voor mij een kwestie van menselijke waardigheid en respect. Het is voor mij echter ook een kwestie van een eerlijk speelveld voor bedrijven die het wel eerlijk spelen. Indien we de sociale fraude en de fraudeurs immers vrij spel geven, moeten de eerlijke bedrijven er uiteindelijk uit. Dat ondermijnt ook onze welvaartsstaat. Dat mogen we nooit accepteren.
Mijnheer de minister, de huidige regering heeft uiteraard vooruitgang geboekt. U hebt de inspectiediensten systematisch versterkt. Dat heeft resultaten opgeleverd. De opbrengst van de strijd tegen sociale fraude is alleen maar toegenomen. In 2023 bedraagt ze nog eens 15 % meer dan in 2022. Elke inspecteur levert ons geld op. Dat is een goede zaak. Dat is goed voor de welvaartsstaat, maar ook goed voor de inkomsten, die net dienen om de sociale bescherming te kunnen waarborgen en financieren.
Het voorliggende wetsontwerp is naar mijn mening opnieuw een stap vooruit. De sancties worden op elkaar afgestemd, maar worden ook verstrengd. Bepaalde misdrijven, zoals het niet-tijdig betalen van het minimumloon, krijgen een hoger sanctieniveau en er zijn ook voor nieuwe misdrijven die worden bestraft. Het is natuurlijk belangrijk dat mensen hun loon krijgen. Zo is er een vrouwenvoetbalploeg in Aalst, waarvan de spelers en medewerkers al maanden niet worden betaald. Uiteraard moet het weer om vrouwen gaan. Die vrouwen zitten al maanden zonder enige vorm van inkomen. Dat is maar één voorbeeld. De huur, voeding, onkosten en facturen moeten intussen wel betaald worden. Het is belangrijk dat daar toezicht op komt.
Het wordt ook mogelijk om frauderende werknemers te bestraffen met een beroepsverbod of bedrijfssluiting. Dat is belangrijk. Dikwijls veranderen die mensen immers gewoon van firma en herbeginnen ze. Zo blijven we natuurlijk bezig. Het is goed dat een rechter de grens kan bepalen en een persoon die die grens overschrijdt niet meer toelaat.
Sociaal inspecteurs krijgen meer middelen. Een frappant voorbeeld is dat ze nu ook foto's mogen maken met hun smartphone. Zo kunnen ze onmiddellijk vaststellingen maken. Het is goed dat dat dat nu eindelijk mogelijk is. Ook sociaal inspecteurs moeten over moderne technologie beschikken en alle tools in handen krijgen om vaststellingen te doen. Ze zijn ook beter beschermd tijdens hun opdracht. Ze worden meer begeleid door politie. Ook komen er strengere sancties wanneer ze aangevallen zouden worden.
Ik wil nog drie punten benadrukken. Ik wil ingaan op wat de heer Anseeuw zei. In het kader van de forsere straffen voor discriminatie zei hij dat dat meer een zaak van uitlokken zal worden. Ik noem dat een zaak van kansen geven. Er is voor mij niks ergers dan gediscrimineerd te worden, aan de kant gezet te worden omwille van wie men is. Dat is discriminatie. Het gaat om uitgesloten worden omwille van huidskleur, leeftijd, een eventueel ziekteverleden of een ziekte, een handicap of gender. Het doet er niet toe omwille van wat. Dat is bijzonder ernstig voor de persoon zelf, die niet mag meedoen met de samenleving, terwijl hij of zij niets liever wil dan participeren.
Het is ook belangrijk voor onze welvaart. Ik herhaal het voorbeeld dat ik hier vorige week al heb gegeven. Ik ben op bedrijfsbezoek geweest bij een toeleverancier van Volvo. Dat bedrijf heeft een heel diverse werkvloer. Men zei dat dat een noodzaak was, anders zou men een personeelstekort hebben. Toch waren er problemen. Er was onrust omdat er soms racisme of discriminatie op de werkvloer was, waardoor mensen ziek uitvielen. Dat was natuurlijk niet goed voor de productiviteit. Daarom heeft dat bedrijf met Europese middelen een stappenplan opgezet, met diepte-interviews. Men heeft daaraan negen maanden gewerkt. En men ziet dat dit echt wel werkt. Discriminatie op de werkvloer wordt nu aangepakt. Het ziekteverzuim is bijgevolg gekelderd. Dat is goed voor die mensen; de werknemers voelen zich opnieuw gehoord en gewaardeerd. Het is ook goed voor het bedrijf, en ook voor onze welvaart.
Er moet dus voor mij niets uitgelokt worden. Wanneer bedrijven op die manier zouden inzetten op de samenwerking tussen werknemers, is er geen uitlokking nodig en moeten er geen sancties genomen worden.
04.06 Björn Anseeuw (N-VA): Mevrouw Vanrobaeys, voor de goede orde, wij zeggen niet dat er geen strijd mag worden gevoerd tegen discriminatie, wij zitten daar op dezelfde lijn. Natuurlijk moet iedereen kansen krijgen op onze arbeidsmarkt en er is ook voor ons geen plaats voor discriminatie op de arbeidsmarkt.
Wat hier voorligt, geeft echter verder toepassing en gevolg aan de wet van 1 april 2022. Krachtens die wet volstaat het dat een werkgever bijvoorbeeld alleen werknemers heeft die jonger zijn dan 30 of 35 jaar, om te kunnen spreken van een objectieve aanwijzing. En het is op basis van zo'n objectieve aanwijzing dat de sociaal inspecteur bijkomende bevoegdheden krijgt. Wij zijn consequent. Er is de wet van 1 april 2022, waardoor te veel jonge werknemers hebben al een objectieve aanwijzing is voor discriminatie. Voor ons is dat geen vorm van discriminatie, dat is geen objectieve aanwijzing. Het is dan ook logisch dat wij vandaag tegen bepalingen willen ingaan die verder gevolg geven aan een wet die op zich al niet oké is.
Dat neemt echter niet weg dat wij ons volmondig scharen achter die strijd tegen discriminatie. De vraag is op welke manier men dat gaat doen. Voor ons moet dat steeds op een manier zijn waarbij er voldoende rechtszekerheid is voor alle actoren op dat speelveld. Met de wet van 1 april 2022 en alles dat daaraan gevolg geeft, dus ook de artikelen 24, 132, 134 en 135 van dit wetsontwerp, is die rechtszekerheid niet verzekerd. Dat is de reden waarom wij ons bij de stemming over dit wetsontwerp zullen onthouden en waarom wij in de commissie tegen onder andere die artikelen hebben gestemd.
04.07 Anja Vanrobaeys (Vooruit): Ik heb eigenlijk wel vertrouwen in de sociaal inspecteurs. Er kan een aanwijzing zijn en het is aan hen om te onderzoeken of er sprake is van werkelijke discriminatie en welk gevolg ze daaraan geven. Het is belangrijk dat daarop hard wordt ingezet. Als er na de aanwijzing wordt vastgesteld dat het echt om discriminatie gaat, dan vind ik dat er moet worden opgetreden.
04.08 Björn Anseeuw (N-VA): Mevrouw Vanrobaeys, u geeft nu wel een heel andere, veel coulantere lezing van de wet van 1 april 2022 dan destijds. U stelt het nu voor alsof het allemaal niet zo vergaand is, maar de werkelijkheid en de waarheid is wel enigszins anders. Een en ander is niet zo onschuldig als u nu voorstelt. Dat wil ik hier toch wel gezegd hebben.
04.09 Anja Vanrobaeys (Vooruit): Ik meen mij te herinneren dat ik over de wet van 1 april 2022 hetzelfde heb gezegd. Tot zover mijn opmerking in verband met discriminatie.
Ten tweede, wat het collectief ontslag betreft, vind ik het een goede zaak dat het ontwerp strengere straffen verbindt aan de schending van de regels van kennisgeving van een collectief ontslag. Mijnheer de minister, ik hoop dat men bij Decathlon naar het debat aan het luisteren is, hoewel ik dat betwijfel. Onder het mom van een herplaatsing worden hardwerkende mensen – orderpickers die in ploegen werken – bij Decathlon op dit moment compleet aan hun lot overgelaten. Sociaal overleg wordt geweigerd. Vakbondsafgevaardigden worden niet binnengelaten. Men noemt zich een bevrijd bedrijf. Elke werknemer kan individueel voor een leger van gespecialiseerde advocaten zijn verhaal komen doen. Het gevolg zal zijn dat de werknemers aan hun lot worden overgelaten. Er was lange tijd geen duidelijkheid over de sluiting van het depot in Willebroek. Nu zullen de werknemers worden herplaatst. De wet-Renault wordt niet toegepast, er wordt geen informatie verstrekt, er is geen bescherming, geen outplacement, geen loopbaanbegeleiding om de betrokkenen nieuwe kansen te bieden op werk dat ze graag doen en waarvoor ze ook opgeleid zijn.
Ze dreigen dus met lege handen achter te blijven, omdat een multinational opnieuw achterpoortjes heeft gevonden in een wet die werknemers eigenlijk zou moeten beschermen. Ik hoop dat er dankzij onderhavig wetsontwerp – het is immers niet de eerste keer dat een international een achterpoortje vindt – strenger tegen dergelijke toestanden kan worden opgetreden.
Voor Vooruit moet de strijd tegen sociale dumping een topprioriteit blijven. Wij wilden uiteraard verder gaan dan de voorliggende tekst. We hebben ook een aantal voorstellen rond de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de loonschulden om opdrachtgevers aan te pakken die werknemers via ketens van onderaannemers telkens weer uitbuiten. Ondanks nieuwe akkoorden en protocollen in de sectoren, wat altijd een stap vooruit is, gebaren nog steeds te veel opdrachtgevers achteraf van krommenaas en steken ze het hoofd in het zand, terwijl de uitbuiting voortduurt.
We zetten in op de bestrijding van sociale dumping en sociale fraude. Mijnheer de minister, u versterkt de sociale inspectie en met het wetsontwerp voorzien we in strengere straffen. Toch worden sommige frauderende bedrijven nog steeds erkend door de overheid en dat begrijp ik niet. Ik geef twee voorbeelden. Cowboys onder de poetshulpbedrijven in de dienstensector fraudeerden constant met RSZ-kortingen, tijdelijke werkloosheid en subsidies, waaronder coronasubsidies. Ook al stelde de welzijnsinspectie vast dat die bedrijven zelfs met de veiligheid en de gezondheid van de poetshulpen speelden, toch hebben de poetshulpen – ik vermeld hier toch even hun overwinning – jaren strijd moeten voeren en was er druk nodig vanuit het beleid vooraleer een bepaald frauderend bedrijf zijn erkenning als dienstenchequeonderneming, een Vlaamse bevoegdheid, verloor. Als bekend is dat bedrijven zo frauderen, dan mogen we die niet langer erkennen en moeten we komaf maken met de uitbuiting van hun werknemers.
Een tweede voorbeeld heeft te maken met een federale bevoegdheid. Uber heeft een erkenning als platform voor peer-to-peer. We hebben ondertussen de wet aangepast, waarbij we bepalen dat fietskoeriers werknemers zijn en geen schijnzelfstandigen die onbeschermd en voor een appel en een ei met ons eten moeten rondrijden. Het arbeidshof oordeelde dat het om werknemers gaat en dat het peer-to-peernetwerk niet gebruikt mag worden door Uber, waarmee het de uitspraak van de arbeidsrechtbank bevestigde. Vorige week heeft ook de administratieve commissie bevestigd dat de fietskoeriers werknemers zijn en dat het peer-to-peernetwerk eigenlijk niet gebruikt mag worden. Toch erkent de federale overheid nog altijd platformen zoals Uber en Deliveroo, zodat zij fiscale voordelen ontvangen om fietskoeriers onbeschermd en onderbetaald te laten rondrijden. Als we zo verder doen, blijft het dweilen met de kraan open, mijnheer de minister. Naast de strengere bestraffing en controles moeten we ook eens goed nakijken wat de overheid precies doet, welke bedrijven we erkennen, wat we toelaten en of we de erkenning van frauderende bedrijven niet moeten intrekken.
Onze fractie zal het wetsontwerp uiteraard goedkeuren.
04.10 Cécile Cornet (Ecolo-Groen): Madame la présidente, je voulais quand même dire quelques mots de ce texte important pour les écologistes, qui va permettre d’améliorer la lutte contre la fraude sociale et le dumping social.
Il y a toujours un mythe que l’on entend chez certains politiques et parfois dans les médias autour de ce qu’est la fraude sociale. Je pense que c’est important ici de s’attaquer à un énorme morceau: le dumping social, les constructions criminelles, ce système qui tire vers le bas les conditions de travail de tous les travailleurs qui ont ou non un emploi.
C’est vraiment une amélioration que nous voulons souligner au niveau de la lutte contre la fraude sociale, qui va permettre une amélioration globale des conditions de travail. Ces constructions criminelles doivent être dans notre ligne de mire. Ces pratiques déloyales au sein du marché du travail doivent être dans notre ligne de mire. Elles le sont dans ce texte et, à ce titre, je vous remercie, monsieur le ministre.
Il y a toute une série d’éléments très positifs, par exemple l’amélioration de l’échange d’informations mais aussi les possibilités améliorées des moyens de constater les infractions – mes collègues en ont parlé – avec les photos. Pour nous, écologistes, il est prioritaire que le suivi des fraudes soit effectif, plutôt que d’alourdir les peines. Le suivi des fraudes est extrêmement important pour donner un signal clair: sur le marché du travail, on ne peut pas tolérer le dumping social. On ne peut pas tolérer le dumping social parce que cela touche aux conditions de travail, parce que ce sont des constructions criminelles, mais surtout parce que cette mesure améliore concrètement la vie des gens. On parle ici de ne pas payer la rémunération à un travailleur. Il est important de rappeler que, quelles que soient les conditions dans lesquelles un travailleur est engagé, le non-paiement de la rémunération donne lieu à des sanctions.
Le deuxième élément important à rappeler est que le bien-être et la sécurité au travail sont essentiels et donneront davantage lieu à des sanctions.
Enfin, je rejoins tout à fait ma collègue Vanrobaeys sur l'importance de redire que la procédure Renault de licenciement collectif et de restructuration dans les entreprises doit être suivie et donnera lieu à des sanctions si elle ne l'est pas. C'est important dans le contexte dans lequel nous nous trouvons. Mme Vanrobaeys a cité l'exemple de Decathlon. Il n'est malheureusement pas le seul exemple aujourd'hui. En tout cas, redire l'importance que revêt cette procédure Renault dans le droit du travail est extrêmement important pour nous, écologistes.
Je dirai un mot aussi sur les éléments qui ont été clarifiés lors de nos travaux en commission, notamment sur les compétences des inspecteurs sociaux, y compris lorsqu'il s'agit de dresser des procès-verbaux contre la discrimination au travail. Ces éléments étaient importants et je renvoie évidemment à nos débats sur les interpellations que nous avions reçues.
J'aborderai aussi les autres éléments de ce texte. Je parle de l'article 39ter qui porte sur "l'employabilité" – et je mets ce mot entre guillemets parce qu'il parle d'une réalité que je n'aime pas décrire ainsi. Il s'agit en fait de soutenir les personnes lorsqu'elles sont licenciées. Il s'agit de les soutenir dans leurs possibilités de se former. Cet article est modifié et permet d'accorder un soutien à la formation lorsqu'on perd son travail. Ce soutien sera forfaitaire, c'est-à-dire qu'il ne sera plus dépendant du niveau de salaire initial, ce qui favorisait évidemment les hauts salaires au détriment des plus bas salaires qui, eux, ont justement besoin d'un soutien accru.
Une autre mesure a trait aux flexi-jobs. Elle permet de limiter leur utilisation, conformément à l'accord politique qui avait été trouvé. Vous le savez, le flexi-job répond à des besoins ponctuels et ne peut en aucun cas remplacer l'emploi normal. Il est donc normal de le limiter dans les secteurs dans lesquels il sera utilisé.
Je conclurai en marquant notre soutien à ce texte qui permet d'améliorer la lutte contre le dumping social et les discriminations car le marché du travail doit être un marché grâce auquel chacun peut s'épanouir et surtout obtenir la garantie que ses droits sont respectés.
Nous soutiendrons ce texte.
04.11 Khalil Aouasti (PS): Monsieur le ministre, chers collègues, nous avons déjà longuement débattu de ce texte et de ce projet de Code pénal social en commission et je ne répéterai pas ce qui y a été dit.
J'insisterai néanmoins sur certains éléments ainsi que sur un évènement ultérieur au débat sur le Code pénal social, l'amendement qui permet d'améliorer sensiblement la lutte contre le dumping social.
En 2010, un engagement contre le dumping social avait été pris pour pouvoir évaluer uniquement les sanctions du Code pénal social. Ce que nous observons aujourd'hui, suite à un rapport de 2017, c'est que l'ensemble du dispositif a fait l'objet d'une modernisation et d'une amélioration avec un double objectif, la protection des travailleurs eux-mêmes et celle de notre système de sécurité sociale.
Qu'il s'agisse du Code pénal social ou de l'amendement concernant le dumping social, le projet que nous voterons fonctionne sur ces deux piliers puisqu'il ne peut y avoir de protection des travailleurs sans système de sécurité sociale.
On ne peut pas simplement protéger individuellement. C'est l'occasion de rappeler que le droit du travail ne se conçoit pas uniquement dans une perspective individuelle mais aussi – et surtout pour nous, socialistes – dans une perspective collective organisant la sécurité sociale et la protection de l'ensemble des travailleurs.
Le premier élément est une définition du dumping social, qui est ancrée dans cette loi. Mais, au-delà de cet ancrage, à travers l’amendement qui a été adopté en seconde lecture, on remplit aussi de nouveaux objectifs. D’abord, il y aura à l’avenir une transparence en matière de sous-traitance, notamment dans les secteurs de la construction, du déménagement, le secteur alimentaire, mais aussi la limitation de cette transparence et, à nouveau, le renforcement de la capacité de contrôle de l’Inspection sociale. Le développement d’un identifiant unique permettra de créer une banque de données des entrepreneurs et des entreprises cocontractantes, qui ne respecteraient pas l’ensemble des droits et des devoirs à l’égard de leurs travailleurs.
L’amélioration du système de protection des salaires est aussi prévue par ce texte, avec la mise en place d’un mécanisme de responsabilité solidaire et l’assurance de pouvoir rembourser les dettes salariales, mais aussi les dettes sociales vis-à-vis de l’Office national de sécurité sociale (ONSS). Grâce à cette transparence, à cette communication, des informations seront disponibles pour les entrepreneurs qui souhaitent faire appel à une autre entreprise dans le cadre de la sous-traitance, leur permettant de savoir si cette entreprise a des dettes salariales.
Un fonds d’aide salariale alimenté grâce à un mécanisme de retenue offrira une protection supplémentaire aux travailleurs de ces secteurs, conformément à la loi de 1965, pour que leur salaire soit effectivement payé. Un fonds lié aux fermetures d’entreprise permettra de s’assurer que ces travailleurs ne soient pas laissés seuls face à une entreprise qui a fermé, devant entamer des procédures judiciaires longues et coûteuses pour avoir droit à leur salaire, à vivre dignement, en plus de pouvoir réclamer pour la sécurité sociale et la collectivité des dettes à l’ONSS. C'est donc cet amendement-là qui est important en matière de dumping social.
Je n'entre pas dans les détails de ce texte mais vous en trace les points d'équilibre, les points d'attention, les forces, la volonté de renforcer l'ensemble du système individuel et collectif et de pouvoir, à travers cela, ne plus laisser seuls face à eux-mêmes des travailleurs souvent démunis lorsque leur entreprise rencontre des difficultés.
D'autres éléments sont importants dans ce Code de droit pénal social. Comme nous l'avons déjà évoqué en commission, il y a notamment la question de la mission des inspecteurs sociaux et l'affirmation de leur indépendance. Je tiens à vous remercier, monsieur le ministre, pour le renforcement des équipes de l'Inspection sociale au cours de cette législature. En effet, 282 équivalents temps plein supplémentaires au sein de l'Inspection sociale permettent aujourd'hui de manière effective de réaliser des contrôles et de s'assurer que l'ensemble des droits des travailleuses et travailleurs soient respectés sur le terrain.
Il y a la question de leur protection à travers la mise en place d'un facteur aggravant. Il y a l'aide à leur office puisque des articles ajoutent une possibilité renforcée de demander l'assistance à la police dans le cadre de l'accès à certains lieux de travail et aux espaces habités. Il y aura la création d'un comité scientifique avec l'attribution de nouvelles missions au Service d'information et de recherche sociale (SIRS) qui sera chargé de nous doter d'études, de données scientifiques, de recommandations en matière de fraude sociale pour faire de l'étude contre la fraude sociale une étude scientifique de manière à apporter des réponses pertinentes et scientifiques à ce mécanisme d'abus.
Il y a la décriminalisation de certaines infractions et la dépénalisation de certaines infractions. En cela, le Code de droit pénal social était précurseur car il ne pénalisait que les infractions de niveau 4, contrairement au Code pénal de droit commun. Il y a une évolution. C'est peut-être plus le Code pénal de droit commun qui a suivi l'évolution du Code de droit pénal social en décriminalisant les infractions de niveau 1 et en prévoyant pour celles de niveau 2 une motivation toute spécifique. En tout cas, ce principe est maintenu. L'objectif est aussi de raccourcir les délais, d'assurer l'effectivité des sanctions et d'assurer que les employeurs fraudeurs soient sanctionnés dans un délai raisonnable.
C’est tout cela le Code de droit pénal social. Je n'irai pas plus loin. Le débat a été mené longuement en commission et je n’entends pas le répéter ici en plénière.
Avec mon groupe, monsieur le vice-premier ministre, nous vous soutenons pleinement dans cette démarche, dans ce projet. Nous vous remercions pour le travail accompli en concertation avec les secteurs qui, notamment en matière de dumping social, ont remis des avis unanimement positifs, preuve que lutter contre ce phénomène et cet abus qui nuit aux entreprises elles-mêmes est aussi une préoccupation des employeurs.
Nous soutiendrons pleinement ce projet de Code pénal social.
04.12 Pierre-Yves Dermagne, ministre: Madame la présidente, mesdames et messieurs les députés, je vous remercie pour vos interventions et pour votre contribution au débat sur un texte important non seulement pour ce gouvernement et cette majorité mais aussi pour une partie des membres de l’opposition ainsi que pour, au premier chef, les travailleuses et les travailleurs qu’il entend protéger. Je voudrais en particulier remercier M. Aouasti dont l’intervention va me permettre de réduire la mienne à l’essentiel.
Je rappelle que ce texte s’inscrit dans un cadre plus large, à savoir la priorité de ce gouvernement de lutter et d’intensifier la lutte contre la fraude sociale de manière générale et le dumping social en particulier. Cela s’est notamment traduit, au cours de cette législature, par un renforcement important des services d’inspection avec plus de 282 équivalents temps plein dans les différents services, avec la volonté de spécialiser et donc de mieux former les inspectrices et les inspecteurs en fonction des différentes problématiques et des différents secteurs dans lesquels ils sont amenés à intervenir. Cela s’est aussi traduit par le fait que nous avons systématiquement rempli voire même dépassé chaque année nos objectifs budgétaires en termes de rendement de la lutte contre la fraude sociale.
Et puis, cela s'est inscrit dans un contexte plus large, notamment au niveau européen, avec la volonté d'impliquer la Belgique de manière plus importante encore que par le passé dans le travail de l'Autorité européenne du travail, l'ELA (European Labour Authority), avec la volonté de placer aussi la réflexion sur le renforcement des moyens et du mandat de l'ELA, qui fut une des priorités de notre présidence belge du Conseil de l'Union européenne.
Monsieur Aouasti, vous avez parlé de deux jambes, en disant que "le renforcement de la lutte contre la fraude sociale et le dumping social fonctionne, finalement, sur deux jambes". J'en ferai un être hybride et je rajouterai une troisième jambe, puisque vous avez parlé de la protection des travailleurs et des travailleuses au premier plan, bien entendu, de la protection de notre système de sécurité sociale de manière plus large, bien entendu également, mais vous l'avez évoqué aussi à la fin de votre intervention: cela s'inscrit également dans la volonté de créer une juste concurrence entre les entreprises qui respectent nos standards sociaux, notre droit du travail, notre droit de la sécurité sociale et les cow-boys, les hors-la-loi, celles et ceux qui ne respectent pas ces principes fondamentaux et ces règles, ô combien importantes pour la protection des travailleurs et des travailleuses, pour la protection de notre système de sécurité sociale mais aussi pour la protection et la création d'un level playing field, d'une juste concurrence entre les entreprises tant en Belgique qu'au sein de l'Union européenne. Il importe de le rappeler, comme l'a dit Mme Van Robaeys.
Il faut bien entendu par la suite, une fois ces dispositions adoptées, modifiées – et c'est le fruit d'un processus beaucoup plus large, lequel a débuté par l'évaluation après dix ans des dispositions du Code de droit pénal social – qu'elles fassent l'objet d'une mise en œuvre des décisions prises par différentes instances, notamment au premier rang desquelles nos cours et tribunaux. C'est ce que je fais dans le cadre du dossier Uber, puisque, à la suite de l'arrêt de la Cour du travail de Bruxelles, j'ai enjoint nos différentes administrations – celles qui relèvent directement ou indirectement de ma compétence – à mettre en œuvre cette décision de justice, tout comme je leur demande de mettre en œuvre les décisions récentes de la commission administrative sur la nature de la relation de travail.
Travail important aussi: nous avons ajouté à ce projet des dispositions qui proviennent de la concertation sociale et d'accords conclus avec les partenaires sociaux dans différents secteurs – c'est la deuxième partie qui a sans doute suscité quelques critiques de la part de mijnheer Anseeuw et du groupe N-VA sur la forme – avec une forme d'asymétrie, puisque les différents secteurs n'ont pas tous atterri sur un consensus identique. Il était important de donner force de loi à ces accords allant dans le bon sens et intervenus au sein de différents secteurs.
Je dois admettre une forme de frustration, madame Moscufo: j'aurais aimé que davantage de secteurs y soient représentés ou que les secteurs aillent plus loin, à différents égards. Mais je respecte le fruit de la concertation sociale et me suis donc limité à ce qui a fait l'objet d'un accord unanime dans les différents secteurs. Cela ne veut pas dire que le travail ne se poursuit pas ou qu'il ne doit pas se poursuivre. J'en veux pour preuve qu'il se poursuit dans une série de secteurs qui ont repris des discussions pour compléter les positions et accords intervenus jusqu'ici.
Je continue d'espérer que le dialogue social permettra d'aller encore plus loin et, étape après étape et de jour en jour, de renforcer notre arsenal en matière de lutte contre la fraude sociale et le dumping social. Mais je me réjouis que des accords soient, d'ores et déjà, intervenu et je me réjouis d'une première dans notre droit positif belge, à savoir l'introduction d'une définition de l'infraction de dumping social, je tenais à le saluer aujourd'hui parmi vous.
Je termine par là mon intervention. Madame la présidente, mesdames et messieurs les parlementaires, je tiens également à vous remercier pour la qualité du travail, la qualité de nos échanges en commission et ici en séance plénière, avec des points de désaccord sur la forme mais aussi sur le fond à certains égards, qui n'ont toutefois pas empêché un relatif consensus par rapport aux objectifs et aux moyens mis en œuvre aujourd'hui pour renforcer et faire de la lutte contre la fraude sociale et le dumping social une priorité dans ce pays.
04.13 Nadia Moscufo (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je réagis juste sur le fait que vous êtes vous-même frustré et que vous auriez voulu aller plus loin, en étendant les dispositions à plus de secteurs. Vous ne l’avez pas dit, mais j’imagine aussi, pour responsabiliser davantage l’entrepreneur principal.
Il faut vraiment que nous soyons clairs entre nous. Si nous n’arrivons pas à responsabiliser l’employeur principal, nous allons continuer, malgré les avancées qui sont dans ce texte, à avoir un dumping social qui aura des conséquences pour l’ensemble des travailleurs, ceux qui ont un contrat chez l’entrepreneur principal et ceux qui ont un contrat dans la sous-traitance.
Vous dites toujours que vous voulez respecter la concertation sociale et que vous avez dû constater que l'accord n'a pu intervenir que dans quelques secteurs. Je ne peux pas me permettre de ne pas réagir par rapport à cela, parce que votre respect de la concertation sociale est vraiment à géométrie variable.
Vous avez, en votre qualité de ministre de ce gouvernement, instauré des flexi-jobs. Vous n’avez jamais eu l’accord de la concertation sociale. Vous n'avez même pas consulté ses représentants.
Nous allons discuter par la suite du projet de loi sur le Service citoyen. Je vous dirai à ce moment-là en quoi je pense que vous auriez pu aller aussi un peu plus loin en la matière.
Le dossier qui vous colle à la peau, monsieur le ministre, c’est que vous n’avez pas respecté la concertation sociale et ce, à deux reprises sous cette législature: quand les travailleurs étaient dans la rue pour réclamer une meilleure redistribution des richesses en augmentant les salaires et vous avez, sans concertation sociale, décidé de bloquer les salaires.
Je veux bien vous croire, vous êtes bien sympathique, mais la concertation sociale à géométrie variable ne passe vraiment pas. Elle me reste en travers de la gorge.
La présidente:
Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Discussion
des articles
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (3914/7)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (3914/7)
L’intitulé a été modifié par la commission en "projet de loi modifiant le droit pénal social et diverses dispositions en droit du travail".
Het opschrift werd door de commissie gewijzigd in "wetsontwerp houdende wijziging van het sociaal strafrecht en diverse arbeidsrechtelijke bepalingen".
Le projet de loi compte 208 articles.
Het wetsontwerp telt 208 artikelen.
* *
* * *
Amendements déposés:
Ingediende
amendementen:
Art. 145
• 104 – Nadia Moscufo (3914/8)
Art. 146
• 105 – Nadia Moscufo (3914/8)
Art. 148
• 106 – Nadia Moscufo (3914/8)
Art. 207
• 107 – Nadia Moscufo (3914/8)
Art. 207/1(n)
• 108 – Nadia Moscufo (3914/8)
Art. 207/2(n)
• 109 – Nadia Moscufo (3914/8)
Art. 207/3(n)
• 110 – Nadia Moscufo (3914/8)
Art. 207/4(n)
• 111 – Nadia Moscufo (3914/8)
Art. 207/5(n)
• 112 – Nadia Moscufo (3914/8)
Art. 207/6(n)
• 113 – Nadia Moscufo (3914/8)
Art. 207/7(n)
• 114 – Nadia Moscufo (3914/8)
Art. 207/8(n)
• 115 – Nadia Moscufo (3914/8)
Art. 207/8(n)
• 116 – Nadia Moscufo (3914/8)
Art. 207/8/1(n)
• 117 – Nadia Moscufo (3914/8)
* *
* * *
Conclusion de la discussion
des articles:
Besluit van de artikelsgewijze bespreking:
Réservés: les
amendements et les articles 145, 146, 148 et 207.
Aangehouden: de amendementen en de artikelen 145, 146, 148 en 207.
Adoptés article par
article: les articles 1 à 144, 147, 149 à 206 et 208.
Artikel per artikel aangenomen: de artikelen 1 tot 144, 147, 149 tot 206 en
208.
La discussion des articles est close. Le vote sur les amendements et les articles réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over de aangehouden amendementen, de aangehouden artikelen en over het geheel zal later plaatsvinden.
Discussion générale
La
discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
La présidente: Le rapport vient d'être approuvé ce matin. Aucun amendement n'a été déposé.
05.01 Björn Anseeuw (N-VA): Mevrouw de voorzitster, collega's, het had eigenlijk nooit zover mogen komen. Dat is niet mijn persoonlijke mening over dit wetsontwerp, maar ik kan niet anders dan zeggen dat het nooit zover had mogen komen op basis van de geldende wetgeving. De bespreking van dit wetsontwerp had allang geschorst moeten worden, niet vanwege inhoudelijke meningsverschillen, maar vanwege het advies van de Raad van State en vanwege de wetten op de Raad van de State. De Raad van State heeft namelijk niet eens een inhoudelijk advies over dit wetsontwerp willen geven. De Raad van State heeft zich in zijn advies beperkt tot wat voor hem de essentie is in dit geval. De Raad van State heeft met zoveel woorden gezegd dat wat hier voorligt niet tot de bevoegdheden van de federale overheid behoort en dat de federale overheid dit dus eigenlijk niet kan of mag goedkeuren.
De wetten op de Raad van State voorzien in een dergelijk geval dat wat voorligt – zoals dit wetsontwerp – wordt voorgelegd aan het Overlegcomité en dat er enkel kan worden verder gewerkt aan dit wetsontwerp nadat het Overlegcomité hierover een met reden omkleed en gunstig advies heeft uitgebracht. In alle andere gevallen kan men hier niet verder mee gaan.
Daarom zeg ik dat het nooit zover had mogen komen. De bespreking van dit wetsontwerp moet geschorst worden, want één plus één is twee. In de wetten op de Raad van State staat dat, als de Raad van State zegt dat iets niet tot de bevoegdheden van de federale overheid behoort – wat hij met zoveel woorden zegt – de behandeling moet worden geschorst en het moet worden doorgestuurd naar het Overlegcomité.
Daar komt nog bij dat de regering dat eigenlijk altijd al heeft geweten: ze kent de wetgeving, maar bovendien heeft Vlaams minister van Werk Jo Brouns van cd&v op 1 december 2023 gezegd dat dit hem iets te verregaand lijkt en dat het hem minstens nuttig lijkt dat de Raad van State zich hierover zou buigen. De Raad van State heeft dat gedaan en is heel duidelijk geweest.
Mevrouw de voorzitster, ik denk dus dat u geen andere keuze hebt dan de bespreking van dit wetsontwerp te schorsen. Als de bespreking niet wordt opgeschort en als de wet op de Raad van State niet wordt gevolgd, dan moet ik onwillekeurig denken aan wat de minister daarnet zei bij het vorig agendapunt. Mijnheer de minister, u hebt gesproken over les cowboys, over les hors la loi.
Beste collega's, het is belangrijk om te weten dat, als u hiermee verdergaat, u behoort tot diegenen die wetens en willens buiten de wet treden. Van een voorbeeldfunctie gesproken! Dat kan tellen.
Vanuit de meerderheid, als regering en als minister kunt u wel proberen om zich te bedienen van allerlei soorten handigheden, maar in deze kwestie is er eigenlijk geen marge meer. De wet is heel erg duidelijk en het advies van de Raad van State is zeer expliciet. Wie de wet wil volgen, kan niet anders dan tot de conclusie komen dat de bespreking van dit wetsontwerp geschorst moet worden en dat het doorgestuurd moet worden naar het Overlegcomité, zoals de wet bepaalt.
Mevrouw de voorzitster, in die zin richt ik mijn vraag ook tot u. U zit deze vergadering voor. Het komt u toe om de schorsing van de behandeling van dit wetsontwerp te bepalen. Volgens mij is het duidelijk en helder. Ik wil u vragen om u te vergewissen van die bepalingen in de wetten op de Raad van State en ook van het advies van de Raad van State ter zake.
De voorzitster: Mijnheer Anseeuw, gisteren heb ik een antwoord gegeven in de Conferentie van voorzitters. Ik heb u gezegd dat ik geen bevoegdheid heb om deze tekst naar het Overlegcomité te sturen. We kunnen dus doorgaan.
05.02 Björn Anseeuw (N-VA): Mevrouw de voorzitster, dit is vrij absurd. U weet net zo goed als wij allemaal dat, als we hiermee doorgaan, we ons eigenlijk op het pad van de onwettelijkheid begeven. Mevrouw de voorzitster, collega's, willen wij dat pad bewandelen? Als het van mij afhangt niet.
Ik stel dan ook voor dat u de vergadering laat beslissen over het al dan niet doorgaan. Het is eigenlijk al ver gekomen als we hierover moeten discussiëren, want de wet is helder en het advies van de Raad van State is dat evenzeer. Uw conclusie dat we kunnen doorgaan omdat u zich niet bevoegd weet, lijkt mij niet de juiste conclusie.
We weten allemaal wat het advies en de wet inhouden en er is dus geen ruimte voor debat of marge voor discussie. We kunnen niet anders dan samen te besluiten dat de bespreking van dit wetsontwerp wordt opgeschort.
05.03 Pierre-Yves Dermagne, ministre: Monsieur Anseeuw, nous avons débattu longuement en commission de la question de l'avis du Conseil d'État, un avis critique – et je ne l'ai jamais caché – sur la compétence du fédéral en la matière. Nous avons apporté une réponse à cet avis sur la base d'une consultation juridique externe.
We hebben het voorbeeld van de Vlaamse regering en het Vlaams Parlement gevolgd. Dit is namelijk hetzelfde als wat er met de jobbonus in het Vlaams Parlement gebeurd is. Dat was exact hetzelfde. De dossiers zijn op exact dezelfde manier behandeld. We hebben een extern juridisch advies gevraagd en gekregen en we hebben de memorie van toelichting aangepast op basis van dat advies.
Je ne comprends donc pas pourquoi ce qui vaudrait au gouvernement et au Parlement flamand ne vaudrait pas ici, au Parlement fédéral. Nous avons suivi la même manière de travailler avec, effectivement, un avis critique de la section de législation du Conseil d'État, auquel nous avons répondu. Je pense que nous avons apporté les éléments qui permettent d'avancer dans le cadre des compétences fédérales.
Je tiens quand même à rappeler ici – et cela se passe de la même manière avec le job bonus au niveau flamand – que nous ne retirons rien, nous n'enlevons aucun droit aux citoyens. Que du contraire, nous apportons quelque chose de plus, à savoir la possibilité pour près de 1 000 jeunes dans ce pays d'effectuer le Service citoyen qui est une magnifique expérience. Vous avez été nombreux à prendre part à l'expérience dans le cadre de l'opération de sensibilisation lancée par la plateforme citoyenne. Je pense que, comme des centaines de communes à travers le pays qui ont signé ou qui ont déposé des motions pour soutenir cette expérience du Service citoyen, vous avez pris la mesure de son apport significatif et positif pour la société dans son ensemble et pour les jeunes qui vivent cette expérience.
Je pense que cela ressort de tous les témoignages et des échanges que nous avons pu avoir au sein de cette assemblée. Je remercie d'ailleurs Mme la présidente d'avoir ouvert les portes de ce Parlement aux jeunes qui s'inscrivent dans cette expérience magnifique du Service citoyen et à la plateforme qui les encadre.
Je le répète, nous apportons ici quelque chose
de positif, nous offrons une possibilité supplémentaire à notre jeunesse de
prendre part à la vie en société, de retrouver ou de prendre confiance en elle
et de trouver aussi une forme de chemin vers le marché du travail. En effet,
plus de 75 % des jeunes qui sont passés par le Service citoyen trouvent ou
retrouvent le chemin de l'emploi directement ou indirectement, notamment via
des formations. C'est quelque chose de positif, de supplémentaire qui octroie
de nouvelles possibilités, de nouveaux droits. Nous ne retirons rien à quiconque!
05.04 Björn Anseeuw (N-VA): Het punt van discussie is of we kunnen voortgaan met de bespreking en de behandeling van dit wetsontwerp. Als u kijkt naar het advies van de Raad van State en de wetten op de Raad van State is het antwoord neen. Dat kan niet. Vervolgens bouwt u een redenering op waarbij u een vergelijking maakt die niet opgaat. De vergelijking met de jobbonus gaat niet op natuurlijk. Het advies van de Raad van State was daar immers niet van die aard dat het zelfs niet inhoudelijk was.
Dat er een advies van de Raad van State komt op ontwerpen van decreet, op ontwerpen van wetten is logisch. Dat er opmerkingen in staan, is logisch. U kunt daar op verschillende manieren mee omgaan. U kunt opmerkingen naast u neerleggen, zoals in het vorige punt op de agenda voor een stuk gebeurd is. U kunt uw memorie van toelichting aanpassen. U kunt de beschikkende bepalingen aanpassen of u kunt juridische advies inwinnen om te kijken op welke manier u daarmee het beste omgaat. Dit is echter van een andere orde. Hier gaat het niet over inhoudelijke opmerkingen. De Raad van State wil zelfs zover niet gaan, omdat het de federale overheid niet toekomt om dit te beslissen. De vergelijking die u maakt, klinkt goed op het eerste zicht, tot u beide adviezen naast elkaar legt. Dan ziet u dat die vergelijking helemaal niet opgaat. Dat snijdt geen hout.
Vervolgens spreekt u over het inhoudelijke. Als u dat doet in een debat over de vraag of we dit wetsontwerp al dan niet mogen behandelen blijkens de wet, geeft u minstens stellig de indruk dat het doel wat u betreft de middelen heiligt. Ik hoop dat wij met dit Huis ver van zulke redeneringen kunnen af blijven. Dat is zelfs kwalijk. Als u die redenering opbouwt en zegt dat het echt nodig is dat we dit doen, impliceert u dat het op eender welke manier is. Is dat het standpunt van de regering, dat het doel de middelen heiligt? U knikt zelfs van ja. Dat vind ik wel heel speciaal. Dan wordt het heel erg boeiend. Dit is eigenlijk wat u hier doet vandaag. Dit kan eigenlijk niet. U grijpt op de inhoud in, op wat een bevoegdheid is van de deelstaten.
Zo zal u zeker het arbeidsmarktbeleid en het activeringsbeleid van de Vlaamse Gemeenschap niet versterken, integendeel. Het enige dat u doet, is jongeren tot twaalf maanden toe onttrekken aan de arbeidsmarkt. Men moet plotseling twaalf maanden niet meer beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt waar men al zo moeilijk op raakt. Dat moet al niet meer.
Vervolgens gaat u ook nog een inactiviteitsval organiseren, want per maand krijgen ze daarvoor 550 euro extra. Dat is niet waar het Vlaamse activeringsbeleid voor staat, mijnheer de minister.
Zeggen dat u niemand ook maar iets ontneemt, klopt ook al niet, mijnheer de minister. U gaat het activeringsbeleid, dat voor meer dan 6 miljoen Vlamingen wordt gevoerd, eigenlijk willens en wetens stokken in de wielen steken. U bent ook bereid om daar zeer ver voor te gaan, want u bent zelfs bereid om hors la loi te gaan, om u te voegen bij die andere cowboys die u daarnet hebt gehekeld. Dat is wat hier gebeurt.
Dat geldt niet alleen voor u en voor deze regering, maar ook voor iedereen die overweegt om dit straks goed te keuren. Dit is geen oorbare manier van werken, mijnheer de minister. Ik denk dat u dat zelf ook wel weet. U bent zeer eerlijk geweest in uw uiteenzetting, want voor u en uw regering, tenzij iemand ons vandaag nog zal tegenspreken, heiligt het doel de middelen.
Wij kunnen dit wetsontwerp op inhoudelijk vlak niet steunen, maar de manier waarop dit er hier wordt doorgejaagd, terwijl het wettelijk zelfs niet kan, mevrouw de voorzitster, daarmee kunnen wij helemaal niet leven. Dit is geen ernstige manier van werken. Dit is willens en wetens buiten de wet treden met de regering, met het Parlement en daarin zullen wij nooit meegaan.
05.05 Louis Mariage (Ecolo-Groen): Madame la présidente, je reviens plus sur le fond du projet car c'est ce qui nous intéresse tous ici et c'est ce qui intéresse avant tout la démocratie. Plus de trente ans après les premières initiatives parlementaires pour mettre en place un cadre légal au Service citoyen, nous voici ici donc prêtes et prêts à voter le texte en séance plénière. C'est un effort collectif colossal qui nous mène jusqu'à aujourd'hui. Trente ans, ce n'est pas rien. Il y a tout d'abord le travail institutionnel fait par les parlementaires et les ministres mais il y a surtout un travail de terrain des associations, particulièrement la Plateforme pour le Service citoyen qui a fédéré les organisations et qui a su rassembler et sensibiliser pour mettre en place ce Service citoyen.
Le Service citoyen, c'est un véritable outil d'émancipation des jeunes en tant que citoyennes et citoyens de ce pays ouvert aux jeunes de dix-huit à vingt-cinq ans entre six et douze mois en gardant leurs droits sociaux afin de garantir – j'insiste – l'accès au plus grand nombre. Cette expérience contribue notamment puissamment au brassage social et culturel des populations en mélangeant des citoyens de genres différents et d'origines sociales, culturelles et géographiques diverses, lesquelles vont intervenir auprès du public bénéficiaire varié (aînés, personnes en situation de handicap, enfants, etc.) afin de contribuer à une meilleure cohésion pour une société plus égalitaire.
Le Service citoyen renforce également l'acquisition des normes du vivre ensemble et des pratiques de citoyenneté, la connaissance des institutions démocratiques, la création de liens et de sens permettant aux citoyens de se projeter dans la société et dans la vie active, et ce dans une perspective d'égalité des chances via des modules d'apprentissage et un accompagnement pédagogique. On a tout à gagner si on fait le Service citoyen intellectuellement et socialement.
Je voudrais insister sur un point qui me semble également important: le recours aux acteurs de terrain à toutes les étapes, et ce aussi pour l'évaluation prévue en 2026. En effet, bien que le texte sur lequel nous débattons est le fruit d'un travail avec une partie de la société civile, il est utile de souligner que toutes n'ont pas participé à l'exercice et que, dans un souci de cohérence et afin de faciliter la mise en œuvre du Service citoyen sur le long terme tout en préservant sa force émancipatrice, il est nécessaire de mettre tous les acteurs autour de la table.
C’est également dans cet esprit que nous devons prendre en compte les inquiétudes de certaines associations qui organisent l’épanouissement des jeunes, par exemple dans le bénévolat. Pour cela, il est impératif d'assurer la différence entre le Service citoyen et le volontariat qui ont certes des similitudes mais qui sont pourtant différents. Nous voulons aussi promouvoir la complémentarité du Service citoyen avec d’autres besoins de la jeunesse et garantir que tous les acteurs poursuivant ce but puissent continuer leurs activités équitablement et avec des moyens corrects. Pour ce faire, il est indéniable que collectivement les politiques – et là, je vous lance un appel à tous – assurent un soutien suffisant à l’ensemble des acteurs qui œuvrent à l’émancipation de la jeunesse, quel que soit le niveau de pouvoir où ils se situent. En tant qu’écologistes, nous l’avons toujours fait proactivement et nous avons prévu de continuer le travail en ce sens.
En effet, le Service citoyen prend tout son sens car il vise à accompagner l’émancipation des jeunes. Il permet à ceux qui le font de s’emparer de leur place au sein de la société. C’est pour cela que nous soutenons la mise en place de ce cadre légal pour le Service citoyen car nous sommes absolument convaincus, en tant qu’écologistes, que c’est en soutenant les jeunes, en leur donnant les outils pour s’emparer de leur citoyenneté que nous bâtissons la démocratie de demain. Pourquoi pas, dans quelques années, voir arriver des jeunes en tant que parlementaires au sein de cet hémicycle qui auront pu saisir toute l’importance de la démocratie en faisant le Service citoyen.
Enfin, ayant suivi ce dossier depuis mon arrivée au Parlement, je suis ravi de voir que l’on aboutit à l’ancrage légal de ce Service citoyen, comme tant d’autres pays, pour que celles et ceux qui le souhaitent puissent vivre cette expérience et ce, quelle que soit leur situation personnelle. L’avenir, en effet, peut avoir l’air incertain aujourd’hui. Les menaces environnementales et sociales donnent à notre jeunesse des craintes et une appréhension supplémentaire. Le Service citoyen est justement un outil qui peut redonner un horizon à celles et ceux qui commençaient à baisser les bras. Il peut redonner du souffle à notre démocratie et à l’attachement à la citoyenneté qui nous est, je le crois encore, chère à toutes et à tous au sein de cet hémicycle.
05.06 Leslie Leoni (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, étant encore pour quelques heures enseignante dans une école supérieure, je sais à quel point la jeunesse se heurte à de grandes difficultés. De nombreuses enquêtes font état de la santé mentale chez les jeunes les plus précarisés. La crise covid a vu nombre d'entre eux en perte de sens face à l'isolement. La crise climatique suscite une anxiété sans précédent vis-à-vis du monde qui les attend. Toutefois, la jeunesse d'aujourd'hui se mobilise pour un monde plus juste et plus inclusif qui répond aux défis sociaux et environnementaux.
Souvent démunis lorsqu'il s'agit d'entrer dans la vie active, les jeunes pourront bénéficier d'une expérience qui leur servira de tremplin pour construire leur avenir. Participer à un projet collectif et solidaire est une école de la vie bien nécessaire à l'heure de l'individualisme et des replis identitaires qui gagnent du terrain. Le Service citoyen constitue une manière de répondre à ce besoin de cohésion sociale et d'émancipation de nombreux jeunes ainsi qu'à leur envie de se sentir utiles à la société.
À cette fin, un cadre clair était nécessaire. Mon collègue Jean-Marc Delizée, pour qui j'ai une pensée aujourd'hui, en avait, du reste, proposé un sous la précédente législature à partir d'expériences vécues dans d'autres pays européens. Ce cadre permettait à ces jeunes de vivre une expérience de socialisation, mais aussi d'acquérir des compétences concrètes, en se basant sur les principes de solidarité, de convivialité, d'émancipation personnelle, de brassage social et, bien sûr, d'apprentissage par l'expérience.
05.07 Hans Verreyt (VB): Vlaams Belang is voorstander van een gemeenschapsdienst. In tal van andere Europese landen zoals Oostenrijk en Zwitserland, heeft dat zijn succes bewezen, maar niet op de voorgestelde manier. Het gaat ons niet om de inhoud, maar om de vorm; het gaat ons om de bevoegdheid van de federale regering in dezen. Vlaams Belang of N-VA staat niet alleen met die opmerking. Zo geeft de Raad van State – ik schat zijn advies redelijk hoog in, want als hij een advies geeft, dan heeft dat grond en moet dat ons vooral behoeden voor stommiteiten – het volgende advies: "De conclusie is dan ook dat de samenlevingsdienst in hoofdzaak moet worden opgevat als een instrument van jeugdbeleid en dat het voorstel een aangelegenheid regelt waarvoor de Gemeenschappen bevoegd zijn." Het is dan ook zeer duidelijk. Ik citeer verder: "Zodoende houdt het voorstel niet alleen verband met aangelegenheden waarvoor de Gemeenschappen bevoegd zijn in het kader van jeugdbeleid, maar sluit het ook aan bij de Gemeenschapsbevoegdheid inzake vorming."
Die lezing wordt ook gesteund door de Vlaamse regering met Vlaams minister Brouns en collega Lanjri van cd&v, die daarover een vraag heeft gesteld in de commissie voor Sociale Zaken. Bij de eindstemming werden die terechte bezwaren alsnog vergeten. Maar ja, enerzijds-anderzijds moet men actief onderhouden natuurlijk.
Vlaams Belang zal dus niet meewerken aan de uitholling van de Vlaamse bevoegdheden of aan het herfederaliseren van bepaalde bevoegdheden. Het biedt geen meerwaarde de regeling vandaag verder inhoudelijk te bespreken. Daardoor dient het Parlement aan de overzijde van de straat. Daar kan men dat ook bespreken, tegelijkertijd rekening houdend met de sociaal-economische realiteit van Vlaanderen.
05.08 Christophe Bombled (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, chers collègues, l’instauration d’un Service citoyen est un sujet qui revient régulièrement sur la table depuis 2015. Le groupe MR est particulièrement heureux qu’il se concrétise enfin aujourd'hui. Je remercie mon collègue Philippe Goffin, qui portait ce dossier dès ses prémices et avait même organisé le premier colloque sur le sujet.
Au fil des années, le projet a mûri. Nous avons surtout dû faire face à des crises, qu’elles soient sanitaires, géopolitiques, économiques ou sociales; des crises qui ont mis à mal notre socle de valeurs communes; des crises qui ont renforcé le repli sur soi; des crises qui parfois ont mis à mal le sens que les citoyens ont de la vie.
Pour répondre aux enjeux actuels et relever les défis de demain, le service civique ou Service citoyen permet à de nombreux jeunes à travers l’Europe de se construire ou se reconstruire, de se réapproprier leur destin, de se sentir utiles à la société. Ainsi, douze pays européens ont franchi le pas en instituant un véritable Service citoyen. Nous espérons pouvoir être le prochain.
Monsieur le ministre, le cœur du présent projet, que vous portez au nom du gouvernement, est de garantir un statut à chaque citoyen qui souhaite entamer un parcours permettant de renforcer sa citoyenneté et de pratiquer activement un engagement solidaire ou encore de renforcer le vivre-ensemble et l’exercice d’une citoyenneté inclusive, responsable et proactive.
Chers collègues, aujourd'hui, plus de 3 000 Belges ont déjà participé à ce type de missions organisées par plus de 800 organisations ou ASBL actives à travers le pays. Il fallait donc pouvoir mettre en place une organisation faîtière, qui chapeaute l’ensemble de ces missions de manière transversale et commune aux différentes entités du pays, mais aussi instaurer un réel statut, une véritable reconnaissance pour ce millier de jeunes qui se lanceront dans l’aventure à l’avenir.
En effet, pour que ce service soit pleinement reconnu, il était nécessaire de poser des balises. Le Service citoyen s’adressera aux jeunes entre 18 et 25 ans qui poseront leur candidature auprès de l’Agence du Service citoyen. L’Agence s’efforcera au mieux de rencontrer les priorités des jeunes tout en promouvant l’échange linguistique.
Le Service citoyen, qui s’étalera sur une période de 6 à 12 mois, doit se voir comme un nouveau statut à mi-chemin entre le bénévolat et le contrat de travail, où le jeune bénéficiera de la même protection au travail et au bien-être qu’un autre travailleur. Il percevra une indemnité journalière qu’il pourra cumuler avec un autre type d’allocation sociale au besoin.
Au total, un budget annuel de 7,5 millions d'euros est prévu tant pour l'organisation des missions que pour le versement des indemnités. En tant que bourgmestre, je considère qu'il ne s'agit pas là d'un coût mais plutôt d'un investissement dans notre jeunesse.
En effet, par mon expérience de terrain en tant que mandataire local, j'observe des jeunes désireux de s'investir pour les autres dans des projets porteurs de sens, des missions leur permettant de s'épanouir et de trouver leur place au sein de la société.
Je serai dès lors heureux de continuer à les soutenir de manière plus structurée et valorisante. Pour conclure, le Service citoyen c'est de l'engagement, de la solidarité et de la confiance. Nous soutiendrons ce projet de loi.
05.09 Nadia Moscufo (PVDA-PTB): Ce projet de loi Service citoyen légifère un dispositif qui existe déjà dans la pratique depuis quasiment douze ans et qui a déjà pu soutenir quelque 4 000 jeunes. Il est géré par une ASBL sous la coupole de la plateforme Service citoyen. Des jeunes entre 18 et 25 ans exécutent des missions pendant six à douze mois dans des projets de mixité sociale prônant l'entraide.
En soi, nous trouvons ce projet positif pour ce qui concerne cette intention car elle va à l'encontre de l'idéologie dominante au sein de la société visant tout son contraire, à savoir l'individualisme, le chacun pour soi et qui régulièrement laisse nos jeunes à l'abandon.
Cette réponse est positive par rapport à celle consistant à dire "marche ou crève"! Cette jeunesse est confrontée aux mêmes difficultés que ce soit au Nord, au Sud ou à Bruxelles. Elle a besoin d'une politique fédérale unifiée pour répondre aux besoins fondamentaux. Cette jeunesse est l'avenir.
Pour analyser mieux le contenu du projet et rencontrer davantage d'acteurs de terrain que ce qui avait été fait initialement, j'avais demandé une seconde lecture en commission, ce qui a pu être fait grâce au report du vote.
Je veux déjà remercier toutes les personnes que j'ai pu rencontrer entre la deuxième lecture et aujourd'hui, j'ai vraiment beaucoup appris. J'ai surtout rencontré des travailleurs qui soutiennent à fond ce projet avec un souhait très positif.
Nous avions à l'origine beaucoup de craintes sur le projet et je dois vous dire que certaines subsistent malgré tout. Nous nous appuyons en cela sur l'avis du Conseil National du Travail, qui dit comprendre le projet mais émet des réserves sur le dispositif tel que prévu dans le projet de loi. Nous partageons également les craintes des jeunesses syndicales de la FGTB et de la CSC. La FGTB craint que ce projet organise un sous-statut pour la mise au travail des jeunes, que cela ne leur permette pas de s'émanciper financièrement et ne leur offre pas une égalité des droits. En dépit de mes rencontres avec des jeunes porteurs d'expériences positives, je partage la crainte des jeunesses syndicales. Si ce dispositif leur permet de regagner confiance, leurs revenus restent selon nous insuffisants et en contradiction avec un revenu ordinaire. Cela ne leur permet pas non plus d'acquérir des droits en matière de protection sociale et ce n'est pas un dispositif qui finance notre sécurité sociale.
Les Jeunes CSC craignent que ce Service citoyen crée un éclatement et une dualité sur le marché du travail. À cela, monsieur le ministre, vous avez répondu qu'en aucun cas, le Service citoyen ne peut correspondre à des emplois qui sont nécessaires au fonctionnement normal de l'organisme d'accueil. Nous vous avons bien entendu et nous nous en réjouissons. Effectivement, sur le terrain, on constate que les travailleurs de ces ASBL veulent contrôler le respect de cette balise et j'entends que vous le dites aussi. J'ai toute confiance en l'action de ces gens sur le terrain, mais se pose la question des moyens que vous allez octroyer pour assurer le respect de ces balises et ne pas simplement laisser cela entre les mains des acteurs de terrain.
D'autant plus que vous entendez ici des craintes qui ne vont pas dans le même sens. Vous aurez bien compris les nôtres. Mais j'entends ici des thèses qui ne me rassurent pas. Je vous avais dit que je craignais aussi que vous ayez mis le pied dans une porte qui pourrait devenir défavorable par la suite. J'entends ici que l'on critique ces jeunes qui sont en mission dans un projet solidaire parce qu'ils ne sont dès lors pas disponibles sur le marché du travail. J'entends dire qu'avec la pénurie, cela va poser un problème, comme si vous les mettiez dans un sas au lieu de les mettre à la disposition du marché du travail. J'entends aussi des thèses qui disent: "On pourrait même l'élargir aux entreprises privées". J'entends même: "Ce système est un bon pont entre le bénévolat et le contrat de travail". Mais de ce que j'ai compris, cela n'a rien à voir avec cela! Nous ne sommes pas complètement rassurés quant à la garantie que cela n'a rien à voir avec cela.
Il y a aussi de nombreuses critiques sur la
manière dont vous avez consulté. Vous avez évidemment consulté – et c'est
normal – les gens qui appliquent déjà ce dispositif et qui sont contents qu'on
légifère. Je les comprends car ils avaient besoin d'un financement structuré et
durable. Le reste des gens, ceux qui ont des craintes entre autres, vous ne les
avez pas, selon nous, suffisamment consultés. Nous pensons que ce n'est pas
trop tard. Un projet de loi peut encore être amélioré. En tenant compte des
craintes des uns et des autres, on pourrait encore aller vraiment beaucoup plus
loin et éviter les dérives. Je
m'arrêterai là.
05.10 Anja Vanrobaeys (Vooruit): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, collega’s, dit ontwerp is er op de valreep gekomen. In de commissie herinnerde ik er al aan hoe de jongeren die met het Platform voor de Samenlevingsdienst een bezoek brachten aan het Parlement en die we zelf tijdens hun projecten hebben bezocht, allemaal één zaak gemeen hadden. Zij hebben enerzijds allemaal zin om iets te doen voor de gemeenschap. Ik heb hier talrijke gesprekken met hen gehad. Ik hoorde daarin dat zij anderzijds ook deels de weg kwijt zijn, namelijk de weg in een wereld die steeds complexer wordt, waarin er meer sociale druk is en waarin er meer verwachtingen zijn. Zij schrijven zich op 17- of 18-jarige leeftijd in voor hogere studies en ontdekken daarbij dat de gekozen studie misschien toch niet iets voor hen is. Zij zitten dan alleen in een stad zonder nieuwe vrienden en lopen verloren. Zij weten ook niet goed hoe zij dan verder moeten met hun leven.
We stellen vast dat het vrijwilligersaspect van de samenlevingsdienst hun niet alleen de kans geeft om iets positiefs te doen voor de gemeenschap binnen hun interessegebied. De samenlevingsdienst geeft hun ook opnieuw zelfvertrouwen en geloof in zichzelf. Net door dat zelfvertrouwen weten ze opnieuw wat ze willen en welke richting ze met hun leven uit willen.
Ik heb hier iemand gehoord die aangaf dat hij onder sociale druk meende dat hij naar de universiteit moest. Hij was compleet verloren, had veel mentale klachten en zat volledig vast. Uiteindelijk heeft de samenlevingsdienst ervoor gezorgd dat het hem duidelijk werd dat hogere studies niets voor hem waren. Hij was veel beter in handenarbeid. Na zijn samenlevingsdienst heeft hij een technische opleiding gevolgd, namelijk houtbewerking. Hij was ongelooflijk tevreden dat hij die samenlevingsdienst had gedaan. Die dienst had hem immers zoveel zelfinzicht gegeven, waardoor hij zijn leven opnieuw kon oppikken en voort kon.
Daarom kunnen wij voorliggend wetsontwerp, dat de samenlevingsdienst omkadert, uiteraard steunen. We vinden immers dat het niet mag afhangen van de thuissituatie of financiële situatie of men de kans krijgt om dat voor zichzelf uit te vlooien. Het wetsontwerp tracht ondersteuning te bieden, zodat iedereen de kans heeft om een vrijwillige samenlevingsdienst voor de gemeenschap op zich te nemen.
Dat moet wel binnen de krijtlijnen gebeuren. Ik hoor hier sommigen wilde dromen proclameren dat gemeenschapsdienst niet enkel in non-profitorganisaties moet kunnen. Overigens vraagt het stelsel ook een inspanning van de non-profitorganisaties, want zij begeleiden de jongeren die in de organisatie hun gemeenschapsdienst komen verrichten. Hoe dan ook mag de gemeenschapsdienst niet worden uitgebreid naar privéondernemingen. Men moet binnen het kader blijven.
U voorziet ook in een evaluatie. Ik onderstreep dat die evaluatie geregeld moet worden uitgevoerd om goed op te volgen dat de doelstelling van het wetsontwerp wordt gerespecteerd en dat de gemeenschapsdienst niet buiten de krijtlijnen gaat en geen gewone jobs zal vervangen.
05.11 Sophie Rohonyi (DéFI): Madame la présidente, monsieur le ministre, chers collègues, ce projet de loi intervient après avoir vu votre gouvernement débloquer des moyens dans le budget de cette année 2024 en vue d’indemniser pas moins de mille jeunes en Service citoyen. Les conditions étaient donc réunies pour franchir aujourd’hui une étape complémentaire et indispensable avec l’adoption de ce statut légal pour le Service citoyen, une étape qui intervient après des années de mobilisations citoyennes et associatives et qui permettra notamment et enfin de protéger les jeunes qui en bénéficient contre d’éventuels accidents du travail. Depuis longtemps, mon groupe souscrit à la philosophie du Service citoyen, un service qui permet de faire sens pour nombre de jeunes qui s’interrogent aujourd’hui sur leur avenir professionnel.
Durant cette législature, j’ai eu la chance de rencontrer, avec certains de mes collègues, de nombreux jeunes en Service citoyen, actifs dans les domaines de la solidarité, de la santé, du sport, de l’éducation, de la culture, de l’environnement, de la qualité de vie, de la sécurité ou encore dans les services publics de manière générale. Ils nous ont tous fait part de leur gratitude envers ce service, un service dans lequel ils ont trouvé du sens voire une véritable vocation, un service qui les a formés au sortir d’une école secondaire qui ne forme malheureusement que trop rarement au milieu du travail, un service qui les a fait grandir aussi, par lequel ils ont appris sur eux-mêmes mais aussi sur les autres, ce qui me semble particulièrement précieux dans une société qui semble malheureusement fracturée, un service qui les a responsabilisés et éloignés d’un potentiel décrochage mais aussi d’une précarité dont ils ne sont pas exempts. Grâce au Service citoyen, la société bénéficie de projets utiles à la collectivité tandis que la confiance des jeunes envers les institutions ressort également grandie.
Monsieur le ministre, nous prenons note d’une évaluation de ce statut légal d’ici le 31 décembre 2026 mais avant cela, j’ai besoin d’être rassurée par rapport à deux points sur lesquels porterait cette évaluation.
Premièrement, il me semble très important de veiller à ce que les entités fédérées – et nous savons à quel point vous dialoguez avec elles – puissent agir pour que l’école soit réellement ouverte, démocratique et égalitaire.
Deuxièmement, il conviendrait de réaliser une analyse d'impact au regard d'autres engagements, comme certains de mes collègues l'ont évoqué, tels que le volontariat en concertation avec le Conseil supérieur des Volontaires, la Fédération des Employeurs des Secteurs de l'Éducation permanente et de la Formation des Adultes (FESEFA), pour l'éducation permanente par exemple, ou encore les organisations de jeunesse, tant au Nord qu'au Sud du pays.
Nous devons effectivement absolument veiller à ce que le Service citoyen, aussi précieux soit-il, ne crée pas, pour des raisons principalement budgétaires, de concurrence déloyale envers le volontariat, envers des emplois permanents qui sont aujourd'hui régis par les statuts de la fonction publique ou encore envers les organisations de jeunesse alors qu'ils poursuivent les mêmes objectifs et qu'ils s'adressent aussi au même public.
Sous réserve des clarifications que j'espère vous voir apporter à présent sur ces deux points, monsieur le ministre, mon groupe soutiendra avec conviction ce projet de loi.
05.12 Pierre-Yves Dermagne, ministre: Madame la présidente, mesdames et messieurs les députés, je vous remercie pour vos éléments d'intervention et pour la critique relativement positive que la majorité d'entre vous avait adressée à ce projet de loi. Comme vous l'avez rappelé, il s'agit d'un projet de loi important qui est le fruit d'un long travail compliqué mené sous les précédentes législatures et qui, malheureusement, jusqu'à présent n'avait pas abouti. Je me réjouis donc et je suis effectivement fier de pouvoir enfin faire aboutir cette reconnaissance d'un statut pour celles et ceux qui suivent cette magnifique expérience du Service citoyen ainsi que l'encadrement nécessaire de l'organisme qui sera chargé d'encadrer de manière structurelle et pérenne, je l'espère, ce Service citoyen.
En réponse à ce que Mme Moscufo a évoqué comme point d'attention, difficulté ou crainte, il faut que le Service citoyen s'opère sur le terrain dans les différentes structures qui accepteront demain d'accueillir des stagiaires – j'espère qu'elles seront de plus en plus nombreuses – de manière encadrée et contrôlée pour ne pas entrer en concurrence avec d'autres initiatives et qu'au contraire, il soit complémentaire. Il faut que cela se fasse dans des conditions de stage et de service encadré qui soient acceptables et ne rencontrent pas les craintes, notamment celles formulées par les organisations de jeunesse syndicales.
Il est très important de pouvoir encadrer et agréer les futures structures d'accueil. Je souhaite aussi qu'elles soient plus nombreuses demain et plus variées encore en termes d'expériences possibles pour nos jeunes qui s'investiront dans cette période importante de leur vie au service de la collectivité et dans la poursuite ou la recherche d'un projet de vie personnel. Comme Mme Vanrobaeys l'a rappelé, il est effectivement important d'effectuer ce passage pour pouvoir poser des choix éclairés dans la vie.
Ce n'est évidemment pas le canal obligé pour tous. Comme vous, Mme Rohonyi, je suis attentif à la complémentarité avec le volontariat, avec les organisations de jeunesse et avec ce qui est déjà développé par les entités fédérées, notamment dans le cadre de l'enseignement de base et de la formation initiale de nos jeunes.
Il est clair que l'évaluation devra aussi porter sur ces nécessaires interactions entre le Service citoyen et les autres initiatives, qu'elles soient fondamentales comme l'enseignement; ou qu'elles soient importantes, mais satellitaires à l'enseignement, comme les mouvements de jeunesse ou les activités parascolaires.
Ik dank de heer Anseeuw voor zijn inhoudelijke opmerkingen inzake de visie van de N-VA-fractie op de samenlevingsdienst. Ik heb ook het standpunt van de N-VA-fractie gehoord over de jobbonus en wat er gebeurt in het Vlaams Parlement.
Ik heb niet dezelfde lezing als de heer Anseeuw over de bevoegdheidsverdeling wat de samenlevingsdienst en de jobbonus aangaat. Ik verwijs naar het advies van de Raad van State, afdeling Wetgeving, inzake de jobbonus, advies 70.785/3 van 4 februari 2022. Dat advies telt acht pagina's en vijf van die acht pagina's gaan enkel over de bevoegdheidsverdeling.
Ik citeer de conclusie van de Raad van State: "Aangezien het voorgaande noopt tot een volledige herwerking van het voorontwerp, waarbij ook volledig nieuwe beleidskeuzes moeten worden gemaakt, ziet de Raad van State, afdeling Wetgeving, af van het verder onderzoek ervan."
Dat was geen inhoudelijke opmerking, maar een opmerking over de bevoegdheidsverdeling en over de bevoegdheid van het Vlaams Gewest, de Vlaamse regering en het Vlaams Parlement inzake de jobbonus.
Je clos ici la querelle en matière de compétences. On peut avoir des points de vue différents, mais j'ai bien compris qu'au final, c'était plus le fond qui était problématique pour le groupe N-VA que la forme. Moi, j'appelle chacune et chacun à être cohérent. Ce qui vaut pour le gouvernement flamand et le Parlement flamand vaut aussi pour le gouvernement fédéral et le Parlement fédéral. Même approche, même traitement!
Je suis conscient que cela ne mettra pas fin à la querelle ou à la différence de points de vue entre mijnheer Anseeuw et moi-même. Je tenais, néanmoins, à rappeler les faits et à citer l'avis du Conseil d'État rendu sur le projet de jobbonus du gouvernement flamand qui, in fine, a été validé par le Parlement flamand, ce dont je me réjouis, je le répète, car cela permet de créer de nouveaux droits et d'apporter quelque chose de positif, comme c'est le cas avec le jobbonus, comme c'est le cas, j'en suis convaincu, avec le Service citoyen. C'est pour moi, une bonne manière d'avancer et de collaborer entre le niveau fédéral et le niveau régional ou les entités fédéres.
05.13 Björn Anseeuw (N-VA): Mijnheer de minister, ik neem akte van uw zeer selectieve lezing van het andere advies, waarnaar u eerder verwees. Wat eraan voorafgaat, hebt u immers niet voorgelezen.
05.14 Minister Pierre-Yves Dermagne: Ik heb niet genoeg tijd om het advies volledig voor te lezen.
05.15 Björn Anseeuw (N-VA): U maakt er zich net iets te gemakkelijk van af. Voor ons zijn de wetten op de Raad van State geen formaliteiten. U zegt dat het de N-VA blijkbaar vooral te doen is om de inhoud en niet zozeer om de vorm. Dit is wat ons betreft veel meer dan louter vorm. Dit gaat over goede afspraken, die in het beste geval goede vrienden maken. Daarom zijn de bevoegdheden verdeeld zoals ze verdeeld zijn. Daarom bestaan wetten zoals de wetten op de Raad van State, om ervoor te zorgen dat het ene niveau niet zo snel en gemakkelijk de kans krijgt – zoals u die nu wetens en willens voor uzelf probeert te creëren – om andere niveaus stokken in de wielen te steken. Dat is immers wat hier gebeurt. Net daarom is die bevoegdheidsverdeling zo belangrijk. U treedt die nu met de voeten. Dat is uw keuze. We zullen zien wat er morgen gebeurt. We zijn iets meer dan 24 uur verwijderd van de stemming over dit wetsontwerp. Ik wil dan ook alle collega's hier in het halfrond oproepen om zich er goed van te vergewissen in welk spel ze al dan niet willen meespelen.
Collega's, als u hiermee voortgaat en dit goedkeurt, kiest u er wetens en willens voor om buiten de wet te treden. Elk van ons heeft daarin een verantwoordelijkheid. U moet goed nadenken over de houding die u wil aannemen. Een aantal collega's zei hier vorige week met recht en rede dat de Grondwet geen vodje papier is. Ik ga ervan uit dat diezelfde mensen ook vinden dat de wetten op de Raad van State evenmin een vodje papier zijn.
Collega's van de Vlaamse partijen, aan u heb ik nog een minstens zo belangrijke oproep. Vergewis u ervan voor u morgen gaat stemmen dat wat hier voorligt, ingaat tegen de belangen van de jonge Vlaamse werkzoekenden.
La présidente:
Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Discussion des
articles
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (3969/3)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (3969/3)
Le projet de loi compte 34 articles.
Het wetsontwerp
telt 34 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 34 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 tot 34 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
Discussion générale
La discussion
générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
Le rapporteur, M. Vicaire, renvoie au rapport écrit.
06.01 Katrien Houtmeyers (N-VA): Mijnheer de minister, het voorliggende wetsontwerp slaagt erin de versnippering aan te pakken en verduidelijkt de verschillende organen binnen de Psychologencommissie, wat wij absoluut steunen.
Er blijven echter nog verschillende bevoegdheden voor de Koning, waardoor het bijvoorbeeld niet helemaal duidelijk is wat de presentiegelden zullen zijn en hoeveel de vergoedingen exact zullen bedragen. Bovendien zijn er meer psychologen in Vlaanderen, maar werkt men toch met zes Franstalige en zes Nederlandstalige leden. Tot slot krijgen de klinisch psychologen in verhouding te veel macht en worden zij niet onderworpen aan de permanente vorming, terwijl die wel geldt voor alle andere categorieën van psychologen. Zoals al besproken in de commissie, zullen wij ons daarom onthouden.
06.02 Sophie Rohonyi (DéFI): Chers collègues, c'est avec grand enthousiasme que mon groupe soutiendra ce projet de loi visant à protéger le titre de psychologue. Ce texte, loin d'être une entrave aux libertés professionnelles, vise à consolider et à dynamiser le rôle de la Commission des Psychologues (Compsy) au sein du paysage de la psychologie en clinique.
Je soulignerai tout d'abord l'implication et le soutien des associations des psychologues à cette mesure. Leur adhésion témoigne de la grande pertinence et de la valeur des avancées qui y sont proposées. Ce projet de loi ne remet pas en question le caractère volontaire de l'inscription à la Compsy mais vise à moderniser cette institution afin qu'elle remplisse au mieux ses missions légales.
Il permet également de clarifier les organes, leurs missions respectives, leur composition et leur fonctionnement, offrant ainsi une structure plus efficace et transparente. Ce projet s'inscrit également dans une démarche de mise à jour nécessaire face aux grandes évolutions qu'a connues la profession ces dernières années. Car depuis l'entrée en vigueur de la loi visant à protéger le titre de psychologue en 1994, titre qui est réservé aux seuls porteurs d'un master en Psychologie, force est de constater que le paysage professionnel a considérablement évolué. Alors que le numéro d'enregistrement à la Compsy est historiquement le plus ancien, le nombre de psychologues a considérablement augmenté. De nouvelles spécialisations ont émergé et des codes de déontologie ont été établis pour mieux encadrer la pratique. Selon les informations communiquées par la Compsy, fin 2020, la Belgique comptait 15 000 psychologues sur sa liste.
Nous ne disposons pas de chiffres plus récents mais il ne fait aucun doute que la crise sanitaire et la prise de conscience par rapport à l'importance de la santé mentale ont depuis lors suscité autant de vocations que de demandes de thérapies.
Les mesures proposées dans ce projet facilitent également l'adaptation de la liste des diplômes donnant accès au titre, réorganise la liste publique des psychologues inscrits pour une meilleure accessibilité et officialise les organes de la Compsy, offrant ainsi une gouvernance plus claire et plus efficace. La profession ressort protégée, mais aussi la qualité des thérapies bénéficiant aux patients.
Je me réjouis des dispositions visant à renforcer le contrôle interne de la Compsy avec la nomination notamment d'un président issu du secteur, mais aussi la mise en place d'un commissaire au gouvernement. Ces mesures garantissent une gestion plus transparente et professionnelle de l'institution.
N'oublions toutefois pas qu'en amont, notre gouvernement fédéral, qu'il soit en affaires courantes ou de plein exercice, devra adopter les mesures structurelles nécessaires pour avoir d'ici la session académique 2025-2026 suffisamment de maîtres de stage et de services de stage agréés pour les étudiants en psychologie clinique.
En conclusion, et sous réserve de cette nécessité, mon groupe soutiendra avec conviction ce projet de loi parce qu’il contribuera à garantir la qualité et la crédibilité de la profession de psychologue en Belgique, tout en répondant aux besoins évolutifs de notre société. Je vous remercie.
06.03 David Clarinval, ministre: Madame la présidente, je me réjouis que nous puissions aujourd'hui vous présenter au Parlement ce texte qui vise à moderniser et à améliorer le fonctionnement de la Commission des Psychologues. Il permet aussi de programmer des élections électroniques pour permettre d’être plus rapides et efficaces dans leurs projets d’élections.
C’est une belle amélioration pour les psychologues. Certes, nous aurions pu aller plus loin, avec la mise en œuvre également du volet en lien avec la santé, mais ce sera sans doute pour le prochain gouvernement. En tout cas, ce volet-ci est mis en œuvre et je m’en réjouis. Je vous remercie pour le soutien apporté à ce projet de loi.
La présidente:
Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Discussion des
articles
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (3970/6)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (3970/6)
Le projet de loi compte 19 articles.
Het
wetsontwerp telt 19 artikelen.
Aucun
amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 19 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 tot 19 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
Chers collègues, une réunion de Bureau est programmée à 12 h 00. Je dois donc suspendre les travaux durant sa tenue. Nous les reprendrons à 13 h 00, si le Bureau est terminé. Je vous souhaite un bon appétit!
La séance est levée. Prochaine séance le mardi 7 mai 2024 à 13 h 00.
De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering dinsdag 7 mei 2024 om 13.00 uur.
La séance est levée à 12 h 03.
De vergadering wordt gesloten om 12.03 uur.
|
Ce compte rendu n'a pas d'annexe. |
|
Dit verslag heeft geen bijlage. |