Séance plénière

Plenumvergadering

 

du

 

Mardi 7 mai 2024

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 7 mei 2024

 

Namiddag

 

______

 

La séance est ouverte à 13 h 13 et présidée par Mme Eliane Tillieux, présidente.

De vergadering wordt geopend om 13.13 uur en voorgezeten door mevrouw Eliane Tillieux, voorzitster.

 

La présidente: La séance est ouverte.

De vergadering is geopend.

 

Ministre du gouvernement fédéral présente lors de l'ouverture de la séance:

Aanwezig bij de opening van de vergadering is de minister van de federale regering:

Annelies Verlinden.

 

Projets de loi et propositions

Wetsontwerpen en voorstellen

 

01 Projet de loi réglementant la recherche privée (3935/1-8)

01 Wetsontwerp tot regeling van de private opsporing (3935/1-8)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

Les rapporteurs, Mme Julie Chanson et M. Hervé Rigot, renvoient au rapport écrit.

 

Quelqu'un demande-t-il la parole? (Non)

Vraagt iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (3935/7)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (3935/7)

 

Le projet de loi compte 188 articles.

Het wetsontwerp telt 188 artikelen.

 

Amendement déposé:

Ingediend amendement:

Art. 85

  • 18 – Vanessa Matz (3935/8)

 

Conclusion de la discussion des articles:

Besluit van de artikelsgewijze bespreking:

 

Réservés: l'amendement et l'article 85.

Aangehouden: het amendement en artikel 85.

 

Adoptés article par article: les articles 1 à 84 et 86 à 188.

Artikel per artikel aangenomen: de artikelen 1 tot 84 en 86 tot 188.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'amendement et l'article réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het aangehouden amendement, het aangehouden artikel en over het geheel zal later plaatsvinden.

 

02 Projet de loi modifiant la loi du 11 décembre 1998 relative à la classification, aux habilitations de sécurité, attestations de sécurité, avis de sécurité et au service public réglementé, la loi du 30 juillet 2018 relative à la protection des personnes physiques à l'égard des traitements de données à caractère personnel et la loi du 11 décembre 1998 portant création d'un organe de recours en matière d'habilitations, d'attestations et d'avis de sécurité (3938/1-8)

02 Wetsontwerp houdende wijziging van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en publiek gereguleerde dienst, de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens en de wet van 11 december 1998 tot oprichting van een beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen (3938/1-8)

 

Projet de loi scindé par la commission (application de l’article 72.2, alinéa 2, du Règlement).

Door de commissie gesplitst wetsontwerp (toepassing van artikel 72.2, tweede lid, van het Reglement).

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

Les rapporteurs, MM. Daniel Senesael et Hervé Rigot, renvoient au rapport écrit.

 

Quelqu'un demande-t-il la parole? (Non)

Vraagt iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles du projet de loi n° 3938/7. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (3938/7)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan van het wetsontwerp nr. 3938/7. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (3938/7)

 

L’intitulé a été modifié par la commission en "projet de loi modifiant la loi du 11 décembre 1998 relative à la classification, aux habilitations de sécurité, attestations de sécurité, avis de sécurité et au service public réglementé et la loi du 30 juillet 2018 relative à la protection des personnes physiques à l’égard des traitements de données à caractère personnel".

Het opschrift werd door de commissie gewijzigd in "wetsontwerp houdende wijziging van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veilig­heids­adviezen en de publiek gereguleerde dienst en de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoons­gegevens".

 

Le projet de loi compte 27 articles.

Het wetsontwerp telt 27 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 27 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 27 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

Nous passons à la discussion des articles du projet de loi n° 3938/8. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (3938/8)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan van het wetsontwerp nr. 3938/8. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (3938/8)

 

L’intitulé a été modifié par la commission en "projet de loi modifiant la loi du 11 décembre 1998 portant création d’un organe de recours en matière d’habilitations, d’attestations et d’avis de sécurité".

Het opschrift werd door de commissie gewijzigd in "wetsontwerp houdende wijziging van de wet van 11 december 1998 tot oprichting van een beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen".

 

Le projet de loi compte 12 articles.

Het wetsontwerp telt 12 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 12 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 12 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

03 Proposition de résolution concernant le remplacement du transport aérien par le transport ferroviaire (2665/1-5)

03 Voorstel van resolutie betreffende de substitutie van luchtvaart naar spoorvervoer (2665/1-5)

 

Proposition déposée par:

Voorstel ingediend door:

Kim Buyst, Olivier Vajda.

 

Discussion

Bespreking

 

Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2665/5)

De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking (Rgt 85, 4) (2665/5)

 

L’intitulé a été modifié par la commission en "proposition de résolution concernant la mise en place d’une mobilité internationale plus durable grâce à l’intégration des trafics ferroviaire et aérien".

Het opschrift werd door de commissie gewijzigd in "voorstel van resolutie betreffende het verduurzamen van de

internationale mobiliteit door de integratie van het trein- en luchtvaartverkeer".

 

La discussion est ouverte.

De bespreking is geopend.

 

De rapporteurs, de heer Joris Vandenbroucke en mevrouw Marianne Verhaert, verwijzen naar het schriftelijk verslag.

 

03.01  Maria Vindevoghel (PVDA-PTB): Mevrouw de voorzitster, dit is waarschijnlijk mijn laatste uiteenzetting in dit Parlement, dus ik wil ze vanop dit spreekgestoelte houden. Ik heb een kwarteeuw op de luchthaven gewerkt, mijn schoenen en mijn rug kapotgewerkt. Ik ken de luchthaven dus als mijn broekzak.

 

De luchthaven is de tweede grootste economische pool van ons land, met 20.000 directe en 40.000 indirecte jobs. De luchthaven heeft een hele evolutie doorlopen, waaronder de liberalisering van de luchtvaartsector. België heeft onder een paars-groene regering als een van de eerste Europese landen zijn nationale luchtvaartmaatschappij opgeofferd, een verantwoordelijkheid van heel wat partijen.

 

Ik was daarvan zelf een slachtoffer. Ondanks heel veel verzet verloren meer dan 10.000 mensen hun job. Dat heeft geleid tot een grotere concurrentie en de opkomst van de lagekostenmaatschappijen, zoals Ryanair en andere cowboys, die de sociale wetgeving aan hun laars lappen.

 

Bij de afhandelingsbedrijven was de concurrentie moordend. Alles kwam in een neerwaartse spiraal terecht, waarbij de arbeidsomstandigheden alsmaar slechter werden en er alsmaar meer werd bespaard op materiaal. Hoe vaak heeft het personeel geen actie moeten voeren voor beter materiaal en betere arbeidsomstandigheden?

 

Na het faillissement van Sabena kwam de luchthavenuitbater in 2004 voor een appel en een ei in handen van de privésector, van een Australisch investeringsfonds. Dat verkocht in 2011 een belang van 39 % aan een Canadees pensioenfonds, en dat voor zes keer de inkoopprijs. Het personeel noemt Brussels Airport de cashcow van de luchthaven. De eerste bekommernis van de eigenaars is niet het welzijn van de werknemers, maar de dividenden die worden uitgekeerd aan de aandeelhouders.

 

In 2020, aan het begin van de coronapandemie, was er een tweede groot faillissement op de luchthaven. De grootste bagageafhandelaar, Swissport, ging failliet en daarbij gingen 1.500 jobs verloren. Dat gebeurde in het midden van de coronaperiode. Ik zal het nooit vergeten. Meer dan 1.000 mensen hebben niet eens hun collega's teruggezien. Het was een sociaal bloedbad.

 

Bij Brussels Airlines hebben ze het mes op de keel gezet door zware besparingen door te voeren en te dreigen 1.000 jobs verloren te laten gaan. Dat is een inlevering van 20 %. De mensen zijn hierdoor heel boos en hebben daarom onlangs nog gestaakt.

 

U zult zich afvragen wat dit in godsnaam te maken heeft met deze resolutie en dat is terecht. Na het faillissement van Swissport hebben wij ook een resolutie ingediend om de arbeidsomstandigheden op de luchthaven te verbeteren. Die omvatte twee belangrijke pijlers.

 

De eerste pijler houdt in dat we de uitbating van de luchthaven in de handen van de overheid willen leggen. Zo zitten we aan de knoppen en kunnen we goede arbeidsomstandigheden garanderen en een aantal andere zaken regelen zoals de elektrificatie van voertuigen. Dat is de eerste pijler.

 

Een tweede pijler houdt de invoering in van een statuut voor de werknemers. Hiermee moet een einde gemaakt worden aan de neerwaartse spiraal en de race to the bottom. We zien echter meer en meer onderaannemers op de luchthaven en bedrijven die niet investeren in bijvoorbeeld elektrificatie. Die resolutie gaat immers helemaal niet alleen over de werknemers op de luchthaven, maar bijvoorbeeld ook over fijn stof. Heel veel dieselvoertuigen op de luchthaven zijn immers superschadelijk en mee verantwoordelijk voor de slechte arbeidsomstandigheden voor de werknemers. Ik wilde dit als inleiding vertellen omdat ik het jammer vind dat de resolutie die vandaag voorligt dat aspect niet heeft meegenomen.

 

Deze resolutie gaat immers over Diabolo, maar ook daarop hebben wij heel wat kritiek. Vandaag betalen reizigers immers nog steeds een toeslag van 6,7 euro op hun ticket naar de luchthaven. Als men dus van Brussel naar de luchthaven reist, kost dat meer dan 10 euro enkel. Dat is dus superduur. Ik begrijp niet dat een groene minister die diabolotoeslag niet heeft kunnen afschaffen.

 

De voorzitster: Mevrouw Vindevoghel, voor een resolutie krijgt u maximaal vijf minuten spreektijd.

 

03.02  Maria Vindevoghel (PVDA-PTB): Madame la présidente, j'aurai encore besoin de deux minutes.

 

La présidente: Je ne pense pas que je peux octroyer deux minutes. Terminez votre phrase, s'il vous plaît.

 

03.03  Maria Vindevoghel (PVDA-PTB): Ik vind het ook jammer dat er niet meer treinen naar en van de luchthaven zullen rijden. Ik vind het ook onbegrijpelijk dat die hogesnelheidstrein er niet is gekomen onder een groene minister. Alle politieke partijen zijn voor, zelfs de liberalen! Brussels Airport is ook voorstander van de hst, maar hij komt er niet deze legislatuur. Dat is een heel jammere zaak. Dat is namelijk ook een reden waarom wij deze resolutie steunen. We willen de korteafstandsvluchten immers vervangen door treinreizen, maar daarvan is dus niets in huis gekomen.

 

03.04  Tomas Roggeman (N-VA): Beste collega's, goedemiddag. Het voorstel dat voorligt, heeft een paar gedaantewisselingen ondergaan. De meeste scherpe kantjes, zo niet allemaal, zijn ervan af. Toch zijn er nog een paar moeilijke punten.

 

Ten eerste is er het eenzijdig viseren van de activiteiten op Zaventem: de korteafstands­vluchten. De traditionele overheidsreizigers, zakenmensen en forensen, vertrekken bijna allemaal vanop Brussels Airport. Zij worden door dit voorstel geviseerd. Over lowcostmaat­schappijen als Ryanair, die voor zeer lage tarieven naar andere Europese grootsteden vliegen, wordt hier niet gesproken. Die blijven buiten schot in deze tekst. Dit is dus vooral een initiatief dat de luchtvaartindustrie viseert die in Vlaanderen gevestigd is.

 

Ten tweede bepaalt dit voorstel dat het delen van boekingsinformatie een voorwaarde is voor de toewijzing van rijpaden aan internationale spoorvervoerders. Met andere woorden, als Thalys, Eurostar of soortgelijke bedrijven onvoldoende informatie delen, dan wensen de indieners hun de toegang tot het spoorwegnet te ontzeggen, wat mij een bizar idee lijkt, daar die sanctie niet de gewenste gedragswijziging afdwingt, maar exact het omgekeerde teweeg­brengt. Ik begrijp niet waarom men dat zou nastreven. Het voorstel zoals het nu voorligt rammelt en wij zullen het dan ook niet goedkeuren.

 

Nog meer verhelderend is de oorspronkelijke versie van de tekst. Waarom? Omdat hij in de niet-geamendeerde versie de visie op dit thema verraadt van de indieners van Groen. Ik vind dit niet onbelangrijk. Als Groen, of de kameraden van Ecolo, opnieuw aan de knoppen zit in de volgende legislatuur, weten wij op basis van het ongeamendeerde voorstel waar men naar toe wil: tegen 2030 een verbod op korteafstandsvluchten, waarbij alles binnen de 500 kilometer verboden wordt.

 

We weten dat die vluchten niet substitueerbaar zijn via het spoor. De minister van Mobiliteit wandelt hier net binnen. Hij zal zeker bevestigen dat de ambitie is te gaan naar een verdubbeling van het personenvervoer en een verdubbeling van het goederenvervoer over het spoor. Als hij dan zegt dat wij het integrale forensenverkeer via lucht­vaartverkeer willen substitueren door spoorweg­verkeer, dan weet u dat dit niet kan.

 

De mogelijkheden om extra capaciteit te creëren bij de spoorwegen zijn zeer klein. Dat is bijna onmogelijk geworden. Er is één transnationaal dossier hangende bij spoorwegen, de IJzeren Rijn, maar dat dossier is ouder dan ik. Als de minister dus zegt dat we op minder dan 10 jaar bijkomende railinfrastructuur zullen creëren in de dichtstbebouwde regio van Europa, dan is dat volslagen onrealistisch.

 

Betekent zo'n voorstel voor een verbod op korteafstandsvluchten dan dat die korteafstands­vluchten verdwijnen en dat het klimaat dan beter af is? Absoluut niet. Er zullen nog altijd korteafstands­vluchten zijn, maar dan vanuit Rijsel, Eindhoven of Maastricht en niet meer vanuit België. Onze buurlanden zullen uw groene handen kussen voor zo'n mooi cadeau.

 

U schiet zich niet enkel economisch in de voet, maar het is ook een schot in de voet van de eigen inwoners. In het initiële voorstel staan twee nieuwe belastingen: een nieuwe belasting op kerosine – we hebben blijkbaar nog geen belastingen genoeg – en een belastingverhoging, omdat de Diabolotoeslag – zo wensten de indieners initieel – moet worden doorgerekend aan elke reiziger op Zaventem. Iedereen die de trein neemt naar de luchthaven, moet daarvoor dus financieel extra worden gesanctioneerd. Dat was het initiële voorstel dat voorlag. Had u gezegd dat het over de auto's ging, dan had ik nog begrepen waar het vandaan kwam, maar het zijn de treinreizigers die extra taksen opgelegd moeten krijgen.

 

Daarenboven zien we een verregaande inmenging in de private sector van het luchtverkeer. Het internationale reizigersvervoer is al jaren geliberaliseerd, BIAC is grotendeels in privéhanden, het luchtverkeer is geprivatiseerd, de Diabolotunnel is gebouwd door een privébedrijf enzovoort. Het is geen goed idee dat de overheid zo hard ingrijpt in sectoren die per definitie internationaal georganiseerd zijn, zeker aangezien dat ook zwaar ideologisch gestuurd wordt. Dat is mijn vijfde kritiek op de indieners. Zij zeiden initieel dat het aandeelhouderschap via de FPIM ook via ideologische lijnen moet worden aangestuurd. Politieke interventie in aandeelhoudersbeleid – dat hebben wij eerder al gezien – was de aanleiding tot de Dexiacrisis. Sommigen hebben daar blijkbaar niets van geleerd, maar de conclusie is dat het zelden goed afloopt als politici zich gaan bemoeien met het bedrijfsbeheer.

 

03.05  Kim Buyst (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitster, ik zal mijn spreektijd graag gebruiken om even te schetsen waarom wij met Ecolo-Groen onderhavige tekst hebben ingediend, welke procedure we hebben gevolgd, welke adviezen we hebben gevraagd en waar we uiteindelijk toe gekomen zijn, en dat in tegenstelling met wat de heer Roggeman als doel van de tekst doet uitschijnen.

 

Volgens het eind april gepubliceerde rapport van de Europese milieukoepel Transport & Environment, die de klimaatimpact van de luchtvaartsector opnieuw heeft becijferd, waren de meer dan 6,5 miljoen vluchten van Europese luchthavens vorig jaar samen goed voor een uitstoot van 164,86 miljoen ton CO2, wat vergelijkbaar is met de uitstoot van 80 miljoen wagens op fossiele brandstoffen. De uitstoot van de Europese luchtvaart lag vorig jaar 13,2 % hoger dan in 2022, toen er door de coronapandemie nog reisbeperkingen golden, terwijl andere sectoren in Europa hun uitstoot vorig jaar zagen dalen. De onderzoeksgroep Bloomberg had dat eerder al opgemerkt. Dat vormde de insteek voor ons voorstel van resolutie.

 

Vandaag zijn er nog geen economisch haalbare en kant-en-klare technologische oplossingen beschik­baar om de luchtvaart drastisch te vergroenen. Pas nog, tijdens een Radio 1-interview, hoorde ik een luchtvaartingenieur die ook lesgeeft aan de universiteit van Delft net hetzelfde zeggen: al wordt er weliswaar volop onderzoek naar uitgevoerd, vandaag zijn die oplossingen er nog niet. Net daarom wilden wij met onze test inzetten op de bevordering van de combinatie van trein- en vliegverkeer, zodat het aantal korteafstands­vluchten vermindert. Men werpt op dat men daarmee raakt aan zakenvluchten. Het gaat evenwel ook over reizigers naar Afrika, die van Parijs naar Zaventem vliegen als tussenstop, omdat de bagageafhandeling dan gemakkelijker verloopt. Net die vluchten willen wij vervangen door treinvervoer. In de nabije toekomst zal de vermindering van het aantal korteafstandsvluchten een belangrijke stap zijn om de uitstoot van de sector te verminderen. Dat kan door treinreizen aantrekkelijker te maken tegenover korte vluchten.

 

We vroegen aan verschillende instanties advies. Het klopt dat we uiteindelijk tot een herwerkte versie zijn gekomen van de tekst. Zo gaat dat nu eenmaal in politiek: we zoeken consensus om een tekst tot stand te brengen.

 

De tekst die we vandaag ter stemming voorleggen, is een eerste stap naar de verduurzaming van de internationale mobiliteit. We willen dat er plannen worden opgemaakt en bijkomend onderzoek wordt gevoerd naar een betere samenwerking tussen trein- en vliegtuigmaatschappijen door betere afspraken te maken rond passagiersrechten, data-uitwisseling en bagage-afhandeling. Het moet makkelijker worden om een geïntegreerd ticket te boeken of gecombineerde reisinformatie te vinden.

 

Daarnaast is het belangrijk dat Brussels Airport meer wordt ontsloten. We vragen om te bekijken hoe we van Brussels Airport een stopplaats kunnen maken voor de hogesnelheidstrein, zodat Brussels Airport een knooppunt kan worden en het economische model van Brussels Airport kan worden aangevuld met een knooppunt voor internationale treinen.

 

Beantwoordt de tekst volledig aan onze wensen? Neen, zeker niet. We hebben overleg gepleegd, adviezen onderzocht en een manier gezocht om stappen te zetten in de verduurzaming van de korteafstandvluchten. Dat staat in het voorstel van resolutie en dat is wat we vandaag ter stemming voorleggen. Op termijn is de vervanging van korteafstandvluchten enkel haalbaar, indien er voldoende alternatieven worden uitgewerkt. Daarom moeten er op diplomatiek en economisch vlak en op het vlak van onderzoek stappen worden gezet om de kosten en baten van de verschillende alternatieven in kaart te brengen en leggen we onderhavige tekst aan de plenaire vergadering ter goedkeuring voor.

 

03.06  Tomas Roggeman (N-VA): Ik ben blij dat mevrouw Buyst als indiener bevestigt dat dit een eerste stap is. Zo hebt u dat verwoord. De verdere ambities van Groen stemmen inderdaad overeen met het initiële voorstel. Wat staat daarin? Meer belastingen, minder verbindingen met de luchtvaart, minder economische activiteit in Vlaanderen – in Wallonië blijft die onaangeroerd –, de trein naar Zaventem wordt duurder en we krijgen meer politieke bemoeienis met het bedrijfsleven. Als dat de volgende stappen zijn, dan deins ik toch een beetje terug voor uw verdere werk in de komende jaren, mevrouw Buyst.

 

03.07  Kim Buyst (Ecolo-Groen): Mijnheer Roggeman, ik weet dat u er een sport van maakt om iemand die een voorstel indient woorden in de mond te leggen. Wat hier vandaag voorligt, is een manier om het trein- en vliegverkeer beter te combineren. We hebben met heel veel mensen gesproken en het komt erop neer dat er op dit moment zo veel drempels zijn waardoor het gemakkelijker is om een korte vlucht vanuit Parijs of Keulen tot in Zaventem te nemen om dan een langere vlucht te nemen. Dat willen we net tegengaan. Dat zijn afstanden die mensen evengoed met een internationale trein zouden kunnen afleggen.

 

Het klopt dat ook wij – dat is wat mevrouw Vindevoghel heeft gezegd – willen nadenken over bijvoorbeeld de Diabolotaks, zodat mensen niet extra moeten betalen om naar de luchthaven te gaan. Ik heb cijfers opgevraagd en gekregen. Ik heb op dit moment zicht op dat contract. Voor ons is het duidelijk dat dat contract opnieuw moet worden onderzocht om te bekijken hoe dat beter kan.

 

Doen alsof het de initiële bedoeling van deze resolutie is om Brussels Airport kleiner te maken, klopt echter niet. We willen gewoon kijken naar een ander economisch model. Als we die hogesnelheidstrein daar ook kunnen laten stoppen, dan krijgen we meer passagiers die eventueel ook een langere vlucht kunnen nemen. Dat was de doelstelling van deze resolutie.

 

03.08  Tim Vandenput (Open Vld): Mevrouw Buyst, dank voor uw toelichting. Wij zullen die resolutie zeker steunen. Er staan goede zaken in, maar ik heb wel enkele bedenkingen. Ik wil u eraan herinneren dat in het regeerakkoord staat dat men een hogesnelheidstrein het station van Brussels Airport-Zaventem wil laten bedienen. Het is trouwens al de tweede keer dat die intentie in het regeerakkoord staat, maar nog steeds heeft men dat plan niet uitgevoerd. Ik heb de minister daarover al verschillende keren ondervraagd in de commissie. Hij zet nu stappen met de opmaak van een rapport. Het is goed dat hij dat doet, maar het gaat allemaal veel te traag.

 

Als we dee korteafstandsvluchten Frankfurt-Brussel, Parijs-Brussel en Amsterdam-Brussel, met tot vijf vluchten per dag, door treinen willen vervangen, moet er dringend een hst-verbinding komen. Brussels Airport, Voka, TUI, iedereen is daar vragende partij voor, maar toch gebeurt het niet. Dat heeft puur te maken met het gegeven dat de Franse overheid hoofdaandeelhouder van Eurostar en Thalys is. Wie is de hoofdaandeel­houder van Air France en KLM? Dat is ook de Franse overheid. De vlieggroep Air France-KLM wil geen hub, geen hogesnelheidsverbinding via Brussels Airport, een luchthaven die tussen hun twee luchthavens ligt, omdat ze vrezen passagiers te verliezen. Die vrees is echter onterecht, want die verbinding zal de interconnectiviteit alleen versterken en verbeteren. Dit is echter hoe de aandeelhouders, in casu de Franse Staat, vandaag georganiseerd zijn.

 

Mijnheer Roggeman, hier staat geen inkrimping van de activiteiten van Brussels Airport in. Als één iemand ervoor heeft gezorgd dat de luchthaven misschien met 30 % zal krimpen, dan is dat uw minister Zuhal Demir. Als haar laatste omgevings­vergunning de Europese procedure doorstaat en goedgekeurd wordt – wat zeer waarschijnlijk is –, zal onze internationale luchthaven van Zaventem op termijn met 30 % krimpen.

 

03.09  Maria Vindevoghel (PVDA-PTB): Mijnheer de minister, ik wil nog iets zeggen met betrekking tot die hst. Het is onbegrijpelijk dat u, als groene minister, zelfs op dat vlak geen stappen vooruit kunt zetten. Iedereen is voor, iedereen zegt dat die hst er moet komen. Als men wil dat het aantal korte vluchten vermindert, moet er een hst naar de luchthaven komen. Die is er niet en die resolutie gaat het niet oplossen. Het wordt allemaal weer op de lange baan geschoven. Er is op dat vlak geen enkele stap vooruit gezet.

 

Dan is er die Diabolo. Het is ongelooflijk hoeveel de mensen moeten betalen om naar de luchthaven te sporen. Hoe gaan we ervoor zorgen dat meer mensen de trein nemen naar de luchthaven? Van Brussel naar de luchthaven kost 10 euro, voor een kwartiertje rijden. Pak dat aan! Mijnheer Gilkinet, u bent minister, u zit niet in de oppositie. U moet de zaken aanpakken en niet wachten.

 

03.10  Kim Buyst (Ecolo-Groen): Mevrouw Vindevoghel, ik ben niet de minister van Mobiliteit, ik ben een parlementslid dat een aantal zaken scherp heeft gesteld. Ik ben het niet helemaal eens dat er geen stappen gezet zijn. De heer Vandenput zei het ook. Er is een rapport besteld met betrekking tot de hogesnelheidstrein. Ook wij willen een nieuw economisch model voor Brussels Airport, waarbij er, naast langeafstandsvluchten, ingezet kan worden op een knooppunt van internationale treinen. Daaraan kunnen wij werken.

 

Met betrekking tot de diabolotaks ben ik het helemaal met u eens, mevrouw Vindevoghel. We zouden die diabolotaks moeten kunnen verschuiven, de treinreiziger mag daarvan niet de dupe zijn. Uit mijn schriftelijke vragen is echter heel duidelijk gebleken dat dit een soort wurgcontract is. Het is niet evident om eronder uit te komen. Dat moet verder onderzocht worden.

 

Zeggen dat deze minister en deze regering geen stappen gezet hebben op dat vlak, vind ik echter een beetje kort door de bocht.

 

03.11  Tim Vandenput (Open Vld): Mevrouw Vindevoghel, u hebt gelijk over de diabolotaks. Ook voor dat punt heeft mevrouw Demir echter een oplossing gezocht.

 

In de omgevingsvergunning staat dat Brussels Airport aan Infrabel 10 miljoen euro per jaar moet betalen voor de diabolotaks. Dat staat in die vergunning. Het zal dus Brussels Airport zijn die moet betalen via de landingsrechten en dies meer. De passagiers zullen de taks dus betalen. Daarvoor heeft mevrouw Demir gezorgd met die slechte omgevingsvergunning.

 

03.12  Tomas Roggeman (N-VA): Mevrouw Buyst, u verwijt mij dat ik u woorden in de mond leg. Ik citeer echter gewoon uit uw tekst die u initieel twee jaar geleden hebt ingediend. U wil een kerosinetaks. U wil dat de reiziger meer betaalt voor de trein naar Zaventem. U wil dat de FPIM haar aandeel­houderschap voert, gestoeld op andere criteria dan enkel de economische standaarden. U wil geen korte-afstandsvluchten vanop Zaventem van minder dan 500 km. Mevrouw Buyst, dat was uw tekst, die zo klaar als een klontje was. Kom daar dan ook gewoon voor uit, in plaats van nu terug te krabbelen.

 

Mijnheer Vandenput, uw reactie is alweer het toppunt van schizofrenie. Ten eerste wordt de vergunning niet uitgereikt door de minister alleen, maar door de Vlaamse regering en de Vlaamse overheid, opgesteld door de Vlaamse administratie. Van die Vlaamse regering maakt uw partij zelf deel uit.

 

Ten tweede, mijnheer Vandenput, houdt de vergunning rekening met de economische ambitie en met de leefbaarheid. Als Open Vld de leefbaarheid van de luchthaven zo belangrijk acht – dat principe onderschrijf ik –, had u door de federale regeringsdeelname interessante instrumenten in handen om ze te verzekeren. Indien u in een van uw vele regeringsdeelnames de voorbije twintig jaar eens het initiatief had genomen om bijvoorbeeld een vliegwet te schrijven en een wettelijk kader te creëren dat het baangebruik en de windnormen op de luchthaven vastlegt, dan was er nu geen sprake van alle moeilijkheden. In dat geval had u rechtszekerheid voor de luchthaven en had u nu hier niet moeten schieten op iemand anders voor zaken waarvoor u zelf mee verantwoordelijk bent.

 

03.13  Tim Vandenput (Open Vld): Mijnheer Roggeman, ik nodig u uit om eens bij mevrouw Demir te rade te gaan en de agenda van de Vlaamse regering erop na te lezen. Het toekennen van de omgevingsvergunning voor de luchthaven van Zaventem is nooit geagendeerd geweest bij de Vlaamse regering. Dat is een bevoegdheid van de minister alleen. Ken uw dossiers voordat u hier gratuit de zaken verkeerd komt vertellen. Dat is zo.

 

In de regering-Michel I heeft de minister van Mobiliteit, de heer Bellot, een eerste worp gedaan. Hij is bij de verschillende vice-eerste ministers geweest, waaronder ook een vice-eerste minister van u, ergens in 2017 of 2018. Er was een mogelijkheid om te landen, maar ineens is de N-VA uit die regering gestapt en is er niks meer gebeurd. Schiet nu niet op ons als u het aftrapt.

 

La présidente: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion est close.

De bespreking is gesloten.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Le vote sur la proposition aura lieu ultérieurement.

De stemming over het voorstel zal later plaatsvinden.

 

04 Projet de loi sur les exigences en matière d'accessibilité pour des services de transports (3952/1-8)

04 Wetsontwerp betreffende de toegankelijkheids­voorschriften voor vervoersdiensten (3952/1-8)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

De rapporteurs, de heer Jef Van den Bergh en mevrouw Eva Platteau, verwijzen naar het schriftelijk verslag.

 

04.01  Tomas Roggeman (N-VA): Mevrouw de voorzitster, collega's, er valt best wel wat te zeggen over de totstandkoming van het wetsontwerp. Hoewel het ontwerp op zich geen bepalingen bevat die controversieel zijn op inhoudelijk vlak, doet de aanpak en de manier waarop het tot stand is gekomen, de wenkbrauwen fronsen, vooral omdat de minister tijdens de behandeling en na de indiening en de vraag tot hoogdringendheid amendementen heeft ingediend via zijn meerderheid, amendementen die de inhoud van het ontwerp zwaar opgerekt hebben.

 

In de praktijk werd een tweede wetsontwerp, waarvoor de termijnen en de deadlines niet gehaald werden, ingevoegd door middel van amendementen die hoegenaamd geen betrekking hadden op het onderwerp van het initiële ontwerp. Dat is niet alleen een dubieuze manier van werken, het is ook strijdig met het Kamerreglement. Om de een of andere reden kon dat echter met de instemming van de meerderheid toch passeren. Artikel 90 van het Kamerreglement zegt nochtans dat amendementen geen ander onderwerp mogen betreffen dan het thema van de te amenderen tekst. Toch is dat hier gebeurd.

 

We hebben eerder deze vergadering al gezien dat de meerderheid bijzonder laks omspringt met de procedures en de manier van werken, zelfs wanneer het gaat over opmerkingen die van de Raad van State zelf komen. Dat wordt allemaal in de wind geslagen, dat heeft allemaal geen waarde voor de meerderheid. Dat is blijkbaar deel van de nieuwe politieke cultuur die de ecologisten in de regering hebben ingevoerd.

 

Iedereen gelijk voor de wet: wat de meerderheid mag, mag de oppositie dus ook. Vandaar dat ik een aantal amendementen heb ingediend die de inhoudelijke reikwijdte van het ontwerp enigszins verbreden met andere thema's die daar wel van ver of dichtbij mee te maken hebben, maar die, net zoals de aanvullingen en de amendementen van de meerderheid, ten gronde niet het initiële thema betreffen.

 

Mevrouw de voorzitster, ik had initieel 150 amendementen ingediend. Daarop werden een paar bekommernissen geuit, vooral door de Kamerdiensten. Aangezien zij niet de gevolgen hoeven te dragen van de schabouwelijke keuzes van de minister en zijn kabinet heb ik ervoor gekozen om het aantal amendementen terug te brengen tot vijf. Ik licht ze graag even toe.

 

Het eerste amendement betreft de reikwijdte en het toepassingsgebied van het ontwerp. De tekst betreft namelijk het personenvervoer per vliegtuig, bus, trein en over water, met uitzondering van stedelijke, voorstedelijke en regionale vervoers­diensten, maar in artikel 3, eerste lid, paragraaf 5 wordt het toepassingsgebied voor vervoersdiensten per trein verruimd. Die verruiming zorgt er in de praktijk voor dat het ontwerp ook van toepassing kan zijn op metro- en premetrodiensten, tramsystemen en andere vormen van lightrail of spoorgebonden vervoers­modi, die onder de gewestelijke bevoegdheden vallen en die in Vlaanderen worden uitgebaat door De Lijn.

 

Gelet op de gewestelijke bevoegdheden in verband met gemeenschappelijk stads- en streekvervoer, met inbegrip van de bijzondere vormen van geregeld vervoer, zoals taxivervoer, is een dergelijke uitbreiding van het toepassings­gebied een bevoegdheidsoverschrijding van de federale overheid. De Vlaamse regering gaf dan ook een negatief advies, specifiek wegens de moeilijkheid met betrekking tot de bevoegdheid. Er is dan een amendement gekomen van de meerderheid om dat aan te passen, maar enkel in de toelichting. Het dispositief blijft dus ongewijzigd in het voorstel van de meerderheid. De meerderheid zegt dat zij het advies van Vlaanderen wel wil volgen, maar in de praktijk doet zij dat niet. Ons amendement wil dat hiaat dichten door wat de meerderheid zegt te willen doen, specifiek in te schrijven in het ontwerp.

 

Het tweede amendement betreft eveneens de toegankelijkheid van de openbaarvervoers­diensten, maar specifiek met betrekking tot de toegankelijkheid van informatie. Ik zal u de opsomming onthouden van de massa parlementaire vragen niet alleen van mijzelf, maar ook van tal van collega's in de zaal, die door de NMBS of Infrabel werden beantwoord met een verholen boodschap dat het onze zaken niet waren. Honderden parlementaire vragen werden door die overheidsbedrijven afgewimpeld, zelfs als het ging over de besteding van publieke middelen, over uitgaven uit de overheidsdotatie of over de uitvoering van de beheerscontracten.

 

Talloze keren hebben wij van de overheidsbedrijven, bij monde van de minister – het is officieel uiteraard de minister, die antwoordt op parlementaire vragen, maar in de praktijk is hij minstens in deze legislatuur een doorgeefluik voor het antwoord van de overheidsbedrijven – gehoord dat dat onze zaken niet zijn en dat het het Parlement niet toekomt om van die informatie kennis te nemen. Dat is de realiteit. We zitten dus met twee miljardenbedrijven in de overheids­eigendom die vandaag jaarlijks samen 3,5 miljard komen vragen bij elke begrotingsronde en die in ruil niet willen vertellen hoeveel geld ze spenderen aan de renovatie van een spoorlijn of hoeveel geld hun dat opbrengt aan ticketverkoop. Dat wordt commercieel vertrouwelijk bevonden. Daaraan geven wij miljarden euro's dotatie per jaar. Het hoeft dus niet te verbazen dat het spoor in ons land vierkant draait. Elke democratische controle op de bedrijfsvoering is bij voorbaat uitgesloten. In de elf jaar dat ik het dossier volg voor en achter de schermen van de Kamer, is het alleen maar erger geworden. Vandaar dat een voorstel aangehecht wordt om de parlementaire controlemogelijkheden te versterken. De burger heeft het recht te weten wat er met zijn of haar belastinggeld gebeurt.

 

Een derde amendement betreft de toestand van de stationsinfrastructuur, en meer bepaald de toegankelijkheid van een breed scala aan gebouwen. Stationsgebouwen zijn er vaak slecht aan toe, zeker de kleinere stationsgebouwen. Bijna 100 stations stonden de afgelopen jaren leeg. Overal in het land vindt men oude, vervallen stationnetjes, waar de NMBS niet meer naar omkijkt. Ik kan u voorbeelden geven van stations die vijftien jaar leegstaan, waar de ramen ingegooid zijn, het dak ingestort is, waar struiken uit de dakgoot groeien. Ik zie hier verschillende collega's knikken. U ziet dat fenomeen overal te lande. De NMBS en Infrabel zijn niet alleen groot­grondbezitters, ze zijn ook leegstandsbezitters. Beide spoorbedrijven bezitten samen naar schatting driehonderd leegstaande gebouwen. Dat zijn niet alleen stations, maar ook werkplaatsen, hangaars, administratieve gebouwen, woningen en zelfs een hotel. Die zijn allemaal om ter hardst te vervallen.

 

Wordt er dan niets verkocht? Toch wel. Er is een website. Als u daarnaar surft, zult u een tiental gebouwen vinden die te koop staan. Aan het huidige tempo kan het echter nog een paar decennia duren, eer de leegstand helemaal weggewerkt is. Ondertussen gaat het verval verder en daarmee ook de verloedering van de omliggende buurt. Als u of ik proberen een gebouw gewoon laten vervallen, hebben we binnen de kortste keren een klacht aan onze broek wegens leegstand of verkrotting. Na een jaar hoort daar de bijkomende taks bij. Dat geldt zo voor elke burger. Dat geldt zo voor elk bedrijf. Dat geldt echter niet voor onze spoorbedrijven. Die zijn namelijk fiscaal bij wet vrijgesteld van lokale en gewestelijke taksen. Precies dat willen wij nu aanpassen.

 

Als onze spoorbedrijven gebouwen langdurig laten verloederen, moeten zij onderworpen kunnen worden aan dezelfde sancties als elk ander bedrijf, als elke particulier in dit land om hen te stimuleren daar iets aan te doen. Het is niet de bedoeling om er geld aan te verdienen. Een leegstandstaks levert geen miljoenen op. Dat is ook niet de bedoeling. Het betreft hier overheidsgeld, belastinggeld.

 

Het is de bedoeling een prikkel te geven tot een versnelde aanpak van de leegstand door ingebruikname, verkoop, verhuur of verpachting. Hoe leegstand wordt aangepakt, is niet belangrijk, als er maar iets wordt ondernomen. Ik ken stations waarin mensen wonen, waarin krantenwinkels zijn ondergebracht, waarin horecazaken of buurtwinkels zijn gestart. Dat zijn allemaal mooie initiatieven. Wat het ook wordt, elke bestemming is beter dan leegstand. Verkrotting helpt niemand vooruit.

 

Tot slot heb ik twee amendementen met betrekking tot een andere vorm van toegankelijkheid, met name de taalkundige toegankelijkheid en de naleving van de taalwetgeving. Lacunes ter zake verzwakken de dienstverlening aan de burger en druisen in tegen het gemeentelijke integratiebeleid. Bijna alle Vlaamse lokale besturen – misschien minder in de Franstalige gemeenten – voeren een actief beleid om burgers aan te moedigen om de landstaal te leren. Als in de gemeente een postkantoor of een treinloket, of een andere vorm van dienstverlening het beleid met belastinggeld doorkruist, ondergraaft dat al dan niet bewust de inspanningen. Vaak vertrekt men van goede intenties, maar wanneer men burgers tracht te stimuleren om Nederlands te leren in Vlaanderen, om Frans te leren in Wallonië, om Duits te leren in de Duitstalige Gemeenschap, dan is het sneu dat een andere overheidsdienst dat torpedeert door de eigen manier van communiceren.

 

Als particulier of als lokaal bestuur heeft men hiertegen weinig of geen verweer. Men kan een klacht neerleggen bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht (VCT), die daar vervolgens een advies over opmaakt. Meestal gebeurt dat zeer grondig en wordt die taak ter harte genomen. Dat advies wordt overgezonden aan het overheidsbedrijf in kwestie en klaar is Kees. Ons voorstel is om hieraan een stevigere stimulans te koppelen door de betrokken bedrijven geregeld te evalueren op de naleving van de taalwetgeving op basis van objectieve criteria. Bij eventuele frequente, repetitieve, bewuste overtredingen zouden sancties kunnen worden opgelegd. Dat is de opzet van de laatste twee amendementen die ik heb ingediend.

 

De voorzitster: Dank u, mijnheer Roggeman.

 

Ik heb vier amendementen geteld. U zei dat er vijf waren, maar ik tel er maar vier, namelijk de amendementen 36, 35, 34 en 33.

 

04.02 Minister Georges Gilkinet: De toegankelijkheid van onze stations en treinen is een zeer grote uitdaging. Dat was de jongste vier jaren misschien wel het meest populaire thema in de commissie voor Mobiliteit, met vele schriftelijke en mondelinge vragen. Het is ook een uitdaging die niet van vandaag of gisteren dateert. We hebben deze uitdaging sinds vier jaar in handen genomen. Er is nog veel te doen, maar we zijn zeker in de goede richting aan het gaan.

 

En décembre 2022 nous avons signé un contrat de service public avec la SNCB et un contrat de performance avec Infrabel, qui prévoient de doubler le nombre de gares et points d'arrêt accessibles à tout le monde.

 

La situation actuelle est loin d'être optimale. Nous l'améliorons et, à la fin du contrat, 80 % des voyageurs pourront bénéficier de gares beaucoup plus accessibles. Mon objectif est évidemment d'arriver à 100 %, et le plus rapidement possible.

 

Tous les nouveaux trains, à commencer par ceux à double étage M7, devront enfin être accessibles à tous les publics. En modifiant le cahier des charges de la firme qui nous livre ces trains M7, nous sommes parvenus à ce que chaque convoi comporte des voitures 100 % accessibles, et c'est désormais inscrit dans le contrat de service public de la SNCB comme une obligation. Dans les dix ans, la moitié du matériel roulant aura été remplacé et sera beaucoup plus accessible.

 

Nous avons aussi inscrit dans le contrat de service public de la SNCB le concept de gare vivante. Toutes ces gares, qui aujourd'hui sont inoccupées, parfois de très longue date, doivent faire l'objet de discussions avec le secteur public et privé pour y installer de l'horeca, des services publics, des magasins de vélos, des commissariats de police, comme c'est le cas actuellement à La Louvière. C'est un autre enjeu qui est enfin pris en main, inscrit dans le cadre des contrats avec nos entreprises publiques ferroviaires et financé, parce que nous avons besoin d'investissements et qu'ils sont utiles pour l'accessibilité, la mobilité et aussi pour l'économie.

 

Het wetsontwerp betreffende de toegankelijk­heidsvoorschriften voor vervoerdiensten zal op die uitdagingen ook een antwoord bieden en ik ben blij dat het goedgekeurd zal worden.

 

J’encourage vraiment tous les membres du Parlement à continuer à soutenir ces politiques de mobilité et d’accessibilité qui sont essentielles et pour lesquelles nous aurons réalisé, au cours de cette législature, des progrès notables et indispensables. Je vous remercie.

 

La présidente: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (3952/7)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (3952/7)

 

L’intitulé a été modifié par la commission en "projet de loi sur les exigences en matière d’accessibilité pour les services de transport et créant l’Agence fédérale de Régulation du Transport".

Het opschrift werd door de commissie gewijzigd in "wetsontwerp betreffende de toegankelijkheids­voorschriften voor vervoersdiensten en houdende de oprichting van het federaal Agentschap voor de Regulering van Transport".

 

Le projet de loi compte 61 articles.

Het wetsontwerp telt 61 artikelen.

 

Amendements déposés:

Ingediende amendementen:

Art. 3

  • 33 – Tomas Roggeman (3952/8)

Art. 62(n)

  • 34 – Tomas Roggeman (3952/8)

Art. 63(n)

  • 35 – Tomas Roggeman (3952/8)

Art. 64(n)

  • 36 – Tomas Roggeman (3952/8)

 

Conclusion de la discussion des articles:

Besluit van de artikelsgewijze bespreking:

 

Réservés: les amendements et l'article 3.

Aangehouden: de amendementen en artikel 3.

 

Adoptés article par article: les articles 1, 2 et 4 à 61.

Artikel per artikel aangenomen: de artikelen 1, 2 en 4 tot 61.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur les amendements et l'article réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over de aangehouden amendementen, het aangehouden artikel en over het geheel zal later plaatsvinden.

 

05 Projet de loi modifiant la loi relative à la police de la circulation routière, coordonnée le 16 mars 1968, introduisant des formations de réintégration (3967/1-6)

05 Wetsontwerp tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, tot invoering van herstelopleidingen (3967/1-6)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

Mme Marianne Verhaert et M. Emmanuel Burton, rapporteurs, renvoient à leur rapport écrit.  

 

05.01  Wouter Raskin (N-VA): Mevrouw de voorzitster, collega's, wanneer een overtreder veroordeeld wordt tot het verval van het recht tot sturen, kan een rechter binnenkort, naargelang van de situatie uiteraard, een herstel van het recht op sturen afhankelijk maken van het slagen voor een examen of een aantal onderzoeken. Voortaan is het dus mogelijk dat een rechter bijvoorbeeld een theoretisch of praktisch examen vervangt door het volgen van een opleiding of dat hij een opleiding naast een theoretisch of praktisch examen oplegt. Dat gebeurt omdat de grondslag voor het begaan van overtredingen in veel gevallen geen gebrek aan vaardigheid is om een voertuig te besturen.

 

Dat staat in de tekst en ik ben het daarmee eens. In zulke gevallen nemen wij niet in de plenaire vergadering niet het woord, maar in deze kon ik haast niet anders dan toch het woord te vragen. De minister geeft immers aan dat een opleiding een positieve invloed heeft op het risico op recidive, omdat ze de kans op een gedragsverandering zou maximaliseren. Dat is natuurlijk niet geheel onjuist, maar deze verdienstelijke, doch bescheiden tekst zou de trofee moeten zijn voor Vivaldi inzake de strijd tegen recidive in het verkeer. Ik wil dat hier toch expliciet tegenspreken, want dat zou een brug te ver zijn.

 

Zoals ik immers al zei, mevrouw de voorzitster, is deze tekst verdienstelijk. Als het echter gaat over de strijd tegen recidive en men vergelijkt wat in deze tekst staat met wat er in het regeerakkoord staat ter zake, is dit niet meer dan een schaamlapje.

 

Mijnheer de minister, ik weet dat meerdere van uw coalitiepartners wellicht ook tandenknarsend toezien omdat ze samen met mij moeten concluderen dat de strijd tegen recidive dit maar is. Dit is niet meer dan een stapje in de goede richting, want het blijft gerommel in de marge. De strijd tegen recidive pakt men immers aan door het gedrag van hardleerse verkeerscriminelen te veranderen. Zoiets doet men bijvoorbeeld met een puntenrijbewijs. Vriend en vijand weten dat en studies geven dat ook aan. De ware strijd tegen recidive blijft echter een dode letter, omdat het niet mocht van de PS en de MR.

 

Op het publieke forum maken die mensen elkaar compleet af, maar in hun verzet tegen stappen voorwaarts inzake verkeersveiligheid blijven ze elkaar blindelings vinden. Mijnheer de minister, helaas was u niet sterk genoeg om die weerstand te breken.

 

Nogmaals, de nu voorliggende tekst zal de situatie niet slechter maken, wellicht integendeel. Het blijft echt too little, too late, maar toch zullen wij dit ontwerp steunen.

 

05.02  Jef Van den Bergh (cd&v): Mevrouw de voorzitster, beste collega's, mijnheer de minister, ik heb de recentste verkeersveiligheidsstatistieken er nog eens bijgehaald. De recentste volledige statistieken zijn die van 2022. In 2022 betreurden wij 540 dodelijke slachtoffers in ons verkeer, meer dan 10 per week. Ik denk dat wij als een welvarende, moderne samenleving anno 2024 niet mogen aanvaarden dat 540 dodelijke slachtoffers het gevolg zijn van onze verplaatsingen, van onze mobiliteit. Er vonden 37.600 ongevallen plaats met 46.000 slachtoffers met lichamelijk letsel, 42.000 lichtgewonden, 3.400 zwaargewonden en 540 doden. Dat betekent elke week meer dan 10 doden, elke week meer dan 65 zwaargewonden, mensen zoals u en ik, die door een verkeersongeval voor de rest van hun leven verder moeten met een ernstig letsel, een handicap of erger.

 

Als dergelijke aantallen slachtoffers het gevolg zouden zijn van – ik noem maar wat – vliegtuig- of treinongevallen, dan zou heel het systeem stilgelegd worden. Onderzoekscommissies, rogatoire commissies en wat weet ik nog allemaal zouden worden opgericht om uit te zoeken hoe dat in godsnaam kan gebeuren en wat er nodig is om dergelijke dingen te voorkomen. In het verkeer aanvaarden wij dat vandaag de dag nog altijd te gemakkelijk.

 

Het verkeer, dat zijn wij allemaal, namelijk mensen die bij hun verplaatsingen acties ondernemen en daarbij fouten maken. Daarmee moeten we rekening houden in ons beleid. Als overheid moeten we zeker proberen om die ongevallen te voorkomen en de gevolgen zo veel mogelijk te beperken.

 

De evolutie in de laatste 20 jaar toont aan dat er stappen vooruit kunnen worden gezet. In 2004 was er nog sprake van 1.162 dodelijk slachtoffers op onze wegen. Ondertussen hebben we dat getal al meer dan gehalveerd. Dat is een positieve evolutie, maar de doelstelling om een halvering na 10 jaar te bereiken hebben we niet gehaald. We kunnen op verschillende aspecten van verkeersveiligheid inzetten, bijvoorbeeld voertuigtechnologie. Op dat vlak zijn er de voorbij decennia veel stappen vooruitgezet. Dat is begonnen met de gordel en de technieken om het rijden veiliger te maken en de gevolgen minder zwaar te maken, blijven evolueren. Het gaat ook over veilige infrastructuur, die iedereens bewegingen in het verkeer veiliger kan maken en tot minder ongevallen leidt. Een duidelijke, zichtbare, heldere structuur met daaraan gekoppelde duidelijke snelheidsregimes maken het verkeer ook duidelijker.

 

Het allerbelangrijkste is inspelen op het gedrag van de mensen in het verkeer, die uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor hun rijkunsten en de gevolgen daarvan. Daarvoor moeten we op verschillende aspecten inzetten: sensibilisering, opleiding, handhaving en ook bestraffing, die hopelijk ook leiden naar een verbeterd rijgedrag, indien dat nog kan worden toegelaten, want dat is niet altijd het geval. Inzetten op al die verschillende aspecten kan leiden tot minder verkeersslachtoffers. We moeten dat doen en blijven doen.

 

Collega's, de focus moet liggen op de mensen die niet eens zomaar een fout maken in het verkeer, maar die bewust herhaaldelijk fouten blijven maken in het verkeer. Daarvan waren we ons ook bewust bij het afsluiten van het regeerakkoord. Daarin staat letterlijk: “De regering maakt werk van een structurele aanpak van hardnekkige recidive en de wet betreffende het rijbewijs met punten vormt hiervoor de basis."

 

Dat rijbewijs met punten is precies een instrument dat inspeelt op de verschillende aspecten die het rijgedrag van mensen verbeteren. Het gaat om sensibiliseren, het gaat om mensen naar een extra opleiding sturen als zij wat te veel strafpunten hebben, om op die manier hun aantal strafpunten te verminderen, het gaat om handhaven en het gaat om bestraffing.

 

Kortom, alle elementen om recidive op een grondige manier aan te pakken, zitten vervat in dat instrument van het rijbewijs met punten, dat in zoveel landen vandaag al wordt gebruikt en dat daar ook leidt tot veiliger verkeer. Men moet onze cijfers maar eens vergelijken met die van de buurlanden. Die cijfers zeggen genoeg. Ik volg de vorige spreker: het is betreurenswaardig dat het rijbewijs met punten hier vandaag niet voorligt. Ik betreur dat echt ten zeerste.

 

Wij hebben hier vandaag wel een wetsontwerp dat inspeelt op een meer lerende bestraffing, die ertoe kan leiden dat de bestuurders die bestraft worden na recidive effectief de stap naar een beter rijgedrag zullen zetten. Dat is een klein stapje, dat wij zeker willen steunen, maar helaas is het naar mijn inschatting te klein om te kunnen zeggen dat we voldoende ingespeeld hebben op die doelstelling in het regeerakkoord.

 

Mijnheer de minister, u hebt er ook voor gestreden, maar u hebt het ook niet waar kunnen maken. Ik vind het bijna wraakroepend dat dit voorstel geblokkeerd wordt door twee partijen van onze meerderheid. Er werden stappen vooruit gezet. Drie ministers hebben er lang aan gewerkt, namelijk de minister van Mobiliteit, de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie. Zij hebben er lang aan getrokken en geschaafd, in een poging om de Franstalige socialisten en de Franstalige liberalen mee te krijgen in dit verhaal, om ervoor te zorgen dat er minder slachtoffers zouden vallen op onze wegen. Het is niet gelukt.

 

Toen in de voorbije weken een ander wetsvoorstel werd ingediend, een kleiner en vrij technisch wetsvoorstel, om recidive van rijden zonder geldig rijbewijs beter aan te pakken, leek dat een haalbare kaart om toch nog een extra steentje in de rivier te verleggen, om een extra stapje vooruit te zetten, om beter te doen. Ook dat voorstel werd echter geblokkeerd vanuit diezelfde hoek. Ik begrijp dat echt niet. Er wordt dan gezegd dat de focus al te zeer ligt op het louter bestraffen van die bestuurders. Tegelijk dienen die partijen wel een voorstel in om bestuurders die een ongeval met ernstige gevolgen hebben veroorzaakt, aan de ketting te leggen zonder rechterlijke uitspraak, wat helemaal contradictoir is. Ik kan er geen ander woord voor vinden.

 

Mevrouw de voorzitster, collega's, ik wil u allen oproepen om daar in een volgende legislatuur nog eens goed over na te denken. Wij mogen niet aanvaarden dat er meer dan 10 dodelijke slachtoffers per week vallen in ons verkeer, gewoon omdat mensen fouten maken en ook omdat sommigen bewust fouten blijven maken. Dat laatste, mensen die bewust fouten blijven maken, met verkeersslachtoffers tot gevolg – ik hoef u het ongeval te Gent niet in herinnering te brengen – mogen wij niet aanvaarden, daar moeten wij blijven aan werken, daar moeten wij betere maatregelen voor uitwerken.

 

Ik hoop vanuit de grond van mijn hart dat een volgende regering en een volgend Parlement daar ten volle werk van zullen maken. Vandaag zetten we een stapje vooruit, maar het is helaas een kleine stap.

 

05.03 Minister Georges Gilkinet: Ik wil eerst de heer Van den Bergh bedanken. Ik weet niet of dit zijn laatste uiteenzetting in de plenaire vergadering is. Ook voor mij is de verkeersveiligheid en de strijd tegen recidive heel belangrijk. Met dit ontwerp willen we het slechte gedrag van een aantal mensen door middel van educatie en vorming verbeteren.

 

De situatie in België op het vlak van verkeersveiligheid is inderdaad verre van perfect. De cijfers zijn niet goed. Er zijn elk jaar te veel slachtoffers van verkeersongevallen in ons land. De laatste cijfers zijn een beetje beter, maar dat betekent niet dat het werk af is. Er is nog veel te doen. Dit wetsontwerp is een deel van de oplossing.

 

Ces cours de réintégration que nous allons pouvoir proposer de façon systématique via les juges de police sont, les études internationales le montrent, le meilleur moyen de faire évoluer les comporte­ments des personnes ayant un comportement problématique au volant. Ce n'est ni la première ni la dernière des mesures que nous prenons en la matière depuis quatre ans. Nous avons très bien collaboré avec mes collègues la ministre de l'Intérieur et le ministre de la Justice, mais également avec les collègues régionaux, pour établir un plan interfédéral de lutte contre l'insécurité routière, qui s'appelle "All For Zero".

 

Nous devons tous nous mobiliser pour atteindre un jour cet objectif européen de zéro victime de la route. De façon systématique, les unes après les autres, nous prenons les mesures prescrites dans ce plan. Ainsi, au cours de la législature, les contrôles relatifs à la vitesse excessive sur nos routes, qui est un grand tueur parmi les trois plus importants, ont été effectués. Il y a plus de contrôles. La tolérance vis-à-vis de l'alcool a été diminuée. Le retrait du permis intervient beaucoup plus rapidement. Nous avons adapté les procédures de tests alcool pour qu'elles soient plus rapides et plus efficaces. Nous avons augmenté très fortement le nombre de personnes qui doivent équiper leur véhicule de dispositifs anti-démarrage parce qu'elles ont eu des problèmes d'alcool au volant. Nous avons interdit, avec le ministre de la Santé, la consommation et la vente de gaz hilarant. Nous avons travaillé sur une meilleure signalétique à apposer sur les médicaments qui peuvent conduire à une forme de somnolence au volant. Les procureurs généraux se sont engagés à prendre, à défaut d'une loi sur le permis à points, une circulaire qui permettra d'identifier plus rapidement les conducteurs qui ont des problèmes de récidive, pour pouvoir leur proposer ces formations.

 

Je citerai également la réforme du Code de la route qui deviendra le Code de la voie publique, qui vise à donner une place à tous les usagers de la route, y compris aux usagers actifs qui sont les premières victimes des accidents de la route.

 

C'est par un ensemble de mesures que nous parviendrons à améliorer la sécurité de toutes et tous sur la route, et nous ne sommes pas au bout du chemin. Le vote, demain, de cette loi sur les formations de réintégration y contribuera assurément. Je remercie par avance le Parlement de bien vouloir la soutenir.

 

05.04  Wouter Raskin (N-VA): Mijnheer de minister, ik merk dat u zich volledig richt tot de heer Van den Bergh, die overigens honderd procent gelijk had. U richt zich amper of niet tot mij, ondanks het feit dat ik erg kritisch ben geweest. Ik neem aan dat u dat doet uit een lichte vorm van schaamte. Ik begrijp dat ook.

 

U verwijst nu wel naar een aantal stapjes die u hebt gezet: het aantal alcoholmeters, de daling van de tijdspanne tussen de eerste en de tweede meting, een ontwerpje. Mijnheer de minister, ik blijf er echter bij: Het gaat om gerommel in de marge. Wanneer u het regeerakkoord bekijkt en kijkt naar de grote werven en grote ambities die de regering naar voren heeft geschoven, zoals de strijd tegen recidive, gedragsverandering van mensen en de strijd tegen afleiding in het verkeer – nog zo een killer –, dan heeft zij nul stappen gezet.

 

Mevrouw de voorzitster, dat is de verantwoor­delijkheid van de PS en de MR. Alle overige regeringspartijen stonden erbij en keken ernaar. Dat is de enige waarheid.

 

La présidente: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (3967/4)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (3967/4)

 

Le projet de loi compte 9 articles.

Het wetsontwerp telt 9 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 9 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 9 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

06 Demande d'urgence émanant du gouvernement

06 Urgentieverzoek van de regering

 

Le gouvernement a demandé l'urgence conformément à l'article 51 du Règlement lors du dépôt du projet de déclaration de révision de la Constitution, n° 4018/1.

De regering heeft de urgentieverklaring gevraagd met toepassing van artikel 51 van het Reglement, bij de indiening van het ontwerp van verklaring tot herziening van de Grondwet, nr. 4018/1.

 

Je passe la parole au gouvernement pour développer la demande d'urgence.

Ik geef het woord aan de regering om de vraag tot urgentieverklaring toe te lichten.

 

06.01 Staatssecretaris Thomas Dermine: Het dringende karakter wordt gemotiveerd door het feit dat de parlementsverkiezingen van 9 juni 2024 naderen en dat de Kamers binnenkort zullen worden ontbonden. Het aannemen van een verklaring uiterlijk op 8 mei 2024 maakt dat de behandeling urgent is geworden.

 

06.02  Sander Loones (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer Dermine, het stemt mij persoonlijk heel tevreden dat u hier bent om de herziening van de Grondwet te bepleiten, inclusief artikel 195, dat de mogelijkheid biedt om een grote communautaire ronde te realiseren. Ik ben bijzonder blij dat u daarvan de stem wenst te zijn in deze plenaire vergadering.

 

Collega's, ik begrijp het eigenlijk niet goed meer. Al maandenlang vragen we u of u wel goed beseft dat er een einde komt aan de legislatuur, dat er misschien afspraken moeten worden gemaakt over de afhandeling van een aantal dossiers en over de ontbinding van beide Kamers en het feit dit altijd gepaard gaat met een herziening van een aantal artikelen van de Grondwet.

 

We weten al maanden dat dit punt er zit aan te komen, het is geen verrassing. Nu komt de regering echter zeggen dat we snel de urgentie moeten goedkeuren om daarover tegen 8 mei te kunnen stemmen, omdat er binnen een aantal weken verkiezingen zijn. Was u dan niet op de hoogte van het feit dat er verkiezingen zaten aan te komen? Ik begrijp dat niet.

 

Er werden verschillende moties ingediend in de Kamer. Ik heb zelf week na week verschillende moties laten agenderen in de plenaire vergadering, specifiek met de vraag om voortgang te maken en alvast met de commissie voor Grondwet samen te komen om de lijst te kunnen bespreken en goedkeuren. Dat mocht echter allemaal niet, er moest per se worden gewacht op het lijstje van de regering. Opnieuw moest vanuit de vivaldimeerderheid het Parlement ondergeschikt worden gemaakt aan de regering.

 

Ik begrijp niet goed waarom hier zo op het laatste moment moet worden gehandeld. Is de Grondwet misschien een vodje papier, waarmee zomaar wat kan worden gegoocheld en procedures op het laatste moment kunnen spelen?

 

06.03  Catherine Fonck (Les Engagés): Madame la présidente, il est assez préoccupant et intéressant d'entendre le secrétaire d'État parler d'urgence, alors même que – c'est le moins que l'on puisse dire – les élections ne sont pas prévues dimanche prochain ni même le dimanche suivant. Bref, appelons un chat un chat, l'urgence est évidemment secondaire au regard du délai et des difficultés – je n'en sais rien, je n'y assistais pas – dans les discussions internes au gouvernement. Cette déclaration de révision aurait déjà dû nous parvenir depuis une semaine ou deux, puisque vous aviez déjà en tête la date butoir du 8 mai. Or vous arrivez comme les carabiniers d'Offenbach à la toute dernière minute.

 

Cela dit, je suis encore plus préoccupée par ceci. Hier, en commission de la Constitution, plusieurs parmi vous – et je regarde les parlementaires de la majorité – se sont plaints au gouvernement d'un problème de méthode, parce que cela ne se fait pas de présenter ce texte à la dernière minute. Et puis, que faites-vous aujourd'hui comme députés? Eh bien, vous agissez exactement de la même manière que le gouvernement! Cette méthode de travail relève de tout, sauf d'une logique de renouveau démocratique. Pour un sujet aussi important qu'une déclaration de révision de la Constitution, sauf à considérer que certains d'entre vous n'y voient qu'un détail, en tant que parlementaires, vous voulez tout faire voter en 24 heures en commission puis en plénière, alors même que nous travaillons en fonction d'un menu fermé et imposé par le gouvernement sans qu'une discussion préalable ait pu avoir lieu à propos d'un texte qui aurait pu découler non pas de la logique particratique de la majorité, mais plutôt suivre une approche associant cette dernière et l'opposition. Donc, en plus de ce menu fermé, nous devons tout faire en 24 heures en commission et, ensuite, en plénière.

 

Votre demande d'urgence de ce jour devrait logiquement être soutenue par un quorum de la majorité, puisque vous voulez jouer de cette manière. Nous pourrions, du reste, nous interroger sur la présence de ce quorum, mais nous allons pouvoir le vérifier dans un instant. Au-delà de cette question, cette initiative témoigne d'une logique qui relève de tout, sauf du renouveau démocratique qui est étranger à votre sacro-sainte logique particratique, laquelle fut un fil conducteur majeur de cette législature.    

 

06.04  Sofie Merckx (PVDA-PTB): Madame la présidente, je l’ai effectivement aussi regretté hier en commission. Je pense que la méthode qui est utilisée ici montre le peu de respect qu’il y a pour le Parlement: venir aussi tardivement, faire vite-vite la discussion et finalement attendre des membres de la majorité qu’ils appuient sur le bouton. Et c’est ce qu’ils font.

 

En plus de cela, nous sommes plusieurs à avoir demandé que la discussion puisse se dérouler mercredi matin en séance plénière. J’ai l’impression que peut-être, certains partis préfèrent parler de cela la nuit, parce que les cartes ne sont pas vraiment sur la table. Allons-nous voir une réforme de l’État qui va faire en sorte que la sécurité sociale va être scindée en deux, ou pas? C’est la grande question que beaucoup de travailleurs de ce pays se posent. Nous espérons en tout cas que cela ne sera pas le cas.

 

La présidente: Je vous propose de nous prononcer sur cette demande.

Ik stel u voor om ons over de vraag uit te spreken.

 

L'urgence est adoptée par assis et levé.

De urgentie wordt aangenomen bij zitten en opstaan.

 

07 Projet de loi modifiant la loi du 19 mai 2010 portant création de la Banque-Carrefour des véhicules (3892/1-7)

07 Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 19 mei 2010 houdende oprichting van de Kruispunt­bank van de voertuigen (3892/1-7)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

M. Vajda et Mme Zanchetta, rapporteurs, renvoient au rapport écrit.

 

07.01  Wouter Raskin (N-VA): Mevrouw de voorzitster, gisteren hebben wij zeer collegiaal in de commissie en in de Conferentie van voorzitters afgesproken dat wij akkoord konden gaan met de urgente behandeling van het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 19 mei 2010 houdende oprichting van de Kruispuntbank van de voertuigen, mits er vandaag in de plenaire vergadering een mondeling verslag zou worden uitgebracht.

 

La présidente: Vous avez raison, monsieur Raskin.

 

Comme je le disais, les rapporteurs sont Mme Zanchetta et M. Vajda.

 

Madame Zanchetta, souhaitez-vous prendre la parole?

 

07.02  Laurence Zanchetta, rapporteur: Oui, mais je n'ai rien préparé.

 

La présidente: Monsieur Vajda, vous est-il possible de nous faire un rapport oral sur ce projet de loi?

 

07.03  Olivier Vajda, rapporteur: Madame la présidente, en réalité, le rapport de première lecture pouvait être un rapport écrit puisqu’il n’a pas bénéficié de l’urgence. Par contre, le rapport oral de deuxième lecture devait être fait par Mme Zanchetta. Je précise qu’il n’y a pas eu de débat particulier lors de la deuxième lecture.

 

La présidente: Le rapport est donc relativement succinct.

 

07.04  Olivier Vajda, rapporteur: Madame la présidente, je veux bien effectuer le rapport de deuxième lecture puisque j’étais présent en commission.

 

Le rapport est venu en deuxième lecture à la suite de la demande du groupe N-VA. Un amendement avait été déposé par ce groupe et un amendement a été déposé par le gouvernement juste avant la deuxième lecture, ce qui a conduit le groupe N-VA à retirer son amendement. L’amendement et le projet de loi ont été adoptés à l’unanimité.

 

La présidente: Je vous remercie pour ce rapport rapide, monsieur Vajda.

 

07.05  Peter De Roover (N-VA): Mevrouw de voorzitster, ik heb de werkzaamheden in de commissie niet echt kunnen volgen. Nochtans moet ik mij zo dadelijk bij de bepaling van mijn stemming baseren op een veeleer summiere samenvatting van de gebeurtenissen. Kan de heer Vajda meegeven wat het amendement inhield? Het is wellicht een detail in het verslag.

 

Wat ik bedoel, is het volgende. Wanneer wij akkoord gaan met een mondeling verslag, moet dat wel voldoende ernstig worden genomen.

 

La présidente: Monsieur Vajda, pourriez-vous nous expliquer en quelques mots le contenu de l'amendement?

 

07.06  Olivier Vajda, rapporteur: Le projet de loi dans son ensemble contenait deux articles. À l'article 2, l'amendement visait à ajouter un 31°, rédigé comme suit: "31° faciliter l’exercice des missions légales, relatives à l’inventaire du patrimoine, aux enquêtes sur la solvabilité et à l’évaluation de la valeur du véhicule, effectuées par les curateurs, les médiateurs de dettes, et les administrations chargées de ces missions par ou en vertu de la loi, d’un décret ou d’une ordonnance."

 

En ce qui concerne la justification: "Il existe des législations régionales relatives au recouvrement des créances fiscales et non fiscales. Les décrets et ordonnances consultés ne mentionnent toutefois pas, à l'heure actuelle, explicitement une disposition permettant aux administrations de demander tous les renseignements qu'elles jugent nécessaires, comme c'est le cas pour le SPF Finances. Cet amendement, relatif à la finalité énoncée dans la législation, n'implique toutefois pas que des protocoles seront nécessairement conclus avec ces administrations si les bases légales concernées ne mentionnent pas explicitement que ces administrations peuvent demander tous les renseignements nécessaires. Le cas échéant, les décrets et ordonnances concernés devront être adaptés avant de pouvoir conclure un protocole d'échange de données. En effet, lors de la conclusion d'un protocole, la base légale doit se trouver au niveau des deux responsables de traitement, le SPF Mobilité pour la Banque-Carrefour des véhicules et, ce qui sera le cas avec la nouvelle finalité élargie, les autres administrations. L'adoption de cet amendement permettrait de ne pas devoir à nouveau modifier la loi sur la Banque-Carrefour des véhicules dans le cas d'un élargissement de cette finalité aux autres administrations qui ont reçu cette mission légale d'inventaire du patrimoine."

 

La présidente: Ceci apporte les clarifications nécessaires, je pense.

 

07.07  Wouter Raskin (N-VA): Ik wil de rapporteur danken om zijn stinkende best te doen om dat amendement hier toe te lichten. Ik wil toch ook even meegeven dat het de Ecolo-Groenfractie had gesierd mocht ze vandaag dezelfde nederigheid hebben getoond als gisteren bij de tweede lezing, toen ze bij wijze van spreken op haar knieën zat en ons smeekte om mee te gaan in hun ontwerp. Aangezien dat inhoudelijk in orde is, hebben we dat ook gedaan, maar het had van stijl en niveau getuigd, als een rapporteur ons hier degelijk had geïnformeerd.

 

La présidente: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (3892/7)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (3892/7)

 

Le projet de loi compte 2 articles.

Het wetsontwerp telt 2 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 et 2 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 en 2 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

08 Projet de loi portant adaptation du droit pénal fiscal spécial au nouveau Code pénal (3927/1-7)

08 Wetsontwerp houdende aanpassing van het bijzonder fiscaal strafrecht aan het nieuw Strafwetboek (3927/1-7)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

Les rapporteurs, M. Vanbesien et M. Bayet, renvoient au rapport écrit.

 

08.01  Wim Van der Donckt (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, collega's, met dit wetsontwerp probeert de regering snel snel, nog voor het einde van deze legislatuur, het bijzonder fiscaal strafrecht aan te passen aan het nieuwe Strafwetboek, terwijl daartoe helemaal geen noodzaak bestaat. Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat men de voorbije maanden nog snel even het regeerakkoord heeft uitgevlooid en heeft opgemerkt dat er nog iets moest worden gedaan voor de socialefraudebestrijding. Zo kan men dat op het palmares schrijven. Dat is jammer. Het is een beetje haastwerk geworden. Dat zal blijken uit mijn verdere toelichting. 

 

Men had nochtans rustig de tijd om dat niet onbelangrijke thema aan te pakken, want het nieuwe Strafwetboek treedt pas in werking op 9 april 2026. Men had de rechtsleer tijd moeten geven om dat nieuwe strafrecht van de nodige commentaren te voorzien en desgevallend de wetgever tijd moeten geven om nog wat aanpassingen – ongetwijfeld noodzakelijke aanpassingen – te doen, zoals dat wel meer gebeurt, met zogenaamde reparatiewetgeving.

 

De regering heeft bij dat haastige werk merkwaardige keuzes gemaakt in het bijzonder fiscaal strafrecht. De Raad van State heeft terecht opgemerkt dat de aanpassingen en het nieuwe fiscale strafrecht moeilijk inpasbaar zijn in de systematiek van het nieuwe Strafwetboek. Fiscale fraude gaat doorgaans gepaard met andere misdrijven: valsheid in geschrifte, misbruik van vennootschapsgoederen, bedrieglijke faillissementen en dergelijke meer. In dit ontwerp lees ik echter nergens een reflectie over de samenhang en de inpassing ervan in de werking van het nieuwe Strafwetboek, jammer maar helaas. Ik vrees dat dit gebrek aan reflectie zich zal wreken bij de uiteindelijke toepassing van dit nieuwe ontwerp.

 

In het wetsontwerp wil de regering de fiscale fraude bestrijden met als hoofdstraf – en als enige hoofdstraf – de gevangenisstraf. Dat komt op een moment dat de gevangenissen overvol zitten en ook de fysieke integriteit van de gevangenen niet kan worden gewaarborgd. De regering verwacht een beetje te veel van de gevangenisstraf om de fiscale fraude niet alleen te bestrijden, maar ook te vermijden. Een straf moet toch een bepaald afschrikkingseffect hebben. Of de fraudeurs nu de overheid, de burgers of de overnemingen pluimen, ze zijn financieel gedreven. Als men hen wil treffen, moet men dat natuurlijk doen in hun geldbuidel.

 

In de inkomstenbelasting en de btw wordt een poging tot fraude strafbaar gesteld. Door de una-viafilter komt een poging tot fiscale fraude normaal gezien tot bij de strafrechter. Deze keuze is dan ook heel moeilijk te begrijpen. Bovendien is de poging volgens ons moeilijk strafbaar voordat de belastingplichtige zijn belastingaangifte heeft ingediend. Tijdens de tweede lezing heeft de minister het voorbeeld gegeven van iemand die valse facturen met fictieve kosten inschrijft in de boekhouding en in de goedgekeurde jaarrekening opneemt alvorens de aangifte wordt ingediend.

 

Mevrouw De Wit wenste bij de bespreking van het nieuwe Strafwetboek van de minister van Justitie verduidelijking bij wie nu eigenlijk de bewijslast ligt in geval van vrijwillige terugtrekking. Zij vroeg of het aannemelijk maken van de beklaagde dat hij vrijwillig gestopt is voldoende is om de bewijslast bij het openbaar ministerie te leggen. Daarop werd geantwoord dat het inzake bewijslast aan de beklaagde is om het aannemelijk te maken dat er sprake is van een vrijwillige terugtrekking. Zolang de belastingaangifte niet is ingediend, staat helemaal niet vast of er zelfs een poging is tot frauderen. Dat weet men pas als de belastingaangifte is ingediend. Nadien is de vrijwillige terugtrekking mogelijk als de belastingplichtige spontaan zijn eerdere toestand, om met bedrieglijk opzet de schatkist te benadelen, rechtzet. Mijnheer de minister, u hebt zowel in de eerste als in de tweede lezing geantwoord dat de Raad van State in zijn advies vroeg om de poging strafbaar te stellen.

 

Dat is geenszins het geval. De Raad van State vroeg om nogmaals de verhouding tussen het voorontwerp en het nieuwe Strafwetboek na te gaan, onder meer wat betreft de strafbare poging. Dat is toch een klein nuanceverschil. Bovendien heb ik in commissie aan de hand van de keuze van de wetgever om de poging al dan niet strafbaar te stellen voor de misdrijven onder de onderafdeling ‘bedrog door informaticasystemen’ aangetoond dat de poging niet verplicht strafbaar moet worden gesteld. Al die opmerkingen zullen in de praktijk tot de nodige problemen leiden.

 

Ik kom aan de taak van de strafrechter, met name de gedraging van de dader bestraffen met de door de wet voorziene vork van een minimum- en een maximumstraf. Dat kennen we allemaal. Het nieuwe artikel 52, § 2, van het Strafwetboek verplicht de rechter echter om ook rekening te houden met de economische en sociale toestand van de dader. De regering wou hier voor fiscale fraude van afwijken, maar werd teruggefloten door de Raad van State omdat die afwijking kennelijk een onredelijke beperking van de beoordelingsvrijheid van de strafhouder inhoudt. Dat was trouwens een terechte bemerking van de Raad van State.

 

De regering maakte een gezonde reflex, maar nam niet de juiste beslissing. Het probleem situeert zich bij artikel 52, § 2, van het nieuwe Strafwetboek. Dat is niet meteen uw verantwoordelijkheid, mijnheer de minister, maar eerder die van uw collega van Justitie. Daarom had ik ook in commissie zijn aanwezigheid gevraagd, maar daar werd niet op ingegaan.

 

Naar onze mening is het aan de ontvanger om in uitstel van betaling te voorzien en moet de strafrechter zich daar niet mee bezighouden. Als blijkt dat de veroordeelde zijn geldboetes niet kan betalen, kan die zijn toevlucht nemen tot andere wegen, zoals collectieve schuldenregeling. Bovendien staat in het nieuwe artikel 52, § 2, van het nieuwe Strafwetboek dat bij de individuele straftoemeting de rechter verplicht is rekening te houden met de economische en sociale toestand van de dader. Dat staat volledig haaks op de hoofdelijkheid van de geldboete in het fiscale strafrecht.

 

Ik kom tot een laatste punt. Voor de mensen die het goed menen met de bestrijding van fiscale fraude is er in het overgangsrecht een ernstig probleem. Daarom had ik in commissie een amendement ingediend, dat is weggestemd. Ik begrijp dat eigenlijk niet goed. Het risico bestaat immers en is zelfs reëel dat de mensen die vandaag misdrijven als fiscale fraude plegen, indien zij pas worden berecht na de inwerkingtreding van deze wet, er goedkoper vanaf zullen komen dan vandaag. Dat geldt zelfs voor alle gerechtelijke onderzoeken die momenteel daaromtrent lopen. Ik weet niet of dat nu echt de bedoeling is. Als men de fiscale fraudebestrijding ernstig neemt, dan zou men beter voor mijn amendement stemmen, want in artikel 2 – ik houd het beknopt – van het nieuwe Strafwetboek heeft de wetgever gekozen voor een distributieve toepassing van de straffen in de tijd. Dat is nieuw in vergelijking met vroeger. Men is daarmee tegemoetgekomen aan de opmerkingen van het Grondwettelijk Hof.

 

Het komt erop neer dat we bij de beoordeling of een strafwet al dan niet van toepassing is op oude of nieuwe misdrijven niet meer moeten kijken naar globo-bestraffingen, maar wel straf per straf. Als wij straf per straf de straffen in het ontwerp beoordelen, dan komt men onmiskenbaar tot de conclusie dat alle hangende fiscale strafdossiers bij de inwerkingtreding van de wet alleen nog met een gevangenisstraf kunnen worden bestraft, terwijl dat nu met een gevangenisstraf en/of een geldboete is. De geldboete is nu geen hoofdstraf meer, maar wel een bijkomende straf. Met andere woorden, zij vervalt dus als hoofdstraf. Dan kan men natuurlijk ook niet zwaarder worden gestraft in het kader van oude misdrijven, maar wordt automatisch een mildere strafwet toegepast. In dit geval betekent dat, ten opzichte van de strafwet van vandaag, een mildere straf. De nieuwe bijkomende geldboete geldt wegens het legaliteitsbeginsel enkel voor toekomstige feiten. De bestaande hoofdstraf van een geldboete werd immers opgeheven, wat meteen de mildste straf is.

 

Aangezien dat gevolg moeilijk te remediëren is na de inwerkingtreding van deze wet, lijkt het ons meer dan wijselijk om daarover nog het advies van de Raad van State in te winnen, zoals ik in de commissie al had gevraagd, maar blijkbaar gaat men daar niet op in. Mijn oogpunt is te vermijden dat strafplegers er in alle lopende dossiers in de toekomst beter vanaf komen dan vandaag het geval is. Dat zal in ieder geval minstens leiden tot grote onduidelijkheid, rechtsonzekerheid en eventueel zelfs twijfel inzake de straftoemeting. U weet dat twijfel in strafrecht steeds speelt in het voordeel van de beschuldigde. Vanuit N-VA zijn we, zoals u weet, bijzonder constructief, zeker als het over fraudebestrijding gaat, fiscale fraudebestrijding of welke fraudebestrijding dan ook. Ik dien mijn amendement daarom opnieuw in.

 

Beste collega's, indien u het echt meent met de fiscale fraudebestrijding, dan hoop ik dat u nu wel de moeite neemt om ons amendement eens grondig door te nemen, zodat we in de toepassing na de inwerkingtreding van dit wetsontwerp niet voor verrassingen komen te staan en de fiscale fraudeplegers eerder in hun vuistje zullen lachen dan wel gestraft zullen worden. Ik reken er dan ook op dat u mijn amendement goedkeurt.

 

08.02  Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le ministre, chers collègues, en février dernier, nous avions adopté un tout nouveau Code pénal, un texte que nous avions soutenu. Ce projet de loi s'inscrit dans une étape ultérieure, en intégrant le droit pénal spécial dans le Code des impôts sur les revenus, mais aussi en adaptant le Code de la TVA.

 

Comme cela a été dit par le ministre lors de nos débats en commission, ce texte est essentiellement technique. Je voudrais néanmoins m'arrêter sur plusieurs points.

 

Premièrement, concernant le montant des amendes, notre groupe avait soutenu la modification contenue dans le nouvel article 55 du Code pénal, qui prévoit la possibilité de condamner au payement d'une somme correspondant au maximum du triple de la valeur de l'avantage patrimonial que le ou les auteurs auraient tiré ou espéraient tirer, directement ou indirectement, de leur infraction. En d'autres termes, il en ressort que le juge pourra désormais imposer une amende calculée sur l'avantage patrimonial, s'il s'avère que cette dernière est insuffisante. Certains diront que c'est encore insuffisant au regard du patrimoine des grands fraudeurs. Mais le signal n'en reste pas moins clair et mérite d'être soutenu. Notre groupe est d'avis qu'une condamnation de plusieurs millions d'euros qui serait laissée à l'appréciation du juge pourrait dissuader bon nombre de personnes mal intentionnées.

 

Deuxièmement, concernant l'échelle des peines et l'emprisonnement pour fraude fiscale, je tiens à rappeler qu'il est extrêmement rare que des peines privatives de liberté soient appliquées dans des affaires fiscales. À notre sens, assez logiquement, cette faculté laissée au juge doit rester exceptionnelle. Toutefois, on constate à la lecture de ce projet de loi que la nouvelle classification des infractions fiscales dans le nouveau système de niveaux du droit pénal commun entraîne un allongement des peines d'emprisonnement, mais aussi que la peine de privation de liberté devient la peine principale. Certes, le juge pourra toujours décider s'il prononce une amende ou une peine d'emprisonnement; néanmoins, étant entendu que l'amende devient la peine accessoire et non plus alternative, il sera plus courant de voir des contribuables reconnus coupables de fraude fiscale condamnés à des peines de prison, probablement assorties d'un sursis.

 

Notre groupe a toujours salué – je tiens à le rappeler – les mesures visant à lutter efficacement contre la fraude fiscale. C’est une priorité. Toutefois, nous ne pouvons pas partager la volonté de recourir à des peines d’emprisonnement plus systématiques dans ce type de dossiers, surtout quand on connaît la surpopulation de nos prisons et les conditions de détention totalement indignes qui en découlent aujourd'hui.

 

Enfin, sur la tentative de fraude fiscale, je me dois de rappeler qu’actuellement, seule la tentative de fraude carrousel à la TVA peut être poursuivie. Il est vrai que le Conseil d'État n’a pas émis de réserves quant à l’élaboration de règles en matière de tentative punissable. Notre groupe s’interroge sérieusement sur la mise en pratique de telles mesures. Comment un juge va-t-il apprécier une tentative d’éluder l’impôt sur les revenus professionnels par exemple?

 

Monsieur le ministre, vous avez à cet égard indiqué en commission qu’il se pourrait que, préalablement au dépôt de sa déclaration, un contribuable ait enregistré en comptabilité de fausses factures faisant état de frais fictifs, et que ces frais aient été repris dans les comptes annuels approuvés. Or cela constitue aujourd'hui déjà une fraude à part entière susceptible d’être poursuivie à ce titre, et non une tentative de fraude.

 

Chers collègues, vous l’aurez compris, pour toutes ces raisons, notre groupe ne soutiendra pas ce projet de loi. Je vous remercie.

 

08.03 Minister Vincent Van Peteghem: Mevrouw de voorzitster, de twee collega's hebben enkele opmerkingen gemaakt die ook in de commissie al gemaakt zijn. Ik vind het belangrijk om aan te geven dat dit een technisch ontwerp is, zonder echt nieuwe beleidsopties. We hebben eigenlijk de nieuwe wetgeving uit het Strafwetboek opgenomen in het Wetboek van de inkomstenbelastingen en in het Btw-Wetboek.

 

We hebben ook heel duidelijk de keuze gemaakt om de boetes volledig gelijk te houden met die in de huidige situatie. We willen niet de indruk wekken dat fraude nu plots minder bestraft moet worden.

 

Ik heb in de commissie ook heel duidelijk aangegeven dat er als het gaat over fiscale fraude, er altijd een una-viaoverleg is, dat zal beslissen of er via strafrechtelijke weg gewerkt wordt dan wel of bij gewone fiscale fraude de fiscale administratie de zaak onderzoekt en straffen oplegt. In een geval van ernstige georganiseerde fiscale fraude is het niet meer dan logisch dat de strafrechter in alle vrijheid, rekening houdend met alle concrete elementen van de zaak, oordeelt wat er precies van toepassing is en welke maatregel er genomen zal worden.

 

Er was een opmerking dat er geen rekening wordt gehouden met de financiële draagkracht. De Raad van State heeft zich gebaseerd op het beginsel van evenredigheid van straf, maar ook op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens om de beoordeling van de financiële draagkracht volledig bij de rechter te laten en die dus niet a priori uit te sluiten van het toepassingsgebied van die wetgeving. Bovendien is in het nieuwe Strafwetboek een extra bepaling opgenomen, in artikel 496, die het organiseren van de eigen insolventie strafbaar stelt. Daar is op die manier dus ook rekening mee gehouden.

 

Nog even over het amendement. Ik herhaal het principe: de straf die van toepassing is op het ogenblik van het misdrijf geldt, tenzij de wetgever nadien de straf verlaagd zou hebben. Ook daarover hebben we de discussie al gevoerd in de commissie.

 

Mevrouw Rohonyi, het nieuwe Strafwetboek voorziet in een uitdrukkelijke bestraffing voor een poging tot fraude. Die is lager dan voor het plegen van de feiten zelf. Op vraag van de Raad van State is dan ook een gelijkaardige bepaling in het fiscaal recht opgenomen.

 

Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat iedereen een eerlijke bijdrage moet betalen. Ik denk dat dit niet meer dan eerlijk is ten opzichte van ieder – elk gezin, elke alleenstaande, elke onderneming – die op een eerlijke en stipte manier zijn bijdrage betaalt. Ook deze wetgeving zal daartoe bijdragen.

 

08.04  Wim Van der Donckt (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb nog twee opmerkingen.

 

Ten eerste kan de strafrechter als gunstmaatregel een uitstel van betaling toekennen. Ik heb evenwel geen antwoord gekregen op mijn vraag hoe de hoofdelijkheid van de geldboete zal worden geregeld wanneer er sprake is van meerdere daders, wat bij fiscale fraude meestal het geval is. U gaat de ene uitstel van betaling geven en de andere dan weer niet. Dat staat haaks op elkaar. Dat zal problemen geven.

 

Ten tweede zegt u dat mijn amendement werd behandeld. U noemt dit technische aanpassingen van de strafwet, maar u kunt toch niet ontkennen dat dit neerkomt op een mildere bestraffing, want de geldboete valt weg als hoofdstraf. De bijkomende geldboete, een nieuwe straf, geldt dus alleen voor de toekomst. Er zal alleen nog een gevangenisstraf kunnen worden opgelegd aan de plegers van misdrijven voor de inwerkingtreding van dit wetsontwerp. Dat zal problemen geven, ik geef het u op een blaadje. Dat zal de toekomst uitwijzen. Dat zult u dan, vrees ik, niet meer kunnen remediëren.

 

La présidente: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (3927/7)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (3927/7)

 

Le projet de loi compte 24 articles.

Het wetsontwerp telt 24 artikelen.

 

Amendement déposé:

Ingediend amendement:

Art. 23/1(n)

  • 5 – Wim Van der Donckt (3927/8)

 

Conclusion de la discussion des articles:

Besluit van de artikelsgewijze bespreking:

 

Réservé: l'amendement.

Aangehouden: het amendement.

 

Adoptés article par article: les articles 1 à 24.

Artikel per artikel aangenomen: de artikelen 1 tot 24.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'amendement réservé ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het aangehouden amendement en over het geheel zal later plaatsvinden.

 

09 Projet de loi modifiant la loi du 22 avril 2019 relative à la qualité de la pratique des soins de santé et la loi du 10 mai 2015 relative à l'exercice des professions des soins de santé, en ce qui concerne la maîtrise de la langue des professionnels des soins de santé (3972/1-4)

09 Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg en van de wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen voor wat betreft de taalbeheersing van gezondheids­zorgbeoefenaars (3972/1-4)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

Le rapporteur, M. Rigot, renvoie au rapport écrit.

 

09.01  Frieda Gijbels (N-VA): Mijnheer de minister, we hebben het er al vaker over gehad, een goede communicatie tussen patiënten en zorgverstrekkers is essentieel voor een goede ondervraging van een patiënt om een diagnose te kunnen stellen, om gewoon advies en uitleg te kunnen geven bij een behandeling of een ingreep en om mensen goed te kunnen informeren. Iedereen is het daarover eens. Goede communicatie is met andere woorden belangrijk voor de kwaliteit van de zorg. Het is zelfs een patiëntenrecht.

 

Dat recht kan echter heel moeilijk worden afgedwongen. Het probleem is bijvoorbeeld dat een patiënt heel moeilijk ergens terechtkan wanneer hij of zij klachten zou hebben over de moeilijke communicatie met een zorgverstrekker door een gebrekkige taalkennis. Dat probleem is er zeker in een ambulante setting.

 

Er is recent een federale toezichtcommissie opgericht, maar daar kunnen de patiënten vandaag nog niet terecht, wat problematisch is. Het gaat immers niet om enkelingen of om een paar zorgverstrekkers die geen Nederlands spreken. Als we kijken naar de nieuwe aanvragen voor RIZIV-nummers voor tandartsen, blijkt dat 44 % van hen zijn of haar diploma in het buitenland heeft behaald. Dat is ten eerste oneerlijk. Er is immers geen limiet op het aantal buitenlandse tandartsendiploma’s, maar wel op het aantal binnenlandse diploma’s door de geïnstalleerde quota. Het is verder ook problematisch omdat taalkennis niet verplicht is bij het aanvragen van een RIZIV-nummer, zeker niet voor de Europese diploma’s die zo goed als automatisch worden gelijkgesteld met Belgische diploma’s. Dan krijgt men dus – zoals we dat nu zien – een grote instroom van bijvoorbeeld personen met een Roemeens diploma of tandartsen met de Tunesische nationaliteit. Die betrokkenen spreken heel waarschijnlijk geen Nederlands. Er is wel veel kans dat zij Frans spreken.

 

Het vandaag voorliggende wetsontwerp verandert niets aan die problematiek. Het is immers voldoende dat zij een van de landstalen spreken, wat een Nederlandstalige patiënt in Vlaanderen hoegenaamd niet helpt wanneer hij geconfronteerd wordt met een zorgverstrekker die Frans of Duits spreekt.

 

Mijnheer de minister, u zult begrijpen dat voorliggend wetsontwerp voor ons onvoldoende ver gaat. Het is een eerste stap, die zeker niet volstaat. Wij zullen dan ook ons amendement dat wij in de commissie hebben ingediend opnieuw indienen. Het amendement is gebaseerd op ons eigen wetsvoorstel, waarin we het visum dat een zorgverstrekker nodig heeft om in België te kunnen werken afhankelijk maken van de kennis van de taal van de regio waar de zorgverstrekker zich wil vestigen. We denken dat dat essentieel is voor een maximale garantie op goede zorgkwaliteit.

 

Zoals gezegd, voldoet het huidige wetsontwerp voor ons niet. Wij zullen ons bij de stemming morgen onthouden.

 

09.02  Steven Creyelman (VB): Mevrouw de voorzitster, collega's, het spreekt voor zich dat een gezondheidszorgbeoefenaar en een patiënt elkaar begrijpen. Dat is bijna zo vanzelfsprekend dat we dat in de afgelopen legislatuur zelfs in ons wetgevend werk hebben opgenomen. De gezondheidszorgbeoefenaar moet de patiënt te woord kunnen staan in begrijpbare taal. Dat begrijpbaar taalgebruik beperkt zich niet enkel tot de woordenschat en het gebruik van moeilijke woorden en technische termen, het gaat ook over de taal op zich. Als de patiënt en de gezondheidszorgbeoefenaar elkaar niet kunnen begrijpen vanwege een taalbarrière, is dat potentieel gevaarlijk. Goede informatie is maar mogelijk, als er ook goede communicatie is.

 

De taalbeheersing van gezondheidszorg­beoefenaars is dus niet enkel een kwaliteitseis waarvan het belang niet te onderschatten is, maar is ook een ondubbelzinnig patiëntenrecht. Dat recht wordt in de praktijk dikwijls met voeten getreden. Het lijkt vanzelfsprekend dat een arts en een patiënt elkaar goed begrijpen, dat ze dezelfde taal spreken, maar de praktijk is dikwijls anders. Ook dat is een feit, dat we moeten durven vast te stellen.

 

Toegegeven, als men een ontwerp als het voorliggende ziet verschijnen, een ontwerp dat de taalbeheersing en de taalkennis van een arts zal bepalen, is men in eerste instantie enthousiast, maar jammer genoeg temperde mijn enthousiasme bij het lezen van het ontwerp. Een eerste bedenking die het Vlaams Belang zich maakt, betreft de inwerkingtreding van het ontwerp. De nieuwe taalvereiste is enkel van toepassing voor de visa die na de inwerkingtreding van het ontwerp worden afgeleverd.

 

Dat is verre van logisch. Ofwel vindt men de taalbeheersing van gezondheidszorgbeoefenaars belangrijk, zoals terecht wordt aangehaald in de algemene toelichting, ofwel vindt men die niet belangrijk. Als die taalbeheersing dan toch zo belangrijk is, dan moet die gelden voor zowel de visa die zijn uitgereikt na de inwerkingtreding van het ontwerp als voor de visa die zijn uitgereikt voor de inwerkingtreding ervan.

 

In de commissie kreeg ik van de minister het tegenargument dat het moeilijk of niet altijd mogelijk is voor bepaalde gezondheidszorg­beoefenaars om hun portfolio aan te vullen met de vaardigheid om aan de taalvereiste te voldoen. Collega's, ik vraag me eerlijk gezegd af waarom. Ofwel beheerst men een van de landstalen en dan vormt een taaltestje niet echt een probleem, ofwel voldoet men niet aan de taalvereiste en dan hebben we wel een probleem. Dan is er immers een potentieel gevaar voor de gezondheid en veiligheid van de patiënt.

 

Een tweede bedenking die men zich moet maken, ligt bij het nut van zo'n taalbeheersingsvoorwaarde, als de taalbeheersing op geen enkele wijze is gelinkt aan een taalgebied. Waar zit de logica? Dat betekent namelijk dat een eentalig Nederlandstalige arts zich perfect kan vestigen in Luik of dat een eentalig Franstalige arts zich kan vestigen in bijvoorbeeld Buggenhout. Hoe dat in godsnaam het belang van de taalbeheersing van een gezondheidszorgbeoefenaar benadrukt, is me eerlijk gezegd een vraagteken.

 

Collega's, naar de reden waarom de taal niet gelinkt is aan een taalgebied in kwestie, moeten we niet zo lang zoeken. Die is vrij simpel, namelijk Brussel. We kennen allemaal de situatie in Brussel. Het ontwerp zal er mee voor zorgen dat de Brusselse Vlamingen en de Nederlandstaligen in het algemeen minder in hun eigen taal zullen terechtkunnen in Brussel en het Brusselse. Behoudens het UZ Brussel vertonen de meeste Brusselse ziekenhuizen in het beste geval een vorm van schijntweetaligheid.

 

Dat kan soms dramatische gevolgen hebben. Een collega haalde in de commissie het voorbeeld aan van de elf maanden oude Cisse, die schielijk kwam te overlijden, omdat de taal van de ouders niet gesproken werd en er dus een totale miscommunicatie was. Die lamentabele situatie wordt door de uitvoering van het ontwerp, als het later wordt goedgekeurd, enkel bestendigd. De lamentabele situatie van de Brusselse Vlamingen en Nederlandstaligen in het algemeen zal er niet op vooruitgaan. Het ontwerp geeft de eentalig Franse olievlek de kans om in Brussel en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest uit te deien, alsof de situatie van de Brusselse Vlamingen en Nederlandstaligen in Brusselse ziekenhuizen nog niet lamentabel genoeg is.

 

Collega's, tijdens de bespreking in de commissie argumenteerde men dat mevrouw Gijbels en ik ons daarover geen zorgen hoefden te maken, want dat een patiënt in Brussel, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Vlaams-Brabant perfect zijn of haar arts kan kiezen. Daarbij gaat men echter voorbij aan twee zaken. Ten eerste gaat men voorbij aan de impliciete machtsverhouding tussen arts en patiënt. Ten tweede, wat is men met keuzevrijheid, als er geen keuze is? Bespaar mij dus alstublieft – ik richt mij in het bijzonder tot mevrouw Fonck – dat nepargument.

 

Collega's, gezondheidszorgbeoefenaars moeten kunnen aantonen dat ze een van de landstalen voldoende beheersen en die blijven beheersen. Dat niveau van taalbeheersing moet passen bij het niveau van de job die ze uitoefenen. Wat wordt er echter mee bedoeld dat ze dat moeten kunnen aantonen? Hoe moet men dat doen? Het is alvast geen taaltest, want dat werd door de minister uitgesloten. Ze moeten gewoon over voldoende kennis beschikken. Wat die voldoende kennis is, wordt mijn inziens niet voldoende gepreciseerd.

 

Volgens de memorie van toelichting van het ontwerp is het volgen van een taalopleiding voldoende. Collega's, ik zeg wel degelijk "het volgen van een taalopleiding". Dat is namelijk voldoende, want men moet er niet eens voor slagen.

 

Misschien ligt het aan de krenterigheid of bekrompenheid van het Vlaams Belang, of dat zal ik althans waarschijnlijk naar mijn hoofd gesmeten krijgen, maar ons lijkt het niet onbelangrijk om ook het slagen voor een taalopleiding op te nemen als voorwaarde. Als ik morgen een cursus Swahili volg, ben ik die taal overmorgen nog niet voldoende machtig. Een slagingsvoorwaarde is niet ingeschreven en dus vraag ik me alweer af waar de logica zit. Ofwel vindt men de taalbeheersing van gezondheidszorgbeoefenaars belangrijk, ofwel niet. Het zinnetje dat die beoefenaars te gepasten tijde hun kennis en taalbeheersing moeten kunnen aantonen, boezemt mij niet al te veel vertrouwen in, als u mij dat toestaat, mijnheer de minister.

 

Collega's, er zit al weinig in het wetsontwerp en wie zal dat weinige dan controleren? Collega Gijbels heeft al een beetje verraden dat de nog niet zo lang geleden opgerichte toezichtcommissie moet toezien op de naleving van die kwaliteitseis. Ik voorspel nu al dat het op een sisser zal uitdraaien. Immers, kan een gezondheidszorgbeoefenaar zijn visum verliezen? Niet echt. Hij kan een maatregel opgelegd krijgen. Een voorbeeld van een dergelijke maatregel vinden we terug in de algemene toelichting. U raadt het nooit, zo'n maatregel kan bestaan uit bijvoorbeeld, jawel, een taalopleiding. Ik vind dat een halfbakken, softe maatregel, waarvoor bovendien opnieuw niet in een slagingsvoorwaarde is voorzien. Ofwel vindt men de taalbeheersing van gezondheidszorg­beoefenaars belangrijk, ofwel niet. Mijns inziens blijkt het uit dat deel van de tekst alvast niet al te belangrijk bevonden te worden.

 

Ik verwijs altijd graag naar de algemene toelichtingen bij wetsontwerpen en dat is nu niet anders. In de algemene toelichting valt te lezen dat "de taalbeheersing eenduidig een van de kwaliteitseisen van de kwaliteitswet is die van toepassing is op elke gezondheidszorgbeoefenaar die in België gezondheidszorg aan een patiënt verstrekt, ongeacht in welke setting dat gebeurt." Dat blijkt naar mijn mening niet echt uit het wetsontwerp zelf. Voor sommigen geldt het ontwerp wel, voor anderen dan weer niet. Het feit dat de taalbeheersing niet eens is gelinkt aan een taalgebied, is daarvan eigenlijk het beste bewijs. Het feit dat zowel de aantoonbaarheid, de controle en de naderhand eventueel op te leggen maatregelen de facto een lachertje zijn, is daar een ander bewijs van.

 

Daarom zullen we de amendementen die we hebben ingediend in de commissie, ook in de plenaire vergadering handhaven.

 

Mevrouw de voorzitster, collega's, taalbeheersing, kennis van de taal wordt in onderhavig ontwerp bejubeld als kwaliteitsvereiste maar er wordt niet doorgeduwd. Er wordt eigenlijk niet echt iets mee gedaan. Of dat uit angst voor of op aanzet van de Franstaligen in het halfrond is, laat ik met graagte in het midden.

 

Collega's, het ontwerp is in het beste geval een aanzet, maar het is vooral een lege doos. Dat is op z'n minst vreemd te noemen, want het gaat hier tenslotte in eerste instantie over de veiligheid van de patiënt. Als men nog maar een beetje begaan is met het lot van de Brusselse Vlamingen of de Nederlandstaligen die zich in Brussel moeten laten verzorgen in een ziekenhuis, kan ik mij eerlijk gezegd niet echt inbeelden dat één Vlaamse partij in het halfrond het ontwerp zal goedkeuren.

 

Mijnheer de minister, ik sta hier voor de laatste keer. Dat zal u misschien plezieren. Omdat ik coulant ben – naar verluidt, hoort dat zo bij een afscheid – krijgt u van mij een gevleide zes, voor sfeer en gezelligheid. Het brouwsel dat u hier gekookt hebt, is helaas van minder goede kwaliteit. Dus moet ik u tot mijn grote spijt meedelen dat wij uw ontwerp niet zullen steunen, wij zullen ons onthouden.

 

09.03  Catherine Fonck (Les Engagés): Madame la présidente, monsieur le ministre, nous sommes évidemment bien d'accord que la maîtrise de la langue est existentielle par rapport à la qualité des soins de santé et la qualité des soins pour les patients. Sur le principe, nous soutiendrons donc votre projet de loi.

 

Si j'interviens aujourd'hui, c'est surtout pour redire que votre projet de loi cache mal la réalité des faits que l'on nie encore et encore en Belgique. Je commencerai par citer un chiffre. Généralement, je cite les chiffres des médecins. Pour changer, aujourd'hui, je vais citer les chiffres des dentistes. En 2022, un numéro INAMI sur trois (34 %) a été attribué à un dentiste qui n'était pas diplômé en Belgique mais dans un autre pays européen. Et, si on ne regarde que du côté francophone, ce chiffre passe à 48 %. Ainsi, près d'un dentiste sur deux a reçu un numéro INAMI sans aucune limitation, je le rappelle, alors qu'il était dentiste en parcours de spécialisation.

 

Je veux remettre ici en lumière ce que cache mal votre projet de loi. C'est ce surréalisme à la belge qui préfère empêcher des jeunes Belges compétents de pouvoir continuer des études de médecine et de dentisterie, alors que, dans le même temps, des efforts majeurs sont faits pour recruter des médecins ou des dentistes diplômés dans l'Union européenne hors Belgique qui, eux, ont accès à ce numéro INAMI sans aucune restriction – et tout cela pour faire face aux pénuries. Il ne faut donc pas s'étonner que les médecins et les dentistes qui ne connaissent aucune de nos langues nationales sont de plus en plus nombreux. C'est évident au vu des chiffres que je viens de vous rappeler, 2022 n'étant pas une année inhabituelle. Ce processus ne fait que s'accentuer.

 

Je continuerai donc à répéter haut et fort qu'il faut mettre fin à ce surréalisme à la belge: distribuer des numéros INAMI sans aucune restriction tout en persistant à dire qu'il faut limiter strictement le nombre de nos jeunes qui se lancent dans des études de médecine et de dentisterie. C'est un non-sens total et c'est s'exposer aussi à des problématiques non négligeables en matière d'organisation des soins de santé.

 

On parle aujourd'hui de la question de la langue. Mais la question dont on ne parle jamais est le potentiel retour de ces médecins et de ces dentistes qui ont été diplômés à l'étranger et qui pourraient très bien décider, après quelques années en Belgique, qu'ils s'en vont, aggravant dès lors encore un peu plus le constat de pénurie auquel nous devons tous faire face. Oui, c'est donc un enjeu majeur pour l'avenir et en la matière, comme je l'ai souvent dénoncé sous cette législature, les verrous que vous persistez à vouloir imposer à nos jeunes Belges sont beaucoup trop stricts. Ils ne permettront pas de garantir des soins de santé bien organisés, de qualité, avec suffisamment de proximité à l'avenir.

 

La présidente: Monsieur le ministre, vous avez la parole.

 

09.04 Minister Frank Vandenbroucke: Collega's, dit is een belangrijk ontwerp, omdat we er hoe dan ook voor moeten zorgen dat mensen die uit het buitenland komen en in ons land de gezondheidszorg willen beoefenen met de patiënten kunnen communiceren. In dit ontwerp doen we maximaal wat de Europese regelgeving ons toelaat. Meer kunnen we niet doen. Wie een visum vraagt, moet bewijzen over een voldoende aangepaste kennis van een van de drie officiële talen van ons land te beschikken, dus Nederlands, Frans of Duits. De mensen die al aan de slag zijn, gaan we niet plotseling naar testcentra sturen of examens doen afleggen. We gaan wel zeggen dat het principe is dat zij voldoende beheersing moeten hebben van een van de drie talen van ons land en dat er bij klacht kan worden opgetreden. Dat is een realistische manier om hierin echt vooruit te gaan. Dat is belangrijk voor de patiënten.

 

We hebben in de commissie ook gediscussieerd over de mogelijkheid om bij koninklijk besluit bepaalde dingen te verfijnen. Ik zal onder meer advies vragen aan de Hoge Raad van artsen-specialisten en van huisartsen over de problematiek van jonge mensen die hier komen voor een opleiding of een stuk opleiding tot arts-specialist. Dat kwam al ter sprake en zullen we verder bekijken.

 

In dit debat mag men de bestaande regelgevingen niet met elkaar verwarren. Mijnheer Creyelman, eigenlijk hebt u veel gezegd over problemen in Brussel. Dat is relevant, maar dan moeten we het hebben over de bestuurstaalwetgeving en hoe die van toepassing is op de ziekenhuizen. Dat is evenwel een andere wetgeving, waarin een aantal dingen zijn bepaald. Voor de dienstverlening in het Nederlands zijn er problemen van handhaving, controle en uitvoering. Absoluut. Daar is echter andere wetgeving voor. Hier gaat het louter over het algemeen kader voor de zorgbeoefenaar in België. Het gaat niet over het taalgebruik van dienstverlening in ziekenhuizen. Die wetgeving, in essentie bestuurstaalwetgeving, is zeer belangrijk, maar dat is een ander debat. We gaan hier geen achteruitgang organiseren, zoals u even zei, misschien onbewust. Hier wordt vooruitgang georganiseerd.

 

En ce qui concerne le problème de fond mentionné par Mme Fonck, à savoir s'il y a suffisamment de Belges ou de résidents belges qui entrent dans la profession via nos formations, nos quotas été ont augmentés de façon conséquente. Nous avons d'ailleurs eu ce débat maintes fois. Je sais que nos points de vue sont différents.

 

Indépendamment du nombre d'étrangers, je pense qu'il vaut toutefois la peine de légiférer sur l'exigence en termes de capacités de communication dont doit disposer un prestataire de soins de santé. Il faudrait mener à ce sujet un débat de la même teneur que ceux menés sur la planification et sur les quotas.

 

We doen hier dus principieel iets belangrijks, iets goeds voor de rechten van de patiënten en de kwaliteit van de gezondheidszorg. We doen dat ook op een proportionele manier. Ik wil nog één ding zeggen, mijnheer Creyelman, mevrouw Gijbels: we moeten dat doen binnen wat de Europese Unie ons toelaat te doen. Verder kunnen we niet gaan.

 

09.05  Frieda Gijbels (N-VA): Mijnheer de minister, u zegt dat u niet verder kunt gaan omdat de EU geen verdere regelgeving toelaat, maar de EU zegt dat men niet meer dan de kennis van een van de landstalen kan vragen. De EU zegt echter niet dat men in Vlaanderen niet kan eisen om één bepaalde van onze drie landstalen, zijnde het Nederlands, te kennen. Als men alleen Frans kent, zal men zich alleen in Wallonië kunnen vestigen. Volgens mij is er daar toch ruimte voor interpretatie. Ik zou dat graag beter uitgezocht zien, want het is zo belangrijk voor de kwaliteit van de zorg.

 

Zorgverstrekkers zullen nog altijd geen taalexamen moeten afleggen, maar er kan wel een klacht worden ingediend. Mijnheer de minister, bij wie kan die klacht dan ingediend worden? Als ik het goed heb, kan dat immers als patiënt nog altijd niet bij de Federale Commissie voor toezicht op de praktijkvoering in de gezondheidszorg. U had eerder aangegeven dat dit pas in een latere fase mogelijk zou worden, maar ik heb daarover nog altijd geen communicatie of informatie gevonden.

 

09.06 Minister Frank Vandenbroucke: Dat is een misverstand. We hebben aangegeven dat we de wet over de patiëntenrechten willen onderbrengen in het actiedomein van de Federale Commissie voor toezicht op de praktijkvoering in de gezondheidszorg, maar we schrijven dat in de kwaliteitswet en niet in de wet over de patiëntenrechten. De kwaliteitswet wordt gecontroleerd door de Federale Commissie voor toezicht op de praktijkvoering in de gezondheidszorg. Daarover moet u zich geen zorgen maken. Dat kan dus, dat is juridisch in orde.

 

09.07  Steven Creyelman (VB): Mijnheer de minister, u zegt dat we niet iedereen die hier nu al is naar een examencentrum zullen sturen voor een taalexamen, want Europa laat dat niet toe. Men kan echter niet enerzijds de noodzakelijkheid van taalbeheersing bejubelen als zaligmakend – u doet dat terecht –en die anderzijds wel laten gelden voor de ene zorgbeoefenaar, maar niet voor de andere. Dat hangt af van wanneer men zijn visum heeft aangevraagd.

 

U zegt ook dat het taalgebruik in ziekenhuizen in Brussel onder andere wetgeving valt. Ik heb dat natuurlijk maar aangehaald omdat dit een van de meest duidelijke voorbeelden is, mijnheer de minister. Iedereen weet dat het voor een eentalig Nederlandstalige geen sinecure is om in Brussel gezondheidszorg te krijgen. In het beste geval geeft men zijn naam, maar als er een discussie is over wat er precies aan de hand is, loopt dat soms fataal af.

 

U iets verwijten, is een groot woord, maar wat u met dit ontwerp gaat veroorzaken, is een verdere verschraling van het Nederlandstalige aanbod in Brussel, het Brusselse en Vlaams-Brabant in het algemeen. U kunt dan tien keer ontkennend het hoofd schudden, maar dat is gewoon de realiteit, want men moet een van de landstalen kennen.

 

Excuseer mij, maar ik betwijfel dat voor mensen die vanuit het buitenland hier een visum aanvragen en voor de rest aan alle voorwaarden voldoen, die ene landstaal het Nederlands zal zijn. Wij zijn fier op onze taal, wij hebben buren die ook onze taal spreken en we hebben over de oceanen ook nog wat broeders zitten, maar ik vrees dat de verdere verschraling van het Nederlands door dit ontwerp een feit zal zijn. Dat kunt u gewoon niet ontkennen.

 

Tot slot heb ik nog een opmerking over de klachten. Een patiënt kan inderdaad een klacht indienen bij de Toezichtcommissie, maar hoeveel patiënten staan sterk genoeg in hun schoenen om daadwerkelijk bij de Toezichtcommissie tegen hun eigen arts een klacht in te dienen, een arts die misschien de enige in hun buurt is die een beetje hun taal spreekt? Dat zijn zaken waarmee we toch rekening moeten houden en die we moeten durven te benoemen. U kunt niet ontkennen dat dit niet zaligmakend is. Ik verwacht dat ook niet, want de situatie voor Nederlandstaligen in Brussel is allang niet meer wat ze moet zijn, maar het is een feit dat dit zeker niet helpt.

 

09.08  Catherine Fonck (Les Engagés): Monsieur le ministre, la maîtrise de la langue, indépendamment de tous les autres sujets, est évidemment importante pour le patient.

 

Permettez-moi de revenir sur les arguments que vous avez avancés. Si nous avions suffisamment de diplômés belges par rapport aux besoins, il y aurait évidemment beaucoup moins de tentatives de recrutement qui s'effectuent par des boîtes privées ayant pignon sur rue qui proposent des packages all in pour recruter des médecins et dentistes à l'étranger. C'est une logique de l'offre et de la demande. Tant que nous persisterons à limiter strictement nos jeunes qui veulent entamer – ou poursuivre – des études de médecine ou de dentisterie en niant la réalité des besoins, nous ne ferons qu'accentuer le recrutement de ceux qui sont formés à l'étranger et qui, eux, peuvent avoir un numéro INAMI sans aucune restriction – ce qui constitue de plus une discrimination à l'envers.

 

En outre, le nombre de numéros INAMI octroyés en 2019-2020 était d'un peu plus de 900 pour la Communauté française. Combien seront-ils en 2029-2030? Exactement le même nombre, monsieur le ministre. En dix ans, il n'y aura pas de diplômés supplémentaires en médecine et dentisterie pour la Fédération Wallonie-Bruxelles. C'est la réalité des chiffres, qui démontre que malgré les discours de la majorité qui a soi-disant augmenté le nombre de diplômés, il n'en est rien parce que vous comparez un quota théorique avec un nombre de diplômés. Vous parlez de pommes et de poires, l'enjeu est évidemment de savoir si oui ou non il y aura des médecins et des dentistes diplômés supplémentaires. Ce n'est pas le cas, les besoins resteront importants et, par conséquent, les recrutements à l'étranger le resteront aussi.

 

La présidente: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (3972/1)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (3972/1)

 

Le projet de loi compte 7 articles.

Het wetsontwerp telt 7 artikelen.

 

Amendements déposés:

Ingediende amendementen:

Art 2

  • 5 – Frieda Gijbels cs (3972/5)

Art 2/1(n)

  • 6 – Frieda Gijbels cs (3972/5)

Art 3

  • 7 – Dominiek Sneppe cs (3972/5)

Art 4

  • 8 – Dominiek Sneppe cs (3972/5)

 

Conclusion de la discussion des articles:

Besluit van de artikelsgewijze bespreking:

 

Réservés: les amendements et les articles 2, 3 et 4.

Aangehouden: de amendementen en de artikelen 2, 3 en 4.

 

Adoptés article par article: les articles 1 et 5 à 7.

Artikel per artikel aangenomen: de artikelen 1 en 5 tot 7.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur les amendements et les articles réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over de aangehouden amendementen, de aangehouden artikelen en over het geheel zal later plaatsvinden.

 

09.09  Peter De Roover (N-VA): Mevrouw de voorzitster, voor de duidelijkheid, en ook voor de organisatie van de collega's, ik vermoed dat het wetsvoorstel nr. 322 van de collega's Verduyckt en co, agendapunt 21, van de agenda geschrapt moet worden. Het staat echter wel nog op de agenda.

 

De voorzitster: U hebt gelijk, mijnheer De Roover. Agendapunt 21 valt inderdaad weg. Le point 21 tombe bien de l'agenda.

 

10 Proposition de résolution sur l'automédication accompagnée (2420/1-7)

10 Voorstel van resolutie betreffende begeleide zelfmedicatie (2420/1-7)

 

Proposition déposée par:

Voorstel ingediend door:

Laurence Zanchetta, Hervé Rigot, Patrick Prévot.

 

Discussion

Bespreking

 

Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2420/7)

De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking (Rgt 85, 4) (2420/7)

 

L’intitulé a été modifié par la commission en "proposition de résolution sur l’automédication accompagnée et l’utilisation correcte des médicaments".

Het opschrift werd door de commissie gewijzigd in "voorstel van resolutie betreffende begeleide zelfmedicatie en correct geneesmiddelengebruik".

 

La discussion est ouverte.

De bespreking is geopend.

 

Mme Gitta Vanpeborgh, rapporteur, renvoie à son rapport écrit.

 

10.01  Kathleen Depoorter (N-VA): De resolutie betreffende begeleide zelfmedicatie kwam helemaal op het einde van de legislatuur tot stand. Het is een beetje bijzonder dat er vanuit de regeringspartijen op het einde van de legislatuur moet worden nagedacht over de aanpak van een maatschappelijk fenomeen dat meermaals in de commissie is aangehaald, namelijk het feit dat patiënten die online zonder begeleiding geneesmiddelen kopen, moeten worden geholpen.

 

Via gezondheidsgeletterdheid en via de inbouw van schotten bij onlineaankopen kunnen we voorkomen dat mensen te veel of foute medicatie nemen, of dat mensen op een verkeerde manier met die medicatie omgaan. De N-VA is blij dat onze vraag is gehoord om niet alleen de begeleiding van zelfmedicatie te evalueren en in een betere vorm te gieten, maar dat de problematiek van de definitie van een geneesmiddel of van een voedings­supplement wordt aangekaart en dat het EMA wordt aangespoord om duidelijke criteria te bepalen. Ik heb in commissie heel vaak dat voorbeeld gebruikt. Bepaalde voedings­supplementen worden toch nog vaak als medicijnen verkocht, waardoor patiënten op het verkeerde been kunnen gezet worden.

 

De uitvoering van het gedeeld digitaal medicatieschema is een vanzelfsprekende maatregel. Het is absoluut noodzakelijk dat ook medicatie die men zonder voorschrift bij de apotheker haalt, geregistreerd wordt in het gedeeld farmaceutisch dossier zodat collega-apothekers bij een volgende aflevering kunnen checken welke medicijnen de patiënt al dan niet zonder voorschrift neemt. Voor de zorgverstrekker biedt het ook een garantie op correcte informatie. De patiënt weet immers niet altijd welke medicatie of voedings­supplementen hij of zij al heeft genomen. Met het gedeeld medicatieschema kan dat worden gecheckt.

 

De lokale verankering van farmaceutische zorg wordt zeker bevorderd. Vanuit de Apothekersbond en de apothekersnetwerken worden heel duidelijke opleidingen gegeven. De informatie circuleert dat die farmaceutische zorg een basis is in de opleiding, maar ook in de uitvoering van het beroep. Ook kwaliteitsprocessen worden geïncorporeerd. Het is goed om dat in herinnering te brengen. We hebben de voorbije jaren sowieso grote stappen gezet.

 

Bij het beperken van de grootte van de verpakkingen die online mogen worden verkocht, heb ik een bemerking gemaakt in de commissie. We kunnen die richting uitgaan, maar zolang er geen schotten worden ingebouwd op het aantal verpakkingen dat kan worden aangekocht, heeft het geen zin om kleinere verpakkingen online aan te bieden. Er zal op die manier misschien wel een kleinere drempel worden ingelast, maar de patiënten zijn best wel slim en kunnen zeker creatief zijn.

 

Collega’s, ‘gezondheid-wijsheid’ stond, naar ik meen, in het regeerakkoord, maar daar is geen werk van gemaakt.

 

Wij zullen de resolutie steunen. Wij steunen ze vooral, omdat het echt wel noodzakelijk is dat patiënten heel duidelijk wordt gewezen op het feit dat medicatie geen snoepje is en dat het gebruik ervan moet worden begeleid, ongeacht of dat op voorschrift is of niet.

 

Het is alleen jammer dat de regering zelf daarvan geen werk heeft gemaakt en dat we nu met de voorliggende resolutie werk geven aan een volgende regering. Het is enigszins zaken op de lange baan schuiven, maar ik weet dat mevrouw Zanchetta er alle vertrouwen in heeft dat de volgende regering haar resolutie effectief zal uitvoeren. Wij zullen afwachten of onze patiënten effectief worden geholpen.

 

10.02  Laurence Zanchetta (PS): Chers collègues, qui ne s’est jamais rendu à la pharmacie pour acheter un spray nasal, un antitussif ou du paracétamol afin de soulager, par exemple, les symptômes d’un rhume? Qui n’a jamais commandé une pommade anti-inflammatoire sur internet pour apaiser des douleurs articulaires et cela, sans passer par la case médecin généraliste? Peu d’entre nous évidemment! Comme le révélait Solidaris en 2018 déjà, deux tiers des Belges francophones ont, en effet, recours à l’automédication. Ce sont surtout les personnes qui ont le moins de moyens financiers qui recourent le plus aux médicaments en vente libre. Pourquoi? Pour éviter de consulter un médecin et ainsi éviter des frais que certains pensent plus importants.

 

Depuis ces chiffres de 2018, les crises sont passées par là et malgré les nombreuses mesures prises par le gouvernement, nous le savons, de nombreuses personnes continuent à reporter certains soins faute de moyens avec comme conséquences des retards de diagnostic et des retards de prise en charge, des pathologies qui s’aggravent et des traitements inadéquats plus coûteux ou moins efficaces.

 

Comme le mentionnait Solidaris, l’automédication, si elle est bien accompagnée, peut clairement favoriser l’autonomie des personnes dans la prise en charge de certaines pathologies. Par contre, et on le sait, elle peut aussi s’avérer dangereuse et peut avoir des effets négatifs sur la santé du patient ainsi que sur son portefeuille. On compterait d’ailleurs plusieurs dizaines de milliers d’hospitalisations liées à une mauvaise automédication chaque année, dues notamment à une surdose de paracétamol, simplement parce que le patient, le citoyen ne connaît pas toujours les conséquences d’un surdosage, ne connaît pas toujours les contre-indications, les posologies, voire les interactions dangereuses qui peuvent se produire si l’on prend d’autres médicaments. Cela vaut d’autant plus lorsqu’il s’agit de médicaments non soumis à la prescription et qui présentent un risque d’abus, de dépendance ou de mauvais usage.

 

Avec mon groupe, j’estimais important de pouvoir nous pencher sur la question et je suis satisfaite que nous ayons pu travailler sur ce sujet important en commission avec des avis qui ont été demandés et qui ont pu apporter un éclairage plus précis sur les options envisagées, avec un travail d’amendement, qui a pu être mené de manière constructive, je tiens à le souligner, afin de renforcer le texte qui est sur nos bancs aujourd’hui et qui, je l’espère, aura le même soutien que celui obtenu en commission. Je remercie à nouveau l’ensemble des collègues pour leurs contributions qui ont été très importantes dans ce cadre.

 

Chers collègues, nous savons que nous sommes dans la dernière ligne droite de cette législature. Cette résolution aura surtout vocation à donner des orientations pour l’avenir.

 

À l’heure où les informations disponibles sur internet pullulent, où les pharmacies en ligne se multiplient et où des pharmacies grande surface tendent à faire des médicaments et des produits de santé des marchandises comme les autres, voire trompent parfois le consommateur par le biais de publicités, leur donnant le sentiment d’une consommation sans danger, il nous paraissait important de formuler des recommandations claires en vue d’une utilisation sûre et responsable des médicaments, notamment ceux qui ne sont pas soumis à prescription.

 

Et cela, en continuant à investir dans l’information et la communication au grand public – c’est fondamental –; en continuant à mettre l’accent sur le rôle-clé du pharmacien; en permettant de renforcer la coopération entre acteurs de première ligne et, en particulier, entre les pharmaciens et les médecins généralistes; en permettant d’avoir une vue plus claire sur l’achat et l’usage de médicaments non soumis à prescription et non remboursés, comme les antidouleurs ou les somnifères, ainsi que leurs effets indésirables et secondaires; en continuant à développer le schéma de médication partagé pour mieux accompagner les patients dans le bon usage des médicaments; en réglementant davantage la publicité; et en menant notamment une réflexion sur le conditionnement de certains médicaments.

 

Je remercie à nouveau les collègues pour le travail mené, en espérant évidemment que le prochain gouvernement fera bon usage des recommandations formulées aujourd'hui.

 

10.03  Gitta Vanpeborgh (Vooruit): Mevrouw de voorzitster, collega's, eerst en vooral wens ik de initiatiefneemster te danken voor haar initiatief inzake geneesmiddelengebruik. Geneesmiddelen hebben tot doel ziektes te voorkomen of te behandelen, maar er zijn negatieve aspecten verbonden aan het overmatig, ondermaats of foutief gebruik ervan. Bovendien heeft onderzoek aangetoond dat België op dat vlak geen goede Europese leerling is. Dat vormde voor mij de aanzet om midden vorig jaar een voorstel van resolutie op tafel te leggen voor een correct en rationeel geneesmiddelengebruik, met een bredere draagwijdte dan onderhavig voorstel van resolutie, een tekst die alleszins zeer mooi aansloot bij wat nu voorligt. Op basis daarvan hebben wij een aantal aanvullende overwegingen en verzoeken geformuleerd. Ik zal ze niet allemaal overlopen, maar ik kom wel terug op zaken die voor ons echt belangrijk en prioritair zijn in het voorstel.

 

Ten eerste is er de bijsturing van het voorschrijf­gedrag. Zorgverstrekkers hebben vandaag nog steeds te weinig zicht op hun recent voorschrijfprofiel en focussen nog te sterk op het opstarten en afbouwen van een medicamenteuze behandeling, veeleer dan op een niet-medicamenteuze en multidisciplinaire aanpak. In dat opzicht zijn wij dan ook tevreden dat er in de tekst aandacht is voor een beter en actueler zicht op het voorschrijfgedrag, voor onderzoek naar strakkere regels bij het voorschrijven van antibiotica en voor meer aandacht voor een niet-medicamenteuze en multidisciplinaire behandeling.

 

Ten tweede mag het zorgwekkend gebruik van voorschriftvrije medicatie niet onderschat worden. Het gebeurt te vaak dat niet zo onschuldige voedingssupplementen, slaapmiddelen, pijnstillers verkeerd gebruikt worden.

 

Dat betekent niet dat we wapenloos zijn. Er wordt in de resolutie aandacht gevraagd voor de overeenkomst tussen het RIZIV en FarmaFlux om daar beter zicht op te krijgen en zo doserings­aanbevelingen voor voorschriftvrije medicatie te formuleren. Daarnaast beoogt men een betere bekendmaking van de recente webtool FarmaInfo, die de burgers meer onafhankelijke informatie geeft over de werking en de nevenwerking van voorschriftvrije medicatie.

 

Last but not least is er het belang van de structurele samenwerking en gegevensdeling in de eerstelijnszorg en tussen de eerstelijnszorg en de ziekenhuizen. Dat is onontbeerlijk voor een correct geneesmiddelengebruik. We zijn bijgevolg tevreden met het pleidooi voor de verdere uitrol van het digitaal medicatieschema en het verplicht gebruik ervan in de ziekenhuizen – zo kan men patiënten beter begeleiden – en voor de structurele samenwerking tussen apothekers en huisartsen, inzonderheid bij complex geneesmiddelengebruik.

 

Ik wil heel even terugkomen op de uiteenzetting van mevrouw Depoorter van de N-VA. Ik ben het eens met het amendement dat ertoe strekt een onderscheid te maken tussen voedingsmiddelen en geneesmiddelen. Ik ben het er ook mee eens dat er aandacht moet zijn voor het feit dat patiënten nog steeds meerdere verpakkingen kunnen aankopen. Ik heb het evenwel niet eens met haar stelling dat er de afgelopen jaren weinig of niets is gebeurd. Terugblikkend stel ik vast dat er projecten en proefprojecten van samenwerking tussen huisartsen en apothekers lopen en dat de zorgverstrekkersrol van de apothekers wordt versterkt, om nog maar te zwijgen van onder andere de overeenkomst tussen het RIZIV en FarmaFlux en de webtool FarmaInfo. We moeten op de ingeslagen weg verdergaan en hopelijk kan onderhavig voorstel van resolutie daartoe bijdragen.

 

10.04  Catherine Fonck (Les Engagés): Madame la présidente, chers collègues, madame Zanchetta, je vous remercie pour l'initiative sur cette résolution. C'est vrai que l'automédication inadéquate – car c'est de celle-là dont nous devons parler – peut avoir des impacts importants, à la fois pour le patient, en matière d'interactions et d'effets secondaires, mais aussi pour la santé publique. Ne prenons que l'exemple des antibiotiques avec toute la question de l'antibiorésistance. Suite aux effets secondaires des médicaments, la survenue d'autres pathologies peut également advenir et entraîner des hospitalisations voire des surcoûts pour la sécurité sociale.

 

Ceci étant, certaines questions n'ont pas du tout été abordées sous cette législature. Elles restent non résolues. Je voudrais en citer deux qui sont pourtant importantes et à propos desquelles des tentatives pour alerter le ministre et le faire bouger ont eu lieu à plusieurs reprises.

 

Il s'agit, tout d'abord, de l'enregistrement des médicaments non soumis à prescription. En pratique, des patients développent régulièrement des effets secondaires suite à la prise de ces médicaments; le médecin n'en est d'ailleurs pas informé. Et admettons même que demain, on enregistre les médicaments qui ne sont pas soumis à prescription et qui sont délivrés en officine, cela ne changera rien par rapport à ces mêmes médicaments non soumis à prescription qui ne sont pas achetés en officine, mais bien sur internet ou dans des magasins indépendants des officines pharmaceutiques. Il importe d'attirer l'attention sur ce point.

 

Ensuite, il y a la question des compléments alimentaires. Je ne sais pas combien de fois j'ai dû interpeller le ministre de la Santé sous cette législature au sujet du complément alimentaire akkermansia muciniphila qui était vendu avec des allégations de santé complètement trompeuses, en dehors des clous de tout contrôle. En effet, ni l'Agence fédérale pour la sécurité de la chaîne alimentaire (AFSCA), dont c'est normalement le rôle dans certaines circonstances, ni l'Agence fédérale des médicaments et des produits de santé (AFMPS), dont c'est aussi le rôle dans certaines circonstances, n'endossaient le rôle de gendarme par rapport au respect des différentes réglementations, y compris européennes. Ce produit, cher, était vendu avec des allégations trompeuses et erronées, leurrant dès lors les patients et les amenant à prendre des risques pour leur santé.

 

Ce n'est pas si exceptionnel que cela, des alertes ayant encore été lancées en ce début de mois. Il est dommage que le ministre de la Santé soit sorti de l'hémicycle car il devrait sans doute se préoccuper de cette question. De nombreux patients prennent des compléments alimentaires tels que des omégas 3 polyinsaturés, souvent fortement dosés; si ces compléments ont certains effets bénéfiques pour la santé à petite dose, ils sont très toxiques y compris au niveau cardiovasculaire dès que la dose passe au-dessus du gramme par jour. Pourtant personne n'en parle. On laisse les publicités se répandre. Ce n'est ni anodin ni sans risque. Il serait bon que les autorités sanitaires se saisissent du sujet à la mesure des risques en matière de santé publique. Cette résolution n'aborde pas ces différents volets. Le futur ministre de la Santé devrait s'en occuper puisque ce pan a été laissé de côté et même ignoré sous cette législature malgré les appels répétés notamment de ma part.

 

La présidente: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion est close.

De bespreking is gesloten.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Le vote sur la proposition aura lieu ultérieurement.

De stemming over het voorstel zal later plaatsvinden.

 

11 Projet de loi modifiant la loi relative à l'exercice des professions des soins de santé, coordonnée le 10 mai 2015, afin d'y insérer la réforme de l'art infirmier et d'y supprimer les Commissions techniques de l'art infirmier et des professions paramédicales et d'y adapter les missions des Conseils fédéraux de l'art infirmier et des professions paramédicales (3890/1-10)

11 Wetsontwerp tot wijziging van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheids­zorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, teneinde de hervorming van de verpleegkunde, de afschaffing van de Technische Commissies voor verpleegkunde en de paramedische beroepen en de aanpassing van de taken van de Federale Raden voor verpleegkunde en paramedische beroepen hierin op te nemen (3890/1-10)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

De rapporteurs, mevrouw Merckx en mevrouw Sneppe, verwijzen naar het schriftelijk verslag. Mevrouw Claes heeft het woord in de algemene bespreking.

 

11.01  Mieke Claes (N-VA): Mevrouw de voorzitster, ik neem het woord namens mevrouw Gijbels die verhinderd is. We hebben een belangrijk debat gevoerd over de nodige hervorming van de verpleegkunde. Er is immers een grote uitstroom uit het beroep van verpleegkundige en die moeten we een halt toeroepen. Er moet in eerste instantie voor een interessante jobinvulling worden gezorgd, evenals voor de mogelijkheid om taken te kunnen delegeren binnen een zorgteam en uiteraard voor de mogelijkheid een carrièrepad uit te kunnen schrijven via de zogenaamde zorg- of leerladder.

 

Tijdens de bespreking in de commissie hadden we de grootste twijfels over de afbakening tussen geneeskunde en verpleegkunde. De opleidingen, de verantwoordelijkheden en de finaliteit zijn namelijk anders. Het spreekt dus voor zich dat daarover goede afspraken moeten worden gemaakt. Binnen een zorgteam, waarbij men onder hetzelfde dak werkt en dagelijks met elkaar spreekt en overlegt, zijn taken wellicht gemakkelijker te delegeren dan in het kader van een ambulante praktijk, waar de setting anders is. Ook wanneer het om consultaties door gespecialiseerde verpleegkundigen of het voorschrijven van medicatie gaat, zijn er goede afspraken nodig opdat men het beroep van arts niet uitholt. Ook dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn.

 

Een en ander is nog onduidelijk, aangezien concrete invullingen vaak aan de Koning worden gedelegeerd. De N-VA-fractie spreekt zeker haar steun uit voor dit wetsontwerp. We vragen er wel duidelijk bij dat over de concrete totstandkoming van de zorgteams en delegatiemogelijkheden goed worden overlegd, niet alleen met de verpleegkundigen, maar ook met artsen en andere betrokken zorgverstrekkers zodat er goede en werkbare afspraken gemaakt worden, waarbij eenieder in de concrete werksituatie ook het best tot zijn of haar recht komt.

 

Wat de basisverpleegkundigen betreft, zijn we het erover eens dat er nood is aan dit zorgberoep, maar ook daar moeten we ervoor zorgen dat er geen ongewenste effecten optreden met grote gevolgen voor ziekenhuizen en bloedtransfusie­centra. Er moet goed worden overlegd met de werkvloer over de impact van de concrete invulling van de takenpakketten en de delegatie­mogelijkheden zodat we niet voor verrassingen komen te staan in een sector die vandaag al kreunt onder een enorm personeelstekort.

 

11.02  Kathleen Pisman (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitster, ik wil mijn tussenkomst graag starten met een citaat: "De verpleegkunde is na jaren van stilstand nu, na verschillende werkgroepen, comités, bevragingen en onderzoekswerk, in beweging. De verschillende verpleegkundige rollen zijn door de invoering van nieuwe verpleegkundige functies, zoals basisverpleegkundige, verpleegkundige-specialist en klinisch onderzoeker, duidelijker dan ooit voorgesteld en uitgeklaard.

 

De bedoeling van de wet is om de verpleegkunde een positief imago te geven en de identiteit van het beroep in de verf te zetten. Verdere professionalisering en functiedifferentiatie zullen ook leiden tot grotere autonomie binnen ieders competentie. Dat geeft de verpleegkunde opnieuw een identiteit.

 

Iedere verpleegkundige functie dient in de toekomst haar rol te kunnen opnemen om een antwoord te bieden op de reële tekorten in de gezondheidszorg. Het afleveren van bekwame en competente zorgverleners staat daarbij voorop. De wetgeving voor de activiteiten van het dagelijks leven, de bekwame helper en de verdere uitwerking van een gestructureerd zorgteam behoren tot de middelen om de juiste persoon op de juiste plaats in te zetten en om de toenemende vraag naar zorg in de toekomst te kunnen beantwoorden. Hierbij blijven we ook de belangrijke rol van de basisverpleegkundigen en de HBO5-verpleegkundigen opnemen.

 

De werkdruk voor verpleegkundigen is vandaag heel hoog en het is niet mogelijk om in de toekomst alle zorgvragen te beantwoorden op de manier waarop we dat tot vandaag doen. Een aanpassing van de wet was voor ons noodzakelijk. We moeten antwoorden bieden op de reële tekorten en bekwame en competente zorgverleners opleiden. Attractiviteit en retentie moeten voorop staan om zo kwaliteitsvolle en veilige zorg te kunnen blijven bieden. Hierbij willen de verpleegkundigen een coördinerende rol opnemen, ieder binnen zijn competenties en niveau.

 

We beseffen dat deze wetgeving nog vorm zal moeten krijgen in het werkveld en dat praktische zaken zeker nog dienen te worden uitgeklaard. Belangrijk hiervoor is de ontwikkeling van een inspraakkader van de verpleegkundigen op de werkvloer.

 

Het huidige wetsvoorstel bevestigt dat er in de wetgeving een gelijkstelling is tussen de bevoegdheden van de huidige HBO5-verpleegkundigen en de bachelorverpleeg­kundigen. De effectieve differentiatie start pas in 2026, wanneer de eerste basisverpleegkundigen zullen afstuderen en voor hun nieuwe taak en rol zullen worden ingezet in het werkveld. Het betreft een nieuw beroepsprofiel dat wij heel hard nodig zullen hebben."

 

Beste collega's, dat zijn niet mijn woorden, het is een samenvatting van de nieuwe wet die voorligt, geschreven door mensen die in de praktijk staan, verpleegkundigen in de ruimste betekenis van het woord, en de hogescholen die deze verpleegkundigen voor de toekomst zullen opleiden.

 

Beste collega's, daarom zit ik hier. Het zijn mijn laatste dagen op deze banken. Als vertegenwoordiger van het volk streef ik ernaar om samen nieuwe wetten te maken die voor de veldwerkers, de mensen die er dagelijks mee bezig zijn, een hulp zijn om onze maatschappij verder in een positieve richting te laten evolueren. Deze wet is ongetwijfeld een deel van het antwoord om te zorgen voor meer handen in de gezondheidszorg, ten voordele van de patiënt en van de zorgverleners. Kwalitatieve betaalbare zorg zal voor Groen steeds een prioriteit blijven.

 

11.03  Hervé Rigot (PS): Madame la présidente, chers collègues, monsieur le ministre, avant toute chose, ce sera ma dernière intervention – en tout cas, de cette législature. Je souhaitais donc remercier tous ceux qui m'ont permis de vivre cinq ans de bonheur à vos côtés. Cette première expérience est aussi le fruit d'un travail accompli, monsieur le greffier, par les équipes du Parlement, lesquelles ont contribué à ce que nous travaillions quotidiennement dans d'excellentes conditions – même dans les périodes les plus difficiles, comme au moment du covid. Et puis, je remercie chacun d'entre vous puisque chaque député contribue à l'expression de la démocratie elle-même en représentant tous ceux qui nous ont élus et en portant nos valeurs dans des débats parfois durs, n'est-ce pas madame Fonck, mais toujours cordialement – chacun livrant son combat au nom de ses valeurs. Je tiens à vous remercier de tous ces beaux instants.

 

Madame Fonck, je vous souhaite bonne continuation pour la suite – et à vous tous, quel que soit votre choix ou votre devoir futur, que la vie soit belle pour vous! (Applaudissements)

 

Cela ne clôt pas mon intervention, chers collègues. Une apothéose, allons-y!

 

Nous sommes et avons toujours été auprès des soignants et à leur écoute, que ce soit auprès des infirmiers et des infirmières ou des aides-soignants qui contribuent à faire de nos soins de santé des soins de qualité. Nous sommes évidemment conscients des défis qu'ils doivent relever sur le terrain. Malgré les investissements considérables engagés sous cette législature, la pénurie est criante et le travail est lourd. Nous devons continuer à apporter des solutions en étroite concertation avec les représentants du secteur.

 

Quand ce projet est arrivé sur les bancs de notre commission de la Santé, nous avons perçu les craintes et entendu les inquiétudes. Ce texte est le fruit d'un compromis, nous le savons, et a assurément requis un travail soutenu. Il n'est pas parfait, c'est évident. Il était, du reste, impératif de préciser certains éléments afin de tenter de rassurer les uns et les autres.

 

Pour nous, les objectifs de la réforme de la profession infirmière peuvent être soutenus sans réserve. Oui, il faut organiser les soins plus efficacement et de manière plus intégrée, en permettant un partage des compétences entre les différents membres d'une équipe. Toutefois, cette réforme doit être accompagnée de balises importantes et de garde-fous. Tout d'abord, il faut éviter, à tout prix, que la pratique ne se complexifie, au risque de ne pas atteindre l'objectif poursuivi, monsieur le ministre, à savoir permettre aux infirmiers responsables de soins généraux de se concentrer sur les tâches essentielles qui sont les leurs, parce qu'ils devront fournir un gros travail de délégation et de supervision, au lieu d'accomplir la mission pour laquelle ils se sont engagés et qui est porteuse de sens à leurs yeux: celle des soins aux patients.

 

Président: Kristof Calvo, vice-président.

Voorzitter: Kristof Calvo, ondervoorzitter.

 

Il d'ailleurs heureusement précisé dans le projet qu'aucun IRSG (infirmier responsable de soins généraux) ne se verra obligé de déléguer et qu'aucun professionnel de soins ne se verra obligé d'accepter la délégation.

 

Deuxième point, il faut à tout prix éviter une dégradation de la qualité des soins et de la sécurité pour les patients. La liste des prestations techniques qui pourront être déléguées ainsi que les conditions d'exécution devront être déterminées de manière précise et il sera essentiel de pouvoir entendre et écouter le secteur dans ce cadre.

 

Je rappellerai, d'ailleurs, que les études scientifiques ont démontré, de manière indiscutable, qu'une dotation infirmière adéquate permet de réduire le risque de mortalité hospitalière, d'améliorer la prise en charge des patients et d'augmenter le bien-être du personnel infirmier.

 

Chers collègues, des clarifications nous ont fort heureusement été données lors des échanges en commission.

 

D'abord, il a été confirmé – c'est important – que les discussions relatives au projet intégrant les assistants en soins infirmiers dans la loi sur les hôpitaux ont été suspendues. En effet, une réflexion indispensable doit évidemment avant tout s'engager sur la question des normes. Il en va de la qualité des soins aux patients, comme je l'ai déjà souligné.

 

Ensuite, et c'était important pour nous, nous avons obtenu la confirmation, votre confirmation, monsieur le ministre, que, de toute évidence, un infirmier responsable de soins généraux sera toujours présent au sein de l'équipe structurée mise en place puisque c'est bien lui qui sera à la base de la délégation, puisque c'est bien lui qui devra procéder à l'évaluation initiale du degré de complexité de la situation, sauf s'il est absent. C'est alors le médecin qui sera chargé de l'évaluation et de la délégation. Là, je dois bien avouer que nous continuons à nous interroger quant au fait de savoir si un médecin peut vraiment se substituer à un IRSG en termes de compétences.

 

Enfin, une clarification importante a également été apportée concernant cette fameuse évaluation initiale de la complexité de la situation. C'est clairement une grande préoccupation du terrain pour continuer à garantir la qualité des soins aux patients. La détermination de ce degré de complexité doit reposer sur des critères objectifs. Monsieur le ministre, comme vous l'avez confirmé, un groupe de travail sera bien mis en place au sein du CFAI (Conseil fédéral de l'art infirmier) pour déterminer cette échelle de complexité. Un délai de six mois a été évoqué et, quoi qu'il en soit, il faudra disposer de cette échelle avant la mise en œuvre effective de la loi.

 

Monsieur le président faisant fonction, monsieur le ministre, chers collègues, alors qu'ils étaient applaudis pendant le covid, les soignants sont, aujourd'hui, souvent malmenés. Alors qu'ils se sont formés pour exercer un métier riche de sens, les soignants se résignent à quitter la profession. Alors qu'ils ont la vocation de soigner, les soignants sont eux-mêmes en souffrance.

 

Malgré les mesures prises sous cette législature – je pense notamment au Fonds blouses blanches et à la création de 5 000 équivalents temps plein, à la mise en œuvre de l'accord social et à la revalorisation des salaires – cela reste insuffisant. La pénurie et les conditions de travail difficiles devront trouver des réponses. Au-delà de la simple réorganisation des tâches, une réforme plus large devra se faire en étroite collaboration avec le secteur, non seulement pour rendre à nouveau attractive la profession dont nous avons tant besoin et que nous avons tant de fois applaudie mais également pour que la richesse de tous ces métiers de soins soit à nouveau une réalité.

 

11.04  Dominiek Sneppe (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, het wetsontwerp moet samen worden gelezen met het wetsontwerp waarin de basisverpleegkundige en de verpleegkundige algemene zorg worden geïmplementeerd. Het is bekend dat wij het geen goede voorstellen vinden. Op die manier wordt de HBO5-verpleegkundige in onze ogen immers gedegradeerd tot basisverpleegkundige. Als basisverpleegkundige worden zij beknot in hun taken. Enkel in de minder complexe zorg mogen de basisverpleegkundigen de verpleegkunde autonoom uitoefenen. Voorts hebben zij ook een beperkte handelingsbevoegdheid ten opzichte van de verpleegkundige algemene zorg.

 

Een hervorming van de verpleegkunde had eventueel nog een oplossing kunnen bieden door middel van de lijst met delegeerbare handelingen. Die lijst is volgens ons echter veel te beperkt. De lijst is natuurlijk van cruciaal belang om de inzetbaarheid van basisverpleegkundigen in complexere zorgsituaties te beoordelen evenals om het belang van gestructureerde zorgteams te evalueren. De discussie over het opnemen van de basisverpleegkundigen in de verpleegkundige norm is blijkbaar uitgesteld tot later.

 

Inzake de aansprakelijkheid is zowel wie gedelegeert als wie de taak uitvoert, verantwoordelijk. Wat gebeurt er echter wanneer er geen delegatie mogelijk is, omdat er geen VAZ-verpleegkundige (Verantwoordelijk voor Algemene Zorg) ter beschikking is of omdat het snel moet gaan? Wie is dan aansprakelijk wanneer er iets fout gaat? Wat doen we met bijvoorbeeld het beroepskwalificatieprofiel? De basisverpleegkundige is niet bevoegd. Erger nog, hij of zij is volgens u zelfs niet bekwaam voor complexe handelingen en treedt in dat geval dus onwettig op. Mijnheer de minister, dergelijke wetgeving leidt tot onduidelijkheid en verwarring.

 

Wat heeft dat tot gevolg op de werkvloer? U merkte in de commissie op dat het vooral C-handelingen zijn die wegvallen. Wanneer we echter de lijst met technische handelingen bekijken, merken we dat ook heel wat B1- en B2-handelingen helemaal of gedeeltelijk wegvallen. Zelfs met het wegvallen van de C-handelingen zie ik heel wat ziekenhuis­afdelingen in de problemen komen.

 

Er werd geopperd dat we af moeten van het hokjesdenken. Wanneer u het mij vraagt, is het ontwerp echter een serieus staaltje van hokjesdenken. Het lijkt ons niet de juiste oplossing voor meer handen aan het bed, wat uiteindelijk toch is wat we allemaal willen. We willen dat er minder tijd wordt besteed aan administratie en andere niet-zorgtaken en willen meer handen aan het bed.

 

Ik vrees dat de bedoelingen goed zijn – dat mag ik toch hopen –, maar het wetsontwerp zal een ramp op de zorgvloer in de ziekenhuizen, bij de thuisverpleegkundigen en zeker en vast in de woonzorgcentra veroorzaken. De tekorten zijn inderdaad enorm en zullen in de nabije toekomst enkel maar groter worden. Dat is een feit. Wij zijn er niet van overtuigd dat onderhavig wetsontwerp zal zorgen voor meer handen aan het bed.

 

Mijnheer de minister, wij willen dat alle verpleegkundigen op een optimale manier hun werk kunnen uitoefenen, maar momenteel zijn we daar niet zeker van. Zal de taakdelegatie niet leiden tot nog meer administratie? Wanneer is een situatie complex, wanneer niet? Wat met de woonzorgcentra, waar vaak geen bachelor verpleegkundige aanwezig is en evenmin een arts? Uit een rondetafelgesprek met directeurs van woonzorgcentra bleek dat die directeurs wel degelijk met de handen in het haar zitten en zeker niet opgetogen zijn met uw plannen. Bekwaam­heidsbevoegdheid is met uw wetsontwerp begraven en zorgt voor onenigheid en verwarring op de zorgvloer.

 

Omdat wij horen dat er geen consensus is, omdat er gemord wordt op de werkvloer, omdat wij denken en vrezen dat het ontwerp voor nog meer administratieve rompslomp zal zorgen en niet voor meer handen aan het bed, omdat er nog heel wat onduidelijkheden zijn en omdat weer heel wat gedelegeerd wordt aan de Koning, zal het Vlaams Belang het wetsontwerp niet steunen.

 

11.05  Caroline Taquin (MR): Monsieur le président, la profession infirmière nécessite une large réforme pour garantir toujours plus la qualité des soins dans notre pays. En effet, sur le terrain, nous constatons déjà que les écoles infirmières ne sont plus aussi fréquentées qu'avant. Le métier semble moins intéresser les jeunes et les infirmiers qui sont diplômés ne suffisent actuellement plus à combler la pénurie. On rechercherait aujourd'hui environ 25 000 infirmiers en Belgique, et ce chiffre ne cesse d'augmenter.

 

Concernant leurs conditions de travail, la surcharge de travail mène à de nombreuses absences de longue durée. En effet, en Belgique, un infirmier sur dix est absent pour maladie, alors que d'autres quittent tout simplement la profession, démotivés. Vous conviendrez donc que la situation est préoccupante, tout d'abord pour le personnel soignant, mais aussi et surtout pour les patients et les familles des patients.

 

Le projet dont nous discutons aujourd'hui peut représenter une partie de la solution. L'intégration de l'assistant en soins infirmiers dans la définition de l'art infirmier et la délégation des tâches semblent être une réponse à cette surcharge de travail. Mais ce n'est qu'une partie de la solution car face à la situation actuelle du secteur, nous regrettons l'absence d'une réforme plus ambitieuse, comprenant la création d'un plan d'attractivité global pour la profession, la reconnaissance de la pénibilité du métier infirmier et j'en passe.

 

Ne jetons toutefois pas le bébé avec l'eau du bain. Le projet discuté aujourd'hui est un compromis et une première étape. Mais de nombreux textes devront encore venir concrétiser cette nouvelle profession d'assistant en soins infirmiers, notamment pour la définition des normes d'encadrement, un arrêté royal sur la définition des actes, etc. Lors de cette mise en œuvre future, je tiens à rappeler qu'il sera essentiel pour mon groupe d'écouter le secteur, comme nous l'avons initialement demandé. Car, lors de nos échanges en commission, nous avons constaté que cette réforme ne faisait pas l'unanimité sur le terrain. Il y a de nombreuses craintes, portant notamment sur la notion de complexité et les conditions dans lesquelles l'assistant pourra exercer.

 

Selon le projet à l’examen, l’évaluation initiale du degré de complexité de la situation est effectuée par l’infirmier responsable de soins généraux ou par le médecin, lorsque l’infirmier responsable de soins généraux ne fait pas partie de l’équipe. Ils assurent également, quand ils le jugent nécessaire, une réévaluation de la complexité de la situation.

 

Uniquement dans le cas de prestations techniques à réaliser pour une période de moins de 24 heures, l’évaluation initiale de la complexité de la situation peut être effectuée par l’assistant en soins infirmiers. Autrement dit, l’assistant en soins infirmiers est autorisé à agir de manière autonome dans des situations complexes pendant 24 heures maximum. Ensuite, il pourra éventuellement s’adresser à un médecin, qui devra alors évaluer la complexité de la situation. Or un médecin n’a pas du tout la même expertise qu’un infirmier responsable de soins généraux lorsqu’il s’agit de développer un plan infirmier.

 

Concernant la définition de la complexité, justement, et pour apaiser les tensions à la suite de la manifestation du secteur, le ministre a annoncé ceci en commission, suivant le rapport: "Le ministre déclare que la législation est en cours d’élaboration. Toutefois, elle doit encore être mise en œuvre. Des directives doivent être publiées sur l’interprétation de la notion de complexité. Le ministre invitera le Conseil fédéral de l’art infirmier à se pencher sur cette question. Il soutient qu’il est aujourd’hui impossible de définir en détail ce qui relève ou non d’une situation complexe."

 

Dans ce cadre, mon groupe pense qu’il est essentiel et même indispensable de poursuivre la concertation avec le secteur et de profiter de la porte laissée entrouverte par le ministre. En effet, suivant certaines informations reçues, de nombreux infirmiers craignent devoir passer trop de temps à analyser le caractère complexe ou non complexe d’une tâche que pourra réaliser un assistant en soins infirmiers.

 

Des balises claires devront être proposées quant à cette définition, pour ne pas entraver une profession qui est déjà cruellement sous tension.

 

Comme dit plus haut, ce projet est une étape supplémentaire dans la réforme de cette profession. Il reste encore de nombreuses étapes, comme la définition de la norme d’encadrement dans les hôpitaux et la création du bachelier d’assistant en soins infirmiers en Fédération Wallonie-Bruxelles. Cette formation qui n'existe pas encore aujourd'hui dans la partie Sud du pays existe déjà en Flandre depuis septembre 2023. Ajoutons encore la précision de la définition de la complexité d'un acte infirmier et d'autres démarches encore.

 

Tout au long du processus, il faudra maintenir le dialogue avec le secteur. Nous ne pouvons nous permettre de perdre davantage d'infirmiers. Comme des balises ont été posées lors de nos travaux en commission, comme c'est le cas, par exemple, avec le report au prochain gouvernement de la définition de la norme d'encadrement dans les hôpitaux et un affinement de la définition de la complexité d'une situation, nous insistons sur l'importance du dialogue futur et la nécessité d'une réforme laquelle ne détériore pas la qualité des soins.

 

C'est dans cet esprit que nous approuvons ce projet de loi et que nous serons particulièrement attentifs à en permettre la concrétisation en concertation avec le secteur infirmier.

 

11.06  Sofie Merckx (PVDA-PTB): Monsieur le président, je me place devant pour mieux voir tous les collègues et ainsi avoir un vrai dialogue. Monsieur le ministre, nous n'allons pas soutenir cette réforme. Pour nous, elle présente un risque de dévalorisation du métier d'infirmière. Nous y voyons aussi un plan d'austérité masqué dans les soins de santé.

 

Tout d'abord, rappelons–nous que tous les soirs, durant le covid, nous avons applaudi les infirmières. Le temps passe, les souvenirs s'estompent mais je m'en souviens bien. Le monde s'est arrêté et clairement, il est apparu qui faisait tourner le monde: les ouvriers, les camionneurs, entre autres, et aussi, bien sûr, le personnel soignant. Ils ont été les héros de la crise. C'est à cette époque que vous êtes devenu ministre. Aujourd'hui, nous sommes trois ans et demi plus tard, le temps de faire le bilan est donc venu.

 

Lorsque l'âge de la pension a été porté à 67 ans, il a été promis qu'une solution serait trouvée pour les métiers pénibles, et lors des dernières élections, votre parti, Vooruit, a promis de ramener l'âge de la pension à 65 ans. Mais rien n'a été fait, bien que nous ayons eu un ministre socialiste à la Santé et aux Pensions. Or le personnel soignant, lui, doit travailler jusque 67 ans. Pourtant, tous les jours, j'entends dire que ce n'est justement pas possible.

 

À la place des améliorations promises, la situation a empiré sur le terrain. Ils doivent travailler de manière de plus en plus flexible dans les hôpitaux. Vous avez introduit les flexi-jobs par exemple, et aussi le droit pour les pensionnés de travailler dans les soins de santé. Mais il y a aussi de plus en plus d'intérims, et c'est un problème. Toute cette flexibilité met encore plus de pression sur le personnel en place. Ils disent, par exemple, qu'ils doivent parfois réparer les erreurs que les intérimaires commettent.

 

Vous avez aussi augmenté la charge de travail en encourageant, par exemple, les hospitalisations de jour. Vous avez dit que cela réduirait la charge de travail du personnel, mais c'est le contraire qui se produit. Le nombre d'hospitalisations de jour a explosé et le personnel doit faire en sorte que le même jour, les personnes puissent sortir. Les patients qui sont hospitalisés sont donc des cas de plus en plus lourds pour ce personnel. Le personnel soignant souffre. Ils disent eux-mêmes qu'ils ont l'impression de faire du travail à la chaîne. Pourtant, le personnel soignant n'est pas constitué de robots et les patients ne sont pas des objets.

 

C’est un métier qu’on exerce pour s’occuper des patients, pour pouvoir prendre du temps avec les patients. C’est un travail humain. Le constat est là: plus de 19 000 infirmiers ne travaillent plus dans nos soins de santé. Aujourd’hui, dans nos hôpitaux, on a 7,5 % de malades de longue durée, monsieur le ministre. C’est deux fois plus que dans l’ensemble de la société. Entendez-vous le cri d’alarme du personnel soignant?

 

La situation est difficile. Il n’y a pas de quoi se féliciter. Aujourd’hui, en fin de législature, que faites-vous? Vous introduisez une réforme qui risque d’empirer la situation. Vous avez pris la décision d’introduire un nouveau praticien de l’art infirmier dans la législation, désigné sous le nom d’assistant en soins infirmiers (AESI), basisverpleegkundige, au terme d’une formation de trois ans. C’est une formation qui, pour le moment, n’existe qu’en Flandre. Le projet de loi permettra à la fois aux infirmiers et aux assistants de pratiquer quasiment l’ensemble des actes de la discipline, avec des distinctions, il faut le dire, assez vagues dans la pratique.

 

On se demande comment cela va fonctionner. On a l’infirmier responsable de soins généraux qui a ce titre grâce à un bac de trois ans ou à une formation brevetée, donc deux formations qui n’ont déjà pas le même niveau de complexité mais qui donnent accès à la même profession. On y ajoute un assistant en soins infirmiers, une nouvelle formation moins complexe mais qui, sous quelques conditions, permettra d’effectuer presque tous les actes infirmiers. Il faut être clair aussi, les assistants seront dans le futur moins bien payés que les infirmiers bacheliers ou brevetés.

 

Dans le même temps, on demande aux brevetés et aux bacheliers d’accomplir de nouvelles tâches sans forcément avoir un nouveau salaire pour cela. En créant ces distinctions, vous prétendez soulager les infirmiers mais je pense que vous organisez plutôt le chaos et la division. Ce dont ils ont besoin, c’est d’être plus nombreux sur le terrain. Avec ce projet de loi, il n’y a, en plus, aucune incitation pour les étudiants à poursuivre des études qui sont plus longues et plus complexes parce que certaines fédérations d’employeurs pourraient préférer, dans le futur, engager des AESI, des assistants formés en trois ans et qui coûteront moins cher.

 

Entre-temps, la formation d’infirmier bachelier est passée de trois à quatre ans et il y a  une telle pénurie qu’on laisse les brevetés faire la même chose. Finalement, à cause de la pénurie, même les AESI pourront tout faire.

 

C'est donc non seulement une dévalorisation mais nous craignons aussi que vous organisiez le chaos parce que – je pense ne pas être la seule à l'avoir soulevé – beaucoup de choses ne sont pas claires dans le projet de loi. L'assistant en soins infirmiers est donc autorisé à pratiquer l'ensemble des activités de manière autonome dans les situations moins complexes et en collaboration avec un infirmier dans les situations plus complexes.

 

Or, comme cela a été soulevé, il n'y a aucune définition claire de ce qu'est la complexité d'une situation et nous n'avons presque aucun élément dans le projet de loi pour en savoir plus. Au final, la personne à même de déterminer la complexité d'une situation, en fonction de la situation elle-même, pourrait être un peu tout le monde: le médecin, l'infirmier ou même l'assistant.

 

Ce projet de loi stipule que "c'est un infirmier responsable de soins généraux qui doit déterminer la complexité ou le médecin quand l'infirmier n'est pas là". Il est donc déjà prévu dans la loi qu'il y ait des équipes de soins structurées sans infirmier responsable de soins généraux. Cela nous inquiète.

 

Comme avec cette réforme, l'infirmier devient IRSG – infirmier responsable de soins généraux – on aura donc, in fine, trois formations différentes en Belgique avec un niveau de complexité différent qui donnent accès à deux titres différents. On se demande donc effectivement selon quelle grille salariale, un titulaire de diplôme ASI, obtenu en Flandre qui postulerait à l'hôpital universitaire de l'ULB à Bruxelles, sera payé et quelles tâches il pourra effectuer. Sur le terrain, en tout cas, les craintes sont grandes.

 

Le projet de loi introduit également le concept d'équipe structurée. N'importe quel professionnel de santé appartenant à une équipe coordonnée par un infirmier responsable de soins généraux ou un médecin pourrait se voir déléguer des actes infirmiers. Cette dynamique est à l'origine d'un certain nombre de préoccupations, notamment en ce qui concerne les professionnels formés en dessous du niveau de bachelier. Ne risque-t-on pas de surcharger encore les aides-soignants dont la charge de travail est déjà très lourde?

 

Cela pose également la question de la gestion des compétences individuelles au sein de l'équipe. Mais le plus grave reste le futur qui se dessine avec les balises décidées aujourd'hui. Quelles seront les normes d'encadrement décidées au cours de la législation suivante? À la suite des mobilisations, vous avez abandonné – j'ai entendu M. Rigot dire "suspendu" – une partie de la réforme qui consistait à intégrer les ASI – les assistants – dans la loi sur les hôpitaux pour les normes d'encadrement.

 

La question que je vous adresse, monsieur le ministre, est très claire: avez-vous simplement mis votre réforme au frigo pour la ressortir si vous êtes à nouveau ministre de la Santé ou l'abandonnez-vous?

 

11.07  Catherine Fonck (Les Engagés): Le ministre a été très clair en commission.

 

11.08  Sofie Merckx (PVDA-PTB): Il va donc quand même le faire!

 

Aujourd'hui, on a une moyenne de onze patients par infirmier et la situation est déjà intenable. De nombreuses études, entre autres du KCE, montrent que le niveau de formation au chevet du malade doit être assez élevé pour avoir une bonne qualité. Or, avec cette réforme, une équipe structurée pourrait fonctionner si on a une infirmière responsable de soins généraux. Pour le reste, on pourrait engager massivement des assistants et, de facto, on va diminuer l'encadrement et la qualité de l'encadrement autour du patient. Cela nous inquiète.

 

Je rappelle que de nombreuses études indiquent qu'en remplaçant 10 % des infirmiers bacheliers en milieu hospitalier par des infirmiers ou des assistants formés en dessous de ce niveau, on augmente la mortalité et les complications chez les patients. C'est en tout cas ce que pointe l'UGIB (Union Générale des Infirmiers de Belgique).

 

Monsieur le ministre, in fine, confirmez-vous aujourd'hui ces normes d'encadrement? Avez-vous pour objectif d'intégrer dans le futur les assistants dans les normes d'encadrement? De notre côté, nous déposerons à nouveau l'amendement déposé en commission qui vise à bétonner dans la loi le fait que les assistants ne pourront pas, également à l'avenir, être pris en compte dans les normes d'encadrement.

 

Ce projet de loi change également la composition du Conseil fédéral de l'art infirmier. Depuis très longtemps, il est demandé que les organisations syndicales y soient intégrées. Nous allons, dès lors, aussi redéposer cet amendement aujourd'hui.

 

Monsieur le ministre, au lieu de ce projet de loi, qu'auriez-vous dû faire? Tout d'abord, vous auriez dû écouter le terrain sur le "banc syndical classique". Tant du côté flamand que du côté francophone, il y a énormément d'inquiétudes. Comme des collègues l'ont encore souligné aujourd'hui, il y a énormément d'inquiétude et d'imprécision. L'ensemble des associations professionnelles sont très critiques par rapport à cette réforme. Il y a eu de nombreuses oppositions. Il n'est pas normal, en fin de législature de faire la réforme d'un métier, dont on dit qu'il est si important, une réforme aussi profonde sans qu'aucune audition n'ait eu lieu au Parlement pour répondre à l'ensemble des inquiétudes.

 

Ma critique, monsieur le ministre, ne s'adresse pas seulement à vous mais aussi aux autres partis qui ont déjà exprimé leurs craintes à ce sujet et qui demain, in fine, appuieront malgré tout sur le bouton. Soutiendrez-vous cette réforme finalement?

 

Il aurait fallu investir davantage dans les soins de santé, revaloriser le personnel soignant et changer fondamentalement le financement de nos hôpitaux et de nos soins de santé. Les experts parlent d'une norme de croissance de 3,5 % comme condition sine qua non pour répondre aux besoins de la population.

 

Quel parti a-t-il inscrit cette question dans son programme? Très peu! Monsieur le ministre, ce week-end dans le journal L'Echo, vous avez dit vouloir un plan global. Oui, j'ai bien peur que vous aussi ne preniez finalement le chemin de l'austérité.

 

La seule chose que le personnel soignant aura obtenu durant cette législature est, en fin de compte, l'investissement par le Fonds blouses blanches et l'accord social obtenu. Il l'ont obtenu parce qu'il s'est mobilisé, s'est organisé et dont les revendications ont été relayées au Parlement même par le PTB.

 

Cela a permis l'engagement de 5 000 équivalents temps plein (ETP) et la revalorisation des salaires en partie. Mais la situation reste très compliquée sur le terrain et ils ont besoin de davantage de moyens. Le personnel soignant pourra toujours compter sur le PTB pour relayer leurs préoccupations au Parlement.

 

11.09  Gitta Vanpeborgh (Vooruit): Collega's, ik was eigenlijk niet van plan om het woord te nemen, maar om enig tegengewicht – ook letterlijk – te geven aan mevrouw Merckx, mevrouw Sneppe en ook een beetje aan mevrouw Taquin vond ik het wel belangrijk om hier te staan.

 

Mevrouw Merckx, mevrouw Sneppe, het zal u niet verbazen dat wij het echt niet eens zijn met uw analyse van de impact van het voorliggend wetsontwerp op het werkveld. We moeten trouwens nog afwachten wat het zal geven. We geloven er wel in. Mevrouw Taquin, u zei dat u het kind niet met het badwater gaat weggooien. Ik ben blij dat ik dat heb gehoord, want het badwater zou misschien wel eens zaligmakend kunnen zijn. Wij gaan het wetsontwerp alleszins steunen. Ik wil toch nog eens overlopen waarom.

 

In de eerste plaats is dat omdat toch ruim de tijd is genomen om het wetsontwerp tot stand te brengen. Mevrouw Merckx, u zei il faut écouter le terrain en dat dat niet is gebeurd. Als u eerlijk bent, moet u toegeven dat er heel wat overleg aan vooraf is gegaan. Het is gebaseerd op de aanbevelingen van de taskforce Zorg en Gezondheid, waar ook de deelstaten bij betrokken waren, op het eindverslag van de werkgroep Taakdifferentiatie, Taakdelegatie, Taakverschuiving en op de adviezen van een hele reeks officiële instanties, waaronder de Federale Raad voor de kwaliteit van de verpleegkundige activiteit en de Technische Commissie voor de Verpleegkunde. Toegegeven, het werkveld is heel versnipperd. Er zijn heel veel beroepsorganisaties en men zit niet altijd op dezelfde golflengte, maar dat maakt juist dat het wetsontwerp toch enige waarde heeft, omdat het absoluut het resultaat is van een delicate evenwichtsoefening en dat het een compromistekst is. Dat is ook de enige manier om hiermee vooruit te gaan.

 

In de tweede plaats steunen wij het wetsontwerp omdat het echt nodig is om de al besliste regelgeving verder te consolideren. Mevrouw Sneppe, u verwees naar het wetsontwerp van 2023 over de basisverpleegkundigen en de verpleegkundigen verantwoordelijk voor de algemene zorg. In het voorliggend ontwerp ziet men een verdere verfijning van de basisgeneeskunde, waardoor de aflijning met de verpleegkundigen verantwoordelijk voor de algemene zorg scherper en duidelijker wordt. Er zit ook een nieuwe definitie van de uitoefening van de verpleegkunde in, met ook – dat is nog niet gezegd – een kapstok voor de verpleegkundigen verantwoordelijk voor de algemene zorg om geneesmiddelen te kunnen voorschrijven in de toekomst.

 

Er is ook de introductie van het gestructureerd zorgteam. Dat is eveneens een belangrijke vernieuwing. Ook wordt er voorzien in een delegatiebevoegdheid van de verpleegkundigen verantwoordelijk voor de algemene zorg naar andere gezondheidsberoepen binnen dat zorgteam. Er is ook een beperkte delegatie­bevoegdheid van de basisverpleegkundigen naar de zorgkundigen.

 

Dan kom ik aan de derde reden. Wij gaan dit steunen, omdat het wetsontwerp ook een toekomst biedt voor de zorgsector en voor de verpleegkundigen. Dat is iets dat we allemaal delen. De zorg gaat almaar toenemen, daarover moeten we niet flauw doen. We gaan bijkomend zorgpersoneel nodig hebben en moeten er ook voor zorgen dat we hen kunnen behouden. Dat betekent niet alleen investeren in betere lonen en betere werkomstandigheden. We hebben dat ook gedaan met het zorgpersoneelsfonds. Dat moet volgehouden worden. We moeten echter ook inzetten op een andere organisatie. Dan komen we bij die bredere zorgladder, met beter afgelijnde verpleegkundige profielen en beter afgelijnde verpleegkundige handelingen.

 

Al jaren klinkt de roep om het beroep van verpleegkundige aantrekkelijker te maken. Deze legislatuur ging het wekelijks over die vraag. Met die bredere zorgladder kunnen wij dat effectief doen, ook aan Franstalige zijde, mevrouw Fonck. Ook daar zijn oplossingen nodig, en misschien nog meer nodig als men kijkt naar de cijfers.

 

Ik verwijs nog eens, net als in commissie, naar de hervorming uit 2016, toen de duurtijd van de opleiding van gebrevetteerde verpleegkundige werd opgetrokken van 3 naar 3,5 jaar. Dat heeft gezorgd voor een daling van 36 % op het vlak van inschrijvingen. Dat stemt tot nadenken. En misschien kan dit wetsontwerp, deze verbreding van de zorgladder en de hervorming van dat verpleegkundig beroep hier voor een verbetering zorgen.

 

De hervorming en verbreding van de zorgladder gaat trouwens niet over het instellen van hiërarchie of meer administratie. Integendeel, het is de bedoeling om tot een scherpere afbakening te komen, zodat elke verpleegkundige op die zorgladder kan uitblinken in de taken waarvoor hij of zij is opgeleid. Ik kom geregeld in ziekenhuizen en woonzorgcentra en dit ligt op de maag bij veel verpleegkundigen. Laat hen doen waarvoor ze opgeleid zijn. Dat is een heel belangrijk element om mee te nemen.

 

Mijnheer de minister, het werk is natuurlijk nog niet af. Een aantal collega's hebben hier gezegd dat er nog veel gedaan moet worden. De wetgeving moet concreet vorm krijgen in het werkveld. Er moeten nog heel wat praktische zaken worden uitgeklaard. De collega's verwijzen correct naar een aantal bekommernissen die ze zien. De N-VA zei ook naar de artsen te luisteren. Dat is belangrijk. Alle zorgberoepen moeten worden betrokken.

 

Onze bekommernis is en blijft de verdere betrokkenheid van de beroepsorganisaties bij de verdere praktische uitrol van de wetgeving. We weten dat dat niet vanzelfsprekend is. We weten dat dit wetsontwerp al het resultaat is van een heel delicaat evenwicht, dat het werkveld al behoorlijk versnipperd is, dat het niet makkelijk is om daar een compromis te vinden. Daarom is en blijft voor ons de verdere betrokkenheid van de beroepsorganisaties zo belangrijk bij de verdere uitrol.

 

11.10  Catherine Fonck (Les Engagés): Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, ce n'est un secret pour personne: nous n'allons en rien soutenir ce projet de loi. Les soignants y sont malmenés, et ce texte les malmène encore un peu plus sans rien résoudre pour les patients, ni quant aux pénuries ni quant à la qualité des soins.

 

Ce projet de loi exprime le refus des sept partis d'auditionner à la Chambre les acteurs de terrain, les infirmiers, malgré leurs demandes fortes et répétées. Ce projet de loi est le refus de la prise en compte d'au moins 40 % du secteur infirmier et des soins de santé. Ce projet de loi est le refus de la prise en compte de tous les acteurs francophones de la santé. Je puis vous dire qu'ils font tous bloc contre ce texte. Ce projet de loi est aussi le refus de la prise en compte de ce qui devrait être la priorité des priorités, à savoir la sécurité des patients et la qualité des soins – ceux-ci devenant de plus en plus complexes. Ce projet de loi est le refus, encore et toujours, après quatre ans de gouvernement, de déployer un plan d'attractivité digne de ce nom, en particulier pour la profession de l'art infirmier, tant pour attirer des jeunes vers le métier que pour retenir les infirmiers dans l'exercice de leur fonction. C'est aussi nier la pénurie des infirmiers, qui se détournent de leur profession parce qu'ils refusent, monsieur le ministre, de poursuivre un boulot qui n'a plus de sens dans la mesure où les conditions de sécurité et de qualité ne sont plus garanties aux patients. Ce projet de loi est le refus d'une conception bien définie des responsabilités incombant aux différents acteurs de soins, des rôles respectifs des prestataires de l'art infirmier.

 

Dans le fond, si ce projet de loi traite de l'assistant en soins infirmiers (basisverpleegkundige), je ne suis pas opposée à cette fonction, mais je suis résolument contre un assistant en soins infirmiers qui remplace l'infirmier responsable de soins généraux. Je le suis pour des raisons de qualité et d'organisation, mais aussi à cause des faux-semblants – et je vais y revenir – qui entourent cette notion de "complexité des soins".

 

Concernant la qualité, faut-il rappeler que le niveau de formation des infirmiers – la formation la plus importante en nombre dans les soins de santé en Belgique – est ce qui garantit la qualité des soins? Faut-il rappeler que le risque de décès augmente chaque fois que les patients sont pris en charge avec des normes de personnel infirmier inférieures? Que la mortalité des patients augmente chaque fois qu'on a une prise en charge par un niveau moyen d'infirmiers ayant une formation plus faible? Que le nombre de complications qui surviennent pour les patients est plus important avec des normes d'encadrement inférieures?

 

L'organisation des soins va être rendue particulièrement difficile. Rien dans la littérature scientifique ne permet d'étayer autant de niveaux différents dans les profils d'infirmiers entre un aide-soignant, un aide-soignant ayant suivi les 150 heures et ayant accès à cinq actes infirmiers, les assistants en soins infirmiers, les infirmiers de base et puis les infirmiers responsables de soins généraux, avec le volet breveté et le volet bachelier.

 

L'organisation sur le terrain est rendue extrêmement compliquée, d'autant plus que vous avez prévu des choses incompréhensibles sur les soins complexes et les soins moins complexes. Si vous allez faire un tour dans les hôpitaux et que vous vous immergez au contact direct des patients et des infirmiers, la journée, mais aussi la nuit – quand il y a un infirmier pour 30 patients dans les unités de médecine interne et dans les unités de chirurgie –, vous verrez que les patients peuvent basculer d'une seconde à l'autre dans des situations complexes. Vous découvrirez que le pourcentage de patients qui sont lourds, âgés, dépendants, qui ont des pluri-pathologies représente la majorité des patients hospitalisés.

 

à domicile, ces patients occupent l’essentiel des tâches des praticiens de l’art infirmier. Et dans les maisons de repos et de soins, quand un résident revient d'un séjour hospitalier, le vendredi soir, les situations sont toujours complexes. Ça, c’est la réalité du terrain!

 

Vous nous expliquez qu’un infirmier responsable de soins généraux sera toujours présent. J’ai entendu cela des collègues du PS. Mais non! Rien ne le garantit. Rien ne le prévoit. Pire que cela, ce projet de loi prévoit explicitement que l’évaluation de la complexité ne sera pas toujours faite par l’infirmier responsable de soins généraux. Au contraire, l’assistant en soins infirmiers pourra le faire. Si besoin, il le fera avec le médecin.

 

J’ose affirmer ici, de manière claire et forte, que non, les médecins n’ont pas l’expertise pour remplacer les infirmiers responsables de soins généraux. Non, les médecins ne sont effectivement pas formés pour faire un diagnostic infirmier ni un plan de soins infirmiers. Je l’affirme d’autant plus, monsieur le ministre, que je suis moi-même médecin.

 

L’autonomie soi-disant dans les situations moins complexes, mais l’autonomie aussi des assistants en soins infirmiers dans les situations plus complexes, c’est cela que prévoit votre projet de loi. Cela va clairement entraîner une réduction de la qualité des soins et des risques plus importants pour le patient.

 

Certains parmi vous, dont Mme Taquin, disent aujourd'hui, pour nous rassurer, qu'ils vont demander au Conseil fédéral de l’art infirmier de définir ce qui est complexe et moins complexe dans les soins de santé. Mais, chers collègues, le Conseil fédéral de l’art infirmier a déjà investi énormément de temps et travaillé pour tenter de définir ce que sont les soins complexes et moins complexes. Ses conclusions sont très claires: il n’y a aucune possibilité de définir, dans un texte réglementaire, ce qui est complexe et moins complexe. Il n’y a aucune base scientifique à cette fracture dans l’organisation des soins qui dirait que d’un côté, il s’agit de soins complexes, et d’un autre, de soins moins complexes.

 

C'est d'autant plus vrai que sur le terrain, les choses peuvent basculer d'une seconde à l'autre. Des situations peuvent, de jour et de nuit, rapidement devenir complexes si elles ne l'étaient pas, mais je vous ai dit tout à l'heure qu'elles l'étaient dans la grande majorité des cas.

 

Par ailleurs, non, les assistants en soins infirmiers ne sont pas la solution à la pénurie. Ils ne vont pas miraculeusement garantir la présence suffisante d'infirmiers. Monsieur le ministre, je vous l'ai largement expliqué en commission: ce sont les infirmiers qui sont les moins formés qui fuient le plus et le plus vite le secteur et se détournent de la profession des soins de santé.

 

En Belgique, nous avons, par rapport à l'ensemble des pays européens, un nombre d'infirmiers qui ont un visa infirmier bien plus important que la moyenne européenne. Mais cela ne nous sert à rien, des infirmiers qui ont un visa, car ce qui importe, ce sont des infirmiers qui ont un visa et qui s'investissent professionnellement dans les soins de santé.

 

Environ 20 000 infirmiers, et pas des pensionnés, sont actifs professionnellement en dehors du secteur des soins de santé. Là sont les vraies questions fondamentales pour savoir pourquoi ils ont fui et se sont détournés de la profession infirmière. Il faut œuvrer à arrêter cette fuite et à permettre peut-être le retour d'un certain nombre d'entre eux.

 

J'ai déposé un amendement en commission et je le redépose aujourd'hui pour clarifier les choses et avoir une conception bien définie des responsabilités de chacun. Il faut bien faire la différence entre, d'une part, l'infirmier responsable de soins généraux, responsable du diagnostic infirmier, responsable du plan de soins infirmiers et, d'autre part, l'assistant en soins infirmiers qui devra travailler aux côtés de l'infirmier et être toujours en lien direct avec un infirmer responsable de soins généraux. C'est le sens de l'amendement que j'ai déposé. Cet amendement prévoit aussi clairement de ne plus faire croire qu'un médecin va prendre le boulot des infirmiers, être présent pour poser un diagnostic de soins infirmiers et un plan de soins infirmiers. D'abord, il n'en a pas l'expertise, je l'ai dit. Mais en plus, monsieur le ministre, il n'en a pas le temps.

 

Imaginez en maison de repos le retour de l’hospitalisation le vendredi soir. Vous croyez que le médecin généraliste pourra venir faire un diagnostic de soins infirmiers et un plan de soins infirmiers avec un assistant en soins infirmiers (een basisverpleegkundige)? Non, le médecin généraliste court déjà partout et est déjà en difficulté majeure. Je pourrais citer d’autres exemples. La réalité de votre projet de loi ne colle en rien avec la réalité du terrain.

 

Certes, monsieur le ministre, vous avez appelé les partis de la majorité à voter contre cet amendement en commission. J’entends d’ailleurs avec étonnement certains collègues des partis francophones de la majorité reprendre de ma bouche certains arguments que j’avais déployés. Bref, c’est très désagréable et surtout prodigieusement hypocrite de voir des collègues des partis de la majorité, du côté francophone, la bouche en cœur, aller expliquer au terrain qu’ils ne sont pas d’accord avec ce projet de loi. Chers collègues, sauf surprise – et alors j’attends de voir –, vous allez évidemment tous voter ce projet de loi demain. Assumez-le alors devant le terrain et devant le secteur! Assumez votre vote ou alors assumez ici demain vos responsabilités!

 

Pour nous, vous l’aurez compris, la solution à la pénurie ne consiste pas à continuer à instaurer plein de niveaux différents dans l’organisation de l’art infirmier et, singulièrement, cet assistant en soins infirmiers qui va remplacer dans un grand nombre de cas l’infirmier responsable de soins généraux. Ce n’est pas la solution à la pénurie. Par ailleurs, cela met à mal la qualité des soins de santé dans l'avenir.

 

Monsieur le ministre, je l’ai répété à maintes reprises sous cette législature, dès le début car les questions étaient déjà prégnantes avant la crise du covid et la situation n'a fait que s’aggraver pendant l’épidémie: pour nous, la solution passe par un rehaussement de la profession pour tendre vers plus d’attractivité. Comme je l’avais d'ailleurs dit lors de la mise en place de ce gouvernement, à l'occasion de la présentation de votre accord gouvernemental, s’il y avait un dossier prioritaire à concrétiser d’urgence sous cette législature, c’était un plan d’attractivité et de rétention du personnel infirmier.

 

Ce plan aurait dû comporter une augmentation des normes d'encadrement, une reconnaissance et une valorisation des spécialisations, un soutien logistique auprès des infirmiers, des conditions de travail améliorées et une revalorisation des barèmes et la reconnaissance de la pénibilité.

 

Autant de points à concrétiser afin que le métier soit attractif, ce qui est à la fois crucial pour le personnel soignant, pour les patients et pour l'avenir des soins de santé.

 

Sous cette législature, tous ces points cruciaux à concrétiser ont manqué. Nous en ferons encore et toujours un point fondamental pour l'avenir et l'organisation des soins de santé.

 

11.11  Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le président, chers collègues, monsieur le ministre, nous assistons aujourd'hui à un énième passage en force que je n'ai eu de cesse de dénoncer en commission à l'instar de notre collègue Fonck parce qu'il est réalisé en dépit total d'une réelle concertation avec les premiers concernés, les infirmiers.

 

Mme Vanpeborgh l'a dit elle-même, tous les infirmiers ne seraient pas d'accord entre eux. On ne se dirige donc pas vers un compromis, contrairement à ce qui a été dit, mais on écoute uniquement ceux qui pensent comme vous! Monsieur le ministre, ce n'est pas cela une concertation, tout en sachant qu'au niveau francophone, il y a bien un accord entre tous les infirmiers sur une chose, à savoir qu'ils ne veulent pas de ce projet de loi.

 

Monsieur le ministre, ce que vous avez réalisé est une concertation de façade. D'ailleurs, avant même d'avoir présenté votre texte en commission et de rencontrer certains syndicats d'infirmiers, vous aviez déjà décidé que ce texte serait coûte que coûte voté la semaine suivante en commission, faisant ainsi tomber le moindre petit espoir de voir votre position s'assouplir, ce que voulaient pourtant les infirmiers et certains partis de votre propre majorité, décidément bien mal à l'aise avec ce texte et à raison – malheureusement pas assez mal à l'aise pour infléchir leur position et voter en âme et conscience selon leurs convictions. Pas assez mal à l'aise non plus, puisque l'ensemble de nos collègues de la majorité a refusé d'organiser des auditions des infirmiers au Parlement. Vous le faites en ayant refusé aussi de déposer le moindre amendement au projet de loi, puisque le projet qui sera mis au vote demain est exactement le même que celui qui nous a été déposé par M. le ministre.

 

Encore une fois, monsieur le ministre, vous avez prouvé que lorsque vous rencontrez nos professionnels des soins de santé, c'est uniquement pour faire bonne figure, pour vous donner bonne conscience pour ensuite vous en laver les mains. L'un de nos collègues l'a justement dit tout à l'heure, nos infirmiers sont malmenés. Mais la réalité est que votre gouvernement continue de les malmener, parce qu'encore une fois, vous avez montré tout votre mépris à l'égard d'une profession à laquelle vous aviez pourtant promis un vrai plan de revalorisation et de rétention de la profession infirmière.

 

Où est ce plan aujourd'hui? Au lieu de cela, vous dévalorisez cette profession et l'accusez même de ne pas vouloir évoluer. C'est totalement faux, monsieur le ministre, et vous le savez très bien, parce que les infirmiers adhèrent totalement au principe de l'échelle des soins. Par contre, ils sont en droit de s'interroger sur l'impact qu'aura la généralisation de cette nouvelle fonction d'assistant en soins infirmiers sur leur profession. Leur profession est déjà en situation de grave pénurie, en particulier auprès des futurs étudiants qui n'auront plus aucun intérêt à se diriger vers les études d'infirmier de base.

 

Ayant été à leurs côtés lors de leurs manifestations successives contre votre projet de loi, ils me l'ont tous dit: "À quoi bon faire quatre ans d'études si d'autres pourront poser les mêmes actes que nous avec trois ans d'études? Pourquoi s'acharne-t-on à nous priver de ce qui fait notre vocation, être au chevet du patient, le voir dans sa globalité?"

 

Quant aux 20 000 infirmières diplômées qui ont quitté la profession, pensez-vous vraiment, monsieur le ministre, que c'est avec une mesure comme celle-là que nous allons les récupérer?

 

Preuve que les infirmiers sont constructifs, contrairement à ce que vous n'avez eu de cesse d'affirmer en commission, ils vous ont proposé des alternatives: renforcer la présence d'assistants logistiques ou encore augmenter la formation des aides-soignantes pour développer leurs compétences et l'aide qu'elles apportent dans les soins.

 

Mais, à nouveau, vous n'en faites qu'à votre tête et vous foncez tête baissée pour généraliser une fonction qui n'existe qu'en Flandre. Vous foncez tête baissée dans un projet qui ne définit toujours pas la complexité des soins qui pourront ainsi être posés par les uns et pas par les autres, et qui reste flou quant à à qui incombera la responsabilité de ces actes s'ils doivent être réalisés sous la supervision d'un infirmier. Il en ressort une profonde insécurité juridique pour les infirmiers mais aussi une insécurité tout court pour les patients. En effet, vous savez très bien qu'en remplaçant les infirmiers bacheliers par des infirmiers ou des assistants formés en dessous de ce niveau, la mortalité et les complications chez les patients vont augmenter.

 

Tout porte donc à croire que votre objectif est en réalité financier: faire de la santé moins chère parce que les salaires des assistants en soins infirmiers seront moins élevés que ceux des infirmiers. C'est donc cela votre vision de la santé, monsieur le ministre? Jusqu'ici, aucune de vos explications ne nous a démontré le contraire parce que votre texte reste d'un flou tout à fait sidérant.

 

En l'état actuel du texte, l'assistant en soins infirmiers sera autorisé à effectuer toute activité ou tout acte infirmier, à savoir les actes A et les prestations techniques B1 et B2, de manière autonome dans des situations moins complexes et en collaboration avec un infirmier responsable de soins généraux dans les situations plus complexes. Cela revient donc à dire que l'assistant en soins infirmiers pourra poser les mêmes actes que l'infirmier responsable de soins généraux mais uniquement dans des situations moins complexes.

 

Comme on l'a dit, cette complexité sera définie peut-être un jour, plus tard, dans un futur arrêté royal, laissant ainsi les infirmiers dans le flou le plus total, un flou que certains de nos collègues ont eux-mêmes reconnu et déploré tout à l'heure.

 

Lors d'un récent débat électoral portant sur les soins de santé, j'entendais certains collègues de la majorité affirmer que les infirmiers ne devaient pas craindre la disparition de leur profession, puisque les assistants en soins infirmiers ne seraient pas intégrés dans la norme d'encadrement. J'ai ainsi entendu dire qu'un futur arrêté royal était en cours de rédaction pour éclaircir ce point. Pouvez-vous nous le garantir? Au vu de tout ce que ces assistants en soins infirmiers seront autorisés à accomplir demain, permettez-moi d'en douter.

 

Et permettez-moi aussi de vous dire qu'avec tout ce flou, vous persistez à nous vendre un chat dans un sac. Cette méthode restera jusqu'au bout la marque de fabrique de la Vivaldi, une méthode qui me semble moralement inacceptable, mais aussi juridiquement bancale. En effet, le risque est grand que les recours qui ont déjà été introduits contre votre loi finissent par aboutir, sans compter qu'elle n'est pas conforme au droit européen. Pourquoi? Parce que la directive du 20 novembre 2013 qui modifie la directive relative à la reconnaissance des qualifications professionnelles énonce des exigences minimales et harmonisées en matière de formation qui, en l'occurrence, en l'état actuel du texte, ne sont pas remplies, mais aussi parce qu'avec cette nouvelle fonction, vous allez bloquer ces diplômés en Belgique, vu que leur diplôme n'est pas homologué.

 

Vous l'aurez donc compris, monsieur le ministre, chers collègues, DéFI s'est opposé avec force à ce texte depuis le début. À défaut d'entendre les infirmiers et leurs craintes, ainsi que leurs propositions constructives tant pour eux-mêmes que pour leurs patients, DéFI votera contre ce texte.

 

11.12  Laurence Hennuy (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je ne reprendrai pas tout ce qui a été dit en commission, où la plupart des débats ont eu lieu. Ce projet est-il une réforme? Non! Est-ce un plan qui rend confiance à la profession? Non plus, en tout cas pas du côté francophone! Lors de la commission, j'ai pu amener le ministre à clarifier cinq points de la réforme qui étaient très contestés et à s'engager sur des délais. Ils ont été rappelés par mes collègues, donc je ne les répéterai pas non plus.

 

En commission, la lecture et l'interprétation très stricte de ces textes a été faite et je pense qu'il est nécessaire d'aller les relire. Car ce qui est écrit dans la loi est écrit dans la loi, et il ne faut pas faire des procès d'intention.

 

Il est ressorti de manière assez nette de ces débats en commission, tant de la part des parlementaires que du ministre, que nous ne devons pas nous arrêter à ce texte. Avons-nous perdu du temps? Oui, et je le déplore! Nous aurions pu avancer beaucoup plus lors de cette législature et ce n'est pas faute d'avoir fait pression sur le gouvernement.

 

Aujourd'hui, cette pénurie touche tout le pays. Les inscriptions dans les écoles d'infirmières sont en chute libre et le problème de pénurie constitue, pour nous, une urgence de santé publique qui nécessite, comme toute urgence de santé publique, un plan d'attractivité et de rétention des infirmiers et des infirmières qui soit concerté, traduit de manière transversale à tous les niveaux de pouvoir, au niveau de l'enseignement, de l'emploi, des pensions, de la santé publique fédérale et régionale.

 

J'espère que le prochain gouvernement prendra la mesure de l'urgence. Je ne serai plus là pour le contrôler, mais j'espère que mes collègues y seront attentifs.

 

C'était ma dernière intervention. (Applaudissements)

 

11.13 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer de voorzitter, ik wil om te beginnen aan mevrouw Pisman en mevrouw Hennuy zeggen dat zij, maar niet zij alleen, de voorbije jaren een belangrijke rol hebben gespeeld in de commissie voor Gezondheid. Zij waren kritische leden van de meerderheid en ik ben hen daar dankbaar voor. Dames, u bent niet de enigen die uit die commissie zullen verdwijnen, ook anderen zullen dat doen. We hebben vaak goede en gepassioneerde debatten gehad in de commissie. Die passie is ook logisch, want het gaat om iets wat cruciaal is voor de samenleving, namelijk een goede gezondheidszorg, een gezondheidszorg die ook onder druk staat. Die passie mag er ons er echter niet toe verleiden om zaken te zeggen die verkeerd zijn of om de feiten verkeerd te zien.

 

Ik wil iets eenvoudigs, maar toch heel belangrijks zeggen over de feiten. Toen de opleiding voor een bachelor verpleegkunde van drie naar vier jaar ging, stortte de instroom in. Dat was een beslissing van 2016, lang vóór de coronacrisis. Lang daarvoor hadden we dus te maken met een dramatische instorting van het aantal mensen dat een bachelor verpleegkunde aanvatte en het aantal mensen dat die bachelor behaalde.

 

Ook in de andere opleidingen hebben we negatieve effecten gezien. Dat was lang voor de coronacrisis en dat is op zich een belangrijke reden waarom er zoveel stress is in dit beroep. Er worden inderdaad te weinig mensen gevonden, er zijn tekorten. Daar komen ook de coronacrisis en fundamenteel de veroudering van de bevolking en de toenemende zorgbehoefte van die bevolking nog bij. Dat is de realiteit.

 

Het was nodig om de bacheloropleiding verpleegkunde van drie op vier jaar te brengen, maar het was half werk. We moesten tegelijkertijd ook het perspectief voor de mensen die vier jaar zouden studeren interessanter maken, met de mogelijkheid om meer zaken zelfstandig te kunnen doen, om een grotere en belangrijkere rol op te nemen in de zorg, om teams te kunnen coördineren en om zelf een medicijn of een test te kunnen voorschrijven.

 

Dat zijn verantwoordelijkheden die men toch moet kunnen krijgen als men vier jaar gestudeerd heeft. De opleiding is verlengd tot vier jaar, maar het beroep is toen niet interessanter gemaakt. Dat is wat we nu moeten doen: de mensen die in dat beroep stappen en vier jaar studeren interessantere, meer aantrekkelijke perspectieven geven.

 

Tegelijkertijd moeten we ervoor zorgen dat we de mensen die een beroepsopleiding tot basisverpleegkundige volgen echt waarderen voor wat ze kunnen. Dat moeten we ook doen. De inzet van deze hervorming is dat we alle mogelijke talenten en alle mogelijke vaardigheden nodig hebben. In de samenleving is er een waaier aan talent, laten we die gebruiken. Mensen die vier jaar willen studeren en mensen die drie jaar willen studeren, zullen inderdaad later niet hetzelfde doen, maar ze zullen samenwerken.

 

Mevrouw Merckx, ik wil wel duidelijk zeggen dat het standpunt van de PVDA beledigend is voor die tienduizenden mensen die een beroepsopleiding verpleegkunde hebben gevolgd of nu nog volgen. Uw misprijzen voor die groep is erg, want wat u eigenlijk zegt – u windt daar wat zwachtels rond – is: "Weg met mensen die een beroepsopleiding verpleegkunde hebben gevolgd, die kunnen niet goed zijn, die mogen nooit meer in een ziekenhuis werken." Dat hebt u hier letterlijk gezegd. Dat is beledigend voor de tienduizenden mensen die de opleiding HBO5 in Vlaanderen hebben gevolgd en nog volgen, mevrouw Merckx. Zij doen schitterend werk in onze woonzorgcentra en onze ziekenhuizen, waar ze broodnodig zijn.

 

We moeten dus hervormen, collega's. De hervorming komt er inderdaad op neer dat we het verpleegkundig beroep veel interessanter maken en dat we ieder zijn rol geven. Dat geldt voor de basisverpleegkundige, de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg, de verpleegkundig specialist, de klinisch verpleegkundig onderzoeker en de zorgkundige. Al die mensen hebben een rol te spelen, we hebben hen allemaal verschrikkelijk hard nodig. We moeten hen allemaal waarderen.

 

Mevrouw Taquin en mevrouw Hennuy hebben gelijk als zij zeggen dat dit maar één onderdeel is. Absoluut.

 

Il nous faut une batterie de mesures pour trouver des solutions.

 

11.14  Catherine Fonck (Les Engagés): (…)

 

11.15  Frank Vandenbroucke, ministre: Non! Nous avons investi 1 milliard d’euros, madame Fonck! Nous avons investi 1 milliard d’euros au début de cette législature, dont 600 millions d’euros pour revaloriser les salaires.

 

Vous savez que quelqu'un qui débute sa carrière aujourd'hui, dans un hôpital, dans une maison de repos et de soins, gagne 11 % en plus, au-delà de l’index, en comparant sa situation avec la situation d'une personne qui commençait il y a quatre ans. Nous avons investi. Arrêtez de raconter n’importe quoi, madame Fonck!

 

Je vais, si je peux… Et alors, vous pourrez réagir.

 

11.16  Catherine Fonck (Les Engagés): C’est au président de décider de cela!

 

Le président: Madame Fonck, vous avez raison, mais je propose que M. Vandenbroucke termine sa phrase. Après, je vous donnerai la parole.

 

11.17  Frank Vandenbroucke, ministre: Madame Fonck, la passion n’est pas un permis pour raconter n’importe quoi. Vous avez dit ici: le médecin va remplacer l’infirmière. Enfin! C’est totalement incorrect! Totalement! Vous pouvez être d’une autre opinion, mais arrêtez de raconter des choses qui sont totalement incorrectes.

 

Le médecin ne va pas remplacer l’infirmière. Le médecin ne peut pas poser un diagnostic infirmier. Le médecin ne peut pas définir et établir un plan infirmier. Non! C’est clair et net! Tout ce que qu’on dit, c’est qu’en l’absence d’une infirmière, le médecin devra juger de la complexité d’une situation. C’est beaucoup moins que de définir un diagnostic ou un plan infirmier.

 

De grâce, ne racontez pas sur le terrain que nous sommes en train de substituer des médecins à des infirmiers et des infirmières. Vous pouvez avoir une autre opinion, mais raconter des choses qui sont totalement incorrectes, totalement à côté de la plaque, de grâce, non! De grâce, non!

 

Eén ding wil ik nog zeggen, voorzitter, en dan laat ik mevrouw Fonck het woord.

 

De realiteit van de woonzorgcentra, alleszins in Vlaanderen, is dat er zeer veel huisartsen actief zijn. Die huisartsen kennen daar ook patiënten. In een urgente situatie kunnen zij ook iets zeggen over de complexiteit van een situatie, maar zij zullen natuurlijk niet het verpleegkundig plan opstellen, of de verpleegkundige diagnostiek.

 

Lees het besluit dat we gepubliceerd hebben over de basisverpleegkundige. Het kan niet helderder zijn. Als de verantwoordelijke verpleegkundige zegt dat de situatie complex is, kan de basisverpleegkundige geen autonome taken uitoefenen. Als de situatie niet complex is, wel. Dat is bijzonder duidelijk.

 

11.18  Catherine Fonck (Les Engagés): Monsieur le ministre, la passion n'est pas un permis pour raconter n'importe quoi. J'ai l'impression  de vous voir essentiellement en campagne électorale. Bref! Quand vous faites le gros doigt de manière un peu agressive en tribune, c'est toujours que vous êtes gêné aux entournures. C'est ce qu'on voit en commission.

 

J'en viens au fond. La décision sur les barèmes a été prise sous la précédente législature. Ce n'est en rien le reflet de votre travail comme ministre. L'accord social date de la précédente législature. Deuxièmement, vous nous parlez de l'augmentation du barème pour les jeunes infirmiers. Quand on vous explique que les infirmiers, après dix ou quinze ans, fuient le métier, c'est aussi à mettre en lien avec le fait que ces infirmiers, après quinze ans, n'ont pas obtenu de revalorisation ni d'augmentation de leur barème. Non, rien n'a été fait à cet égard sous cette législature.

 

Troisièmement, vous reconnaissez maintenant, en vous livrant ici à un grand plaidoyer, qu'il faut rendre le métier plus attractif. C'est ce que je vous dis depuis le début de cette législature, et à de nombreuses reprises. Dans un premier temps, vous avez nié les difficultés. Vous avez nié les tensions sur le terrain. Vous avez pris du temps pour quand même accepter de voir que nous avions de nombreux lits hospitaliers fermés par manque de personnel soignant, essentiellement infirmier. On a répété l'importance d'un plan d'attractivité. Je répète chaque fois la même chose. Je l'ai dit tout à l'heure. Je ne vais pas reprendre ici toute cette série de mesures pour l'ensemble des infirmiers qu'il aurait fallu prendre quant à leur formation, à leur carrière professionnelle, à leurs conditions de travail (il aurait fallu rendre du sens à leur investissement), quant aux fins de carrières, à la reconnaissance de la pénibilité, aux normes d'encadrement pour leur donner un cap. Oui, il aurait aussi fallu travailler l'attractivité vis-à-vis des jeunes étudiants.

 

Je ne suis pas non plus d'accord avec vous sur le point suivant. Vous dites que le nombre d'années d'études est passé de trois ans à trois ans et demi et que c'est la raison pour laquelle il y a moins d'étudiants dans les écoles d'infirmiers.

 

Vous faites là une hypothèse qui n’a en rien été validée comme lien unique entre l’augmentation des études et le nombre moindre d’étudiants infirmiers dans les écoles. En effet, le mouvement avait été lancé avant. Il y avait déjà de moins en moins d’étudiants dans les écoles. Il y avait déjà un mouvement qui était lancé. Ensuite, vous oubliez   toutes les autres raisons au moins aussi importantes et qui expliquent – il suffit d’écouter le terrain, c’est ce qu’il vous dit – qu’on a aussi une moindre attractivité, aujourd’hui, pour que des jeunes se lancent dans des études d’art infirmier. La moindre attractivité, les tensions sur le terrain au quotidien, la pression, l’augmentation de la rotation des patients, le nombre moindre d’infirmiers qui peuvent prendre en charge les patients et le nombre plus important de patients à prendre en charge par l’infirmier, tous ces facteurs, et je peux vous en citer plein, ont contribué à diminuer l’attractivité du métier et à mener des jeunes à ne plus vouloir s’y investir.

 

Arrêtons de dire que c’est juste une question de niveau de formation! D’ailleurs, regardez les autres pays! Au Canada que j’ai évoqué, certaines provinces ont choisi des stratégies totalement différentes. Les unes ont baissé le niveau de formation pour tenter d’avoir plus de jeunes et plus d’infirmiers, les autres ont plutôt rehaussé le niveau tout en travaillant sur l’attractivité et sur tous les autres points importants. Le résultat est clair. Là où on a le plus de fuite du métier, c’est là où on a une formation de niveau inférieur. Tous ces éléments-là sont à prendre en compte. Si on veut un plan de rétention, afin d’attirer à nouveau des infirmiers professionnellement actifs ailleurs mais disposant d’un visa infirmier, oui, on peut gagner ce pari! Il est quand même dommage, monsieur le ministre, de vous entendre, en fin de législature, venir nous expliquer que vous en êtes maintenant convaincu, alors que c’était au premier jour qu’il fallait y travailler.

 

11.19  Frank Vandenbroucke, ministre: Monsieur le président, tout d'abord, je constate que Mme Fonck ne revient plus sur…

 

Ah oui!? Vous maintenez que le médecin doit remplacer l'infirmière? C'est factuellement incorrect!

 

11.20  Catherine Fonck (Les Engagés): Monsieur le ministre, à propos du médecin, je persiste à dire ici que le médecin n'a pas à intervenir dans le cadre de la responsabilité dans l'investissement, dans le diagnostic infirmier, dans le volet de la complexité, pour désigner un infirmier responsable de soins généraux ou un autre. J'ai dit tout à l'heure que le Conseil de l'art infirmier a déjà tranché la question en expliquant qu'il n'était pas possible de donner des définitions de soins complexes et moins complexes.

 

Ce n'est ni le travail du médecin, ni sa responsabilité. Ce ne sera pas organisable sur le terrain, car les médecins sont déjà sous tension, devant assurer beaucoup et ne pouvant pas prendre autant de patients qu'ils le voudraient. Certains patients ne trouvent d'ailleurs pas de médecin généraliste.

 

Dans les hôpitaux et les maisons de repos, on voit que des patients pas très gravement atteints peuvent basculer rapidement dans des situations beaucoup plus aiguës et complexes. La majorité des situations que l'on rencontre sont déjà complexes. Faire intervenir un médecin dans la prestation de l'art infirmier et au niveau de ces situations complexes et moins complexes n'est pas une bonne idée. Je persiste à le dire.

 

C'est pour cette raison que, dans l'amendement que j'ai déposé, je redéfinis l'infirmier responsable de soins généraux qui s'occupera toujours du diagnostic de soins infirmiers et du plan de soins infirmiers, avec la collaboration des assistants en soins infirmiers qui peuvent venir en appui, dans des équipes structurées, où, s'il y a une collaboration pluridisciplinaire…

 

Le président: Ma réputation de président sévère est en train de disparaître, madame Fonck.

 

11.21  Catherine Fonck (Les Engagés): Monsieur le président, il s'agit d'un débat extrêmement important.

 

Le président: Ce n'est pas la première fois que vous venez avec ce débat!

 

11.22  Catherine Fonck (Les Engagés): En tout cas, en plénière, si! Et, si le ministre insiste pour que je lui réponde, je le fais.

 

Monsieur le ministre, je veux qu'on clarifie très clairement les responsabilités de chacun: l'infirmier responsable de soins généraux, l'assistant en soins infirmiers, et le médecin, qui fait partie de l'approche multidisciplinaire, mais qui ne tranche pas entre les uns et les autres.

 

De voorzitter: Ik wil de vice-eersteminister aanmoedigen zijn betoog voort te ontwikkelen.

 

11.23  Frank Vandenbroucke, ministre: Oui, mais je crois que l'intervention de Mme Fonck était extrêmement utile parce qu'elle n'a pas répété ce qu'elle a dit – et qui était totalement incorrect…

 

11.24  Catherine Fonck (Les Engagés): (…)

 

11.25  Frank Vandenbroucke, ministre: On se rejoint. Vous ne pouvez pas dire – c'est important pour le rapport – que le médecin va établir un diagnostic infirmier, un plan infirmier, parce que c'est totalement incorrect. Vous avez une autre opinion sur un sujet spécifique. Vous dites qu'en l'absence d'un infirmier responsable de soins généraux, jamais le médecin ne peut juger de la complexité d'une situation. J'ai une opinion différente, voilà tout! Donc, de grâce, dites des choses qui sont correctes!

 

Quant à l'attractivité, madame Fonck, nous avons encore investi au-delà de l'IFIC et des accords de 2019-2020. Nous avons créé un complément de spécialisation pour des milliers et des milliers d'infirmiers et d'infirmières. Non, ce n'est pas mince!

 

11.26  Catherine Fonck (Les Engagés): (…)

 

11.27  Frank Vandenbroucke, ministre: Nous avons, de budget en budget, investi en formations supplémentaires, en support supplémentaire pour ceux qui travaillent dans les hôpitaux. Donc nous avons continué à investir.

 

Voorzitter, ik rond af.

 

Men verwijt ons dat we geweigerd zouden hebben om overleg te plegen, omdat er geen hoorzitting plaatsvond, "refus d’audition" hoor ik. Er zijn echter weinig onderwerpen waarover zoveel overleg is gepleegd als dit onderwerp: eerst een taskforce met de deelstaten erbij, dan een werkgroep met de experten die het terrein kennen en vertegenwoordigen, dan uitvoerige consultaties in de federale adviesraden, uitvoerige consultaties met alle betrokkenen. Hier is dus bijzonder veel overleg over gepleegd.

 

Mevrouw Claes en mevrouw Gijbels, we zullen alleszins blijven overleggen, ook met de wereld van de artsen. Ik engageer mij ertoe dat we dat zullen blijven doen.

 

Comme M. Rigot l'a aussi mentionné, non seulement je me suis engagé à demander un avis concernant cette notion de complexité dont la demande a été déposée, mais j'ai aussi demandé que vers la mi-novembre, le Conseil fédéral de l'art infirmier nous informe sur les lignes de direction, des recommandations au regard de l'évaluation d'une situation complexe ou non.

 

Cette question a été posée et à la mi-novembre, on était bien avant l'implémentation de cette réforme. Nous avons donc pas mal de négociations et de concertations.

 

Ten slotte, collega's, is het onderhavige ontwerp natuurlijk slechts één element. We moeten namelijk én hervormen én investeren. We hebben de voorbije maanden met de vakbonden, werkgeversorganisaties en anderen gewerkt aan een toekomstagenda voor de zorg. Die toekomstagenda definieert belangrijke uitdagingen, waarvan ik hoop dat een volgende regering ze niet alleen ter harte zal nemen, maar er ook in blijft investeren. We moeten ondertussen echter ook hervormen. Dat is wat het voorliggende fundamenteel belangrijke wetsontwerp doet en ik denk, eerlijk gezegd, dat de grote meerderheid van de mensen op het terrein daar zeer tevreden over is.

 

11.28  Dominiek Sneppe (VB): Ik wil graag nog na het vurige pleidooi van de minister onze bedenkingen samenvatten. Collega Vanpeborgh zei dat het een compromistekst is. Op de zorgvloer horen we echter andere dingen.

 

De zorg moet aantrekkelijker gemaakt worden en dat ook blijven, maar ik vraag me af of het wetsontwerp daartoe zal bijdragen. De HBO5'ers zijn alleszins niet overtuigd, want zij voelen zich gedegradeerd. De zorg aantrekkelijker maken door nog meer administratieve rompslomp en nog meer hokjesdenken lijkt me niet de goede weg te zijn.

 

Voor het Vlaams Belang is het duidelijk: bekwaam is bevoegd. We willen weg van al dat hokjesdenken om onze zorg aantrekkelijker te maken en te houden.

 

11.29  Sofie Merckx (PVDA-PTB): Mijnheer de minister, u moet toch wat op uw woorden letten. U wordt erg agressief als u door uw argumenten heen bent. Ik heb helemaal niet gezegd dat de HBO5-verpleegkundigen niet meer moeten gaan werken. Mijn partij en ik hebben zeer veel respect voor de mensen op de werkvloer. Welke partij hier heeft ook alweer als eerste een amendement ingediend voor een zorgpersoneelfonds? Dat was de PVDA. U hebt mij dus geen lessen te geven over respect voor het zorgpersoneel. Het amendement kwam van de PVDA. Het kot was toen trouwens te klein, want alle rechtse partijen vonden dat onverantwoord.

 

Mijnheer de minister, jarenlang hebben de A1- en A2-verpleegkundigen op de werkvloer samengewerkt. Vandaag leeft enorm de vrees dat we opnieuw evolueren naar delegatie­verpleegkundigen, waarbij iedereen een klein deeltje van de zorg op zich neemt, dat zulks voor meer spanningen op de werkvloer zal zorgen en dat de kwaliteit, die vandaag al in gevaar is door de werkdruk, nog zal verslechteren. Dat is niet mijn mening, maar die van de mensen op het terrein.

 

Weet u wat niet getuigt van respect voor de mensen in de zorg? Dat is flexi-jobbers in de zorg toelaten en een pensioenleeftijd van 67 jaar opleggen, wat u vandaag doet. Vandaag is 7,5 % van het ziekenhuispersoneel langdurig ziek. Toen ik u vroeg wat u daaraan zou doen, hebt u niet geantwoord. Ik heb u gevraagd wat u met uw globaal plan wilt doen en of u effectief in de gezondheidszorg wilt besparen en ook op die vraag hebt u niet geantwoord. Wij zijn dus zeer ongerust over de uitvoering van onderhavig wetsontwerp; wij zullen er alleszins altijd zijn om het zorgpersoneel te verdedigen.

 

11.30  Catherine Fonck (Les Engagés): Monsieur le président, je vais être brève pour vous aider à restaurer votre réputation de président…

 

Le président: (…)

 

11.31  Catherine Fonck (Les Engagés): Monsieur le ministre, je ne vais pas revenir sur tous les débats, mais je suis quand même fort préoccupée par votre conclusion, qui me semble assez révélatrice. Vous avez dit que la grande majorité des professionnels étaient satisfaits. Vous balayez d'un revers de la main ce que vous refusez de voir, tout comme les partis francophones de la majorité: la colère des infirmiers du terrain! Vous refusez de l'entendre, mais vous ignorez aussi la totale incompréhension exprimée par les hôpitaux, les maisons de repos et les médecins. Cette forme d'abandon est, je vous l'assure, ressentie comme telle par eux.

 

C'est vrai, vous avez mis en place les flexi-jobs, les pensionnés et les chômeurs dans les hôpitaux. Eh bien non, monsieur le ministre! Ce n'est, pour nous, en rien un plan d'attractivité, tant que vous persisterez – comme ce fut le cas pendant quatre ans – à ne pas vouloir avancer. À présent, il est trop tard. Comme les autres mesures, ce projet de loi ne constitue en rien une réponse à la pénurie, à la pénibilité et aux besoins d'attractivité ni encore une réponse nous permettant de savoir si plus de jeunes se lanceront dans les études d'infirmier.

 

Nous attendons tout autre chose: une restauration de la confiance, du respect pour les infirmiers, une conception bien définie des responsabilités de chacun et, surtout, des valeurs à défendre de qualité des soins, d'expertise infirmière et de sécurité des patients. C'est de la sorte que, demain, nous améliorerons la qualité des soins de santé, et non pas en bradant la profession infirmière et en remplaçant les infirmiers responsables de soins généraux par des assistants en soins infirmiers. Je vous remercie, monsieur le président.

 

11.32  Sophie Rohonyi (DéFI): Monsieur le ministre, comme à votre habitude, vous nous accusez de dire n’importe quoi. C’est une posture dans laquelle vous vous inscrivez depuis le début de votre mandat, pour pouvoir contre-argumenter. Malgré tout, je refuse de m’y habituer parce que je trouve cela extrêmement offensant et irrespectueux envers le travail de l’opposition, mais aussi et surtout envers les professionnels des soins de santé, et singulièrement les infirmiers que nous représentons.

 

Nous faisons notre travail, monsieur le ministre. J’aimerais que chacun ici puisse en faire autant. Nous contrôlons l’action de votre gouvernement et nous relayons les préoccupations des acteurs de terrain lorsque nous allons à leur rencontre.

 

Ce qu’ils nous disent tous aujourd'hui, en tout cas au niveau francophone, c’est qu’ils ne veulent pas de votre texte. Pour vous en défendre, vous brandissez à chaque fois la dimension budgétaire. Vous dites que vous avez débloqué telles et telles enveloppes et que, du coup, les infirmiers seront contents avec la petite revalorisation salariale à laquelle ils ont droit lorsqu’ils entrent maintenant dans leur profession.

 

Il y a quand même des contre-vérités dans ce que vous dites. Je me dois, à l’instar de certains de mes collègues de l’opposition, de revenir sur certaines d’entre elles.

 

Premièrement, cette revalorisation ne vaut qu’en début de carrière, mais plus du tout ensuite. Or ce que l’on vous demande, mais surtout ce que les infirmiers vous demandent, c’est un plan de revalorisation de la profession mais aussi de rétention de la profession. À cet égard, vous n’apportez aucune réponse.

 

Deuxièmement, les spécialisations n’ont, elles, pas été revalorisées, en tout cas pas dans tous les secteurs. Aujourd'hui, les infirmières pédiatriques ne sont valorisées qu’en néonatologie. Les infirmières SIAMU ne sont valorisées qu’en urgences ou en soins intensifs, pas ailleurs. Or ce dont nous avons besoin aujourd'hui, ce sont des infirmiers spécialisés partout afin de sécuriser les soins donnés aux patients partout, et pas seulement dans certains services.

 

Troisièmement, certaines spécialités ne sont toujours pas reconnues du tout: les infirmiers évoluant dans les salles d'opération en gériatrie, en oncologie, en pédiatrie.

 

Enfin, ce que veulent les infirmières, ce n'est pas qu'une augmentation de leur salaire mais aussi et surtout une reconnaissance de leur travail, de la place fondamentale qu'elles occupent dans notre société, de la pénibilité de leur métier pour l'accès anticipé à la pension. Ce n'est pas de voir que leurs actes infirmiers, qui pour elles sont une vocation, soient délégués tantôt à du personnel non formé tantôt à du personnel moins formé.

 

J'entends de la part de certains collègues de la majorité que ce texte ne serait pas une réforme de l'art infirmier. Bien sûr que si et d'ailleurs c'est le titre même de votre projet de loi. J'entends aussi que des réponses ont été apportées à nos préoccupations et, à travers elles, celles des infirmiers. Je me pose toujours la question, malgré le débat d'aujourd'hui, de savoir sur quoi portent ces réponses? Car ce qui compte, c'est le texte de la loi. Mais quand on la lit, on n'y voit aucune définition quant à la complexité des soins. Vous nous le dites d'ailleurs vous-même, monsieur le ministre, nous devrons au mieux attendre le mois de novembre. Donc, jusqu'au mois de novembre, les infirmiers resteront totalement dans le flou quant aux actes qui pourront ou non être posés par eux-mêmes ou par des assistants en soins infirmiers.

 

À la lecture de la loi, nous n'avons toujours aucune information quant à la responsabilité de l'infirmier qui devra encadrer l'assistant en soins infirmiers qui pourrait un jour commettre une erreur. Qui endossera cette responsabilité?

 

Il n'y a aucune garantie quant au fait que les assistants en soins infirmiers ne seront pas comptabilisés dans la norme d'encadrement. Vous n'avez pas répondu à ma question quant à savoir si oui ou non se trouvait sur la table du gouvernement un arrêté royal réglant cette question fondamentale.

 

Il ressort donc de tout ceci, comme l'a très justement expliqué notre collègue Fonck, que l'objectif n'est pas de nous opposer à cette fonction d'assistant en soins infirmiers mais de nous opposer au remplacement de ces infirmiers par ces assistants en soins infirmiers.

 

En conclusion, monsieur le ministre, vous nous dites de ne pas nous inquiéter car vous allez continuer à vous concerter avec les premiers concernés, les infirmiers. Pardonnez-moi mais, quand je vois la manière dont vous vous êtes concerté jusqu'ici, ce n'est certainement pas de nature à me rassurer ni à rassurer les infirmiers.

 

11.33  Kathleen Pisman (Ecolo-Groen): Ik wil toch een positieve noot toevoegen.

 

Het aantal studenten verpleegkunde is gestegen in het lopende schooljaar. Het was heel sterk gedaald, maar het is weer gestegen. We moeten het ook positief zien. Het was heel sterk gestegen na corona, maar we komen uit de dip. Dat is ook belangrijk.

 

De Groenfractie wil zich absoluut distantiëren van de bewoordingen die hier gebruikt worden, namelijk minderwaardige verpleegkundigen, infirmières inférieures. Ik heb dat hier vandaag gehoord. Wij zien de HBO5'ers absoluut niet als minderwaardig, integendeel. Wij zien hen als een essentieel onderdeel van kwalitatieve zorg.

 

Le président: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (3890/1)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (3890/1)

 

Le projet de loi compte 14 articles.

Het wetsontwerp telt 14 artikelen.

 

Amendements déposés:

Ingediende amendementen:

Art. 3

  • 5 – Catherine Fonck (3890/10)

Art 3/1(n)

  • 6 – Sofie Merckx (3890/10)

Art 7/1(n)

  • 7 – Sofie Merckx (3890/10)

 

Conclusion de la discussion des articles:

Besluit van de artikelsgewijze bespreking:

 

Réservés: les amendements et l'article 3.

Aangehouden: de amendementen en het artikel 3.

 

Adoptés article par article: les articles 1 et 2 et 4 à 14.

Artikel per artikel aangenomen: de artikelen 1 en 2 en 4 tot 14.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur les amendements et l'article réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over de aangehouden amendementen, het aangehouden artikel en over het geheel zal later plaatsvinden.

 

12 Projet de loi portant assentiment à l'accord de coopération du 21 mars 2024 entre l'État fédéral et la Communauté française relatif à la reconnaissance de la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité et de la Caisse des soins de santé de HR Rail en qualité d'organismes assureurs de la Communauté française, et au contrôle des organismes assureurs de la Communauté française par l'Office de contrôle des mutualités et des unions nationales de mutualités (3929/1-3)

12 Wetsontwerp tot instemming met het samenwerkingsakkoord van 21 maart 2024 tussen de Federale Staat en de Franse Gemeenschap betreffende de erkenning van de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering en de Kas der Geneeskundige Verzorging HR Rail als verzekeringsinstellingen van de Franse Gemeenschap, en betreffende het toezicht op de verzekeringsinstellingen van de Franse Gemeenschap door de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen (3929/1-3)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

De afspraak is dat mevrouw Vanrobaeys mondeling verslag uitbrengt om de plenaire vergadering te informeren over de werkzaamheden in de commissie.

 

12.01  Anja Vanrobaeys, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, ik vermoed dat na dit bevlogen en interessant debat het mondeling verslag een eerder droog intermezzo zal zijn.

 

Tijdens de vergadering van 30 april van de commissie Sociale Zaken werd een wetsontwerp besproken dat instemt met een samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de Franse Gemeenschap. Dat akkoord regelt enerzijds de voorwaarden, de erkenning en de tussenkomst van de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering en de Kas der Geneeskundige Verzorging HR Rail als verzekeringsinstellingen van de Franse Gemeenschap, en anderzijds de uitbreiding van de controleopdrachten van de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.

 

Tijdens het debat in de commissie had zowel de N-VA-fractie als de Vlaams Belangfractie vragen bij de financiering. Meer bepaald kon het volgens hen niet de bedoeling zijn dat de federale overheid, en dus onrechtstreeks de Vlaamse belastingbetaler, via een omweg de kosten zou moeten dragen van een beleidskeuze van de Franse Gemeenschap.

 

Volgens de Open Vld-fractie getuigde dit samenwerkingsakkoord eerder van goed bestuur, omdat de Franse Gemeenschap samenwerkt met de federale overheid en geen eigen structuren op poten zet.

 

Nadat de minister van Sociale Zaken, maar ook de vertegenwoordigers van de Controledienst, verzekerd hadden dat de Controledienst niet door de overheid maar door de betrokken entiteiten waarop hij toezicht heeft en per opdracht gefinancierd wordt – zodat er dus helemaal geen sprake van kan zijn dat de federale overheid daarvoor middelen moet zoeken – werd het wetsontwerp alsnog unaniem goedgekeurd door alle aanwezige fracties.

 

De PVDA-fractie was afwezig.

 

De voorzitter: Dank u wel. Dat was helder en geeft de collega's de kans om zich straks geïnformeerd uit te spreken over dit wetsontwerp.

 

Quelqu'un demande-t-il la parole? (Non)

Vraagt iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (3929/1)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (3929/1)

 

Le projet de loi compte 2 articles.

Het wetsontwerp telt 2 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 et 2 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 en 2 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

13 Projet de loi portant dispositions diverses en matière de santé et de finances (3928/1-9)

13 Wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid en financiën (3928/1-9)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

De rapporteurs, mevrouw Jiroflée en de heer Rigot, verwijzen naar het schriftelijke verslag.

 

13.01  Mieke Claes (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, met de mysteryshoppers blijven wij het moeilijk hebben. Ook nu zal ik daarover even spreken. Inzake het inzetten van mysteryshoppers en vooral het meenemen van minderjarigen in die regeling willen we opnieuw onderstrepen dat de N-VA daarvan nooit een voorstander is geweest. We hebben dat eerder al aangegeven in andere dossiers. Ook hier lijkt dat ons een slecht plan.

 

Uiteraard zijn we absoluut voor de handhaving van de bestaande wetten. Daarin onderschreven we ook de interfederale plannen. Wanneer we het plan echter bekijken, zien we dat er op geen enkel moment sprake is van mysteryshoppers.

 

Een handelaar die wordt betrapt op de niet-naleving van het verkoopverbod op alcohol en tabaksproducten aan minderjarigen, moet uiteraard worden aangepakt, zeker recidivisten die de wet bewust keer op keer aan hun laars blijven lappen ondanks controles. Hier gaat het echter over het specifiek inzetten van minderjarigen om een illegale verkoop uit te lokken.

 

Zowel in eerste als in tweede lezing gaf u aan dat het niet om uitlokking of misleiding gaat, maar om een reële situatie. Wij blijven er echter bij dat de regeling voor ons een brug te ver en minder ethisch is. Voor ons moeten de klassieke controles worden opgedreven om tot een betere handhaving en dus ook tot een betere naleving van de wet te komen. Trouwens, opvallend was dat wij in de commissie niet alleen stonden met onze kritiek. Ook leden van de meerderheid hadden in de commissie dezelfde bedenking.

 

Dat is een van de redenen waarom wij ons zullen onthouden. Mevrouw Depoorter zal zo dadelijk in een volgende ronde nog andere punten voor haar rekening nemen.

 

13.02  Steven Creyelman (VB): Mijnheer de voorzitter, collega's, ik wil kort enkele zaken uiteenzetten die ik het licht van de zon wil gunnen.

 

Een van die punten is dat inspecteurs en controleurs de bevoegdheid krijgen om een inrichting te sluiten omdat volgens de minister een proces-verbaal, een waarschuwing en zelfs een administratieve boete weinig indruk maken of zelfs niet helpen. We kunnen erinkomen dat processen-verbaal, waarschuwingen en administratieve boetes weinig indruk maken op middelgrote tot grote ondernemingen, maar voor kleinhandelszaken die bij wijze van spreken drie keer niet naar de leeftijd van een wat vroegrijpe tiener gevraagd hebben, lijkt een sluiting ons een bijzonder drastische maatregel, zelfs al is die sluiting beperkt tot de duur van de controle.

 

Mijnheer de minister, u stelde dat een dergelijke beslissing tot sluiting heel consciëntieus wordt genomen, maar ik wil dat in de praktijk allemaal nog eens zien. Kortom, wij zijn uiteraard voorstander van een kordate aanpak voor wie de wet overtreedt en zeker voor wie de wet meermaals of intentioneel overtreedt, maar we moeten ervoor opletten dat we de occasionele, goed menende niet-intentionele overtreder niet over dezelfde kam scheren als de diehard illegale sigarettenhandelaar die er een sport van maakt om aan kinderen sigaretten te verkopen. Ook al gaat het maar over een sluiting van een paar uur gedurende de duur van de controle, voor een kleine zelfstandige zijn dat potentieel nog altijd belangrijke gemiste inkomsten. Een tijdelijke sluiting kan trouwens ook gevolgen hebben voor de werknemers. Dat is misschien een randopmerking voor sommigen hier, maar voor de werknemers in kwestie is het dat misschien niet.

 

Mijnheer de minister, in de commissie heb ik u gevraagd naar het mogelijk verweer tegen zo'n sluiting. De facto wordt het verweer overgelaten aan de juridische mallemolen. Ook dat is een punt dat ik wou aanstippen. Over een eventuele schadevergoeding wegens een onterechte sluiting zal ik het niet hebben, want dat leidt ons misschien te ver.

 

Van mysteryshoppers zijn wij, net als enkele andere collega's, geen fan. Bij het feit dat u ook minderjarigen zult inzetten voor die controles, blijven wij ons vragen stellen. Ondanks het protocol dat u hebt aangekondigd en waarop u in de commissie vrij uitgebreid bent ingegaan, blijft het voor ons toch een vorm van uitlokking, al is die term misschien net iets te sterk.

 

Iemands leeftijd inschatten, doe ik persoonlijk niet meer en ik raad u aan om het ook niet meer te doen, mijnheer de minister. Bij bepaalde geslachten is het zelfs levensgevaarlijk en in dit geval kan het ook nog juridische gevolgen hebben, dus ik zou daar toch heel voorzichtig mee zijn.

 

Mijnheer de voorzitter, sta mij toe om een positief intermezzo te houden in mijn betoog. Ik wil ook enkele goede zaken in het ontwerp aanhalen. Ik noem er twee waarin ik mij helemaal kan vinden: de indexering van de subsidies van de patiëntenorganisaties – dat is geen luxe – en de regeling die wordt getroffen voor pruiken en hoofddeksels in het kader van ziektes. Daarbij betreur ik wel dat alleen voor de diagnose en niet voor de factuur een zekere retroactiviteit wordt ingevoerd.

 

Tot slot wordt er in de commissie weleens gefoeterd – ik vermoed dat dat niet alleen in de commissie voor Gezondheid het geval is – als de vermaledijde oppositie een tweede lezing vraagt. Dat was bij de bespreking van dit ontwerp niet anders. Bij de tweede lezing zelf was er evenwel nog weinig sprake van dat foeteren. Collega Vanpeborgh zal zich dat herinneren. De reden daarvoor is vrij eenvoudig: de meerderheid heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om er via een amendement nog een volledig ontwerp door te duwen om zo een en ander te omzeilen. Ik heb dus niet meer veel gemerkt van dat foeteren bij de tweede lezing en we weten ondertussen waarom. Op die manier is de minister er met een handigheidje – het omzeilen van de procedure – in geslaagd om bijvoorbeeld een advies van de Raad van State te vermijden. Sta mij toe om daar namens mijn fractie toch wel wat bedenkingen bij te uiten.

 

Wij vinden het voorliggende ontwerp geen onverdeeld succes. We zullen ons dan ook onthouden.

 

Mijnheer de voorzitter, collega's, naar alle waarschijnlijkheid zijn dit mijn allerlaatste woorden in het halfrond. Ik ben blij dat ik over de partijgrenzen heen – wie zich aangesproken moet voelen, zal het wel weten - een aantal mensen heb leren kennen. Tot mijn grote blijdschap en met dankbaarheid blijkt er achter sommige politici een mens te zitten. Dat kan voor de buitenwereld misschien verrassend lijken, maar ik heb dat hier mogen ervaren. Ik wil die mensen en de collega's van mijn fractie, in het bijzonder mevrouw Sneppe, bedanken voor de aangename samenwerking. Ik wens ook nog de diensten te bedanken, in het bijzonder de tolken, om mijn niet altijd eenvoudig Buggenhouts accent, dat vrij uniek is, te vertalen. Ten slotte, collega's, zou ik afscheid kunnen nemen, maar ik zal dat niet doen. Ik zal eindigen met wat iedereen in mijn fractie van mij verwacht en zeg: "Tot in Buggenhout."

 

13.03  Karin Jiroflée (Vooruit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, voorliggend ontwerp regelt een aantal aangelegenheden rond roken en alcohol. U kent mijn interesse daarvoor; ik ben daarmee hier al tien jaar bezig. Met de voorliggende tekst zetten we weer een aantal stapjes vooruit inzake preventie van ongebreideld gebruik van alcohol en tabak.

 

Ik maak van de gelegenheid gebruik om in te zoomen op binnenluchtkwaliteit. Ook tijdens de coronajaren heeft het een tijdje geduurd voor de wetenschap tot de conclusie kwam dat lucht en luchtkwaliteit van bijzonder groot belang zijn bij de bestrijding van corona.

 

We hebben heel snel geleerd. Sindsdien weet men dat een slechte luchtkwaliteit in scholen, gesloten werkplaatsen, kantorencomplexen, horecazaken, binnenspeeltuinen en zelfs hier mensen hoofdpijn bezorgt, ook al kan dat hier ook veroorzaakt worden door wat de collega's zeggen. Bovendien werkt het verveling en vermoeidheid in de hand. Ondertussen is er wereldwijd consensus over de noodzaak van gezonde lucht omwille van ons aller gezondheid en ter preventie van ziekten.

 

Ik betreur dan ook dat het gebruik van de luchtkwaliteitsmeter, de uitvoering van de risicoanalyse en de opmaak van een actieplan – drie noodzakelijke beleidspijlers, die u eerder al in de markt had gezet – pas verplicht worden tegen 2024 en dan nog gefaseerd. Als dat alles geïmplementeerd zal zijn, zal het bijna 2037 zijn. Uiteraard is dat goed voor sommige sectoren, maar in andere sectoren hadden de bepalingen toch sneller geïmplementeerd kunnen worden? Natuurlijk zitten we niet alleen in de regering, maar ik steek mijn teleurstelling niet onder stoelen of banken en ik weet dat u mijn mening deelt. Daarom doe ik een oproep aan de collega's die er de volgende legislatuur weer bij zullen zijn: ga hiermee door; gezonde lucht is te belangrijk, voor onze gezondheid en die van onze kinderen; en probeer een snellere toepassing van de regels dan hier vooropgesteld wordt, te bewerkstelligen.

 

13.04  Catherine Fonck (Les Engagés): Monsieur le président, monsieur le ministre, nous nous abstiendrons sur ce projet de loi.

 

En matière de dispositions relatives au tabac, je suis une fervente défenderesse d'une génération sans tabac, ce n'est un secret pour personne. Quant au mystery shopping avec des mineurs, il s'agit d'une suggestion que j'avais faite il y a quelques années. Je me réjouis donc de la reprise de cette proposition et de la concrétisation de ces mesures.

 

Par contre, je vous suis beaucoup moins pour ce qui est des dispositions relatives à la qualité de l'air intérieur. Vous avez fait de nombreuses communications en 2022. Vous aviez parlé d'un plan ambitieux pour la qualité de l'air et aviez imposé une série de mesures au secteur privé. Puis, il y a eu le projet de loi. Déjà à ce moment-là, je le trouvais problématique parce que très ambigu sur certains aspects.

Il prévoyait des décisions qu'il fallait concrétiser pour l'été 2022, et une deuxième étape à partir de 2025. Et que fait le présent projet de loi? Il reporte le tout à l'échéance 2038. Nous n'avons donc à nouveau pas tiré les leçons de la période de pandémie de covid-19. Ne rêvons pas, les risques de virus respiratoires, d'épidémies majeures ou de zoonoses restent aujourd'hui extrêmement importants!  Or, nous nous rendons coupables de ne toujours pas utiliser la ventilation qui est l'arme vitale contre les épidémies – et je pèse mes mots.

 

Au siècle dernier, quand on a amélioré la qualité de l'eau du robinet, on a pu éliminer le choléra, la dysenterie, etc. Une des leçons majeures en ce qui concerne le covid-19 est de déployer des stratégies de ventilation. Elles sont importantes et peuvent avoir un effet radical sur la diminution du risque de ces épidémies.

 

Vous reportez cette date. Reconnaissons aussi que, du côté du secteur public, on ne peut pas dire que des mesures aient été prises. Or, logiquement, on aurait pu attendre du secteur public qu'il puisse un tout petit peu donner le ton.

Là où l'on rencontre le plus de patients, y compris porteurs de ce virus, dans les hôpitaux, les maisons de repos et autres lieux, là encore le public, monsieur Vandenbroucke, ne donne pas l'exemple alors qu'il aurait dû le donner.

 

J'avoue être tombée de ma chaise au vu de la date: 2038! Je ne peux imaginer que vous ayez osé choisir cette date. Je le comprends d'autant moins que les dispositions avaient été votées dans un projet de loi en 2022. Vous faites donc le choix de revenir avec un projet de loi portant dispositions diverses qui intègre un recul majeur en matière de ventilation. Nous risquons de le payer très cher en cas de nouvelle épidémie de virus respiratoires et il ne faudra pas aller très loin car nous y sommes confrontés chaque année.

 

Par ailleurs, s'agissant d'un projet de loi portant dispositions diverses, j'ai redéposé une série d'amendements.

 

Tout d'abord, je souhaite forcer un vote pour l'accès au remboursement de la logopédie encore et toujours pour les enfants oubliés ayant un quotient intellectuel (QI) inférieur puisque le projet d'arrêté royal que la majorité nous a vendu, non seulement permet une solution minimaliste pour un an – juillet 2025, c'est demain – mais maintient le critère non validé scientifiquement du QI. Il introduit une nouvelle catégorie d'enfants oubliés ayant un QI inférieur à 70. Il conditionne l'accès aux logopèdes indépendants à une autorisation par un logopède d'un centre de réadaptation ambulatoire (CRA). Il persiste à présenter les logopèdes indépendants comme s'ils travaillaient tout seuls dans leur coin alors qu'ils travaillent en synergie avec les acteurs de l'éducation et ceux des soins de santé. Ce projet d'arrêté royal du gouvernement conditionne l'après juillet 2025 (demain) à une étude du Centre Fédéral d'Expertise des Soins de Santé (KCE) qui ne pourra pas être concrètement réalisée d'ici là, et tout le monde le sait! Pour moi, c'est une pseudo-solution pour ces enfants. Elle n'est en rien acceptable. Elle maintient ces enfants et leur famille dans une situation totalement injustifiée en leur refusant l'accès au remboursement de la logopédie.

 

Ensuite, j'ai introduit un amendement pour mettre fin à la sanction financière des patients suivis par un kinésiste, un logopède ou une sage-femme non conventionnés. Vous étiez obligé de mettre fin à cette sanction financière, monsieur le ministre, sur la base d'une disposition légale votée ici il y a quelques années que vous refusez toujours d'appliquer, ce qui est totalement incompré­hensible. En effet, les ministres ne sont pas au-dessus des lois: ils doivent les respecter comme les autres citoyens.

 

En outre, cette sanction financière des patients est non seulement injustifiée mais incompréhensible, d'autant plus qu'un certain nombre de ces patients n'ont pas d'autre choix que de s'adresser à un kinésithérapeute, un logopède, une sage-femme non conventionnés dans la région qui est la leur. Une fois encore, je représente donc cet amendement aux différents collègues.

 

Enfin, le troisième volet d'amendements à ce projet de loi portant dispositions diverses vise à reconnaître la psychomotricité du côté francophone sur la base d'une prescription médicale pour que les enfants à qui de la psychomotricité a été prescrite puissent eux aussi bénéficier d'un remboursement, comme y ont droit de très nombreux enfants du côté néerlandophone. Il me semble important, monsieur le ministre, de ne pas seulement reconnaître des métiers lorsque les personnes sont formées du côté néerlandophone mais aussi, comme vous l'avez fait pour d'autres métiers, de les reconnaître du côté francophone. Il ne s'agit pas de faire un cadeau. Il s'agit simplement de reconnaître ce métier et le remboursement de cette prestation de soins lorsqu'il s'agit bien évidemment d'une prestation qui a été prescrite sur le plan médical. Ce n'est qu'une question d'équité, me semble-t-il, et de prise en compte de l'ensemble des soins pour ces enfants.

 

13.05  Kathleen Depoorter (N-VA): We sluiten de legislatuur in zekere zin in schoonheid af, omdat we samen een amendement van de N-VA-fractie hebben goedgekeurd. Een klein wonder is geschied, collega Vanpeborgh. Uiteraard was ons amendement terecht, zoals achteraf veel amendementen terecht zijn gebleken, hoewel ze op het moment zelf niet werden goedgekeurd. We eindigen dus met een positieve noot, mijnheer de minister.

 

Jammer genoeg – u voelde het al aankomen – wordt het wetsontwerp ook gebruikt om een nieuwe belasting in te voeren. U weet dat de wet op onbeschikbare geneesmiddelen die we vier jaar geleden hebben goedgekeurd om het probleem van de ontbrekende geneesmiddelen aan te pakken – een wet op mijn naam – nog tot uitvoering moest worden gebracht. Heel belangrijk was dat patiënten geen meerkosten zouden hebben wanneer ze op een alternatief geneesmiddel een beroep moeten doen, nadat de apotheker hun na uren zoeken dat alternatieve geneesmiddel kan aanbieden. In de geest van de wet hadden we voorgesteld om de verpakkingstaks, een bestaande taks, te hanteren om in een tegemoetkoming voor de patiënten te voorzien.

 

Ik heb het in commissie gezegd en ik herhaal het hier: het verschil tussen een Vlaams-nationalist en een socialist is dat u nieuwe inkomsten zoekt via nieuwe taksen, terwijl wij op een meer creatieve manier, met name via bestaande taksen, die meerkosten voor onze patiënten zouden vergoeden. Het is dan ook jammer dat bij amendement een nieuwe onbeschikbaarheidstaks in de wetgeving wordt ingevoerd. Dat vertegenwoordigt voor de farma-industrie een extra taks die ervoor moet zorgen dat patiënten worden betaald wanneer ze met meerkosten te maken krijgen.

 

De geest van de wet die we hier in 2019 hebben voorgesteld en het uitvoeringsbesluit dat nog moest worden gepubliceerd, was dat er geen meerkosten zouden zijn voor de producenten, noch voor de patiënten. U hebt dat omgebogen tot een extra belasting. Als we de doorrekening van het Planbureau inkijken die vandaag werd gepubliceerd, dan zien we dat die volledig in overeenstemming met de verschillende partijen is. Als ik zie dat er door de socialistische partijen nieuwe belastingen worden voorgesteld aan de bevolking, dan is dat consequent met uw beleid, maar het is wel heel jammer. Onbeschikbaarheden moesten we allang hebben aangepakt, maar er is gedraald met de uitvoering van de wet en dat resulteert nu jammer genoeg in een extra taks.

 

Er werd nog iets over het hoofd gezien in deze wetgeving. Wij hebben dat in de commissie aangehaald en u hebt dat proberen te weerleggen, maar wij blijven bij ons standpunt. Men zou hier beter beroep doen op een onderzoeksrechter en niet op een politierechter. Een onderzoeksrechter is immers 24 uur op 24, 7 dagen op 7 beschikbaar. Wanneer er nood is aan ingrepen, dan is een onderzoeksrechter er altijd, terwijl een politierechter heel wat moeilijker te bereiken is. Ook dat is een gemiste kans.

 

Al bij al – ik sluit positief af – hebben we voor één keer toch samen een amendementje goedgekeurd.

 

De voorzitter: Een alliantie tussen mevrouw Depoorter en minister Vandenbroucke, ik ben blij dat ik dat historisch moment mag meemaken.

 

13.06 Minister Frank Vandenbroucke: Ik ben zo ontroerd dat ik geen woorden meer vind.

 

Mijnheer de voorzitter, ik heb goed geluisterd. We hebben een aantal zaken al uitvoerig besproken in de commissie.

 

Mijnheer Creyelman, de mogelijkheid om een zaak te kunnen sluiten bij een overtreding zal proportioneel zijn, dit met het oog op efficiënter te kunnen optreden.

 

Mevrouw Claes, ik ben een beetje verrast door uw aanhoudend verzet tegen het mysteryshoppen. Er is geen sprake van uitlokking, want die minderjarigen zien er ook minderjarig uit. Aangezien we echter vaststellen dat bij 90 % van de controles overtredingen op het verbod op de verkoop van alcohol aan personen jonger dan 16 jaar en de verkoop van sigaretten aan minderjarigen worden vastgesteld, moet er een tandje worden bijgestoken. Dat debat hebben we ook gevoerd, maar ik respecteer uw mening.

 

Mevrouw Depoorter, u hebt uw kritiek herhaald op de manier waarop we solidair de tegemoetkoming financieren voor patiënten die meer moeten betalen voor een alternatief voor een onbeschikbaar geneesmiddel. Er bestaat niet zoiets als een gratis lunch. Het geld moet ergens worden gevonden, anders moet men besparen. Dat debat hebben we ook al gevoerd.

 

Mijnheer de voorzitter, ik wil eindigen met mevrouw Jiroflée te danken en in de bloemetjes te zetten. Zij is namelijk een zeer belangrijke steun geweest voor krachtige maatregelen inzake preventiebeleid voor het voorkomen van ziekten en inderdaad ook voor het beleid inzake binnenluchtkwaliteit. Mevrouw Jiroflée heeft daarin jarenlang een grote rol gespeeld.

 

Mevrouw Fonck heeft gelijk: ik denk dat wij beiden liever verder zouden zijn gegaan in de acties inzake binnenluchtkwaliteit, maar we proberen altijd met het aanwezige politieke draagvlak stappen vooruit te zetten. Dat is dan ook wat we hier doen.

 

Mijnheer de voorzitter, meer commentaar zal ik niet geven op een ontwerp dat intussen zeer divers, maar desalniettemin toch noodzakelijk is geworden aan het einde van deze legislatuur.

 

De voorzitter: Dank u wel, mijnheer Vandenbroucke. Hebben we hiermee uw laatste wettekst afgerond?

 

13.07 Minister Frank Vandenbroucke: Er is ook nog de hervorming van het ziektepensioen, maar daarvoor zit ik samen met collega's.

 

De voorzitter: Ik wou u namens de Kamer danken voor uw hartstocht en uw beschikbaarheid in de komende jaren, maar daar zal ik dan nog even mee wachten.

 

Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (3928/8)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (3928/8)

 

Le projet de loi compte 31 articles.

Het wetsontwerp telt 31 artikelen.

 

Amendements déposés:

Ingediende amendementen:

Art 4

  • 50 – Kathleen Depoorter cs (3928/9)

Art 11

  • 38 – Catherine Fonck (3928/9)

Art 11/1(n)

  • 39 – Catherine Fonck (3928/9)

Art 12

  • 40 – Catherine Fonck (3928/9)

Art 12/1(n)

  • 41 – Catherine Fonck (3928/9)

Art 12/2(n)

  • 42 – Catherine Fonck (3928/9)

Art 12/3(n)

  • 43 – Catherine Fonck (3928/9)

Art 12/4(n)

  • 44 – Catherine Fonck (3928/9)

Art 21

  • 51 – Kathleen Depoorter cs (3928/9)

Art 25

  • 45 – Catherine Fonck (3928/9)

Art 25/1(n)

  • 46 – Catherine Fonck (3928/9)

Art 25/2(n)

  • 47 – Catherine Fonck (3928/9)

Art 25/3(n)

  • 48 – Catherine Fonck (3928/9)

Art 25/4(n)

  • 49 – Catherine Fonck (3928/9)

 

Conclusion de la discussion des articles:

Besluit van de artikelsgewijze bespreking:

 

Réservés: les amendements et les articles 4, 11, 12, 21 et 25.

Aangehouden: de amendementen en de artikelen 4, 11, 12, 21 en 25.

 

Adoptés article par article: les articles 1 à 3, 5 à 10, 13 à 20, 22 à 24 et 26 à 31.

Artikel per artikel aangenomen: de artikelen 1 tot 3, 5 tot 10, 13 tot 20, 22 tot 24 en 26 tot 31.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur les amendements et les articles réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over de aangehouden amendementen, de aangehouden artikelen en over het geheel zal later plaatsvinden.

 

14 Projet de loi modifiant la loi du 1er mars 1977 organisant un régime de liaison à l'indice des prix à la consommation du Royaume de certaines dépenses dans le secteur public (3994/1-3)

14 Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld (3994/1-3)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

De rapporteur, de heer Demon, verwijst naar het schriftelijk verslag.

 

14.01  Sigrid Goethals (N-VA): Mijnheer de voorzitter, het is een beetje jammer dat minister De Sutter er niet is, want met haar hebben we het debat in de commissie gevoerd.

 

Het gaat hier om de omzetting van een richtlijn van 2022. Wij hebben in de commissie al gezegd dat we ons storen aan de laattijdige indiening van het wetsontwerp. Er was voldoende tijd, maar men slaagde er niet in om het in te dienen. Mevrouw De Sutter heeft dat wel toegelicht, maar het beperkt ons toch in onze rol als oppositie.

 

We zullen ons niet principieel verzetten tegen het wetsontwerp. We hoeven er niet flauw over te doen, er zitten goede zaken in, maar dat betekent niet dat we het er volledig mee eens zijn. Wij kunnen ons erin vinden dat er geen negatieve indexering wordt toegepast, waardoor de minimumlonen dus niet verder dalen, maar dan alleen op voorwaarde dat de daaropvolgende verhoging van de minimumlonen ten gevolge van een indexaanpassing rekening zal houden met de neutralisatie van de vorige negatieve indexering. Het is voor ons ook belangrijk dat indexsprongen mogelijk blijven. Mevrouw De Sutter was het niet eens met die twee standpunten van de N-VA-fractie; dat kon ik duidelijk zien aan haar reacties en haar weerwoord.

 

Wij zijn voorstander van een netto-indexering. Dat wil zeggen dat we de nettolonen onder bepaalde voorwaarden willen verhogen en dat we niet alleen de Staatskas willen stijven via een bruto-indexering. Gelet op de discrepanties tussen onze mening en het wetsontwerp zullen we ons bij de stemming onthouden.

 

14.02  Roberto D'Amico (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, nous allons bien entendu soutenir ce texte qui prévoit d'empêcher la baisse des salaires des travailleurs de la fonction publique lorsque les prix diminuent. Bien que ce ne soit jamais arrivé, nous devons nous prémunir contre ce risque. Je trouve remarquable que le Vlaams Belang, un parti censé défendre les intérêts des travailleurs, n'ait pas approuvé cette proposition au sein de la commission. Une fois de plus, il montre son vrai visage, celui d'un parti antisocial.

 

Enfin, une nouvelle fois, nous appelons le gouvernement à aller plus loin en renforçant l'index qui, bien que nécessaire, ne protège pas totalement contre l'inflation. Nous plaidons ainsi notamment pour réinclure le carburant dans le calcul de l'index.

 

14.03 Staatssecretaris Thomas Dermine: Mijnheer de voorzitter, geachte Kamerleden, ik wil graag collega Petra De Sutter verontschuldigen voor haar afwezigheid.

 

Concernant les réponses aux questions posées par les deux collègues, je ferai référence aux échanges qui ont eu lieu en commission avec Mme De Sutter sur ce texte.

 

Le président: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (3994/3)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (3994/3)

 

Le projet de loi compte 4 articles.

Het wetsontwerp telt 4 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 4 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 4 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

15 Projet de loi portant des dispositions concernant les exigences linguistiques concernant les chefs de corps, les greffiers en chef et les secrétaires en chef de Bruxelles et la désignation du procureur du Roi de Bruxelles, de l'auditeur du travail de Bruxelles, des procureurs du Roi adjoints de Bruxelles et des auditeurs du travail adjoints de Bruxelles (3936/1-7)

15 Wetsontwerp houdende bepalingen inzake de taalvereisten met betrekking tot de korpschefs, hoofdgriffiers en hoofdsecretarissen te Brussel en de aanwijzing van de procureur des Konings te Brussel, de arbeidsauditeur te Brussel, de adjunct-procureurs des Konings te Brussel en de adjunct-arbeidsauditeurs te Brussel (3936/1-7)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

De rapporteur, mevrouw Marijke Dillen, verwijst naar het schriftelijk verslag.

 

15.01  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in de commissie hebben we onderhavig wetsontwerp al bediscussieerd en daarbij heb ik gezegd dat u het zich wel heel erg moeilijk hebt gemaakt met deze tekst. Het voorliggend wetsontwerp telt 31 artikelen en wil allerlei communautaire evenwichten bewaren, maar die zijn niet eens evenwichtig en eigenlijk hoefde u maar één ding te doen, één wijziging door te voeren om de wet opnieuw in overeenstemming te brengen met de uitspraak van het Grondwettelijk Hof. U had het mogelijk moeten maken dat ook een Nederlandstalige procureur des Konings aangesteld kan worden in Brussel. Dat is een heel logische situatie, aangezien Brussel nog altijd een tweetalige stad is. Dat hebt u evenwel niet gedaan. U hebt ervoor gekozen om allerlei eisen van de Franstaligen in te willigen, omdat zij al meer dan tien jaar geen Nederlandstalige procureur des Konings willen in Brussel, ondanks het arrest van het Grondwettelijk Hof.

 

Wat u hier tracht aan te kondigen als een doorbraak, zal in werkelijkheid een achteruitgang betekenen van de Brusselse Justitie en van het Nederlands binnen de Brusselse Justitie, een evolutie die zoals we weten al jarenlang aan de gang is en zelfs gefaciliteerd wordt door de andere Nederlandstalige partijen, al beweren die partijen nochtans dat zij willen opkomen voor het Nederlands. De zesde staatshervorming, waaraan ook Open Vld heeft meegewerkt, heeft een nefaste invloed gehad op de kennis van het Nederlands in het gerechtelijk arrondissement Brussel, onder andere door de wijziging van de taalkaders van 80 naar 20 en een vermindering van het aantal tweetaligen van twee derde naar één derde. Nu bouwt Open Vld dat dus nog verder af. De PS uit Brussel vraagt en Open Vld voert gewoon uit. Blijkbaar zijn de rechten van de Nederlandstaligen u echt heel weinig waard.

 

Dit ontwerp voorziet dat het zeker nog tien jaar zal duren eer een Nederlandstalige de kans krijgt om het Brussels parket te leiden. Dat is het gevolg van de in het wetsontwerp voorgenomen wissel van de taalrol om de tien jaar, gecombineerd met de keuze om het eerstvolgende mandaat van procureur des Konings toe te kennen aan een Franstalige magistraat.

 

Erger nog is het dat het nog zeker 15 jaar duurt vooraleer een Nederlandstalige de kans krijgt het Brusselse parket-generaal te leiden. Dat werd helemaal niet opgenomen in het communautaire akkoord dat toen afgesloten werd. Dat toont toch aan dat dit akkoord afgesloten is in het nadeel van de Nederlandstaligen. Het Brusselse parket-generaal stuurt immers naast het parket en het arbeidsauditoraat van Brussel ook de parketten en de arbeidsauditoraten van Halle en Vilvoorde aan, en bij uitbreiding dus ook heel Vlaams-Brabant. Daar komen de Nederlandstaligen nu de eerste 10 tot 15 jaar, een wel heel lange periode, slechts in beperkte mate aan te pas.

 

Het 15 jaar durende ambt van procureur-generaal te Brussel is ook een afwijking van het beginsel van de wissel van de taalrol om de 10 jaar, in het voordeel van de Franstaligen. Die afwijking staat in fel contrast met de afwijking van het beginsel van de wissel van de taalrol van 10 jaar wat het mandaat van de eerste voorzitter van het Arbeidshof te Brussel betreft. Dat mandaat wordt immers beperkt tot 5 jaar, in het nadeel van de Nederlandstaligen en wederom in het voordeel van de Franstaligen.

 

Als dit wetsontwerp wet wordt, kunnen Nederlandstalige magistraten met talent en met ambitie voor een managementfunctie de eerste 10 jaar niet postuleren voor het mandaat van procureur des Konings te Brussel, de eerste 15 jaar niet postuleren voor het ambt van procureur-generaal van Brussel, en de eerste 15 jaar niet postuleren voor het ambt van eerste voorzitter van het Arbeidshof te Brussel. Daartegenover staat enkel dat de arbeidsauditeur en de eerste voorzitter van het Arbeidshof Nederlandstalig zijn. En dan is het de vingers kruisen dat het arbeidsauditoraat niet opgaat in het parket van Brussel, dat trouwens tot 2034 wordt geleid door een Franstalige korpsoverste. Het plan voor de samensmelting van het arbeidsauditoraat en het parket stond ook al op de politieke agenda,

 

Vijftien jaar, dat is maar liefst meer dan een derde van een magistratenloopbaan, en voor tal van magistraten zelfs de helft van hun magistratenloopbaan. Wetend dat men om te postuleren voor het mandaat van korpschef de leeftijd van 62 jaar niet mag hebben bereikt, betekent dit dat alle Nederlandstalige magistraten die op dit ogenblik ouder zijn dan 47 tot 52 jaar hun ambities kunnen opbergen om bovenstaande ambten te bekleden. Mijnheer de minister, dat is toch echt geen evenwichtig akkoord. Ik kan mij moeilijk indenken dat iemand dit wel wenst.

 

Het zou veel evenwichtiger zijn om de eerstvolgende plaats van arbeidsauditeur voor een Franstalige kandidaat voor te behouden, aangezien de eerste voorzitter van het Arbeidshof nu Nederlandstalig is en de plaats van procureur des Konings van Brussel de volgende termijn voor te behouden voor een Nederlandstalige kandidaat, aangezien de eerste voorzitter van het hof van beroep blijkbaar nog steeds een Franstalige is. De verdeling zoals voorzien in het wetsontwerp kan dus in geen geval als evenwichtig worden beschouwd.

 

Dan heb ik nog niet gesproken over de functionele taalkennis die wordt ingevoerd. Daardoor leidt het ontwerp immers ook tot een afzwakking van de kennis van het Nederlands. De korpschefs van de Nederlandstalige en de Franstalige rechtbanken, de procureur de Konings en de arbeidsauditeur alsook de adjuncten, de procureur-generaal, de federale procureur en de procureur voor de verkeersveiligheid en de diverse hoofdgriffiers en secretarissen zullen in de toekomst slechts een functionele kennis in plaats van een grondige kennis van de andere taal moeten bewijzen.

 

We weten allemaal dat dit er de facto op neerkomt dat de kennis van het Nederlands zal achteruitgaan, aangezien het Frans overheerst in de hoofdstad. Bovendien komen we zo in de absurde situatie terecht waarin vrederechters en politierechters wel nog een grondige kennis moeten bewijzen, maar hun korpschefs niet. Hoe kan een korpschef nu evaluatie- en functioneringsgesprekken voeren met leden van beide taalrollen als hij de andere landstaal niet voldoende machtig is?

 

Waarom wordt die functionele kennis ingevoerd voor die functies? Het is niet omdat er personeelstekorten zijn. Dat haalde u in de commissie immers aan. Voor deze functies zijn er echter niet noodzakelijk zware problemen. Die zijn er wel bij de rekrutering van vrederechters, maar daar wordt die functionele kennis niet ingevoerd. Dat argument gaat dus niet op.

 

U zult waarschijnlijk opnieuw repliceren, zoals u ook in de commissie gedaan hebt, dat er nu wel een taalvereiste wordt opgelegd aan de eerste voorzitter van het hof van beroep. Mevrouw Massart werd echter toevallig al herbenoemd in februari 2024 en de nieuwe taalvereiste gaat natuurlijk pas in voor vacatures die opengesteld worden na de publicatie van deze wet. Dat is toch allemaal zeer toevallig. Mevrouw Massart moet dus nog steeds geen Nederlands kunnen praten. We zien daarvan ook de gevolgen op het terrein. Het Brusselse hof van beroep is het meest problematische korps van België, met veruit de meeste achterstand.

 

Ik maak graag nog een punt over de taalpariteit die wordt ingevoerd in het Coördinatiecomité. Die pariteit was nog niet opgenomen in de wet. Nu worden de Franstalige adjunct-procureur des Konings en de adjunct-arbeidsauditeur van Brussel echter automatisch toegevoegd aan het comité. Daar zullen die adjuncten trouwens evenveel spreekrecht hebben en moet bij consensus worden beslist.

 

In de commissie merkte u op dat u daarmee uitvoering gaf aan het arrest van het Grondwettelijk Hof over de pariteit. Wij hebben dat eens nagekeken. Dat klopt niet. Wanneer ik het arrest erop nalees, dan staat daar letterlijk het volgende in: "Hieruit kan niet worden afgeleid dat het comité noodzakelijkerwijs paritair dient te worden samengesteld, dit is des te meer het geval daar, zoals in (…) is vermeld, de essentiële elementen limitatief dienen te worden geïnterpreteerd."

 

Tot slot zal het directiecomité van het parket en het arbeidsauditoraat in Brussel, bestaande uit de korpschefs en de twee adjunct-procureurs, steeds uit twee Franstaligen bestaan.

 

Het wetsontwerp beweert het taalevenwicht te herstellen, maar voorziet wel in een systematisch numeriek Franstalig overwicht in de directiecomités. Ik lees dat toch op die manier in het ontwerp. Daarin staat immers duidelijk dat de procureur des Konings-arbeidsauditeur wordt bijgestaan door twee eerste substituten, elk met als titel adjunct-procureur des Konings-arbeidsauditeur.

 

Voorliggend wetsontwerp beweert dus het taalevenwicht te herstellen, maar als het argument van meer magistraten van een bepaalde taalrol een valabel criterium is, moet de regering ook maar de moed hebben om alle federale instellingen van Justitie, onder meer de Hoge Raad voor de Justitie, het IGO, het College van hoven en rechtbanken, het College van het openbaar ministerie, het Hof van Cassatie en het parket-generaal bij het hof, samen te stellen volgens de verdeelsleutel van 60/40. Er zijn in België immers meer Nederlandstalige dan Franstalige magistraten. Het is het ene of het andere. Pariteit in België betekent ook pariteit in Brussel. Wanneer dat voor Brussel wordt losgelaten, moet dat bijgevolg op alle gebieden het geval zijn.

 

Mijnheer de minister, wat u hier doet, is dansen naar de pijpen van de Franstaligen. U kiest ervoor het Nederlands in onze hoofdstad verder te verzwakken. Om die redenen en wegens de andere juridische bric-à-brac zal de N-VA naar het Grondwettelijk Hof stappen om het voorliggende wetsontwerp, dat wet zal worden, aan te vechten.

 

Wij zullen dus vandaag natuurlijk ook tegen­stemmen bij de stemming over het voorliggende ontwerp.

 

15.02  Marijke Dillen (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, het voorliggende wetsontwerp beweert tot doel te hebben tegemoet te komen aan het arrest van het Grondwettelijk Hof, dat terecht de vroegere regeling voor de benoeming van de procureur des konings heeft vernietigd, een benoeming die exclusief was voorbehouden voor de Franstaligen.

 

Het wetsontwerp moest worden beperkt tot één artikel dat de mogelijkheid om in Brussel ook een Nederlandstalige procureur des Konings te kunnen benoemen en dit in een alternerend systeem, meer niet. Helaas gaat u onder druk van de Franstaligen veel verder, omdat de Franstaligen geen Nederlandstalige procureur in Brussel willen. Er wordt nu een regeling uitgewerkt waarvan u beweert dat die een taalevenwicht moet garanderen onder de korpschefs in het arrondissement Brussel-Hoofdstad. Er komt ook een verplichting voor alle korpschefs van het arrondissement Brussel Hoofdstad om het bewijs te leveren van een functionele kennis van de andere landstaal.

 

Het zal u niet verwonderen dat onze fractie radicaal tegen het wetsontwerp gekant is. Het wetsontwerp gaat veel verder dan wat u volgens het Grondwettelijk Hof moest doen. U klopt zich dan stoer op de borst door te spreken van een historisch akkoord. Wat hier historisch aan is, weet ik niet. Dat is het absoluut niet. Integendeel, u gaat met het wetsontwerp plat op de buik voor de Franstalige eisen. Dat is onbegrijpelijk.

 

Wat is het resultaat? Tot 1 april 2029 is zowel de voorzitter van het hof van beroep als de procureur-generaal als de procureur des Konings Franstalig en de procureur des konings zelfs tot 1 april 2034. Nog tien jaar lang krijgen Nederlandstaligen hier geen enkele kans. Voor de procureur-generaal moeten de Nederlandstaligen nog vijftien jaar lang wachten, vooraleer ze de kans krijgen om die benoeming in de wacht te slepen. Dat komt er in de praktijk op neer dat een magistraat met ambitie van rond de 45 jaar, in de fleur van zijn carrière – ik hoop dat er bij het hof in Brussel zo veel zijn – nooit de kans krijgt om voor die functie in aanmerking te komen.

 

Ik begrijp absoluut niet waarom de Vlamingen in de meerderheid toegeven en instemmen met de afwijking van het beginsel van de wissel van de taalrol om de 10 jaar, en dat opnieuw enkel en alleen in het voordeel van de Franstaligen.

 

Enkel de arbeidsauditeur – want dat zult u meteen opwerpen – en de eerste voorzitter van het arbeidshof zullen Nederlandstalig zijn. Die verdeling is niet evenwichtig en zorgt niet voor een herstel van het taalevenwicht. Ze is onbegrijpelijk. Het is het resultaat van een akkoord in de regering. Onze fractie noemt dat geen akkoord, maar wel een koehandel, waaraan alle Nederlandstalige partijen, Open Vld, cd&v en Vooruit, hun volle steun hebben gegeven. Begrijpe wie begrijpen kan. Het Frans krijgt in Brussel bij Justitie een sterk overwicht en daarmee wij kunnen helemaal niet akkoord gaan.

 

Het ontwerp gaat nog veel verder. Het garandeert niet alleen dat de belangrijkste ambten nog vele jaren bekleed zullen worden door Franstaligen, maar bovendien wordt de vereiste taalkennis voor die hoge ambten nog afgezwakt. De korpschefs van de Nederlandstalige en Franstalige rechtbanken, de procureur des Konings en de twee adjuncten, de arbeidsauditeur en de twee adjuncten, de procureur-generaal, de federale procureur en de procureur voor de verkeersveiligheid in Brussel zullen niet langer het bewijs moeten leveren van een grondige kennis van de andere landstaal, maar nog slechts van een functionele kennis. Het wetsontwerp zal de vereiste kennis van het Nederlands in de praktijk dan ook fundamenteel afzwakken. Ook dat is een slag in het gezicht van de Vlamingen.

 

Het is niet duidelijk wat het begrip functionele kennis inhoudt. Ik heb u daarover ondervraagd tijdens de bespreking in de commissie, maar er is daarover geen duidelijkheid gekomen. Mijnheer de minister, er is in het Parlement niet alleen kritiek van de Vlaamse oppositie, er is ook een heel duidelijk en heel negatief advies van de Orde van Vlaamse Balies. Dat is volkomen terecht. De Orde van Vlaamse Balies stelt duidelijk dat de functionele tweetaligheid van de korpschefs werkbaar kan zijn in de gesplitste rechtbanken in Brussel, meer bepaald de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank en de ondernemingsrechtbank, maar dat functionele tweetaligheid een perfecte passieve kennis van de andere landstaal betekent, zodat de betrokken persoon bij gesprekken geen nood heeft aan een tolk en in staat is om documenten, met inbegrip van rechtsspraak en rechtsleer, in de andere landstaal te lezen en te begrijpen, zonder dat daarvan een vertaling voorhanden hoeft te zijn.

 

Het veronderstelt ook een actieve kennis van de andere landstaal, wat betekent dat het voor die persoon mogelijk moet zijn om in die taal een eenvoudig gesprek te voeren. Dat kennisniveau moet wel kunnen worden getest. Hoe dat zal gebeuren, is ook niet duidelijk, maar in elk geval is een eigen verklaring van kennis absoluut niet voldoende.

 

De korpschefs in de tweetalige gerechten en parketten in Brussel moeten altijd volledig tweetalig zijn. Dat is een kwestie van federale loyauteit en van gepaste zorg voor de rechtszoekenden van het rechtsgebied en niet het minst voor de magistraten die deel uitmaken van de instelling. De vereiste van volledige tweetaligheid moet dus gelden voor de leden van het Hof van Cassatie en het parket bij dat hof, het hof van beroep te Brussel, het parket-generaal bij het hof van beroep, het arbeidshof en het auditoraat-generaal, het parket van Brussel en de vredegerechten. Het voorliggend wetsontwerp geeft allesbehalve de nodige garanties dat hieraan wordt tegemoetgekomen, integendeel. Ik wil nog even beklemtonen dat dat letterlijk uit het zeer duidelijke advies van de Orde van Vlaamse Balies komt.

 

Ook de voorzitter van het hof van beroep, mevrouw Massart, die voor de goedkeuring van onderhavige wettekst benoemd werd, mag ondanks het wetsontwerp heel hooghartig en hautain de kennis van het Nederlands blijven negeren en de Vlamingen zo in hun gezicht blijven uitlachen, want zij valt niet onder de regelgeving die hier van toepassing wordt, maar onder de oude regeling.

 

De grondige kennis blijft echter wel vereist voor de vrederechters en de politierechters. Dat is terecht en dat trek ik absoluut niet in twijfel, maar het zal er in de praktijk toe leiden dat zij hieraan nog wel moeten voldoen, maar hun korpschefs niet. Begrijpe wie begrijpen kan.

 

Ook de taalevenwichtvereisten voor de personeelsformatie die het aantal raadsheren bij het hof van beroep te Brussel vastleggen, verdwijnen. In de toekomst zullen niet langer minstens vier van de tien leden door de Nederlandstalige commissie moeten worden voorgedragen. Ook dat is in het nadeel van de Vlamingen. Ook in de directiecomités van het parket en het Arbeidsauditoraat in Brussel krijgen de Franstaligen meer macht.

 

Bijzonder erg is dat het wetsontwerp op het vlak van het Nederlands ook gevolgen heeft voor het arrondissement Halle-Vilvoorde, want er komt taalpariteit voor het coördinatiecomité voor de justitiële werking tussen Brussel en Halle-Vilvoorde. Mijnheer de minister, Halle-Vilvoorde is uitsluitend Nederlandstalig. Dat heeft tot gevolg dat de Franstaligen in de praktijk invloed krijgen in het gerechtelijke beleid in Halle-Vilvoorde. Taalpariteit is hier absoluut onaanvaardbaar. Collega’s van Vlaamse partijen van de meerderheid, hoe hebt u hiermee kunnen instemmen?

 

Het wetsontwerp houdt een regelrechte verdere verfransing van het Brusselse gerecht in en is niet meer of niet minder dan een belediging voor de Nederlandstaligen. Het wetsontwerp zal ongetwijfeld negatieve gevolgen hebben voor de positie van het Nederlands in Brussel.

 

Dan wil ik hier ook eens uitdrukkelijk verwijzen naar het Vlaams regeerakkoord dat cd&v en uw partij hebben goedgekeurd. In dat regeerakkoord staat dat Vlaanderen veel in het Nederlands in Brussel investeert, onder meer via onderwijs, cultuur en inburgering. In het Vlaamse regeerakkoord wordt gesteld dat het doel is "om te komen tot een echte en doorleefde tweetaligheid in Brussel" en dat "we de naleving van de taalwetgeving in Brussel actief opvolgen." Nogmaals, dat regeerakkoord werd ook goedgekeurd door uw partij. Als het de intentie is van de Vlaamse meerderheid om de naleving van de taalwetgeving op te volgen, moet dat a fortiori ook gelden voor een aanpassing van de taalwetgeving die de Vlaamse belangen schaadt, volgens het regeerakkoord.

 

Ook is het een van de doelstellingen van de Vlaamse regering om de positie van het Nederlands in Brussel te versterken, lees ik in de beleidsbrief betreffende Brussel. Het geeft een enorm negatief signaal wanneer zelfs voor dergelijke belangrijke ambten in de magistratuur geen grondige kennis van het Nederlands meer wordt opgelegd. Wat hier voorligt, staat haaks op het opzet van de Vlaamse regering om de positie van het Nederlands in Brussel te versterken. Het wetsontwerp schaadt onbetwistbaar de Vlaamse belangen.

 

Conclusie, in het Vlaams Parlement stellen de meerderheidspartijen, met inbegrip van Open Vld en cd&v dat het Nederlands moet worden bevorderd en dat de taalwetgeving moet worden gerespecteerd, maar hier, met een federale pet op, doen die partijen volledig het tegenovergestelde. Dat getuigt van een zeer hypocriete houding en is onaanvaardbaar. Het is zeker geen bewijs van een Vlaamse ingesteldheid. Schrik dan ook niet dat de kiezer u zal afrekenen op dat gebrek aan consequentie.

 

Président: Eliane Tillieux, présidente.

Voorzitter: Eliane Tillieux, voorzitster.

 

De commissie voor Justitie is ook niet willen ingaan op het verzoek van de Nederlandstalige Vereniging van Magistraten om gehoord te worden. Ook dat is een gemiste kans. Haar verzoek was immers wel degelijk terecht en had een interessante bijdrage kunnen leveren aan de bespreking. Het had een ander licht kunnen werpen op wat hier voorligt. Het had tot verbeteringen en noodzakelijke aanpassingen kunnen leiden. Het wetsontwerp heeft immers duidelijk een sterke invloed op de loopbaanmogelijkheden van diverse magistraten en betreft het goed beheer en bestuur van diverse korpsen. De Nederlandstalige Vereniging van Magistraten heeft een aantal bedenkingen en suggesties bij het ontwerp, maar kreeg niet de gelegenheid die op een formele wijze over te leggen. Het zou nochtans passen om bij een zo belangrijke aangelegenheid de betrokkenen, zijnde de verschillende magistratenverenigingen, te horen.

 

Collega's van de N-VA, u geeft hier vandaag volledig terecht kritiek op het wetsontwerp; wij staan aan uw zijde, maar u moet ook consequent zijn. Toen er vorige week in het Vlaams Parlement een belangenconflict tegen onderhavig wetsontwerp werd ingediend, keek de N-VA-fractie de andere kant op en stemde tegen. Nochtans wordt met het belangenconflict ondubbelzinnig de afzwakking van de taaleisen – een verschuiving van grondige kennis naar functionele kennis voor een reeks topambten in de magistratuur in Brussel, wat onbetwistbaar negatief is voor de positie van het Nederlands – aangeklaagd. Bovendien wordt daarin ondubbelzinnig verwezen naar het Vlaams regeerakkoord, waarin was afgesproken dat de taalwetgeving in Brussel actief zou worden opgevolgd. In het Vlaams Parlement heeft de N-VA echter niet de moed het belangenconflict te steunen. Die houding kan ik alleen als hypocriet beschouwen.

 

Ik besluit, mevrouw de voorzitster. Het wetsontwerp zorgt niet voor een herstel van het taalevenwicht zoals de minister beweert, integendeel. De Franstaligen kunnen opnieuw hun goesting doorduwen en dat met de hulp van alle Vlaamse meerderheidspartijen Vooruit, Open Vld en cd&v. Ik herinner u eraan dat de vivaldiregering door 76 % van de Franstalige en slechts door 47 % van de Vlaamse parlementsleden wordt gesteund. Zij is dus niet democratisch gelegitimeerd door de grootste bevolkingsgroep van dit land. Het wetsontwerp is een duidelijke illustratie dat de ondemocratische samenstelling van de vivaldiregering een grote weerslag heeft op het beleid. Van partijen zoals Vooruit en Open Vld, die geen zier geven om Vlaamse belangen, zou ik dat nog kunnen begrijpen, maar van de collega’s van cd&v absoluut niet.

 

Cd&v-collega's, waarom gedraagt u zich hier zo slaafs als dweil van de Wetstraat? Dat is onbegrijpelijk. Waarom hebt u het ontwerp, als het er dan toch doorgejaagd moest worden, niet gebruikt als ruilmiddel voor de realisatie van een aantal Vlaamse eisen? U bent in 2020 in de vivaldiregering gelokt, eigenlijk om het schrijnend gebrek aan draagvlak in Vlaanderen wat te verdoezelen, met de belofte enkele institutionele hervormingen te realiseren, waarvan de splitsing van de gezondheidszorg het koninginnenstuk moest zijn. Door de sabotage van de Franstaligen is daarvan niets in huis gekomen. Waarom geeft u dan nu toe aan voorliggend wetsontwerp? Waarom geeft u toe aan die typisch Belgische koehandel waarbij de Vlamingen opnieuw het gelag moeten betalen? Onze fractie zal dan ook met overtuiging tegen het wetsontwerp stemmen. Wij zullen later ook nog verdere stappen ondernemen en het wetsontwerp bij het Grondwettelijk Hof aanvechten.

 

15.03  Vanessa Matz (Les Engagés): Monsieur le ministre, la question de la désignation du procureur du Roi de Bruxelles agite le monde judiciaire et politique depuis que le compromis intervenu dans le cadre de la sixième réforme de l’État a été annulé par la Cour constitutionnelle en 2014. Il y a donc dix ans. Depuis le départ en mars 2021 du procureur du Roi de Bruxelles, Jean-Marc Meilleur, ce rôle est assumé à titre intermédiaire sans que la procédure de désignation pour trouver un nouveau procureur du Roi effectif n’ait pu être lancée. Or la situation au parquet de Bruxelles est particulièrement difficile et nous n’avons pas manqué de la dénoncer.

 

Une augmentation du cadre de cinq magistrats a été annoncée à la suite des attentats d’octobre. Des juristes ont bel et bien été embauchés mais le parquet a aussi connu des départs notamment à la suite de burn-out. Le déficit opérationnel des magistrats serait d’au moins 36 magistrats sur 124. La tension à Bruxelles est particulièrement importante. On y tire à l’arme de guerre. Il est évidemment urgent de tout mettre en œuvre pour y assurer un maximum de sécurité à nos concitoyens.

 

Ce projet de loi va permettre qu’un procureur du Roi – mais cela vaut également pour les autres chefs de corps –  puisse être à nouveau pleinement établi à Bruxelles. C’est évidemment un pas dans la bonne direction même si l’on regrettera qu’il ait fallu tant d’années pour y arriver. Certains affirment que le texte serait juridiquement faible et prend le risque de se faire recaler par la Cour constitutionnelle. Je me suis moi-même posé des questions à la lecture du texte mais en commission, vous avez pu revenir sur certaines de mes inquiétudes et bien clarifier les choses. Que ce soit pour des vacances courtes, maladie ou congé; dans le cadre d’une transition dans l’hypothèse de l’article 259quater, §3bis lorsque le mandat n’est pas renouvelé après un premier mandat de cinq ans; ou en cas de remplacement à moins de deux ans de la fin du mandat (article 259quater, §6, al. 4), vous m’avez formellement confirmé en commission que dans ces trois cas, le remplaçant serait du même rôle linguistique.

 

Vous proposez un système qui vise un équilibre global en tenant compte des différentes fonctions. Il permettra d’apporter plus de clarté aux institutions de la justice bruxelloise, qui en a bien besoin. Nous soutiendrons donc ce texte sans oublier qu’il faut absolument poursuivre les efforts en matière de moyens humains pour permettre à l’appareil judiciaire de pleinement fonctionner. Je vous remercie.

 

15.04  Sophie Rohonyi (DéFI): Chers collègues, mon parti DéFI votera contre ce texte, mais certainement pas pour les mêmes raisons que mes collègues de la N-VA et du Vlaams Belang. Nous le ferons plutôt parce que ce texte remet en question les très maigres concessions qu'ont arrachées les francophones en échange de cette fameuse scission de l'arrondissement judiciaire de Bruxelles-Hal-Vilvorde.

 

Ce projet de loi démontre que nous avions raison de nous opposer à cette scission. En acceptant cette scission, vos partis n'allaient pas apaiser les nationalistes mais au contraire les nourrir. Ces nationalistes profitent, d'ailleurs, aujourd'hui de ce débat pour s'attaquer à une femme, la juge Massart, comme on l'a entendu. Celle-ci ne serait pas assez bilingue aux yeux du Vlaams Belang. Jusqu'à preuve du contraire, ce n'est pas le Vlaams Belang seul qui peut juger de la légitimité ou encore de l'aptitude des juges bruxellois, mais bien le Code judiciaire et le Conseil Supérieur de la justice.

 

Avec ce texte, on essaye, certes, aujourd'hui, de nous faire avaler une couleuvre, celle d'une alternance qui n'interviendrait, en fait, qu'au terme de dix ou quinze ans. Mais ici, on s'éloigne de l'accord de Bruxelles-Hal-Vilvorde qui stipulait pourtant clairement que le procureur opérant sur Hal-Vilvorde serait néerlandophone et que le procureur du Roi opérant sur Bruxelles serait francophone. Aujourd'hui, donc, on veut revenir sur un accord qui était déjà désavantageux pour les francophones, en supprimant l'une des rares garanties prévues dans ce même accord. Certes, c'est vrai, nous devions répondre à l'arrêt rendu par la Cour constitutionnelle en 2014, voici donc dix ans déjà. Mais pas comme cela.

 

Je pense que l'enseignement à en tirer était de revenir à une date antérieure à cet accord de BHV. Il faut donc remettre sur la table la scission du parquet de Bruxelles-Hal-Vilvorde dont la recomposition est parfaitement envisageable puisque l'arrondissement judiciaire de Bruxelles n'a, lui, pas été scindé. L'assouplissement des exigences de bilinguisme pour les magistrats à Bruxelles est nécessaire. Parce que de l'aveu même de tous les magistrats à Bruxelles, c'est lui qui renforce les difficultés à recruter en suffisance des magistrats. Rien qu'aujourd'hui, et c'est ce qui ressort d'une réponse à une question écrite que je vous ai adressée, monsieur le ministre, au parquet francophone de Bruxelles, nous devons remplir un cadre de 98 magistrats. Or, nous n'en avons que 78!

 

Je pense aussi à l'application de la convention-cadre sur la protection des minorités nationales. Alors, bien sûr, il était urgent de disposer d'un procureur du Roi à Bruxelles, mais la justice bruxelloise ne serait pas ce qu'elle est aujourd'hui si les partis ayant conclu l'accord relatif à BHV avaient respecté leur promesse: à savoir qu'en échange de cette scission, des moyens complémentaires seraient alloués à la justice bruxelloise pour résorber l'arriéré judiciaire et réduire aussi les classements sans suite.

 

Pour toutes ces raisons, nous voterons contre ce texte.

 

La présidente: Monsieur le ministre, souhaitez-vous intervenir?

 

15.05  Paul Van Tigchelt, ministre: Brièvement, madame la présidente. Je remercie les collègues de leur interventions. 

 

De essentie van dit wetsontwerp is dat we Justitie in Brussel opnieuw doen werken, met respect voor de belangen van de Franstaligen, maar ook die van de Nederlandstaligen. We doen dat samen met andere maatregelen.

 

Madame Matz, pour répondre à votre question, après le mois d'octobre 2023, nous avons renforcé le parquet de Bruxelles avec 14 substituts. Récemment, nous avons aussi engagé 15 juristes de parquet. Ils sont déjà là. C’est ce que nous avions promis. Nous tenons notre promesse.

 

Er lopen nog tal van benoemingsprocedures. Versterkingen zijn slechts één aspect. We hebben altijd gezegd dat de leiding, een sterke procureur, een vrouw of man aan het hoofd van het parket met volheid van bevoegdheid, noodzakelijk is, zeker nu we geconfronteerd werden met een situatie waarin al drie jaar een procureur ad interim was aangesteld. Personeelsversterkingen zijn dus één aspect, de leiding is een tweede en minstens even belangrijk aspect. Dit wetsontwerp zorgt ervoor dat er eindelijk opnieuw een volwaardige procureur des Konings voor het parket van Brussel kan worden aangesteld na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 30 juni 2014. Als ik goed kan tellen, dateert dat arrest van bijna tien jaar geleden. Ik herhaal – dit is belangrijk – dat de Raad van State uitdrukkelijk heeft gesteld dat het voorliggend wetsontwerp tegemoetkomt aan de ongrondwettelijkheden die het Grondwettelijk Hof heeft vastgesteld.

 

De collega's hebben de standpunten herhaald die zij in de commissie voor Justitie al aanbrachten. Men spreekt over een verfransing, men zegt dat de Franstaligen het overwicht hebben. Ik verwijs opnieuw naar het schema dat ik uitgedeeld heb, waarop voor de zes topfuncties van de Brusselse justitie 3N en 3F staat; dat zijn feiten. Het is dus geen overwicht van de Franstaligen, het zijn evenwichten, 3N en 3F. Men zegt dat de procureur van Brussel pas vanaf 2034 een Nederlandstalige kan zijn, maar men vergeet altijd daarbij te vermelden dat de federale procureur niet tot 2034, maar wel tot 2039 Nederlandstalig zal zijn. Dat maakt eveneens deel uit van het evenwicht. De federale procureur, die bezwaarlijk geen topfunctie binnen de Brusselse justitie kan worden genoemd, is tot 2039 Nederlandstalig. De bewering over de verfransing van de Brusselse justitie ontkracht ik dus met die feiten.

 

Bovendien worden vier topfuncties waarvoor nu geen taalvereisten gelden, functioneel tweetalig. Het gaat niet om de minste functies, zoals u weet, maar om de eerste voorzitter van het hof van beroep, de eerste voorzitter van het arbeidshof, de procureur-generaal bij Cassatie en de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie. Momenteel geldt voor die mensen geen taalvereiste, maar voortaan zullen zij functioneel tweetalig moeten zijn.

 

De verlenging van het mandaat van de huidige eerste voorzitter van het hof van beroep in Brussel was geen beleidskeuze. Ze was wel het gevolg van een arrest van de Raad van State dat ik niet naast mij kon neerleggen. Momenteel is er dus geen taalvereiste voor de eerste voorzitter, maar in de toekomst zal ook hij of zij functioneel tweetalig moeten zijn. Dat is een vooruitgang in het belang van de Brusselse justitie. Ik herhaal nogmaals dat de procureur des Konings van Brussel Nederlandstalig zal kunnen zijn. Dat was tot nu niet mogelijk.

 

Dat is de essentie van dit wetsontwerp. Dat is een goede zaak voor het parket van Brussel en de Brusselse justitie in het algemeen, samen met de andere maatregelen die de regering heeft genomen.

 

La présidente: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (3936/7)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (3936/7)

 

Le projet de loi compte 31 articles.

Het wetsontwerp telt 31 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 31 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 31 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

16 Projet de loi portant des mesures dans la lutte contre le surendettement et de protection des entreprises en difficultés (3883/1-6)

16 Wetsontwerp houdende maatregelen in de strijd tegen de overmatige schuldenlast en ter bescherming van ondernemingen in moeilijkheden (3883/1-6)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

Le rapporteur, Mme Leoni, renvoie au rapport écrit.

 

16.01  Mathieu Bihet (MR): Madame la présidente, je n'étais pas censé intervenir. Je remplace Florence Reuter pour une petite question technique à laquelle nous n'avons pas obtenu de réponse en commission. Nous avions pris l'engagement de reposer cette question. Je vous rassure; je ne rallongerai pas nos débats qui seront certainement assez longs aujourd'hui.

 

Monsieur le ministre, le projet de loi à l'examen qui contient plusieurs mesures positives prévoit, par exemple de nouveaux avis de faillite, de réorganisation judiciaire, de transfert sous autorité judiciaire qui permettront donc à tout créancier d'une entreprise de prendre connaissance plus rapidement des procédures collectives dans lesquelles une entreprise est intégrée afin d'éviter des frais supplémentaires à charge de ces entreprises.

 

Comme je le disais, il nous reste une question quant au rappel que l'huissier de justice doit envoyer en cas de non-respect du plan de remboursement. Si le débiteur ne répond pas dans un délai de huit jours civils, l'exécution pourra être reprise. Notre question vise à savoir quelle est la portée de ce rappel obligatoire. L'huissier sera-t-il tenu d'envoyer un rappel au débiteur négligent pour chaque retard de paiement? Je m'excuse de poser cette question très technique en séance plénière.

 

16.02  Paul Van Tigchelt, ministre: Monsieur Bihet, je vous remercie pour votre question. Le but est essentiellement d'avertir le débiteur qui n'aurait pas respecté ses obligations une première fois en lui rappelant les conséquences du non-respect du plan de paiement. Dans la pratique, l'article en question vise à garantir le respect et le suivi d'un accord de remboursement convenu avec le débiteur. Il est précisé que le rappel peut se faire par courrier ou par toute voie de communication appropriée, et donc également par sms et WhatsApp, ce qui, d'après ce que j'ai compris, se fait déjà dans la pratique aujourd'hui. C'est une bonne chose!

 

Comme indiqué dans l'exposé des motifs, l'envoi de ce rappel se justifie pour éviter justement des frais inutiles dans deux cas précis, soit en cas de force majeure, soit parce que le débiteur aurait oublié de faire le paiement. Il n'est donc pas question d'envoyer systématiquement un rappel de paiement à chaque retard de paiement. Dans ce cas, le débiteur doit prendre contact avec l'huissier de justice et discuter avec lui de ses difficultés particulières de respecter ses échéances.

 

L’huissier de justice doit appliquer cet article en tenant compte de la pratique et dans la limite du raisonnable, au vu de l’historique du dossier, de la fiabilité du débiteur et de son appréciation.

 

Cher collègue, j'espère que ma réponse vous satisfait.

 

La présidente: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (3883/6)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (3883/6)

 

Le projet de loi compte 19 articles.

Het wetsontwerp telt 19 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 19 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 19 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

17 Projet de loi portant dispositions en matière de digitalisation de la justice et dispositions diverses II (3945/1-14)

17 Wetsontwerp houdende bepalingen inzake digitalisering van justitie en diverse bepalingen II (3945/1-14)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

Le rapporteur, Mme Gabriëls, renvoie au rapport écrit.

 

17.01  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, we hebben de discussie over dit wetsontwerp gevoerd in de commissie. Er zitten zaken in die zeer positief zijn. Over andere zijn we wat kritischer. We hebben voor dit ontwerp gestemd in de commissie en ik zal de discussie hier ook niet overdoen.

 

Ik neem wel nog even het woord omdat we een amendement hebben ingediend dat we vanochtend in de commissie niet hebben kunnen toelichten, wat ik nu zal doen. We wensen meer bepaald aan het nieuwe artikel 479 de referendarissen van het Grondwettelijk Hof, de adjunct-referendarissen en de referendarissen van de Raad van State en die van het Hof van Cassatie toe te voegen, omdat het artikel 43 van dit ontwerp het voorrecht van rechtsmacht ontzegt aan de referendarissen van de hoogste colleges. We hebben vorige week brieven ontvangen van de korpschefs van het Grondwettelijk Hof en van de Raad van State. Zij hebben daarbij laten weten dat zij dat ten zeerste betreuren. Het statuut van de referendarissen van het Grondwettelijk Hof maakt deel uit van de bijzondere wet op het Grondwettelijk Hof. Als er wijzigingen aan dat statuut moeten gebeuren, zou dat in principe moeten gebeuren bij bijzondere wet. Daarvoor kan dus een gewone wet, zoals die vandaag ter stemming voorligt, niet volstaan. Het is niet alleen juridisch niet wenselijk, maar ook vanuit politiek oogpunt niet opportuun om het statuut en de rechtspositie van de referendarissen bij het Grondwettelijk Hof te wijzigen tegen het advies van het Grondwettelijk Hof in.

 

De adjunct-referendarissen en de referendarissen, leden van het coördinatiebureau van de Raad van State maken deel uit van de ambtsdragers van de Raad van State. Artikel 69 en 73 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State laten daarover ook geen twijfel bestaan. Het ambt van referendaris bij het Hof van Cassatie werd gecreëerd in 1997 in een wet tot bespoediging van de procedure voor het Hof van Cassatie. Om toegang te verkrijgen tot dit ambt moeten de kandidaten slagen voor een zeer veeleisend examen dat wordt georganiseerd door het Hof zelf. Bij de uitwerking van het statuut van referendaris bij het Hof van Cassatie heeft de wetgever zich laten inspireren door het statuut van de referendarissen bij het Grondwettelijk Hof en bij de Raad van State. De referendarissen bij de drie hoogste rechtscolleges hadden tot heden wel voorrang van rechtsmacht. Zij worden bezoldigd overeenkomstig de weddeschalen van magistraten. De referendarissen van het Hof van Cassatie zijn net als de magistraten onderworpen aan de onverenigbaarheden inzake cumulatie van ambten en inzake bloed- en aanverwantschap en zij zijn tevens onderworpen aan de verlof- en afwezigheidsregeling van de magistraten. Zij worden zoals de magistraten bij hun benoeming ook geïnstalleerd bij het rechtscollege waarbij zij worden benoemd en zij leggen bij de installatie de eed af.

 

De referendarissen van de drie hoogste rechtscolleges worden beschouwd als volwaardige leden van hun jurisdictie. Ook wat de referendarissen bij het Hof van Cassatie betreft, laat de wet geen onduidelijkheid bestaan. Zij worden beschouwd als leden van het Hof in artikel 310 van het Gerechtelijk Wetboek. De referendarissen van de andere colleges van de gerechtelijke orde zijn geen lid van hun college, maar hebben een statuut als ambtenaar en maken deel uit van het gerechtspersoneel, wat niet het geval is voor de referendarissen bij het Hof van Cassatie.

 

Het statuut van de referendarissen bij de drie hoogste rechtscolleges is dus zo goed als identiek. De referendarissen bij het Hof van Cassatie hebben een statuut als magistraat, om de eenvoudige reden dat zij ten zeerste betrokken zijn bij de rechtsbedeling. Zij bereiden immers het werk van de raadsheren en de advocaten-generaal inhoudelijk voor en werken nauw met hen samen bij de redactie van een voorontwerp van arrest of conclusie.

 

Het Hof van Cassatie is een rechtscollege dat paritair samengesteld is, met evenveel Nederlandstaligen als Franstaligen. Er is één uitzondering, want er zijn meer Nederlandstalige referendarissen dan Franstalige, om de eenvoudige reden dat de werklast voor de Nederlandstalige afdeling van het Hof van Cassatie groter is. Er zijn meer Nederlandstalige dan Franstalige dossiers. Precies om die werklast te beheersen, werd het ambt van referendaris bij het Hof van Cassatie gecreëerd.

 

Het voorrecht van rechtsmacht is een beschermingsstatuut dat in de eerste plaats beoogt de onafhankelijkheid van de rechterlijke functie te waarborgen, maar dat het tegelijkertijd mogelijk maakt om buitensporigheden van hen die een voorbeeld van correctheid zouden moeten zijn krachtdadig te beteugelen. Daar deze referendarissen zeer nauw betrokken zijn bij de uitvoering van de rechterlijke functie en gelden als volwaardig lid van het rechtscollege, verdient het inderdaad de voorkeur om dit beschermingsstatuut op hen toe te passen. De afweging die de wetgever in dit verband maakte, blijft nog altijd overeind. Het is dan ook ten onrechte dat de regeling nu de referendarissen van de drie hoogste rechtscolleges niet langer opneemt in het toepassingsgebied van artikel 479.

 

De regering weet zich gesteund door een advies van het College van procureurs-generaal, dat wordt bijgetreden door de procureur-generaal van het Hof van Cassatie, maar de omstandigheden dat zowel het Grondwettelijk Hof als de Raad van State duidelijk voorbehoud maakt en dat er geen advies werd ingewonnen bij de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie nopen ons inziens toch tot voorzichtigheid.

 

Tot daar de toelichting van het amendement, dat ik vanochtend in de commissie ook had kunnen uiteenzetten, maar dat is niet gelukt.

 

17.02  Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, dit wetsontwerp krijgt niet meer de zoveelste titel ‘menselijker, sneller, of straffer’, maar het is wel opnieuw een potpourri, weliswaar met een aantal heel positieve punten. Dat heb ik in de bespreking in de commissie ook al gezegd. Ik wil dat vandaag nogmaals bevestigen

 

Het ontwerp beoogt een aantal wijzigingen in verschillende wetten van zeer uiteenlopende aard. Het is helaas wetgeving die nog vlug door het Parlement moet worden gejaagd, wat ik betreur. Ik had liever de gelegenheid gehad om alles grondig te bespreken en een aantal hoorzittingen te organiseren over een aantal punten om meer duidelijkheid te krijgen. Verschillende adviezen waren ook heel kritisch. Dat was dus zeker nuttig en zelfs noodzakelijk geweest. Op deze manier werken, houdt veel risico's in, mijnheer de minister. Het leidt tot slordige wetgeving. Ik vrees dat dit op een aantal punten snel tot reparatiewetten aanleiding zal geven.

 

We hebben tijdens de bespreking in de commissie uitvoerig de kans gekregen om de verschillende artikelen gedetailleerd te bespreken. Ik ga dat niet herhalen. Ik zal me beperken tot enkele belangrijke punten voor onze fractie.

 

Het zal u niet verwonderen dat ik het vandaag opnieuw over het Centraal register van dossiers van de rechtspleging zal hebben. De Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des Barreaux francophones et germanophone betreuren terecht de keuze die werd gemaakt om de advocatuur niet te betrekken in het beheer van het centraal register en herhalen de oproep om dit wel te doen voor het Centraal register van Strafdossiers. Dit is absoluut noodzakelijk, want de advocaten maken volwaardig deel uit van de rechterlijke organisatie. U blijkt dit te vergeten.

 

In het advies lezen we: "We beklemtonen dat advocaten als procesactor een wezenlijke bijdrage leveren aan de totstandkoming van vonnissen en arresten en dus ook een stem moeten hebben in de wijze waarop de gegevens in die uitspraken worden verwerkt." Ik denk dat dit een terechte opmerking is. Zij hebben inderdaad een wezenlijke bijdrage aan de procedurele werkzaamheden van Justitie die uiteindelijk uitmondt in het wijzen van een beslissing.

 

Op dat vlak dient rekening te worden gehouden met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dat op het volgende wijst, ik citeer: "Le bon fonctionnement des tribunaux ne saurait être possible sans des relations fondées sur la considération et le respect mutuels entre les différents acteurs de la justice, au premier rang desquels les magistrats et les avocats." Gelet op de strekking van het arrest, zouden de advocaten in het beheerscomité aanwezig moeten zijn, net zoals trouwens vertegenwoordigers zitting hebben die door het College van het openbaar ministerie zijn afgevaardigd, aangezien advocaten actoren van Justitie zijn en aan de werkzaamheden van Justitie een essentiële bijdrage leveren.

 

Ik verwijs ter zake ook naar het advies van de Raad van State, dat duidelijk concludeert, ik citeer: "Men kan niet redelijkerwijze volhouden dat de aanwezigheid van advocaten in het beheerscomité een werkbaar beheer van het register zou verhinderen. Het feit dat de beslissingen niet van hen uitgaan, zoals in dezelfde bespreking wordt gesteld, lijkt niet relevant, aangezien de beslissingen evenmin uitgaan van het openbaar ministerie, dat volgens deze tekst nochtans twee leden in het beheerscomité krijgt."

 

Mijnheer de minister, ook in een eerder advies bij de wet van 16 oktober 2022 beklemtoonde de Raad van State terecht, ook onder verwijzing naar de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dat een goede werking van rechtbanken niet mogelijk is zonder relaties gebaseerd op wederzijds begrip en respect tussen de verschillende actoren van Justitie, in de eerste plaats rechters en advocaten.

 

Mijnheer de minister, ondanks die toch niet onbelangrijke adviezen wil u niet ingaan op het verzoek. Gelet op de doelstellingen van het centraal register en de gewichtige bevoegdheden van zijn beheerder, zoals onder andere het verlenen van toegang aan derden tot de gegevens in het register om hen informaticasystemen te laten ontwikkelen ter ondersteuning van magistraten in de uitvoering van hun wettelijke opdrachten, is het zonder meer noodzakelijk dat de advocatuur een stem krijgt in de wijze waarop de persoons­gegevens van advocaten en van de rechtzoekenden in het centraal register worden verwerkt.

 

Onze fractie kan dan ook niet begrijpen dat u volhardt in de boosheid en blijft weigeren de advocatuur te betrekken bij het beheer van het centraal register, niettegenstaande de aangehaalde kritieken.

 

In hetzelfde advies van de OVB werd ook een andere problematiek aangekaart, met name de structurele ongelijkheid in de toegang tot het register. Er werd gevraagd te zorgen voor extra waarborgen tegen mogelijk misbruik, omdat er een structurele ongelijkheid tussen rechters, het openbaar ministerie en advocaten ontstaat wat betreft de toegang tot de gegevens in het register. Tijdens de bespreking in de commissie hebben we de gelegenheid gehad om hier heel uitvoerig op in te gaan. Ik ga dat niet allemaal herhalen en verwijs daarvoor naar het verslag, maar ik betreur dat de extra waarborgen tegen misbruik er niet zijn gekomen.

 

Ik wil ook kort iets zeggen over de aanpassing van het systeem van voorrecht van rechtsmacht. De lijst van personen die voorrecht van rechtsmacht genieten, wordt beperkt en er wordt een einde gemaakt aan het onderscheid tussen de misdrijven gepleegd buiten en in de uitoefening van hun ambt. Het is geen geheim dat de Hoge Raad voor de Justitie voorstander was en is van het systeem van voorrecht van rechtsmacht. Uit zijn analyse blijkt dat er een aantal adviezen is geformuleerd waaraan het ontwerp is tegemoetgekomen, wat uiteraard een goede zaak is, maar de Hoge Raad voor de Justitie blijft er de aandacht op vestigen dat het opportuun zou zijn om van de gelegenheid gebruik te maken om een reflectie te voeren over de invoering van een systeem van vervolging, onderzoek en berechting van magistraten, dat aansluit bij de gemeenrechtelijke procedures en dat afstapt van de bevoegdheid in eerste en laatste aanleg van de hoven van beroep.

 

Dit wetsontwerp kiest ervoor om de krachtlijnen van het systeem van voorrecht van rechtsmacht te behouden. Het hof van beroep blijft bevoegd om uitspraak te doen over alle door magistraten gepleegde wanbedrijven zonder beroeps­mogelijkheid. Het is echter niet omdat de regeling niet in strijd is met de Grondwet of het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat zij ook wenselijk is, te meer omdat ook niet-magistraten, die samen met een magistraat worden vervolgd, zoals een mededader, een aanleg verliezen.

 

We betreuren het dan ook dat er niet werd gereflecteerd om heel dat systeem te herzien. Ook het Hof van Cassatie had verschillende bedenkingen bij de voorgestelde bepalingen. Eén opmerking springt hierbij in het oog, met name het feit dat referendarissen van de drie hoogste rechtscolleges niet meer opgenomen worden in het toepassingsgebied ratione personae, niettegenstaande zij nauw betrokken zijn bij de uitoefening van de rechterlijke functie.

 

De vertegenwoordigers van het Hof van Cassatie – toch niet de minste – gaan niet akkoord met wat hier voorligt. Ik wil dat hier uitdrukkelijk herhalen, want at is zeker niet voor herhaling vatbaar. Zij zijn heel verontwaardigd over de commentaar in de memorie van toelichting waarmee dat werd gemotiveerd. Die commentaar is echt ongepast en het is een nietszeggende vergelijking. Voor de collega's in dit halfrond die de bespreking in de commissie niet hebben bijgewoond, citeer ik uit de memorie van toelichting: “Deze categorieën" – het gaat over de referendarissen van de drie hoogste rechtscolleges – "horen niet meer thuis in deze van het gemeen recht afwijkende procedure dan bijvoorbeeld de generaals die bevel voeren over een divisie." De relevantie van die vergelijking is niet te begrijpen. Wat het voorrecht van rechtsmacht betreft, wil ik besluiten dat het hoog tijd wordt om dat hele systeem te herbekijken en te hervormen, maar dan op een doordachte en goed onderbouwde wijze.

 

Ik wil het kort hebben over de alternatieve geschillenregeling. De Orde van Vlaamse Balies heeft fundamentele kritiek geuit en is er absoluut geen voorstander van om dat artikel te wijzigen. Mijnheer de minister, in de commissie hebt u gesteld dat alleen de Orde van Vlaamse Balies kritiek heeft geuit. Dat klopt, maar ik wil u erop wijzen dat het net de advocaten zijn die dat in de praktijk moeten toepassen.

 

Vóór de wet van 18 juni 2018 was het principe dat de rechter slechts een bemiddeling kon opleggen mits alle partijen akkoord gingen. De rechter kon dan geen bemiddeling opleggen, als een van de partijen zich hiertegen verzette. In 2018 kwam een wet die dat principe heeft uitgebreid. Voortaan bestond voor de rechter ook de mogelijkheid, weliswaar mits aan een aantal voorwaarden werd voldaan, om op de inleidingszitting of in elk geval heel vroeg in de procedure, zonder het akkoord van alle betrokken partijen een gerechtelijke bemiddeling te bevelen. Die wettelijke regeling met helder tijdschema is in de praktijk heel werkbaar en duidelijk. Ik vrees dat de voorgestelde aanpassing in de praktijk heel veel onduidelijkheden zal creëren.

 

Met de voorliggende tekst wilt u blijkbaar komaf maken met de bepaling dat de doorverwijzing naar bemiddeling alleen kan bij aanvang of korte tijd na aanvang van de procedure, door op een algemene wijze te bepalen dat de redelijke termijn om een gerechtelijke beslissing te verkrijgen, niet in het gedrang mag komen. Over wat die redelijke termijn is, is niet veel duidelijkheid gekomen. De voorgestelde wijziging gaat er alleszins aan voorbij – en ik zou willen dat u daarover nog eens nadenkt – dat elk van de partijen op elk moment de sleutel in handen heeft om een einde te maken aan de opgelegde bemiddeling.

 

Uit de praktijk blijkt dat er bij sommigen nu al een zekere terughoudendheid bestaat ten opzichte van de door de rechter opgelegde doorverwijzing naar bemiddeling. Een argument dat daartegen kan ingebracht worden, is de omstandigheid dat de rechter dat alleen kan doen bij aanvang van de procedure.

 

Men moet toch wel de vraag durven te stellen of het opleggen van een gerechtelijke bemiddeling nog zinvol is als de procedure al verder gevorderd is. Hoe verder in de procedure, hoe moeilijker dat wordt. Eens partijen al hun argumenten in conclusies hebben uitgewerkt, is het heel moeilijk hen te overtuigen van bemiddeling. Veel bereidheid zal er niet meer bestaan wanneer de tegenpartij alle argumenten heeft uitgewerkt om het standpunt van de tegenpartij onderuit te halen. De OVB houdt dan ook terecht een pleidooi voor een duidelijke beperking in de tijd.

 

Tot slot heb ik nog een woordje over de strafuitvoeringsmodaliteiten. Mijnheer de minister, het gaat alweer over een aanzienlijke versoepeling van de strafuitvoering, niet echt symbolisch voor uw beweerde straffe Justitie. Verschillende adviezen, waarover we in commissie van gedachten konden wisselen, waren vernietigend. Voor de inhoud verwijs ik naar het verslag, want het ging om een vrij technische discussie.

 

Het addertje onder het gras is dat het artikel ter zake de regeling uitbreidt naar alle veroordeelden, ook voor wie een gevangenisstraf langer dan drie jaar opgelegd kreeg en meestal niet meer tegemoetkomt aan de tijdsvoorwaarden voor de toegekende strafuitvoeringsmodaliteit. Daartegen zijn er terecht fundamentele bezwaren. Er wordt geen verantwoording gegeven voor het feit dat de bijkomende veroordelingen tot vrijheidsstraffen waardoor de veroordeelde niet meer in de tijdsvoorwaarden is voor het verkrijgen van strafuitvoeringsmodaliteiten, niet onmiddellijk ten uitvoer gelegd mogen worden. Ik blijf zeggen dat de regeling is ingegeven door de overbevolking in de gevangenissen, ook al ontkent u dat.

 

De wetswijziging zal in de praktijk echter tot gevolg hebben dat tal van nutteloze procedures zullen moeten worden opgestart met dito werklast voor de rechterlijke orde, telkens een veroordeelde een bijkomende vrijheidsstraf opgelegd krijgt. Ik verwijs bijvoorbeeld naar het advies van het College van procureurs-generaal waarin een gedetailleerd overzicht wordt gegeven.

 

Het College van procureurs-generaal merkt ook op dat meestal verdachten in zwaardere dossiers alle proceduremiddelen en argumenten ten gronde uitputten, zoals betwistingen voor de raadkamer, beroep voor de KI, vragen tot aanstelling van deskundigen, prejudiciële vragen, wrakingen, instellingen van hoger beroep en cassatie. Het wetsontwerp zal het rekken van de procedure in dergelijke dossiers alleen maar stimuleren.

 

Indien de veroordeelde niet wordt opgesloten, is er ook het probleem van de noodzakelijke gespecialiseerde adviezen die noodzakelijk zijn in geval van veroordelingen voor terrorisme en zedendelinquenten.

 

Het College van procureurs-generaal dringt er dan ook op aan dat de uitgewerkte regeling wordt beperkt tot de veroordeelden die zich nog in de tijdsvoorwaarden bevinden voor de toegekende strafuitvoeringsmodaliteit.

 

Voorts wordt er terecht opgemerkt dat het openbaar ministerie in principe vrij de opportuniteit van zijn ingestelde vorderingen en demarches beoordeelt. Er wordt dan ook terecht aangedrongen om de opportuniteitsbeoordeling van het openbaar ministerie te respecteren.

 

Mijnheer de minister, ik zal eindigen met een positieve noot. Ik heb hier een aantal knelpunten voor onze fractie aangehaald, maar het is een zeer uitvoerig wetsontwerp waarvan zeer vele artikelen onze goedkeuring wel wegdragen. Er is één punt dat ik extra wil beklemtonen: de bijstand van een justitieassistent voor de slachtoffers. Dat is een zeer goede aanpassing van de huidige regeling. Die bijstand is voor de slachtoffers inderdaad bijzonder belangrijk. Ik kon zelf vaststellen toen ik in enkele recente procedures slachtoffers van seksueel geweld bijstond, hoe de bijstand van de justitieassistent met haar expertise een meerwaarde vormde, zeker toen de slachtoffers geconfronteerd werden met de dader.

 

Ik vermoed, mijnheer de minister, – u hebt immers niet geantwoord tijdens de bespreking in de commissie – dat het artikel ter zake werd toegevoegd ten gevolge van enkele incidenten tijdens het proces van de terreuraanslagen naar aanleiding van de mededeling van de voorzitster van het hof van assisen aan de slachtoffers dat enkel een politiehond de slachtoffers en de nabestaanden mocht bijstaan tijdens hun getuigenissen en niet de justitieassistent van de dienst slachtofferonthaal. Uit een schrijven van de voorzitter van het College van procureurs-generaal, Patrick Vandenbruwaene, blijkt dat dat geen eenmalig geval was. Zo blijkt er in de praktijk regelmatig discussie te zijn over de vraag of bijstand van de justitieassistent wenselijk is bij zittingen achter gesloten deuren of tijdens getuigenissen en verschilt dat van voorzitter tot voorzitter en van rechtbank tot rechtbank. In ieder geval zorgt een negatief antwoord voor bijkomende victimisatie van het slachtoffer. We zijn dan ook bijzonder verheugd dat er duidelijkheid komt en geen discussie meer mogelijk is, aangezien het recht op bijstand uitdrukkelijk in de wet wordt ingeschreven.

 

17.03  Vanessa Matz (Les Engagés): Monsieur le ministre, il s'agit d'un énorme dossier, dans lequel se trouvent de nombreux projets. Certes, il y a la numérisation de la justice, mais beaucoup d'autres choses aussi. Il me semble dommage que nous n'ayons pas eu davantage de temps pour discuter d'un dossier de cette ampleur.

 

Je voudrais souligner un point important, qui est très bien écrit et conçu. Il s'agit de la suppression du traitement des ministres du culte en cas d'infraction – la liste est mentionnée dans le texte – ainsi que de la production d'un extrait de casier judiciaire. Ce point est dans la droite ligne des discussions que nous avons eues hier après-midi lors de la présentation du rapport de la commission d'enquête sur le traitement des abus sexuels au sein et en dehors de l'Église.

 

Les victimes attendaient aussi que nous adoptions cette mesure de suppression du traitement des ministres du culte dans une série de cas et d'infractions. La production d'un extrait du casier judiciaire se fera tous les cinq ans, donc ce ne sera pas quelque chose qui aura lieu une fois et dont on ne se préoccupera plus après. Il y a aussi la possibilité que le SPF Justice soit saisi pour vérifier s'il y a eu une condamnation d'un ministre du culte. Ce système permet tous les cinq ans de remettre les pendules à l'heure et de savoir si on est face à un ministre du culte qui a un casier judiciaire, ce qui entraînerait l'arrêt de son traitement.

 

L'État ne peut pas se rendre "complice" en continuant à indemniser des personnes qui se sont rendues coupables notamment des crimes odieux dont nous avons largement discuté dans le cadre du rapport de cette commission d'enquête, que nous voterons demain. Je voulais souligner ce point extrêmement positif et la subtilité avec laquelle ces articles ont été rédigés pour permettre une évaluation constante de ces faits.

 

17.04  Paul Van Tigchelt, ministre: Brièvement, je voudrais remercier les collègues. Il est plaisant et agréable de terminer sur un élan positif. Vous avez raison, c'est une disposition importante que nous avons prise pour les ministres du culte.

 

Ik bedank de parlementsleden voor hun kritiek, die soms toch positief was. Mevrouw Dillen, ik denk dat al uw opmerkingen ook behandeld werden in de commissie. U hebt geen nieuwe zaken aangehaald.

 

Ik kom nog even terug op het voorrecht van rechtsmacht. Ook dat aspect hebben we uitgebreid en geanimeerd bediscussieerd in de commissie voor Justitie, onder andere met de heer D'Haese. Ik verwijs daarvoor naar het verslag van de commissiewerkzaamheden. Het ging daarbij over bijzonder wet versus gewone wet en de vraag of een en ander wel grondwettelijk was. Ik heb dat uitvoerig gemotiveerd. Ik herhaal dat wij het belang van referendarissen erkennen. We erkennen dat zij essentiële hulp verlenen, maar zij verschijnen niet nominatief, met naam en handtekening, in de procedure, zoals de magistraat dat wel doet. Zij worden met andere woorden niet blootgesteld aan hetzelfde risico dat er roekeloze of tergende vervolgingen tegen hen worden ingesteld, wat de initiële ratio legis is van het principe van voorrecht van rechtsmacht, dat we zo beperkend als mogelijk moeten interpreteren. We volgen met die bepaling het voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie. U hebt verwezen naar een bredere denkoefening wat het algehele stelsel van het voorrecht van rechtsmacht betreft, maar die is voor de toekomst. Er is inderdaad nog werk aan de winkel, wat Justitie betreft.

 

La présidente: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (3945/13)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (3945/13)

 

Le projet de loi compte 159 articles.

Het wetsontwerp telt 159 artikelen.

 

Amendement déposé:

Ingediend amendement:

Art. 43

  • 101 – Christoph D’Haese (3945/14)

 

Conclusion de la discussion des articles:

Besluit van de artikelsgewijze bespreking:

 

Réservés: l'amendement et l'article 43.

Aangehouden: het amendement en artikel 43.

 

Adoptés article par article: les articles 1 à 42 et 44 à 159.

Artikel per artikel aangenomen: de artikelen 1 tot 42 en 44 tot 159.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'amendement et l'article réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het aangehouden amendement, het aangehouden artikel en over het geheel zal later plaatsvinden.

 

18 Projet de loi portant introduction de l'allocation d'inaptitude temporaire de travail pour fonctionnaires (3968/1-5)

18 Wetsontwerp tot invoering van de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering voor ambtenaren (3968/1-5)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

18.01  Christophe Bombled, rapporteur: Madame la présidente, je renvoie au rapport écrit pour la première lecture.

 

Pour la deuxième lecture, aucun groupe politique n'est intervenu en réunion de commission.

 

Le résultat du vote a été le suivant: l'article 1er a été voté à l'unanimité, les articles 2 à 41 ont été adoptés par 9 voix pour et 3 abstentions.

 

Il est à noter que le texte adopté en deuxième lecture est identique au projet de loi.

 

En ce qui concerne les votes nominatifs, les groupes Ecolo-Groen, PS, MR, cd&v, Open Vld et Vooruit ont voté pour tandis que les groupes N-VA et Vlaams Belang se sont abstenus.

 

Ainsi se clôture mon rapport oral, madame la présidente.

 

18.02  Wim Van der Donckt (N-VA): Mevrouw de voorzitster, ik dank collega Bombled hartelijk voor het mondeling verslag.

 

Mijnheer de minister, de N-VA heeft altijd gepleit voor de afschaffing van het ziektepensioen zoals dat momenteel bestaat voor ambtenaren. Mensen die tientallen jaren voor hun pensioendatum met pensioen gestuurd worden, omdat zij hun oorspronkelijk ambt niet meer kunnen uitoefenen, dat is niet alleen een verkwisting van menselijk talent, maar eigenlijk ook onterend voor de betrokkenen. Veel van de vandaag bijna 90.000 ambtenaren met ziektepensioen – elk jaar komen er 3.000 bij – hebben echt wel nog talenten die op de een of andere manier nuttig kunnen worden ingezet op onze arbeidsmarkt.

 

Wij hebben altijd bepleit om voor alle werkenden een uniform beleid inzake gewaarborgd loon, ziekte-uitkering en re-integratie te voeren. Uiteindelijk is de toch wel ernstige problematiek de vivaldiregering ter ore gekomen en werd ze opgenomen in het regeerakkoord. Met vier ministers hebt u een worp gedaan, in een poging – waarbij ik wil benadrukken dat het een poging is – om dat probleem aan te pakken.

 

De Vlaamse regering en ook onze N-VA-fractie hier is inhoudelijk niet gekant tegen deze kleine stap in de goede richting, maar toch moet worden opgemerkt dat de budgettaire consequenties en de responsabilisering grotendeels worden doorgeschoven naar de deelstaten en de lokale besturen, op termijn althans. Terwijl de overheidskosten op federaal niveau, onder meer bij Medex, fors toenemen, betekent de uitbreiding van de cumulregeling ook extra kosten voor de federale sociale zekerheid. Het is absoluut geen afschaffing van het ziektepensioen op federaal niveau – zo mag het niet genoemd worden – maar ook niet van het ziektekapitaal.

 

Het wetsontwerp dat ter stemming voorligt, is eigenlijk niets meer dan een kosmetische naamsverandering. Van ziektepensioen wordt niet meer gesproken, men noemt het nu TAVA, wat staat voor tijdelijke arbeidsongeschiktheids­uitkering voor ambtenaren. Eigenlijk is het geen tijdelijke uitkering, want zelfs nu kan die voor onbepaalde duur gelden, met name tot de wettelijke pensioendatum. Behalve die naams­verandering wordt er eigenlijk weinig gewijzigd. Medex krijgt wel wat meer bevoegdheden, maar die moeten nog uitgewerkt worden.

 

Was het een echt structurele hervorming van het re-integratiebeleid, waarop we toch gehoopt hadden, in het belang van de betrokken ambtenaren, dan hadden wij zeker voor gestemd, mijnheer de minister. Nu wordt echter de indruk gewekt dat het ziektepensioen wordt afgeschaft en dat het probleem van de baan is. Dat is de mensen een rad voor de ogen draaien. Niets is immers minder waar. Dat is eigenlijk ons grootste bezwaar en ook de reden waarom wij ons zullen onthouden.

 

Los van de inhoudelijke opmerking geeft de Raad van State ook aan dat er sprake is van een bevoegdheidsoverschrijding. Het is inderdaad niet aan de federale overheid om het statuut van de ambtenaren op het lokale en het regionale niveau te wijzigen. U hebt een handigheidje toegepast door de ingreep in het statuut van de lokale en de regionale ambtenaren pas voor na 2026 te bepalen. U meent dat zo de bevoegdheids­overschrijding van de baan is. We zullen wel zien of dat klopt.

 

Kortom, mijnheer de minister, het is een verdienstelijke poging om het regeerakkoord uit te voeren wat deze problematiek betreft, maar eigenlijk maakt u de mensen blaasjes wijs. Meer dan windowdressing is dit niet. Ziektepensioen blijft de facto bestaan, het is niet omdat het kind een andere naam heeft, dat het weg is. Dat is de reden waarom wij ons zullen onthouden.

 

18.03  Ellen Samyn (VB): Mijnheer de minister, het Vlaams Belang is voorstander van het aanpakken van het medisch pensioen om mensen niet vroegtijdig af te schrijven voor de arbeidsmarkt. In de commissie verwees ik al naar aangrijpende getuigenissen van mensen die wel willen, maar niet meer mogen werken. Ook gisteren stond in de krant een schrijnende getuigenis van een vastbenoemde leerkracht die mogelijk op medisch pensioen zal worden gestuurd wegens een agressieve ziekte. Als alleenstaande moeder zou zij moeten zien rond te komen met 1.200 euro per maand. Mijnheer de minister, ik moet u hiervan niet overtuigen, maar als een alleenstaande moeder, die bovendien nog ziek is, moet toekomen met 1.200 euro per maand, dan wordt ze de armoede ingeduwd. Dat is een verzorgingsstaat als de onze niet waardig.

 

Mijnheer de minister, u kent onze mening intussen. Het Vlaams Belang staat achter een positieve benadering van langdurig zieken, ongeacht het statuut, waarbij wordt gekeken naar wat iemand wel nog kan, in plaats van hem of haar af te schrijven voor de arbeidsmarkt. Voorliggend wetsontwerp is een eerste stap naar de omvorming van het ziektepensioen voor ambtenaren. Ik zeg  wel een eerste stap, want we zijn er nog lang niet.

 

Uw collega-minister De Sutter gaf in de commissie aan dat er na de evaluatie ongetwijfeld nog zal worden bijgestuurd en dat er nog bijkomende stappen zullen moeten worden gezet in het dossier. Ik betreur dat pas op het einde van de huidige legislatuur een akkoord binnen de meerderheid werd gevonden om een niet onbelangrijk dossier als het ziektepensioen aan te pakken. Indien u daar eerder werk van had gemaakt, dan had u al voor een eerste evaluatie en bijsturing kunnen zorgen. Het blijft ook te betreuren dat een aantal opmerkingen voor de Raad van State niet mee werd verwerkt of zelfs genegeerd werd.

 

Mijnheer de minister, los van een aantal kritische bedenkingen zal onze fractie in het belang van mensen die te vroeg verplicht worden afgeschreven voor de arbeidsmarkt, maar toch hun werksteentje willen bijdragen, uw wetsontwerp goedkeuren.

 

18.04  Tania De Jonge (Open Vld): Mijnheer de minister, het klopt dat ambtenaren die lichamelijk niet meer geschikt worden bevonden, vandaag op medisch pensioen worden gesteld. Dat heeft een enorme impact op die mensen. Zelf ken ik ook iemand in die situatie. Dat heeft niet in het minst een emotionele impact, maar uiteraard ook een financiële impact. In de privésector gaat men aan de slag met die mensen, maar bij ambtenaren lijkt het wel of het einde verhaal is en dat is uiteraard onaanvaardbaar. Zoals ik zei, heeft dat altijd zware gevolgen.

 

Wij steunen zeker en vast de versoepeling van de cumulatieregels, zodat een werkhervatting niet langer wordt ontmoedigd. We hebben al zo vaak gezegd dat we mensen niet mogen loslaten en dat we vooral moeten uitgaan van wat zij wel nog kunnen en niet van wat zij niet meer kunnen. Kortom, het is een positieve hervorming die ambtenaren niet opgeeft, ook niet voor de arbeidsmarkt, en die hun binnen hun mogelijkheden nieuwe kansen geeft. Dat zorgt ervoor dat wij die mensen ook niet opgeven voor de maatschappij, want dat heeft een enorme impact. Wij steunen het wetsontwerp dan ook met volle overtuiging.

 

18.05  Anja Vanrobaeys (Vooruit): Mijnheer de minister, eindelijk is het zover. Ik hield eraan om vandaag het woord te vragen, omdat ik, sinds we het wetsontwerp in de commissie voor Sociale Zaken, Werk en Pensioenen hebben besproken, het ene na het andere bericht krijg. Sommigen reageren in de krant, anderen via Messenger of e-mail. Ik ga ze zeker niet allemaal opsommen, maar het zijn echt schrijnende verhalen.

 

Ik geef een voorbeeld. Een cipier valt en blijkt daarna veel meer complicaties te hebben dan oorspronkelijk werd gedacht. Haar herstel gaat veel trager en haar ziektedagen zijn uiteindelijk op. De adviserend arts stuurt die persoon vervolgens op ziektepensioen, ondanks smeekbedes om dat niet te doen, omdat de betrokkene ervan overtuigd was dat zij er wel zou doorkomen en niet definitief wou worden afgeschreven, maar binnen haar mogelijkheden nog verder aan de slag wou.

 

Ik denk ook aan ambtenaren die weggepest worden. Dat zijn meestal ambtenaren die een passie voor de openbare dienst hebben en die allerlei verbetervoorstellen doen, maar daarbij al eens botsen op bureaucratische muren en er uiteindelijk volledig onderdoor gaan. Die mensen vertellen mij dat zij zich twee keer slachtoffer voelen, enerzijds omdat zij zijn weggepest en daardoor thuis zitten met mentale klachten en een burn-out, maar anderzijds ook omdat zij daardoor volledig afgeschreven worden en thuis moeten zien te overleven met een te laag inkomen. Zij voelen zich aan de kant gezet. Eindelijk krijgen die mensen nu, met dit wetsontwerp, opnieuw kansen om te tonen wat ze wel kunnen, kansen om opnieuw te gaan werken, om te participeren aan de samenleving.

 

Ik hoop ook dat dit wetsontwerp, wanneer er op re-integratie wordt ingezet, overheidsdiensten tot een ander personeelsbeleid zal aanzetten. Die re-integratie gebeurt in de eerste plaats bij de eigen werkgever, maar dat kan uiteraard ook in een andere dienst of in de privésector. Ik kan u wel één ding verzekeren. Het zal veel mensen hoop geven. Dat is nu al het geval.

 

Mijnheer de minister, in de commissie heb ik er ook op aangedrongen dat dit systeem van in het begin zou worden gemonitord en waar nodig zou worden bijgestuurd. Mijnheer Van der Donckt, het blijft een ziektepensioen in naam, maar voor mij gaat het hier toch wel echt om een omslag van hoe wordt omgegaan met ambtenaren die om de een of andere reden uitvallen. Een omslag in een systeem zal altijd wel kinderziektes opleveren. Daarom vind ik het belangrijk dat dat wordt opgevolgd, zodat die kinderziektes eruit kunnen worden gehaald en zodat er kan worden bijgestuurd, zodat die mensen opnieuw erkenning krijgen.

 

Uiteraard zal Vooruit dit wetsontwerp morgen met volle overtuiging goedkeuren.

 

18.06 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitster, collega Lalieux heeft hieraan heel hard gewerkt, samen met collega De Sutter, en ik denk dat zij in de commissie al veel zaken heeft toegelicht.

 

Mijnheer Van der Donckt, ik ga ervan uit dat zij ook heeft uitgelegd dat dit op korte termijn een budgettaire winst betekent, weliswaar beperkt, maar op langere termijn iets meer. Het betekent vooral veel meer rechtvaardigheid. In die zin vind ik het toch een belangrijke hervorming.

 

Hervormen is altijd puzzelen. Dit is zeker geen finale hervorming, maar het feit dat men mensen niet meer in een val lokt, die ook een armoedeval is en waar ze niet meer uitraken, het feit dat men mensen kansen biedt om opnieuw actief te worden met een financieel voordeel, het feit dat men mensen niet meer voor altijd met ziektepensioen stuurt, het feit dat men de publieke werkgever responsabiliseert – men moet ook de samenhang zien met de hervorming van Medex die we in de commissie voor Gezondheid hebben besproken –maken dat dit toch wel de naam hervorming waard is. Woorden doen er niet veel toe, het is altijd puzzelen. Ik denk dat dit een belangrijke vooruitgang is en een veel rechtvaardiger systeem dat kansen creëert voor mensen.

 

Mevrouw de voorzitster, meer zal ik daarover niet zeggen. Minister Lalieux kon niet aanwezig zijn, maar ik ga ervan uit dat in de commissie alle concrete detailopmerkingen die werden gemaakt naar voldoening werden beantwoord.

 

La présidente: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (3968/1)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (3968/1)

 

Le projet de loi compte 41 articles.

Het wetsontwerp telt 41 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 41 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 41 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

La séance est levée. Prochaine séance le mardi 7 mai 2024 à 20 h 00.

De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering dinsdag 7 mei 2024 om 20.00 uur.

 

La séance est levée à 19 h 44.

De vergadering wordt gesloten om 19.44 uur.

 

 

Ce compte rendu n'a pas d'annexe.

 

Dit verslag heeft geen bijlage.